Het bericht dat honderd miljoen euro aan subsidie is toegewezen voor een grote mest(co)vergistingsinstallatie in Rilland |
|
Frank Futselaar |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Engie krijgt honderd mln subsidie voor mestvergistingsinstallatie in Zeeland»?1
Ja.
Wat is zijn de te verwachten overlast voor omwonenden van de mestvergistingsinstallatie? Hoeveel kilometers wordt er naar verwachting gereden voor de aan- en afvoer van organisch materiaal? Hoe is de bereikbaarheid van het complex geborgd? Klopt de inschatting dat dit gaat om twintig vrachtwagens per dag of minder?
Ik begrijp de zorgen met betrekking tot overlast voor omwonenden van deze grote mest-covergistingsinstallatie. Deze zorgen waren mede aanleiding voor de brede evaluatie naar het nut en de risico’s van covergisting die op verzoek van uw Kamer is uitgevoerd. Met de brief van 17 april 2015 (Kamerstuk 33 037, nr. 152) is deze evaluatie aangeboden aan uw Kamer en heeft het kabinet hierop een reactie gegeven. De evaluatie geeft aan dat indien het beleid voor leefomgevingskwaliteit en veiligheid wordt nageleefd, er geen sprake is van onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu. De evaluatie maakt ook duidelijk dat covergisting bijdraagt aan de noodzakelijke vervanging van fossiele energiebronnen.
Van Omgevingsdienst RUD Zeeland heb ik informatie ontvangen met betrekking tot de vergunning voor de Wet milieubeheer die is verleend voor deze installatie. Gedeputeerde staten van de provincie Zeeland zijn het bevoegd gezag in het kader van vergunningverlening, toezicht en handhaving ten aanzien van het oprichten en in werking hebben van deze installatie. De provincie Zeeland heeft in 2010 een vergunning verleend in het kader van de Wet milieubeheer. Daarbij is gekeken naar de effecten op de leefomgeving. Door het opnemen van voorschriften in de vergunning zijn effecten op de leefomgeving voorkomen of zo veel mogelijk beperkt.
Het aantal kilometers dat er gereden gaat worden voor de aan- en afvoer van organisch materiaal is niet gespecificeerd in de aanvraag of de vergunning, aangezien dit geen punt van toetsing bij de vergunningverlening is.
In de aanvraag om de vergunning Wet Milieubeheer wordt aangegeven dat tijdens de exploitatie het totaal aantal verkeersbewegingen 110 in de dagperiode bedraagt. De ontsluiting van de installatie zal plaatsvinden via een enkele jaren geleden aangelegde rotonde bij de afslag van de A58/Oude Rijksweg. In de vergunning is overwogen dat door deze goede verkeersaansluiting de verkeersintensiteit niet tot overlast voor de omgeving zal leiden.
Kunt u uitleggen hoe deze installatie zich op efficiëntie en beoogde duurzaamheidswinst van vergisters positief onderscheidt? Acht u deze investering van honderd miljoen euro rendabel? Wordt de subsidie louter toegekend voor de bouw van de installatie of ook voor de exploitatie? Hoe kijkt u aan tegen de uitspraken van hoogleraar Reijnders die de miljarden aan uitgekeerde subsidies voor vergisters betitelt als «ecologische waanzin en boerenbedrog»?2
Covergisting, dat wil zeggen de vergisting van dierlijke mest en reststromen voor de opwekking van hernieuwbare energie, is één van de vormen van hernieuwbare energie die conform de Europese richtlijn Hernieuwbare Energie meetelt voor het behalen van de doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020. Voor het realiseren van dit doel zet het kabinet de stimuleringsregeling voor hernieuwbare energieproductie SDE+ in, waarin technologieën met elkaar op basis van kostprijs concurreren om het beschikbare subsidiebudget. De SDE+ vergoedt de onrendabele top van hernieuwbare energieprojecten, bestaand uit zowel de kosten voor de bouw als de exploitatie van een productie-installatie. De kostprijs van covergisting is vergelijkbaar met of lager dan de kostprijs van andere technologieën die in aanmerking komen voor de SDE+. Daarom kan deze technologie en het betreffende project een kosteneffectieve bijdrage leveren aan het realiseren van de hernieuwbare energiedoelstellingen.
Het genoemde subsidiebedrag van ruim € 100 miljoen betreft overigens de aangegane verplichting en vormt het maximum. De daadwerkelijke subsidie is afhankelijk van de werkelijke energieproductie over de looptijd van 12 jaar en de dan geldende marktprijzen voor energie.
Gegeven het bestaan van mest en reststromen sta ik positief tegen de toepassing van deze biomassa voor de kosteneffectieve productie van hernieuwbare energie. Ik ben het daarom niet eens met de uitspraak van hoogleraar Reijnders dat mestvergisters «ecologische waanzin en boerenbedrog zijn».
Wat gaat u ondernemen om bewoners van de regio te informeren over de komst van de mestvergistingsinstallatie? Krijgen omwonenden mogelijkheden tot inspraak?
Het informeren van bewoners over dit initiatief en het organiseren van inspraak die daarbij hoort is een taak van de lokale overheden. Gedeputeerde staten van Zeeland hebben destijds in de vergunningprocedure kennis gegeven van de ontwerpvergunning en de definitieve vergunning. De RUD Zeeland meldt dat tijdens de inzageperiode van de ontwerpvergunning geen zienswijzen zijn ontvangen. Tijdens de beroepstermijn zijn geen bezwaren ingediend. Er is daarom nu sprake van een onherroepelijke vergunning.
Initiatiefnemer ENGIE, die het project uitvoert samen met een groep lokale ondernemers, heeft aangegeven rekening te houden met de wensen en aanmerkingen van omwonenden voordat ENGIE het project gaat uitvoeren, zodat overlast vermeden kan worden.
Welke organische stoffen zullen naar verwachting -naast mest- worden gebruikt voor de vergister en op welke locaties zal dit worden ingezameld? In welke verhouding worden de grondstoffen verbruikt? Wat is de herkomst van dit organisch materiaal? Welke vergunningen en meldingsprocedures zijn hiervoor nodig en onder welke categorie valt deze installatie? Welke vergunningen zijn verleend, verlengd of aangevraagd?
De input van de covergistingsinstallatie dient volgens de voorwaarden van de SDE+ subsidie voor covergisting voor minimaal 50% uit dierlijke mest te bestaan en mag voor de rest slechts worden aangevuld met stoffen die staan beschreven in de categorie IV van de bijlage Aa van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, de zogenaamde positieve lijst. Er wordt geen wettelijk onderscheid gemaakt tussen de herkomst van deze producten; het staat een bedrijf vrij om deze producten aan te voeren, mits wordt voldaan aan de beschrijving op de bijlage, en aan de algemene eisen, die de Nederlandse Meststoffenwet geeft in het uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, artikel 9 tot en met 15. De verleende vergunning in het kader van de Wet milieubeheer maakt het mogelijk om 82.500 ton stoffen van de positieve lijst per jaar aan te voeren voor de covergistingsinstallatie.
Op welke afstand van woon- of werkgebied ligt de beoogde locatie? Zijn er gezondheidsrisico’s of kansen op geluids- en geurhinder voor direct omwonenden of voor mensen die daar – al dan niet beroepsmatig – veelvuldig verblijven? In hoeverre kan dit gelden voor de aanvoerroutes?
De beoogde locatie ligt omsloten tussen kassen met glastuinbouw en de Oude Rijksweg. Het meest nabijgelegen buurtschap «Middenhof» is gelegen op ongeveer 1 kilometer afstand van de beoogde locatie. De provincie Zeeland heeft bij de vergunningverlening voor de Wet Milieubeheer onder meer getoetst op de effecten voor geluid en geur en heeft daarbij geoordeeld dat de geluidsemissies en geuremissies van de inrichting naar de omgeving passen binnen de daarvoor geldende normen. Er zijn voorschriften opgesteld om de effecten op de omgeving te voorkomen of zo veel mogelijk te beperken. Een specifieke toetsing op gezondheidseffecten voor omwonenden heeft niet plaatsgevonden. De risico’s voor mensen die werkzaam zijn op de locatie van de installatie worden afgedekt in de Arbowetgeving. De provincie Zeeland heeft in de vergunning overwogen dat de toename van de verkeersintensiteit niet tot overlast voor de omgeving zal leiden.
Kunnen in het geval van calamiteiten giftige gassen worden afgevoerd? Zo ja, in welke mate mogen deze gassen worden geloosd?
Bij de vergunningverlening voor de Wet milieubeheer door de provincie Zeeland heeft een beoordeling plaatsgevonden op de externe veiligheid. Hoewel dat niet verplicht was bij de aanvraag is er door aanvrager ook een kwantitatieve risicoanalyse gemaakt. De installatie voldoet aan alle eisen om de vergunning te kunnen verlenen. De vergunning vereist dat er voor noodgevallen een (intern) bedrijfsnoodplan aanwezig is. Daarnaast dient er voor calamiteiten, storingen en onderhoud een fakkelinstallatie aanwezig te zijn waarmee biogas kan worden afgefakkeld als het niet kan worden verwerkt.
Wordt er rekening gehouden met een fatsoenlijke inpassing in het landschap? Zo ja, hoe?
De installatie zal komen te liggen tussen de kassen in het glastuinbouwgebied Eerste Bathpolder. Landschappelijke inpassing is geen toetsingskader bij het verlenen van een vergunning in het kader van de Wet milieubeheer. Hierover zijn derhalve geen voorschriften opgenomen met betrekking tot de landschappelijke inpassing. De huidige initiatiefnemer ENGIE heeft aangegeven in overleg met omwonenden te kijken naar de landschappelijke inpassing.
Kunt u een overzicht geven van de totale energiewinst die is behaald door middel van de tot nu toe uitgegeven 2,5 miljard euro aan subsidiegeld voor mestvergisters? Hou verhoudt de opbrengst zich tot andere energiebronnen? Acht u het subsidiëren van mestvergisters, vanuit het oogpunt van milieu of energiewinning nog werkelijk als een rendabele investering?
Ik rapporteer uw Kamer periodiek over de stand van zaken van de SDE+ openstellingen. Op 27 januari 2017 heb ik uw Kamer in aanvulling op de reguliere begrotingscyclus een totaalbeeld van de financiële en beleidsinformatie ten aanzien van de SDE+ gezonden (Kamerstuk 31 239, nr. 255). In onderstaande tabellen geef ik een nadere uitsplitsing van de kasuitgaven voor covergisting en mestvergisting vanuit de SDE+ regeling en haar voorgangers (MEP, OVMEP, SDE), afgezet tegen de bijbehorende hoeveelheid hernieuwbare energie die hiermee werd gesubsidieerd in de jaren 2012 tot en met 2016. Ik acht het subsidiëren van vergisters rendabel, omdat het niet subsidiëren van deze vorm van hernieuwbare energieopwekking er toe zou leiden dat ik meer subsidie zou moeten toekennen aan vervangende hernieuwbare energieprojecten met een hogere kostprijs per geleverde energie-eenheid.
2012
2013
2014
2015
2016
Totale energieproductie
Mest(co)vergisting [in petajoule]
2,11
2,53
2,73
2,98
2,98
Totale kasuitgaven
Mest(co)vergisting [in mln €]
57,95
61,55
63,71
72,61
70,79
De berichten dat stikstofoverschot de biodiversiteit ernstig bedreigd |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Het Koerhoen is bijna genekt door stikstof»1 en «Aantal vlinders met dertig procent gedaald, te veel stikstof in de lucht»?2
Ja.
Herkent u de bevindingen van de Wageningse hoogleraar Wallis de Vries en onderzoeker Bobbink dat in twintig jaar tijd het aantal vlinders met dertig procent is afgenomen? Klopt het dat de meeste soorten vlinders dalen in aantal, behalve de soorten die goed bestand zijn tegen stikstof? Zo nee, waarom niet en op welke onderzoeken baseert u zich?
De genoemde afname is een samenvatting van de trend die is vastgesteld op basis van landelijke monitoring en is gepubliceerd op de website «Compendium voor de Leefomgeving».3 De trend is vastgesteld tussen 1992 en 2015. In die periode zijn dagvlinders 42% minder talrijk geworden. Vanaf 2004 is de trend stabiel, de afname heeft dus alleen vóór die tijd plaatsgevonden.
Per soort is de trend verschillend. Van de gevolgde soorten (52) nemen er over de periode 1992–2015, 23 soorten af en 16 in populatie-aantal toe. In de laatste 10 jaar gaan er meer soorten in aantal vooruit (20) dan achteruit (11). Het gaat hierbij met name om een aantal zeldzame soorten dat nu weer licht toeneemt.
De oorzaken van voor- en achteruitgang liggen genuanceerd. De toename is te danken aan gericht herstel van leefgebieden en aan warmere zomers. Afname wordt met name veroorzaakt door stikstof en verdroging.
Deelt u de mening van de heer Vogel van Sovon Vogelonderzoek Nederland dat de herintroductie van het korhoen in de Hoge Veluwe niet lukt omdat de kwaliteit van het leefgebied voor deze soort niet in orde is? Klopt het dat de neerslag van stikstof zorgt dat er niet voldoende voedsel is voor de kuikens en zodoende deze kuikens niet overleven? Bent u bereid om in overleg te treden met zowel beheerders van de Hoge Veluwe als de Sallandse Heuvelrug en de verantwoordelijke provincies om te kijken hoe het wilde korhoen in Nederland behouden kan worden?
Ja ik deel deze mening. Ik heb uw Kamer daarover in 2016 geïnformeerd, naar aanleiding van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2605) over dit onderwerp. Overleg over het behoud van het korhoen is al geruime tijd gaande. De terreinbeheerders en de provincies nemen hun verantwoordelijkheid voor het nemen van de afgesproken maatregelen, zowel de op de soort gerichte maatregelen als de maatregelen die in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en het Natura 2000-beheerplan zijn afgesproken. Er is geen aanleiding om die maatregelen nu aan te passen, omdat de genoemde feiten al bekend waren bij het formuleren van het maatregelpakket.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat één van de hoofdoorzaken van deze daling het mestoverschot van de landbouw is? Zo nee, waarom niet?
Eén van de hoofdoorzaken is de stikstofdepositie die afkomstig is van de landbouw en in mindere mate van verkeer en industrie.
Kunt u aangeven welke andere onderzoeken de afgelopen jaren zijn gedaan naar de invloed van stikstof op de biodiversiteit in Nederland? Wat zijn daarvan globaal de conclusies? Sluiten die conclusies aan bij bovenstaande bevindingen? Zo nee, in welk opzicht wijken zij af?
Er zijn vele onderzoeken gedaan naar de invloed van stikstof op de biodiversiteit, zowel nationaal als internationaal. Deze onderzoeken zijn samengevat in het rapport dat ten grondslag ligt aan de PAS: Herstelstrategieën stikstofgevoelige habitats.4 De globale conclusies sluiten aan bij de berichtgeving die in de vragen is aangehaald. Een goed overzicht van het beschikbare onderzoek op de problematiek is recent (augustus 2017) gegeven in het wetenschappelijke tijdschrift Biological conservation 212 part B.5
Kunt u bevestigen dat de stikstofdepositie momenteel, zoals weergegeven in de meest recente rapportage van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)3, nog altijd te hoog is om (verdere) schade aan biodiversiteit te stoppen en te komen tot een significant herstel? Zo nee, waarom niet? Is de prognose die het RIVM doet, ca 1800 mol/ha/jaar depositie in het jaar 2030, wel een acceptabel niveau om schade aan biodiversiteit te voorkomen? Hoe kijkt u naar de conclusies van het RIVM dat in specifieke gebieden, waaronder de Veluwe en het grensgebied van Zuid-Oost Brabant en Limburg tot 2020, een gelijkblijvende of zelfs stijgende stikstofdepositie wordt verwacht? Welke gevolgen heeft dit voor de biodiversiteit?
Voor de PAS is een passende beoordeling uitgevoerd, zoals voorgeschreven in de Wet natuurbescherming. Daaruit blijkt dat de daling van de depositie in combinatie met de voorgenomen herstelmaatregelen voldoende is om tot 2030 te waarborgen dat stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden niet zullen verslechteren en dat een begin wordt gemaakt met herstel waar dat nodig is. Een deel van deze herstelmaatregelen zijn reeds genomen. Of het in 2030 bereikte gemiddelde niveau van stikstofdepositie voldoende is om ook daarna verslechtering te voorkomen, is niet beoordeeld. Die beoordeling zal uiterlijk in het derde tijdvak van de PAS worden uitgevoerd.
