Vleermuizen die bouwprojecten belemmeren |
|
Hayke Veldman (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vleermuis blokkeert huisvesting migrant»?1 Wat is de mening van het kabinet hierover?
Het bericht «Vleermuis blokkeert huisvesting migrant» was mij bekend evenals de achterliggende problematiek. Ik heb onderzoek laten doen naar de problematiek en de economische gevolgen daarvan. Dit onderzoek zal ik op korte termijn voorzien van een beleidsreactie aan uw Kamer doen toekomen.
Kunt u aangeven hoe vaak bouwprojecten worden stilgelegd door middel van de Flora- en faunawet? Hebt u een inschatting van de kosten die hiermee gepaard gaan?
In de periode juli 2014 – juni 2015 zijn er door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland circa 250 ontheffingen van de Flora en Faunawet verleend, die betrekking hadden op bouwprojecten. Niet aan te geven is in hoeveel van die gevallen er sprake is geweest van stilleggen van een bouwproject. In het onder vraag één genoemde onderzoek wordt wel ingegaan op vertragingen en de economische gevolgen daarvan.
Biedt de Omgevingswet mogelijkheden dergelijke vertragingen met betrekking tot de vergunningverlening, zoals beschreven in het artikel, te voorkomen? Zo nee, zijn er andere mogelijkheden dergelijke vertragingen met betrekking tot vergunningverlening te voorkomen?
De Omgevingswet gaat uit van een integrale benadering van de fysieke leefomgeving aan het begin van het planproces. Dat is één van de verbeterdoelen van de Omgevingswet. Daarbij krijgen provincies en gemeenten de beschikking over meerdere instrumenten om deze integrale benadering samen vorm te geven, waartoe ook een vroegtijdige afstemming behoort van ontwikkelbelangen en natuurbelangen (naast andere belangen). Juist deze integrale benadering kan vertraging voorkomen.
Op dit moment geldt voor grote projecten, die over het algemeen een langere voorbereidingsperiode kennen, dat aan het begin van het voorbereidingsproces het doen van onderzoek naar aanwezige beschermde flora en fauna een belangrijk middel is om vertragingen te voorkomen. Dan kan aan het begin een maatregelenplan geïntegreerd worden in het planontwerp en kan vroegtijdig een ontheffing van de flora- en faunawet aangevraagd worden. Er zal dan veelal geen vertragend effect van de Flora- en faunawet optreden.
Daarnaast zal de Wet natuurbescherming, waar de inhoud van de Flora- en Faunawet onderdeel van uitmaakt, naar verwachting op 1 januari 2017 in werking treden. Deze wet zal als aanvullingswet onderdeel worden van de Omgevingswet en voorziet in een gemoderniseerd wettelijk kader voor de bescherming van natuurgebieden, dier- en plantensoorten en houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de verantwoordelijkheid voor de vergunningverlening voor ontheffingen van de Wet natuurbescherming belegd bij de provincies. Dit maakt het mogelijk dat provincies samen met gemeenten makkelijker afspraken kunnen maken over de procedures en lokale voorwaarden voor ontheffingen. Zij zijn door de regionale en lokale betrokkenheid beter dan het Rijk in staat om initiatiefnemers in hun regio vroegtijdig te wijzen op de vergunningplichten op grond van de natuurwetgeving.
Gemeenten hebben ook instrumenten om actief de bescherming en ontwikkeling van beschermde flora en fauna te bevorderen door specifieke gebiedsgerichte flora en fauna ontwikkelmaatregelen. Wordt de (op de Vogel- en Habitatrichtlijn gebaseerde) soortenbescherming in een gebied voldoende geborgd, dan kunnen ontheffingen worden verleend. Aan de gemeente Tilburg is onlangs een dergelijke gebiedsgerichte ontheffing verleend. Deze werkwijze sluit aan bij de uitgangspunten van de toekomstige Omgevingswet.
Een andere optie is het natuur-inclusief bouwen en projectontwikkeling, zoals deze gehanteerd is bij een project als de «Stroomversnelling» in de corporatiesector. Deze methodiek is vooral bruikbaar bij projecten die een hoog «herhalingskarakter» kennen. Er wordt dan gewerkt met een standaard-projectaanpak (zowel wat betreft projectfasering als ontwerpeisen als projectaanpak/bewaking), waarbij standaard rekening gehouden wordt met veel voorkomende beschermde flora en fauna in de betrokken typen panden.
Zijn er, in aanloop naar de invoering van de Omgevingswet in 2018, mogelijkheden om dergelijke vertragingen te voorkomen c.q. de vergunningverlening te versnellen? Zo nee, bent u dan bereid een tussenoplossing te zoeken?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre blokkeert deze problematiek het creëren van alternatieve huisvesting voor statushouders?
Kantoortransformaties, zoals in het artikel aangehaald, zijn vaak projecten met een hoog «herhalingskarakter». Er kan dan door de Minister van Economische Zaken (na 1-1-2017 de provincie) voor zo’n projectaanpak, als die projectaanpak aan een aantal specifieke voorwaarden voldoet, een ontheffing verleend worden aan bedrijven die projecten op die wijze uitvoeren voor de flora- en fauna faunasoorten waar vooraf rekening mee gehouden is. Er hoeft dan niet voor elk project apart een ontheffing aangevraagd te worden.
Daarnaast zal bij dergelijke kantoortransformaties, als zo’n transformatie in beeld komt, vroegtijdig onderzoek gedaan wordt naar aanwezig flora- en fauna, opdat vroegtijdig een adequaat maatregelenplan opgesteld kan worden op grond waarvan ontheffing wordt aangevraagd. Met deze werkwijze blokkeert de Flora- en faunawet de alternatieve huisvesting voor statushouders niet.
Het bericht ‘Neder-Betuwe wil geld zien voor stroomkabels’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Neder-Betuwe wil geld zien voor stroomkabels»?1
Ja
Bent u van mening dat het onwenselijk is, ook in het licht van het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel op het gebied van precarioheffing, dat de gemeente Neder-Betuwe met terugwerkende kracht precario wil heffen? Zo nee, waarom niet?
Navraag bij de gemeente Neder-Betuwe heeft geleerd dat het bericht in de Gelderlander gebaseerd is op de bespreking van een aangenomen gemeenteraadsmotie die op 31 maart 2015 heeft plaatsgevonden in de gemeenteraad. Er zijn geen daadwerkelijke voornemens om deze motie ook uit te voeren. De vergadering ging vooral over de mogelijke consequenties van het uitvoeren van de motie. Overigens gaat de motie om het alsnog opleggen van een belasting waarvoor de grondslag al in 2014 in de verordening stond. In die zin is er geen sprake van terugwerkende kracht, enkel van het later opleggen van de belastingaanslag. Het is in dit specifieke geval dus ook juridisch mogelijk om alsnog de aanslag precariobelasting op te leggen voor de elektriciteitskabels voor het belastingjaar 2014 omdat er op dat moment al een grondslag bestond, die echter nog niet tot een aanslag heeft geleid. De aanslag kan tot 3 jaar na het ontstaan van de belastingplicht worden opgelegd. Dit hoeft dus niet gelijk bij aanvang van het belastingjaar waarvoor de verordening geldt.
Kunt u aangeven of het juridisch mogelijk is om met terugwerkende kracht precario te heffen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, indien het juridisch mogelijk blijkt om met terugwerkende kracht precario te heffen, stappen te ondernemen om het onmogelijk te maken voor gemeenten om met terugwerkende kracht precario te gaan heffen? Zo ja, welke?
Zoals reeds hierboven is aangegeven gaat het in deze casus niet om een heffing met terugwerkende kracht. Bovendien is de gemeente vooralsnog niet voornemens ook daadwerkelijk over te gaan tot heffing. Er is dan ook geen noodzaak om stappen te ondernemen.
Het artikel ‘Financiële zorgen Fort Pannerden vanwege monumentstatus’ |
|
Michiel van Veen (VVD), Hayke Veldman (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Financiële zorgen Fort Pannerden vanwege monumentstatus»?1
Ja.
Klopt het dat de monumentenstatus van Fort Pannerden wordt herzien? Kunt u de reden hiervoor toelichten? Welke partijen zijn betrokken bij de totstandkoming van dit besluit?
Het klopt dat de monumentenstatus van Fort Pannerden opnieuw wordt bezien. Een voorstel tot uitbreiding van de bescherming van Fort Pannerden is voor advies voorgelegd aan de provincie Gelderland, de gemeente Lingewaard en de Raad voor Cultuur. Van alle drie deze instanties is een positief advies ontvangen. De eigenaar en andere belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om een reactie te geven op het voornemen.
Met het voorstel wordt uitvoering gegeven aan de Beleidsregel aanwijzing beschermde monumenten 2009 (Stcrt. 2009, nr. 1). Daarin is aangekondigd dat via een aanwijzingsprogramma de bescherming van de verschillende onderdelen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zal worden verbeterd. De uitvoering van dit aanwijzingsprogramma nadert zijn afronding.
In hoeverre bent u van mening dat de genoemde wijziging noodzakelijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De huidige bescherming, die dateert uit 1971, doet onvoldoende recht aan de verschillende waarden die het Fort Pannerden vertegenwoordigt. Met het voorgenomen besluit worden de aanwezige complexonderdelen en hun monumentale waarden expliciet benoemd en geplaatst binnen het strategische belang van het fort voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
Daarnaast is van belang dat het Kabinet het voornemen heeft uitgesproken om de Nieuwe Hollandse Waterlinie bij UNESCO voor te dragen als werelderfgoed (brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 4 april 2011, Kamerstuk 32 725, nr. 1). De verbeterde beschrijving en bescherming van de verschillende onderdelen van de waterlinie draagt eraan bij om een succesvolle nominatie te kunnen doen in het kader van het Werelderfgoedverdrag
Hoe beoordeelt u de waarschuwing van de gemeente Lingewaard dat de herziene monumentenstatus een gezonde exploitatie van Fort Pannerden mogelijk in de weg staat?
In het advies van 22 maart 2016 geven burgemeester en wethouders van Lingewaard aan dat de gemeente blij is met de voorgelegde uitgebreide omschrijving van het Rijksmonument Fort Pannerden, een omschrijving die ook recht doet aan de positie en het belang van Fort Pannerden binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie». Wel geeft de gemeente aan dat mogelijk onbedoelde beperkingen optreden voor een duurzame exploitatie. In het bijzonder wordt daarbij gewezen op het voornemen om een zomerterras te realiseren.
Ik deel de zorgen van de gemeente niet. Binnen het nationaal project Nieuwe Hollandse Waterlinie wordt door de verschillende overheden en eigenaren nauw samengewerkt om de duurzame herbestemming van dit erfgoed mogelijk te maken. Elders langs de waterlinie zijn vele voorbeelden te vinden die illustreren dat instandhouding van monumenten en duurzame exploitatie (juist ook met horeca-voorzieningen) prima samengaan. Denk daarbij aan de exploitatie van andere rijksbeschermde forten zoals Fort bij Vechten en het Waterliniemuseum Fort bij Vechten, Fort Altena langs de A27 en het Fort Kijkuit, dit jaar winnaar van de Europa Nostra prijs.
Een positieve stimulans gaat ook uit van het gegeven dat de status van rijksmonument toegang geeft tot rijksmiddelen voor instandhouding van het cultureel erfgoed.
Wordt bij het toekennen of wijzigen van een monumentenstatus rekening gehouden met het lokale draagvlak en een (blijvend) gezonde exploitatie?
Conform de Monumentenwet 1988 worden bij het aanwijzingsbesluit alle ingewonnen adviezen en ingediende zienswijzen van belanghebbenden meegewogen. Deze afweging vormt een integraal onderdeel van de motivering van het besluit.
Ziet u mogelijkheden om de monumentenstatus terug te brengen naar de stenen begrenzing van het fort zelf? Zo ja, zou u hiertoe bereid zijn? Zo nee, waarom niet?
Bij mijn besluit over de bescherming van het fort zullen alle adviezen worden meegewogen. Gelet op de positieve strekking van deze adviezen, en mijn beleid ten aanzien van de bescherming van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, ligt het niet voor de hand om helemaal terug te komen op voorgenomen uitbreiding van de bescherming van het fort.
