Het bericht dat een vrouw 7.000 euro plus een boete moet terugbetalen omdat zij boodschappen kreeg van haar moeder |
|
Wim-Jan Renkema (GL), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Vrouw met bijstand krijgt boodschappen, 7.000 euro teruggevorderd»?1
Ik ken het door u aangehaalde bericht, maar ook andere recente berichten. Deze berichten roepen zorgen op over de hardheid binnen de Participatiewet en de mogelijkheden tot maatwerk. Die zorgen neem ik zeer serieus. Ik heb deze zelf ook. De situatie vraagt om snel handelen en oplossingen bieden waar nodig. In de brief van 18 januari jl. heeft voormalig staatssecretaris Van ’t Wout beschreven welke stappen op korte termijn worden gezet om te inventariseren welke onderdelen van de Participatiewet in de praktijk onevenredig hard uitpakken en hoe deze knelpunten – in samenwerking met gemeenten - kunnen worden opgelost.
Daarbij geldt dat ik als minister en dus stelselverantwoordelijke niet op een individuele casus in kan gaan. Tegelijkertijd snap ik het vraagstuk bij deze casus: wat mag je wel of niet aan giften ontvangen in de bijstand en wanneer moet je de gemeente daarvan op de hoogte stellen? Kleine giften zoals die in het dagelijks verkeer gebruikelijk zijn (af en toe een boodschappentas, of de gebruikelijke verjaardag- of sinterklaascadeaus) horen geen gevolgen te hebben voor het recht op bijstand. Anderzijds zal er ook weinig twijfel zijn over het oordeel dat een maandelijkse gift van een hoog bedrag wel gevolgen voor het recht op bijstand heeft. Bij andere (beperktere) giften, zeker als deze in natura worden aangeboden, is het antwoord op de vraag of deze verantwoord zijn uit oogpunt van bijstandsverlening echt afhankelijk van de omstandigheden van betrokkene. Dat maakt het complex, moeilijk voor de uitvoering en onduidelijk voor de bijstandsgerechtigde. Samen met gemeenten wil ik kijken of meer algemene kaders kunnen worden opgesteld. Dergelijke kaders moeten meer duidelijkheid bieden over de gevolgen van giften voor de bijstandsuitkering. Het evenwicht tussen het vangnetkarakter van de bijstand en de menselijke maat blijft hierbij van belang.
Deelt u de opvatting dat de bijstand onvoldoende inkomen biedt voor een fatsoenlijk bestaan? Zo nee, waarom niet?
De bijstand biedt een sober vangnet, met een activerend karakter. De bijstandsuitkering is bedoeld voor de noodzakelijke kosten van bestaan. Daarnaast bieden toeslagen aanvullende inkomensondersteuning voor huishoudens met lage inkomens. Toeslagen zijn gericht op de kosten van zorg, een huurwoning, kinderen en kinderopvang. Afhankelijk van de huishoudsituatie kunnen toeslagen een substantieel aandeel zijn van het totale inkomen.
De nadelen van het huidige toeslagenstelsel zijn echter vanuit burgerperspectief niet acceptabel. Een stap naar een ander toeslagenstelsel is noodzakelijk. Daarom heeft het kabinet een breed spectrum aan alternatieven voor het toeslagenstelsel uit laten werken. Onderdeel van de uitwerking is ook een verhoging van het wettelijk minimumloon en daaraan gerelateerde uitkeringen. De uitwerking is in december aan de Tweede Kamer aangeboden. Hiermee kan bij de komende formatie worden besloten om het toeslagenstelsel, geheel of gedeeltelijk, te hervormen of af te schaffen.
Deelt u de mening dat het bieden van hulp aan familie, vrienden en vreemden eerder beloond dan bestraft zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Het is niet het oogmerk van de wet om de vrijgevigheid van instellingen of personen te ontmoedigen. Giften worden op basis van de wet dan ook niet tot de middelen gerekend voor zover dat, gezien de bestemming en de hoogte van de gift, uit oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is.
Gezien het minimumbehoeftekarakter van de bijstand kan de vrijlating echter niet onbeperkt zijn. Wat betreft de hoogte van de gift geldt dat het in de rede ligt om de gift in aanmerking te nemen voor zover cumulatie daarvan met de bijstand leidt tot een bestedingsniveau dat niet verenigbaar is met hetgeen op bijstandsniveau gebruikelijk is. De wet vraagt gemeenten maatwerk toe te passen en bij de afweging of de gift met het oog op bijstandsverlening verantwoord is, niet alleen te kijken naar de hoogte van, maar ook de bestemming van de gift.
Uit welk artikel of element van de wetsgeschiedenis volgt dat een wekelijkse tas met boodschappen moet worden aangemerkt als een op geld waardeerbaar voordeel en als onderdeel van het inkomen van mensen die een uitkering krijgen?
Noch in de eerdere Wet werk en bijstand, noch in de Participatiewet wordt met zoveel woorden het schenken van een tas met boodschappen genoemd. Het viel en valt onder een gift, waarbij, zoals ik reeds heb opgemerkt, het niet als middel wordt aangemerkt voor zover dat naar het oordeel van de gemeente uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is. Bij mijn antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven wat de memorie van toelichting bij de Wwb op dit punt vermeldt.2
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in eerdere jurisprudentie3 bepaald dat een wekelijkse verstrekking van huishoudelijke artikelen een op geld waardeerbaar voordeel oplevert dat voor de vaststelling van het recht op en de hoogte van de uitkering van belang kan zijn.
Op welke wijze wordt precies berekend hoeveel op geld waardeerbaar voordeel deze persoon heeft genoten?
Indien er geen zicht is op het exact genoten voordeel en de bijstandsgerechtigde daarover ook geen opheldering verschaft, dan dient het bestuursorgaan een schatting te maken van het financieel voordeel dat is genoten. Voor een reële schatting van de waarde van kosten/boodschappen levensonderhoud worden in jurisprudentie van de CRvB de NIBUD-normen als richtlijn geaccepteerd.4
Sinds wanneer schrijft wetgeving voor dat giften of hulp volledig moeten worden aangemerkt als inkomen dat dient te worden gekort op de bijstandsuitkering?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, bepaalt de wet dat giften buiten beschouwing worden gelaten voor zover zij naar het oordeel van de gemeente uit oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn. Indien een gift van dusdanige aard is dat hij wel in aanmerking dient te worden genomen, zal een incidentele gift als vermogen worden aangemerkt en enkel gevolgen hebben voor het recht op bijstand indien betrokkene hierdoor over een vermogen beschikt boven de voor hem geldende vermogensgrens. Is sprake van een gift van meer periodieke aard dan zal deze als inkomen op de bijstandsuitkering in mindering worden gebracht.
De bepaling zoals deze nu in de wet is opgenomen, was op vergelijkbare wijze opgenomen in de Wet werk en bijstand en stamt oorspronkelijk uit 1965 (artikel 7 ABW).
Hoe verklaart u dat steun in natura, zoals een tas boodschappen, moet worden verrekend met de uitkering, terwijl dit de kern vormt van het gemeentelijke armoedebeleid?
Zoals in mijn antwoord op vraag 3 en 6 aangegeven kan niet in algemene zin gesteld worden dat giften met de bijstand verrekend moeten worden. Giften worden enkel in aanmerking genomen voor zover ze met het oog op bijstandsverlening niet verantwoord zijn.
De gemeente zal zich hierover een oordeel moeten vormen. Dat vraagt om maatwerk. Zij zal bij haar afweging dan ook verschillende elementen moeten betrekken. Denk daarbij aan de hoogte van de gift, de bestemming, de periodiciteit (wekelijks, maandelijks, incidenteel) en ook de specifieke omstandigheden van betrokkene.
In dat kader zij er ook op gewezen dat voedselbanken strenge voorwaarden kennen voor de verstrekking van de voedselpakketten. Zo wordt er onder meer naar de daadwerkelijk resterende bestedingsruimte van betrokkene gekeken. Dat zijn omstandigheden die ook een gemeente bij haar overwegingen zal betrekken om deze giften in de regel niet in aanmerking te nemen.
Welke beleidsvrijheid hebben gemeenten om steun in natura te verrekenen met de uitkering? Waarom worden voedselpakketten van de voedselbank doorgaans niet aangemerkt als een op geld waardeerbaar voordeel?
Ontvangt u signalen dat gemeenten voedselpakketten van voedselbanken wel degelijk aanmerken als een op geld waardeerbaar voordeel? Vindt u dat wenselijk? Zo nee, wat ga u daaraan doen?
Ik heb geen algemeen beeld hoe gemeenten met voedselpakketten van de voedselbanken omgaan. Ik heb echter wel begrepen dat het voorkomt dat gemeenten voedselpakketten van de voedselbank bij vaststelling van de hoogte van de bijstand in aanmerking nemen. Zoals in mijn antwoorden op vragen van de Kamerleden Peters, Slootweg en Omtzigt met betrekking tot dezelfde casus aangegeven wil ik met gemeenten hierover in gesprek gaan.
Vindt u dat deze casus aantoont dat wet- en regelgeving moeten worden aangepast zodat mensen niet worden geconfronteerd met hoge terugvorderingen en boetes als zij hulp van familie ontvangen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven, roept deze casus zorgen op over de hardheid binnen de Participatiewet en de mogelijkheden tot maatwerk. Die zorgen neem ik zeer serieus. In de brief van 18 januari 2021 heeft voormalig Staatssecretaris Van ’t Wout verschillende acties beschreven om enerzijds actief te inventariseren waar binnen de uitvoering van de Participatiewet situaties kunnen ontstaan die een onredelijke hardheid tot gevolg hebben en anderzijds voortvarend de mogelijkheden te bestuderen om juist op het vlak van terugvordering en het in aanmerking nemen van giften de menselijke maat leidend te laten zijn.
Bent u bereid giften tot 1.200 euro vrij te stellen van de inlichtingenplicht? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 is de gedachte achter de huidige wet zeker niet om de vrijgevigheid van instellingen of personen te ontmoedigen. Het vangnetkarakter van de bijstand betekent echter wel dat bij giften een afweging moet worden gemaakt in hoeverre de gift verantwoord is met het oog op bijstandsverlening. De afweging die dit vraagt, is niet te vangen in een hard getal, daarin zullen naast de hoogte van de gift ook de bestemming (ter vrije besteding of juist bedoeld voor kosten waarvoor de bijstand niet bedoeld is) en de persoonlijke situatie van betrokkene moeten worden betrokken.
Zoals in de eerder aangehaalde brief van 18 januari jl. aangegeven, bestudeer ik op dit moment de mogelijkheden om met betrekking tot giften meer algemene kaders op te stellen. Dergelijke kaders moeten meer duidelijkheid bieden over de gevolgen van giften voor de bijstandsuitkering. Het evenwicht tussen het vangnetkarakter van de bijstand en de menselijke maat blijft hierbij van belang.