Het RIVM concludeert in de bedoelde rapportage niet dat in specifieke gebieden sprake is van stijgende stikstofdepositie. Uit de figuren 5.1 en 5.3 blijkt slechts dat er een verschil is in de prognose voor 2020. Het gaat daarbij lokaal om een minder grote daling dan eerst was berekend, dus geen stijging. Overigens blijkt uit deze figuren dat in de meeste gebieden juist sprake is van een even grote of zelfs grotere daling dan eerst voorzien. De in het kader van de PAS opgestelde gebiedsrapportages geven een duidelijk inzicht van de depositie ontwikkeling per gebied.7
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het dertigledendebat over de effecten van de stikstofuitstoot op de natuur en biodiversiteit in Nederland?
Ja.
De Drentse gasopslag bij Steenbergen |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ook in Drenthe splijten de huizen»?1
Ja.
Kunt u, precies vanaf de afgifte van de eerste vergunning in het gasopslag gebied Norg, in een transparante tijdlijn zetten welke aanpassingen op welk moment in het gebied op basis van welke specifieke (gewijzigde) vergunning hebben plaatsgevonden? Kunt u tevens aangeven welke aanpassingen in de capaciteit op welk moment, en op welke wijze/methode hebben plaatsgevonden?
De tijdlijn van de vergunningverlening voor de opslag is als volgt:
Om in een gasveld gas te kunnen opslaan is niet alleen een goedgekeurd opslagplan nodig, maar ook een omgevingsvergunning voor de inrichting waarbinnen of het mijnbouwwerk waarmee de daadwerkelijke gasopslag en daarmee verband houdende werkzaamheden plaatsvinden (de zogenoemde installatie). In het kader van de omgevingsvergunning worden de bovengrondse gevolgen van de daadwerkelijke gasopslag op de locatie en de daaraan gerelateerde werkzaamheden voor natuur en milieu afgewogen.
Het betreft voor de gasopslag in Norg verschillende bouwvergunningen en vergunningen onder Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangevraagd en afgegeven op 30 oktober 2012 (vergunning nr. 490615), 21 februari 2013 (vergunning nr. 713597) en 29 maart 2013 (vergunning nr. 669867).
Op welke wijze zijn in/rond 2011 onderzoeken gedaan naar de effecten van de toename van de productie- en injectiecapaciteit, waarbij de toenmalige installatie is aangepast en naast twee bestaande compressoren van elk 39 megawatt een derde is aangebracht? Welke onderzoeken waren dat en in opdracht van wie zijn de onderzoeken uitgevoerd? Welk instituut heeft de onderzoeken uitgevoerd? Is om deze ingreep uit te kunnen voeren, gebruik gemaakt van een bestaande vergunning? Zo ja, welke vergunning was dat? Of is om deze ingreep mogelijk te maken een bestaande vergunning aangepast? Zo ja, op welke wijze? Of is om deze ingreep mogelijk te maken een geheel nieuwe vergunning afgegeven? Zijn er voor genoemde aanpassingen ander vergunningen aangepast, of nodig geweest? Zo ja, welke?
De aanpassingen die gedaan zijn aan de installatie vielen binnen hetgeen beschreven staat in artikel 2.1, lid 1 en artikel 3.10, lid 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Ook zijn de aanpassing zodanig dat er geen nieuwe Milieu Effect Rapportage opgesteld hoefde te worden. Er is daarom door NAM een zogenoemde milieuneutrale milieuvergunning aangevraagd. Als onderdeel van deze aanvraag zijn verschillende studies uitgevoerd naar belasting van het milieu na de uitbreiding tijdens normaal bedrijf, zoals emissies naar de lucht, geluidscontour, veiligheid en transportbewegingen. De aanvraag voor een omgevingsvergunning en alle daarvoor uitgevoerde onderzoeken zijn uitgevoerd door of in opdracht van NAM. In het kader van de beoordeling van deze aanvraag zijn deze onderzoeken getoetst.
Voor de bouwwerkzaamheden zijn verschillende tijdelijke (water)vergunningen verleend. Zie ook het vergunningenoverzicht als gegeven in het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat er in 2011 tevens vijf nieuwe putten zijn geboord (bovenop het toenmalige aantal van zes putten)? Zo ja, op welke wijze is deze ingreep vergund?
Er zijn in 2011 geen putten geboord in Norg.
Op welke wijze zijn in/rond 2014 onderzoeken gedaan naar de effecten van de uitbreiding van de gasopslag Norg, met de naam Norg+, gedaan? Waaruit heeft de uitbreiding Norg+ destijds bestaan? Welke vergunningen, of gedeelte(n) van vergunningen zijn daarbij aangepast en/of uitgebreid? Of is Norg+ destijds verwezenlijkt op basis van een bestaande vergunning?
De uitbreiding van de gasopslag in Norg bestond uit het boren van drie injectie/productieputten, het plaatsen van een additionele gasinjectiecompressor, het aanpassen en uitbreiden van de procesfaciliteiten en het installeren van een pijpleiding tussen het Groningenveld en de gasopslag. Alle mogelijke effecten van de uitbreiding van Norg zijn beschreven in de onder vraag 2 genoemde opslagplannen en omgevingsvergunningen.
Kan transparant en nauwkeurig worden aangegeven waarom de aanleg van een tweede pijplijn in 2014, die uitsluitend aan de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zou gaan toebehoren, noodzakelijk was?
Als onderdeel van het uitbreidingsproject heeft NAM een leiding tussen het Groningenveld en de gasopslag Norg aangelegd. Reden hiervoor is dat de transportcapaciteit van de bestaande Gasunie leiding onvoldoende was om de productiecapaciteit van de gasopslag na de uitbreiding af te voeren. De transportcapaciteit van de Gasunie leiding was ook onvoldoende om het gas aan te voeren om het volledige beoogde werkvolume na de uitbreiding te injecteren. Alle daarvoor uitgevoerde onderzoeken zijn uitgevoerd door of in opdracht van NAM.
Is de reden van de aanleg, namelijk het mogelijk niet kunnen voldoen aan de piekvraag naar aardgas door de bestaande Gasunieleiding tussen het Groningen gasveld en Friesland/Noord Holland, destijds onderzocht? Zo ja, door wie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat was de reden dat de NAM destijds minder afhankelijk wilde zijn van de bestaande leiding van de Gasunie?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat er vervolgens in 2014 nog eens drie nieuwe putten zijn geboord, waarbij het werkvolume van 2,5 miljard naar 5 miljard kubieke meter gas toenam? Welke vergunningen zijn daartoe uitgebreid en/of aangepast? Waarom was de uitbreiding van dat werkvolume nodig?
In 2014 zijn 2 putten geboord met als doel de capaciteit van de gasopslag te vergroten van 3 miljard m3 naar 7 miljard m3. Voor deze boringen zijn meldingen in het kader van Besluit algemene regels milieu mijnbouw (BARMM-meldingen) gedaan. De vergroting van de capaciteit van de gasopslag Norg was nodig om te kunnen voldoen aan de veranderende capaciteitsvraag.
Heeft er sinds 2014 nog een uitbreiding van werkvolume of overslagcapaciteit plaatsgevonden? Zo ja, waarom en waar bestond deze uit?
Nee, er hebben sinds 2014 geen uitbreidingswerkzaamheden plaatsgevonden.
Bent u bereid het hele vergunningentraject rond de gasopslag Norg vanaf de afgifte van de oorspronkelijke vergunning onafhankelijk te laten toetsen en beoordelen? Zo ja, door wie en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In de instemmingsbesluiten heb ik mij gebaseerd op de adviezen van mijn adviseurs Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de Technische commissie bodembeweging (Tcbb), die telkens het opslagplan of een wijziging van het opslagplan onafhankelijke hebben beoordeeld. Ik zie geen aanleiding de onafhankelijkheid van hun oordeel in twijfel te trekken.
Welke andere gasopslagen zijn er in Nederland? Van wie zijn die gasopslagen? Staan die gasopslagen onderling met elkaar in verbinding? Kunt u uw antwoord toelichten?
De overige gasopslagen in Nederland zijn:
Alle gasopslagen zijn verbonden met het hogedrukleidingnetwerk van Gasunie. De gasopslagen Bergermeer en Grijpskerk zijn gevuld met hoogcalorisch aardgas. De gasopslagen EnergyStock, Norg en Alkmaar zijn gevuld met gas van zogeheten Groningengaskwaliteit.
Hoe hoog was de maximaal toegestane druk in compartiment 2 van Norg in 2014? Klopt het dat u in de zomer van 2015 heeft ingestemd met een voorstel van de NAM om de maximale toegestane druk te verruimen tot gemiddeld 347 bar? Wat was de reden voor deze instemming? Wanneer er sprake is van een gemiddelde van 347 bar, wat zijn in dat geval de minimale en maximale waarden bar?
De gemiddelde maximale reservoirdruk op basis van het opslagplan 2014 is 327 bar (wijzigingsbesluit van 26 juni 2014). In het wijzigingsbesluit van 6 augustus 2015 is de minimale en maximale gemiddelde reservoirdruk voor compartiment 2 gewijzigd (van 235 bar naar 225 bar en van 327 bar naar 347 bar) en is ten aanzien van de injectie van gas bepaald dat de toegepaste maximale injectiedruk op reservoirniveau daarbij een waarde van 360 bar niet mag overschrijden. Ik heb ingestemd met deze wijziging van het opslagplan op basis van de adviezen van SodM en Tcbb over het seismisch risico. Uit de adviezen van 2017 blijkt dat de wijziging van de druk in compartiment 2 niet leidt tot een andere beoordeling van het seismisch risico dan in het kader van het gewijzigde opslagplan uit 2014 is ingeschat. De instemming is bedoeld om de uitbreiding naar een werkgasvolume van 7 miljard Nm3 mogelijk te maken.
Kunt u vanaf 1990 in chronologische volgorde aangeven welke aanpassingen er hebben plaatsgevonden in opslagcapaciteit met bijbehorende minimale, maximale en gemiddelde druk, minimale, maximale en gemiddelde werkvolumes in kubieke meters, en datzelfde voor in- en uitvoervolumes? Zo nee, waarom niet?
Waarom is er een noodzaak van drukverhoging? Klopt het dat een hogere druk inderdaad opslagverruiming mogelijk maakt? Zo ja, op welke wijze is het gebruik van deze techniek onderzocht op effecten die op kunnen treden?
Het reservoir kan opgedeeld worden in vier met elkaar communicerende compartimenten. In compartiment 2 bevindt zich het gesteente met de beste reservoireigenschappen en het grootste deel van het opgeslagen gas. De meeste injectie- en productieputten bevinden zich in compartiment 2. Sinds de ingebruikname van de gasopslag Norg geldt een maximaal gemiddelde reservoirdruk van 327 bar voor het gehele reservoir, hierbij is de druk in compartiment 2 in bijna elk jaar rond de 347 bar geweest. De druk in compartiment 2 ligt hoger en lager dan de gemiddelde reservoir druk om het gas te kunnen injecteren en het eruit te kunnen halen. Omdat het veld is opgebroken in meerdere compartimenten moet, om het gas ook in de verder gelegen delen van het voorkomen te krijgen, de druk rondom de putten (in compartiment 2) verhoogd/verlaagd worden.
In het instemmingsbesluit uit 2014 is voorgeschreven dat de maximaal gemiddelde reservoirdruk van 327 bar en minimaal gemiddelde reservoirdruk van 235 bar voor elk afzonderlijk compartiment geldt in plaats van voor het gehele gasveld. Dit heeft de mogelijkheid om gas te injecteren en eruit te halen beperkt. Bij een lagere maximaal gemiddelde reservoirdruk in compartiment 2 kan, in combinatie met de geldende gemiddelde minimum reservoirdruk, het werkvolume van 7,0 miljard Nm3 niet benut worden. Er zijn door NAM geomechanische studies uitgevoerd om de mogelijke effecten van de verruiming van de maximale en minimale reservoirdruk in compartiment 2 in kaart te brengen. Door SodM en de Tcbb zijn deze studies getoetst. In de adviezen uit 2017 concluderen zij dat de wijziging van de druk in compartiment 2 niet leidt tot een andere beoordeling van het seismisch risico dan in het kader van het gewijzigde opslagplan uit 2014 is ingeschat.
Waarom gaan de adviezen van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en TNO niet in op seismische risico’s en de noodzaak van drukverhoging? Is het ontbreken van dergelijke adviezen geconstateerd door uw ministerie? Zo ja, wat is er met deze constatering gedaan?
De adviezen van SodM – daarbij geadviseerd door TNO – uit 2014, 2015 en 2017 gaan wel in op de seismische risico’s. In 2014 zijn deze risico’s integraal getoetst. In 2015 heeft SodM beoordeeld in hoeverre de specificatie van de drukverdeling over de verschillende blokken in het gasveld tot een andere inschatting van het seismisch risico leidde. Conclusie hiervan was dat een andere druk voor compartiment niet tot een andere inschatting van het seismisch risico leidt dan is ingeschat in 2014.
Aangezien de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 22 maart 2017 heeft geoordeeld dat de mogelijke effecten van de verruiming van het drukbereik op de seismiciteit onvoldoende zijn gemotiveerd, heeft SodM in het advies van 2017 nogmaals onderzoek verricht en daarbij ook nieuwe feiten en omstandigheden betrokken. In zijn advies van 2017 heeft SodM de conclusie, dat een andere druk voor compartiment niet tot een andere inschatting van het seismisch risico leidt dan is ingeschat in 2014, nogmaals bevestigd en uitgebreid onderbouwd en toegelicht. De Tcbb heeft de conclusie van SodM onderschreven. De doelmatigheid van de verhoging van de druk, namelijk voor het vergroten van het werkvolume en de optimale benutting, is in de adviezen opgenomen.
Waarom is er door u besloten in te stemmen met het verhogen van de maximale toegestane druk in compartiment 2, terwijl rapporten van SodM en TNO niet ingaan op seismische risico’s en de noodzaak van drukverhoging, terwijl TCCB in haar rapport heeft benadrukt dat er onvoldoende bekend is over het gedrag van het veld?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u aangeven welk advies voor u van doorslaggevend belang is geweest om in te stemmen met het voorstel om de toegestane druk in compartiment 2 van Norg te verruimen?
Zie antwoord vraag 16.
Zijn de breuklijnen van het gasreservoir in beeld gebracht? Zo ja, door wie en op welk moment? Waar zijn deze breuklijnen gelegen?
Ja, de breuklijnen zijn in beeld gebracht door NAM (zie onderstaande kaart).
Bent bereid het door de Nationaal Coördinator Groningen toegezegde onafhankelijke onderzoek naar de schades in en rond de gasopslag Norg alsnog te laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 13 april 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1626) ben ik hierop ingegaan. Het werkingsgebied van het schadeprotocol is nog onderwerp van gesprek.
Klopt het dat, anders dan in Groningen, de bewoners in Drenthe geen recht hebben op contra-expertise bij schade? Waarom is dat zo? Zo ja, bent u bereid ook de Drenten het recht te geven op contra-expertise? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat een mijnbouwonderneming wettelijk aansprakelijk is voor alle schade die hij veroorzaakt met zijn activiteiten. Schade wordt dus vergoed, waar die zich ook in Nederland voordoet, dus ook in Drenthe. Het nieuwe schadeprotocol zal alleen betrekking hebben op schade als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld. De Mijnbouwwet bevat overigens al een vorm van contra-expertise met de mogelijkheid de Tcbb in te schakelen. Daarnaast heb ik de Tcbb gevraagd om de optie te verkennen om voor heel Nederland een gelijkluidend schadeprotocol in te richten voor schade veroorzaakt door mijnbouw met een onafhankelijk orgaan dat de schade afhandelt. De Tcbb zal mij hierover in december 2017 adviseren.
Op welk moment zijn alle benodigde en door de Raad van State gevraagde onderzoeken afgerond? Moet er vanwege alle gerezen onduidelijkheden niet uitgegaan worden van het voorzorgsprincipe? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aan het instemmingsbesluit van 5 augustus 2015 heb ik een aantal voorschriften en beperkingen verbonden onder andere betreffende een aantal nog uit te voeren onderzoeken. NAM heeft aan deze onderzoeksverplichtingen voldaan. De adviezen van SodM en de Tcbb zijn beschikbaar. Op dit moment zijn de decentrale overheden in de gelegenheid advies uit te brengen. Vervolgens zal de Mijnraad gevraagd worden een advies uit te brengen op basis van de onderzoeken en de bevindingen van Sodm en de Tcbb en zal er de gelegenheid zijn zienswijzen in te dienen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft niet over specifieke onderzoeken gesproken, maar spreekt over de verschillende adviezen, die gevraagd dienen te worden voordat een besluit wordt genomen.