Wel heeft de gemeente Lingewaard in haar advies een minder grote uitbreiding van de bescherming bepleit. Naar aanleiding van dit advies wil ik een aanpassing van het huidige voorstel overwegen om de voorgestelde historische begrenzing van het fort in lijn te brengen met de actuele situatie. Ik heb de Rijkdienst voor het Cultureel Erfgoed gevraagd om daarover het gesprek met de gemeente aan te gaan. Vervolgens neem ik in juni 2016 een besluit.
Het bericht “beveiliging tientallen gemeentesites lek: persoonsgegevens niet veilig” |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Hayke Veldman (VVD), Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «beveiliging tientallen gemeentesites lek: persoonsgegevens niet veilig»?1
Ja
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over het onderwerp beveiliging van persoonsgegevens bij gemeenten?2
Ja
Hoeveel gemeenten hebben de beveiliging van persoonsgegevens niet op orde?
Op 1 maart heeft een groep onderzoekers de DROWN-aanvalstechnieken gepresenteerd. Met DROWN maakt een aanvaller misbruik van (web)servers die SSL 2.0 ondersteunen of die een verouderde versie van OpenSSL, een veel gebruikte oplossing om webservers te beveiligen, gebruiken. De onderzoekers hebben bekendgemaakt dat ongeveer een derde van alle webservers wereldwijd kwetsbaar is voor DROWN. De manier waarop gemeenten in samenwerking met hun toeleveranciers de kwetsbaarheid hebben opgelost kan niet tot de conclusie leiden dat gemeenten de beveiliging van persoonsgegevens niet op orde zouden hebben. Gemeenten nemen hun verantwoordelijkheid als het gaat om informatiebeveiliging en de bescherming van vertrouwelijke gegevens en hebben hiervoor een gemeenschappelijk normenkader in de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG). Alle gemeenten implementeren momenteel de maatregelen en normen uit de BIG. Mij zijn dus geen gemeenten bekend die informatiebeveiliging in het algemeen of de beveiliging van persoonsgegevens in het bijzonder niet op orde zouden hebben.
Wat is uw reactie op het feit dat tientallen gemeentewebsites kunnen worden onderschept door een datalek in SSL? Bent u het er mee eens dat de overheid in alle gevallen de veiligheid van persoonsgegevens dient te waarborgen?
De kwetsbaarheid die op 1 maart bekend werd doet zich voor zelfs als nieuwere versies van het protocol gebruikt worden, maar de oudere versies nog niet zijn uitgeschakeld. Op 2 maart publiceerde het NCSC hierover een factsheet, waarin het zijn advies herhaalde om de oudere versie uit te schakelen en servers uitsluitend op basis van het nieuwe protocol te configureren, alsmede om, indien gebruik gemaakt wordt van OpenSSL, deze bij te werken tot de meest recente versie.
De overheid is, net als alle andere verwerkers van persoonsgegevens, gehouden passende technische en organisatorische maatregelen te treffen om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking. Overigens bestaat 100% veiligheid niet en zullen steeds nieuwe kwetsbaarheden worden ontdekt.
Welke stappen heeft u tot nog toe ondernomen om dit probleem op te lossen? Welke maatregelen treft u om de gemeenten ertoe te bewegen maatregelen te treffen om de beveiliging van persoonsgegevens op orde te brengen? Welke rol ziet u voor u zelf om de omgang met privacy door gemeenten te verbeteren?
Informatiebeveiliging van gemeenten is een lokale verantwoordelijkheid. De BIG biedt voldoende technische, organisatorische en fysieke handvatten om de beveiliging van persoonsgegevens te kunnen waarborgen.
Wat doet de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) anders dan «verscherpte aandacht hebben» voor het geconstateerde probleem?
Naast «verscherpte aandacht» adviseert de Autoriteit Persoonsgegevens in haar nieuwsbericht van 4 maart 2016 verwerkers van persoonsgegevens om, indien gebruik wordt gemaakt van de programmeerbibliotheek OpenSSL, deze bij te werken naar de laatste versie en zij waarschuwt dat indien de configuratie niet wordt aangepast mogelijk artikel 13 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) wordt overtreden.
Deelt u de mening dat de AP de beveiliging van persoonsgegevens bij gemeenten tot hoogste prioriteit moet benoemen en daarnaar handelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke (aanvullende) rol kan het Nationaal Cyber Security Center (NCSC) spelen?
De AP heeft het onderwerp beveiliging van persoonsgegevens en het onderwerp lokale overheden als twee van haar vijf prioritaire thema’s vastgesteld in haar «Agenda 2016» en beschouwt dit dus als prioriteit, net als vorige jaren. Zij heeft ook meermaals onderzoek gedaan naar de beveiliging van persoonsgegevens bij gemeenten. Daarnaast heeft zij gesprekken gevoerd met de VNG en heeft zij onder meer richtsnoeren en beleidsregels over beveiliging van persoonsgegevens gepubliceerd op haar website.
Het NCSC adviseert beheerders van websites hoe deze de geconstateerde kwetsbaarheid kunnen verminderen.
Ook steunt de Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD) gemeenten bij het opheffen van de kwetsbaarheid.
Deelt u de mening dat beheerders van de gemeentewebsites de site moeten updaten, zodat oudere SSL-technologieën niet meer worden ondersteund? Wat is uw reactie op de uitspraak van de onderzoeker van het beveiligingsbedrijf Dear Bytes dat het «verbazingwekkend is dat overheidsinstanties nog gebruikmaken van zulke verouderde technologieën, terwijl er al meer dan vijf jaar veilige alternatieven zijn»?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 aangaf, doet de kwetsbaarheid zich ook voor als er wel degelijk van nieuwe technologieën gebruik wordt gemaakt, maar de configuratie het gebruik van het oude protocol nog toestaat. Daarom luidt het advies om niet alleen de servers op basis van het nieuwe protocol te configureren, maar ook om gelijktijdig de oudere versie uit te schakelen. Gemeenten moeten passende maatregelen nemen om vertrouwelijke gegevens te beveiligen en beveiligd te houden. Het gaat hierbij om technische maar ook organisatorische en fysieke maatregelen. Bij bekendwording van de DROWN-kwetsbaarheid hebben gemeenten maatregelen genomen.
Kunt u aangeven welke sanctie er staat op een datalek zoals bedoeld in de Wet meldplicht datalekken? Kunt u aangeven of de gemeentes conform hun plicht in de Wet meldplicht datalekken hun bewoners hebben geïnformeerd? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Een datalek vormt op zichzelf niet direct aanleiding tot het opleggen van een sanctie. Indien een datalek ten onrechte niet bij de Autoriteit Persoonsgegevens gemeld wordt, kan de Autoriteit Persoonsgegevens eerst een bindende aanwijzing opleggen. Daarna kan de Autoriteit Persoonsgegevens eventueel een bestuurlijke boete opleggen. Deze bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag van de zesde categorie van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Dat is per 1 januari 2016 maximaal 820.000 euro. De boetebeleidsregels van de Autoriteit Persoonsgegevens die op haar website staan, geven hier een nadere invulling aan. Los van de boete kan de AP ook een last onder dwangsom opleggen. Tot slot heeft de AP de bevoegdheid om bij constateringen van overtreding van artikel 13 (over het vereiste om passende technische en organisatorische maatregelen te nemen ter beveiliging van persoonsgegevens) van de Wet bescherming persoonsgegevens een bindende aanwijzing, boete of last onder dwangsom op te leggen.
Of de DROWN-kwetsbaarheid bij gemeenten heeft geleid tot een datalek zullen deze gemeenten zelf vast moeten stellen. Een belangrijke vraag die de gemeente daarbij moet beantwoorden is of zij onrechtmatige verwerking redelijkerwijs kan uitsluiten. Of een eventueel datalek moet worden gemeld aan de toezichthouder, en eventueel aan de betrokkenen, hangt onder meer af van aard van de persoonsgegevens die het betreft. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft beleidsregels meldplicht datalekken gepubliceerd op haar site. Deze beleidsregels zijn bedoeld om organisaties te helpen bij het bepalen of sprake is van een datalek dat zij moeten melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens en bij de betrokkenen.
Op welke wijze wordt binnen de GDI toegezien op het voorkomen van risico's voor burgers wanneer zij digitaal zaken doen met de overheid, nu in het kader van de Generieke Digitale Infrastructuur (GDI) afspraken worden gemaakt met decentrale overheden over digitale dienstverlening door de overheid?
Zoals ik in december 2015 aan uw Kamer meldde, bereid ik op dit moment, samen met de Minister van Economische Zaken wetgeving voor ter ondersteuning van het voornemen uit het Regeerakkoord, dat burgers en bedrijven uiterlijk in 2017 zaken die ze met de overheid doen, digitaal kunnen afhandelen. Gestreefd wordt het wetsvoorstel voor de eerste tranche, met daarin de onderwerpen informatieveiligheid, de naleving daarvan en de inrichting van het toezicht daarop, eind 2016 bij de voorzitter van de Tweede Kamer aan te bieden.
Hoe beoordeelt u de problemen met de veiligheid van de persoonsgegevens in het licht van de afspraak uit het regeerakkoord dat uiterlijk in 2017 bedrijven en burgers zaken met de overheid digitaal kunnen afhandelen?
Voor het zaken doen met de overheid is veiligheid en privacybescherming essentieel en randvoorwaardelijk. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Kunt u aangeven of de problemen met de beveiliging van invloed zijn op Operatie BRP? Zo ja, op welke manier is dit van invloed?
De geschetste problemen met de beveiliging van websites van gemeenten zijn niet van invloed op Operatie BRP. De BRP is, anders dan de gemeentelijke websites, immers niet publiekelijk benaderbaar.
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie Veldman en Oosenbrug (Kamerstuk 34 300 VII, nr. 27), waarin de regering wordt opgeroepen om samen met de VNG tot een sluitende aanpak met betrekking tot bescherming van persoonsgegevens bij gemeenten te komen?
Het Ministerie van BZK is met de VNG en de directeuren sociaal domein aan het werk om te zorgen dat de aanpak van privacy zoals die afgelopen jaren is uitgewerkt ook structureel geborgd wordt bij gemeenten. Hiervoor worden onder andere best practices verzameld en werkbijeenkomsten belegd met directeuren sociaal domein. In samenwerking met VNG en GGZ Nederland wordt daarnaast gewerkt aan een programma om te zorgen dat ook de aansluiting bij instellingen gerealiseerd wordt. Dit zal worden afgesloten met een werkconferentie in juni.
Het bericht ‘Overheden nog niet klaar voor Wet hergebruik overheidsinformatie’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Overheden nog niet klaar voor Wet hergebruik overheidsinformatie»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat bijna alle aangeschreven overheden en instellingen bij een verzoek tot hergebruik van overheidsinformatie gebruik maken van de mogelijkheid tot verdaging?
Uitgangspunt is dat verzoeken tot hergebruik van overheidsdata zo spoedig en zorgvuldig mogelijk worden afgehandeld. Hoe omvangrijker en ingewikkelder het verzoek, hoe meer tijd met de afhandeling van een verzoek gemoeid zal zijn. Verdaging, binnen de wettelijke termijnen, is dan mogelijk.
Wat vindt u ervan dat bij veel overheden nog geen mechanisme bestaat waarmee informatie, die via deze wet in een open formaat is opgevraagd, standaard kan worden aangemeld bij het open data rijksportaal data.overheid.nl?
Als aan de verstrekking van overheidsgegevens via de Wet hergebruik van overheidsinformatie door publieke instellingen geen aanvullende voorwaarden worden gesteld is sprake van open data. Deze overheidsgegevens kunnen onbelemmerd worden hergebruikt. De aanmelding ervan op het rijksportaal (https://data.overheid.nl) wordt technisch ondersteund. Zo stimuleer ik dat overheidsgegevens waarom wordt verzocht via het rijksportaal worden ontsloten. Overheden en instellingen stellen, onder mijn regie, bovendien datasets actief 2 beschikbaar. Deze zijn te vinden op het rijksportaal en worden met regelmaat aangevuld.
