De door het ministerie verleende vergunning voor het uitzetten van otters in zwaar verontreinigd water in de grote rivieren in Nederland |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Is het waar dat u een vergunning heeft verleend aan Stichting De Ark om van 2012–2016 otters uit te zetten in het gebied van de grote rivieren?1
Ja.
Zo ja, waarom hebt u dan toch deze vergunning verleend?
Aan het verlenen van de ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet ligt een gedegen rapport ten grondslag dat in opdracht van provincie Gelderland, provincie Limburg, Staatsbosbeheer en Waterschap Rivierenland is opgesteld.8 Onder meer Alterra Wageningen UR, nauw betrokken bij de herintroductie van de otter in Overijssel, heeft bijgedragen aan de totstandkoming van bedoeld rapport.
Waarom houdt u zich niet aan de richtlijnen van de International Union for Conservation of Nature (IUCN)/ SSC Reintroduction Specialist Group, die aangeven geen otters uit te zetten als niet alle oorzaken van uitsterven zijn weggenomen?
Ik houd mij aan de Beleidslijn herintroductie van dieren9, die indertijd ook met de Tweede Kamer is besproken. De richtlijnen van de IUCN maken daar integraal onderdeel van uit.
De oorzaken van het uitsterven van otters zijn inmiddels weggenomen of tot een voldoende niveau teruggebracht, zoals ook de IUCN-richtlijnen aangeven:
Waarom worden bij de aanbesteding van postbezorging door de Nederlandse Staat, zoals deze zomer voor de Belastingdienst, lagere tarieven per poststuk gehanteerd dan de bandbreedte die onderzoeksbureau SEO adviseerde om de regelgeving na te kunnen komen dat in 2014 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst op basis van de sector-cao heeft?
De aanbesteding door de Belastingdienst is afgerond en de contracten zijn getekend. De uiteindelijke tarieven zijn niet openbaar. Wel kan worden gemeld dat ten opzichte van de vorige contracten bij beide partijen sprake is van een substantiële verhoging van de tarieven (25 – 30%). Sandd geeft aan dat de tarieven in dit contract de ruimte bieden voor de afgesproken ingroei van de vaste contracten voor de postbezorgers. Daarbij geldt wel dat voor het behalen van de volledige ingroei in 2014 meer factoren van belang zijn, zoals het volume en de tarieven die op de rest van de markt gerealiseerd kunnen worden. Bij de aanbesteding door de Belastingdienst zijn vooraf geen tarieven vastgesteld. Dit zou de concurrentie te zeer inperken en past daarmee niet binnen een Europese aanbesteding. Bovendien zijn postbedrijven zelf het best in staat om voor specifieke contracten in te schatten bij welke prijzen de afgesproken arbeidsvoorwaarden mogelijk zijn. Wel heeft de Belastingdienst in de gestelde voorwaarden waarborgen ingebouwd om te voorkomen dat prijzen zouden worden geboden die strijdig zijn met de afspraken over de arbeidsvoorwaarden (zie ook antwoord op vraag 4). SEO deed in opdracht van de werkgeversvereniging Postverspreiders Nederland onderzoek naar de uitwerking van het advies van Vreeman over goede arbeidsvoorwaarden op de postmarkt. Op basis van cijfers van de bedrijven zelf kwam SEO tot een bandbreedte van gemiddeld 18 tot 24 cent voor poststukken in het algemeen. Afhankelijk van het soort post (bijvoorbeeld losse post of bulkpost), het gewicht van de poststukken en het volume, kunnen de tarieven in specifieke contracten van dit gemiddelde afwijken.
Koopt de Nederlandse Staat postbezorging in tegen bodemprijzen, waardoor meer postbezorgers de aankomende jaren op basis van een overeenkomst van opdracht (ovo) onder het minimumloon blijven worden betaald?
De huidige CAO en AMvB met het afgesproken ingroeipad gelden nog steeds. De stappen daarin zijn tot nu toe gehaald. Zoals in het antwoord op de vorige vraag vermeld, liggen de tarieven van de recente aanbesteding door de Belastingdienst substantieel hoger dan bij het vorige contract en is aangegeven dat ze de ruimte bieden voor de overige stappen van de afgesproken ingroei. Er is dus geen sprake van bodemprijzen. Op 20 juni 2012 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw Kamer per brief laten weten dat wetgeving wordt voorbereid waarmee de werkingsfeer van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag (Wml) wordt uitgebreid (Kamerstukken II, 29 502, nr. 101). Postbezorgers die arbeid verrichten op basis van een overeenkomst van opdracht krijgen dan recht op het wettelijk minimumloon.
Deelt u de mening dat het bizar is dat de regering tarieven opneemt waardoor het voor postbedrijven niet mogelijk is per 2014 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst op basis van de sector-cao aan te bieden, terwijl de regering dit in woord en geschrift wel zegt na te streven en de motie Hamer c.s. (Kamerstuk 20 502, nr. 670) uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven, bieden de tarieven de ruimte voor de afgesproken ingroei. Er is dus geen sprake van het onmogelijk maken van de ingroei. De uitkomsten van de aanbesteding door de Belastingdienst zijn daarmee in lijn met het streven van de regering.
Hoe bent u in de aanbestedingsformulieren gekomen tot prijzen per poststuk tussen de € 0,097 en € 0,20, grotendeels onder de bandbreedte van € 0,18 tot en met € 0,24 die SEO heeft vastgesteld? Waar zijn deze lagere tarieven op gebaseerd?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, zijn voorafgaand aan de aanbesteding geen tarieven vastgesteld. De genoemde bedragen komen dan ook niet uit het bestek. Om te voorkomen dat prijzen zouden worden geboden die strijdig zijn met de afspraken over de arbeidsvoorwaarden, is in het bestek een aantal waarborgen ingebouwd:
Hoe kan het dat u tijdens het algemeen overleg van 21 maart 2012 nog beloofde dat de Staat der Nederlanden fatsoenlijke prijzen moet hanteren bij de aanbesteding van de postbezorging, maar de prijsstelling nu zoveel lager ligt dan geadviseerd?
Tijdens het algemeen overleg van 21 maart 2012 heb ik aangegeven dat de motie (Gesthuizen/Vos) over fatsoenlijke prijzen uitgevoerd zou worden. In lijn met de motie heeft de regering zich zowel bij het opstellen van de criteria als bij de uiteindelijke gunning ervan vergewist dat acceptatie van een specifieke offerte niet in de praktijk tegenstrijdig is met de doelen omtrent goede arbeidsvoorwaarden (Kamerstukken II, 29 502, nr. 25). Zoals in het antwoord op de vorige vraag aangegeven, heeft de Belastingdienst daartoe in de voorwaarden een aantal waarborgen opgenomen. Zoals in het antwoord op vraag 1 vermeld, is aangegeven dat de tarieven die uit de aanbesteding zijn gekomen de ruimte bieden voor de afgesproken ingroei.
Deelt u nog steeds de mening dat de Nederlandse Staat fatsoenlijke prijzen moet hanteren bij de aanbesteding van de postbezorging? Zo ja, welke tarieven per poststuk gaat de Staat der Nederlanden dan hanteren, zodat in 2014 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst op basis van de sector-cao ontvangt?
De aanbesteding van de Belastingdienst is inmiddels afgerond en de contracten zijn getekend. In het bestek zijn waarborgen opgenomen om te voorkomen dat prijzen zouden worden geboden die strijdig zijn met de afspraken over de arbeidsvoorwaarden. De uiteindelijke tarieven liggen substantieel hoger dan bij het vorige contract en bieden de ruimte voor de afgesproken ingroei. Met de aanbesteding van de postbezorging door de Belastingdienst is daarmee invulling gegeven aan het streven om als Nederlandse Staat prijzen te hanteren die in lijn zijn met de afspraken over de arbeidsvoorwaarden.
Bonaire die wilde ezels als lastdier naar Haïti wil sturen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u er van op de hoogte dat het bevoegd gezag op Bonaire voornemens is op zeer korte termijn alle wilde loslopende ezels op Bonaire te vangen vanwege de verkeersveiligheidproblematiek en schade aan de natuur, om ze vervolgens als lastdier te transporteren naar Haïti?1 Zo ja, kunt u uiteenzetten waar de ezels precies naar toe gaan, hoe en waarvoor ze zullen worden ingezet, hoe het dierenwelzijn gewaarborgd wordt en hoeveel geld Bonaire hiervoor krijgt?
Ik heb vernomen dat er beleid wordt ontwikkeld om het probleem van de nog loslopende en verwilderde ezels op Bonaire op te lossen.
Verleent de Nederlandse overheid financiële of enige andere steun aan Bonaire om deze operatie mogelijk te maken? Zo ja, kunt u uiteenzetten wat voor overheidssteun Nederland specifiek wil bieden en hoeveel deze steun zal kosten?
Neen, de Nederlandse regering heeft geen bemoeienis met het op te zetten beleidsplan.
Deelt u de mening dat er diervriendelijkere maatregelen mogelijk zijn om de vermeende problemen met wilde loslopende ezels het hoofd te bieden, zoals onder andere het aanleggen van een groennetwerk, aanwijzen van leefgebieden, het plaatsen van faunapassages, het ontoegankelijk maken van kwetsbare natuur, het plaatsen van wildroosters en het eventueel onderbrengen van ezels bij een opvang? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke diervriendelijke alternatieven er daadwerkelijk zijn onderzocht en waarom deze niet worden overwogen? Zo nee, waarom niet?
Het is de primaire verantwoordelijkheid van het openbaar lichaam Bonaire bestandsbeheer t.a.v. deze ezels te initiëren, dit vorm en inhoud te geven en vervolgens te implementeren. Het openbaar lichaam onderzoekt momenteel diverse mogelijke methoden om het aantal dieren te reguleren. In het kader van de beleidsontwikkeling wordt door het openbaar lichaam Bonaire een groot scala van alternatieven voor bestandsbeheer onderzocht. Er vindt in dit kader overleg plaats met alle partijen op Bonaire die aan de oplossing van het probleem een bijdrage kunnen leveren. Het welzijn van de dieren is een belangrijk punt van aandacht in de discussie.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat op Nederlands grondgebied uiteenlopende wetgeving ten aanzien van de bescherming van in het wild levende dieren van toepassing is, zoals op Bonaire? Zo ja, op welke wijze wilt u hier verandering in brengen? Zo nee, waarom niet?
Bij de wijziging van de staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk c.q. de toetreding van Bonaire, Sint Eustatius en Saba tot het Nederlandse staatsbestel is er voor gekozen vooralsnog de Nederlands-Antilliaanse regelgeving te handhaven en Nederlandse regelgeving pas geleidelijk in te voeren. Dit uitgangspunt is uitgewerkt in de Invoeringswet Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Hierdoor geldt er op de meeste terreinen in het Caribisch deel van Nederland andere wet- en regelgeving dan in het Europese deel.
Deelt u de mening dat de Nederlandse regering alles in het werk moet stellen om te voorkomen dat de ezels van Bonaire gevangen worden en op transport gesteld naar Haïti? Zo ja, bent u bereid contact op te nemen met het bevoegd gezag op Bonaire en/of eventueel maatregelen te treffen om tot een diervriendelijke oplossing te komen? Zo nee, waarom niet?
Ik wacht het voorstel af voor het bestandsbeheer dat door het openbaar lichaam Bonaire wordt opgesteld. Ik ben uiteraard bereid om op verzoek van de autoriteiten op Bonaire over dit onderwerp met hen van gedachten te wisselen.
Natuurherstel Westerschelde |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de brief van de provincie Zeeland aan de Europese Commissie1 waarin de provincie inhoudelijk reageert op de brief die de Europese Commissie heeft gestuurd aan de Nederlandse regering? Wat is uw reactie ten aanzien van deze brief?2
Ja. Voor een reactie op deze brief verwijs ik naar de brief, die mijn collega van Buitenlandse Zaken op 30 juli 2012 (onder kenmerk DJZ/ER) heeft gestuurd aan de secretaris-generaal van de Europese Commissie. Een afschrift van deze brief heb ik op 3 augustus 2012 naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstuk 30 862, nr. 85).
Wat is uw reactie ten aanzien van de afwijzende houding van de Europese Commissie ten opzichte van de maatregelen die de provincie Zeeland in overleg met Nederlandse regering al heeft genomen voor natuurherstel in de Westerschelde?
Zie antwoord op vraag 1.