Nu de gemeente aangeeft de zaak opnieuw te bekijken, van welke bevoegdheden kunnen gemeenten gebruik maken om maatwerk te bieden aan ontvangers van uitkeringen, zowel in het algemeen als specifiek voor deze casus?
Meer in algemene zin geldt dat als een bijstandsgerechtigde de inlichtingenplicht niet heeft nageleefd, de gemeente zal moeten bepalen of deze schending gevolgen heeft voor zijn recht op bijstand en of te veel bijstand is verstrekt. Ook als het gaat om niet gemelde giften, is het aan de gemeente om te beoordelen of vrijlating van de gift uit een oogpunt van bijstandverlening verantwoord is. Dit is een beoordeling per individueel geval en vraagt om maatwerk. Als de gemeente van oordeel is dat de niet gemelde gift wel in aanmerking moet worden genomen en er te veel aan bijstand is verstrekt, dan kunnen de Nibud-normen richting gevend zijn bij de vaststelling van het benadelingsbedrag, maar dat valt binnen de beoordelingsvrijheid van de gemeente. Heeft de gemeente vastgesteld dat te veel bijstand is verstrekt, dan is zij op basis van de wet – bij schending inlichtingenplicht – gehouden dit bedrag terug te vorderen. Gemeenten kunnen echter bij dringende redenen geheel of gedeeltelijk van terugvordering afzien. Van dringende redenen is sprake bij bijzondere omstandigheden in het individuele geval.
Ik begrijp dat dit strenge regels zijn. Regels die van belang zijn voor het draagvlak voor het stelsel. Anderzijds ben ik ook van mening dat onredelijke hardheid in dit verband moet worden voorkomen en dat er aandacht moet zijn voor de individuele omstandigheden van de betrokkene. In de brief van 18 januari 2021 heeft voormalig Staatssecretaris Van ’t Wout verschillende acties beschreven om enerzijds actief te inventariseren waar binnen de uitvoering van de Participatiewet situaties kunnen ontstaan die een onredelijke hardheid tot gevolg hebben en anderzijds voortvarend de mogelijkheden te bestuderen om juist op het vlak van terugvordering en het in aanmerking nemen van giften de menselijke maat leidend te laten zijn.
Kunt u aangeven hoe vaak gemeenten gebruik maken van mogelijkheden maatwerk te leveren?
Nee, daar zijn geen cijfers over beschikbaar.
Op welke verschillende wijzen organiseren gemeenten uitzonderingen?
Binnen de Participatiewet zijn verschillende bepalingen opgenomen die de gemeente de mogelijkheid bieden om waar nodig maatwerk te bieden. De meest algemene maatwerk bepaling is opgenomen in artikel 18, eerste lid, waarin is bepaald dat de gemeente de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van betrokkene. Hoe gemeenten hier specifiek invulling aan geven, leggen zij veelal vast in beleidsregels.
Daarnaast is op verschillende plekken expliciet aangegeven dat de gemeente bij dringende redenen5 dan wel zeer dringende redenen6 van het wettelijk bepaalde kan afwijken.
Deelt u de analyse dat gemeenten een financiële prikkel hebben om geen maatwerk te leveren, daar zij worden geconfronteerd met extra uitgaven? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten ontvangen budgetten van het Rijk om de bijstand uit te voeren. Tekorten dienen gemeenten op te vangen uit eigen middelen en overschotten kunnen gemeenten vrij besteden aan andere doelen. Daarmee bestaat er een financiële prikkel om maatwerk doelgericht en doelmatig in te zetten. De achtergrond van deze bekostigingssystematiek wordt nader toegelicht in het antwoord op vraag 16. Budgettering in algemene zin draagt eraan bij de uitgaven beheersbaar te houden.
Wanneer is besloten tot een bekostigingsmodel waarbij gemeenten besparingen op de uitgaven aan de bijstand mogen aanwenden voor andere doeleinden? Wat was daarvoor de precieze motivatie?
Met de invoering van de Wet financiering Abw, Ioaw en Ioaz, per 1 januari 20017, werd voor het eerst een gedeeltelijke budgetbekostiging voor «de bijstandsuitkeringen» ingevoerd (25%). Het belangrijkste doel was om gemeenten meer te stimuleren om een actief beleid te voeren gericht op re-integratie van de bijstandsgerechtigden in de arbeidsmarkt.
Met de invoering van de Wet werk en bijstand (WWB), per 1 januari 2004, werd voor gemeenten een zo groot mogelijke beleidsruimte en beleidsverantwoordelijkheid gecreëerd, om «werk boven uitkering» te kunnen realiseren. Om gemeenten hiertoe voldoende ruimte te bieden ging de invoering van de WWB gepaard met decentralisatie, deregulering en de rapportage. Bij een dergelijke verregaande wijziging in de gemeentelijke bevoegdheden en beleidsruimte hoorde een passend financieel arrangement om de financiële verantwoordelijkheid in overeenstemming te brengen met de beleidsmatige verantwoordelijkheid. Het regeerakkoord van het kabinet Balkende 18, voorzag erin dat de budgetbekostiging werd verhoogd van 25% naar 100%. Deze bekostigingsvorm is gebaseerd op de visie dat bevoegdheden en taken belegd moeten worden bij het bestuursorgaan dat het dichtst bij de burger staat en dat dit bestuursorgaan (in dit geval de gemeente) daarbij ook ruimte moet hebben om de uitvoering van de wet af te stemmen op de lokale omstandigheden. De budgetbekostiging bevordert dat gemeenten zelf ook belang hebben bij een goede, doeltreffende en daarmee financieel beheersbare wetsuitvoering.
Gemeenten ontvangen voor de uitvoering van de bijstand (uitvoeringskosten) van oudsher middelen via de algemene uitkering in het gemeentefonds.
De middelen die gemeenten ontvangen voor re-integratie van de doelgroep van de Participatiewet op de arbeidsmarkt worden sinds 2015 verstrekt via het gemeentefonds, net als een groot deel van de overige middelen in het sociaal domein (zoals de middelen voor de WMO en Jeugdzorg).
Door de ontschotting van al deze middelen worden gemeenten in staat gesteld om, binnen de landelijke kaders in de regelgeving, lokale keuzes te maken rekening houdend met de lokale omstandigheden, en zo maatwerk te bieden aan hun burgers. Het college verantwoordt zich daarover aan de gemeenteraad.
Hoeveel vergelijkbare casussen – waarbij een hulp van familie, vrienden of vreemden leidt tot hoge terugvorderingen – zijn er jaarlijks?
Daar zijn geen cijfers over beschikbaar. Binnen het geheel van jurisprudentie rond terugvorderingen zijn casussen naar aanleiding van hulp van familie of derden incidenteel in uitspraken terug te vinden.
Komt het voor dat gemeenten bij u aangeven deze situatie onwenselijk te vinden? Zo ja, hoe vaak per jaar, en welk antwoord geeft u hen?
Signalen op dit vlak hadden mij nog niet bereikt. Zoals aangegeven in de brief van voormalig Staatssecretaris Van ’t Wout van 18 januari jl. zal ik op korte termijn via een aantal ronde tafels met gemeenten in gesprek gaan om knelpunten binnen de uitvoering van de Participatiewet te inventariseren.
Is uw ministerie betrokken geweest bij deze casus, dan wel bij het verzamelen en verstrekkend van signalen, het nemen van het besluit tot terugvorderen, of bij de rechtszaak? Zo ja, wanneer en waarom precies?
Nee.
Klopt het dat uit de Fraudewet-SZW, die in 2012 is ingediend, ertoe leidt dat gemeenten geen beleidsvrijheid hebben om een terug te vorderen bedrag te matigen, maar dat alleen mogen doen in het geval van dringende redenen? Zo ja, uit welk wetsartikel volgt dit en wat was daarvoor de argumentatie? Zo nee, waaruit volgt dit dan wel?
Voor de invoering van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (ook aangeduid als «Fraudewet») hadden gemeenten de beleidsvrijheid om bij terugvorderingen van de uitkering eigen beleid te voeren en daarbij prioriteiten te stellen. Dit leidde in de praktijk tot verschillen in de uitvoering. Voor de uitkeringswetten van UWV en SVB gold al wel een verplichte terugvordering van de ten onrechte ontvangen uitkering (sinds de Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid van 1996).
Het uitgangspunt van de Fraudewet is dat fraude niet mag lonen. Dat betekent dat mensen de ten onrechte ontvangen uitkeringen helemaal terug moeten betalen. De verplichting tot terugvorderen van de uitkering bij het schenden van de inlichtingenplicht is vervolgens ook gaan gelden voor de WWB (thans Participatiewet) (artikel 58, eerste lid, Pw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (artikel 25, eerste lid, IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (artikel 25, eerste lid, IOAZ). Hiermee werd beoogd helderheid te geven over de gevolgen van niet-naleving van de inlichtingenplicht. Daarnaast werd meer gelijke behandeling en het bevorderen van draagvlak voor de sociale zekerheid beoogd. Gemeenten kunnen bij dringende redenen (artikel 58, achtste lid, Pw) geheel of gedeeltelijk van terugvordering afzien. Met de hardheidsclausules in de Fraudewet werd beoogd gemeenten ruimte te geven om bij bijzondere, uitzonderlijke omstandigheden in het individuele geval af te kunnen wijken van de terugvorderingsplicht.
Hoe vaak komt het voor dat gemeenten besluiten terugvorderingen te matigen, op hoeveel casussen jaarlijks?
De Bijstandsdebiteuren en – fraudestatistiek van het CBS geeft jaarlijks inzicht in de hoogte (in percentages) van de door de uitvoering opgelegde bestuurlijke boetes in de Participatiewet. Aan een boete is een terugvordering gekoppeld. Echter, over het aantal keer dat een gemeente heeft besloten een terugvordering of een boete te matigen zijn geen data beschikbaar.
Bent u van mening dat het proportioneel is een boete op te leggen ter hoogte van 50 procent van het terug te vorderen bedrag, omdat de inlichtingenplicht zou zijn geschonden?
Er is in de Fraudewet sprake van een gefixeerd boetesysteem met ruimte voor maatwerk. De hoogte van de boete bij overtredingen moet worden afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid van de overtreder en de omstandigheden van het geval. Een boete van 100% van het benadelingsbedrag wordt opgelegd als er sprake is van opzet bij de betrokkene. Bij grove schuld mag een boete worden opgelegd van 75%. Bij «gewone» verwijtbaarheid mag een boete worden opgelegd van 50%. Een boete van 25% is mogelijk als sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Naast verwijtbaarheid speelt ook de draagkracht van betrokkene een rol bij de bepaling van de hoogte van de boete. De hoogte van de boete wordt afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid vastgesteld op maximaal hetgeen betrokkene in 6 (bij verminderde verwijtbaarheid) tot 24 maanden (bij opzet) kan aflossen. Ongeacht de draagkracht is – in lijn met het strafrecht – de boete gemaximeerd tot € 8.700, tenzij sprake is van opzet. In dat laatste geval bedraagt de boete maximaal € 87.000. Ontbreekt iedere verwijtbaarheid, dan is een boete niet aan de orde. In sommige gevallen is het ook mogelijk dat wordt volstaan met een schriftelijke waarschuwing.