Wat vindt u ervan dat het aanmelden van informatie op het rijksportaal door bijna alle aangeschreven overheden en instellingen niet als prioriteit wordt gezien?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u er aan doen om de in vraag 2 t/m 4 benoemde, nog gebrekkige implementatie van de Wet hergebruik overheidsinformatie te verbeteren?
De verantwoordelijkheid voor de toepassing van de Wet ligt bij overheden en publieke instellingen. Om overheden en instellingen te ondersteunen heb ik een praktische handleiding 3 gepubliceerd over de werking van de wet en hoe met ingediende verzoeken kan worden omgegaan. In 2015 zijn drie voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd op verschillende plekken in het land. Verder worden op de website van het leer- en expertisepunt open overheid 4 veelgestelde vragen beantwoord. Voor de conclusie dat zij daar nog niet klaar voor zouden zijn, zoals dat uit de steekproef van de Open State Foundation zou blijken, vind ik het te vroeg. De Wet zal na drie jaar worden geëvalueerd.
Bent u het eens met de constatering dat overheden en publieke instellingen nog onvoldoende bekend zijn met de Wet hergebruik overheidsinformatie en de uitvoering ervan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Bent u bereid heldere doelstellingen te formuleren met betrekking tot de implementatie van de Wet hergebruik overheidsinformatie, zodat de voortgang hiervan beter te monitoren is?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Ozb stijgt nog harder dan gedacht met 2,5 procent’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennis genomen van het bericht «Ozb stijgt nog harder dan gedacht met 2,5 procent»?1
Ja.
Schrikt u van het bericht dat huiseigenaren 2,5% meer aan de onroerendezaakbelasting (ozb) betalen dan vorig jaar? Zo nee, waarom niet?
De cijfers van Vereniging Eigen Huis over de OZB voor «huiseigenaren» zijn mij bekend. Het kabinet baseert haar oordeel ten aanzien van de OZB-ontwikkeling echter op de cijfers, die het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) publiceert.
Het COELO maakt onderscheidt tussen OZB-woningen en OZB-niet-woningen. Volgens de afgesproken systematiek zou oorspronkelijk voor 2016 de macronorm 2,7% bedragen. Echter, in 2015 is na bestuurlijk overleg besloten om de overschrijding van de macronorm 2015 in mindering te brengen op de macronorm voor 2016. De macronorm 2016 van 2,7% (€ 104,4 miljoen) is gecorrigeerd met € 43,5 miljoen. Hierdoor bedraagt de maximaal toegestane macro-opbrengststijging € 60,9 miljoen ofwel een macronorm van 1,57% voor 2016.
Volgens het COELO stijgt in 2016 de totale OZB-opbrengst, waaronder ook de OZB voor niet-woningen, met € 89,6 miljoen; dat is een stijging van 2,32% voor het totaal aan OZB.
Samen met de Staatssecretaris van Financiën bespreek ik deze stijging van de OZB, inclusief de ontwikkeling van het totaal aan lokale lasten, met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) tijdens het aankomende bestuurlijk overleg financiële verhoudingen eind april.
Bent u het er mee eens dat wanneer de afspraken over de maximale ozb-verhoging al vijf jaar achtereen door gemeenten worden overschreden, deze afspraken weinig waard zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik eerder heb verwoord vind ik de macronorm OZB geen ideaal systeem. Als het gemeentelijk belastinggebied wordt hervormd, lijkt mij dat het moment om de macronormsystematiek te heroverwegen. De laatste vier jaar is er vaak voor gekozen om de macronorm van het volgende jaar te verlagen met de overschrijding van het betreffende jaar. Tot aan de hervorming van het belastinggebied acht ik dit een gepaste maatregel. Door de macronorm voor volgende jaren te verlagen is er ingegrepen. Dit was telkens de uitkomst van bestuurlijk overleg.
Hoe gaat u voorkomen dat huiseigenaren ieder jaar meer gaan betalen dan maximaal afgesproken? Bent u bereid proactief huiseigenaren te beschermen tegen sterke stijgingen van de ozb in plaats van maatregelen achteraf te treffen? Zo nee, waarom niet?
De proactieve rol bij het vaststellen van de OZB tarieven, voor zowel woningen als niet-woningen, ligt bij de gemeenteraden. Dat is de autonomie van het gemeentebestuur. Ik wil daar niet in treden.
Bent u, nu er voor het vijfde jaar op rij een hogere stijging is dan afgesproken, bereid om nu actief in te grijpen middels bijvoorbeeld een aanpassing op het gemeentefonds van het lopende jaar? Zo nee, waarom niet en wat gaat u dan wel actief doen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Overbetuwenaar betaalde jarenlang teveel rioolbelasting’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Overbetuwenaar betaalde jarenlang teveel rioolbelasting»?1
Ja.
Is het wettelijk toegestaan dat een gemeenteraad geld overhevelt vanuit het «rioolpotje» naar de algemene reserves? Zo nee, hoe kan het dat dit in de gemeente Overbetuwe wel is gebeurd? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het uitgangspunt dat de heffing niet meer mag bedragen dan de kosten voor het riool?
Destijds is er in de gemeente Overbetuwe voor gekozen om een egalisatiereserve in te stellen voor de rioolheffing, teneinde de hoogte van de heffing van jaar op jaar niet teveel te laten fluctueren. Deze reserve werd gevuld uit eventuele meeropbrengsten van de rioolheffing op rekeningbasis. Kostendekkendheid op begrotingsbasis is het toetscriterium, echter niet op rekeningbasis zoals in het onderhavige geval. Hierdoor kunnen overschotten ontstaan. Jurisprudentie wijst uit dat dit acceptabel is zolang dit niet meerjarig het geval is en niet meer dan een bepaald percentage, meestal 10%. In dit concrete geval oordeelde het gerechtshof dat er door het feit dat de investeringen te hoog geraamd waren en middels de onttrekking aan de reserve er een overschrijding van de kostenlimiet van meer dan 10% ontstond.
Navraag bij de provinciale toezichthouder leert dat bij de vaststelling van het Gemeentelijk Rioleringsplan 2008–2012 uitgebreid stil is gestaan bij de vorming van de bestemmingsreserve in het licht van de geldende regelgeving. In dit rioleringsplan is het uitgangspunt vastgelegd dat de gemeenteraad de bevoegdheid houdt om in principe de bestemming van de gereserveerde middelen voor riolering te wijzigen. De gemeenteraad van deze gemeente had het rioleringsplan al verlengd tot 2013. Besloten is om vanwege financieel moeilijke omstandigheden en het feit dat onderhouds- en renovatiekosten door technische ontwikkelingen dalen het deel dat niet meer nodig was voor de rioolkosten uit deze bestemmingsreserve te halen en toe te voegen aan de algemene middelen. Er bleven daarna in de bestemmingsreserve riolering voldoende financiële middelen beschikbaar om toekomstige tariefsstijging van de rioolheffing nog een aantal jaren af te vlakken. Een van de argumenten daarbij was dat het deel dat wordt ingezet voor creëren van structurele financiële ruimte een tariefsverhoging van de OZB ten minste beperkt zo niet voorkomt. Deze zou anders noodzakelijk zijn om de begrotingstekorten te dekken, dan wel bijvoorbeeld een bezuiniging op andere gemeentelijke uitgaven.
Kunt u aangeven of er ook in andere gemeenten op deze wijze wordt geschoven met budgetten?
Op centraal niveau worden de redenen voor balansmutaties van gemeenten niet bijgehouden. De gemeentebesturen verantwoorden budgettaire schuiven aan de gemeenteraad bij begrotingswijzigingen en de jaarrekening.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een inwoner via de rechter zijn gelijk moet krijgen over het op deze wijze schuiven met budgetten door de gemeente?
Het stelsel van rechtsbescherming is juist bedoeld om de burger te beschermen tegen handelen van een overheidsapparaat. Het is daarbij ook gebruikelijk dat een burger die het niet eens is met zijn aanslag of de mate van kostendekkendheid van de rioolheffing dit geschil voor legt aan de rechter indien er in bezwaarfase geen overeenstemming ontstaat. Overigens is het nog mogelijk om cassatie in te stellen tegen deze uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het oordeel is nog niet definitief.
Kunt u reflecteren op de uitspraak van de portefeuillehoudende wethouder in dezen, die stelt dat hij niet denkt aan terugbetalen, omdat «dat geld later via de rioolheffing of de ozb weer bij de burgers moet worden teruggehaald»?
De uitspraak van het gerechtshof is zoals gezegd nog niet definitief. In het belastingrecht is het zo dat vaak, zoals ook in dit geval, de verordening alleen ten aanzien van de belanghebbende wordt vernietigd. Dit heeft geen direct rechtsgevolg voor andere belastingplichtigen. Wel is het zo dat indien er nog zaken onder de rechter zijn, bij de uitspraak gekeken zal worden naar deze uitspraak.
Welke rol ziet u in (een) dergelijke kwestie(s) voor uzelf?
Ik heb geen rol in deze, daar de rechter als onafhankelijke macht oordeelt. Ik kan en wil daar niet in treden. De uitvoering van de regelgeving door gemeenten gaat mij wel aan. Ik blijf daar op toe zien, maar gemeenten hebben een autonome positie waarin zij binnen de regelgeving hun eigen keuzes maken die passen bij de lokale situatie.
Het bericht ‘Raad vaak buitenspel bij opvanglocaties vluchtelingen’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Raad vaak buitenspel bij opvanglocaties vluchtelingen»?1
Ja
Kunt u aangeven hoe het kan dat raadsleden niet of niet volledig worden betrokken door de betreffende colleges van B&W in de te maken keuzes omtrent de opvanglocaties van vluchtelingen? Wat is volgens u de reden dat raadsleden bij deze keuzes niet of niet volledig worden betrokken door de betreffende colleges van B&W?
Uit de aangehaalde enquête blijkt dat een ruime meerderheid van de raadsleden stelt dat ze tijdig zijn geïnformeerd over de locatie dan wel het soort opvang dat in de gemeente georganiseerd gaat worden. Daarnaast stelt een beperkt deel van de raadsleden dat zij niet (voldoende) betrokken waren bij de keuze voor een opvanglocatie. Het al dan niet betrekken van raadsleden bij de keuze omtrent opvanglocaties kan meerdere redenen hebben. Uit de aangehaalde enquête blijkt bijvoorbeeld dat de raad mandaat kan hebben gegeven aan het college om een dergelijk besluit te nemen. Ook zijn er gevallen waarbij het college geoordeeld heeft dat er geen noodzaak of geen tijd was om de raad te informeren. Dat laatste lijkt voornamelijk het geval bij (crisis-)noodopvang.
Kunt u aangeven wat voor effect u denkt dat het niet betrekken van raadsleden in deze keuzes heeft op het draagvlak in de samenleving met betrekking tot de opvang van vluchtelingen?
Ik ga niet speculeren over wat de effecten kunnen zijn. Zoals ook gesteld in het vorige antwoord vind ik wel dat dergelijke besluiten door het college van B&W met de gemeenteraad besproken moeten worden. Voor draagvlak in de gemeente is een goede discussie in de Raad nodig. Dat kost tijd, maar die tijd is nodig voor een zorgvuldig en gedragen beleid.
Bent u het ermee eens dat in een tijd waarin het draagvlak voor de opvang van vluchtelingen afneemt, het zeer onwenselijk is dat gekozen lokale volksvertegenwoordigers niet of niet volledig betrokken worden bij keuzes omtrent de opvanglocatie voor vluchtelingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid u zodanig in te spannen dat raadsleden volledig worden betrokken door de betreffende colleges in de te maken keuzes van opvanglocaties voor vluchtelingen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke overwegingen laat ik aan de gemeente. Ik biedt gemeenten hierbij wel ondersteuning om te komen tot een zorgvuldig besluitvormingsproces. Het Ondersteuningsteam asielzoekers en vergunninghouders (OTAV) speelt hierin een rol. Het OTAV is een samenwerkingsverband van BZK, V&J, andere departementen en VNG.