Deelt u opvatting van de Europese Commissie dat in de toekomst mogelijk de Eendrachtpolder, Hellegatpolder, Van Hattumpolder en Everingepolder in Zeeland alsnog onder water gezet moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om ervoor te zorgen dat genomen maatregelen door de provincie Zeeland alsnog gewoon doorgang kunnen vinden en dat de genoemde polders in de toekomst niet ontpolderd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Controle naleving visserijwet |
|
Nine Kooiman , Henk van Gerven |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u zich bewust van de verwarring die er onder politieagenten en groene buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA's) bestaat over de vraag of opsporingsambtenaren nu wel of niet kunnen controleren op de naleving van de bepalingen bij of krachtens de Visserijwet 1963?1
Ik heb kennis genomen van het door de vragenstellers genoemde artikel in Dier en Milieu (Dier & Milieu 2012/3). Om eventuele onduidelijkheid over bevoegdheid van opsporingsambtenaren en de aan hen toegekende bevoegdheden voor controle op de naleving van de Visserijwet 1963 weg te nemen ga ik in het navolgende uitgebreid op deze onderwerpen in.
Artikel 141 en 142 van het Wetboek van strafvordering regelen wie bevoegd is tot het opsporen van strafbare feiten. Artikel 141 regelt dat dit in ieder geval zijn de officieren van justitie, de ambtenaren van politie, aangewezen ambtenaren van de marechaussee en opsporingsambtenaren van bijzondere opsporingsdiensten, die derhalve ook bevoegd zijn tot opsporing van overtredingen van de Visserijwet 1963. De bevoegdheid van bijzonder opsporingsambtenaren (BOA’s) is geregeld in artikel 142 van het Wetboek van strafvordering. Het gaat om verschillende categorieën BOA’s, te weten:
Opsporing van overtredingen van de Visserijwet 1963 vindt plaats door BOA’s die bevoegd zijn tot opsporing van de strafbare feiten in Domein I, «openbare ruimte» als bedoeld in de Circulaire bijzonder opsporingsambtenaar. Het gaat in dit geval om BOA’s die zijn aangewezen op grond van artikel 142, eerste lid, onderdeel a en b, van het Wetboek van strafvordering. Artikel 142, eerste lid, onderdeel c, biedt de mogelijkheid bij bijzondere wet BOA´s aan te wijzen. Dat geschiedt bij artikel 59 van de Visserijwet 1963. Het gaat om de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane en de door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aangewezen ambtenaren. Van deze laatste aanwijzingsbevoegdheid is geen gebruik gemaakt.
De in het voorgaande genoemde opsporingsambtenaren beschikken over de opsporingsbevoegdheden uit het Wetboek van strafvordering. Voor wat opsporing betreft van strafbare feiten, bedoeld in de Wet op de economische delicten, komen daar, na inwerkingtreding van de wet van 28 juni 2012 tot wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met de bestrijding van visstroperij en het vervallen van de akte, alsmede enkele andere wijzigingen van deze en enige andere wetten (Stb 2012, nr. 346), de in de Wet op de economische delicten genoemde opsporingsmiddelen bij. En specifiek voor controle op documenten, die op grond van de Visserijwet 1963 zijn vereist, bevat artikel 55 van de wet een toonplicht.
Uit artikel 55 van de Visserijwet volgt namelijk dat opsporingsambtenaren bescheiden mogen vorderen voor zover dat voor de uitoefening van hun taak nodig is. Met de term opsporingsambtenaren worden in dit geval alle opsporingsambtenaren bedoeld. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Visserijwet in verband met de bestrijding van visstroperij en het vervallen van de akte (Kamerstukken II 2010/11, 32 574, nr. 6, p. 3), dat onlangs door de Eerste Kamer is aangenomen. In het bijzonder kan worden gewezen op de nota van wijziging (Kamerstukken II 2010/11, 32 574, nr. 7), waarmee de zinsnede «opsporingambtenaren, als bedoeld in artikel 59» (van de Visserijwet 1963) is gewijzigd in «opsporingsambtenaren», teneinde buitengewone opsporingsambtenaren hier tevens onder te scharen.
Gezien de aard van de te vorderen bescheiden en de omstandigheden waarin ten tijde van totstandkoming van het artikel behoefte heeft bestaan aan inzage in die bescheiden, mag worden aangenomen dat beoogd is met artikel 55 van de Visserijwet 1963 opsporingsambtenaren een brede bevoegdheid te geven om naleving van de wet te controleren en overtredingen op te sporen. Een opsporingsambtenaar, regulier of buitengewoon, kan een visser – bijvoorbeeld langs de waterkant –, vragen naar de op grond van de Visserijwet 1963 vereiste bescheiden. De rechtbank Amsterdam heeft deze conclusie onderstreept (LJN: BA9602, Rechtbank Amsterdam, 13/994289–06). Ik ben derhalve van mening dat opsporingsambtenaren, waaronder BOA’s en politieagenten, voldoende bevoegdheden hebben om controle uit te voeren op naleving van de Visserijwet 1963. Een aanwijzing van deze ambtenaren als toezichthouder is hiervoor derhalve niet nodig.
Klopt het dat dit een negatief effect heeft op de mate van controle op o.a. visstroperij?
Ik zal contact zoeken met organisaties waaronder de betreffende opsporingsambtenaren ressorteren, met het verzoek het bovenstaande in de organisatie kenbaar te maken. Ik zal de inhoud tevens onder de aandacht brengen bij Sportvisserij Nederland en de Combinatie van beroepsvissers. In het voorgaande is uiteengezet welke bevoegdheden politie en BOA’s ter beschikking staan bij controle op naleving van de Visserijwet 1963. Ik acht deze bevoegdheden voldoende.
Bent u van mening dat de politie niet aangewezen is als toezichthouder ingevolge de Visserijwet dus derhalve ook geen controle bevoegdheden heeft op grond van de Algemene wet bestuursrecht? Of bent u van mening dat controle wel kan plaatsvinden op grond van artikel 55 van de Visserijwet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u duidelijkheid brengen richting de betreffende politieagenten en groene BOA’s?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u een wettelijk gedekte controlerende bevoegdheid voor de politie en groene BOA’s betreffende visstroperij noodzakelijk? Zo ja, wilt u het Besluit Aanwijzing Toezichthouders Visserijwet 1963 wijzigen om te bewerkstelligen dat politiebeambten en groene BOA’s ook worden aangewezen als toezichthouders voor de Visserijwet? Zo nee, waarom niet en welke maatregel wilt u dan nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de inzet op controle op visstroperij qua menskracht per soort opsporingsambtenaar?
Op grond van artikel 21 van de Visserijwet 1963 is voor anderen dan een visrechthebbende toestemming van de visrechthebbende vereiste om op een water te mogen vissen. De verantwoordelijkheid voor controle op de naleving hiervan is in belangrijke mate neergelegd bij de rechthebbenden op het visrecht. Als het gaat om handhaving op illegale sportvisserij dan wordt dit voornamelijk uitgevoerd door ca. 100 BOA’s die door de hengelsportverenigingen worden ingezet en door verenigingscontroleurs. Zij vormen ook belangrijke ogen en oren in het veld om gevallen van grove stroperij door te geven, waarbij illegaal met grote hoeveelheden beroepsvistuigen wordt gestroopt.
Voor de strafrechtelijke handhaving op grootschalige visstroperij met beroepsvistuigen wordt in een regionale aanpak samengewerkt door controleurs van de nVWA, tevens met BOA’s die door de sportvisverenigingen worden ingezet, maar ook met de regiopolitie en het KLPD. Hier is bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met de bestrijding van visstroperij en het vervallen van de akte, alsmede enkele andere wijzigingen van deze en enige andere wetten (Kamerstukken II, 32574) ook met de Tweede Kamer over gesproken.
De inzet vanuit de nVWA is hierbij gedurende de afgelopen jaren ongewijzigd gebleven en betreft ca. 4,5 fte per jaar. Door politie-ambtenaren worden jaarlijks tussen 500 en 600 processen-verbaal uitgeschreven voor overtredingen van de Visserijwet 1963.
Sierkolen |
|
Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD), Ger Koopmans (CDA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Is u bekend dat de sierkolenteelt in Nederland geen beschikking kan hebben over gewasbeschermingsmiddelen die wel zijn toegelaten in koolteelten voor consumptie? Zo, ja wat is daarvan de reden?
De teelt van sierkolen valt in Nederland onder de gewasgroep bloemisterijgewassen. De beoordeling van een toelatingsaanvraag voor vollegrondsgroente (zoals consumptiekolen) wijkt deels af van die van bloemisterijgewassen (waaronder sierkolen). In het algemeen kan de blootstelling van de werknemer aan gewasbeschermingsmiddelen in bloemisterijgewassen hoger zijn dan bij vollegrondsgroente: werknemers voeren meer handelingen uit in siergewassen, zoals snijden, sorteren, opbossen e.d. dan bij vollegrondsgroenten. Om voor zowel consumptie- als sierkolen een toelating te verkrijgen moet ook voor beide een aanvraag worden gedaan. Een aanvraag voor een middel voor uitsluitend toepassing op consumptiekool, kan dan ook alleen voor dat doel toegelaten worden, en niet tevens voor sierkool.
In Nederland zijn ook enkele middelen toegelaten voor toepassing in beide gewasgroepen. Er zijn 8 middelen (5 fungiciden en 3 insecticiden) toegelaten in zowel de teelt van bloemisterijgewassen (waaronder sierkolen) als van consumptiekolen. Er zijn op dit moment enkele uitbreidingsaanvragen voor bloemisterijgewassen, waaronder ook de sierkolen vallen, in behandeling bij het Ctgb.
Klopt het dat één van de oplossingen een uitbreidingsaanvraag van een hoofdtoelating is en dat voor elke subgroep een dergelijke aanvraag doorlopen dient te worden?
Ja, het klopt dat één van de oplossingen kán zijn dat een uitbreidingsaanvraag van de hoofdtoelating wordt aangevraagd. Uitbreidingsaanvragen voor kleine toepassingen of kleine teelten (zoals sierkolen) kunnen via een vereenvoudigde procedure door het Ctgb beoordeeld worden (zie Kamerstuk 27 858, nr. 104, van 13 maart 2012).
Klopt het dat de toelatingsaanvragen voor dit soort kleine en gespecialiseerde gewassen niet of nauwelijks tot stand komen? Is de beperkende definitie kleine teelten (glastuinbouw < 500ha en vollegrondstuinbouw <1000ha) één van de redenen? Klopt het dat daardoor veel kleine sierteelt- en groentegewassen als grote teelten worden gezien?
Er zijn wel degelijk toelatingsaanvragen voor toepassingen in kleine gewassen (zie ook mijn antwoord bij vraag 1). Deze worden via een vereenvoudigde toelatingsprocedure voor kleine toepassingen beoordeeld. In mijn brief van 7 mei 2012 (Kamerstuk 27 858, nr. 108) heb ik de voortgang bij de kleine toepassingen weergegeven. Het Ctgb heeft gemeld dat er geen achterstand meer is bij de beoordeling van kleine toepassingen.
De huidige areaalgrenzen betekenen inderdaad dat sommige teelten niet als klein kunnen worden gezien. Sierkolen worden echter in Nederland wel degelijk gezien als een kleine teelt.
Klopt het dat andere EU-lidstaten deze gewassen wel als kleine teelt zien? Zo ja, kunt u aangeven om welke teelten het gaat?
Sierteelt of bloemisterijgewassen zijn als gewasgroep veelal kleine teelten in de omringende lidstaten, maar in Nederland zijn dit grote teelten. Binnen de gewasgroep sierteelt- of bloemisterijgewassen kunnen individuele gewassen wel een kleine teelt zijn (zoals bij sierkool het geval is).
Hoe gaan andere EU lidstaten om met toelatingen op het gebied van kleine toepassingen en voor zogenaamde «kleine» (gespecialiseerde, veelal hoogwaardige) teelten? Wat zijn de overeenkomsten en verschillen? Waarom zijn er verschillen?
Uit een begin dit jaar gehouden enquête blijkt dat lidstaten verschillend omgaan met kleine toepassingen.
In vrijwel alle landen zijn akkerbouwgewassen en enkele fruit- en groentegewassen een grote teelt. Voor de overige gewassen zijn er verschillen tussen de lidstaten als het gaat om de beoordeling of een teelt groot of klein is. Hiervoor worden per lidstaat verschillende criteria gehanteerd. Zo zijn diverse consumptiekolen (bloemkool, spruitkool, broccoli), ijsbergsla en spinazie in Nederland een grote teelt, terwijl deze gewassen in de ons omringende landen (Verenigd Koninkrijk, Duitsland, België) een kleine teelt zijn. Dit geldt ook voor bijvoorbeeld bessen en waspeen.
Verordening 1107/2009 biedt hiervoor ook de ruimte, omdat de Verordening geen kwantitatieve grenzen heeft aangegeven voor de omvang van kleine en grote teelten.