Bij uitspraak van 7 september 2017 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het instemmingsbesluit uit 2015 dat een verruiming van de opslagcapaciteit van de opslag Norg mogelijk maakte geschorst tot 6 weken na de te nemen beslissing op de bezwaren die zijn ingediend tegen het instemmingsbesluit uit 2015. Dit betekent dat de NAM in ieder geval tot medio maart 2018 niet 5.6–6.1 miljard m3 gas kan opslaan maar 4.8–5.3 miljard m3 gas. De gasopslag Norg is hiermee beperkter inzetbaar deze winter. Op basis van de adviezen en zienswijzen zal de Minister in het kader van de te nemen beslissing op bezwaar zijn instemmingsbesluit uit 2015 heroverwegen. Het is niet helder naar welke onduidelijkheden de vraag refereert en het is daardoor niet mogelijk een adequaat antwoord daarop te geven.
Wat is de reden dat u de in maart 2017 door de Raad van State gevraagde onderbouwing van het besluit nog steeds niet is verschenen? Is het uit laten blijven van een dergelijke onderbouwing naar uw mening een correcte wijze van omgang met betrokken gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op 1 januari 2017 is de gewijzigde Mijnbouwwet in werking getreden. Hiermee is onder meer de procedure om te komen tot een opslagplan gewijzigd. Concreet betekent dit voor de instemmingsprocedure in het kader van opslagplannen dat naast de reeds bestaande adviseurs SodM en de Tcbb nu ook de betrokken provincies, gemeenten, waterschappen (artikel 34, vijfde lid, van de Mijnbouwwet) en de Mijnraad (artikel 105, derde lid, van de Mijnbouwwet) in de gelegenheid moeten worden gesteld advies te geven. Tot slot zal een ieder de gelegenheid moeten hebben een zienswijze in dienen. Omdat de beslissing op bezwaar niet alleen een heroverweging van het primaire besluit op basis van de huidige feiten is maar ook genomen moet worden op basis van het geldend recht en de wijziging van de Mijnbouwwet geen overgangsrecht bevat ten aanzien van lopende bezwaarzaken, zijn de nieuwe bepalingen van de Mijnbouwwet van toepassing op de behandeling van het bezwaar. Met het oog hierop zijn de nieuwe procedurevoorschriften geïncorporeerd in de lopende bezwaarprocedure, die daarmee een doorlooptijd krijgt van ongeveer 9 maanden. Ik heb inmiddels de adviezen van SodM en Tcbb ontvangen en ik heb de overheden in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 24 oktober 2017 advies uit te brengen.
Deelt u de mening dat het aanpassen van de Mijnbouwwet, waardoor het indien van zienswijzen door provincies en gemeenten mogelijk is geworden, een lege huls is wanneer de afhandeling ervan niet serieus wordt genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik neem alle zienswijzen serieus. Zie ook het antwoord op vraag 23.
Bent u bereid het opvoeren van de druk in Norg te stuiten en een nieuw opslagplan niet in behandeling te nemen zo lang de procedure hieromtrent nog niet volledig is gevoerd? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment mag er conform het instemmingsbesluit uit 2014 geproduceerd en geïnjecteerd worden inclusief de daarbij horende drukken. Verder is er geen grondslag om de nu ter beoordeling van de Minister voorliggende opslagplannen niet in behandeling te nemen.
Klopt het dat u nog geen besluit hebt genomen om de druk dusdanig op te voeren, zodat de capaciteit opgevoerd kan worden tot 7 miljard kuub? Bent u bereid, in het licht van alle ontstane commotie een dergelijk besluit niet te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, het klopt dat ik nog geen besluit genomen heb. Elke aangevraagde wijziging van een opslag- of winningsplan wordt behandeld en beoordeeld op grond van de weigeringsgronden genoemd in artikel 36, eerste lid, van de Mijnbouwwet. Ik kan instemming weigeren in het belang van de veiligheid voor omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan, in het belang van het planmatig beheer van voorkomens van delfstoffen of indien nadelige gevolgen voor het milieu of milieu ontstaan. Als het opslagplan voldoet aan de gestelde wettelijke criteria heb ik geen wettelijk instrument om het opslagplan af te wijzen. Ook hier geldt dat ik advies zal vragen aan SodM, de Tcbb, de decentrale overheden en de Mijnraad.
Bent u, in het licht van alle ontstane ruis en commotie, bereid om in gesprek te gaan met de bewoners over de huidige en eventuele toekomstige situatie? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik toe bereid.
Klopt het dat omdat de Raad van State het besluit, waarmee u het bezwaar van de gemeenten had afgewezen, heeft vernietigd, u nu de toegestane drukverruiming moet heroverwegen? Zo ja, bent u, alvorens u over gaat tot deze heroverweging, bereid alle eerdere rapporten, winningsplannen en vergunningen in dezen onafhankelijke te (laten) toetsen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat ik het instemmingsbesluit van 2015 moet heroverwegen. Ten behoeve van de nieuwe te nemen beslissing op bezwaar heb ik inmiddels advies ingewonnen van SodM en de Tcbb. Ik zie geen aanleiding de onafhankelijkheid van hun oordeel in twijfel te trekken. De te nemen beslissing op bezwaar zal hoofdzakelijk betrekking hebben op de toegestane drukverruiming in compartiment 2. Het is niet mogelijk in het kader van die procedure eerdere opslagplannen of omgevingsvergunningen opnieuw te toetsen of te beoordelen.
Het ontbreken van meetresultaten ammoniakconcentraties |
|
Frank Futselaar |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat ammoniakconcentraties in stikstofgevoelige natuurgebieden, gemeten door middel van het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (MAN), sinds 2014 niet meer worden vermeld op de website van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?1 Kunt u aangeven wat hiervan de reden of oorzaak is?
Ja. Vanwege technisch-inhoudelijke redenen zijn de metingen van het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (MAN) vanaf 2014 niet geactualiseerd. Eind 2015 is van meetprocedure gewisseld, waarbij is gebleken dat er een kleine systematische fout gecorrigeerd moest worden. De correctie op deze systematische fout is inmiddels afgerond. Uit efficiëntie-overwegingen is besloten om de actualisatie van de website in één keer te realiseren. Het RIVM geeft aan dat de meetdata van 2015 en 2016 in september op de website van het MAN worden geplaatst.
De meetgegevens zijn dan weer voor iedereen toegankelijk.
Bent ervan op hoogte dat ook in publicaties van het RIVM geen actuelere cijfers worden gebruikt dan die van 2014? Hangt dit samen met de inwerkingtreding van het Programma Aanpak Stikstof (PAS)?
Het samenvallen van de inwerkingtreding van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) met het technisch probleem van de website van RIVM berust louter op toeval. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat de gemeten concentraties ammoniak voor eenieder inzichtelijk moeten zijn per natuurgebied?
Ja.
Hoe is deze informatievoorziening momenteel toegankelijk voor omwonenden, natuurliefhebbers en bedrijven? Bent u van zins om deze gegevens weer openbaar te publiceren?
Het RIVM geeft aan dat de meetdata van 2015 en 2016 in september van dit jaar worden geplaatst op de website van het MAN.
Kunt u de Kamer inlichten over de huidige status van het MAN?
Het MAN is een doorlopend meetnet van de ammoniakconcentraties boven natuurgebieden. Het MAN bestaat momenteel uit 70 Natura2000-gebieden die onder het PAS vallen. Daarnaast worden metingen gedaan in 13 niet-Natura2000-gebieden. Het volledige MAN omvat 279 meetpunten. Op deze meetpunten wordt maandelijks de ammoniakconcentratie gemeten.
Forse overschrijdingen van het gaswinningplan |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de overschrijdingen van het winningsplan inzake de gaswinning in Hardenberg-Oost (Overijssel), Monster en Maasdijk (Zuid-Holland)?1 Deelt u de mening dat deze absurde overschrijdingen, tot wel 317% in Maasdijk, zo snel mogelijk moeten stoppen?
Met de wijziging van de Mijnbouwwet per 1 januari 2017 is een bredere invulling gegeven aan het belang van veiligheid en daarmee aan de mijnbouwmaatschappijen de opdracht dit op een adequate wijze te adresseren in hun winningsplan. Indien er bij de mijnbouwmaatschappij het vermoeden bestaat dat er veranderingen en/of overschrijdingen ten opzichte van bestaande winningsplannen te verwachten zijn, moet er een gewijzigd winningsplan ingediend worden. SodM zal daar scherp op toezien.
In het kader van de behandeling van een aantal ingediende gewijzigde winningsplannen heb ik onder andere aan SodM advies gevraagd met specifiek de vraag of voor die winningsplannen de totale productie binnen de door mij vergunde maximale productie is gebleven. In haar adviezen van juni 2017 aan mij heeft SodM aangegeven dat voor Hardenberg-Oost, Monster en Maasdijk is geconstateerd dat de maximaal vergunde productie is overschreden.
Uit de casus over de maximaal toegestane productie in de gasvelden Hardenberg-Oost, Monster en Maasdijk blijkt dat in de instemmingsbesluiten met de winningsplannen niet duidelijk genoeg is aangegeven hoe de maximale productie vastgesteld is. Hiervoor zijn verschillende methodieken. Daarom bezie ik vanuit mijn rol als vergunningverlener hoe de randvoorwaarden in mijn instemmingsbesluiten op de winningsplannen zodanig geformuleerd kunnen worden, dat het zowel voor de mijnbouwmaatschappijen als de omgeving helder is wat op dit punt wel of niet is toegestaan op basis van het instemmingsbesluit.
Ik ga er niet van uit dat hier sprake is van een structureel probleem. Zoals ik eerder in mijn brief van 14 april 2017 (Kamerstuk 33 529, nr. 348) heb aangegeven ligt een groot aantal winningsplannen voor bij mijn ministerie die in afwachting van de wijzigingen van de Mijnbouwwet waren aangehouden. Deze winningsplannen zijn inmiddels in behandeling genomen en uitgezet voor advies bij de wettelijk adviseurs.
Deelt u de mening dat het feit dat na eerder geconstateerde overschrijdingen bij Wapse (Drenthe) nu ook deze overschrijdingen worden gemeld, aangeeft dat het hier een structureel probleem betreft?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe lang hebben deze overschrijdingen plaatsgevonden voordat deze opgemerkt werden? Op welk moment werd u hiervan op de hoogte gesteld?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre wordt bij overige velden het winningsplan overschreden? Kunt een volledig overzicht geven?
Het is aan SodM om toezicht te houden op hetgeen ik vastleg in mijn instemmingbesluit met het winningsplan. Onderdeel van dit toezicht is dat indien de toezichthouder van mening is dat niet meer gewonnen wordt conform hetgeen vastgelegd is in het instemmingsbesluit, SodM passende maatregelen kan nemen.
Ik heb u eerder met mijn brief van 14 april 2017 (Kamerstuk 33 529, nr. 348) geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de winningsplannen.
Wat is uw oordeel over de reactie van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), waarin zij stelt dat zelfs een overschrijding van 300% geoorloofd zou zijn wanneer er sprake is van «einde levensduur» van een veld?3 Deelt u de mening dat dit een schandelijke interpretatie van de regels is?
Ik heb kennis genomen van het genoemde artikel, maar de in het artikel weergegeven reactie van NAM herken ik niet.
Wat is uw mening over de bestaande winningsplannen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van de door de provinciale staten van Zuid-Holland aangenomen motie «Gaswinning onder bewoond gebied», waaruit blijkt dat de steun voor dit soort gaswinning steeds minder is?4
Ja, ik ben op de hoogte van deze motie.
Bent u bereid om structureel, bijvoorbeeld jaarlijks, te bekijken of er wel of niet te veel wordt gewonnen?
SodM monitort de gaswinning structureel. Ik wil daarbij nogmaals benadrukken dat alle productiegegevens per veld maandelijks aan mij verstrekt moeten worden door de mijnbouwmaatschappij en deze gegevens vervolgens worden gepubliceerd op de website www.nlog.nl.
Is het waar dat voor Maasdijk en Monster inmiddels een nieuw winningsplan is ingediend? Zo ja deelt u de mening dat dit het legaliseren van een illegale situatie is en daarmee een onwenselijke beloning van illegaal gedrag? Zo nee, hoe gaat u de overschrijdingen zo snel mogelijk een halt toe roepen?
Inderdaad is op 2 augustus 2017 voor Maasdijk en Monster een nieuw winningsplan ingediend. Vanuit mijn taak als vergunningverlener behandel ik ingediende winningsplannen en leg op basis van alle adviezen voorwaarden op aan de instemming met een winningsplan. SodM handhaaft de uitvoering van het winningsplan op basis van deze voorwaarden.
Hoe zijn inwoners geïnformeerd over de overschrijdingen en het nieuwe winningsplan?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 3 heeft SodM in haar advies over de eerder genoemde winningsplannen aangegeven dat de maximaal vergunde productie is overschreden. Deze adviezen van SodM zijn openbaar en worden gedurende de behandelingsprocedure van het winningsplan ter inzage gelegd en een ieder kan daar zienswijzen op indienen. Ook worden er door mijn ministerie informatieavonden georganiseerd, waarbij alle informatie nogmaals wordt gepresenteerd.
Welke effecten hebben de geconstateerde overschrijdingen, voor zowel mens als milieu?
Zoals eerder in deze beantwoording aangegeven, heb ik SodM advies gevraagd over de winningsplannen. Hierbij heb ik SodM ook gevraagd mij te adviseren over de vraag of de bodemdaling nog binnen de vergunde ruimte is gebleven en of het seismisch risico niet is toegenomen. Voor Hardenberg-Oost heeft SodM in haar advies aangegeven dat de laatst gemeten bodemdaling binnen onzekerheidsmarges van de voorspelling in het winningsplan uit 2011 valt en de voorkomens tot de laagste risicocategorie in de Seismische Risico Analyse horen. Voor Monster/Maasdijk heeft SodM aangegeven dat de bodemdaling binnen de vergunde ruimte is gebleven. Met betrekking tot het door NAM bepaalde seismisch risico voor het winningsplan Monster/Maasdijk geeft SodM in zijn advies aan van mening te zijn dat het seismisch risico in een categorie hoger ligt dan zoals bepaald door NAM. Dit betekent dat er extra eisen aan de monitoring gesteld zullen worden en NAM een seismisch-risicobeheersplan moet opstellen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar welke risico's er gelopen zijn? Zo ja, op welke termijn kunt u de inwoners informeren over de uitkomsten van dergelijk onderzoek?
Risico’s dienen geadresseerd te worden in het winningsplan. Dit winningsplan wordt voor advies voorgelegd aan onder meer SodM en de Tcbb. Ik heb geen reden om te twijfelen aan hun deskundigheid en acht het niet noodzakelijk een apart onderzoek te laten uitvoeren. Bewoners zullen in het kader van de behandeling van het winningsplan worden geïnformeerd.
Welke gevolgen heeft het overtreden van de regels voor de NAM?
Op 8 augustus 2017 heeft SodM een vooraankondiging gedaan van een last onder dwangsom door SodM aan NAM van EUR 0,50 per Nm3, die na afloop van de hersteltermijn uit deze drie voorkomens wordt gewonnen, met een maximum van 2 miljoen euro.
Deelt u de mening dat er meer en beter toezicht zou moeten zijn? Zo ja, op welke wijze gaat u het toezicht verscherpen? Zo nee, waarom niet?
Per 1 januari 2017 is de Mijnbouwwet gewijzigd, waarbij de onafhankelijke positie van SodM verder is verstevigd. Verder heb ik de afgelopen twee jaar ruimte gegeven aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen om SodM capacitair en kwalitatief te versterken. Daarnaast is SodM bezig voor alle sectoren binnen de mijnbouw de staat van de sector in kaart te brengen, op basis waarvan de toezichtsarrangementen op maat ingericht zullen worden.
De stijging van CO2 uitstoot in 2016 |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u de rapportage van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waarin wordt geconstateerd dat de CO2-uitstoot in 2016 met 1% is gestegen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het gestelde doel (25% reductie van CO2-equivalentemissie in 2020 ten opzichte van de uitstoot in 1990), door de rechter bekrachtigd, op dit moment niet gehaald lijkt te worden, nu de reductie op slechts 11% staat? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee, ik deel die mening niet. Op basis van de Nationale Energieverkenning (NEV) 2016 blijkt dat nog 4 Mton extra broeikasgasreductie moet worden gerealiseerd om 25% broeikasgasreductie te halen in 2020 ten opzichte van 1990. In eerdere brieven aan de Tweede Kamer is aangegeven dat het volledig realiseren van de doelstellingen uit het Energieakkoord naar verwachting voldoende zal zijn om die 4 Mton extra broeikasgasreductie realiseren. Daarbij is ook aangegeven dat maatregelen buiten het Energieakkoord nog tot aanvullende reductie zullen leiden.