Vanuit het OTAV wordt momenteel gewerkt aan een handreiking voor gemeenten die overwegen om een opvang voor asielzoekers te realiseren en/of om statushouders op te vangen, en die een zorgvuldig besluitvormingsproces willen doorlopen. De handreiking is eind februari gereed. De handreiking zal de belangrijkste vragen bij gemeenten beantwoorden en hulp bieden bij het vormgeven van een goede aanpak. Aan de orde komen onder andere huisvesting, betrokkenheid raad, relatie met bewoners, democratisch proces, keuze voor aanpak en beveiliging van bestuur en ambtenaren.
Het bericht ‘Herstelwet niet langer deugdelijk’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Herstelwet niet langer deugdelijk»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) voor gevolgen heeft voor het functioneren van de Crisis- en herstelwet (Chw)?
De uitspraak heeft betrekking op het experiment «bestemmingsplan met verbrede reikwijdte», dat zijn grondslag vindt in hoofdstuk 2, afdeling 2 van de Crisis- en herstelwet (innovatieve duurzame experimenten). Concreet gaat het om artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw. Dit experiment maakt het mogelijk om nu al te experimenteren met het nieuwe instrument omgevingsplan uit het wetsvoorstel van de Omgevingswet. Als gevolg van de uitspraak kan van dit experiment voorlopig geen gebruik worden gemaakt. Ik wil de door de rechter gesignaleerde omissie zo spoedig mogelijk herstellen. De uitspraak heeft geen consequenties voor de procesrechtelijke versnellingen uit hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet en voor de ontwikkelingsgebieden uit hoofdstuk 2 afdeling 1 van de Crisis- en herstelwet.
Kunt u een verklaring geven voor het gegeven dat het uitvoeringsbesluit deels onverbindend is?
De wettelijke grondslag van het experiment «bestemmingsplan met verbrede reikwijdte» is gelegen in artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet. Dit artikel bepaalt kortheidshalve dat bij algemene maatregel van bestuur per experiment moet worden aangegeven van welke wettelijke bepaling(en) wordt afgeweken, op welke wijze wordt vastgesteld of een afwijking aan haar doel beantwoordt en of de tijdsduur daarvan aanpassing behoeft. Ook moet de ten hoogste toegestane tijdsduur van die afwijking(en) worden vastgelegd. Naar het oordeel van de Afdeling is niet aan deze laatste voorwaarde voldaan. In artikel 7c is weliswaar bepaald dat de wettelijke planperiode van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte 20 jaar bedraagt, maar dit betreft niet de termijn zoals bedoeld in de genoemde voorwaarde.
Kunt u aangeven wat de uitspraak van de ABRvS precies voor effect heeft voor de gemeenten aan wie is toegezegd om via de Chw te mogen experimenteren met ruimere planologische- en milieuregels?
Mijn inzet is dat de uitspraak van de ABRvS uiteindelijk geen consequenties heeft voor de gemeenten en provincies aan wie is toegezegd om via de Crisis- en herstelwet te mogen experimenteren vooruitlopend op de Omgevingswet. Het bestemmingsplan Spoorzone Culemborg en, om dezelfde reden, het inpassingsplan Logistiek Park Moerdijk zijn vernietigd. Bij mijn weten liggen er op dit moment geen andere experimentele bestemmingsplannen of inpassingsplannen onder de rechter. Ik wil het Besluit Crisis- en herstelwet repareren via de 13e tranche. Ik kom hiervoor zo snel mogelijk bij u terug in verband met de voorhang. Mijn inzet is om de reparatie met terugwerkende kracht in werking te laten treden zodat de gevolgen voor gemeenten en provincies nihil zijn. Tot het moment dat de reparatie in werking is getreden is het verstandig om geen bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte vast te stellen.
Kunt u aangeven of deze uitspraak effect zal hebben op de projecten die onder de Omgevingswet vallen, mede gelet op het feit dat de Chw zal worden opgenomen in de Omgevingswet? Zo ja, welke?
De uitspraak heeft geen gevolgen voor de projecten die gebruik zullen gaan maken van de Omgevingswet. Het wetsvoorstel is nog niet in werking getreden en is op dit moment aanhangig bij de Eerste Kamer. De toevoeging van de ten hoogste toegestane tijdsduur van de afwijking aan de duurzame innovatieve experimenten lost het door de ABRvS geconstateerde probleem op.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als de mogelijkheden die de Chw bood worden beperkt?
Ja, ik deel deze mening. De mogelijkheden die de Crisis- en herstelwet biedt geven gemeenten en provincies ook de kans om vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet te werken in de geest van de Omgevingswet. Dit levert een positieve bijdrage aan de implementatie van de Omgevingswet.
Bent u bereid u zodanig in te spannen dat het uitvoeringsbesluit van de Chw weer volledig verbindend is? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bezig met een reparatie via de 13e tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Deze reparatie zend ik dit voorjaar aan uw Kamer.
Bent u bereid u zodanig in te spannen dat de gemeenten die door deze uitspraak geen gebruik meer kunnen maken van de afwijkingsmogelijkheden die het uitvoeringsbesluit bood, dit alsnog wel zullen kunnen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet wordt zo snel mogelijk met terugwerkende kracht gerepareerd.
Het bericht dat 900 gemeentelijke verordeningen niet rechtsgeldig zijn |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «900 gemeentelijke verordeningen niet rechtsgeldig»?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat het aantal gemeenten (163) dat een of meer belastingverordeningen niet, of op een foutieve wijze gepubliceerd heeft, bijzonder hoog ligt?
Gemeenten dienen de tekst van een verordeningen bekend te maken in een digitaal gemeenteblad. Daadkracht constateert daarbij een drietal tekortkomingen:
Om te voorkomen dat alle betrokken overheidsorganisaties individueel voorzieningen moeten treffen voor de publicatie van het gemeenteblad is mede op verzoek van de VNG door BZK de Gemeenschappelijke Voorziening Officiële Publicaties (GVOP) tot stand gebracht. Overheidsorganisaties kunnen hier tegen betaling van een bijdrage in de kosten gebruik van maken om hun publicatieblad uit te geven. Bijna negentig procent van de gemeenten maakt van deze mogelijkheid gebruik en publiceert hiermee automatisch in het voorgeschreven Pdf-formaat. Zesenveertig gemeenten produceren het gemeenteblad zelf. Daarvan doen volgens Daadkracht vijfentwintig gemeenten dit niet in het voorgeschreven Pdf-formaat. Het gaat hier dus om een klein aantal gemeenten.
Daadkracht geeft dit bij ongeveer een derde van de gemeenten één of meerdere keren aangetroffen. Indien deze waarneming juist is vind ik dat het hier om een substantieel aantal gemeenten gaat.
Dit kan komen doordat verzuimd is om de verordening bekend te maken, maar ook doordat inwerkingtreding pas op een later tijdstip wordt beoogd en de bekendmaking om die reden nog enige tijd is uitgesteld. Daadkracht kan niet aangeven wat de achtergrond is van het niet publiceren van de verordeningen en ook niet om hoeveel gemeenten en verordeningen het gaat. Ik kan daarom ook geen oordeel geven over de vraag of hier sprake is van een groot aantal gemeenten dat fouten maakt.
Kunt u aangeven in wiens opdracht het onderzoeks- en adviesbureau Daadkracht dit onderzoek gedaan heeft bij gemeenten?
Daadkracht heeft op eigen initiatief tellingen uitgevoerd op basis van internetpublicaties. De bevindingen zijn niet in een rapport vastgelegd en niet aan de gemeenten voorgelegd.
Kunt u aangeven hoe de controle of gemeenten voldoen aan de eisen van het publiceren van belastingverordeningen is ingericht? Kunt u aangeven waarom dit op deze grote schaal niet gefunctioneerd heeft?
De bekendmaking van gemeentelijke verordeningen is geregeld in de artikelen 139 tot en met 144 van de Gemeentewet. Dit betreft een gemeentelijke aangelegenheid: het college van burgemeester en wethouders heeft tot taak dat de bekendmaking aan de wettelijke technische publicatie-eisen voldoet en is hierover verantwoording verschuldigd aan de raad. Gelet op artikel 124 van de Gemeentewet is er in een geval als dit geen ruimte voor interbestuurlijk toezicht door het provinciebestuur of een Minister op taken die uit de Gemeentewet voortvloeien.
Bij wijze van service worden door BZK steekproefsgewijs wekelijks twee gemeenten, provincies of waterschappen gecontroleerd op enkele bekendmakingvereisten. Daarbij wordt ook gekeken of door de gemeenteraad vastgestelde verordeningen daadwerkelijk zijn bekendgemaakt. De betrokken overheidsorganisaties ontvangen hiervan een rapportage met de aanbeveling om eventueel tekortkomingen te herstellen en naar de toekomst toe te voorkomen door de aanpassing van werkprocessen.
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten hun verordeningen in het geheel niet elektronisch hebben gepubliceerd?
Alle gemeenten maken hun verordeningen elektronisch bekend, zij het niet altijd op de juiste wijze. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven waarom deze gemeenten hun verordeningen in het geheel niet elektronisch hebben gepubliceerd?
Zoals uit het antwoord op de vorige vraag blijkt zijn er geen gemeenten die in het geheel niet elektronisch publiceren.
Bent u het er mee eens dat het onwenselijk is dat er een groot aantal verordeningen nu niet rechtsgeldig is?
Ik deel niet de door Daadkracht getrokken conclusie dat alle niet correct gepubliceerde bekendmakingen onverbindend zijn. Het is aan de rechter om te oordelen of een tekortkoming in een bekendmaking zodanig is dat de betreffende bepalingen daardoor niet verbindend zijn. Voor zover mij bekend is het nog niet voorgekomen dat een rechter in een dergelijke situatie tot dat oordeel is gekomen.
Kunt u aangeven hoe u zich gaat inspannen om alle gemeenten aan de eisen omtrent het elektronisch publiceren van gemeentelijke verordeningen te laten voldoen?
In het kader van het programma Digitaal 2017 wordt een wetsvoorstel voorbereid dat erin voorziet dat bestuursorganen alle wettelijk voorgeschreven bekendmakingen en kennisgevingen moeten doen in een elektronisch publicatieblad dat met behulp van een centrale voorziening (thans de GVOP) wordt uitgegeven. Daarmee zal het niet langer kunnen voorkomen dat een bekendmaking niet voldoet aan wettelijke eisen m.b.t. het bestandsformaat.
Daarnaast zullen gemeenten naar aanleiding van de publicatie nog eens op het belang van een correcte wijze van bekendmaking worden gewezen en zal ik hierover contact opnemen met de VNG. Ook zal de steekproefsgewijze toetsing en advisering aan gemeenten worden voortgezet.
Het bericht 'Gemeenten verdienen grif aan spookleges' |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Gemeentes verdienen grif aan «spookleges»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onterecht in rekening brengen van leges door gemeenten een zeer onwenselijke praktijk is?
Met u ben ik van mening dat gemeenten die leges heffen terwijl de grondslag daartoe ontbreekt onwenselijk handelen. Het zijn echter de gemeenten die verantwoordelijk zijn voor de legesaanslagen die zij opleggen en het is aan de betreffende gemeenteraden om hier tegen op te treden.
Kunt u aangeven op welke schaal deze praktijk plaatsvindt? Zo niet, bent u dan bereid dit te onderzoeken?
Het is mij niet bekend op welke schaal het heffen van leges op basis van een bestemmingsplan dat al meer dan tien jaar oud is plaatsvindt. Hiertoe zou een zeer gedetailleerd onderzoek plaats moeten vinden. Dit lijkt mij niet nodig. Duidelijk is dat dit een zaak is van de gemeenten. Zij dienen zelf te zorgen voor actuele bestemmingsplannen en geldige heffingsgrondslagen.
Bent u bereid u in te spannen om een einde te maken aan het onterecht in rekening brengen van leges door gemeenten? Zo ja, bent u bereid, indien nodig, hier wettelijke maatregelen te treffen?
Uiteraard ben ik bereid om mij in te spannen voor een juiste legesheffing door gemeenten. Ik zal dit onderwerp dan ook bij de VNG onder de aandacht brengen. Aanvullende wettelijke maatregelen zijn niet nodig, omdat het nu evenmin is toegestaan te heffen zonder grondslag. Daarnaast is er een eenvoudige oplossing voor de verouderde bestemmingsplannen, namelijk het op orde brengen van de bestemmingsplannen naar de actuele situatie.