Voor bepaalde toepassingen hebben toelatinghouders maar beperkt economisch belang. Om te garanderen dat de diversificatie van de land- en tuinbouw niet in gevaar wordt gebracht door een onvoldoende beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen, moeten voor kleine toepassingen specifieke regels worden vastgesteld. Het Ctgb is hiervoor de uitvoerende instantie. Samen met mijn collega van IenM heb ik mede naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek in andere lidstaten geconcludeerd dat het voor een effectiever middelenpakket voor de kleine teelten in Nederland en voor het bereiken van een gelijker Europees speelveld-gewenst is om in de definitie van kleine toepassingen die het Ctgb hanteert de areaalgrootte te verruimen. Dit betekent een verruiming naar 5 000 ha voor open teelten en naar 1 000 ha voor bedekte teelten. Ik zal het Ctgb verzoeken conform het bovenstaande te handelen. Daarnaast worden in EU-verband de mogelijkheden voor een «richtsnoer kleine toepassingen» onderzocht met als doel verdere harmonisering.
Deelt u de mening dat uitbreidingsaanvragen van een hoofdtoelating, ook als de hoofdtoelating enige tijd geleden is geweest, moeten kunnen plaatsvinden?
Voor de kleine toepassingen is in de recente wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden als overgangsmaatregel opgenomen dat bij een hoofdtoelating die voor 14 juni 2011 is verleend, een uitbreidingsaanvraag wordt beoordeeld op basis van de destijds geldende criteria.
Bent u bereid gewasbeschermingsmiddelen die toegelaten zijn in de voedingsproductie, bijvoorbeeld dus kool, ook toe te staan in niet eetbare producten zoals sierkool (bloemen)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Miljoenen subsidies voor een gigastal in Horst aan de Maas en het informeren van de Kamer daarover |
|
Henk van Gerven |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennis kunnen nemen van het onderzoek van Wakker Dier naar de subsidies – en andere financiële gunsten – die onder andere door u verleend zijn aan het Nieuw Gemengd Bedrijf (NGB) in Horst aan de Maas?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom het Rijk subsidie verleent aan zulk een omstreden bedrijf, mede tegen het licht van uw voornemen de omvang van stallen vast te stellen op een niveau dat vele malen lager ligt dan de omvang van het NGB? Deelt u de mening dat door deze gang van zaken de indruk wordt gewekt, dat bij de overheid de «linkerhand» niet weet wat de «rechterhand» doet?
De initiatiefnemers van het Nieuw Gemengd Bedrijf hebben gebruik gemaakt van subsidieregelingen van de rijksoverheid die openstaan voor iedere ondernemer die voldoet aan de voorwaarden die golden op het moment van openstelling van deze regelingen, schaalgrootte is geen criterium voor de toekenning van een subsidie. Met innovatie- en investeringsregelingen faciliteer en ondersteun ik vooroplopende ondernemers die investeren in risicovolle innovatieve maatregelen die verder gaan dan de wettelijke eisen en op deze wijze een belangrijke bijdrage leveren aan de verdere verduurzaming van de veehouderij. De verleende innovatiesubsidies hebben geen betrekking op de daadwerkelijke fysieke realisatie van het Nieuw Gemengd Bedrijf maar op planvorming en op innovatie- en pilotprojecten op een proefbedrijf en op bestaande bedrijfslocaties. De resultaten van deze projecten komen beschikbaar voor de gehele sector.
Was u op de hoogte van deze subsidies? Zo ja, wat is de reden dat u de Kamer niet eerder geïnformeerd heeft over deze subsidies – bijvoorbeeld tijdens het algemeen overleg Schaalgrootte in de intensieve veehouderij op 6 juni jl.? U suggereert in Nieuwsuur dat de Kamer op de hoogte had kunnen zijn van de subsidies aan het NGB; kunt u exact aangeven waar hier in de respectievelijke jaarverslagen over gecommuniceerd is? Kunt u dit in een overzicht weergeven per gegeven subsidie en met paginaverwijzingen betreffende het jaarverslag? Of erkent u dat de Kamer niet geïnformeerd is?
Ja. De door het rijk verleende subsidies dateren van ruim voor het moment van aannemen van de motie Grashoff en Van Veldhoven (TK 28 286, nr. 488) waarin wordt verzocht om niet mee te werken aan bestemmingsplanwijzigingen voor stallen groter dan 300 NGE en meer dan één bouwlaag. Ik heb in de uitzending aangegeven dat de Kamer in algemene zin via de begrotingscyclus in de begroting en het jaarverslag van het ministerie van EL&I geïnformeerd wordt over subsidieregelingen, onder meer bij beleidsartikel 21 Duurzaam Ondernemen. EL&I publiceert jaarlijks een overzicht van individuele bedrijven, die subsidies hebben ontvangen met (co)financiering uit Europese middelen, dat te zien is via de website van het DR-loket ( www.hetlnvloket.nl/onderwerpen/gemeenschappelijk-landbouwbeleid/dossiers/dossier/publicatie-subsidiegegevens-landbouw-en-visserij ). Van de drie innovatiesubsidies die ten behoeve van het Nieuw Gemengd Bedrijf zijn verleend, zijn er twee gepubliceerd via de website van het DR-loket (2007 en 2009). De derde aanvraag (2005) is niet gepubliceerd omdat er geen cofinanciering uit EU-middelen bij betrokken was.
Hoeveel subsidie is gegeven voor communicatie en het creëren van draagvlak? Wat is de rechtvaardiging hiervan?
EL&I heeft in 2009 als onderdeel van een innovatiesubsidie € 17 000,= subsidie verleend voor communicatie over de bio-energiecentrale, een onderdeel van Nieuw Gemengd Bedrijf. Het communiceren over de resultaten van een innovatieproject is een voorwaarde van de regeling. Doel hiervan is kennisverspreiding zodat het resultaat van het innovatieproject beschikbaar komt voor de hele sector.
Klopt het dat in het verleden er toezeggingen zijn gedaan door u of uw voorganger dat het bedrijf zich mocht vestigen? Zo ja door wie en onder welke voorwaarden?
Er zijn door mij en mijn voorganger geen toezeggingen gedaan over de vestiging van het Nieuw Gemengd Bedrijf. Dit is bij uitstek een zaak van het omgevingsbeleid, waarvoor de gemeente en provincie verantwoordelijk zijn.
Bent u bereid nader onderzoek te doen, naar aanleiding van de bevindingen van Wakker Dier dat er waarschijnlijk veel meer voordeeltjes en subsidies verleend zijn aan het NGB, onder andere door de gemeente Horst aan de Maas en de provincie Limburg, naar het totale bedrag dat aan het NGB is toegevallen en daar vervolgens de Kamer over informeren? Welke bijdragen hebben een of meerdere initiatiefnemers van het NGB ontvangen? Kunt u per bijdrage een omschrijving en het exacte bedrag geven?
Ik acht het inzetten van subsidie instrumentarium door gemeente en provincie de verantwoordelijkheid van deze overheden. Gegevens hierover worden door mijn departement niet systematisch bijgehouden.
Bent u bereid om – aanvullend aan uw oproep richting gemeenten en provincies om in afwachting van nader onderzoek vergunningverleningsprocedures stil te leggen (waaraan de gemeente Horst aan de Maas en de provincie Limburg overigens nog steeds geen gevolg hebben gegeven) – de gemeente Horst aan de Maas en de provincie Limburg op te roepen voorlopig geen geld – in welke vorm dan ook (via rechtstreekse subsidie, gunstige regelingen of het bieden van andere voordeeltjes) – ter beschikking te stellen aan het NGB, mede vanuit het oogpunt van verstoorde concurrentieverhoudingen, die met name voor het midden- en kleinbedrijf in de agrarische sector funeste gevolgen heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
In het onderzoek van Wakker Dier wordt gesproken over het feit dat «Het NGB wordt gepresenteerd als «parallelle ontwikkeling» van een giga-agropark in China» en «dat het NGB een proefproject van de NL-agro-industrie lijkt om ervaring op te doen met megaprojecten wereldwijd», onderschrijft u deze conclusie? Zo nee, waarom niet?
Nee. In 2007 werd het NGB waarin toen intensieve veehouderij, champignonteelt en glastuinbouw samenwerkten, gezien als een parallelle ontwikkeling van een agropark in China. De huidige opzet van het NGB is daarmee niet meer te vergelijken.
Bent u bekend met de publicatie uit 2007 op de website van Vereniging Behoud de Parel uit Grubbenvorst waaruit blijkt dat de veronderstelling van Wakker Dier zeer aannemelijk is en dat overheidsdienaren actief trachten het NGB-concept wereldwijd te «verkopen», in ieder geval in China?2
Ik ben bekend met de publicatie.
Is het juist, zoals uit de bedoelde publicatie blijkt, dat een van de medewerkers van uw ministerie samen met onder andere de burgemeester van Horst aan de Maas naar China is afgereisd om het NGB-concept te promoten? Zo ja, kunt u uitleggen hoe deze actieve opstelling te rijmen valt met uw eerdere uitspraken dat bedrijven met een miljoen kippen of meer niet in Nederland passen?3
Dit is onjuist. De medewerker was aanwezig bij een werkbezoek van de voormalige minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, mevrouw Verburg aan China ( http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/persberichten/2007/10/18/minister-verburg-gaat-naar-china.html ). De minister hield onder meer een inleiding bij het seminar «Innovating Metropolitan Agriculture».
Waarom steunt het Rijk op voorhand een initiatief waarvan de gevolgen voor de volksgezondheid onduidelijk zijn? Moet er naar uw mening een gezondheidseffect rapportage (en een milieu effect rapportage) gemaakt worden alvorens dit bedrijf zich mag vestigen?
In opdracht van de gemeente Horst aan de Maas heeft de GGD een gezondheidskundig advies opgesteld. Hierin wordt geconcludeerd dat het Nieuw Gemengd Bedrijf voor de bevolking van de woonkernen een minimaal extra risico oplevert ten aanzien van het aspect fijn stof en geur en geen risico ten aanzien van de biologische agentia. De Commissie MER heeft een positief advies uitgebracht over de Milieu Effect Rapportage (MER) van het Nieuw Gemengd Bedrijf.
De MER, het advies van de GGD en de eerste resultaten van het fijnstofonderzoek van de provincie hebben geen aanleiding gegeven voor de gemeente om de lopende vergunningsprocedures af te breken.
In hoeverre is de subsidie «weggegooid» als het NGB niet wordt gebouwd? Zijn er andere nuttige aanwendingen of is er op een paard gewed?
De verleende innovatiesubsidies hebben geen betrekking op de fysieke realisatie van het Nieuw Gemengd Bedrijf maar op planvorming en op innovatie- en pilotprojecten op een proefbedrijf en op bestaande bedrijfslocaties. De resultaten van deze projecten komen beschikbaar voor de gehele sector.
Om hoeveel hectaren gaat het die het NGB nodig heeft op de betreffende locaties? Wat is de prijs per meter grond die het NGB daarvoor moet betalen of betaald heeft?
Voor de realisatie van het pluimveebedrijf en de bio-energiecentrale is gezamenlijk 8,8 ha nodig, voor het varkensbedrijf 6 ha. Prijsafspraken over de grond, die wordt aangekocht van de gemeente Horst, zijn een zaak tussen partijen.
Hoeveel zou het NGB moeten betalen als het gaat om grond van een industrieterrein in de directe omgeving van Grubbenvorst?
Ongeacht de schaalgrootte bieden gemeenten en provincies, die verantwoordelijk zijn voor ruimtelijke ordening en bestemmingsplannen, geen ruimte voor het vestigen van veehouderijbedrijven op industrieterreinen. Omdat het NGB zich niet kan vestigen op een industrieterrein is het verschil in prijs tussen agrarische grond en andere grond niet relevant.
Wat is de winst die het NGB per hectare boekt nu zij geen grond van een industrieterrein betrekt? Wat is uw oordeel hierover?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat zo een bedrijf als het er zou komen alleen maar op een industrieterrein zou mogen worden opgericht gezien de enorme schaal? Zo nee, waarom niet? Als een dergelijk bedrijf zou worden gebouwd op een industrieterrein, onder welke categorie zou deze industriële activiteit dan vallen?
Zie antwoord vraag 14.
Waarom wordt het proefbedrijf voor de biologische varkenshouderij gesloten?4
Het openen en sluiten van proefbedrijven is een verantwoordelijkheid van de onderzoeksinstituten. In 2009 heeft Wageningen Universiteit en Research Centrum (WUR) geïnventariseerd wat zij aan proefbedrijven op de langere termijn nog nodig heeft. Dat heeft ertoe geleid dat WUR besloten heeft het aantal locaties voor het dierlijke onderzoek te beperken tot twee sectorale onderzoeksboerderijen: één voor melkvee (bij Leeuwarden) en één voor varkens (Sterksel).
Met hoeveel euro is de subsidie voor de biologische sector afgenomen sinds subsidie aan het NGB wordt verstrekt?
Op grond van de Beleidsnota biologische landbouwketen 2008–2011 is gewerkt aan de verdere verzelfstandiging van de biologische sector. Vanaf 2012 is, zoals in de nota was aangekondigd, het beleid voor de biologische landbouw geïntegreerd in het algemene landbouwbeleid. Daarmee zijn er geen specifieke subsidies voor de biologische landbouw meer, biologische ondernemers kunnen gebruik maken van het reguliere subsidie-instrumentarium voor de landbouw. Dit staat geheel los van de discussie over subsidies aan het Nieuw Gemengd Bedrijf.