In de brief van voormalig Staatssecretaris Van ’t Wout van 12 november 2020 over fraude in de sociale zekerheid is aangegeven dat mijn departement onderzoek gaat doen naar het beschikbare instrumentarium. De uitkomsten uit dit onderzoek kunnen benut worden om de huidige sancties te herzien en, indien van toepassing, beter te laten aansluiten op de verschillende gradaties van verwijtbaarheid.
Welke wettelijke mogelijkheden heeft de gemeente om de sanctionering te matigen en op grond van welke wetsartikelen? Zou het in dit geval ook mogelijk zijn geweest om deze persoon een waarschuwing te geven?
Op 1 januari 2017 is de «Fraudewet» na een uitspraak van de CRvB herzien, waardoor meer ruimte is ontstaan voor maatwerk in de uitvoering van de «Fraudewet». Bij het bepalen van de hoogte van de bestuurlijke boete moet de gemeente rekening houden met de mate van verwijtbaarheid, de ernst van de overtreding en de (financiële) omstandigheden van de betrokkene(n) (artikel 18a, eerste en tiende lid, van de Participatiewet en artikel 2, eerste en achtste lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten). De boete dient evenredig te zijn en moet ook zo nodig worden gematigd. In bepaalde gevallen kan het college volstaan met een waarschuwing (artikel 18a, vierde lid, van de Participatiewet en artikel 2aa van het Boetebesluit socialezekerheidswetten). Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn (artikel 18a, zevende lid, van de Participatiewet).
Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid past het niet dat ik oordeel over individuele casussen. In meer algemene zin geldt dat de gemeente in een aantal gevallen kan volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing. Het geven van een waarschuwing kan bijvoorbeeld als het benadelingsbedrag lager is dan € 150,– of bij het uit eigen beweging alsnog verstrekken van inlichtingen binnen 60 dagen nadat de inlichtingen verstrekt hadden moeten worden.
Klopt het dat de Fraudewet-SZW in 2016 is gewijzigd om te waarborgen dat sancties in verhouding staan tot de mate van verwijtbaarheid? Welke wijzigingen zijn precies aangebracht?
De Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (ook aangeduid als «Fraudewet») is op 1 januari 2013 in werking getreden en op 1 januari 2017 na een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) herzien. Met de herziening is ruimte gekomen om bij het bepalen van de hoogte van de bestuurlijke boete rekening te houden met de mate van verwijtbaarheid, de ernst van de overtreding en de (financiële) omstandigheden van de betrokkene(n). Verder is de mogelijkheid tot het geven van een waarschuwing uitgebreid. Ook is geregeld dat de beslagvrije voet te allen tijde gerespecteerd wordt en dat onder voorwaarden – ten aanzien van de boete – kan worden meegewerkt aan een schuldregeling.
Wanneer gaat u het onderzoek naar de proportionaliteit van terugvordering en sancties in de sociale zekerheid aan de Kamer zenden, naar aanleiding van de aangenomen motie Gijs van Dijk?2 Bent u bereid deze en vergelijkbare casussen daarbij te betrekken?
In de brief van voormalig Staatssecretaris Van ’t Wout van 12 november 2020 over fraude in de sociale zekerheid is aangegeven dat mijn departement onderzoek gaat doen naar het beschikbare instrumentarium. Gelet op de ervaringen en de signalen die mij bekend zijn, zijn de huidige handhavingsinstrumenten niet geheel toereikend, zowel ten aanzien van de mogelijkheden om maatwerk te leveren als ten aanzien van de mogelijkheden om effectief te handhaven in gevallen van opzet of grove schuld. De ingediende motie van Gijs van Dijk raakt hieraan. De motie vraagt om een onderzoek naar de mate waarin sancties in verhouding staan tot de verwijtbaarheid. De uitkomsten uit dit onderzoek kunnen benut worden om de huidige sancties te herzien en, indien van toepassing, beter te laten aansluiten op de verschillende gradaties van verwijtbaarheid. Bij het onderzoek wordt de uitvoering en de burger betrokken. Er is gevraagd om het onderzoek te illustreren met casuïstiek en/of praktijkvoorbeelden. Het onderzoek zal in het eerste kwartaal van 2021 uitgevoerd worden en naar verwachting in augustus worden afgerond. Over de uitkomsten van dit onderzoek zal ik uw Kamer berichten.
Kunt u de werkwijze van het Inlichtingenbureau nader toelichten? Wanneer is dit bureau opgericht en met welke redenen? Met welke organisaties werkt het Inlichtenbureau samen? Welke gegevens worden gedeeld, en met wie? Hoe vaak vinden onderzoeken plaats op basis van signalen van het Inlichtenbureau? Hoe vaak leidt dit tot terugvorderingen en met welke hoogte?
Het Inlichtingenbureau (IB) is opgericht in 2001 als direct gevolg van een akkoord tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).
Om een betere vaststelling van recht op uitkeringen mogelijk te maken, is gestructureerd gegevensverkeer tussen gemeenten en andere instanties noodzakelijk. De uitwisseling van gegevens is geen kerntaak voor gemeenten en bronpartijen en vraagt specifieke expertise. Als informatieknooppunt is zodoende Stichting Inlichtingenbureau opgericht.
Het Inlichtingenbureau deelt gegevens tussen gemeenten en instanties die opereren binnen vier beleidsterreinen (Werk en Inkomen, Onderwijs, Belastingen en Wmo en Jeugdzorg). De gegevensstroom is gestoeld op informatie die gemeenten nodig hebben bij de uitvoering van hun publieke taak. Zo kan door gemeenten informatie uitgevraagd worden of deelt het IB gegevens als er een relevante wijziging plaatsvindt in de gegevensbron. Denk hierbij aan RDW-signalen die mogelijk gevolgen hebben voor het vermogen, zoals het bezit van meerdere voertuigen of de aanschaf van een voertuig dat een indicatie kan zijn voor neveninkomsten naast een uitkering. Ook kunt u denken aan het vergelijken van gegevens van het UWV, de Belastingdienst en de RDW voor Gemeenten en Waterschappen over mensen die een kwijtscheldingsverzoek van lokale belastingen bij de gemeente hebben ingediend.
Wat betreft het aantal onderzoeken dat plaatsvindt op basis van signalen van het IB en hoe vaak dat leidt tot een terugvordering moet ik u het antwoord schuldig blijven. Die aantallen verschillen per gemeente, omdat zij zelf mogen bepalen of zij een onderzoek starten naar een signaal. Het IB geeft alleen de informatie aan gemeenten. Er wordt niet teruggekoppeld over de vervolgacties van de gemeenten.
Het bericht 'UWV schendt privacy cliënten' |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Kent u het bericht «Miljoenen privégegevens van oud UWV-klanten makkelijk in te zien door ambtenaren»?1
Ja, dat bericht ken ik. Zoals ik in de Kamerbrief2 van 5 oktober 2020 heb gemeld, kent het systeem SONAR tekortkomingen op het gebied van informatiebeveiliging en privacy (IB&P). In deze brief – en in meer detail in de brief Stand van de Uitvoering van december 2020 – heb ik tevens uiteengezet welke maatregelen UWV op korte en langere termijn neemt om deze tekortkomingen op te lossen.
Hoe kan het zo zijn dat het UWV al jarenlang zo slecht met de privacy van haar cliënten omgaat?
UWV vindt de privacy van zijn klanten zeer belangrijk. SONAR is een essentieel systeem voor de dienstverlening aan werkzoekenden. Het is daarbij van belang dat gegevens breed beschikbaar zijn, zodat de arbeidsbemiddeling niet beperkt blijft tot de eigen regio. Dit was destijds ook een belangrijk uitgangspunt voor het ontwerp van SONAR (2005). Waar de nadruk eerder juist lag op transparantie in het systeem, kwam er ook bij UWV steeds meer aandacht voor de risico’s voor privacy die hierbij kunnen ontstaan. UWV heeft daarom ook al eerder maatregelen genomen om de informatiebeveiliging en privacy van klanten beter te borgen. Denk aan de inperking van de autorisaties van gemeentelijke gebruikers van SONAR en de beperking van de mogelijkheden om gegevens uit het systeem te exporteren. Ook heeft UWV zelf het initiatief genomen voor een extern onderzoek om de IB&P-risico’s van SONAR volledig in kaart te brengen. UWV neemt de bevindingen uit dit onderzoek zeer serieus en pakt de aanbevelingen met prioriteit op.
Vindt u het ook zorgwekkend dat gegevens van cliënten en zelfs voormalig cliënten van het UWV inzichtelijk zijn voor een grote groep mensen voor wie deze informatie niet relevant is?
Ik ben van mening dat gegevens van burgers uitsluitend ingezien mogen worden door medewerkers die daartoe bevoegd zijn voor het uitvoeren van hun wettelijke taken. Ik benadruk graag dat de gegevens in SONAR toegankelijk zijn voor geautoriseerde medewerkers en dat deze gegevens relevant zijn voor de belangrijke taak van UWV in de arbeidsbemiddeling. Er is geconstateerd dat de toegang tot gegevens te breed is ingericht, waardoor geautoriseerde gebruikers toegang hebben tot gegevens die mogelijk niet direct noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun specifieke taken. Dat moet worden opgelost. UWV heeft een aanpak ontwikkeld om de IB&P-risico’s stap voor stap te mitigeren. SONAR wordt zoveel mogelijk verbeterd en in fases volledig vervangen. Op korte termijn (eerste kwartaal 2021) worden de gegevens van voormalige klanten die al vijf jaar of langer «inactief» zijn door UWV verwijderd. Deze termijn hangt samen met de wettelijke bewaartermijn van vijf jaar en de Archiefwet waaraan UWV zich moet houden.
Kunt u aangeven of er mogelijk ongeoorloofd gebruik is gemaakt van cliëntgegevens? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Door de technisch beperkte logging en monitoring op het systeem SONAR, kan niet achterhaald worden welke medewerkers op welk moment welke gegevens hebben ingezien. Daardoor kan het niet worden uitgesloten dat er ongeoorloofd gebruik is gemaakt van klantgegevens. Dit betekent dat medewerkers die geautoriseerd zijn voor het gebruik van SONAR mogelijk meer persoonsgegevens hebben verwerkt of hebben ingezien dan strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taken. Er is binnen UWV veel aandacht voor veilige omgang met persoonsgegevens. De medewerkers van UWV volgen regelmatig integriteitstrainingen en hebben zich gecommitteerd aan een integriteitscode. UWV realiseert op korte termijn (eerste kwartaal 2021) verbeteringen in de systematiek van logging en monitoring, waarmee het wel mogelijk wordt om ongeoorloofd gebruik vast te stellen.