Deelt u de mening dat onterecht verkregen leges terugbetaald moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afspraken gaat u hierover maken met gemeenten?
Het is aan de gemeenten zelf om hierover een beslissing te nemen gelet op de rechterlijke uitspraken in het door u aangehaalde krantenartikel.
Het conflict tussen de gemeente Nijmegen en Rijkswaterstaat over het gebruik van de nevengeul van de Waal |
|
Hayke Veldman (VVD), Wassila Hachchi (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de patstelling tussen Rijkswaterstaat en de gemeente Nijmegen over het gebruik van de nevengeul («Spiegelwaal») en het eiland Veur-Lent?1 Waarom komt Rijkswaterstaat terug op eerdere afspraken, zoals het College van burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen stelt?2
Ja, het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen heeft mij op 16 oktober 2015 een brief geschreven over «nakoming afspraken project «Ruimte voor de Waal – Nijmegen». In deze brief geeft het college aan dat het Rijk de gemaakte afspraken naar het oordeel van de gemeente niet nakomt en gaat het in op het gebruik van het nieuwe buitendijks gelegen gebied. Anders dan het beeld dat in de brief wordt geschetst, geeft Rijkswaterstaat naar mijn mening in de overleggen op zowel ambtelijk als bestuurlijk niveau met de gemeente Nijmegen invulling aan de gemaakte afspraken. De inzet van Rijkswaterstaat is vanuit een constructieve houding altijd gericht geweest op het afronden en nakomen van de afspraken, uiteraard binnen de kaders die daarvoor gelden. Een afschrift3 van mijn reactie op de brief van de gemeente Nijmegen heb ik voor u bijgevoegd.
Deelt u de mening dat op de Spiegelwaal en het eiland Veur-Lent – binnen de noodzakelijke kaders voor waterveiligheid – zo veel mogelijk ruimte dient te zijn voor bijvoorbeeld watersport, evenementen, natuur en recreatie?
Met het project Ruimte voor de Waal is een gebied met een hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit gerealiseerd. Het is van belang die ruimtelijke kwaliteit ook naar de toekomst toe te borgen.
Rijkswaterstaat zal in afstemming met de gemeente een plan opstellen voor de invulling van dit gebied. Daarin zal, binnen de grenzen van geldende wet- en regelgeving van alle bevoegd gezagen, ook ruimte zijn voor genoemde activiteiten.
Bent u van mening dat hiervoor een zekere ruimtelijke vrijheid tot bijvoorbeeld het vestigen van een botenhuis en (seizoensgebonden) horecagelegenheden redelijk en wenselijk is?
Voor het vestigen van een botenhuis is ruimte op het hoogwatervrije deel van het eiland Veur-Lent. Andere locaties zullen worden getoetst aan de Waterwet (Beleidsregels grote rivieren). Er is voorzien in een drietal seizoensgebonden horecagelegenheden op het eiland Veur-Lent.
Bent u bereid om u in te spannen om op korte termijn een constructief overleg tot stand te brengen tussen de gemeente Nijmegen en Rijkswaterstaat, waarin Rijkswaterstaat vooral kijkt wat er wél mogelijk is, in plaats van wat er niet kan?
In het bestuurlijk overleg van 14 oktober 2015 is door Rijkswaterstaat aangegeven dat zij in afstemming met de gemeente een plan wil opstellen hoe het Rijk en de gemeente Nijmegen hun bevoegdheden in het gebied zullen invullen. Hieruit zal blijken wat er in het gebied wél mogelijk is.
Kunt u deze vragen voor het wetgevingsoverleg Water, voorzien op 30 november 2015, beantwoorden?
Ja.
Het door de minister van Veiligheid en Justitie afgewezen verzoek van YAZULA om de berichtgeving van NL Alert als open data ontsloten te krijgen |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het afgewezen verzoek van de app YAZULA aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie om de berichtgeving van NL Alert als open data ontsloten te krijgen?
Ja.
Is het waar dat met de implementatie van de wet hergebruik overheidsinformatie het verplicht wordt voor overheden om openbare overheidsinformatie voor hergebruik beschikbaar te stellen als daar om wordt verzocht, tenzij er sprake is van een van de uitzonderingsgronden, die limitatief zijn opgesomd in de wet?
Ja.
Kunt u aangeven of er in het geval van het verzoek van YAZULA sprake is van een van deze uitzonderingsgronden? Zo ja, welke?
Het verzoek om hergebruik is gericht aan de Minister van Veiligheid en Justitie. Op grond van artikel 3, vijfde lid, van de Wet hergebruik van overheidsinformatie dient de met een publieke taak belaste instelling, waaraan het verzoek is gericht (in dit geval de Minister van Veiligheid en Justitie) het verzoek inhoudelijk te beoordelen. Of sprake is van een van de in artikel 2, eerste lid, opgesomde uitzonderingsgronden maakt onderdeel uit van deze beoordeling.
Deelt u de mening dat een van de belangrijke achterliggende gedachten achter de wet hergebruik overheidsinformatie is dat het mogelijk wordt voor marktpartijen om nieuwe producten en diensten te creëren? Deelt u de mening dat het verzoek van YAZULA een goed voorbeeld is van een nieuwe dienst die kan ontstaan door hergebruik van openbare overheidsinformatie?
De stelling over de gedachte achter de Wet hergebruik van overheidsinformatie deel ik. Wat betreft de stelling in het tweede deel van de vraag, merk ik op dat mij niet bekend is wat betrokkene precies beoogt. Of het verzoek een goed voorbeeld is van een nieuwe dienst die kan ontstaan door hergebruik van openbare overheidsinformatie, is voor de beoordeling van het verzoek overigens niet relevant. Immers, in artikel 3, tweede lid, van de Wet hergebruik van overheidsinformatie is niet voor niets bepaald dat de verzoeker geen belang hoeft te stellen bij zijn verzoek.
Kunt u uitleggen hoe het kan voorkomen dat departementen, in dit geval het Ministerie van Veiligheid en Justitie, een dermate afhoudende reactie hebben zoals deze in het voorbeeld van YAZULA zichtbaar is?
De Wet hergebruik overheidsinformatie is op 18 juli 2015 in werking getreden. In beginsel is iedere met een publieke taak belaste instelling verantwoordelijk voor een juiste toepassing van deze wet. Tegen besluitvorming staat rechtsbescherming open. Niettemin heb ik voor de implementatie van deze nieuwe wet diverse voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd voor verschillende instellingen waarop de Wet hergebruik van overheidsinformatie van toepassing is. Ook dit najaar volgen nog enkele voorlichtingsbijeenkomsten. Nu de wet een breed toepassingsbereik heeft wordt bij de voorlichtingsbijeenkomsten rekening gehouden met de verschillen tussen de instellingen die met deze wet te maken kunnen krijgen. De bijeenkomsten worden daarop waar mogelijk toegespitst. Daarnaast wordt nu gewerkt aan handreikingen die behulpzaam kunnen zijn bij een juiste uitvoering van de wet. Ook is in voorkomende gevallen op verzoek nadere toelichting gegeven voor een goede uitvoering.
Bent u bereid extra inspanning te verrichten om de wet hergebruik overheidsinformatie op de andere departementen naar behoren te laten verlopen? Zo ja, welke inspanningen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht “Krimpbeleid Oost-Groningen zorgwekkend” |
|
Betty de Boer (VVD), Hayke Veldman (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Krimpbeleid Oost-Groningen zorgwekkend»?1
Ja.
Kunt u aangeven aan welke voorwaarden de decentralisatie-uitkering Bevolkingsdaling voor Oost-Groningen van 2.242.805 euro voor de periode 2016–20202 is gebonden?
De middelen zijn onderdeel van het gemeentefonds en daarmee niet aan voorwaarden gebonden.
Deelt u de mening dat de negatieve gevolgen van krimp primair regionaal aangepakt moeten worden en dat de uitkering uit het Gemeentefonds als secundair ter ondersteuning van de regionale plannen gezien moet worden?
Het kabinet is van oordeel dat het vraagstuk van bevolkingsdaling is gebaat bij een integrale en gemeenteoverstijgende aanpak. De toekenning van de uitkering aan één centrumgemeente per krimpregio beoogt een dergelijke aanpak te stimuleren.
Deelt u de mening dat Oost-Groningen een voorbeeld mag nemen aan bijvoorbeeld de Marne en Eemsdelta, en bent u bereid om met de regio en de provincie in gesprek te gaan om de plannen voor krimp hier te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Leren van andere regio’s/gemeenten is goed en er wordt van elkaar geleerd in Groningen. Ik moet wel wijzen op het feit dat de vergelijkbaarheid ook beperkt is. In het geval van Eemsdelta gaat het om een samenwerking van vier gemeenten, De Marne is een gemeente die nog niet structureel in regionaal verband samenwerkt (al is hier een groeiende oriëntatie in die richting waarneembaar), terwijl het in het geval van Oost-Groningen om zeven gemeenten gaat.
Zoals ik in de beantwoording van de vragen van de leden Albert de Vries en Van Dekken heb aangegeven, werk ik al jaren samen met de provincie en de regio op het krimpbeleid.
Het bericht dat de NS spitstreinen elders in het land schrapt ter bevordering van SAIL in Amsterdam |
|
Hayke Veldman (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de NS spitstreinen elders in Nederland schrapt ten behoeve van SAIL in Amsterdam?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de keuze van de NS om in het ene deel van het land treinen uit de dienstregeling te schrappen ten behoeve van een ander deel van het land?
De spoorsector staat bij grote evenementen voor de uitdaging om grote stromen (extra) reizigers te vervoeren. Het laatste wat partijen willen is dat er door een gebrek aan vervoercapaciteit chaos ontstaat bij het vervoer ernaartoe.
Tijdens Sail dreigde een capaciteitsprobleem te ontstaan. Het leek erop dat alle mogelijke extra inzet van materieel en personeel onvoldoende zou zijn om de extra reizigers naar Sail te bedienen en tegelijk de reguliere dienstregeling te kunnen blijven rijden. Hierdoor moest NS elders capaciteit vrijspelen. Daarbij is gekozen voor kleinschalige lokale maatregelen en niet voor een landelijk aangepaste dienstregeling (voor de toepassing waarvan criteria zijn afgesproken). Concreet heeft NS in dit geval besloten om in de ochtend- en avondspits op de trajecten Nijmegen-Wijchen en Rotterdam-Gouda Overwelle twee in plaats van vier Sprinters per uur te rijden.
Op basis van reizigersprognoses bepaalt NS welke materieelinzet nodig is. Voor grote evenementen is de verwachte vervoervraag soms zo groot, dat de sector bekijkt of het nodig en mogelijk is reserve-materieel in te zetten, onderhoud uit te stellen of treinlengtes aan te passen. NS heeft in de zomerperiode tijdens diverse grote evenementen zoals Koningsdag, GayPride en Sail in Amsterdam, Veteranendag in Den Haag, de start van de Tour de France in Utrecht en de Vierdaagse in Nijmegen bovenop de normale dienstregeling veel extra treinen gereden.
Rijdend personeel heeft, om de diverse grote evenementen goed bereikbaar te maken, extra (weekend)diensten gewerkt, kantoorpersoneel heeft meegeholpen met het geven van informatie op stations, etc. Het NS-personeel heeft zich hiermee deze zomer maximaal ingezet, waarvoor een compliment op zijn plaats is.
Het belang van de reizigers staat bij aanpassingen van de dienstregeling (of die nu landelijk zijn of lokaal) altijd voorop. Ook in dit geval heeft NS vooraf onderzocht waar het plaatselijk schrappen van treinen mogelijk en verantwoord was om hinder voor reizigers te beperken. Er zijn enkele miljoenen bezoekers naar Sail geweest. Op basis van de huidige cijfers heeft NS rondom Sail circa 450.000 extra reizigers van en naar Amsterdam vervoerd (bovenop het aantal reguliere reizigers van en naar Amsterdam). Gegeven de beperkte reizigersomvang op de betreffende trajecten, mede vanwege de zomervakantie, heeft een halfuursdienst kunnen volstaan om voldoende vervoercapaciteit aan te bieden. NS heeft alle vaste reizigers kunnen vervoeren en er is voldoende capaciteit overgebleven om ook de extra reizigers comfortabel op hun bestemming te brengen. De vaste reizigers zijn vooraf geïnformeerd via affiches en omroep op de betreffende stations, de reisplanner en de NS-website.