De subsidiëring van de ontwikkeling van een gigastal in Horst aan de Maas |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Waar baseert u precies uw stelling op, in de uitzending van Nieuwsuur d.d. 09-07-2012 over de subsidiëring van de ontwikkeling van een gigastal in Horst aan de Maas, dat u de Kamer hierover heeft geïnformeerd?
Ik heb in de uitzending aangegeven dat de Tweede Kamer in algemene zin via de begroting en het jaarverslag van het ministerie van EL&I wordt geïnformeerd over subsidieregelingen, onder meer bij beleidsartikel 21 Duurzaam Ondernemen. EL&I publiceert jaarlijks een overzicht van individuele bedrijven, die subsidies hebben ontvangen met (co)financiering uit Europese middelen, dat te zien is via de website van het DR-loket ( www.hetlnvloket.nl/onderwerpen/gemeenschappelijk-landbouwbeleid/dossiers/dossier/publicatie-subsidiegegevens-landbouw-en-visserij ). Van de drie innovatiesubsidies die ten behoeve van het Nieuw Gemengd Bedrijf zijn verleend zijn er twee gepubliceerd via de website van het DR-loket (2007 en 2009). De derde aanvraag is niet gepubliceerd omdat er geen cofinanciering uit EU-middelen bij betrokken was.
Op welk moment heeft u of uw voorganger de Kamer geïnformeerd over de subsidie aan deze «innovatie»?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Kamer informeren over de vraag in welk specifiek document en met welke datum u of uw voorganger de Kamer hierover heeft geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Kamer inzicht geven in de vraag hoeveel «innovatiesubsidies» verstrekt zijn door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie voor de ontwikkeling van mega- en gigastallen en om welke provincies dit gaat?
Het ministerie van EL&I heeft in deze kabinetsperiode (oktober 2010 t/m juli 2011) 118 innovatiesubsidies verleend. Daarvan zijn negen innovatiesubsidies verleend voor een totaalbedrag van € 1 694 000 aan bedrijven die groter zijn dan 300 NGE. Het betreft twee verleningen in Flevoland, twee in Gelderland, twee in Limburg en elk één in Groningen, Overijssel en Noord-Brabant.
Kunt u de Kamer alsnog een overzicht doen toekomen over het aantal subsidies, verstrekt voor de ontwikkeling van mega- en gigastallen in het buitenland?
De regering heeft geen stimuleringsbeleid voor de ontwikkeling van megastallen in het buitenland. Het kabinet stimuleert, door middel van subsidies en vooral door leningen, investeringen van Nederlandse bedrijven die willen ondernemen en die bijdragen aan de ontwikkeling van de agrarische sector in landen in Oost-Europa, Azië, Afrika en Zuid-Amerika. Binnen deze generieke regelingen worden ook projecten uitgevoerd bij veehouderijbedrijven met meer dan 300 NGE. Deze projecten leiden tot een verbetering van de locale veehouderijproductie vanuit een oogpunt van efficiëntie (profit), milieu, dierenwelzijn en arbeidsbelasting en leveren een bijdrage aan de voedselzekerheid in de betreffende landen. Als voorwaarde geldt dat voldaan moet worden aan de Europese eisen op deze gebieden. In totaal gaat het om 9 projecten met een omvang van meer dan 300 NGE en een totale subsidie van circa € 20 miljoen en om 7 projecten waarvoor leningen zijn afgegeven voor circa € 15 miljoen.
Miljoenensubsidie voor de megastal in Grubbenvorst |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u bevestigen dat de megastal in Grubbenvorst, waar 1,1 miljoen plofkippen en 35 000 varkens gehouden gaan worden, achter de schermen door de overheid wordt gesubsidieerd, voor onder meer public relations en communicatie rond de bouw van de gigastal, adviesdiensten, het oplossen van juridische knelpunten en marketingkosten?1 Zo ja, hoeveel overheidsgeld wordt er in totaal direct en indirect uitgegeven aan deze megastal voor rekening van de rijksoverheid en hoeveel van deze subsidies wordt door de provincie uitgekeerd? Zo nee, op welk punt is de informatie onjuist?
De initiatiefnemers van het Nieuw Gemengd Bedrijf hebben gebruik gemaakt van subsidieregelingen van de rijksoverheid die openstaan voor iedere ondernemer die voldoet aan de voorwaarden die golden op het moment van openstelling van deze regelingen. Er is dus niet achter de schermen gesubsidieerd. Met innovatie- en investeringsregelingen faciliteer en ondersteun ik vooroplopende ondernemers die investeren in risicovolle innovatieve maatregelen die verder gaan dan de wettelijke eisen en op deze wijze een belangrijke bijdrage leveren aan de verdere verduurzaming van de veehouderij. De drie verleende innovatiesubsidies hebben geen betrekking op de daadwerkelijke fysieke realisatie van het Nieuw Gemengd Bedrijf maar op planvorming en op innovatie- en pilotprojecten op een proefbedrijf en op bestaande bedrijfslocaties. De resultaten van deze projecten komen beschikbaar voor de gehele sector en hebben geen relatie met de schaalgrootte van veehouderijlocaties.
De initiatiefnemers van Nieuw Gemengd Bedrijf hebben in 2005 een innovatiesubsidie verkregen voor de planvorming, adviesdiensten en juridische ondersteuning bij de verdere ontwikkeling van het ontwerp. Dit project werd begeleid door een stuurgroep van het Platform Agrologistiek bestaande uit een vertegenwoordiging van de initiatiefnemers, overheden (waaronder het toenmalige ministerie van LNV) en milieuorganisaties. Het ministerie van EL&I heeft 3 innovatiesubsidies ten bedrage van respectievelijk € 148 000 (2005), € 458 000 (2007) en € 500 000 (2009) verleend in relatie tot de realisatie van het Nieuw Gemengd Bedrijf. Tevens is aan het NGB onder de voorwaarde dat de gehele mestproductie van het bedrijf zou worden verwerkt en afgezet buiten de Nederlandse landbouw een gedeeltelijke ontheffing verleend van het uitbreidingsverbod in het kader van het stelsel van dierrechten. Op 16 juli 2012 heeft het NGB mij verzocht om verlenging van de tot 1 november 2012 geldende mogelijkheid van benutting van de verleende ontheffing.
Het inzetten van subsidies door andere overheden acht ik bij uitstek hun eigen verantwoordelijkheid waarin ik niet wil treden. Gegevens daarover worden door mijn departement niet systematisch gemonitord.
Kunt u aangeven hoe deze subsidie aan deze megastal zich verhoudt tot het door u aangekondigde wettelijke verbod op megastallen? Zo nee, waarom niet?
Nee. In mijn antwoord op Kamervragen van de leden Van Dekken, Hazekamp, Van Gerven, Grashoff en Graus van 25 juni 2012 (Tweede Kamer, 2011–2012, Aanhangsel 2866) heb ik aangegeven dat de bestemmingsplanwijziging in verband met de realisatie van het landbouwontwikkelingsgebied Witveldweg, waarop het Nieuw Gemengd Bedrijf beoogd is om gebouwd te gaan worden, opgestart is in juni 2010.
Ik heb in het Algemeen Overleg op 6 juni jl. en in mijn brief van 12 juni jl. (Tweede Kamer, 2011–2012, 28 973, nr. 122) aangegeven de beslissing over een wetsvoorstel over schaalgrootte in de veehouderij aan een volgend kabinet te laten.
Deelt u de mening dat het subsidiëren van megastallen waarvoor mogelijk al in 6 maanden een verbod zal gelden, niet in de rede ligt en een verspilling van belastinggeld is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de megastal in Grubbenvorst een voorbeeld bij uitstek is van extreme industrialisatie van de veehouderij, en dat dit soort ontwikkelingen onwenselijk is in ons land? Zo nee, waarom niet, en hoe verhoudt zich dit tot uw uitspraak «Excessen, zoals een bedrijf met een miljoen kippen of meer, passen niet bij Nederland»?2
Agrarische gezinsbedrijven hebben de veehouderijsector sterk gemaakt. Gelet op
onder meer het economisch belang voor het landelijk gebied ben ik van mening
dat organische en geleidelijke groei en doorontwikkeling van deze bedrijven
mogelijk moet zijn en vind ik een ongebreidelde groei van de omvang van
bedrijven niet gewenst. Ik verwijs u voorts naar mijn brief van 23 november 2011
(Tweede Kamer, 2011–2012, 28 973, nr. 85). Zoals ik aan de Tweede Kamer heb
aangegeven is het aan het volgende kabinet om te besluiten over de invulling en
vormgeving.
Bent u bereid de toegezegde subsidies voor deze excessief grote stal per direct terug te vorderen? Zo nee, waarom niet, en hoe rechtvaardigt u het subsidiëren van ongewenste ontwikkelingen in de veehouderij? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het is niet mogelijk en uit het oogpunt van behoorlijk bestuur ook niet wenselijk om verleende subsidies die aan de gestelde voorwaarden voldoen terug te draaien. Eveneens zijn er geen juridische mogelijkheden om de verleende ontheffing van het uitbreidingsverbod in het kader van het stelsel van dierrechten in te trekken en de gevraagde verlenging niet te honoreren.
Worden er nog andere megastallen (groter dan 300 Nederlandse Grootte Eenheid (NGE) ) direct of indirect gesubsidieerd door de rijksoverheid of door provincies? Zo ja, om hoeveel stallen en hoeveel euro gaat dit? Zo nee, waaraan ontleent u deze zekerheid?
Het ministerie van EL&I heeft in deze kabinetsperiode (oktober 2010 t/m juli 2012) subsidie verleend aan circa 4 500 agrarische bedrijven voor een totaalbedrag van circa € 414 miljoen. Daarvan is onder andere circa € 287 miljoen verleend aan Stimulering Duurzame Energie, circa € 22 miljoen aan innovatiesubsidies, circa € 42 miljoen aan milieusubsidies, circa € 46 miljoen aan duurzame stallen en circa € 12,5 miljoen aan subsidie jonge agrariërs .
Van de circa 4 500 bedrijven waren 101 bedrijven groter dan 300 nge waaraan voor een totaalbedrag van circa € 11,2 miljoen subsidie is verleend.
Het betreft subsidies uit regelingen voor het stimuleren van innovaties, kennisontwikkeling en -verspreiding en investeringsondersteuning. Deze regelingen of hun voorgangers bestonden al bij aanvang van deze kabinetsperiode, schaalgrootte is geen criterium voor de toekenning van een subsidie. Algemene informatie over deze regelingen is te vinden op www.hetlnvloket.nl en www.agentschapnl.nl/programmas regelingen. In de hierboven genoemde bedragen is de Europese Bedrijfstoeslagregeling (BTR) niet meegenomen.
De verlening van subsidies door andere overheden is de verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten en wordt niet systematisch gemonitord door mijn departement.
Bent u bereid om megastallen (groter dan 300 NGE) expliciet uit te sluiten van subsidies, zowel op rijks- als op provinciaal niveau? Zo nee, waarom niet, en hoe verhoudt zich dit tot het wettelijke verbod op dit soort stallen dat u aan het voorbereiden bent? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het is aan het volgende kabinet hierover te besluiten.
Verwaarlozing van paarden in Weert |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u zich de ophef nog herinneren over het paard «Pafos», dat eerder dit jaar ernstig verwaarloosd en uitgehongerd is gevonden in een sterk vervuilde stal in Weert, waarna het dier is ondergebracht bij Stichting Paardenopvang?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er nog een paard verwaarloosd is door de vroegere eigenaresse van Pafos en dat dit paard afgelopen weekend plotseling verdwenen is?2
Op 13 maart 2012 hebben de LID en de politie een controle uitgevoerd op het adres waar ook Pafos verbleef, waarbij welzijnsovertredingen werden geconstateerd bij de zeven aanwezige paarden. Op basis van de bevindingen tijdens dit bezoek heeft de eigenaresse een last onder bestuursdwang ontvangen, waarin zij wordt gesommeerd een aantal maatregelen te treffen ter verbetering van het welzijn.
Bij hercontroles op 28 maart, 11 mei en 22 mei is geconstateerd dat de eigenaresse aan deze maatregelen heeft voldaan, waarna haar is medegedeeld dat zij aan de last onder bestuursdwang heeft voldaan. Bij de controles in mei waren er vier paarden aanwezig op de locatie, de overige 3 paarden zijn door de eigenaresse verkocht.
Op 25 juni heeft wederom een controle plaatsgevonden, waarbij een hengst werd aangetroffen in een schrale conditie en zonder schone en droge ligplek. De andere drie paarden waren verplaatst naar een andere (bij de LID bekende) locatie, en verkeerden wel in een goede conditie. Op basis van de situatie van de hengst is wederom een last onder bestuursdwang opgelegd. Tijdens een hercontrole op 29 juni bleek dat de drie overige paarden nog steeds in goede conditie verkeerden, en dat de hengst is verkocht door de eigenaresse.