Bent u ook verbaasd over het feit dat het UWV, vanwege het gebrek aan consequenties, «hooguit wat Kamervragen», hier al jaren niets aan wil doen?
Ik ben niet van mening dat UWV hier jarenlang niets aan heeft gedaan. UWV heeft in de jaren voorafgaand aan het externe onderzoek maatregelen genomen om de informatiebeveiliging en privacy van klanten beter te borgen. Ook heeft UWV zelf het initiatief genomen voor een extern onderzoek om de IB&P-risico’s volledig in kaart te brengen. Ik stel wel vast dat de maatregelen die UWV eerder al had genomen onvoldoende zijn gebleken. UWV neemt de bevindingen uit het onderzoek zeer serieus en pakt de aanbevelingen met prioriteit op.
Gaat u het UWV aanspreken dat zij de privacy van cliënten niet goed beschermen, maar ook dat het UWV de privacy van cliënten niet interessant genoeg vindt?
Ik ben niet van mening dat UWV de privacy van klanten «niet interessant genoeg« vindt. Er is binnen UWV veel aandacht voor goede omgang met persoonsgegevens en medewerkers volgen regelmatig integriteitstrainingen. De (te) brede toegankelijkheid van gegevens in SONAR is niet het gevolg van desinteresse voor privacy, maar van eerdere ontwerpkeuzes gericht op effectieve dienstverlening aan klanten. De gedachte dat arbeidsbemiddeling niet beperkt zou moeten blijven tot de eigen regio was destijds een belangrijk uitgangspunt. SONAR is echter verouderd en voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd. Dat geldt zowel voor functionele eisen ter ondersteuning van de arbeidsbemiddeling, als voor eisen die gesteld worden in het kader van informatiebeveiliging en privacy. Dat moet worden opgelost. Dat vind ik, en dat vindt UWV. Ik heb vertrouwen in de aanpak die UWV hiervoor heeft ontwikkeld.
Kunt u aangeven op welke termijn Sonar wel voldoet aan de AVG? Gaat dit pas gebeuren als in 2025 het nieuwe IT-systeem af is? Zo ja, bent u ook van mening dat dit te laat is?
Niet alle IB&P-kwetsbaarheden en tekortkomingen in relatie tot de AVG kunnen worden verholpen door verbetering van SONAR. Daarom wordt SONAR zoveel mogelijk verbeterd en in fases volledig vervangen. Met deze gefaseerde aanpak worden de IB&P-risico’s stap voor stap verminderd, waardoor er in de aanloop naar de volledige vervanging van SONAR al in toenemende mate wordt voldaan aan de AVG. Uiteraard zou ik graag willen dat alle tekortkomingen eerder volledig opgelost worden. Tegelijkertijd vind ik het essentieel dat de UWV dienstverlening aan klanten te allen tijde doorgang heeft. Dat maakt deze operatie bijzonder complex. UWV kiest bewust voor een zorgvuldige, geleidelijke aanpak.
Gaat het UWV serieus werk maken om inactieve klanten, waarvan gegevens dus op dat moment niet te hoeven worden ingezien, onzichtbaar maken?
De gegevens van klanten die vijf jaar of langer inactief zijn, worden door UWV in het eerste kwartaal van 2021 verwijderd. Voor klanten die minder dan vijf jaar inactief zijn, is het – nog los van verplichtingen die volgen uit de Archiefwet – ook onwenselijk om de gegevens te verwijderen, omdat een deel van deze klanten regelmatig in- en uitstroomt als gevolg van korte dienstverbanden of tijdelijk werk. Deze klanten zouden dan telkens opnieuw al hun gegevens moeten doorgeven. UWV onderzoekt of het technisch mogelijk is om de gegevens van inactieve klanten (tijdelijk) onzichtbaar te maken. Ik blijf met UWV in gesprek over de ontwikkelingen in dit dossier en zal uw Kamer hierover steeds in de Stand van de Uitvoering informeren.
Het bericht 'Ondanks 55,8 miljoen aan staatssteun toch gedwongen ontslagen bij Holland Casino' |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ondanks 55,8 miljoen aan staatssteun toch gedwongen ontslagen bij Holland Casino»?1
Ja.
Bent u ook van mening dat Holland Casino, waarbij de overheid 100% eigenaar is, gedwongen ontslagen zo veel als mogelijk moet voorkomen?
Onafhankelijk van het aandeelhouderschap van Holland Casino ziet het kabinet graag dat bedrijven in de huidige bijzondere situatie ontslagen zo veel als mogelijk voorkomen. Daarom is Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkbehoud (NOW) in het leven geroepen. Om ontslagen bij een beroep op de NOW te voorkomen, zit er in de NOW-1 en -2 een korting op de subsidie als er bedrijfseconomisch ontslag wordt aangevraagd. Het uitgangspunt is namelijk dat zo veel mogelijk bedrijven, zo veel mogelijk werknemers in dienst houden. Tegelijkertijd is ook te zien dat ontslag in de huidige situatie soms niet te voorkomen is. Daarom is er binnen de NOW-3 iets meer ruimte voor werkgevers om hun bedrijfsvoering aan te passen aan de nieuwe werkelijkheid.
Vindt u ook dat als een bedrijf, dat tevens NOW-steun krijgt, mensen moet ontslaan zij deze mensen zo snel mogelijk, via een werkgarantie, aan het werk moeten helpen?
Vanwege de ruimere mogelijkheden om de loonsom te laten dalen, zit in de NOW-3 een inspanningsverplichting voor werkgevers om zich actief in te zetten voor van werk naar werk begeleiding. De werkgever kan bij de invulling van deze verplichting onder andere gebruik maken van de mogelijkheden die het aanvullend sociaal pakket biedt. Er is dus geen sprake van een werkgarantie, maar van werkgevers die NOW aanvragen wordt verwacht dat zij zich inspannen voor het van werk naar werk traject van werknemers waarvoor zij bedrijfseconomisch ontslag aanvragen.
Heeft Holland Casino, in de periode dat NOW-1 of NOW-2 goldt, al hun werknemers, inclusief diegene met een flex-contract, in dienst gehouden? Zo nee, heeft Holland Casino om die reden een ontslagboete ontvangen?
Het doel van de NOW is behoud van werkgelegenheid. Als dat voor werkgevers die NOW aanvragen ondanks de steun niet (volledig) lukt, dan wordt de NOW navenant verlaagd. Als na de aanvraag van NOW de loonsom daalt, wordt er een correctie op het subsidiebedrag toegepast.
Holland Casino geeft aan dat zij gedurende de periode dat zij gebruik heeft gemaakt van de NOW-1 en NOW-2 regelingen, gehandeld heeft conform de voorwaarden en de geest van deze regelingen. Holland Casino heeft onder meer gekozen voor het verlengen van een groot gedeelte van de bepaalde tijd contracten die afliepen. Holland Casino voert tegelijkertijd een herstructurering door binnen haar organisatie. Een eventuele dalende loonsom die daarmee gepaard gaat zal invloed hebben op verdere voorschotten uit de NOW-3 en de uiteindelijke subsidiehoogte indien de loonsom met meer dan 10% daalt.
Welke acties gaat Holland Casino nemen om alle mensen die hun baan verliezen naar ander werk te begeleiden?
Holland Casino heeft in het verlengde van de recent afgesloten cao met de bonden afspraken gemaakt over een vrijwillige vertrekregeling en een plaatsmakersregeling. Daarnaast zijn in het sociaal plan afspraken gemaakt over onder andere mobiliteit; iedere medewerker wordt in het kader van het sociaal plan door Holland Casino een mobiliteitsbudget ter beschikking gesteld. Daarnaast biedt Holland Casino haar werknemers werk-naar-werkbegeleiding. Tot slot onderzoekt Holland Casino met ondernemingen die niet door de crisis worden geraakt of medewerkers eventueel geplaatst kunnen worden.
De begeleiding naar nieuw werk kan ondersteund worden met maatregelen gericht op scholing en ontwikkeling uit het aanvullend sociaal pakket, waaronder de ontwikkeladviezen vanuit «NL leert door». Ook kan ondersteuning, scholing en begeleiding naar ander werk via sectorale samenwerkingsverbanden plaatsvinden, welke vanaf begin 2021 met € 72 miljoen worden ondersteund. Het is voor alle arbeidsmarktregio’s mogelijk gebruik te maken van deze maatregelen uit het aanvullend steunpakket.
Daarnaast kunnen sociale partners, indien de arbeidsmarktpositie van de getroffen werknemers daar om vraagt en de ondersteuning vanuit het sociaal plan onvoldoende is, in samenwerking met UWV inzetten op gerichte begeleiding naar nieuw werk vanuit de regionale mobiliteitsteams. De regionale mobiliteitsteams worden gefaseerd ingericht tot een landelijk dekkend netwerk van 35 regionale mobiliteitsteams in 2021.
Gaat u ook actie ondernemen om, in samenwerking met UWV en gemeenten, deze mensen direct naar ander werk te kunnen begeleiden?
Zie antwoord vraag 5.
Kan Holland Casino al gebruik maken van het extra budget uit het aanvullend steunpakket? Zijn er arbeidsmarktregio’s waar Holland Casino actief is, waar het nog niet mogelijk is om gebruik te maken van het aanvullend steunpakket?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u verder bereid om te kijken of deze ontslagen werknemers in de zorg of veiligheidsector, bijvoorbeeld via een crisisbaan, aan de slag kunnen?
Het kabinet ondersteunt cruciale sectoren met tijdelijke coronabanen. Er is in totaal € 160 miljoen beschikbaar gesteld om ongeveer 10.000 fte aan tijdelijk ondersteunend personeel aan te trekken om de piekbelasting toezicht op te vangen in zorg, onderwijs en gemeentelijk. Deze tijdelijke coronabanen bieden een kans voor mensen die nu tijdelijk geen werk hebben, en ook medewerkers van Holland Casino kunnen op deze banen solliciteren. Via werk-naar-werkbegeleiding van Holland Casino en die van de overheid kunnen zij op deze mogelijkheid worden gewezen.
De stikstofberekeningen Lelystad Airport |
|
Cem Laçin , Chris Stoffer (SGP), Suzanne Kröger (GL), Gijs van Dijk (PvdA), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat de stikstofberekeningen voor het addendum van de milieueffectrapportage (MER) 2014 van het vliegverkeer voor Lelystad Airport incorrect waren?
In de stikstofberekeningen die in het kader van het MER 2014 zijn uitgevoerd voor vliegverkeer is destijds een aantal fouten geconstateerd. Die zijn vervolgens in het MER addendum 2014 hersteld. Zie hiertoe de beantwoording van eerdere Kamervragen over de stikstofberekeningen van Lelystad Airport1.