Op basis van dit alles is mijn oordeel dat NS een weloverwogen keuze heeft gemaakt, rekening houdend met de belangen van de reizigers.
Kunt u aangeven hoe vaak dit voorkomt?
Het is niet eerder voorgekomen dat NS planmatig treindiensten heeft moeten schrappen tijdens grote evenementen. Wel komt het soms voor dat er in de bijsturing in beperkte mate treindiensten worden geschrapt in verband met capaciteitsproblemen die niet voortkomen uit grote evenementen. In het recente verleden is het bijvoorbeeld voorgekomen op de Hoekse Lijn als gevolg van tijdelijke materieelkrapte. Dit is altijd een noodmaatregel die pas in de bijsturing wordt toegepast.
Gebeurt dit ook bij andere grote publieksevenementen zoals de Nijmeegse Vierdaagse (2,3 miljoen bezoekers) of de Tilburgse Kermis (1,3 miljoen bezoekers)? Zo ja, welke lijnen werden daarvoor geschrapt?
Nee, tot nu toe niet. NS zet bij grote evenementen zo nodig extra personeel en materieel in om de extra vervoervraag aan te kunnen en reizigers veilig op hun bestemming te brengen. Het is niet eerder voorgekomen dat elders planmatig treindiensten zijn opgeheven als gevolg van grote evenementen. Deze zomer was bijzonder met twee grote extra evenementen (Sail en de start van de Tour) naast de reguliere zomer evenementen, in combinatie met soms zeer hoge temperaturen. Zie verder de antwoorden 2 en 3.
Wat betekent het uit de dienstregeling halen van treinen voor de maatstaf die gehanteerd wordt voor het op tijd rijden van treinen? Welke effecten heeft het schrappen van treinen op de prestatieafspraken met de NS?
Treinen die meer dan 48 uur van tevoren worden geschrapt, tellen niet mee als uitgevallen treinen; de reizigers zijn dan tijdig geïnformeerd en kunnen er rekening mee houden. Treinen die minder dan 48 uur van tevoren worden geschrapt, tellen wel mee. De uitgevallen treinen wegen mee in (de prestatieafspraak over) de reizigerspunctualiteit.
Wat doet het schrappen van treinen in de spits (nu in de regio Nijmegen/Wijchen) met de betrouwbaarheid van Regiorail?
Het planmatig schrappen van extra spitstreinen is een maatregel die alleen bij hoge uitzondering wordt toegepast. Hiermee komt de betrouwbaarheid van de RegioRail niet onder druk te staan.
Klopt het dat met drukke evenementen treinen worden ingezet die als reserve beschikbaar zijn of dat er sprake is van uitstel van niet noodzakelijk onderhoud om extra treinen in te kunnen zetten? Kunt u toelichten hoe de NS extra treinen inzet bijvoorbeeld bij Koninginnedag en Gaypride in Amsterdam?
Ja, dat klopt. NS doet alles wat mogelijk is om voldoende capaciteit te creëren. Zie verder antwoord 2.
Gebiedsaanwijzing op de Noordzee |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wanneer en op welke wijze worden de gebieden voor wind op zee definitief aangewezen? Hoe zal de besluitvorming hierover zich verhouden tot bijvoorbeeld het wetsvoorstel Wind op zee en het Nationaal Waterplan?
Met het Nationaal Waterplan 2009–2015 en de bijbehorende Beleidsnota Noordzee zijn de windenergiegebieden Borssele en IJmuiden Ver aangewezen. Met het vaststellen van de Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee (Kamerstukken II 2014/15, 33 561, nr. 11) zijn daaraan de windenergiegebieden Hollandse Kust en Ten Noorden van de Waddeneilanden toegevoegd.
Het kabinet wil met de Rijksstructuurvisie Aanvulling gebied Hollandse Kust twee stroken vanaf 10 mijl (circa 18,5 km) uit de kust toevoegen aan het gebied Hollandse Kust. Daarmee wordt het mogelijk gemaakt om kavels voor de realisering van windparken aan te wijzen op een afstand van minimaal 18,5 km uit de kust. Ter voorbereiding van het plan-MER voor de voorgenomen structuurvisie heeft van 24 april tot en met 11 juni 2015 de Notitie Reikwijdte en Detailniveau ter inzage gelegen. De hierop ontvangen zienswijzen worden betrokken bij het opstellen van het plan-MER en de Passende Beoordeling in de tweede helft van 2015 en bij het opstellen van de ontwerpRijksstructuurvisie Aanvulling gebied Hollandse Kust.
In december 2015 zal het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 met de bijbehorende Beleidsnota Noordzee worden vastgesteld. Het voornemen is de ontwerpRijksstructuurvisie Aanvulling gebied Hollandse Kust in januari 2016 ter inzage te leggen. Op de ontwerpstructuurvisie kunnen zienswijzen worden ingediend. Na standpuntbepaling van het kabinet naar aanleiding van nog lopend onderzoek en de inhoud van de zienswijzen kan dan medio 2016 in het kader van de Rijksstructuurvisie Aanvulling gebied Hollandse Kust de twee stroken tussen 10 en 12 mijl aangewezen worden.
Volgens het wetsvoorstel Windenergie op zee, dat op 23 juni door de Eerste Kamer is aangenomen, mogen windparken alleen gebouwd worden op locaties (kavels) die zijn aangewezen in een kavelbesluit. Kavels worden uitsluitend aangewezen in gebieden die als voor windenergie geschikte gebieden zijn aangewezen in het Nationaal Waterplan. Om tot aanwijzing te komen van de eerder genoemde stroken tussen de 10- en 12-mijlszone is daarom een partiële herziening van het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 nodig.
Hoe worden belanghebbenden bij het proces om tot aanwijzing te komen betrokken en hoe is dit tot op heden gebeurd?
De afgelopen jaren is rond de inpassing van windenergie op zee intensief contact geweest met alle bestaande gebruikers van de Noordzee. Het Rijk heeft op basis daarvan een goed beeld van de belangen en meningen van deze gebruikers en betrekt deze bij de afwegingen rond de aanwijzing en inrichting van gebieden voor windenergie. Zo wordt bijvoorbeeld met het oog op een veilige scheepvaart in de (internationale) scheepvaartroutes voldoende afstand gehouden tot aangewezen windenergiegebieden. Ten behoeve van recreatievaart en visserij wordt onderzocht of (en onder welke voorwaarden) windparken opengesteld kunnen worden voor doorvaart en medegebruik door kleine schepen. Natuurorganisaties zijn betrokken bij onderzoek naar effecten en maatregelen ter bescherming van natuurwaarden.
Bij de Haalbaarheidsstudie naar windparken binnen de 12-mijlszone is een uitgebreid maatschappelijk proces doorlopen. Op basis van de aanbevelingen die in dit proces zijn gedaan, wil het kabinet de toe te voegen extra ruimte aan de gebieden voor de Hollandse Kust (HK) beperken tot een strook van maximaal twee nautische mijl. De 12-mijlszone wordt daarmee zoveel mogelijk ontzien. Zonder deze stroken wordt de uitrol van windenergie op zee fors duurder want dan moeten er windparken verder weg op zee worden gebouwd. Bij realisatie zullen de eerste windturbines negen kilometer verder uit de kust komen te liggen dan het nu dichtstbijzijnde bestaande windpark.
In het kader van het huidige project Rijksstructuurvisie Aanvulling gebied Hollandse Kust zijn er contacten met de relevante stakeholders en kustgemeenten. De eerste stap in de procedure is het publiceren van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD). Van 24 april tot en met 11 juni 2015 heeft deze Notitie ter inzage gelegen. Ruim 500 insprekers hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt een inspraakreactie in te dienen. In deze periode heeft het Rijk drie informatieavonden gehouden voor kustgemeenten en belanghebbenden, respectievelijk in Egmond aan Zee, Scheveningen en Noordwijkerhout.
Op welke onderzoeken en «meetlat» wordt de definitieve besluitvorming over de mogelijke aanwijzing van gebieden tussen de 10 en 12 mijl gebaseerd? Wanneer en op welke wijze wordt de Kamer hierbij betrokken?
Bij het vaststellen van de routekaart is gekozen voor ontwikkeling van nieuwe windparken in Borssele, Hollandse Kust A en Hollandse Kust B. Dit is gedaan op basis van een groot aantal onderzoeken die tegelijkertijd met de routekaart naar uw Kamer gestuurd zijn (Kamerstukken 2014/15, 33 561, nr. 11). Daarna zijn er nog diverse brieven over de kosten toegestuurd (Kamerstukken 2014/15, 33 561, nrs. 12, 15 en 18).
In de Haalbaarheidsstudie Windenergie op zee (Kamerstukken 2014/15, 33 561, nr. 11) is gekeken of windenergie op zee dichter bij de kust mogelijk was en of het goedkoper was dan in verder weg gelegen gebieden. Op basis van onderzoeken en het proces met stakeholders heeft het Kabinet ervoor gekozen een groot deel van de onderzochte gebieden niet te benutten en slechts de strook tussen de 10 en 12 mijl aan te willen wijzen. Voordat wordt overgegaan tot aanwijzing van gebieden tussen de 10 en 12 mijl wordt een milieueffectrapportage (MER) uitgevoerd. De ingediende zienswijzen op de NRD worden daarbij betrokken. Aan de hand van de resultaten daarvan wordt een ontwerpstructuurvisie opgesteld. Die wordt (naar verwachting in het eerste kwartaal van 2016) naar uw Kamer gestuurd. Ook op dit ontwerp is weer inspraak mogelijk.
Kunt u een kaart (schaal 1:150.00) aan de Kamer doen toekomen waarin limiterende activiteiten zoals de kabelveiligheidszones, scheepvaartroutes, te vermijden gebieden en pijpleidingen zijn ingetekend tezamen met de reeds geplaatste windmolenparken en de aangewezen windmolengebieden zowel binnen als buiten de 12 mijlszone?
Ja, zie bijgeleverde kaart.1 Toelichting: de ruimte voor windenergie op de Noordzee wordt beperkt door de ruimte die nodig is voor veilige scheepvaart in de (internationale) scheepvaartroutes, in voorzorggebieden en nabij ankergebieden. Bij de begrenzing van de gebieden is hiermee rekening gehouden (zie ook het antwoord op vraag 6). In de aangewezen gebieden zelf moet nog rekening worden gehouden met onderhoudszones langs kabels en leidingen. Daarnaast liggen er in en rond de gebieden HK A en HK B nog mijnbouwplatforms. Rond deze platforms geldt een veiligheidszone van 500 meter, waarbinnen geen andere obstakels gebouwd mogen worden. Daarnaast moet voldoende ruimte beschikbaar blijven voor de bereikbaarheid van de platforms door helikopters.
Waarom is in de Haalbaarheidsstudie Windenergie op zee binnen de 12 mijlszone bij geen van de onderzoeken rekening gehouden met cumulatieve effecten? Kunt u aangeven hoe en op welk moment er wel rekening gehouden wordt met de cumulatie van effecten? Deelt u de mening dat, zolang er geen inzicht is in de cumulatieve effecten, er geen gedegen beslissing gemaakt kan worden ten aanzien van het aanwijzen van gebieden binnen de 12 mijlszone? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) uit te laten voeren waaruit de cumulatieve effecten duidelijk worden? Op welke termijn wilt u dit doen en wat betekent dit voor het besluitvormingsproces?
De Haalbaarheidsstudie was bedoeld om inzage te krijgen in de mogelijkheden van en het draagvlak voor windenergie in de 12-mijlszone. Op basis van deze studie heeft het kabinet in de routekaart gekozen om drie van de vijf onderzochte gebieden te laten vervallen en van de overige twee gebieden alleen de stroken tussen de 10 en 12 mijl te benutten, op minimaal 18,5 km uit de kust. Bij de formele aanwijzing van deze stroken worden de (cumulatieve) ecologische effecten onderzocht in het kader van de MER.