Is het waar dat dit paard lange tijd «graatmager, zonder eten, smerig en in een dikke laag mest» dag en nacht binnen stond? Zo nee, kunt u aangeven hoe het betreffende dier gehouden werd?3
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat deze eigenaresse zeer recentelijk is beboet is voor de verwaarlozing van dit paard en dat er door de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) is «geadviseerd tot oplegging van een dwangsom per gestelde overtreding», waarop de eigenaresse bijna onmiddellijk het verwaarloosde paard heeft verplaatst naar een onbekende locatie, zodat controle door de LID onmogelijk werd gemaakt?4 Is het waar dat dit eerder dit jaar ook met andere paarden is gebeurd? Zo ja, hoe is het mogelijk dat terwijl er een toezichtstraject liep van de LID een of meer verwaarloosde paarden door de eigenaar konden worden verplaatst zodat de LID het zicht op deze paarden verloor? Zo nee, hoe zit het dan?
Er is recent geen boete opgelegd aan de eigenaresse. Wel is er proces-verbaal opgemaakt vanwege overtreding van het verbod op verwaarlozing (artikel 37 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren).
De eigenaresse heeft vanaf de eerste controle aangegeven dat zij de meeste paarden wilde verkopen. In het algemeen is het een houder toegestaan om dieren te verplaatsen of te verkopen, tenzij expliciet is opgenomen in het besluit tot last onder bestuursdwang dat dit niet mag. Een reden voor het opnemen van een dergelijke bepaling kan zijn dat er een medische behandeling is opgestart onder bestuursdwang die afgemaakt moet worden. In dit geval was dit echter niet noodzakelijk, en is de betrokkene niet ingeperkt in haar recht om de dieren te verkopen. De dieren die zij niet heeft verkocht, zijn op een bij de LID bekende locatie.
Kunt u een overzicht geven van de paarden die, na controle door de LID, door de betreffende eigenaresse gehouden werden de afgelopen maanden, welke dieren daarvan verplaatst zijn, en waarom en waarheen, en in welke conditie deze dieren verkeren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat bijna vier maanden na de vondst van het ernstig verwaarloosde paard Pafos er door dezelfde eigenaar opnieuw één of meer paarden geruime tijd verwaarloosd lijken te worden? Acht u deze situatie toelaatbaar? Zo nee, wat bent u bereid hieraan te gaan doen?
Zie het antwoord op de vragen 2, 3 en 5 voor de feitelijke situatie van de aanwezige paarden.
Door regelmatige (her)controles van de LID van deze dieren wordt geprobeerd om dergelijke situaties te voorkomen. De situatie bij de controles was niet dermate ernstig dat het in bewaring nemen van de dieren gerechtvaardigd was, er is daarom gekozen voor een last onder dwangsom. Deze is gericht op de verbetering van de situatie.
Acht u het pakket aan bestuursrechtelijke maatregelen en handvatten om op te treden tegen dierenverwaarlozing afdoende? Zo ja, kunt u dit toelichten, in het licht van het verwaarloosde paard in Weert? Zo nee, wat bent u bereid hieraan te doen?
Ja. Het opleggen van een last onder bestuursdwang, zoals in deze situatie, is gericht op herstel. Na het opleggen van een last onder dwangsom heeft de eigenaresse in eerste instantie herstelmaatregelen getroffen.
In zeer ernstige situaties is het mogelijk op te treden door met spoed dieren in bewaring te nemen. Echter in dit geval was nog ruimte voor herstel door de eigenaresse. Het was niet gerechtvaardigd om de paarden met spoed in bewaring te nemen.
Wat vindt u ervan dat de verwaarlozing van het paard nu wellicht voortduurt op een onbekende locatie en dat controle niet meer mogelijk is?
De drie dieren die nog in bezit zijn van de eigenaresse zijn op een bij de LID bekende locatie, waardoor controle nog steeds mogelijk is.
De overige dieren zijn verkocht aan een andere eigenaar.
Is het waar dat overtreders die bestuursrechtelijke maatregelen opgelegd hebben gekregen en waarbij er regelmatig gecontroleerd wordt, in veel gevallen de vrijheid hebben om verwaarloosde dieren naar onbekende locaties te verplaatsen, zodat de gezondheid en conditie van de dieren niet meer gecontroleerd kan worden? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, hoe zit het dan?
Het staat de eigenaar vrij om een dier te verkopen of te verplaatsen. Dit is slechts anders als in het besluit tot het opleggen van een last onder bestuursdwang opgenomen is dat dit niet is toegestaan gedurende een bepaalde periode. In deze zaak was daar geen aanleiding voor.
In dit geval is de LID op de hoogte van de huidige locatie van de paarden die de eigenaresse nog in haar bezit heeft. Als verplaatsen van het dier ertoe leidt dat de toezichthouder geen toezicht meer uit kan oefenen, dan is dat strafbaar. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Het is overigens niet zo dat verplaatsen per definitie nadelig is voor het dier. De omstandigheden kunnen evengoed zeer verbeterd zijn voor het dier.
Deelt u de mening dat het strafbaar zou moeten worden om dieren waarvan is geconstateerd dat ze worden verwaarloosd te onttrekken aan het toezicht van de inspectiediensten, in ieder geval zolang de situatie niet aantoonbaar en aanzienlijk is verbeterd? Zo ja, bent u bereid op korte termijn de wettelijke mogelijkheid hiertoe te creëren? Zo nee, waarom niet en op welke wijze denkt u dan te kunnen voorkomen dat verwaarloosde dieren aan het zicht van de inspectiediensten worden onttrokken door de eigenaar?
Nee, er zijn voldoende wettelijke mogelijkheden om informatie te verkrijgen of op te treden als geen medewerking wordt verleend. Op grond van artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is een ieder verplicht medewerking te verlenen aan de toezichthouder bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden. Weigering van medewerking is strafbaar ingevolge artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht.
De EHS die moet wijken voor kipgigant |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de provincie Flevoland een deel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) wil opofferen voor de vestiging van Kentucky Fried Chicken?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht in de Nieuwe Oogst waarnaar het lid Ouwehand verwijst.
Vindt u het wenselijk om de EHS te laten wijken voor een fastfoodketen die draait op de verkoop van plofkippen?
De provincies zijn verantwoordelijk voor het herbegrenzen en herijken van de Ecologische Hoofdstructuur. Ik verwijs u dan ook naar de provincie Flevoland.
Kunt u bevestigen dat dit gebied deel uit maakt van de EHS omdat het van ecologische waarde is voor het netwerk en bijdraagt aan de verbinding van natuurgebieden? Zo ja, waarom kan het gebied dan zomaar uit de EHS worden geschrapt? Zo nee, waarom is het gebied dan opgenomen in de oorspronkelijke begrenzing van de EHS?
Zie antwoord vraag 2.
Zou de begrenzing van de EHS niet juist moeten plaatsvinden op basis van ecologische afwegingen? Zo ja, waarom voeren economische belangen hier dan de boventoon? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Als de herbegrenzing van de EHS omwille van de komst van de fastfoodketen leidt tot een kwalitatieve en kwantitatieve versterking van de EHS in de betreffende regio, waarom is er dan al niet voor deze variant gekozen bij de oorspronkelijke begrenzing van de EHS?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de EHS een essentiele rol speelt in het behoud van soorten en populaties en dat het zomaar schrappen of het verplaatsen van stukken grond om andere dan ecologische redenen afbreuk hieraan doet? Zo nee, kunt u uiteenzetten hoe het herbegrenzen van de EHS om andere dan ecologische redenen de kwaliteit van de EHS zal doen toenemen en op welk wetenschappelijk onderzoek u deze mening baseert?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de provincie op te roepen niet akkoord te gaan met het schrappen van een deel van de EHS, ten behoeve van de vesting van Kentucky Fried Chicken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Dode apen op Schiphol’ |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de 13 apen die eind vorige week dood aangetroffen werden op Schiphol?1
Ja.
Wat is de doodsoorzaak van deze apen? Is het correct dat de dieren hoogstwaarschijnlijk zijn overleden aan de gevolgen van externe factoren, zoals transportstress, temperatuurveranderingen of omgevingsverandering? Zo ja, is er proces-verbaal opgemaakt tegen de vervoerder in het kader van de veroorzaakte transportstress, temperatuurveranderingen of omgevingsverandering? Zo nee, waarom niet?
Naar de doodsoorzaak van deze apen wordt een onderzoek ingesteld. In dat onderzoek wordt ook gekeken of aan alle voorwaarden voor diertransport en dierenwelzijn is voldaan. Zodra het onderzoek is afgerond zal ik de kamer informeren over de resultaten.
Op welke grond heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) uitgesloten dat de dieren een infectieziekte hadden, terwijl dieren normaliter een aantal maanden in quarantaine moeten om dit uit te sluiten?2
De NVWA heeft op grond van het bijgesloten gezondheidscertificaat, waarin de autoriteiten uit het land van oorsprong verklaren dat de dieren 30 dagen voor de export in quarantaine zijn gehouden en dat ze negatief getest zijn op infectieziekten zoals TBC, Ebola en Apenpokken, uitgesloten dat de dieren aan deze infectieziektes hebben geleden.
Door wie en met welk doel werden de apen vervoerd? Wie is de ontvanger?
De apen werden vervoerd vanuit Frans Guyana naar Thailand. De Thaise autoriteiten hebben verklaard dat de ontvanger een in Thailand geregistreerde dierentuin is.
Betrof het uit het wild gevangen dieren of gefokte dieren en waaruit bleek dit?
Bij het transport zat een CITES exportcertificaat waaruit bleek dat het om wildgevangen dieren gaat. Het exporterende land heeft voor deze bijlage B dieren een exportquotum. Deze autoriteiten hebben tevens verklaard dat de dieren minimaal 6 maanden in gevangenschap hebben verbleven.
Op welke locatie waren de nog levende apen tijdelijk in Nederland opgevangen? Welke medische zorg is de apen geboden toen zij werden opgevangen? Welke hulpverlenende instanties zijn hiervoor ingeschakeld? Is Stichting AAP als expert betrokken? Zo nee, waarom niet?
De nog levende apen zijn tijdelijk opgevangen in één van de officiële dierenhotels op Schiphol, dat een daarvoor geschikte aanhoudingsruimte heeft. Medische zorg is verstrekt door de praktiserend dierenarts van de vervoerder, die ervaring heeft met het verzorgen van primaten. Tevens zijn andere experts geraadpleegd als die van de afdeling bijzondere dieren van de Faculteit der Diergeneeskunde te Utrecht en Artis. Met de Stichting Aap is telefonisch contact geweest.
Wat is de doodsoorzaak van de drie apen die op Nederlandse bodem zijn overleden? Wanneer en door wie werd geconstateerd dat hun situatie verslechterde en welke specifieke zorg werd hen toen geboden?
De drie apen, die op Nederlandse bodem zijn overleden, zijn geëuthanaseerd nadat door de praktiserend dierenarts was geconstateerd dat de dieren ernstig verzwakt waren en medische verzorging niet langer zinvol was.
Is het correct dat de overlevende apen op transport gesteld zijn naar Thailand nog voor het onderzoek van de NVWA is afgerond? Zo ja, hoe verklaart u dit?
Dit is correct, de overlevende apen voldeden aan de gestelde gezondheidseisen en aan de CITES voorwaarden. Het transport voldeed ook aan de eisen die de IATA daaraan stelt.
Een praktiserende dierenarts heeft verklaard dat de dieren gezond en fit waren om de reis te vervolgen.
Alle 23 doorgevoerde apen hebben Thailand in goede conditie bereikt.
Kunt u aangeven door wie en op welke grond is vastgesteld dat de nog levende apen gezond waren en in staat waren om verder getransporteerd te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Is bij het onderhavige transport op Schiphol gecontroleerd of aan alle voorwaarden voor diertransport en dierenwelzijn is voldaan? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel van de 23 doorgevoerde apen in goede conditie de plaats van bestemming hebben bereikt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u de Kamer informeren over de resultaten van het onderzoek dat de NVWA heeft ingesteld zodra deze bekend zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten hoeveel apen jaarlijks via Schiphol vervoerd worden? Kunt u daarbij specifiek zijn in de beantwoording: welke soort, welk doel, welke aantallen, welk land van herkomst, welk land van bestemming en welk percentage hiervan wild en welk percentage gefokt is? Zo nee, waarom niet?
In 2011 zijn negen keer apen via Schiphol verzonden. In acht gevallen betrof het doorvoerzendingen. Het ging in totaal om 377 apen. De meest voorkomende soorten waren saguinus midas, capuchin monkey of squirrel monkey. Het zijn meestal zendingen vanuit Zuid-Amerika naar Azië. Het zijn altijd zendingen van de ene erkende instelling naar een andere erkende instelling en er moet verklaard worden dat de dieren vanaf hun geboorte of minimaal 6 maanden in gevangenschap zijn gebleven.