Zoals reeds is gemeld in de Kamerbrief2 van 3 december 2020 is gebleken dat bij het samenstellen van het invoerbestand voor het bepalen van de stikstofdepositie voor wegverkeer uurintensiteiten uit het verkeersmodel op een verkeerde manier zijn omgerekend naar het totaal aantal voertuigkilometers per jaar en dat is gerekend met de emissiefactoren voor NO2 in plaats van voor NOX. Verder is ook gerekend met een warmte-inhoud van 1 MW voor wegverkeer. Dit betekent dat in het MER addendum 2014 de maximale depositie van het wegverkeer destijds zou zijn uitgekomen op ongeveer 0,2 mol/ha/jaar, in plaats van maximaal 0,05 mol/ha/jaar.
Waarom is er, nadat het Koninklijk Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) al in april 2014 rekende met een warmte-inhoud tussen de 0 en 43 MW, alsnog gekozen om te rekenen met een veel te hoge warmteinhoud van structureel 43 MW, waardoor de stikstofuitstoot en depositie veel lager uitvielen? Wie heeft dit besluit genomen en hoe kwam deze afweging tot stand?
Op 9 maart 20203 heb ik in het antwoord op vraag 13 van het lid Kröger (GL) de onderbouwing opgenomen hoe is gekomen tot een warmte-inhoud van 43 MW. In het rapport «evaluatie stikstofberekeningen Lelystad Airport»4 geeft de Commissie m.e.r op pagina 9 aan dat er geen dwingend voorschrift is voor de te hanteren warmte-inhoud van emissies door vliegverkeer. Het was aan de initiatiefnemer om een onderbouwde keuze te maken. Voor toekomstige berekeningen hebben de Commissie m.e.r. en het RIVM geadviseerd om, bij berekeningen met het rekenmodel OPS, uit te gaan van een waarde van 0 MW voor de warmte-inhoud van de emissies die tijdens de LTO-cyclus optreden. De stikstofdepositieberekeningen voor de nieuwe passende beoordeling van Lelystad Airport zijn conform dit advies uitgevoerd.
Kunt u aangeven wat nu de totale emissies en de lokale deposities zijn van het wegverkeer van en naar Lelystad Airport?
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 3 december5 zal ik de project specifieke beoordeling met de Kamer delen zodra deze is afgerond.
Kunt u voor de Kamer reconstrueren waarom er voor het wegverkeer van en naar Lelystad Airport op een gegeven moment is gekozen bepaalde wegen niet mee te nemen, dan weer toe te voegen, later helemaal geen emissies voor het wegverkeer te berekenen en weer later voor een zeer beperkt deel van het wegverkeer?
De vraag kan de indruk wekken dat er gaandeweg de berekeningen, keuzes zijn gemaakt om op het ene moment wel en het andere moment geen wegverkeer of op andere wijze mee te nemen. Dat is niet het geval.
In het kader van het MER 2014 is de stikstofdepositie van het wegverkeer van en naar Lelystad Airport in beeld gebracht. Voor het onderzoek naar de effecten op stikstofdepositie is destijds aangesloten op het studiegebied dat is gehanteerd voor het luchtkwaliteitsonderzoek. Voor het onderzoek naar de luchtkwaliteit is gekeken naar de wegvakken met de hoogste absolute toename in verkeersintensiteiten. Langs deze wegen zijn, zoals gebruikelijk bij luchtkwaliteitsonderzoek, de effecten op de luchtkwaliteit (concentraties NO2 en PM10) berekend. Uit deze berekeningen bleek dat langs de wegen met de hoogste verkeerstoenames geen sprake was van dreigende overschrijdingen van de normen voor luchtkwaliteit. Op basis hiervan is geconcludeerd dat ook op verder weg gelegen wegen geen sprake zal zijn van overschrijdingen, omdat de verkeerstoenames daar lager zijn.
Bij de actualisatie MER 2018 is uitgegaan van de berekende depositiebijdragen voor wegverkeer uit het MER 2014. De actualisatie MER Lelystad Airport 2018 bestaat uit het MER 2014 en de in 2018 geactualiseerde onderdelen. Over de actualisatie van het MER 2018 heeft de Commissie m.e.r. op 18 april 2018 een positief oordeel gegeven6. Voor de PAS melding in 2019 is wegverkeer doorgerekend met AERIUS Calculator. Daarbij is uitgegaan van de afbakening en verkeersgegevens van de actualisatie van het MER 2018 en het onderliggende MER 2014.
De Commissie m.e.r. heeft in het rapport «evaluatie stikstofberekeningen Lelystad Airport»7 (31 maart 2020) geconcludeerd dat afbakening op grond van «opgaan in het heersende verkeersbeeld» niet zou hebben geleid tot een groter studiegebied dan het gebied dat beschouwd is in het MER 2018. De Commissie m.e.r concludeert daarnaast dat afbakening op grond van «betrouwbaar toerekenen» en «ligging ten opzichte van Natura 2000» tot een groter studiegebied had geleid. Daarbij geeft de Commissie aan dat voor de depositie door het wegverkeer echter in de PAS-systematiek al stikstofruimte was voorzien, waardoor er geen natuurschade zou optreden. Omdat in de PAS voor de effecten van het wegverkeer al een voorziening was getroffen, zijn er volgens de Commissie m.e.r. op dit punt geen consequenties voor de gemaakte keuzes of voor de gevolgde procedure.
Klopt het dat de Tweede Kamer in 2015 het Luchthavenbesluit Lelystad Airport heeft genomen op (bij nader inzien) incorrecte berekeningen?
In het Luchthavenbesluit 2015 is aangegeven dat het project vergunbaar werd geacht in het kader van de Wet natuurbescherming. Het PAS was daar één van de mogelijke oplossingen voor. Andere uitkomsten van de berekeningen hadden deze conclusie waarschijnlijk niet gewijzigd aangezien de invoering van het PAS aanstaande was en er binnen het PAS voldoende ruimte was gereserveerd voor prioritaire projecten. Voor wegverkeer was een aparte voorziening opgenomen in het PAS. Het PAS bood daarmee de juridische zekerheid dat de totale projecteffecten niet zouden leiden tot significant negatieve gevolgen voor de natuur.
Aangezien het PAS is komen te vervallen moet opnieuw aangetoond worden dat het project voldoet aan de vereisten uit de Wet natuurbescherming. Hiertoe worden de stikstofdepositieberekeningen voor de passende beoordeling van Lelystad Airport volgens de actuele inzichten met het voorgeschreven modelinstrumentarium uitgevoerd conform het advies van de Commissie m.e.r. en het RIVM.
Bent u het met de indieners van deze vragen eens dat dit zeer problematisch is en dat hierdoor het Luchthavenbesluit van 2015 nietig moet worden verklaard?
In de adviezen van de Commissie m.e.r. over het MER 2014 en addendum MER 20148 en de actualisatie van het MER 20189 zijn destijds geen opmerkingen gemaakt over de afbakening voor wegverkeer en warmte. Er was derhalve geen aanleiding om te veronderstellen dat de depositieberekeningen bijgesteld moesten worden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heeft de Commissie m.e.r. opmerkingen gemaakt over de warmte-inhoud en de afbakening voor wegverkeer in haar advies van 31 maart 202010. Daarover concludeert zij dat deze inzichten de facto volgens de destijds geldende regels geen consequenties hadden gehad voor de uitvoerbaarheid van het project, aangezien er binnen het PAS voldoende ruimte voor prioritaire projecten was gereserveerd. In het PAS was Lelystad Airport aangemerkt als prioritair project waarmee geborgd was dat het project kon voldoen aan de vereisten uit de Wet natuurbescherming.
Ik veronderstel mede daarom dat de stikstofberekeningen en de PAS-melding die door Lelystad Airport zijn ingediend te goeder trouw zijn uitgevoerd.
Klopt het dat de PAS-melding uit 2019 ook op basis van deze incorrecte warmte-inhoud en te een lage verkeersbijdrage is gedaan, terwijl inmiddels al ruim vijf jaar bekend was dat hierdoor de stikstofdepositie veel te laag zou uit vallen? Vindt u dit handelen te goeder trouw?
In de beantwoording van Kamervragen over de stikstofberekeningen van Lelystad Airport11 (11 juni 2020, vraag 52) is aangegeven dat de melding van Lelystad Airport voldoet aan de criteria die in de Kamerbrief van 13 november 201912 zijn vastgesteld om te bepalen welke meldingen gelegaliseerd worden. In de Kamerbrief van 24 april 202013 heb ik uw Kamer aangegeven dat de legalisatie van de meldingen is gestart, waarbij alle meldingen hetzelfde stappenplan doorlopen. Stap één van de legalisatie bestaat uit het verifiëren of de toenmalig ingevoerde gegevens nog juist zijn. Wanneer het legalisatietraject van de melding van Lelystad Airport is afgerond zal ik uw Kamer hierover informeren.
Bent u het met de vragenstellers eens dat hierdoor de PAS-melding uit 2019 moet komen te vervallen en er dus geen basis is om deze melding te legaliseren?
Het bericht ‘Stel je voor dat je op kantoor werkt, eet én slaapt: dat is wat een chauffeur door corona elke dag moet doen.’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Stel je voor dat je op kantoor werkt, eet én slaapt: dat is wat een chauffeur door corona elke dag moet doen»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Acht u het wenselijk dat chauffeurs tussen de twaalf en zestien uur in hun cabine zitten?
Ik acht het niet wenselijk dat chauffeurs tussen de twaalf en zestien uur aaneengesloten in hun cabine zitten. Chauffeurs moeten in de gelegenheid zijn om tussendoor hun benen te kunnen strekken en voldoende rust te nemen. Er geldt voor chauffeurs dan ook een maximum voor de dagelijkse, wekelijkse en tweewekelijkse rijtijd.
Bent u het ermee eens dat deze situatie leidt tot ongewenste en gevaarlijke situaties voor vrachtwagenchauffeurs, vanwege slechte hygiëne, te lang in een houding zitten en een ongezond eet- en leefpatroon?
Met het oog op de verkeersveiligheid en de veiligheid van chauffeurs zelf, is het van belang dat chauffeurs voldoende rust nemen en een gezond eet- en leefpatroon hebben. De maatregelen die door het kabinet worden genomen om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, kunnen invloed hebben op de werkomstandigheden van chauffeurs. Nederland kent wet- en regelgeving die als doel heeft de arbeidsomstandigheden van chauffeurs te borgen. Wanneer genomen maatregelen toch leiden tot onverantwoorde situaties is dit reden om actie te ondernemen. Zie hiervoor ook mijn beantwoording bij vraag 6.