De Commissie voor de Milieueffect-rapportage (Commissie m.e.r.) heeft in haar advies bij de Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee aangedrongen op een zelfstandig toetsingskader voor cumulatie van effecten op natuur. Het Rijk heeft daarop het zogenoemde Kader ecologie en cumulatie (KEC) ontwikkeld. Bij een tussentijds advies over een concept-projectMER van de kavelbesluiten I en II van windenergiegebied Borssele en het daarbij gehanteerde KEC heeft de Cie m.e.r. geoordeeld dat een belangrijke stap voorwaarts is gezet in de beschrijving en beoordeling van de cumulatieve effecten op zeezoogdieren en vogels van (ook toekomstige) windparken op zee.
Ook bij het – in de tweede helft van dit jaar – opstellen van de MER en de Passende Beoordeling bij de opstelling van de Rijksstructuurvisie Aanvulling gebied Hollandse Kust zal het KEC worden toegepast.
Waarom kunnen de 2 mijl binnen de 12 mijlszone niet aan de achterkant van het gebied geplaatst worden? Welke kosten zijn ermee gemoeid als we dat wel zouden doen? Welke andere regels hebben betrekking op dat gebied?
De huidige routering voor scheepvaart op de Noordzee is na 5 jaar van voorbereiding en internationaal overleg in augustus 2013 doorgevoerd. Dit is gedaan om scheepvaart op de Noordzee veiliger en efficiënter te maken en meer ruimte te scheppen voor ander gebruik, zoals de olie- en gaswinning en de aanleg van windparken.
Het gebied Hollandse Kust is aangewezen met de vorig jaar vastgestelde Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee. De in 2013 gewijzigde scheepvaartroutes vormden het uitgangspunt voor het aanwijzen van het windenergiegebied.
De gebieden voor windenergie moeten altijd op veilige afstand van de scheepvaartroutes en ankergebieden liggen. Die afstand wordt bepaald met het «afwegingskader voor veilige afstanden tussen scheepvaartroutes en windparken», zoals vastgelegd in het National Waterplan 2009 – 2015. In het ontwerp Nationaal Waterplan 2016–2021 wordt dit het «ontwerpcriterium afstand tussen scheepvaartroutes en windparken» genoemd.
De noordelijke en westelijke grenzen van HK A en HK B zijn zo opgesteld dat ze aan het ontwerpcriterium voldoen. Met dit criterium is het niet mogelijk om aan de «achterkant» van de aangewezen windenergiegebieden nog extra ruimte voor windenergie te vinden zonder dat dit ten koste gaat van de veilige scheepvaart in de internationale scheepvaartroutes.
Is er onderzoek gedaan naar de kosten en baten voor het plaatsen van windmolens in het gebied 2 mijl achter de 12 mijlszone? Zo ja, is hier ook rekening gehouden met de cumulatieve effecten? Zo nee, bent u bereid een volledig onderzoek naar de haalbaarheid van uitbreiding achter de 12 mijlszone te doen? Bent u bereid een MKBA uit te voeren voor het plaatsen van windmolens tussen het gebied 2 mijl achter de 12 mijlszone die een-op-een vergelijkbaar is met een MKBA binnen de 12 mijlszone?
Uit de beantwoording van vraag 6 volgt dat uitbreiding achter de 12-mijlszone niet haalbaar is. Onderzoeken en analyses zijn derhalve niet zinvol.
Digitale dossier- en archiefvorming |
|
Ingrid de Caluwé (VVD), Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de brandbrief van bestuurders van gemeenten, waterschappen en provincies over de gevolgen van de slechte digitale dossier- en archiefvorming bij decentrale overheden?1
Ja.
Is aan de bestuurders enige richtlijn meegegeven over de manier waarop digitale archieven ingericht moeten worden, zowel voor de opslag van gegevens, als ook voor de gemakkelijke uitwisseling van gegevens tussen diverse overheden?
Voor de inrichting van werkprocessen en informatiesystemen zijn modelarchitecturen beschikbaar; voor gemeenten is deze in detail uitgewerkt in een zaaktype-catalogus. In de Archiefregelgeving is voorgeschreven aan welke eisen overheden moeten voldoen voor duurzaam beheer en beschikbaar stelling van hun informatie; voor gemeenten is de Baseline Informatiehuishouding Gemeenten beschikbaar. Toevoegen van zogenoemde metadata is daarvoor van groot belang. In opdracht van Archief 2020 heeft KING het Toepassingsprofiel Lokale Overheden (TMLO) opgesteld waarmee door het gebruik van het gemeenschappelijke metadataschema de uitwisseling tussen overheden wordt bevorderd.
Voor het duurzaam digitaliseren zijn er meerdere lopende initiatieven. Het project AIDO heeft onder meer tot doel richtlijnen te ontwikkelen voor de inrichting van digitale archieven (e-depotvoorzieningen). Er zijn verschillende oplossingen in beeld en daarvoor zijn er verschillende aanbieders en partijen in overleg (Nationaal archief, regionale historische centra, streek- en stadsarchieven. In het rapport van AIDO Functionaliteit E-depotvoorzieningen decentrale overheden is een denkkader ontwikkeld voor het maken van keuzes.
Welke consequenties voorziet u voor de openbaarheid van bestuur als gevolg van slechte digitale dossier- en archiefvorming?
Kennis over het overheidshandelen moet beschikbaar zijn en blijven als cultureel erfgoed en als geheugen van het overheidsbestuur. Democratisch openbaar bestuur veronderstelt transparantie en de mogelijkheid van controle en verantwoording zowel op de korte als de langere termijn. Dat betekent onder meer controleerbaarheid van de macht door transparante besluitvormingsprocedures met regels over rekening en verantwoording in de openbaarheid. Nagegaan moet bijvoorbeeld kunnen worden of het financiële beheer rechtmatig is geweest. Gevoerd beleid en bestuurlijk handelen dienen vatbaar te zijn voor (politieke) beleidsevaluatie juist achteraf.2 Dat vergt bewustwording en onderkenning van het belang van een gedegen overheidsadministratie en van duurzame archivering. Elk document dat bij de overheid berust, valt in principe onder de Wob. Daarbij is de aard van het document, het medium of de drager van de gegevens (papier of digitaal bestand), niet onderscheidend. Een Wob-verzoek kan dan ook betrekking hebben op alle mogelijke documenten en soorten informatie(dragers).
Is er aan overheden enige richtlijn meegegeven over de manier waarop digitale archieven ingericht worden bezien vanuit de openbaarheid van bestuur?
Bij het antwoord op vraag 3 is gewezen op het verband tussen dossier- en archiefvorming en het belang van deugdelijk bestuur. Elk soort overheidsdocument valt als gezegd in beginsel onder de openbaarmakingsvoorschriften van de Wob en dat veronderstelt een beschikbaarheid. De vraag hoe, voor hoe lang en op welke wijze documenten bewaard moeten worden, wordt bepaald door de Archiefwet- en regelgeving. Na maximaal 20 jaar dienen archieven overgebracht te worden naar de archiefbewaarplaats. Na overbrenging van de archieven naar de archiefbewaarplaats wordt de informatie in principe openbaar. Door Archief 2020 en AIDO zijn decentrale overheden erop gewezen dat door archieven actief en vervroegd over te brengen openbaarheid bevorderd kan worden. 3 Ook op rijksniveau wordt een normenkader voor duurzame toegankelijkheid (DUTO) ontwikkeld. Dat kan ook door andere overheden ook worden toegepast.
Welke stappen gaat u zetten na de bovengenoemde oproep van de bestuurders?
Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van de vragen4 van de leden de leden Schouw c.s. (D66) over deze aangelegenheid, hebben wij van de oproep en waarschuwingen van deze bestuurders terdege kennis genomen en hun zorgen over de bewaring van overheidsinformatie worden gedeeld. We onderschrijven de aanbevelingen die in dat kader worden genoemd en programma’s als Archief 2020 en AIDO worden vanuit het Rijk ondersteund.
De beoordeling van luchtkwaliteit bij plattelandswoningen |
|
Hayke Veldman (VVD), Remco Dijkstra (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Luchtkwaliteit beoordelen bij plattelandswoningen» van 4 februari 2015?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht c.q. Wet plattelandswoningen en de Wet milieubeheer zich verhouden tot de aangehaalde uitspraak van de Raad van State?
De Wet plattelandswoningen had en heeft ten doel bewoning van voormalige agrarische bedrijfswoningen door derden mogelijk te maken, zonder dat dit tot milieubelemmeringen leidt voor de ontwikkeling van het betrokken bedrijf waartoe de woning behoorde. Daartoe worden in de Wet plattelandswoningen deze voormalige agrarische woningen blijvend beschouwd als onderdeel van het bedrijf waar deze toe behoorde, waardoor bij deze woning niet de milieubelasting door het «eigen» bedrijf hoeft te worden beoordeeld.
Voor luchtkwaliteit heeft de ABRvS geoordeeld dat bij deze «plattelandswoningen» de milieubelasting door fijn stof vanuit het «eigen» bedrijf, waar de woning voorheen bij hoorde, wel moet worden beoordeeld. Dit volgt volgens de ABRvS uit de Wet milieubeheer, die bepaalt dat alleen op bepaalde locaties, waaronder arbeidsplaatsen, de luchtkwaliteit niet hoeft te worden beoordeeld. Dit volgt op zijn beurt
weer uit de Europese richtlijn luchtkwaliteit. Volgens de ABRvS is bij bewoning door derden geen sprake meer van zo’n arbeidsplaats en moet daarom de luchtkwaliteit bij de voormalige bedrijfswoning wel worden getoetst. De Wet plattelandswoningen staat hier volgens de ABRvS los van.
Waarom gelden er andere eisen voor de luchtkwaliteitseisen bij plattelandswoningen bij een actief agrarisch bedrijf of een voormalige plattelandswoning? Is dat ook het geval wanneer de bewoners een en dezelfde zijn, maar gestopt zijn en in de woning willen blijven wonen?
De Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit gelden in beginsel overal. Onder meer als het gaat om arbeidsplaatsen is de richtlijn luchtkwaliteit niet van toepassing, want dan gelden specifieke bepalingen betreffende gezondheid en veiligheid op de arbeidsplaats. Op bedrijfsterreinen, waar alle relevante bepalingen inzake gezondheid en veiligheid op het werk gelden, hoeft volgens de richtlijn daarom ook geen beoordeling plaats te vinden aan de grenswaarden. Bij een actief agrarisch bedrijf geldt de richtlijn luchtkwaliteit dus niet op het terrein van het eigen bedrijf, daarbuiten wel. Bij een voormalige agrarische bedrijfswoning is volgens de uitspraak van de ABRvS geen sprake meer van een arbeidsplaats en moet daarom de milieubelasting door fijn stof (en andere stoffen waarvoor in richtlijn luchtkwaliteit grenswaarden zijn geformuleerd) vanuit het «eigen» bedrijf worden beoordeeld.
Kunt u aangeven of er voor bewoning op agrarische percelen in bepaalde gevallen mogelijkheid bestaat tot ontheffing van luchtkwaliteitseisen? Zo ja, in welke gevallen? Zo nee, welke flexibiliteit kan er dan bijvoorbeeld geboden worden voor de ouders van opvolgers die op het erf willen blijven wonen?
In de Europese richtlijn luchtkwaliteit zijn locaties aangegeven waar geen beoordeling van de luchtkwaliteit plaatsvindt. Het gaat daarbij om:
De richtlijn biedt geen ruimte om andere locaties uit te sluiten van beoordeling van de luchtkwaliteit. Wel zal ik nagaan of er anderszins mogelijkheden zijn om te komen tot nuancering en flexibilisering.
Deelt u de mening dat mensen die op het platteland gaan wonen zelf kiezen voor de karakteristieke kenmerken van het platteland en dus ook voor de leefomstandigheden inclusief ontwikkelingen? Zo ja, waarom gelden er dan andere luchtkwaliteitseisen? Zo nee, waarom niet?
Ik wil zoveel mogelijk belemmeringen wegnemen om ontwikkelingen mogelijk te maken op het platteland en te zorgen voor een goed evenwicht tussen wonen en werken om de vitaliteit van het platteland te waarborgen.