De onderhavige zending was de tweede zending die 2012 plaatsvond.
De oorsprong (wildvang of gefokte dieren) is vermeld op het CITES exportcertificaat. De gegevens van die certificaten worden niet geregistreerd in Nederland.
Kunt u aangeven onder welke condities deze apen vervoerd worden? Kunt u daarbij specifiek zijn in de beantwoording: welke minimale zorg wordt de dieren geboden en welke maatregelen worden getroffen om het welzijn van de dieren te waarborgen?
Verordening (EG) nr, 1/20053 bevat regels voor de bescherming van dieren tijdens het vervoer. Deze verordening is ook van toepassing in dit geval van vervoer door de lucht. Voor wat betreft de eisen aan de containers waarin de dieren vervoerd worden, verwijst de verordening naar de 31e editie van de IATA-Regels voor levende dieren (LAR) van 1 oktober 2004. Hierin worden regels gegeven met betrekking tot de constructie, de afmetingen, de ladingdichtheid en de ventilatie van de vervoerscontainers, het voederen en drenken, en het verzorgen van primaten tijdens het transport. Ook mogen deze dieren niet blootgesteld worden aan tocht en temperatuurswisselingen. De condities waaronder de onderhavige apen vervoerd zijn, zijn onderwerp van het onderzoek.
Vindt u het acceptabel dat er een aanzienlijk risico is dat apen bij luchttransport kunnen overlijden aan externe factoren, zoals transportstress, temperatuurveranderingen of omgevingsverandering? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, wat bent u bereid hieraan te doen?
De internationale bepalingen voor luchttransporten van dieren zijn erop gericht de risico’s op overlijden zo klein mogelijk te maken. Tot nu toe is het verantwoordelijk bedrijfsleven meestal in staat gebleken te voldoen aan die eisen. Zolang het onderzoek nog niet is afgerond wil ik voorts niet speculeren over de noodzaak van nadere maatregelen.
Een conflict op het eiland Texel tussen Staatsbosbeheer en een erfpachter |
|
Henk van Gerven |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over een conflict tussen de familie W., die al sinds 1963 pachter van percelen van Staatsbosbeheer is, en Staatsbosbeheer en uit bedrijf en woning is gezet? Had dit niet voorkomen kunnen worden?1
De relatie tussen Staatsbosbeheer en de familie W. vangt aan in 1995, wanneer de familie W. het erfpachtrecht krijgt over hoeve Dorpszicht. Rond diezelfde tijd verwerft Staatsbosbeheer de eigendom van een andere aan W. toebehorende hoeve met land, alsmede andere aan W. verpachte percelen. De eerste onenigheid tussen de familie en Staatsbosbeheer stamt al uit 1997; een betalingsachterstand leidt tot de aankondiging van de opzegging van erfpachtrecht. Vanaf dat moment zijn er herhaaldelijk gesprekken gevoerd om tot een vergelijk te komen. In 2004 zijn de onderhandelingen gestopt. Vervolgens zijn er verscheidene rechtszaken geweest (met als basis het niet betalen van de contractueel afgesproken tegenprestatie), waarbij de familie W. steeds in het ongelijk is gesteld door de rechter en de vorderingen van Staatsbosbeheer nagenoeg volledig zijn toegewezen.
In juli 2007 is door de directeur van Staatsbosbeheer in een gesprek met de heer W. nog een ultiem aanbod aan de heer W. gedaan om met een voorstel te komen voor bedrijfsontwikkeling vanuit Dorpzicht, echter zonder resultaat. Daarmee was de beëindiging van de zakelijke relatie niet meer te voorkomen. Het conflict tussen de familie W. en Staatsbosbeheer is in de aard een zakelijk conflict. Staatsbosbeheer heeft er naar mijn mening al het mogelijke aan gedaan om tot een alleszins redelijk vergelijk/oplossing te komen met de familie W.
Is hier sprake van gelijkenis met de kwestie van de familie E. in Baarn die eveneens uit hun woning en bedrijf gezet dreigde te worden maar waarbij door uw interventie en een mediation-traject een aanvaardbare oplossing voor alle partijen is gevonden?
Nee, beide zaken zijn niet met elkaar te vergelijken. In het geval van de familie E. gaat het om de invulling van een pachtrelatie tussen Staatsbosbeheer en de familie E. Deze zaak bevindt zich in een geheel andere situatie en fase.
Bent u bereid uw invloed aan te wenden zodat het conflict tussen de familie W. en Staatsbosbeheer eveneens via mediation kan worden opgelost en verdere juridische procedures gestopt kunnen worden, zodat de familie een boterham kan verdienen en daarnaast de natuur op een fatsoenlijke wijze beheerd wordt?
In inmiddels 8 procedures heeft de rechter duidelijke uitspraken gedaan waarin de Staatsbosbeheer-claims nagenoeg voor 100% zijn gehonoreerd. Gezien de vele ondernomen pogingen, de vorderingen van Staatsbosbeheer op de familie W. en deze vele gerechtelijke uitspraken is mediation niet opportuun. Ook de toenmalige minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, is in 2010 tot deze conclusie gekomen. Zij heeft uw Kamer hierover geïnformeerd per brief op 28 september 2010 (kenmerk 2010D37138).
Is het waar dat het conflict van de familie W. en Staatsbosbeheer niet op zichzelf staat maar dat er ook sprake is van een conflictueuze situatie met andere Texelse erfpachters van percelen? Zo ja, wilt u ook daar uw invloed aanwenden om nodeloze escalatie en juridisering te voorkomen?
Het conflict van de familie W staat op zichzelf. Het betreft een beëindiging van een erfpachtcontract wegens een langdurige betalingsachterstand.
Uw Kamer is geïnformeerd over de overige erfpachtovereenkomsten op Texel. Inmiddels is samen met uw Kamer nieuw erfpachtbeleid tot stand gekomen.
De inperking van de investeringsregeling jonge landbouwers |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw visie op de toekomst van de investeringsregeling jonge landbouwers?1
Momenteel wordt er in Europees kader onderhandeld over een nieuw Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) voor 2014 en verder. Deze onderhandelingen zijn van belang voor de verankering van een ondersteuningsregeling voor jonge boeren. In het huidige GLB is de ondersteuning van jonge boeren op basis van cofinanciering verankerd in het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP). De wetgevingsvoorstellen van de Europese Commissie voor het nieuwe GLB bevat een geheel nieuwe specifieke «top up» bovenop de reguliere bedrijfstoeslag voor jonge boeren. Deze «top up» komt volgens de Commissievoorstellen bovenop de mogelijkheden in het plattelandsontwikkelingsprogramma. De toekomst van de investeringsregeling jonge landbouwers zal daarom worden bezien in het licht van de uitgebreide mogelijkheden die het nieuwe GLB biedt voor ondersteuning van jonge boeren.
Waarom heeft u ervoor gekozen zowel het budgetplafond voor de investeringsregeling jonge landbouwers als het maximale investeringsbedrag waarover subsidie aangevraagd kan worden te verlagen?
In 2011 was € 8 miljoen beschikbaar voor deze regeling, in 2012 was oorspronkelijk € 2,8 miljoen beschikbaar. Dit bedrag is, middels het amendement Snijder-Hazelhoff/Koopmans aangevuld met € 2,5 miljoen vanuit de interne begrotingsreserves landbouw (artikel 16.1). Totaal is er in 2012 daarmee
€ 5,3 miljoen euro beschikbaar voor de ondersteuning van jonge landbouwers. In het licht van de bezuinigingen was een vergelijkbaar (of hoger) budget als in 2011 niet haalbaar. De verhoging met € 2,5 miljoen gecombineerd met de verlaging van het maximale investeringsbedrag per aanvraag biedt meer jonge landbouwers ruimte om een aanvraag in te dienen. Het betreft nationaal geld. Er is geen sprake van Europese cofinanciering omdat het daarvoor gereserveerde budget t/m 2013 al na de openstelling van de regeling in 2010 en 2011 is uitgeput.
Hoe verhoudt het budgetplafond van 5,3 miljoen euro zich tot de Europese cofinanciering, het gereserveerde budget van 4,3 miljoen euro op de voorgestelde begroting van het ministerie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie voor 2012 en het extra gereserveerde budget van 2,5 miljoen euro via het amendement van de leden Snijder-Hazelhoff en Koopmans?2 3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid vast te houden aan de uitvoering van de motie van de leden Dijkgraaf en Koopmans?4
Voor het jaar 2011 heb ik conform de motie Dijkgraaf/Koopmans geen budgettair plafond gehanteerd voor steunaanvragen van jonge boeren. Voor het jaar 2012 heb ik conform het door uw kamer aangenomen amendement Snijder-Hazelhoff/Koopmans het plafond van de regeling vastgesteld op € 5,3 miljoen.
Bent u bereid het oorspronkelijke maximale investeringsbedrag van 100 000 euro te handhaven?
Het maximale investeringsbedrag van € 80 000 heeft vanaf het begin van de regeling gegolden. Een lager maximum bedrag dan € 100 000 maakt het mogelijk om binnen het voor 2012 gereserveerde budget meer aanvragen te kunnen honoreren.
De effectiviteit van ecoducten |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «Ecoduct of Ecodroom»?1 en het Alterra-rapport over het recreatief gebruik van ecoducten?2
Ja.
Onderschrijft u de aanbevelingen uit het Alterra rapport als het gaat om de minimaal voorgeschreven breedte van ecoducten van 40 tot 60 meter, waarbij de ruimte voor recreanten niet is inbegrepen?
In het Alterra-rapport 2 097 zijn de conclusies omgezet in concrete richtlijnen voor ontwerp en inrichting van een ecoduct met recreatief medegebruik. Onder meer wordt voorgesteld om «de minimale breedte af te stemmen op de in de literatuur en handboeken aanbevolen breedte voor ecoducten: 40–60 meter.» Er is dus geen sprake van een «minimaal voorgeschreven breedte».
De breedte van een ecoduct wordt overigens in belangrijke mate door de doelsoorten bepaald. Voor een edelhert is een breedte van 30 à 50 meter vereist, een ree kan uit de voeten met een breedte van 15 meter. Voor andere, kleinere diersoorten kan een geringere breedte volstaan.
De meeste bestaande ecoducten in Nederland over rijkswegen hebben een breedte tussen 40–54 meter. Slechts zes zijn smaller, nl. tussen 15–30 meter.
Het betreft de ecoducten Kootwijk, Boerskotte en De Borkeld (alle over de A1), Autenase kade en Beesdsche Veld over de A2 en Slabroek over de A50.
Kunt u aangeven welke ecoducten in Nederland niet voldoen aan de minimaal voorgeschreven breedte van 40 tot 60 meter, exclusief ruimte voor recreanten, zoals genoemd in het Alterra rapport?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate zijn de verdere aanbevelingen van het Alterra rapport (zoals het bundelen van paden voor recreatief gebruik en de visuele afscherming van het recreatieve pad en de natuurzone) leidend bij het ontwerp en de aanleg van nieuwe ecoducten?
Bij ecoducten met recreatief medegebruik dient bij ontwerp en aanleg rekening te worden gehouden met functionele eisen als de recreatie-vormen die aan de orde zijn, hoe bundeling van paden voor recreatief medegebruik slim is in te passen en welke vorm van fysieke en visuele afscherming mogelijk is. Deze worden in een inrichtingsplan opgenomen.
Bent u van mening dat het ecoduct De Borkeld bij de Sallandse Heuvelrug, dat volgens het bericht in het blad «De Nederlandse Jager» ook open wordt gesteld aan ruiters, met een breedte van hooguit 15 meter nauwelijks meer gebruikt zal worden door overstekend wild?
Het beleid is er op gericht recreatief medegebruik van ecoducten mogelijk te maken, tenzij de primaire functie van de faunapassage wordt aangetast. Bij ecoduct de Borkeld gaat het om een (nog niet gestart) onderzoek (praktijkproef), dat maximaal twee jaar zal duren, naar de effecten van het combineren van het ecologische deel met een ruiterpad. De proef kan worden beëindigd als blijkt dat de primaire functie van het ecoduct wordt belemmerd.
Het Alterra-rapport concludeert (ondermeer) dat ecoducten met recreatief medegebruik wat betreft het aantal passages van een soort niet per definitie minder goed functioneren dan ecoducten zonder recreatief medegebruik. Op basis hiervan lijkt het citaat in «De Nederlandse Jager» over de veronderstelde onbruikbaarheid van ecoduct De Borkeld mij dan ook voorbarig.
Is de conclusie van «De Nederlandse Jager» over de bruikbaarheid van ecoduct De Borkeld bij de Sallandse Heuvelrug niet in strijd met het beleid zoals genoemd in de brief van 28 december 20103, waarin u aangeeft dat recreatief gebruik van faunapassages wordt toegestaan tenzij de primaire functie van de faunapassage wordt aangetast? Wordt bij de bouw van ecoducten in Nederland vooraf rekening gehouden met eventuele recreanten die ook gebruik maken van de ecoducten?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel “CO2-opslag helpt klimaat niet” |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «CO2-opslag helpt klimaat niet»?1
Ja.