Bent u ook van mening dat het van groot belang is dat vrachtwagenchauffeurs, die onze winkels en apotheken bevoorraden, recht hebben op een warme maaltijd die ze onder normale omstandigheden kunnen eten? Zo nee, waarom niet?
Onze chauffeurs vervullen een belangrijke rol, door onder meer onze winkels en apotheken te bevoorraden. Het is van belang dat deze beroepsgroep zijn werk op een verantwoorde manier kan uitvoeren. Hier hoort bij dat de chauffeurs een warme maaltijd moeten kunnen nuttigen. Deze maaltijd moeten ze zoveel mogelijk onder normale omstandigheden kunnen nuttigen, met inachtneming van de geldende coronamaatregelen. Op dit moment schrijven de maatregelen voor dat restaurants uitsluitend eten en drinken mogen aanbieden voor afhalen of bezorging.
Bent u het ermee eens dat er sprake is van willekeur en onrecht wanneer burgers wel mogen overnachten in hotels en vrachtwagenchauffeurs niet? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van willekeur. Vrachtwagenchauffeurs mogen ook in een hotel overnachten.
Bent u het eens met de initiatiefnemer van de petitie Help de beroepschauffeurs aan een warme maaltijd! en de FNV, dat er niks is veranderd nadat er een petitie is opgesteld, FNV een brief heeft gestuurd en er eerder Kamervragen2 zijn gesteld? Zo nee, wat is er dan veranderd?
De petitie «Help de beroepschauffeurs aan een warme maaltijd!» pleit voor een uitzondering op de geldende horecasluiting voor wegrestaurants, om zo beroepschauffeurs de gelegenheid te bieden hun maaltijd in het restaurant te nuttigen. Met het oog op de hoeveelheid besmettingen en de op dit moment geldende maatregelen is een versoepeling in de vorm van het openstellen van wegrestaurants voor beroepschauffeurs niet verstandig.
Ik acht het van groot belang dat chauffeurs in hun basisbehoeften voorzien blijven: schoon sanitair, voldoende rust en de mogelijkheid een warme maaltijd te nuttigen. Naar aanleiding van de bovengenoemde petitie ben ik in gesprek gegaan met onder meer de initiatiefnemers van de petitie, de transportsector en de FNV. In deze gesprekken kwamen twee onderwerpen met name aan bod: de horecasluiting en de beschikbaarheid van voldoende en schone sanitaire voorzieningen voor chauffeurs. Zoals ik hierboven aangeef, is een versoepeling in de vorm van het openstellen van wegrestaurants voor beroepschauffeurs momenteel niet verstandig. Daarbij blijft het voor chauffeurs mogelijk onderweg een warme maaltijd te krijgen; door deze zelf mee te nemen of door deze onderweg af te halen bij – bijvoorbeeld – een wegrestaurant. Ten aanzien van de beschikbaarheid van sanitaire voorzieningen heb ik actie ondernomen door publiekelijk aandacht te vragen voor dit probleem. Ook schaar ik mij achter oproepen en campagnes vanuit de sector zelf, bijvoorbeeld de TLN-campagne «Een schoon toilet voor iedereen».
Hoe verhoudt deze constatering vanuit de initiatiefnemer en de FNV met uw antwoorden op de eerder gestelde Kamervragen dat u een vinger aan de pols zou houden?3
Zie beantwoording van vraag 6.
Bent u bereid wegrestaurants, net zoals in Duitsland, als bedrijfskantines voor chauffeurs in te richten? Zo nee, waarom niet?
Zie beantwoording van vraag 6.
Bent u verder bereid om in overleg te treden met de initiatiefnemer van de petitie en de FNV om te komen tot een oplossing van deze ongewenste situatie?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 6 aangaf, ben ik in gesprek gegaan met onder meer de initiatiefnemer van de petitie en de FNV. Ik ben zeker bereid dit gesprek te blijven voeren en te komen tot een oplossing waarin alle betrokken partijen zich kunnen vinden.
Bent u bereid de vrachtwagenchauffeurs op enigerlei wijze tegemoet te komen en de arbeidsomstandigheden tijdens de huidige en komende noodmaatregelen te verbeteren?
De arbeidsomstandigheden van chauffeurs onder de geldende (nood-)maatregelen hebben mijn aandacht. Deze beroepsgroep doet enorm belangrijk werk en het is van belang dat zij dit werk op een verantwoorde wijze kunnen uitvoeren. Ik blijf dan ook aandacht vragen bij betrokken partijen voor het beschikbaarheid stellen van de basisvoorzieningen, zoals schoon sanitair en de mogelijkheid onderweg te kunnen eten.
Een overvol Schiphol |
|
Henk Krol , Cem Laçin , Corrie van Brenk (PvdA), Jan Paternotte (D66), Gijs van Dijk (PvdA), Eppo Bruins (CU), Lammert van Raan (PvdD), Remco Dijkstra (VVD), Femke Merel Arissen (Splinter), Suzanne Kröger (GL), Chris Stoffer (SGP), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Overvol Schiphol geen uitzondering: «Komende tijd wordt alleen maar drukker»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat regelmatig lange rijen voorkomen bij de paspoortcontrole waarbij geen of nauwelijks afstand tussen de reizigers bewaakt wordt?
De Minister-President heeft in het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op dinsdag 15 december jl. uitgesproken de beelden heel zorgelijk te vinden. Tevens gaf hij aan dat het kabinet verder in gesprek is met Schiphol om dit soort situaties te voorkomen. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft laten weten dat zij uit haar vel sprong toen ze de beelden van de drukte op Schiphol zag. Daarom heeft zij dit weekend meteen contact opgenomen met Schiphol en KLM dat deze problemen niet meer mogen voorkomen. De maatregel om 1,5 meter afstand te houden en de verplichting om in de publieke binnenruimtes een niet-medisch mondkapje te dragen gelden voor iedereen en ook op Schiphol. De situaties op Schiphol waarbij reizigers onvoldoende afstand bewaren zijn onacceptabel. Schiphol is en blijft open voor reizigers die een noodzakelijke reis moeten maken. Voor het overige is het dringende advies om thuis te blijven. Dat geldt dus ook voor familie en vrienden die reizigers wensen uit te zwaaien. Reizigers op Schiphol dienen de regels in acht te nemen. Wij hebben Schiphol om opheldering gevraagd en gezegd dat zij actie moeten ondernemen om te zorgen dat de maatregelen worden nageleefd. In de Kamerbrief luchtvaart en COVID-19 van vandaag geeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat nadere toelichting over de genomen stappen.
Bent u het ermee eens dat de situatie op Schiphol zoals deze op 13 december is vastgelegd, zeer onwenselijk is gezien de opgave waar Nederland voor staat in het bedwingen van het coronavirus?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat u – al dan niet in overleg met de veiligheidsregio – heeft gedaan om te voorkomen dat op onze nationale luchthaven maatregelen worden geschonden?
Zie antwoord vraag 2.
Zet Schiphol op dit moment de maximale logistieke capaciteit in om rijen te voorkomen?
Ja, Schiphol zet de maximale logistieke capaciteit in om rijen te voorkomen. In de brief die de Minister van Infrastructuur en Waterstaat vandaag naar uw Kamer heeft verzonden over luchtvaart en COVID-19 is een aantal maatregelen opgesomd die direct na de piekdrukte van het afgelopen weekend zijn getroffen. De KMar blijft ondanks de teruggenomen passagiersaantallen passende inzet verlenen op Schiphol zodat alle beschikbare balies voor paspoortcontroles bemenst zijn.
Klopt het dat de drukte op Schiphol mogelijk alleen nog maar verder zal oplopen door de Brexit en het moeten overhandigen van een negatief testresultaat bij aankomst in Nederland?
Burgers uit het Verenigd Koninkrijk worden na de Brexit mogelijk derdelanders en moeten daardoor een grondige controle ondergaan bij de grensovergang volgens de Schengengrenscode. Ook dienen zij vanaf 1 januari 2021 een negatieve testuitslag en -verklaring te laten zien voorafgaand aan het boarden en bij de grens met Nederland. Ook in deze wachtrijen gelden de Nederlandse maatregelen. Hierover worden aankomende passagiers actief geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoeveel passagiers sinds de oproep van de premier begin november om tot half januari geen reizen naar het buitenland te ondernemen, per vliegtuig, vanaf- en naar Schiphol hebben gereisd? Welk percentage hiervan valt volgens u onder de categorie «essentiële reizen»?
Vanaf 1 november tot en met 7 december zijn 211.300 passagiers op Schiphol aangekomen en zijn 215.400 passagiers vanaf Schiphol vertrokken. Het gaat hierbij om passagiers (exclusief transferpassagiers) met Schiphol als start- of eindpunt. Het totale aantal reizigers in november is circa 85% minder geweest dan in dezelfde periode vorig jaar. Ter vergelijking: in november 2019 waren er ongeveer 3 miljoen in- en uitgaande passagiers. Het is onbekend hoeveel van deze passagiers een ‘essentiële reis’ heeft gemaakt.
Kunt u toelichten waarom ondanks de oproep van de premier om tot half maart geen reizen naar het buitenland te ondernemen, het besluit pas op 15-12-2020 werd genomen om de reisadviezen voor de Canarische eilanden te wijzigen naar oranje?2
De reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gaan over de veiligheids- en gezondheidssituatie in het betreffende land of gebied. Vanwege de lokale gezondheidssituatie of inreisbeperkingen voor Nederlandse reizigers zijn de afgelopen maanden niet-noodzakelijke reizen naar vrijwel alle landen en gebieden in de wereld ontraden middels een oranje reisadvies. Slechts enkele gebieden, waaronder de Canarische eilanden, werden tot nu toe als veilig beoordeeld, op basis van een RIVM-advies. Daarnaast bevatten alle reisadviezen de eerdere oproep van het kabinet om niet naar het buitenland te reizen tenzij strikt noodzakelijk. Vanwege de door de Minister-President aangekondigde maatregelen en dringende adviezen in zijn toespraak van 14 december, is de dag erna besloten een generiek oranje reisadvies af te kondigen naast de oproep om tot medio maart niet te reizen. Het doorvoeren hiervan in alle systemen en de informatievoorziening aan diverse sectoren maakt dat dit dringende advies op 15 december jl. is gepubliceerd.
Bent u het ermee eens dat dit verwarring op kan hebben geleverd voor reizigers en de onwenselijke situatie dat tegen het advies in vluchten naar de Canarische eilanden werden gepromoot en geboekt, zoals dit ook het geval was voor reizen naar Curaçao?3
Het dringende advies niet naar het buitenland te reizen geldt ongeacht de kleur van de reisadviezen. Een geel reisadvies betekent: let op, veiligheidsrisico’s. Dit is geen aanmoediging voor het ondernemen van een vakantie.