Hoe beoordeelt u de stijging van de CO2-uitstoot in het eerste kwartaal van 2017 en de geringe daling van de CO2-uitstoot in het tweede kwartaal (0,4% daling, gecorrigeerd voor weerseffecten) en passen deze cijfers binnen de door u verwachte trend?2
De emissies veranderen van kwartaal op kwartaal en voor hetzelfde kwartaal van jaar op jaar door verschillende oorzaken. Het CBS vergelijkt in de vermelde kwartaalrapportages, de emissies van het betreffende kwartaal in 2017 met de emissies van hetzelfde kwartaal in 2016. Het CBS verklaart de stijging van de CO2-uitstoot in het eerste kwartaal van 2017 door de hogere productie van elektriciteitsbedrijven en meer vervoersbewegingen in de transportsector. De daling van de CO2-uitstoot in het tweede kwartaal van 2017 verklaart het CBS door de veranderde brandstofmix bij de productie van elektriciteit en het lagere gasverbruik voor verwarming. Schommelingen in de cijfers per kwartaal komen niet noodzakelijkerwijs overeen met de trend over de jaren heen die, zoals blijkt uit de NEV 2016, dalend is.
Kunt u aangeven hoe in de komende drie jaar de overige 14% reductie gerealiseerd gaat worden? Kunt u daarbij per jaar aangeven wat de te behalen percentagedaling moet zijn?
Door de uitvoering van het Energieakkoord zijn op 1 juli jongstleden twee kolencentrales uit de jaren ’80 gesloten. Tevens neemt het aandeel hernieuwbare energie tussen nu en 2020 fors toe, met name door toenemende productie van wind- en zonne-energie. Ook neemt energiebesparing richting 2020 nog verder toe. In de NEV 2016 werd vanwege deze positieve ontwikkelingen een broeikasgasreductie van 23% in 2020 t.o.v. 1990 becijferd, ondanks een groei van de emissies in 2015. Met het behalen van de doelen uit het Energieakkoord van 14% hernieuwbare energie en 100 PJ energiebesparing in 2020, zal dit aandeel naar verwachting toenemen tot 25%. Bij de NEV 2017 zal worden bezien of we nog op koers liggen om uitvoering te geven aan het Urgenda-vonnis. Mocht dit niet het geval zijn dan zullen aanvullende maatregelen getroffen worden, waarbij ook sluiting van de jaren ’90 kolencentrale, die geen bij- en meestook van duurzame biomassa gaat toepassen, in beeld komt. Het Urgenda-vonnis is overigens gericht op het jaar 2020 en wordt niet vertaald in doelen voor tussenliggende jaren.
Het bericht ‘Fox IT houdt zeggenschap staat af’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Fox IT houdt zeggenschap staat af»?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse overheid (mede)zeggenschap wenste over besluiten en benoemingen bij Fox Crypto, over enig besluit tot fusie, afsplitsing of ontbinding van Fox Crypto, over de zekerheid dat het ICT-systeem van Fox Crypto wordt afgescheiden van de rest van Fox IT/NCC en voorts de zekerheid dat alle lopende en nieuwe overheidsopdrachten ondergebracht worden bij Fox Crypto? Zo ja, kunt u concreet aangeven in hoeverre deze eisen inmiddels in afspraken zijn verwerkt?
Ja. Aan het verzoek om de ICT-systemen van Fox Crypto B.V. te scheiden van die van andere delen van het moederbedrijf en het onderbrengen van de lopende en nieuwe relevante overheidsopdrachten bij Fox Crypto B.V. is voldaan. De voorwaarden met betrekking tot zeggenschap en eigendom zijn nog onderwerp van nadere bespreking met Fox-IT.
Klopt het dat de overheid niet langer inzet op een eerste recht op koop van aandelen in geval Fox Crypto c.q. Fox IT verkocht wordt door NCC Group? Zo ja, waarom heeft u de eis betreffende het eerste recht op koop laten vallen?
Ja, dat klopt. Het afzien van het eerste recht van koop heeft geen consequenties voor de cryptografische bescherming van staatsgeheime informatie. Er bleken doeltreffender middelen te zijn om eventueel maatregelen te nemen bij een ongewenste overname. Zo heeft het kabinet besloten tot de voorbereiding van wetgeving ter bescherming van nationale veiligheidsbelangen bij buitenlandse overnames van bedrijven die zich bezighouden met de (cryptografische) bescherming van staatsgeheime informatie, zoals Fox-IT. Dit traject bevindt zich in de verkennende fase.
Is met Fox IT/NCC afgesproken dat de overheid c.q. de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) geïnformeerd wordt wanneer technologie, kennis en/of ervaring binnen Fox IT naar het Verenigd Koninkrijk wordt overgebracht?
Ja. In aanvulling hierop merk ik op dat dit reeds voortvloeit uit de Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten (ABDO), waarin staat dat gerubriceerde informatie niet aan anderen dan daartoe gerechtigden beschikbar mag worden gesteld. Fox Crypto B.V. voldoet aan de ABDO.
Hoe verklaart u het feit dat bijna twee jaar na de overname van Fox IT door NCC nog geen sluitende afspraken over de bescherming van staatsgeheimen zijn gemaakt? Hoe beoordeelt u in dat licht de betrokkenheid van de Nederlandse regering bij de afspraken over de overname in 2015? Kunt u aangeven in hoeverre de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en MIVD destijds betrokken zijn geweest bij het beschermen van Nederlandse veiligheidsbelangen rondom het overnamebesluit?
Na de overname van Fox IT door het Britse NCC Group heeft de MIVD aan Fox IT aanvullende voorwaarden gesteld in het kader van de ABDO. Alle partijen hebben baat bij een zorgvuldige uitwerking van deze voorwaarden. De gesprekken hierover tussen Defensie en Fox IT verlopen constructief en bevinden zich in een afrondende fase.
Van het ontbreken van sluitende afspraken over de bescherming van staatsgeheimen is geen sprake. In het geval van Fox-IT is het bedrijfsonderdeel waarbinnen beveiligingsproducten voor staatsgeheime informatie worden ontwikkeld, een in Nederland ingeschreven B.V. Voor zowel personen, materieel, informatie als de fysieke locatie zijn onverkort Nederlandse wetgeving en contractuele eisen van kracht op het gebied van de bescherming van staatsgeheimen. Ook hier geldt dat de Staat toezicht houdt op de naleving van deze wettelijke en contractuele beveiligingseisen. Zo moeten bedrijven, die in opdracht van Defensie omgaan met bijzondere informatie, voldoen aan de ABDO. Fox Crypto B.V. voldoet aan de ABDO. In de nieuwe ABDO 2017 zijn de beveiligingseisen aangepast aan de huidige dreigingen. Hierbij krijgt het hoofdstuk Cyber prominent aandacht.
Over (eventuele) specifieke aandachtsgebieden van de AIVD en MIVD kan ik slechts uitspraken doen via de daartoe geëigende kanalen.
Kunt u aangeven in hoeverre Fox IT dan wel Fox Crypto ook informatie beveiligt van ministeries die betrokken zijn bij de Brexit-onderhandelingen?
Nee. Om veiligheidsredenen ga ik niet in op specifieke vragen over de beveiliging van staatsgeheimen.
Heeft u alternatieve aanbieders in kaart gebracht indien de gesprekken met Fox IT niet tot een gewenste uitkomst leiden?
Zoals gesteld (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1349) in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Verhoeven (D66), zijn er in Nederland maar in beperkte mate alternatieve aanbieders beschikbaar voor de ontwikkeling van producten voor de cryptografische bescherming van staatsgeheime informatie.
Het bericht ‘Hoge blootstelling pesticide geeft geboorteafwijking’ |
|
Frank Futselaar |
|
Henk Kamp (VVD), Martin van Rijn (PvdA), Edith Schippers (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoge blootstelling pesticide geeft geboorteafwijking»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het nieuws dat er in Californië een forse toename van het aantal geboorteafwijkingen en vroeggeboortes waar te nemen was als gevolg van blootstelling aan een dosis pesticiden die qua gebruik – althans in hoeveelheid – vergelijkbaar is met de Nederlandse sector?
Ik verwijs u naar mijn brief met onderwerp: Stand van zaken van het onderzoek naar de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden van agrarische percelen, welke u tegelijk met deze antwoorden heeft ontvangen.
Is u bekend of in de intensieve landbouw in Californië gelijksoortige gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt als in de Nederlandse sector?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2.
Klopt de bewering van NRC dat meetgegevens ontbreken over de Nederlandse situatie? Zo nee, hoe gaat u dat rectificeren?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat gezondheidsrisico’s en – specifiek – geboorteafwijkingen geen onderdeel uitmaken van het blootstellingsonderzoek2 dat het RIVM en partners momenteel verrichten naar aanleiding van de oproep van de Nederlandse Gezondheidsraad uit 2014?3 Zo ja, bent u bereid nader onderzoek te laten doen naar de mogelijke relatie tussen het gebruik van pesticiden in de Nederlandse tuinbouwsector en gezondheidsrisico’s, in het bijzonder geboorteafwijkingen?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2.
Zeehondentochten op de Wadden |
|
Aukje de Vries (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Onvrede over afsluiting zandbanken in Waddenzee»1, «Zeehonden krijgen privacy»2 en «Zeehondenboot moet stoppen, robben hebben rust nodig»?3 Wat vindt u van deze berichten?
Ja. De berichtgeving heeft als uitgangspunt dat ik op het punt sta om tot wijziging van het nu al in werking zijnde Toegangbeperkend Besluit (hierna: TBB) over te gaan. Dat is niet het geval: het betreft eerste en voorlopige wijzigingsvoorstellen die het Ministerie van Economische Zaken met alle relevante betrokkenen gaat bespreken.
Wanneer wordt er eventueel een besluit genomen over het afsluiten van de zandbanken en/of over het instellen van vaarverboden? Wat wordt bedoeld met «het afsluiten van de zandbanken»?
In 2009 heeft het toenmalige Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de «Leidraad aanwijzing artikel 20 Natuurbeschermingswet 1998 Waddengebied» (hierna: de Leidraad) vastgesteld en aan uw Kamer doen toekomen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 791). Deze Leidraad is in nauwe afstemming met de gebruikersgroepen en overheden tot stand gekomen. Zij is ingesteld om de mogelijkheden voor gebruik in beeld te krijgen en te bezien of deze mogelijk zijn zonder afbreuk te doen aan de natuurbeschermingsdoelstelling van een voorgenomen sluiting. In de Leidraad is een zorgvuldige procedure opgenomen waarin de betrokkenen op verschillende momenten in het proces zijn betrokken; uiteraard houdt mijn ministerie zich aan dit afgesproken proces.
Elk jaar start met een beoordeling of aanpassing van het vigerende TBB Waddenzee geëigend is. De procedure begint daartoe met een «startdocument» dat wordt voorgelegd aan een klankbordgroep waarin afgevaardigden van de belanghebbenden en medeoverheden zijn vertegenwoordigd.
Dit jaar wordt dit startdocument, waar de berichtgeving in de media op gebaseerd is, in september in de klankbordgroep besproken. Deze klankbordgroep heeft eind juli het document ontvangen ten behoeve van een goede voorbereiding. Na de bijeenkomst van de klankbordgroep vinden nog meerdere consultatie- en inspraakmomenten plaats. In het voorjaar van 2018 wordt de besluitvorming vervolgens afgerond.
Met het «afsluiten van de zandbanken» wordt gedoeld op het op grond van de Wet natuurbescherming als niet te betreden of te bevaren gebied verklaren van gehele of delen van een droogvallende plaat (jaarrond of in een specifieke periode) voor gebruikersgroepen.
Waarom worden deze maatregelen voorgesteld? Op basis van welke onderzoeken en overwegingen wordt het voorstel gedaan c.q. wordt het besluit genomen om zandbanken af te sluiten dan wel vaarverboden in te stellen en welke analyse ligt daaraan ten grondslag? Wat is de ontwikkeling van het aantal zeehonden in de afgelopen jaren in de Waddenzee geweest?
De basis voor de voorstellen wordt gevormd door de jaarlijks verzamelde waarnemingen vanuit de Waddenunit van het Ministerie van Economische Zaken en door monitoring vanuit Wageningen Marine Research.
Afsluiting van enkele extra kwetsbare delen van de Waddenzee (soms jaarrond maar in de meeste gevallen slechts enkele maanden van het jaar) vindt al jarenlang plaats. Er wordt altijd in totaal slechts een klein deel van het Waddengebied (tijdelijk) afgesloten.
Sinds enkele jaren zijn de zeehondenpopulaties in dit gebied stabiel op het beoogde niveau. Er vinden daarom netto geen extra sluitingen plaats. Het gesloten gebied wordt ook met de huidige voorstellen in het startdocument niet vergroot, maar juist verkleind. De voorgestelde wijziging in de gebiedssluitingen betreft met name aanpassing op basis van de natuurlijke dynamiek van de wadplaten en zeehondengroepen. De bereikte omvang van de populaties wordt hiermee geborgd.
Welke andere mogelijkheden en oplossingen zijn er (bijvoorbeeld meer handhaving of nadere afspraken), want de directeur van de Waddenvereniging heeft in EenVandaag van 30 augustus 2017 en op de website van de Waddenvereniging gepleit tegen het sluiten van gebieden voor zeehondentochten («Het is jammer dat lokale ondernemers en wadvaarders die zich netjes aan de regels houden hier de dupe van worden. Wat je wil is de mensen die dat niet doen worden aangesproken en dat daarmee afspraken worden gemaakt die moeten worden nageleefd.»)?
Er zijn geen andere mogelijkheden en oplossingen die dezelfde beschermende kracht bieden als een TBB. Dit komt onder meer omdat ook niet-georganiseerde gebruikers onder de werking van een TBB vallen. In een TBB is het wel mogelijk te komen tot maatwerk, waardoor de mogelijkheid bestaat ervoor te zorgen dat gebruikers die zich aan de regels houden niet de dupe worden.
Welke handhaving heeft er de afgelopen jaren plaatsgevonden met betrekking tot verstoring? Welke mogelijkheden zijn er om te handhaven? Hoeveel inzet is er geweest qua handhaving? Klopt het dat er weinig tot geen handhaving heeft plaatsgevonden?
Ik herken het beeld niet dat er weinig tot geen handhaving heeft plaatsgevonden. De medewerkers van de Waddenunit van het Ministerie van Economische Zaken zijn met vier schepen aanwezig op de Waddenzee. Zij spreken als toezichthouders met regelmaat gebruikers aan en geven voorlichting. Hiermee wordt in veel gevallen al gewenst gedrag gerealiseerd. De gebiedssluitingen worden strikt gehandhaafd door het opstellen van een proces-verbaal, juist vanwege het gegeven dat ze omwille van het beschermen van extra kwetsbare gebiedsdelen (en functies) zijn ingesteld.
Heeft er de afgelopen periode overleg plaatsgevonden met betrokken partijen, zoals ondernemers, de eilandbestuurders en de Waddenvereniging over het probleem en het voorstel? Zo ja, wat is daar uit gekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe worden eilandbestuurders, ondernemers op de eilanden en andere betrokken partijen betrokken bij het (komende) besluitvormingsproces? Hoe kijkt u aan tegen de onvrede van de zeehondentochtaanbieders? Bent u bereid om voorafgaand aan een eventueel besluit in overleg te gaan met de betrokken partijen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De werking van de Wet Damocles |
|
Attje Kuiken (PvdA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Angelique toch onschuldig na vondst drugs van ex»1 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 augustus 2017?2
Ja.
In hoeverre is deze uitspraak afwijkend van de bestaande jurisprudentie ten aanzien van de werking van artikel 13b van de Opiumwet (Wet Damocles) met betrekking tot het sluiten van woningen?
Deze uitspraak wijkt niet af van de bestaande jurisprudentie. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat mag worden aangenomen dat drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking indien de aangetroffen hoeveelheid groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik3. Bij de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid drugs dan voor eigen gebruik is in beginsel aannemelijk dat de drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken4. Dit laatste is in deze zaak blijkbaar aan de orde. In de uitspraak wijst de Afdeling op de «door de burgemeester niet weersproken toelichting van appellante op haar situatie gedurende de periode van het politieonderzoek». Kennelijk heeft betrokkene in deze zaak voldoende aannemelijk gemaakt dat de aangetroffen drugs niet in de woning aanwezig waren ten behoeve van de verkoop, aflevering of verstrekking.