Is het waar dat de regering in 2011 een bedrag van € 81,2 miljoen voor CCS (Carbon Capture and Storage) had gereserveerd? Zo ja, hoeveel van dit bedrag is ook daadwerkelijk uitgegeven en hoeveel is er lopende dit jaar en/of komend jaar terug te halen?
In het jaarverslag van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over het jaar 2011 (TK, 2011–2012, 33 240 XIII, nr. 1) zijn in de tabel Budgettaire gevolgen van beleid artikel 4 doelmatige en duurzame energiehuishouding (pag. 63) het begrotings- resp. realisatiebedrag voor de uitgaven aan Carbon Capture and Storage vermeld. De vastgestelde begroting en de realisatie over 2011 bedroegen resp. € 67,5 mln en € 12,5 mln. Het verschil tussen begroting en realisatie is ontstaan, doordat een groot deel van de geplande uitgaven 2011 voor het Carbon Capture Storage ROAD-project zijn vertraagd als gevolg van later aangaan van grote contracten. De voor 2011 geplande uitgaven van € 56 mln zijn daarom bij eerste suppletoire begroting doorgeschoven naar 2012 en 2013.
Het in de vraag genoemde bedrag ad. € 81,2 mln betreft de geraamde uitgaven voor 2012. Dit bedrag heeft betrekking op een reeds in 2010 aangegane verplichting voor het ROAD-project en een in 2010 aangegane juridische verplichting voor het CCS R&D-programma CATO-2 en zijn derhalve niet terug te halen.
Deelt u de mening dat de waarschuwing die Mark Zoback (adviseur van energieminister en Nobellaureaat Steven Chu) en Steven Gorelick (hydroloog) afgeven niet onopgemerkt moet blijven en serieus moet worden behandeld? Zo ja, wat voor gevolgen heeft dit dan voor het eerder genoemde CCS-project?
Door het brede Nederlandse onderzoeksprogramma voor CO2-afvang, transport en opslag (CATO-2) is dit onderzoek bestudeerd. Voor een wetenschappelijke reactie wil ik verwijzen naar de reactie vanuit CATO-2 op het genoemde onderzoek2.
Samengevat blijkt dat de conclusies van het onderzoek genuanceerd dienen te worden, zeker voor de Nederlandse context. Ondermeer is in Nederland opslag in aquifers niet voorzien. Hier zal het opslag in gedepleteerde gasvelden betreffen. Opslag in gasvelden creëert geen druk boven de druk die zich oorspronkelijk in het gasveld bevond en leidt daarom niet tot de seismische risico’s die in het Volkskrant-artikel genoemd worden.
Ten aanzien van de verwachting dat er onvoldoende ruimte zou zijn voor CO2-opslag wil ik verwijzen naar het onderzoek van Gasunie en Energiebeheer Nederland uit 20103 wat concludeerde dat er tot 2050 voldoende opslagcapaciteit beschikbaar is. Op grond van dit onderzoek heb ik uw Kamer begin 2011 geïnformeerd4 dat voor Nederland lege gasvelden als opslaglocaties onder zee voorlopig voldoende ruimte bieden voor CO2-opslag.
Sancties voor een jager in overtreding |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «RvS: Jager de Lutte zat helemaal fout»?1
Ja.
Is het waar dat de overtredingen in november 2009 zijn vastgesteld en dat nog altijd geen strafvervolging is ingesteld? Zo ja, hoe is het mogelijk dat een dergelijke wetsovertreding zolang niet vervolgd blijft? Is de zaak geseponeerd? Zo nee, wanneer is dan strafvervolging ingesteld en met welk resultaat?
Naar aanleiding van de overtredingen is een opsporingsonderzoek ingesteld. Op basis daarvan zijn drie verdachten gedagvaard om voor de economische politierechter te verschijnen. Twee personen worden verdacht van overtreding van artikel 9 van de Flora- en faunawet. Op grond van dat artikel is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, verwonden, vangen, bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Een derde medeverdachte wordt valsheid in geschrift verweten. Op 5 juli 2012 heeft de economische politierechter de zaak naar een meervoudige kamer verwezen. Naar verwachting zal de zaak over enkele maanden ter zitting worden afgedaan.
Kunt u inzicht geven in het aantal zaken rondom dierenwelzijn in het algemeen en jacht in het bijzonder die door het Openbaar Ministerie zijn geseponeerd in de afgelopen 5 jaar? Zo ja, kunt u deze naar de Kamer zenden? Zo nee, waarom niet?
De gevraagde gegevens worden door het Openbaar Ministerie niet in een gecentraliseerd systeem bijgehouden. Het zou een onevenredige inspanning vergen om deze cijfers te verzamelen.
Kunt u aangeven of er alsnog vervolging wordt ingesteld tegen de bewuste jagers? Zo ja, wanneer en met welke tenlastelegging? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of beide jagers lid waren van een belangenorganisatie voor jagers en of ze geroyeerd zijn op basis van hun wetsovertreding? Zo ja, welke verenigingen en wanneer zijn beide heren geschorst of geroyeerd? Zo nee, deelt u de mening dat verenigingen die stelselmatig wetsovertreding van hun leden tolereren, aan nader onderzoek zouden moeten worden onderworpen?
De Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging (KNJV) heeft mij desgevraagd laten weten dat beide jagers lid waren van deze vereniging, zoals overigens de meeste jagers in Nederland. In de loop van 2011 hebben beide jagers hun lidmaatschap opgezegd, zodat er voor de KNJV geen aanleiding meer bestaat om ten aanzien van hen maatregelen te nemen. De KNJV heeft mij voorts geïnformeerd over zijn beleid ten aanzien van leden die bij incidenten betrokken raken. Het royeren van leden is daarbij een mogelijkheid. Deze casus geeft dan ook geen steun aan de gedachte dat er sprake is van verenigingen die stelselmatig wetsovertredingen van hun leden tolereren.
Kunt u aangeven of beide heren veroordeeld zijn tot het onvoorwaardelijk inleveren van hun wapens en jachtakte? Zo ja, voor welke termijn mogen ze geen jachtakte en/of wapenvergunning krijgen en zijn ze hun geweren definitief kwijt? Zo nee, waarom niet?
De bevoegdheid tot het verlenen en intrekken van jachtakten en wapenverloven is, als bestuursrechtelijke taak, opgedragen aan de korpschef. De Korpschef Twente heeft de aktes van beide jagers ingetrokken. Een van de jagers is tegen dit besluit in beroep gegaan. Per uitspraak van 6 juni 2012 (LJN BW7635) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het besluit van de korpschef van 9 november 2009 tot intrekking van de jachtakte bekrachtigd. Als gevolg van een veroordeling kan de korpschef het verlenen van een jachtakte voor meerdere jaren weigeren. Dit kan 2, 4 of 8 jaar zijn. De keuze voor de termijn is mede afhankelijk van de beslissing van de meervoudige kamer (zie het antwoord op vragen 2 en 4).
Kunt u inzage geven in hoe vaak afgelopen 3 jaar aanleiding is gezien jachtaktes in te nemen en jachtvuurwapens in beslag te nemen? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw beantwoording? Zo nee, waarom niet?
Uit informatie die mij door vtsPN is verstrekt blijkt dat in de periode van 1 juli 2009 tot 1 juli 2012 er in totaal 217 jachtaktes zijn ingetrokken. In dezelfde periode zijn op de ingetrokken aktes in totaal 14 wapens in beslag genomen. Een wapen wordt in beslag genomen als met dat wapen een strafbaar feit is gepleegd. Eventuele overige wapens van de betreffende vergunninghouder, waarmee geen strafbaar feit is gepleegd, worden niet in beslag maar in bewaring genomen.
Een zeer lage straf voor ernstige dierenmishandeling |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «115 vogels sterven hongerdood»?1
Ja.
Is het waar dat genoemde problemen zich al in 2010 hebben voorgedaan? Zo ja, waarom is niet eerder ruchtbaarheid gegeven aan deze schrijnende zaak?
Het is niet aan mij om te communiceren over individuele strafzaken. Rechtspraak is in beginsel openbaar, daarnaast kan de rechter besluiten tot publicatie van een individuele zaak als straf.
Hebben naar uw mening de toezichthoudende instanties gefaald in deze kwestie? Zo ja, welke instanties hadden eerder in moeten grijpen om ernstig leed te voorkomen en waarom hebben ze dat nagelaten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het bedrijf is meerdere malen gecontroleerd door de toenmalige AID. Daarbij zijn nooit welzijnsproblemen vastgesteld.
Is het waar dat het bedrijf Falconiformes inmiddels failliet is en geen activiteiten meer ontplooit? Zo ja, waarom is de website van het bedrijf nog steeds actief en wat kunt u zeggen van de huidige status van verleende vergunningen aan het bedrijf en/of de eigenaren? Zo nee, welke activiteiten ontplooit het bedrijf nog en met welke vergunning?
Ik heb begrepen dat het bedrijf sinds 15 mei 2012 failliet is en dat op dit moment wordt gewerkt aan de afwikkeling van het faillissement. Uit onderzoek van de NVWA is niet gebleken dat na 15 mei op het bedrijf nog vogels van Falconiformes aanwezig waren. Uit oogpunt van welzijn, diergezondheid of soortenbescherming is geen vergunning nodig voor de handel in vogels.
Is het waar dat de stagiair die 115 roofvogels de hongerdood liet sterven slechts een taakstraf heeft gekregen en dat zijn verzoek gehonoreerd is om niet psychisch/psychiatrisch te worden onderzocht met het oog op toekomstige jachtpraktijken en/of vuurwapenvergunningen? Zo ja, heeft de rechter dit verzoek gehonoreerd en waarom? Zo nee, wat kan dan de bron van betreffende berichten zijn en is de verdachte wel psychisch onderzocht?
De stagiair is veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een vervangende hechtenis van 90 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, indien de taakstraf niet wordt verricht. Omwille van de privacy van betrokkene kan ik geen antwoord geven op de vraag over een eventueel verzoek van betrokkene om niet psychisch of psychiatrisch onderzocht te worden.
Kunt u aangeven of het Openbaar Ministerie (OM) voornemens is in beroep te gaan tegen de zeer lage straf? Zo ja, zal het OM zich ook inzetten om de verdachte een verbod op het houden van roofvogels en het verkrijgen van een jachtvergunning op te leggen? Zo nee, waarom niet?
De door de rechter opgelegde straf is in overeenstemming met de eis van het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie ziet daarom geen reden om tegen de uitspraak in beroep te gaan. De strafeis is tot stand gekomen conform de hiervoor opgestelde richtlijnen.
Kunt u uitleggen welk redelijk doel het op grote schaal fokken en verhandelen van roofvogels dient? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw beantwoording? Zo nee, waarom is de vergunning daartoe dan toch afgegeven?
De overheid stelt randvoorwaarden aan het houden, fokken en handelen in dieren teneinde welzijn, gezondheid en soortenbescherming te borgen. Indien dieren met inachtneming van deze regels worden gehouden, gefokt of verhandeld dan wordt van overheidswege niet getoetst of het handelen in deze dieren een «redelijk doel» dient.
Zijn de opdrachtgevers van de bewuste stagiair ook geverbaliseerd en vervolgd? Zo ja, welke straffen zijn er opgelegd en acht u die toereikend om geen beroep aan te tekenen? Zo nee, waarom niet?
In het strafrechtelijk onderzoek is ook de eigenaar van de vogelfokkerij als verdachte gehoord. Deze eigenaar kon geen strafrechtelijk verwijt worden gemaakt wat betreft de verwaarlozing van de vogels. Daarom is alleen de verzorger vervolgd.
Deelt u de mening dat in zaken als deze aan verdachten niet meer zou mogen worden toegestaan de zorg voor dieren op zich te nemen of wapenvergunningen te verkrijgen? Zo ja, op welke wijze en termijn wilt u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De Flora- en faunawet biedt de mogelijkheid om een aanvraag voor een jachtakte te weigeren aan personen die in de twee jaar voorafgaand aan de aanvraag zijn veroordeeld voor het overtreden van de Flora- en faunawet of de welzijnsnormen van de Gezondheids- en welzijnswet dieren. Een korpschef kan een aanvraag om een jachtakte eveneens weigeren als er grond is om aan te nemen dat de aanvrager misbruik zal maken van zijn bevoegdheden of hij nalatig zal zijn te doen wat een goed jager betaamt bij de uitoefening van de jacht. Ik vind dat de wet daarmee voldoende mogelijkheden biedt om hierover een zorgvuldige afweging te maken.
Kunt u aangeven wat er met de resterende vogels is gebeurd na het faillissement van het bedrijf? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 zijn na het faillissement geen dieren meer aangetroffen bij Falconiformes.