Kunt u garanderen dat de reisadviezen van Buitenlandse Zaken nu altijd in lijn zullen zijn met de oproepen over reizen zoals gecommuniceerd tijdens persconferenties?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 8 gaan de reisadviezen primair over de veiligheids- en gezondheidsrisico’s in een land of gebied. Een dringend advies om niet te reizen tenzij strikt noodzakelijk wordt altijd opgenomen in de reisadviezen. Hierover is deze week contact geweest met de sector.
Bent u bereid om net als in het voorjaar het instrument van vliegverboden in te zetten indien dit noodzakelijk blijkt om de volksgezondheid te beschermen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u schetsen wanneer u dit instrument eventueel weer in zou zetten?
Een vliegverbod is op dit moment een onwenselijk instrument. Vluchten vinden plaats om het vitale transport van goederen en noodzakelijke reizen van passagiers te faciliteren. Ook mensen met cruciale beroepen moeten naar het buitenland kunnen reizen als dat noodzakelijk is. Dat geldt ook voor mensen die bijvoorbeeld naar een uitvaart van een familielid moeten.
Bent u bereid de huidige inzet ten aanzien van het ontmoedigen van niet-essentiële reizen verder te intensiveren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ja, daarom heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de kamer hierover vanavond geïnformeerd in de Kamerbrief luchtvaart en COVID-19.
Deelt u de mening dat met de recente besmettingscijfers en de beelden op Schiphol een extra urgentie is ontstaan om de teststraat op Schiphol zo snel mogelijk open te stellen voor reizigers en personeel op Schiphol? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u de teststraat zowel voor Schipholpersoneel als reizigers open te stellen?
Voor alle vliegreizigers wordt een negatieve testverklaring verplicht voor vertrek uit een risicogebied. Uw Kamer wordt hierover door de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat, van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het kerstreces geïnformeerd. Daarnaast verwacht de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat deze reizigers uit hoogrisicogebieden per half januari getest kunnen worden op dag 5 waardoor ze bij een negatief testresultaat hun quarantaine kunnen beëindigen na dag 5. Voor deze aanpak is nu geen teststraat op Schiphol vereist.
Verwacht u, naar aanleiding van de proef tussen Amsterdam en Atlanta, ook voor andere routes een air corridor op te kunnen zetten? Zo ja, welke routes staan dan het eerst op de planning en waarom zijn deze geprioriteerd?
De proef met de corridor tussen Amsterdam en Atlanta is gestart op 15 december jl. Op basis van de ervaringen tussen 15 december jl. en 5 januari a.s. zal een onderzoeksbureau een onafhankelijke evaluatie uitvoeren, waarbij in ieder geval aandacht wordt besteed aan de veiligheid en gezondheid, de uitvoerbaarheid en de ervaringen van de reiziger. Als uit de evaluatie blijkt dat de proef succesvol is, zullen wij bezien of en hoe deze proef kan worden uitgebreid.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Zonder afbreuk te willen doen aan de vragen van de leden van de fracties zijn vragen daar waar mogelijk gecombineerd.
Bezuinigingen op kinderen in armoede |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bezuinig niet op kinderen in armoede»?1
Ja.
Deelt u de mening dat ieder kind volwaardig moet kunnen meedoen, waaronder sporten bij een sportclub, of het volgen van muziekles, en dat financiële problemen van ouders nooit een belemmering mogen zijn?
Ja. Het kabinet onderschrijft het belang van de aanpak van kinderarmoede. In de Kamerbrief over de ambities kinderarmoede van 1 april 20192 heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd over de vier ambities kinderarmoede die invulling geven aan de reductiedoelstelling. Deze ambities zijn kwantitatief en kwalitatief van aard en richten zich op het gemeentelijke armoedebeleid en het rijksbeleid.
Gemeenten krijgen vanaf 2017 structureel € 85 miljoen extra per jaar om alle kinderen kansrijk te laten opgroeien. Het kabinet stelt daarnaast sinds 2017 jaarlijks € 10 miljoen beschikbaar aan het samenwerkingsverband Sam&, bestaande uit Nationaal Fonds Kinderhulp, Jeugdfonds Sport & Cultuur, Stichting Leergeld en Stichting Jarige Job. De vier stichtingen zetten zich lokaal en landelijk in voor kinderen die onder de armoedegrens leven. Ook heeft dit kabinet incidenteel € 80 miljoen beschikbaar gesteld voor het voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede – in het bijzonder onder kinderen.3 Zo zorgen het kabinet, de gemeenten en maatschappelijke organisaties er gezamenlijk voor dat nog meer kinderen kunnen sporten, muziek maken en hun verjaardag vieren.
Klopt het dat het CPB verwacht dat het aantal mensen in armoede de komende jaren met 25% zal toenemen, 250.000 mensen, waaronder 60.000 kinderen, een voetbalstadion vol?
Armoede onder kinderen is extra schrijnend omdat kinderen geen invloed kunnen hebben op hun gezinssituatie, de oorzaken en oplossingen van armoede. Het kabinet heeft de bestrijding van kinderarmoede hoog op de agenda staan en voert hier actief beleid op. In de bijlage van de Kamerbrief Intensivering armoede- en schuldenaanpak van 28 september 20204 ga ik in op het basispad uit het rapport «Kansrijk Armoedebeleid» van het SCP en het CPB5 waar deze cijfers vandaan komen. In dit basispad -waarin de aanname is dat staand beleid wordt gecontinueerd – neemt de armoede de komende jaren met ruim een kwart toe. Een maatregel die veel invloed heeft op het basispad is de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon. De tweejaarlijkse verhoging van de bijstandsnormen (door de koppeling met het wettelijk minimumloon) wordt door de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting getemperd. Omdat dit reeds ingezet beleid betreft, veronderstellen het CPB en SCP in het basispad dat de dubbele algemene heffingskorting volledig is afgebouwd in 2021. Dit resulteert in een stijging van de armoedecijfers. In werkelijkheid zal dit effect over een langere periode (tot en met 2035) worden gespreid en beziet het kabinet jaarlijks in augustus of het beleid leidt tot een evenwichtige inkomensverdeling. De afgelopen jaren zijn de negatieve gevolgen van het afbouwen van de dubbele algemene heffingskorting tegengegaan met verhogingen van de algemene heffingskorting (voor iedereen). Voor een uitgebreide reactie op deze cijfers verwijs ik u graag naar bovengenoemde Kamerbrief.
Waarom voert u geen beleid om deze onaanvaardbare toename van het aantal mensen in armoede te keren?
Het kabinet voert actief beleid om armoede en schulden te voorkomen. De verwachting is dat armoede- en schuldenproblematiek zullen toenemen als gevolg van de huidige coronacrisis, want deze crisis raakt iedereen in Nederland. In het derde steun- en herstelpakket heeft het kabinet daarom extra middelen met een totaalbedrag van € 146 miljoen vrijgemaakt voor het tegengaan van armoede en problematische schulden, zoals uitgelegd in de Kamerbrief van 28 september 20206, naast de € 80 miljoen die het kabinet al voor armoede en schulden had vrijgemaakt. Tevens dragen de regelingen TOZO, NOW en TONK bij aan het voorkomen van armoede en schulden. Ook wordt het kindgebonden budget vanaf 2021 met € 150 miljoen geïntensiveerd, door middel van verhoging van het kindbedrag vanaf het derde kind. Die maatregel wordt in «Kansrijk Armoedebeleid» benoemd als een effectieve manier om het risico op armoede onder kinderen te reduceren
Klopt het dat de gemeente Súdwest-Fryslân 100.000 euro wil bezuinigen op het budget voor de bestrijding van armoede onder kinderen? Wat vindt u ervan dat de gemeente het budget hiervoor met een kwart verlaagt, terwijl een grote toename van het aantal mensen en kinderen in armoede wordt verwacht?
Ik heb signalen ontvangen van de lokale afdeling van de PvdA uit de gemeente Súdwest-Fryslân over deze bezuiniging. Het past het kabinet niet om verantwoording te vragen van individuele gemeenten over de besteding van de middelen. Gemeenten rapporteren aan de gemeenteraad over de inzet van middelen, instrumenten en behaalde resultaten. Ik zal, conform de bestuurlijke afspraken die gemaakt zijn met de VNG, de signalen van deze gemeente aan de VNG doorgeven in het kader van voortgang en evaluatie.
Klopt het dat het Rijk in de vorige kabinetsperiode in totaal 400.000 euro extra ter beschikking heeft gesteld aan deze gemeente om armoede onder kinderen te bestrijden? Kunt u ingaan op de precieze inhoud van de bestuurlijke afspraken die het Rijk heeft gemaakt met gemeenten over de besteding van de in toaal 100 miljoen euro voor kinderen in armoede?
In de meicirculaire van het Gemeentefonds van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties staat jaarlijks uitgebreid toegelicht per gemeente welke bedragen in het Gemeentefonds ter beschikking zijn gesteld voor de armoedebestrijding onder kinderen. Het bedrag dat hierboven is genoemd komt inderdaad neer op de extra middelen die de gemeente Súdwest-Fryslân krijgt. Uw Kamer is op 5 november 2016 geïnformeerd over de inhoud van de bestuurlijke afspraken met de VNG.7 In deze afspraken staat vermeld dat het Rijk en de gemeenten vinden dat het van groot belang is dat alle kinderen kansrijk kunnen opgroeien. Centraal staat dat gemeenten de regie hebben. Zij rapporteren aan de gemeenteraad over de inzet van middelen, instrumenten en behaalde resultaten. Voor verdere details over de bestuurlijke afspraken verwijs ik u graag naar dit document.
Bent u het met de mening eens dat geld dat bedoeld is voor kinderen in armoede, ook aan hen moet worden besteed? Zo ja, hoe verklaart u dat de gemeente Súdwest-Fryslân bezuinigt op dit budget?
Het heeft mijn voorkeur dat geld dat bedoeld is voor kinderen in armoede, ook naar deze doelgroep gaat, maar gemeenten hebben de regie in het armoede- en schuldenbeleid en daarin beleids- en bestedingsvrijheid. Uit de extra tussentijdse evaluatie naar aanleiding van de motie Bruins c.s.8 bleek dat bijna negen op de tien gemeenten de extra middelen in 2019 (in ieder geval deels) heeft ingezet voor kinderarmoedebeleid. De gemeenten die de extra middelen hebben ingezet voor kinderarmoedebeleid, hebben vrijwel alle ingezet op voortzetting of intensivering van bestaande kindvoorzieningen in natura.9 Het is, in lijn met de decentralisaties in het sociaal domein, aan de gemeenteraad om te oordelen over de inzet van de beschikbare middelen, maar ook over de resultaten die daarmee gehaald worden. Ik wil benadrukken dat het kabinet bij de inzet van de middelen kinderarmoede hecht aan een zorgvuldige evaluatie (in nauwe samenwerking met de VNG) om daarmee de doeltreffende inzet van de middelen te beoordelen. Dit past bij de stelselverantwoordelijkheid die ik draag en rijksbrede afspraken over evaluatie van beleid. Momenteel wordt gewerkt aan evaluerend onderzoek naar de ondersteuning die gemeenten en fondsen bieden aan kinderen in armoede. Over de uitkomsten van dit onderzoek informeer ik uw Kamer in het eerste kwartaal van 2021.