Betekent deze uitspraak dat voortaan het aantreffen van drugs in een woning niet meer afdoende grond voor een burgemeester kan zijn om de betreffende woning te sluiten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. De burgemeester kan de bevoegdheid om een woning te sluiten op grond van 13b Opiumwet ontlenen aan de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in een pand. De burgemeester hoeft daarvoor niet aan te tonen dat er daadwerkelijk handel heeft plaatsgevonden. De bewijslast voor het tegendeel ligt bij de betrokkene.
Deelt u de vrees dat als de aanwezigheid van drugs in een woning niet langer afdoende grond voor sluiting op grond van de Wet Damocles biedt, burgemeesters dan een belangrijk instrument gaan missen in de strijd tegen drugs? Zo ja, gaat u de wetgeving op dit punt aanpassen? Zo nee, waarom niet en hoe kunnen burgemeesters een dergelijk pand dan wel sluiten?
Nee, ik deel deze vrees niet. De uitspraak bevestigt slechts de bestaande jurisprudentie dat de sluitingsbevoegdheid niet kan worden toegepast als betrokkene aannemelijk maakt dat ondanks de aangetroffen hoeveelheid drugs, niet voldaan is aan het wettelijke criterium dat in het pand drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig waren.
Schade door zoutwinning en gaswinning bij Veendam, Muntendam, Hoogezand, Tripscompagnie en Borgercompagnie |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de vele schadegevallen in Veendam, Muntendam, Hoogezand, Tripscompagnie en Borgercompagnie?1
Ja, ik ben er van op de hoogte dat er in de afgelopen jaren diverse schades zijn gemeld.
Weet u dat deze inwoners al vele jaren strijden voor compensatie en telkens nul op het rekest kregen?
Schade aan huizen kan verschillende oorzaken hebben. Indien de schade veroorzaakt wordt door mijnbouwactiviteiten moet deze worden vergoed door de betrokken mijnbouwonderneming. Indien de mijnbouwonderneming de schadeclaim afwijst, kan de gedupeerde terecht bij de Technische commissie bodembeweging (Tcbb), die een onafhankelijke beoordeling uitvoert. Ik heb begrepen dat een aantal gedupeerden deze weg heeft gevolgd, maar de Tcbb in al die gevallen tot de conclusie is gekomen dat er geen verband te vinden was tussen de schade en de mijnbouwactiviteiten in de regio. Doordat de bodem in een groot gebied langzaam en geleidelijk daalt en de waterpeilen worden aangepast aan de bodemdaling is schade aan gebouwen als gevolg hiervan niet te verwachten.
Erkent u dat de combinatie van gas- en zoutwinning tot extra risico’s op schade kan leiden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Erkent u dat de bodem op plekken tot 360 mm daalde?2 Wat betekent dat voor de omgeving?
De gegevens van de bodemdaling door mijnbouw zijn openbaar en de nog te verwachten bodemdaling is beschreven in de winningsplannen. Uit deze gegevens is op te maken dat de bodem op plekken 360 mm is gedaald. Zie ook antwoorden op vraag 2 met betrekking tot mogelijke schade aan woningen en vraag 5 voor de mogelijke gevolgen op de waterhuishouding.
Hoe verhoudt de compensatie die er is voor overheden vanwege bodemdaling zich tot de compensatie voor mensen met een woning? Is dat niet scheef?
Zie antwoord op vraag 2 met betrekking tot mogelijke schade aan woningen. De komvormige bodemdaling heeft wel effect op de waterhuishouding omdat het grondwater relatief hoger komt te staan. Het is aan het waterschap om te bepalen welke gevolgen dit heeft voor de waterhuishouding en welke mitigerende maatregelen nodig zijn om dit te beheersen. De mijnbouwmaatschappij is verantwoordelijk voor de kosten die hieraan verbonden zijn.
Op welke wijze wordt er rekening gehouden met deze opeenstapeling van risico’s in het toezicht en het verlenen van winningsvergunningen?
Om te mogen winnen is een goedgekeurd winningsplan nodig. In dit winningsplan moet expliciet aangegeven worden wat de verwachte cumulatieve bodemdaling is inclusief omliggende winningen. Ik laat deze opgave verifiëren door TNO en SodM.
Wordt er ook rekening gehouden met indirecte schade veroorzaakt door gas- en zoutwinning, bijvoorbeeld door bodemdaling, wisselend waterpeil en daarmee samenhangende schade? Op welke manier?
Indien dit aan de orde is, wordt dit meegenomen bij het vaststellen van de mogelijke relatie tussen de schade en mijnbouwactiviteiten. Overigens zijn mij tot nu toe geen gevallen bekend waarbij dit speelt.
Houdt het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) voldoende toezicht op de zoutwinning door Nedmag en de gecombineerde effecten van zout- en gaswinning?
Ja, SodM houdt ook hier toezicht op en controleert of de maximale bodemdaling zoals die in de instemmingsbesluiten met de winningsplannen behorend bij de verschillende mijnbouwactiviteiten is vastgelegd, niet wordt overschreden. Een expliciet onderdeel van de individuele winningsplannen is het in kaart brengen van de cumulatieve bodemdaling van alle mijnbouwactiviteiten in de omgeving. Ook de mogelijke effecten hiervan worden beoordeeld bij de instemming met de individuele winningsplannen.
Hoe wordt voorkomen dat bewoners met schade van het kastje naar de muur, in casu naar de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), het waterschap, Nedmag, verzekeraars en anderen, worden gestuurd? Waarom helpt de overheid mensen niet beter?
Om dit te voorkomen heb ik 1 januari 2017 een mijnbouwschadeloket ingericht (https://www.rvo.nl/subsidies-regelingen/mijnbouwschade), waar mensen terecht kunnen die vermoeden dat ze mijnbouwschade ondervinden. Dit loket zorgt ervoor dat de juiste partijen worden aangesproken en dat het doorsturen wordt voorkomen. De inhoudelijke duiding van de schadeoorzaak dient te geschieden door een onafhankelijke en gespecialiseerde instantie, zoals de Tcbb.
Is het schadeprotocol dat thans functioneert niet verouderd omdat geen rekening wordt gehouden met gaswinning?
Bij schade wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende vormen van mijnbouw. Indien er een oorzakelijk verband is tussen de schade en mijnbouw moet deze worden vergoed.
Bent u bereid een nieuw schadeprotocol op te stellen en daarbij het schadeprotocol dat nu wordt vastgesteld voor de gaswinning als uitgangspunt te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het schadeprotocol waar in de vraag waarschijnlijk naar wordt verwezen, is specifiek voor de afhandeling van schade door bevingen in Groningen.
Ik heb de Tcbb gevraagd om de optie te verkennen om voor heel Nederland een gelijkluidend schadeprotocol in te richten voor schade veroorzaakt door mijnbouw met een onafhankelijk orgaan dat de schade afhandelt. De Tcbb zal mij hierover in december 2017 adviseren.
Het bericht “Laat een prachtig huwelijk niet op de klippen lopen” |
|
Albert van den Bosch (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel van de voorzitter van VNO-NCW, Hans de Boer, getiteld «Laat een prachtig huwelijk niet op de klippen lopen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het belang van het marinebouwcluster voor de Nederlandse economie? Hoe beoordeelt u de samenwerking in het marinebouwcluster tussen het bedrijfsleven en het Ministerie van Defensie? Is deze samenwerking nog verder te verbeteren? Kunt u dit toelichten?
Het marinebouwcluster is een verband van enkele grote en vele middelgrote en kleinere bedrijven en kennisinstellingen dat intensief samenwerkt met het Ministerie van Defensie. Het belang van de maritieme sector voor de Nederlandse economie is groot. De marinebouw is een aansprekend en innovatief onderdeel van de maritieme sector dat internationaal in hoog aanzien staat. De marinebouw speelt een belangrijke rol in de topsector Water en Maritiem, kent een groot exportpotentieel en is ook leverancier van hoogwaardige producten en schepen voor de Koninklijke marine.
Het Ministerie van Defensie vervult een belangrijke rol voor de sector bij nieuwe ontwikkelingen binnen de marinevloot, waarbij steeds de behoefte van Defensie leidend is. Hierbij is Defensie regelmatig launching customer voor nieuwe producten.
Een recent voorbeeld hiervan is de ontwikkeling van het Above Water Warfare(AWW) cluster door Thales Nederland (Kamerstuk 31 125, nr. 73). Andersom is de beschikbaarheid van de kennis en kunde van de sector van vitaal belang voor Defensie, bijvoorbeeld waar het onderhoud en de verbeteringen van de schepen en systemen betreft. Binnen het ecosysteem waarin de betrokken partijen samenwerken, wordt groot belang gehecht aan nieuwe initiatieven en samenwerkingsmogelijkheden. Defensie is bijvoorbeeld nauw betrokken bij het Kennis & Innovatiecontract van de topsector Water en Maritiem. Uiteenlopende initiatieven zijn genomen, bijvoorbeeld op het gebied van human capital, energiesystemen en digitalisering.
Zijn er analyses beschikbaar van de totale werkgelegenheid in en rondom de marinebouw, de ontwikkeling en bouw van systemen en componenten hiervoor, de met marine- en componentenbouw gerelateerde kennisinstellingen en de aan deze technologieën en hun toepassingen gerelateerde opleidingen op het niveau van het wetenschappelijk onderwijs, het hoger beroepsonderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs? Kunt u deze gegevens, zo mogelijk verdeeld naar regio’s in Nederland, met de Kamer delen?
Het Ministerie van Economische Zaken laat periodiek onderzoek uitvoeren naar de positie van de Nederlandse defensie- en veiligheidsgerelateerde bedrijven. Onderzoeksbureau Triarii concludeerde in 2016 (Kamerstuk 31 125, nr. 66) dat de omzet van deze sector is gestegen en dat er ook voor de komende jaren een omzetstijging wordt verwacht. Dit onderzoek gaat niet specifiek in op het marinebouwcluster.
Op 17 mei jl. heeft Nederland Maritiem Land het rapport gepresenteerd «De Marine en Marinebouw Cluster, een ecosysteem onder druk». In dit rapport komt naar voren dat bij de maritieme sector als geheel sprake is van ruim 40.000 werkzame personen in 2015 en een productiewaarde van ruim € 9 miljard. Deze cijfers omvatten naast de marinebouwactiviteiten ook activiteiten voor andere maritieme opdrachtgevers zoals scheepvaart, offshore en visserij.
Het Ministerie van Economische Zaken is voornemens om de directe en indirecte economische waarde en het kennisontwikkelende effect van het Nederlandse marinebouwcluster nader te laten onderzoeken. Naar verwachting zal dit onderzoek in het eerste kwartaal van 2018 zijn voltooid.
Mochten die gegevens er niet zijn, deelt u de mening dat een studie op korte termijn van belang is zodat daarmee de economische impact van het marinebouwcluster meegewogen kan worden in toekomstige beleidsvorming?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de zorg van de voorzitter van VNO-NCW dat als er niet snel (nieuwe) vervangingsorders komen, dit funest zal zijn voor de Nederlandse marinebouw? Acht u het belangrijk om dergelijke kennis in Nederland te behouden? Zo ja, hoe wilt u zich er voor inzetten om deze kennis te behouden?
Defensie en veiligheid behoren tot de kerntaken van de overheid. Voor de verwezenlijking van haar taken moet zij onder meer kunnen beschikken over een slagvaardige krijgsmacht. Investeringen zijn noodzakelijk om de komende decennia effectief te kunnen blijven in de context van een verslechterde veiligheidssituatie, waarin tegenstanders in toenemende mate beschikken over technologisch hoogwaardige systemen, ook in het maritieme domein.
De samenwerking tussen overheid, kennisinstellingen en de defensie- en veiligheidsgerelateerde industrie is vastgelegd in de Defensie Industrie Strategie (DIS) van de ministeries van Economische Zaken en Defensie (Kamerstuk 31 125, nr. 20). Deze samenwerking stelt bedrijven in staat om innovatieve producten en diensten te ontwikkelen en een hoogwaardige bijdrage te leveren aan de Nederlandse veiligheid. De DIS bevat ook andere beleidsinstrumenten die gedurende de levenscyclus van defensiematerieel kunnen worden ingezet. Deze beleidsinstrumenten dragen ertoe bij dat de kennis en kunde van de marinebouwsector kan worden behouden en zo mogelijk versterkt.
Uit de periodieke onderzoeken naar de positie van de defensie- en veiligheidsgerelateerde industrie als geheel, zoals recent nog het onderzoek van Triarii, blijkt dat het Ministerie van Defensie voor deze sector verreweg de belangrijkste klant is. Zoals uiteengezet in het antwoord op de vragen 3 en 4 zal Economische Zaken onderzoek laten doen naar de economische waarde van in het bijzonder het marinebouwcluster. Tegen de achtergrond van de DIS is de inzet van Defensie erop gericht om zoveel mogelijk gebruik te maken van de in Nederland aanwezige kennis en om deze te bevorderen op terreinen waaraan behoefte bestaat. Besluitvorming over investeringsprojecten is afhankelijk van de keuzes van een volgend kabinet.
Hoe beoordeelt u de capaciteit van de Defensie Materieel Organisatie om meerdere hoogwaardige marinebouwprojecten gelijktijdig te kunnen faciliteren en sturen, aangezien het Ministerie van Defensie een onlosmakelijk onderdeel is van het marinebouwcluster voor het gezamenlijk ontwikkelen en bouwen van nieuwe marineschepen en er de komende jaren weer geïnvesteerd zal kunnen worden?
De rol van de Defensie Materieel Organisatie (DMO) bij de verwerving van defensiematerieel is veelzijdig. In veel gevallen is de DMO opdrachtgever voor de defensie- en veiligheidsgerlateerde industrie maar de DMO is ook leverancier van systeem-integrerende producten zoals operationele informatiesystemen. De DMO zorgt ervoor dat zij de daarvoor benodigde kennis opbouwt en behoudt, en werkt samen met kennisinstituten en bedrijven aan de benodigde innovaties en technologieontwikkeling.
Met de brief van 21 juni 2016 (Kamerstuk 34 300 X, nr. 115) heb ik de Kamer geïnformeerd over de maatregelen die zijn genomen om de prestaties van de zogenoemde «voorzien-in keten» te verbeteren, waaronder maatregelen die betrekking hebben op de personele capaciteit. De uitvoering van deze maatregelen verloopt grotendeels volgens plan, zoals uiteengezet in het departementale jaarverslag over 2016 (Kamerstuk 34 725 X, nr. 1). Besluitvorming over nieuwe investeringen, bijvoorbeeld investeringen in marinematerieel, en de eventuele gevolgen hiervan voor de personele capaciteit van Defensie en van de DMO in het bijzonder, is aan het volgende kabinet.
Indien deze capaciteit versterking zouden behoeven, worden daartoe door u plannen ontwikkeld? Kan de Kamer voor de begrotingsbehandeling Defensie in het komende najaar over deze plannen worden geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 6.
Het onderzoek ‘De schaduwzijden van Graniet’ |
|
Léonie Sazias (50PLUS), Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport (augustus 2017) «De schaduwzijden van Graniet» over moderne slavernij (schuldslavernij), kinderarbeid en gevaarlijke werkomstandigheden in Zuid-Indiase granietgroeves?1
Ja.
Is het waar dat de winning van natuursteen al jaren geleden is aangemerkt als een activiteit met verhoogd risico op onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden? Klopt het dat u al in 2015 in gesprek was met brancheorganisaties om te kijken welke ondersteuning de overheid kon bieden aan sectoren om te komen tot afspraken over het voorkomen van slavernij en kinderarbeid binnen hun productieketens (in het bijzonder natuursteen) en het verbeteren van arbeidsomstandigheden? Wat is van dit alles terecht gekomen? Mag de conclusie getrokken worden dat «werken aan eerlijk werk» nog in de kinderschoenen staat, dat er (in de Indiase granietgroeves) nog vrij weinig vooruitgang is geboekt? Zo ja, hoe verklaart u dit?2
Het klopt dat arbeidsrisico’s in de natuursteensector in 2014 zijn geïdentificeerd. Naar aanleiding daarvan zijn door het kabinet gesprekken gestart met de natuursteensector hoe een bijdrage kan worden geleverd aan het voorkomen van de meest ernstige vormen van uitbuiting en de verbetering van arbeidsomstandigheden. Inmiddels richten de betrokken partijen zich op het sluiten van een Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) natuursteen convenant. De genoemde problemen in de natuursteenketen zijn van dien aard dat een individueel bedrijf vaak te weinig invloed heeft om daadwerkelijk verschil te maken en voortgang te boeken op het gebied van eerlijk werk op het niveau van de groeves. Omdat de aanpak van problemen in de natuursteenketen met een multistakeholder-benadering naar verwachting meer succes heeft, werken de partijen nu aan een convenant. De in het rapport genoemde bedrijven zijn allen betrokken bij de convenantsbesprekingen.