Kunt u aangeven hoeveel bedrijven en particulieren in Nederland een vergunning hebben voor het fokken met roofvogels en welke omvang de handel in roofvogels heeft in en vanuit Nederland? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw beantwoording? Zo nee, waarom niet?
Er worden geen vergunningen verstrekt voor het fokken met roofvogels. Wel worden in sommige gevallen ontheffingen en EG-certificaten verleend voor het bezit respectievelijk de handel van bepaalde roofvogels.
Roofvogels en uilen kunnen zowel op bijlage A als B van de CITES-basisverordening (verordening (EG) nr. 338/97) staan. Dit betekent dat niet voor elke handelstransactie een certificaat noodzakelijk is. Daarnaast kunnen certificaten worden verstrekt die voor meerdere handelstransacties geldig zijn. Ook kunnen andere lidstaten dergelijke certificaten afgeven. Hierdoor kan ik de gevraagde aantallen niet geven.
Ik verwijs in dit verband naar de antwoorden op eerdere Kamervragen over het houden van roofvogels en uilen als huisdieren (Aanhangsel der Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 258).
Het opnemen van verzekeringen voor wapentransporten in de sancties tegen Syrië |
|
Mariko Peters (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat de sancties tegen Iran, die ook Europese verzekeraars verbieden Iraanse olietransporten te verzekeren, de Iraanse oliehandel zo goed als wereldwijd stilgelegd hebben?
De aankondiging van een verbod per 1 juli a.s. om transporten van Iraanse olie te verzekeren in Europa heeft bijgedragen aan een significante wereldwijde daling van de handel in Iraanse olie. Naar verwachting zal deze daling zich voortzetten wanneer het verbod ingaat.
Is het waar dat verzekeringen op wapentransporten naar Syrië niet zijn opgenomen in de Europese sancties tegen Syrië? Zo ja, deelt u de mening dat dit wenselijk is, om zodoende de wapenhandel met Syrië verder stil te leggen? Bent u bereid u hiervoor in te zetten en daarmee de Europese sancties tegen Syrië aan te scherpen naar voorbeeld van de sancties tegen Iran? Indien verzekeringen op wapentransporten naar Syrië wel zijn opgenomen in de Europese sancties tegen Syrië, op welke wijze wordt hierop gecontroleerd door de regering? Zijn de Europese en Nederlandse financiële en assurantiesectoren er voldoende van op de hoogte dat de sancties tegen Syrië ook op hen van toepassing zijn? Leidt dit in de praktijk ook tot belemmering van wapentransporten naar Syrië vanuit landen die geen wapenembargo hanteren? Zo nee, waarom niet?
Krachtens de Europese sancties tegen Syrië geldt een verbod op verzekering van vracht voor zover bestaande uit wapens bestemd voor Syrië. De lidstaten handhaven zelf de bepalingen van de Verordening. Het toezicht op de naleving van Europese sancties is in Nederland belegd bij het team POSS (precursoren, sancties en strategische goederen) van de Douane. Het ministerie van EL&I, het ministerie van Financiën en de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer berichten via nieuwsbrieven, websites, e.d. actief over zaken aangaande sancties. Het team POSS besteedt hier aandacht aan bij bedrijfsbezoeken. Gezien het belang van deze materie zullen genoemde diensten de informatie over de sancties tegen Syrië nogmaals actief onder de aandacht van het Nederlandse bedrijfsleven brengen.
De praktijk heeft bewezen dat het verbod wel degelijk kan leiden tot belemmering van wapentransporten naar Syrië vanuit landen die geen wapenembargo hanteren. Er is ten minste één geval bekend van een schip dat mogelijk wapens naar Syrië vervoerde en na intrekking van de verzekering is teruggevaren richting de thuishaven. Wel is het zo dat wegens de in verhouding tot olietransporten vaak lagere verzekerde bedragen wapentransporten bij vele verzekeraars verzekerd kunnen worden, ook buiten de EU. Daarnaast is het mogelijk dat wapentransporten niet verzekerd worden, bijvoorbeeld wanneer overheden zelf garant staan. Ten slotte zal een verzekeraar niet altijd kunnen controleren of de vracht ook daadwerkelijk naar de opgegeven bestemming wordt vervoerd.
De Nederlandse toestemming voor het massaal doden van ganzen met behulp van CO2, terwijl dit in Europa is verboden |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kunt u bevestigen dat u het bedrijf Duke Faunabeheer vrijstelling heeft verleend van het verbod op het gebruik van CO2 voor het vergassen van ganzen rondom Schiphol?1
Ja.
Hoe verantwoordt u uw besluit om toestemming te verlenen voor het vergassen van ganzen rondom Schiphol met CO2, terwijl de Europese biocidenrichtlijn2, waar de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden uitvoering aan geeft, dit verbiedt?
Ik verwijs naar de toelichting bij de vrijstelling (Nr. IenMbsk-201269716) van 10 mei 2012 welke op 15 mei 2012 in de Staatscourant gepubliceerd is.
De Kamer heeft bij motie van 22 december (32 372 nr. 77) gevraagd om een integrale aanpak van de ganzenproblematiek met een breed draagvlak.
Het bedwelmen en doden van ganzen rondom Schiphol met CO2 is één van de vier sporen in het convenant Reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol van 16 april 2012 dat invulling geeft aan die motie. De andere sporen zijn het voorkomen van nieuwe vogelaantrekkende bestemmingen in de omgeving Schiphol, het beperken van foerageermogelijkheden in de omgeving Schiphol en het ontwikkelen van vogeldetectie apparatuur. Alle partijen die het convenant hebben getekend zijn het erover eens dat je geen van de vier sporen kunt missen.
Hoe kan het dat het kabinet alles in het werk stelt om financiële Europese afspraken koste wat kost na te komen, maar dat – zodra het regelgeving betreft op het gebied van natuur en dieren – deze regelgeving gewoon aan de kant geschoven wordt omdat het dit kabinet niet uitkomt hieraan te voldoen?
De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden biedt de mogelijkheid van het afgeven van een vrijstelling. Er is dus geen sprake van «aan de kant schuiven». Daarnaast is begin dit jaar het traject in gang gezet voor een aanvraag in Europa en een toelating in Nederland van de stof koolstofdioxide als avicide.
Kent u de specifieke voorwaarde voor het afwijken van de Europese biocidenrichtlijn conform artikel 15, die stelt dat een lidstaat alleen tijdelijk verboden biociden mag inzetten indien dit noodzakelijk blijkt wegens een onvoorzien, niet op andere wijze te bestrijden gevaar? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe deze voorwaarde zich verhoudt tot de te voorziene situatie rondom Schiphol, gezien er al jaren signalen zijn dat de populatie ganzen toeneemt in de omgeving van Schiphol en algemeen bekend is dat de inrichting van het landschap rondom Schiphol aantrekkelijk is voor vogels en dit een vergrote kans op vogelaanvaringen met relatief zware vogels oplevert? Hoe kunt u in dit licht spreken van een onvoorzien gevaar, dat niet op andere wijze te bestrijden is? Op basis waarvan negeert u de Europese voorschriften?
Ja. De verwachting was dat de genomen maatregelen afdoende zouden helpen om de risico’s op aanvaringen tussen ganzen en vliegtuigen tot een minimum terug te brengen. Dat het risico toch zo sterk is toegenomen, ondanks de genomen maatregelen, was niet te voorzien.
Heeft u de Europese Commissie geïnformeerd over uw beslissing om hun besluit omtrent toelating van CO2 als biocide niet af te wachten? Zo ja, kunt u uiteenzetten of u de Commissie heeft laten weten dat het hier om een «onvoorzien, niet op andere wijze te bestrijden gevaar» gaat en hoe precies uw onderbouwing hiervoor luidde? Zo nee, waarom heeft u de Europese Commissie niet ingelicht?
Ja. De Europese Commissie is geïnformeerd over het besluit en de onderliggende redenen om dit besluit te nemen.
Kunt u bevestigen dat de Europese biocidenrichtlijn vereist dat middelen getoetst moeten worden op het niet veroorzaken van onnodig pijn en lijden, waarbij zal moeten worden onderzocht binnen hoeveel tijd de dood van het dier intreedt en onder welke omstandigheden dat gebeurt? Zo ja, op basis van welke wetenschappelijke onderzoeken omtrent de effecten van biociden op dieren meent u de vereiste toets door de Europese Commissie niet te hoeven afwachten? Vindt u dat ganzen niet onnodig lijden als zij pas na minstens één minuut het bewustzijn verliezen nadat zij snakkend naar adem proberen te vluchten waarbij ze door de stress steeds verder buiten adem raken? Waarom ontbreekt de argumentatie over de dierenwelzijneffecten in uw besluit?
De Europese biocidenrichtlijn geeft in artikel 5 aan dat biociden slechts toegelaten mogen worden als getoetst is of dergelijke middelen geen onaanvaardbare effecten hebben op de doelorganismen, zoals onaanvaardbare resistentie of kruisresistentie of onnodig lijden en pijn voor gewervelde dieren. De toelating van biociden gebeurt door lidstaten na toetsing door die lidstaten, niet door de Europese Commissie. Voor de dierenwelzijneffecten verwijs ik naar het rapport «Het doden van wilde ganzen met CO2 en argon» van de Wageningen Universiteit (nr. 338a). Daarop is mijn besluit gebaseerd. Uit deze studie blijkt dat de methode van doden met oplopende CO2-concentraties (van 0 tot 80% in 1 minuut) als acceptabel wordt bevonden. Mogelijkheden tot verminderen van de dierenwelzijnrisico’s bij het doden van wilde ganzen worden niet gevonden in de toepassing van andere dodingmethoden.
Kunt u uiteenzetten wat de kosten bedragen van de grootschalige vergassing die u wilt toestaan en wie deze kosten betaalt? Zo nee, waarom niet?
Deze bedragen € 4 000 per vangdag inclusief vervoer naar een poelier. De kosten worden door het ministerie van Infrastructuur en Milieu betaald. Er zijn in de eerste fase van 8 dagen ongeveer 5 000 grauwe ganzen gevangen.
Onderschrijft u dat de grote toename in het aantal ganzen in Nederland voornamelijk wordt veroorzaakt door het steeds groter wordende aanbod van zeer eiwitrijk grasland, dat ontstaat door het grootschalig mestgebruik in de landbouw? Zo ja, deelt u de mening dat het niet gerechtvaardigd is om nu grootschalig ganzen te vergassen terwijl uw beleid zelf bijdraagt aan groei van de populatie? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, kent het convenant Reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol een vier sporenaanpak. Eén van de sporen is het beperken van de foerageermogelijkheden voor risicovolle vogelsoorten in de omgeving van Schiphol. Ook erkennen zeven maatschappelijk organisaties met hun ganzenakkoord dat ingrijpen in de zomerpopulaties ganzen noodzakelijk is en dat daartoe het streven is om de schade terug te brengen naar het niveau van 2005. De urgentie van het risico op vogelaanvaringen maakt dat ik deze maatregel moet nemen.
Wat vindt u er van dat diverse onderzoeken uitwijzen dat de waterpartijen en landbouwgewassen die nog steeds worden geteeld in de directe omgeving van de luchthaven, de omgeving erg aantrekkelijk maken voor vogelsoorten die het luchtverkeer in gevaar kunnen brengen, terwijl internationale voorschriften3 voorschrijven dat vogelaantrekkende bronnen op en in de omgeving van een luchthaven dienen te worden voorkomen?
Binnen 6 kilometer van het banenstelsel van Schiphol wordt al jaren getoetst op vogelaantrekkende bronnen. Mede daardoor zijn er geen grote waterpartijen aangelegd sinds de aanbevelingen van de Internationale burgerluchtvaartorganisatie in relatie tot het vogelbeperkingsgebied voor het eerst werden gepubliceerd (1991).
In het convenant Reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol is afgesproken dat onderzocht moet worden of de vogelbeperkingszone rondom Schiphol uitgebreid moet worden tot 10 of 13 km en met welke criteria deze zone het beste uitgebreid kan worden.
Daarnaast wordt in het convenant ook ingezet op het beperken van foerageermogelijkheden in de directe nabijheid van de start- en landingsbanen rondom Schiphol.
Waarom heeft u niet in een vroeger stadium internationale voorschriften en adviesrapporten in acht genomen en daaruit voortvloeiend preventieve maatregelen getroffen om de ganzen in de omgeving van Schiphol op een diervriendelijke wijze te weren, terwijl er wel degelijk al jaren signalen zijn dat de omgeving een aantrekkende werking op vogels had en de ganzenaantallen toenamen?
Zonder veranderingen in de omgeving heeft in vijf jaar tijd een vertienvoudiging van de populatie grauwe ganzen in de 20 km zone rondom Schiphol plaatsgevonden. Dit vergt dat ik nu met betrokken partijen deze maatregelen moet nemen.