De beweegredenen om te gaan wonen op het platteland spelen geen rol bij de werking van de richtlijn luchtkwaliteit en de implementatie daarvan in de Wet milieubeheer. Deze (Europese) regels pakken verschillend uit in verschillende gebieden, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3. Zoals opgemerkt onderschrijf ik nog steeds de gedachte en het beoogde doel van de Wet plattelandswoningen en zal ik tegen die achtergrond naar een oplossing zoeken.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat nieuwe bewoners op of in de buurt van een agrarisch perceel de activiteiten van een agrarisch bedrijf kunnen belemmeren dan wel blokkeren? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik aangeef bij de beantwoording van vraag 5 wil ik zoveel mogelijk belemmeringen wegnemen om ontwikkelingen mogelijk te maken op het platteland en te zorgen voor een goed evenwicht tussen wonen en werken om de vitaliteit van het platteland te waarborgen en zal ik tegen die achtergrond naar een oplossing zoeken. Ik wil gemeenten in staat stellen deze balans tussen wonen en werken op het platteland te realiseren.
Wat zijn de consequenties van de uitspraak van de Raad van State voor eigenaren van plattelandswoningen? Wat betekent dit voor de leefbaarheid op het platteland?
De consequenties van de uitspraak ga ik nader onderzoeken tegen de achtergrond van de doelen die ik wil realiseren voor gemeenten. Zie de beantwoording bij vraag 6.
Is er met de invoering van de Omgevingswet meer flexibiliteit mogelijk dan nu met betrekking tot bewoning op agrarische percelen?
Mijn voornemen is om in het toekomstige Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) een voorziening op te nemen als bedoeld in de Wet plattelandswoningen. Voorstel is om een beperkte verbreding mogelijk te maken voor gemeenten die daaraan behoefte hebben en dit te laten gelden voor een beperkt aantal categorieën van gevallen. Maar ook voor het Bkl geldt dat de mogelijkheden worden onderzocht om de beperkingen die de uitspraak van de ABRvS met zich brengt te kunnen ondervangen.
De gevolgen van windenergiegebieden op zee voor de visserij |
|
Hayke Veldman (VVD), René Leegte (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Wind op zee- kavels Borssele»1 en de conceptnotitie Reikwijdte en Detailniveau milieueffectrapport kavelbesluiten Borssele?
Ja.
Wat is de economische schade voor de beroepsvisserij als gevolg van de twee windparken in het windenergiegebied Borssele?
In het Nationaal Waterplan (NWP) is het gebied Borssele sinds 2009 aangewezen als een voor windenergie geschikt gebied. Daarmee was sindsdien voorzienbaar dat er windenergie zou kunnen komen. In het NWP is opgenomen dat het kabinet prioriteit geeft aan activiteiten van nationaal belang, waaronder duurzame (wind)energie. Bij de afweging tot het nemen van een kavelbesluit in het gebied Borssele worden andere activiteiten, zoals visserij, wel betrokken. De gevolgen voor de visserij worden kwalitatief en waar mogelijk kwantitatief beoordeeld. De conceptnotitie Reikwijdte en Detailniveau milieueffectrapport kavelbesluiten Borssele is hierbij de eerste stap. In het uiteindelijke milieueffectrapport zullen de effecten op de visserij worden beschreven. Op dit moment is dan ook nog niet aan te geven wat de effecten zullen zijn.
In de conceptnotitie Reikwijdte en Detailniveau staat geschreven dat de visgronden met een heel klein percentage afnemen ten opzichte van het totale hiervoor beschikbare gebied (p. 26); deelt u de mening dat het percentage van het totale gebied niet relevant is, omdat de zee niet homogeen is? Graag een toelichting.
Indien de visserijsector tijdig informatie kan verschaffen over specifieke gebieden waar waardevolle vis wordt gevangen, zal dit worden meegenomen bij het in beeld brengen van de effecten. Met de visserijsector is overigens afgesproken dat zij bij het nemen van de kavelbesluiten betrokken blijven.
In hoeverre houdt u rekening met het moeten omvaren als gevolg van de aanleg van de windparken en de daarmee gepaard gaande hogere energiekosten? Bent u bereid de werkelijke en volledige economische schade voor de visserijsector als gevolg van de windparken inzichtelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
In het uiteindelijke milieueffectrapport zullen de voor het kavelbesluit relevante effecten, waaronder indien relevant de economische effecten op de visserij, worden beschreven. Het omvaren kan één van deze effecten zijn.
Men is voornemens een onderzoek te doen om de doorvaart voor boten met een lengte kleiner dan 24 meter toe te staan; bent u bereid om ook onderzoek te doen of de doorvaart van kotters met een lengte van ongeveer 42 meter toegestaan kan worden, net zoals bij windparken in het Verenigd Koninkrijk? Zo nee, waarom is de regelgeving in Nederland dan strenger dan in het Verenigd Koninkrijk? Zo ja, op welke termijn wordt de Kamer geïnformeerd over dit onderzoek?
Op 12 december 2014 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu het ontwerp Nationaal Waterplan 2016–2021 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2014/15, 31 710, nr. 35). In de bijbehorende ontwerp Beleidsnota Noordzee is als uitkomst van onderzoeken naar doorvaart opgenomen dat het de intentie en gedachte is om doorvaart mogelijk te maken voor vaartuigen kleiner dan of gelijk aan 24 meter lengte, onder voorwaarden die handhaafbaar moeten zijn en moeten leiden tot een acceptabel niveau van «Search and Rescue»-mogelijkheden. Het gevraagde onderzoek is dus reeds gedaan. De maatvoering van 24 meter sluit aan bij een gebruikelijke grens die binnen de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) wordt gehanteerd. Het is ook de maximum maat voor Eurokotter. Daarmee is deze grens voor de handhaving en regelgeving eenvoudiger.
De situatie is in de landen aan de Noordzee divers. Bijvoorbeeld in België is en wordt de komende jaren doorvaart van de windparken helemaal niet toegestaan. In het Verenigd Koninkrijk is geen grens gesteld voor de omvang van de schepen die door de windparken mogen varen. De Nederlandse overheid zit hier tussenin en vindt het niet wenselijk om grote schepen in windparken toe te staan, vanwege de schade die ontstaat als grote schepen tegen windturbines aanvaren of aandrijven.
De nog uit te voeren onderzoeken in 2015 betreffen testen met betrekking tot de handhaafbaarheid en «Search and Rescue»-mogelijkheden. Op basis van de testresultaten zal eind 2015 een definitief besluit worden genomen over het al dan niet toestaan van doorvaart en medegebruik. De visserijsector is en wordt door gesprekken en bijeenkomsten betrokken bij de totstandkoming van het beleid ten aanzien van doorvaart en medegebruik in Nationaal Waterplan 2016–2021 en bij de kavelbesluiten.
Het bericht dat TenneT een tracé voor hoogspanningskabels plotseling verlegt |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Nieuwe 380 kV hoogspanningslijn: «Aantasting leefklimaat Oosterhout»» en «Oosterhout blijft zich verzetten tegen hoogspanningstracé 380kV»? 1 2
Ja.
Kunt u aangeven hoe het kan dat TenneT zo laat pas conclusies trekt ten aanzien van de net-veiligheid van het eerder gekozen tracé?
Een werkgroep bestaande uit medewerkers van Economische Zaken, TenneT en Netbeheer Nederland heeft in 2012/2013 geanalyseerd welke investeringen in enkelvoudige storingsreserve (ook wel: redundantie) in het hoogspanningsnet doelmatig en wenselijk zijn. De aanleiding was dat de normen in de Netcode en de normen in de Elektriciteitswet 1998 op dit punt uiteenlopen. Conclusie van deze analyse was dat het eisen van enkelvoudige storingsreserve voor hoogspanningsmasten zou leiden tot disproportionele investeringen. Gezien de kleine kans dat een mast omvalt als gevolg van bijvoorbeeld extreme weersomstandigheden of impact van buitenaf, is het eisen van enkelvoudige storingsreserve voor hoogspanningsmasten niet wenselijk. Hiermee is echter nog niets gezegd over de aanvaardbaarheid van de gevolgen van een omvallende mast en een falende verbinding. Wat de impact van een falende verbinding is verschilt per situatie.
De bovenstaande analyse is voor TenneT aanleiding geweest om te laten onderzoeken door DNV KEMA wat de gevolgen zijn van een falende mast met daarop 4 circuits EHS (4x380) zodat kan worden bepaald in welke situatie het totale verlies van een 4-circuit verbinding nog acceptabel zou zijn uit oogpunt van leveringszekerheid en uit hoofde van internationale verplichtingen. Het falen van een verbinding, bijvoorbeeld als een mast omvalt waardoor alle lijnen breken, zou kunnen leiden tot een opeenstapeling van effecten (cascade-effecten) zelfs buiten Nederland. De kans hierop is klein, maar de gevolgen kunnen zeer groot zijn (grootschalige black out).
Naar aanleiding hiervan heeft TenneT in juli 2014 geconstateerd dat de toepassing van 4-circuitverbindingen in de nationale 380 kV-ring en in de verbindingen die deel uitmaken van het Europese net (interconnectie) zeer ongewenst is. Dit betekent dat het voorgenomen tracé uit 2011 niet langer aanvaardbaar is omdat op dit tracé werd uitgegaan van een dergelijke verbinding.
Klopt het dat bij de beslissing tot een ander tracé geen bewoners en lokale bestuurders zijn betrokken? Zo ja, waarom niet?
In juli 2014 heeft TenneT conclusies getrokken op basis van het door haar uitgevoerde onderzoek. Vanwege de onzekerheid over de uitkomsten van het onderzoek naar de toepassing van 4x380 is niet eerder over een mogelijke wijziging met bestuurders en de omgeving gecommuniceerd. In augustus hebben de Minister van Infrastructuur en Milieu en ik op basis van de beschikbare informatie een afweging kunnen maken om te komen tot een alternatief voorgenomen tracé. Besloten is om deze wijziging gelet op de grote impact direct na de zomervakantie te communiceren. Op 27 augustus 2014 heb ik contact opgenomen met de verantwoordelijke gedeputeerde. Direct daarna zijn alle bestuurders van de betrokken gemeenten gebeld en zijn alle omwonenden van zowel het oude als het nieuwe tracé per brief op de hoogte gesteld.
Klopt het dat informatieavonden over de beslissing tot het aanpassen van het tracé zijn afgelast? Zo ja, waarom?
Ja. Deze informatieavonden heb ik helaas moeten afzeggen omdat de openbare orde en de veiligheid van de daar aanwezige mensen niet te garanderen was. Over het zelfde onderwerp is op 23 september wel een informatievond in Etten-Leur geweest.
Klopt het dat de bewoners en lokale bestuurders meer dan twee maanden na bovenstaand bericht nog niet helder geïnformeerd zijn over de aanpassing van het tracé? Zo ja, deelt u de mening dat dit voor de bewoners en lokale bestuurders uitermate vervelend is?
Nee, dit klopt niet. In de afgelopen periode is gesproken met bestuurders, onder meer door mijzelf. Daarnaast is veel tijd besteed aan het beantwoorden van de vragen die via mail en brieven zijn gesteld aan het ministerie en TenneT en is de informatie op de projectwebsite aangevuld (www.zuid-west380kV.nl). Het is natuurlijk vervelend dat door het moeten afzeggen van twee van de drie avonden mensen op dat moment niet persoonlijk te woord konden worden gestaan. Inmiddels vinden nieuwe informatieavonden plaats en is het aantal bijeenkomsten verhoogd naar vijf gezien de grote belangstelling.
Is de regering bereid er zorg voor te dragen dat op zeer korte termijn de bewoners en lokale bestuurders antwoord krijgen op hun vragen over het nieuwe tracé?
Zoals aangegeven gaat het om uitstel van de informatieavonden, niet om afstel. Er zijn vijf nieuwe informatieavonden georganiseerd waarvan de eerste inmiddels hebben plaatsgevonden. In overleg met de betrokken overheden is gekeken hoe de informatievoorziening op een goede wijze plaats kan vinden zodat geïnteresseerden en belanghebbenden de mogelijkheid hebben om vragen te stellen over het voorgenomen gewijzigde tracé aan medewerkers van de ministeries van Economische Zaken en Infrastructuur en Milieu en van TenneT en om met hen in gesprek te gaan.