Bent u bereid de geconstateerde schuldslavernij, kinderarbeid en slechte werkomstandigheden opnieuw aan de orde te stellen bij uw Indiase collega’s, en gezamenlijke actie entameren om deze algemeen erkende misstanden verder tegen te gaan?
Het kabinet zoekt blijvend de dialoog met India over mensenrechten, hetzij bilateraal, hetzij in Europese Unie (EU) en multilateraal verband. Nederland benadrukt daarbij het belang van respect voor mensenrechten, de handhaving van wet- en regelgeving voor een goed functionerende democratische rechtsstaat en de bevordering van duurzame ontwikkeling. In de eerstvolgende mensenrechtendialoog tussen de EU en India worden diverse onderwerpen besproken waaronder «mensenrechten en het bedrijfsleven». Nederland zal ervoor pleiten ook de slechte arbeidsomstandigheden in verschillende sectoren op de agenda te zetten.
Er ligt immers een verantwoordelijkheid bij de overheid van India voor een goed functionerende arbeidsinspectie en bevordering van sociale dialoog. Het rapport biedt bruikbare informatie voor bedrijven en de Indiase overheid. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat het niet expliciet vermelden in het rapport van de onderzochte productielocaties een complicerende factor is voor de inkopende bedrijven en de Indiase overheid om in deze specifieke gevallen de aanbevelingen op te volgen. De International Labour Organisation (ILO) kan op grond van de fundamentele arbeidsnormen een actieve opstelling van de arbeidsinspectie en sociale partners in deze sector bevorderen. De ILO voert hierover een permanente dialoog met landen, waaronder India. Nederland zal het rapport over de natuursteengroeves dan ook onder de aandacht van het ILO kantoor in India brengen.
Nederland dringt er bij de EU op aan om een meer proactieve rol te nemen bij het bevorderen van due diligence. Binnen de EU roept Nederland op tot het ontwikkelen van een Europees MVO actieplan en dit ook in te zetten bij de implementatie van de Sustainable Development Goals (SDGs). Vooruitlopend op het tot stand komen van een breder EU actieplan spant het kabinet zich met het lopende traject gericht op een natuursteenconvenant in voor een gezamenlijke aanpak van de problemen in samenwerking met de Vlaamse overheid, de Vlaamse natuursteensector en Vlaamse maatschappelijke organisaties.
Hoe hebben de rijksoverheid en het importerende bedrijfsleven in de afgelopen jaren hun verantwoordelijkheid genomen om maatschappelijk verantwoord ondernemen, in het bijzonder ten aanzien van bedoelde natuursteengroeves, te verbeteren en echt waar te maken? In hoeverre is en wordt geborgd dat richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) inderdaad helpen voorkomen dat bedrijfsactiviteiten een negatief effect hebben op mens en milieu, zoals het in stand houden van oneerlijke werkgelegenheid en uitbuiting?
Het kabinet onderschrijft de aanbeveling voor bedrijven om due diligence uit te voeren in hun ketens volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Aangezien het evident is dat misstanden voorkomen moeten worden in deze sector dienen bedrijven, waaronder ook tussenhandelaren, hun verantwoordelijkheid te nemen om deze problematiek in hun keten tegen te gaan. Dat betekent dat zij risico’s in hun productieketen in kaart moeten brengen en deze moeten aanpakken. Het kabinet speelt daarbij een aanjagende en faciliterende rol, zoals bij het tot stand komen van het IMVO natuursteen convenant, waaraan nu wordt gewerkt.
Wat gaat u concreet doen ten aanzien van de Nederlandse bedrijven, genoemd in het rapport, die graniet importeren uit de granietgroeves met zeer slechte werkomstandigheden?
Op basis van de OESO-richtlijnen hebben de genoemde bedrijven allen een individuele verantwoordelijkheid om (mogelijke) misstanden inzichtelijk te krijgen en vervolgens aan te pakken. Hierop zullen we de bedrijven blijven aanspreken.
We realiseren ons dat de bedrijven niet alle misstanden alleen kunnen aanpakken en daarom werken we samen aan een natuursteenconvenant om meer slagkracht te realiseren in het oplossen van problemen zoals beschreven in het rapport. In een IMVO-convenant werken de bedrijven samen met de overheid, NGO’s en vakbonden aan het oplossen van problemen, zoals kinderarbeid en gebonden arbeid.
Hoe gaat u, afgezien van uw inzet voor «werken aan eerlijk werk»3, duurzaam inkoopbeleid door het bedrijfsleven in algemene zin daadwerkelijk verder helpen en verbeteren?
Het kabinet zet in op het stimuleren van bedrijven om de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen na te leven. Deze richtlijnen vragen van bedrijven een gedegen due diligence op mogelijke misstanden in de ketens. Het inkoopbeleid van bedrijven is een belangrijk onderdeel van de due diligence.Naast het IMVO-convenantenbeleid en het eigen inkoopbeleid van de overheid stimuleren wij bedrijven ook met onze instrumenten (b.v. handelsmissies, subsidies, etc.), die IMVO-criteria hanteren. Daarnaast geven zowel het Ministerie van Buitenlandse Zaken, als MVO Nederland, The Shift, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en het Nationaal Contactpunt (NCP) voorlichting over de implementatie van OESO-richtlijnen.
Bent u bereid bedrijven te verplichten volledig transparant te zijn over hun keten (beleid) op het gebied van hun zorgplicht voor het bevorderen van mensenrechten?
Het kabinet meent dat een vrijwillige, maar niet vrijblijvende, aanpak zoals in de convenanten wordt nagestreefd het beste werkt, omdat bedrijven dan zelf verantwoordelijkheid nemen om mensenrechten te respecteren. Volgens de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles (UNGPs) dienen bedrijven wel transparant te zijn over de wijze waarop ze negatieve gevolgen voor mensenrechten identificeren en aanpakken.
Daarnaast bestaat er een aantal rapportageverplichtingen. De EU Richtlijn 2014/95 over de bekendmaking van niet-financiële informatie verplicht organisaties van openbaar belang (beursgenoteerde organisaties en financiële instellingen) met 500 of meer werknemers te rapporteren over onder andere mensenrechten. Het «Besluit bekendmaking niet-financiële informatie», dat vanaf 24 maart 2017 in werking is getreden, waarborgt de uitvoering van deze richtlijn.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de rijksoverheid en andere overheden, die graniet/natuursteen uit India (of elders) gebruiken voor onder meer gebouwen, monumenten en bestrating, schending van mensen- en arbeidsrechten als beschreven in het rapport voorkomen en bestrijden? Hoe gaat u andere overheden zoals gemeenten, provincies en waterschappen hier op aanspreken?
Voor Rijksinkopen geldt sinds 1 april dat de Internationale Sociale Voorwaarden (ISV) van toepassing zijn voor aanbestedingen boven de Europese aanbestedingsdrempel en binnen de risicosectoren die door KPMG zijn vastgesteld in de MVO Sector Risico Analyse. De kern van de ISV is dat bedrijven die opereren in risicosectoren due diligence moeten uitvoeren conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen.
Er wordt gewerkt aan een pilotproject dat gericht is op verduurzaming van het inkoopproces van overheden. Het doel is het zodanig inrichten van het inkoopproces van overheden dat natuursteenbedrijven die aangesloten zullen zijn bij het convenant of op andere wijze aantoonbaar laten zien dat zij misstanden bij leveranciers actief (helpen) bestrijden, voorkeur krijgen boven leveranciers die dat niet doen. De voorbereidingen voor deze pilot zijn vanaf dit voorjaar getroffen. Het project wordt naar verwachting vanaf het vierde kwartaal van dit jaar geïmplementeerd.
Met de decentrale overheden is ook een stap gezet. Als onderdeel van het Plan van Aanpak Maatschappelijk Verantwoord Inkopen dat op 11 september 2015 aan de Tweede Kamer is aangeboden, is op 8 december 2016 het Manifest Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI) 2016–2020 gelanceerd. Inmiddels hebben ruim 100 decentrale overheden (gemeenten, provincies, waterschappen) het Manifest MVI ondertekend. De ondertekende partijen dienen een actieplan te maken, waarin ze aangeven wat hun ambities zijn voor MVI. Onderdeel van dat actieplan is om aan te geven hoe decentrale overheden in hun inkoop voldoen aan de ISV. De deelnemende overheden kunnen hiermee worden aangesproken op hun inkooppraktijk.
Het bericht “Nieuw faillissement voor voormalig Aldel" |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuw faillissement voor voormalig Aldel»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel overheidssubsidie er in totaal aan Klesch Aluminium Delfzijl, het vroegere Aldel, is verstrekt?
Aan Klesch Aluminium Delfzijl BV is in 2016 en 2017 in totaal 4,57 miljoen euro betaald uit de subsidieregeling Indirecte emissiekosten ETS. Dit betreft compensatie van hogere elektriciteitskosten om oneerlijke concurrentie te voorkomen met landen waar geen hogere elektriciteitsprijzen gelden die voortvloeien uit het ETS. Producenten in onder meer de aluminium-, staal-, kunstmest-, papier- of kunststoffensector kunnen hier aanspraak op maken. De uitgekeerde compensatie wordt gerelateerd aan de energieconsumptie van bedrijven in eerdere jaren. Het betreft dus niet een activiteit of investering die nog moet plaatsvinden en door een faillissement geen doorgang meer vindt.
Welke lessen trekt u uit dit faillissement?
Het uitgangspunt van de overheid is dat een onderneming zelf verantwoordelijk is voor belangrijke beslissingen, voor de bedrijfsvoering en voor de continuïteit. Het Rijk faciliteert door te werken aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat, open en transparante markten, beperking van regeldruk, een goede infrastructuur en een goed functionerend financieel systeem. Daarnaast stimuleert het Rijk innovatie en ondernemerschap om duurzaam het groeivermogen van de Nederlandse economie te bevorderen. Dit uitgangspunt verandert niet door het faillissement van Klesch.
Deelt u de mening dat alle staatssteun van de Nederlandse overheid, via subsidies en/of andere voordelen, beter besteed had kunnen worden aan het ondersteunen van meer duurzame industrie, zodat banen behouden hadden kunnen worden alsook zou zijn bijgedragen aan de energietransitie of andere maatschappelijke doelen van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Allereerst deel ik niet met u dat we zowel in de context van dit faillissement, als ook en ten aanzien van de energie-intensieve industrie in het algemeen, kunnen spreken over kunstmatige (subsidie-)ingrepen. Ten tweede krijgt verduurzaming van de industrie ook vorm in de metaalsector. Bij het voormalige Klesch, nu weer Aldel, is mijn ministerie bijvoorbeeld actief betrokken bij het verkennen van een uiterst perspectiefvolle innovatie in de aluminiumproductie. Bij realisatie zal dit project ook een positieve uitstraling hebben op de verduurzaming van een aantal chemiebedrijven op het nabijgelegen chemiepark Delfzijl.
Deelt u ook de mening dat hiermee (opnieuw) het bewijs is geleverd dat het geen zin heeft om energie-intensieve industrie, die vrijwel volledig op fossiele brandstof draait met kunstmatige (subsidie-)ingrepen, in stand te houden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid voortaan af te zien van dergelijke ondersteuning van energie-intensieve bedrijven?
Het kabinet heeft verschillende instrumenten beschikbaar die ondernemers kunnen ondersteunen bij de opstart, groei en/of doorstart. Alle ondernemers kunnen een beroep doen op deze generieke regelingen voor innovatiestimulering en financiering. Voorbeelden zijn innovatieregelingen zoals de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) of financieringsinstrumenten als de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) en de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO). Slechts in bijzondere gevallen overweegt het kabinet extra inspanningen voor individuele bedrijven met bijvoorbeeld grote continuïteitsproblemen. Deze inspanningen mogen niet marktverstorend werken en het overheidshandelen moet passen binnen de staatssteunkaders.
Ik ben niet voornemens om energie-intensieve bedrijven bij voorbaat uit te sluiten van het reguliere instrumentarium of bij de overweging van eventuele extra overheidsinspanningen.
Wat is de stand van zaken van de directe stroomlijn naar Duitsland die als doel had om goedkope stroom (onder andere voor Aldel) uit Duitsland te importeren? Tast dit faillissement ook de businesscase of zelfs het bestaansrecht van die stroomlijn aan?
De Duitse Toezichthouder Bundesnetz Agentur zag indertijd de plannen om een directe stroomverbinding tussen aluminiumbedrijf Klesch Metals en het Duitse hoogspanningsnet te leggen niet zitten. Daarop onderzochten de vier betrokken partijen Klesch Metals, Groningen Seaports, ESD-Sic en Getec sinds juni 2016 de haalbaarheid van een verbinding tussen het Nederlandse en het Duitse hoogspanningsnet met een vrijgestelde interconnector. Hierbij is een deel van de transportcapaciteit van de interconnector vrijgesteld van het veilingsysteem zoals dat geldt voor een reguliere interconnector. Zo zouden betrokken Groningse bedrijven alsnog kunnen profiteren van lagere Duitse groothandelsprijzen. Nu de prijsontwikkeling van stroom inmiddels gunstiger is, hebben de genoemde partijen de eventuele uitvoering van dit plan voorlopig in de ijskast gezet.
Het faillissement van Aldel |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Verbazing over stap opzij Klesch» en «Overname Klesch zou zelfs 75 banen extra kunnen opleveren»?1 2
Ja
Wilt u ervoor zorgen dat de medewerkers van Aldel hun werk behouden? Op welke wijze kunt u eraan bijdragen dat dit gebeurt?
In principe grijpt de overheid niet in bij individuele bedrijven in moeilijkheden, hoe pijnlijk faillissementen ook kunnen zijn – in de eerste plaats voor de direct betrokkenen. Te snelle interventie verstoort de totstandkoming van oplossingen door marktpartijen. Ook zijn faillissementen onderdeel van een gezonde dynamiek in de economie, waardoor inefficiënte activiteiten worden beëindigd en nieuwe activiteiten een kans krijgen. Bij een faillissement kan de markt zijn werk doen door bijvoorbeeld een doorstart van gezonde onderdelen, al dan niet samen met nieuwe partners of met vers kapitaal.
Wanneer er rond het faillissement of een doorstart van Klesch ontslagen te betreuren zouden zijn, dan biedt in eerste aanleg de dienstverlening door UWV ondersteuning bij het vinden van nieuw werk. Deze dienstverlening is gestoeld op een persoonlijke, gerichte aanpak voor wie dat nodig is. De dienstverlening kan bestaan uit bijvoorbeeld persoonlijke gesprekken, workshops, competentietests en netwerktrainingen. De intensiteit is afhankelijk van een inschatting van het individuele risico op langdurige werkloosheid. Ook kan zo mogelijk worden aangesloten bij lopende mobiliteitsinitiatieven.
Intussen is echter bekend geworden dat York Capital Management de fabriek zal overnemen, die wordt voortgezet onder de naam DAMCO Aluminium Delfzijl Coöperatie U.A., kortweg «Aldel». De werkgelegenheid bij Aldel zal als gevolg van deze overname naar verwachting groeien van de huidige 175 fte tot circa 250 fte eind 2018. Hiermee is eventuele betrokkenheid van het Rijk bij behoud van werkgelegenheid of begeleiding van werknemers van werk naar werk momenteel niet aan de orde.
Hoeveel overheidssubsidie gaat verloren met dit faillissement?
Aan Klesch Aluminium Delfzijl BV is in 2016 en 2017 in totaal 4,57 miljoen euro betaald uit de subsidieregeling Indirecte emissiekosten ETS. Dit betreft compensatie van hogere elektriciteitskosten om oneerlijke concurrentie te voorkomen met landen waar geen hogere elektriciteitsprijzen gelden die voortvloeien uit het ETS. Producenten in onder meer de aluminium-, staal-, kunstmest-, papier- of kunststoffensector kunnen hier aanspraak op maken. De uitgekeerde compensatie wordt gerelateerd aan de energieconsumptie van bedrijven in eerdere jaren. Het betreft dus niet een activiteit of investering die nog moet plaatsvinden en door een faillissement geen doorgang meer vindt.
Welk deel van de 60 miljoen euro die beschikbaar is gesteld om van de Eemshaven te verduurzamen is al besteed en welk deel niet?
U doelt vermoedelijk op de Regionale Investeringssteun Groningen (RIG). Dit fonds met in totaal 40 miljoen euro is in 2014 opgezet naar aanleiding van het advies van de commissie Willems. Deze commissie is in het leven geroepen naar aanleiding van het faillissement van het toenmalige Aldel en de kwetsbare situatie van de chemische sector in de Eemsdelta. De RIG wordt mogelijk gemaakt door het Ministerie van Economische Zaken en de regio Groningen. De RIG is opgedeeld in vier tranches van ieder 10 miljoen euro. De eerste twee tranches zijn inmiddels toegekend. De aanvragen in de derde tranche worden momenteel beoordeeld, de vierde en laatste tranche is in voorbereiding.
Daarnaast is voor verbetering van de regionale arbeidsmarkt vanuit het Rijk (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) twintig miljoen euro beschikbaar gesteld. Indien deze (verschillende) investeringen bij elkaar opgeteld worden, komt de totale investering op 60 miljoen euro.
Ziet u mogelijkheden om in samenwerking met de provincie en gemeente bij te dragen aan het behoud van werkgelegenheid van de mensen die werken bij Aldel, zeker nu de prijs van aluminium op de wereldmarkt goed is?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u ervan dat een «private equity»-investeerder in deze tijden waarin de aluminiumindustrie er niet slecht voorstaat met Klesch als eigenaar al zo vaak failliet is gegaan? Is er sprake van een maximaal gebruik van fiscale en juridische mogelijkheden om de winsten te maximaliseren? Zo ja, welke maatregelen wilt u nemen om dit een halt toe te roepen? Zo nee, waarom gebeurt dit dan toch?
Ik heb geen breed inzicht in de keuzes en achterliggende motieven ten aanzien van de investeringen van Klesch Group, noch in het gebruik van fiscale en juridische mogelijkheden die met die investeringen gemoeid zijn. Op de faillissementen rond Klesch kan ik derhalve niet ingaan.
Ten aanzien van private equity in meer algemene zin: er is door het kabinet gekeken naar de twaalf maatregelen die door u en het lid De Groot zijn voorgesteld in de initiatiefnota «Private Equity: einde aan de excessen». Er zijn inmiddels diverse fiscale en juridische maatregelen genomen om excessieve schuldfinanciering te voorkomen. Ook heeft kabinet een onderzoeksrapport laten opstellen naar private equity waarin specifiek werd gekeken naar de diverse stakeholders.
Klopt het dat door een faillissement zelfs extra werk, tot 75 banen meer, gecreëerd kan worden? Hoe kan dat, deugt het beleid van «private equity»-investeerder Klesch dan wel?
Ten eerste zijn ondernemingen en investeerders zelf verantwoordelijk voor belangrijke beslissingen, voor de bedrijfsvoering en voor de continuïteit. Ik laat me derhalve niet uit over het beleid van Klesch.
Afgaand op uitspraken van de locatiedirecteur over redenen van het faillissement van Klesch Aluminium bleven investeringen in de fabriek achterwege, waardoor de capaciteit en daarmee de werkgelegenheid en het rendement terugliepen. Het uitblijven van die investeringen zou een gevolg zijn van structurele betalingsproblemen bij Noble Group, die de grondstoffen leverde en de enige klant was van Klesch.
De nieuwe eigenaar, York Capital Management, heeft aangegeven vanaf begin 2018 te zullen investeren in de fabriek totdat die uiteindelijk op volle capaciteit zal draaien. Met het vergroten van de capaciteit wordt ook meer werkgelegenheid gecreëerd.
Wilt u ondanks al het sprinkhanengedrag in het verleden met Aldel uw best doen om de werkgelegenheid voor de vakmensen bij Aldel zoveel mogelijk te behouden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Een onderzoek dat stelt dat de huidige gaswinning de kans op ernstige aardbevingen niet vermindert |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Physics-based forecasting of induced seismicity at Groningen gasfield, The Netherlands» van David Dempsey en Jenny Suckale in het vakblad Geophysical Research Letters van 12 augustus 2017?1
Ja.
Bent u bekend met het in het artikel genoemde onderzoek, waarbij de auteurs vanwege hun erkende deskundigheid door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zijn uitgenodigd om hun inzichten te delen? Bent u er tevens mee bekend dat zij bij hun eigen instituten onderzoek hebben kunnen doen met behulp van alle beschikbare gegevens over aardbevingen in het Groningenveld tussen 1991 en februari 2017 en alle bij de NAM beschikbare gegevens over de winning van gas in alle putten van het Groningenveld, waarbij ook de 325 grootste breuken in het gasveld zijn opgenomen? Zo ja, wat vindt u van dit onderzoek en hoe bent u hierover geïnformeerd?
Het in het artikel genoemde onderzoek is in opdracht van NAM uitgevoerd ter voorbereiding van een bijeenkomst over de maximale sterkte van aardbevingen in Groningen. Deze bijeenkomst vond plaats in maart 2016 en werd bijgewoond door een groep internationale aardbevingsdeskundigen. NAM heeft voorafgaand aan deze bijeenkomst aan enkele gerenommeerde internationale onderzoekers gevraagd om een analyse uit te voeren van de seismiciteit in Groningen. Daarvoor werden door NAM gegevens beschikbaar gesteld over de winning van gas, breuken en aardbevingen in het Groningenveld. De resultaten van deze onderzoeken zijn door de onderzoekers tijdens de bijeenkomst gepresenteerd. Na afloop is het verslag van de bijeenkomst, tezamen met de presentaties – ook die van Dempsey en Suckale – gepubliceerd. Ik verwijs hierbij naar de publicatie «Report on Mmax Expert Workshop, 8 – 10 March 2016». Deze publicatie is in juli 2016 beschikbaar gesteld op de website van NAM (www.nam.nl). Naast genoemde auteurs hebben ook andere deskundigen een vergelijkbaar onderzoek gedaan.
Het is voor de verbetering van het inzicht in de oorzaken en de sterkte van aardbevingen een goede zaak dat verschillende onderzoekers uit verschillende landen dergelijke studies uitvoeren. Deskundigen van SodM hebben mij echter verzekerd dat deze onderzoeken tot nu toe niet hebben geleid tot wezenlijke nieuwe of andere inzichten inzake de seismiciteit in Groningen.
Kunt u aangeven door wie, op welke wijze en op welk moment eerder vergelijkend onderzoek is gedaan waarbij alle beschikbare gegevens over aardbevingen in het Groningenveld vanaf 1991 in combinatie met alle beschikbare gegevens over de winning van gas in alle putten van het Groningenveld zijn gecombineerd in een rekenmodel, waarbij ook de 325 grootste breuken in het gasveld waren opgenomen? Wat waren hier de uitkomsten van? Indien dit onderzoek niet heeft plaatsgevonden, kunt u aangeven waarom niet?
NAM heeft zelf in 2013 onderzoek uitgevoerd (en deels laten uitvoeren) op basis van alle beschikbare gegevens met het oog op de onderbouwing van het winningsplan voor het Groningenveld, dat eind 2013 is ingediend. Daarnaast heeft ExxonMobil in 2013 eveneens uitgebreid onderzoek gedaan naar het verband tussen breuken en aardbevingen. Ook andere groepen onderzoekers hebben studies verricht op basis van door NAM aangeleverde gegevens over het Groningenveld, waaronder de gasproductie, de ondergrondse eigenschappen, de aanwezige breuken en de geregistreerde aardbevingen. Ik verwijs daarvoor naar de rapporten die NAM op haar website beschikbaar heeft gesteld, het verslag van de Mmax Expert Workshop (zie het antwoord op vraag 2) en referenties in de Technische Bijlage bij het winningsplan voor het Groningenveld dat NAM in 2016 heeft ingediend. TNO voert sinds 2013 eveneens onderzoek uit naar de oorzaak van aardbevingen in Groningen. Kortom, er wordt voortdurend onderzoek gedaan om het inzicht in het aardbevingsmechanisme verbeteren.
Bent u bekend met het artikel «Huidige gaswinning verlaagt kans op ernstige aardbevingen niet» van Herman Damveld?2
Ja.
Bent u geschrokken van het feit dat bij een winning van 21 miljard m3 gas de kans op een aardbeving tussen nu en 2024, die even zwaar of zwaarder is dan de aardbeving bij Huizinge in 2012 van 3.6 op de schaal van Richter, 17% bedraagt? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
De door dhr. Damveld genoemde overschrijdingskansen zijn gebaseerd op het onderzoek van dhr. Dempsey en dhr. Suckale, waarnaar in vraag 1 wordt verwezen. De genoemde overschrijdingskansen zijn (binnen de bestaande onzekerheden) vergelijkbaar met de door NAM berekende overschrijdingskansen zoals gerapporteerd in het winningsplan Groningenveld 2016. SodM heeft op basis van deze analyses van NAM over dit winningsplan aan mij advies uitgebracht. Bij mijn besluiten over het winningsplan, op 30 september 2016 en 24 mei 2017, heb ik rekening gehouden met die onzekerheden. Ik verwijs hiervoor naar de tekst van de genoemde besluiten.
Kunt u aangeven op basis van welke argumenten de kans van 17% op een beving van 3.6 op de schaal van Richter volgens het laatste gasbesluit voor u aanvaardbaar is?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de conclusie uit het onderzoek dat volgens Dempsey er een kans van 5% op een aardbeving groter of gelijk aan 4.0 op de schaal van Richter is? Waarbij het dan niet uitmaakt of er jaarlijks 33, 27 of 21 miljard m3 gas gewonnen wordt?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de opmerking van de onderzoekers dat aardbevingen van deze sterkte een groter gevaar opleveren voor de bevolking dan aardbevingen elders in de wereld, vanwege de geringere diepte van de aardbevingen en het type woningen dat niet gebouwd is om aardbevingen te weerstaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De opmerking van de onderzoekers is niet nieuw en niet verrassend. Een aardbeving van bijvoorbeeld 3,5 op de schaal van Richter met een hypocentrum op 20 kilometer diepte, is nauwelijks voelbaar. Als het hypocentrum van een aardbeving met dezelfde sterkte op 3 kilometer diepte ligt – de diepte waarop aardbevingen in Groningen plaatsvinden – dan is hij goed voelbaar en kan hij schade aan woningen veroorzaken. Bij het bouwen van woningen in Groningen is tot voor kort geen rekening gehouden met relatief ondiepe aardbevingen. Precies om die reden is een inspectie- en versterkingsprogramma opgezet onder leiding van de Nationaal Coördinator Groningen.
Hoe verhouden de uitkomsten van het onderzoek van Dempsey en Suckale zich tot de verklaring van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) dat in 2013 stelde dat bij een winning van 12 miljard m3 per jaar het aantal voelbare aardbevingen zou kunnen dalen tot vrijwel nul?
Hierover kan ik geen uitspraak doen, omdat dhr. Dempsey en dhr. Suckale geen voorspellingen hebben gedaan voor het aantal bevingen bij een gasproductie lager dan 21 miljard m3per jaar.
Bent u bereid met de meest gezwinde spoed de SodM contact op te laten nemen met beide onderzoekers om hun bevinden te delen en te bespreken met SodM en de Kamer hierover uitgebreid te informeren? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de uitkomsten van genoemde onderzoeken nadrukkelijk te (laten) betrekken bij het vast te stellen winningsbesluit? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen reden om SodM te vragen om «met de meest gezwinde spoed» contact op te nemen met de onderzoekers. Van deskundigen van SodM en TNO begrijp ik dat zij bekend zijn met deze onderzoekers en van tijd tot tijd met hen in contact staan. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven was de aanpak van beide onderzoekers al in juli 2016 gepubliceerd en bij SodM bekend. Bovendien heeft het onderzoek geen wezenlijke nieuwe of andere inzichten opgeleverd ten aanzien van de seismiciteit in Groningen. Bij mijn besluiten over het winningsplan Groningen heb ik rekening gehouden met de inzichten en onzekerheden inzake de seismiciteit in Groningen. Zie ook het antwoord op de vragen 5, 6 en 7.
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, is het onderzoek van dhr. Dempsey en dhr. Suckale niet het enige onderzoek rond de bevingen in Groningen. Op dit moment wordt door meerdere internationaal gerenommeerde wetenschappers onderzoek gedaan naar de bevingen in het Groningen gasveld. Zie het antwoord op vraag 11.
Op welke termijn wordt er nieuw en onafhankelijk onderzoek gedaan naar de niveaus van seismiciteit en de wijze waarop gekomen kan worden tot een afname van seismiciteit ten gevolge van gaswinning?
Er wordt in opdracht van SodM, de NCG en mij voortdurend nieuw en onafhankelijk onderzoek gedaan naar de seismiciteit in het Groningen veld en naar de mogelijkheden om het aantal bevingen en de risico’s daarvan te verlagen. Deze onderzoeken worden onder meer uitgevoerd in het kader van het Kennisprogramma Effecten Mijnbouw (KEM), dat dit jaar is gestart. Ook door NAM wordt een uitgebreid onderzoeksprogramma uitgevoerd in het kader van het winningsplan van het Groningenveld. Dit onderzoeksprogramma is door NAM gepubliceerd onder de titel: «Study and Data Acquisition Plan for Induced Seismicity in Groningen». De meeste onderzoeken zijn voortzettingen van onderzoeksprogramma’s die al enkele jaren lopen.
Het rapport 'Wordt de 25% emissiereductie van broeikasgassen in 2020 gehaald?' |
|
Suzanne Kröger (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport «Wordt de 25% emissiereductie van broeikasgassen in 2020 gehaald?» van CE Delft?1
Ja.
Klopt volgens u de conclusie in het rapport van CE Delft dat het erg onzeker is of de CO2-reductie van 25% in 2020 (het doel dat is voortgekomen uit de rechterlijke uitspraak in de Urgenda-rechtszaak) wordt gehaald met het huidige pakket aan beleidsmaatregelen? Zo nee, welke zekerheden kunt u geven waaruit blijkt dat dit doel wel wordt gehaald?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 5 van de leden Van Raan en Wassenberg (beiden PvdD) over hetzelfde onderwerp.
Welke concrete maatregelen neemt u om er zeker van te zijn dat er een CO2-reducatie van 25% in 2020 plaatsvindt, nu blijkt dat de uitstoot van CO2 0,5 tot 10 Mton hoger uitvalt dan u heeft voorspeld?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u, nu blijkt dat het CO2-reductiedoel van 25% in 2020 waarschijnlijk niet gehaald wordt, zo snel mogelijk een extra kolencentrale sluiten naast de kolencentrales die al worden gesloten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ingaan op de afzonderlijke factoren (tegenvallen opbrengst wind op land, stopzetting van het Rotterdam Opslag en Afvang Demonstratieproject (ROAD), minder import van elektriciteit dan verwacht) die ervoor zorgen dat de CO2-uitstoot waarschijnlijk hoger uitvalt dan u had verwacht?
De NEV 2017, die naar verwachting in oktober uitkomt, zal een integraal overzicht geven van de effecten van alle relevante ontwikkelingen op energiegebied die van invloed zijn op de broeikasgasuitstoot in Nederland. Een dergelijke integrale analyse biedt een beter beeld van de stand van zaken dan het bekijken van afzonderlijke factoren. Zie verder mijn antwoorden op de vragen 4 en 5 van de leden Van Raan en Wassenberg (beiden PvdD) over hetzelfde onderwerp.
Bent u bereid om de subsidie die bedoeld was voor ROAD uit te geven aan bijvoorbeeld extra investeringen in hernieuwbare energieprojecten?
In het wetgevingsoverleg over het jaarverslag 2016 van EZ op 28 juni jl. heeft de Minister van Economische Zaken toegezegd om voor de behandeling van de begroting van Economische Zaken voor het jaar 2018 de Tweede Kamer te informeren over de actuele stand van zaken van het ROAD-project, zowel over de inhoud als over de financiële afwikkeling van de beoogde subsidie.
Kunt u de Kamer zo snel mogelijk de voorlopige resultaten van de Nationale Energieverkenning (NEV) 2017 sturen, gezien de zorgwekkende conclusies van het rapport van CE Delft?
De Nationale Energieverkenning (NEV) 2017 zal naar verwachting in oktober aan de Kamer verstuurd worden.
Het bericht 'Vervuilde bodem NAM in Manderveen geen gevaar voor gezondheid' |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vervuilde bodem NAM in Manderveen geen gevaar voor gezondheid»?1
Ja.
Welke locaties waar nu of in het verleden aardgas of olie wordt dan wel werd gewonnen zijn verontreinigd? Kunt u hiervan een overzicht geven, inclusief locaties op zee?
Het toezicht op bodemverontreiniging is vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb). De Wbb stelt sinds 1 januari 1987 duidelijke regels ten aanzien van het optreden van verontreinigingen. Eerder opgetreden verontreinigingen worden historische verontreinigingen genoemd. Bij deze historische verontreinigingen is doorgaans niet te achterhalen hoe en door wie deze zijn ontstaan. Het streven is wel om alle ernstige gevallen van historische verontreiniging te saneren. De desbetreffende provincie en soms een gemeente ziet hierop toe.
Vanaf 1987 geldt een ander regime. Volgens artikel 13 van de Wet bodembescherming is een ieder verplicht om nieuwe bodemverontreinigingen te voorkomen en deze zoveel mogelijk te verwijderen als deze toch ontstaan. De bevoegdheid voor wat betreft toezicht bij deze nieuwe bodemverontreinigingen is neergelegd bij gemeenten, provincie en de rijksoverheid. De informatie over verontreinigde locaties op het land is daarom verspreid. Ik beschik op dit moment dan ook niet over het door uw Kamer gevraagde overzicht. Om het overzicht te verkrijgen heb ik aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) gevraagd om een overzicht te maken van alle nieuwe verontreinigde locaties (na 1 januari 1987) waar nu of in het verleden aardgas of olie wordt dan wel werd gewonnen. SodM zal de informatie over verontreinigingen op land bij de desbetreffende mijnbouwondernemingen opvragen.
Het Ministerie van Economische Zaken is bevoegd gezag voor mijnbouwinstallaties op zee. Ten aanzien van het toezicht op het ongedaan maken van verontreinigingen op zee is Rijkswaterstaat (I&M) op grond van de Waterwet bevoegd. Ik heb SodM verzocht om een overzicht te maken van alle verontreiniging die in de afgelopen drie jaar rond winningslocaties op zee zijn opgetreden. Ik verwacht medio december 2017 over de genoemde overzichten te beschikken en zal deze vervolgens aan uw Kamer toesturen.
Wat is de stand van zaken bij de gaswinlocaties Coevorden 5 en 17 (gemeente Hardenberg)? Klopt het dat op deze locaties de sanering opnieuw is opgestart? Zo ja, wat is de reden hiervan?
De gedeputeerde staten van de provincie Overijssel (GS) heeft op 12 mei 2016 een overzicht2 van de verontreinigde locatie naar de provinciale staten van Overijssel gestuurd. Op 15 december 2016 heeft GS een actualisatie3 van deze lijst gestuurd.
Bij de locaties Coevorden 5 (COV-5) en Coevorden 17 (COV-17) gaat het om historische verontreinigingen (voor 1987) waarvoor de provincie Overijssel het bevoegd gezag op grond van de Wet bodembescherming is. Op de locatie Coevorden 5 zijn de toezichthouder bodem (provincie Overijssel) en toezichthouder SodM in overeenstemming dat op dit moment geen sanering noodzakelijk is. Bij de locatie Coevorden 17 wordt sinds 2016 een aanvullende bodemsanering uitgevoerd, omdat de eerdere saneringsaanpak niet tot het gewenste resultaat leidde.
Welke andere locaties zijn gesaneerd of moeten nog worden gesaneerd?
Ik beschik niet over een overzicht van historische bodemverontreinigingen waarvoor de provincies of gemeenten het bevoegd gezag zijn, en dus ook niet over een overzicht van locaties waar gesaneerd is of gesaneerd moet worden.
Hoe ziet u toe op de verontreinigingen in of nabij de natuurgebieden Weerribben-Wieden, Voltherbroek en het Springendal?
De provincie Overijssel is bevoegd gezag voor deze verontreinigingen op grond van de Wet bodembescherming.
Deelt u de mening dat alle locaties die vervuild zijn door de olie- of gaswinning moeten worden gesaneerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat bent u voornemens te doen om dat te bereiken?
Voor verontreinigingen die zijn veroorzaakt binnen een bedrijfslocatie of veroorzaakt na 1987 bestaat de verplichting om de verontreiniging, zoveel als technisch, financieel en ruimtelijk mogelijk is, te verwijderen. SodM ziet toe op de sanering van nieuwe verontreinigingen binnen een bedrijfslocatie. De Wet bodembescherming legt de saneringsverplichting op aan de bodemverontreiniger voor zowel de historische verontreinigingen als voor de verontreinigingen die zijn veroorzaakt na 1987. Verontreinigingen veroorzaakt voor 1987 moeten worden gesaneerd indien de concentraties boven de interventiewaarde komen.
Wat gebeurt er met de verontreinigingen binnen en buiten de winlocaties wanneer de veroorzaker van de vervuiling niet meer aanspreekbaar is op de vervuiling?
Het staat voorop dat zoveel mogelijk de veroorzaker wordt aangesproken op de verontreiniging. Mocht dat niet mogelijk zijn dan kan de eigenaar van het terrein worden aangesproken indien het een bedrijventerrein is. Is dat niet het geval dan zal het bevoegd gezag volgens de Wbb de sanering uitvoeren.
Bent u bekend met de berichten «Vijf jaar na de aardbeving die Groningen wakker schudde»1 en «Alders in actie tegen afketsen «Groningen-verzekering»»?2
Ja.
Kunt u de stukken waaruit blijkt dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) in 2015 het Ministerie van Economische Zaken (EZ) liet weten een jaarlijkse productie onder 20 miljard kuub niet meer rendabel te vinden opsturen naar de Kamer? Waarom heeft u de Kamer daar destijds niet over geïnformeerd?
De door u bedoelde stukken uit het Wob-verzoek zijn als bijlage bij deze brief bijgevoegd3. Ik deel echter niet de conclusie die in het artikel wordt getrokken. De stukken hebben betrekking op een discussie over de manier waarop stikstofinstallaties worden ingezet bij het voldoen aan de vraag naar laagcalorische gas. In 2015 heeft er een onderzoek plaatsgevonden naar een andere benadering van de gaswinning waarbij is gekeken naar de mogelijkheden en effecten van een zo maximaal mogelijke inzet van kwaliteitsconversie om de gaswinning uit het Groningenveld te beperken. Dit onderzoek is op 18 december 2015 naar de Kamer gestuurd. Uit de stukken blijkt dat NAM in de aanloop naar dit onderzoek een kanttekening plaatst bij een systeem dat in eerste instantie op de inzet van stikstof is gebaseerd en waarbij er daarnaast een nieuwe stikstofinstallatie wordt bijgebouwd. De combinatie van deze twee zou in de ogen van NAM kunnen leiden tot een substantiële reductie van de winning uit Groningen zonder dat daar objectieve redenen voor zouden zijn. De mededeling van NAM heeft in het onderzoek verder geen rol gespeeld.
Herinnert u zich het debat over de schadeafhandeling in Groningen van 4 juli 2017 waar u nog zei dat als er minder dan 20 miljard m3 gewonnen zou kunnen worden, dit volgens u geen consequenties zou hebben voor de commerciële belangstelling van de NAM? Hoe verklaart u uw uitspraken tijdens dit debat in het licht van de stukken die de NOS heeft opgevraagd waaruit wel degelijk blijkt dat de NAM een jaarlijkse winning van onder 20 miljard kuub minder commercieel interessant vindt?
In dit debat werd gesteld dat NAM onder de hoeveelheid van 20 miljard m3 niet meer zou willen winnen. Ik heb tijdens het debat van 4 juli aangegeven dat mij dit signaal niet bekend is, en dat geldt nog steeds. Wel is het zo dat bij stijgende kosten en dalende volumes de gaswinning voor NAM minder rendabel wordt door de werking van de afdrachtensystematiek.
Wat zijn de consequenties nu blijkt dat de NAM mogelijk niet minder dan 20 miljard kuub aardgas wil winnen? Het veld raakt leger en u wilt het aardgasverbruik terugbrengen in lijn met het Akkoord van Parijs? Dan moet toch de gaswinning teruggebracht worden?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 heb ik geen indicaties dat NAM mogelijk niet minder dan 20 miljard m3 zou willen winnen. Dat de gaswinning op termijn verder zal teruglopen staat overigens buiten kijf. Met de energietransitie wordt nadrukkelijk ingezet op de afbouw van het gebruik van fossiele brandstoffen, waaronder gas. Met deze ontwikkeling krijgt niet alleen NAM maar alle producenten van fossiele brandstoffen te maken.
Is het in het licht van de positie van de NAM over het winnen van minder dan 20 miljard kuub per jaar niet verstandig om oriënterende gesprekken te voeren met alternatieve gasexploitanten, zoals ook in de motie-Van Tongeren (Kamerstuk 33 529, nr. 361) wordt voorgesteld?
Nee, zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 en in de reactie op de motie geeft de opstelling van NAM daartoe geen aanleiding. Bovendien is het gas dat in het Groningenveld aanwezig is eigendom van NAM.
Bent u op de hoogte van het feit dat het Verbond van Verzekeraars niet bereid is een collectieve rechtsbijstandverzekering voor het aardbevingsgebied in te voeren? Zult u als reactie hierop dan in ieder geval 200.000 euro uit de begroting van het Ministerie van EZ naar aanleiding van het amendement-Van Tongeren (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 14) beschikbaar stellen voor proefprocessen?
Ik ben op de hoogte van deze berichtgeving. Mijn beleid is er op gericht juridische procedures te voorkomen door in te zetten op kwaliteit vanaf het begin van het traject van schadeafhandeling. De Nationaal Coördinator Groningen heeft mij laten weten op korte termijn in gesprek te zullen treden met het Verbond van Verzekeraars. Ook zal hij in overleg treden met de betrokken departementen.
Dit is in lijn met het gestelde in het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen. Zoals ik reeds heb toegelicht in het plenaire debat Schadeafhandeling Groningen in uw Kamer op 4 juli 2017, kan ook mijn opvolger nog een besluit nemen over het uitgeven van het beschikbare bedrag van
€ 200.000.
Zorgt u ervoor dat de arbiters beschikbaar blijven voor Groningers, nu een gang naar de rechter financieel buiten bereik is voor veel Groningers?
De Arbiter Bodembeweging is ingesteld om bewoners laagdrempelig en kosteloos toegang te bieden tot onafhankelijke geschilbeslechting. Ik heb grote waardering voor het werk dat de arbiters hebben verricht sinds de start in mei 2016. Momenteel wordt in overleg tussen maatschappelijke en bestuurlijke partijen, onder regie van de NCG, gewerkt aan een nieuw schadeprotocol. Na afronding van dit proces zal moeten blijken welke rol daarin is voorzien voor de arbiters.
De voorgestelde forse daling van de subsidiebedragen voor duurzame energie productie (SDE+) |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Voorgestelde SDE+ tarieven baren zorgen», waaruit blijkt dat de voorgestelde subsidiebedragen in de regeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) in 2018 onverwacht laag uitvallen ten opzichte van 2017 (een daling van meer dan 15%)?1
Ja.
Staat u nog steeds achter de doelstelling dat in 2020 14% van de gebruikte energie duurzaam wordt opgewekt? Kunt u aangeven hoe het verlagen van de SDE+ subsidies bijdraagt aan het halen van deze doelstelling?
Ja. Ter voorbereiding van de SDE+ 2018 heb ik de adviesbureaus ECN en DVN GL, net als in voorgaande jaren, gevraagd een advies uit te brengen over de basisbedragen voor de SDE+ 2018. Dit advies wordt onderworpen aan een review door gezaghebbende partijen uit het buitenland, in dit geval Fraunhofer-Institut en TU Wien. Het doel bij de vaststelling van de basisbedragen is om te komen tot bedragen waarmee het merendeel van de projecten uit moet kunnen. Daarbij wordt de markt gevolgd. Met andere woorden, lagere kostprijzen voor hernieuwbare energie in de markt leiden tot lagere basisbedragen. Op deze manier worden de doelstellingen van het Energieakkoord op een kosteneffectieve wijze gerealiseerd en de risico’s op overstimulering beperkt. Als onderdeel van het proces om te komen tot het advies voor de basisbedragen hebben ECN en DVN GL op 25 juli 2017 het conceptadvies basisbedragen gepubliceerd. Dit advies is beschikbaar op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Met dit conceptadvies zijn belanghebbenden uitgenodigd om te reageren op de voorgestelde basisbedragen en verdere informatie aan te leveren over de kosten van hernieuwbare energieprojecten. De consultatieperiode is op 18 augustus 2017 gesloten. Op dit moment worden de reacties die zijn ontvangen op het conceptadvies door ECN en DVN GL verwerkt, waarna het eindadvies wordt opgesteld. Op basis van het eindadvies zal ik samen met de Minister van Financiën besluiten over de openstelling van de SDE+ 2018. Hier zal ik uw Kamer in het najaar over informeren.
Deelt u de mening dat het de taak van de overheid is om aanjager van de energietransitie te zijn en dat de SDE+ regeling momenteel een van de belangrijkste instrumenten daarvoor is? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet spant zich samen met de andere partijen uit het Energieakkoord in om in 2020 14% hernieuwbare energie en in 2023 16% hernieuwbare energie te realiseren. De SDE+ is het belangrijkste instrument dat het kabinet hiervoor inzet.
Welk signaal geeft u af aan zowel de maatschappij als het bedrijfsleven die zich inspannen voor de energietransitie indien u besluit tot verlaging van de subsidiebedragen? Deelt u de mening dat u daarmee afbreuk doet aan uw aanjaagfunctie?
Zie voor het proces rondom de basisbedragen voor de SDE+ 2018 mijn antwoord op vraag 2. Indien er in het najaar besloten zal worden tot een verlaging van de basisbedragen, is dit enkel vanwege een verlaging van de kostprijs van hernieuwbare energie in de markt en niet vanwege lagere ambities van het kabinet op het gebied van hernieuwbare energie.
Deelt u de zorg dat de focus van de SDE+ regeling op de goedkoopste technologieën en verlaging ervan ten koste kan gaan van de zorgvuldigheid van duurzame energiewinning en mogelijk kan leiden tot onnodige veiligheids- en milieurisico’s? Zo nee, waarom niet?
Nee. De SDE+ heeft als doel om de grootschalige uitrol van hernieuwbare energieproductie op een kosteneffectieve wijze te bespoedigen. Daartoe worden basisbedragen vastgesteld waarvoor het merendeel van de projecten gerealiseerd moet kunnen worden. Hierbij wordt uitgegaan van de bestaande wet- en regelgeving en de meest gangbare technieken. Het is dus niet zo dat de basisbedragen op zo’n manier worden vastgesteld dat projecten enkel kunnen worden gerealiseerd indien er onnodige veiligheids- en milieurisico’s worden genomen. Daarbij blijft de projectontwikkelaar uiteraard verantwoordelijk voor een zorgvuldige uitvoering van het project en het besluit om wel of niet subsidie aan te vragen.
Deelt u de mening dat de transitie naar een duurzame energievoorziening ingrijpende gevolgen heeft voor het landschap en dat daarom bij het plannen, ontwerpen en bouwen van duurzame energieprojecten voldoende rekening dient te worden gehouden met omwonenden, natuur en dieren?2 Zo nee, waarom niet?
Ja, de transitie naar een duurzame energievoorziening heeft aanzienlijke ruimtelijke gevolgen. De kaders waarbinnen ruimtelijke inpassing van specifieke projecten plaatsvindt, liggen vast in wetgeving en beleid op het gebied van ruimtelijke ordening. Deze zijn erop gericht dat onder meer met landschap, natuur en leefomgevingskwaliteit rekening wordt gehouden. De Omgevingswet biedt hiervoor het toekomstig instrumentarium.
Deelt u de mening dat de focus op de goedkoopste technologieën deze zorgvuldige afstemming mogelijk in de weg staat, zoals in het geval van de aan te leggen hoogspanningskabel van de Eemshaven naar Groningen, waar niet gekozen is voor een (gedeeltelijk) ondergronds traject, maar voor de goedkope bovengrondse variant die ten koste gaat van de natuur en het landschap en die belangrijke vogelbroedgebieden verstoort? Zo nee, waarom niet?3 Hoe gaat u bewerkstelligen dat bij het plannen van toekomstige duurzame energieprojecten hier standaard rekening mee gehouden zal worden?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals uiteengezet in mijn brief van 7 december 2016 (Kamerstuk 29 023, nr. 212) heb ik voor het bepalen van een voorkeurstracé tussen de hoogspanningsstations in de Eemshaven en in Vierverlaten de meerwaarde van gedeeltelijke ondergrondse aanleg afgewogen tegen de meerkosten. Om die afweging te kunnen maken, heb ik de gevolgen voor natuur, landschap en leefomgevingskwaliteit van zowel boven- als ondergrondse aanleg in het milieuonderzoek inzichtelijk gemaakt. Mijn afweging daarbij is dat de meerkosten van ondergrondse aanleg in dit specifieke project niet opwegen tegen de maatschappelijke meerwaarde.
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 6 liggen de kaders voor een ruimtelijk besluit voor een energieproject vast in beleid en regelgeving. Dit besluit is daarmee altijd het resultaat van een zorgvuldige belangenafweging.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het dertigledendebat over het aandeel hernieuwbare energie?
Ja.