Kunt u bevestigen dat de gemeente Súdwest-Fryslân tegelijkertijd plannen presenteert om het aantal ambtenaren in de gemeente uit te breiden? Wat vindt u ervan dat geld dat bedoeld is voor kinderen in armoede wordt besteed aan uitbreiding van het gemeente-apparaat?
Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 5.
Hoe geeft u uitvoering aan de aangenomen motie van de leden Van Dijk en Bruins, waarin van gemeenten verlangd wordt dat zij verantwoorden hoe de besteding van de extra middelen daadwerkelijk bijdraagt aan het bestrijden van armoede?2
Over de invulling van de motie van de leden van Dijk en Bruins is uw Kamer door mijn voorganger geïnformeerd op 6 april 202011. In deze brief stond vermeld dat het niet past als het kabinet in het licht van bovenstaande motie verantwoording zou vragen van individuele gemeenten over de besteding van de middelen. Daarnaast verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7, waar het evaluerend onderzoek wordt genoemd.
Bent u bereid extra middelen vrij te maken om armoede onder kinderen te bestrijden, zodat elk kind volwaardig kan meedoen?
Het kabinet heeft, zoals vermeld onder vraag 4, extra middelen vrijgemaakt die tevens ten goede komen aan het bestrijden van kinderarmoede. Daarnaast heeft uw Kamer het amendement Renkema aanvaard over extra middelen (2 miljoen in 2021) voor armoedepartijen verenigd onder SAM& om nog meer kinderen, ook onder nieuwe doelgroepen, te bereiken en ondersteunen. Over de uitvoering van dit amendement ga ik met SAM& in gesprek.
Wat zegt u tegen kinderen die zich buitengesloten voelen op school, niet kunnen sporten bij een sportclub, niet mee kunnen op schoolreisje? Welk perspectief biedt u deze kinderen en hun ouders?
Ik vind het heel belangrijk dat ieder kind kan meedoen. We moeten voorkomen dat kinderen zich buitengesloten voelen doordat ouders sport of de schoolreis niet kunnen betalen. Hiervoor stelt het kabinet jaarlijks € 10 miljoen beschikbaar aan de landelijke armoedepartijen verenigd onder Sam&, die zich hier voor inzetten. In 2021 wordt er extra € 2 miljoen beschikbaar gemaakt voor Sam& om meer kinderen te bereiken en te kunnen ondersteunen. Tevens is er in het derde steun- en herstelpakket extra € 146 miljoen uitgetrokken om armoede en schuldenproblematiek tegen te gaan. Een deel van deze middelen wordt besteed aan het versterken van de signaalfunctie van scholen op armoede onder kinderen.
Nog lang niet alle ouders maken gebruik van de mogelijkheden die er zijn. Tegen hen wil ik zeggen dat zij een kijkje kunnen nemen op Samenvoorallekinderen.nl en kunnen informeren bij hun gemeente op welke voorzieningen zij recht hebben.
Opnieuw containers in de Waddenzee |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Containers slaan 100 mijl boven Schiermonnikoog van boord in Duits deel Waddenzee»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Klopt het dat er mogelijk 200 containers, ditmaal van het megacontainerschip Munch Maersk, in de Waddenzee zijn beland?
Nederlandse vissersschepen hebben op 8 december melding gemaakt bij de Nederlandse Kustwacht en via twitter, dat zij containers hebben waargenomen op de zeebodem in Duitse wateren. De vissers wijzen naar containerschip Munich Maersk als vermoedelijke oorsprong van het containerverlies. De Munich Maersk was op weg van Bremerhaven naar Göteborg. De Duitse Kustwacht heeft na onderzoek geen containers of drijvende lading aangetroffen. De reder van de Munich Maersk heeft aangegeven geen containers te zijn verloren.
Wat was de route van dit schip? Wat is de inhoud van de containers die overboord zijn geslagen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Munich Maersk een recordaantal containers en gewicht op het schip heeft geladen?2
Aangezien het schip niet in Nederlandse wateren heeft gevaren, heb ik geen informatie over de belading van het schip.
Welk risico bestaat er dat de inhoud van de containers opnieuw op de stranden van de Waddeneilanden belanden?
Er was geen reden voor het informeren van de Kustwacht en er was geen risico voor de Waddeneilanden. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 3.
Is de Kustwacht door de rederij geïnformeerd over het verlies van containers?
Zie antwoord vraag 5.
Is er al contact geweest met de Duitse autoriteiten, vanwege het feit dat naar alle waarschijnlijkheid het overgrote deel van de containers in het Duitse deel van de Waddenzee ligt?
Na melding door Nederlandse vissersschepen bij de Nederlandse Kustwacht, heeft laatstgenoemde direct contact opgenomen met de Duitse Kustwacht.
Heeft u bovendien contact gezocht met de burgemeesters van de Waddeneilanden, en dan specifiek Schiermonnikoog, om klaar te staan indien er spullen van de containers op de stranden aanspoelen?
De Kustwacht heeft via de veiligheidsregio de bestuurders geïnformeerd over de melding van de vissers. Daarnaast heeft Rijkswaterstaat rechtstreeks contact opgenomen met de bestuurders.
Is er tevens al een waarschuwing aan de vissers, die in deze omgeving vissen, uitgestuurd, vanwege het gevaar dat zij tegen een container opvaren of een container opvissen?
Ja, de Duitse Kustwacht heeft op 8 december een Bericht aan Zeevarenden uitgedaan om de scheepvaart en visserij voor gevaar te waarschuwen.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden, zodat Waddenbewoners niet in onzekerheid hoeven te zitten wat hen te wachten staat en dat zij bovendien voorbereidingen kunnen treffen indien er opnieuw spullen op de stranden aanspoelen?
Met deze beantwoording heb ik aan uw verzoek voldaan.
Payrollbedrijven die misbruik maken van de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «payrollbedrijven kunnen miljoenen incasseren aan coronasteun – die daar niet voor bedoeld is»? 1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel payrollbedrijven een NOW-aanvraag (NOW-1, NOW-2 en NOW-3) hebben ingediend? Voor welk bedrag hebben zij NOW aangevraagd? Kunt u hier een overzicht van geven?
Dergelijk onderscheid kan niet worden gemaakt binnen de aanvragen voor NOW. Het overzicht op de SV-sector geeft niet het gewenste inzicht, aangezien payrollbedrijven zijn ingedeeld binnen de sector zakelijke dienstverlening waar een groot deel van de Nederlandse bedrijven onder valt.
Bent u bekend met het feit dat payrollbedrijven vanwege de Wet arbeidsmarkt in balans sinds 1 januari 2020 niet meer kunnen concurreren op arbeidsvoorwaarden van werknemers, waardoor veel minder werkgevers in 2020 van hun diensten gebruik maken?
De Wet arbeidsmarkt in balans heeft als doel de verschillen tussen flexibele en vaste werknemers te verkleinen. Dit resulteert onder meer in gelijke arbeidsvoorwaarden voor alle personeelsleden. Ik herken de signalen niet dat er minder gebruik wordt gemaakt van de diensten van payrollbedrijven.
Klopt het dat het in januari 2020 geleden omzetverlies van payrollbedrijven het gevolg was van de invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans en geen verband heeft met de coronacrisis?
Omzetverlies is van vele factoren afhankelijk en verschilt zeer waarschijnlijk ook per payrollbedrijf. Deze vraag is daardoor moeilijk in algemene zin te beantwoorden.
Deelt u de mening dat bedrijven, zoals deze payrollbedrijven, geen gebruik dienen te maken van de NOW als het omzetverlies nauwelijks verband houdt met de coronacrisis en er hierdoor geen banen worden behouden?
Om in aanmerking te komen voor de NOW-regeling moet een bedrijf met ten minste 20% omzetverlies kampen ten opzichte van 2019. Daarbij kan geen onderscheid worden gemaakt in de oorzaak van omzetverlies. Payrollbedrijven komen in aanmerking voor NOW-subsidie als ze aan deze voorwaarde (en overige voorwaarden) voldoen.
Bent u tevens van mening dat als bedrijven de overheidssteun niet gebruiken voor het behoud van banen dit zeer ongewenst is en dat zij hiermee misbruik maken van deze, op vertrouwen gebaseerde, steunregeling?
Ja. De NOW-regeling heeft baanbehoud als voornaamste doel. Om recht te hebben op NOW moet de werkgever de subsidie aanwenden voor loondoorbetaling van het personeel. Als blijkt dat niet aan deze voorwaarde is voldaan, vindt navenante terugvordering van de subsidie plaats. Vanaf de derde subsidieperiode (oktober tot en met december 2020) krijgen werkgevers de mogelijkheid om hun loonsom met 10% te laten dalen zonder dat dit gevolgen heeft voor de hoogte van de NOW. Hiermee bieden we werkgevers de mogelijkheid om hun bedrijfsvoering aan te passen.
Bent u bereid om het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) te verzoeken om specifiek bij payrollbedrijven die NOW ontvangen, na te trekken of de ontvangen steun ook daadwerkelijk door omzetverlies vanwege de coronacrisis is ontstaan?
Zoals reeds toegelicht bij vraag 5, bestaat er recht op NOW-subsidie bij een minimaal omzetverlies van 20%. Het is geen vereiste dat de werkgever moet aantonen dat dit omzetverlies Covid-19 gerelateerd is.
Klopt het dat een (payroll)bedrijf overheidscontrole kan vermijden als zij zich opknippen in kleinere ondernemingen waar de controle minder strikt is, terwijl het in totaliteit om grote subsidiebedragen gaat?
Voor de subsidieverlening wordt het omzetverlies vergeleken met 2019. De aanvragen worden verder per loonheffingennummer beoordeeld. Een splitsing zou dan al vooruitlopend op de regeling moeten hebben plaatsgevonden en die kans acht ik niet groot.
Bent u daarom bereid te onderzoeken in hoeverre bedrijven via verschillende constructies en BV’s NOW-steun hebben aangevraagd om zodoende striktere controles te ontlopen?
Dat vind ik gezien het antwoord op de bovenstaande vraag niet nodig.
Gaat u deze onterechte steun, indien bewezen, terugvorderen bij deze payrollbedrijven?
Als blijkt dat er werkgevers zijn die onterecht subsidiegeld hebben ontvangen, dan wordt dit teruggevorderd. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar de aard van de onderneming.
Gaat u dit ongewenste gedrag van deze payrollbedrijven met de brancheorganisaties, de Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) en de Algemene Bond Uitzendondernemingen (NBBU), bespreken?
Ik heb tijdens een gesprek op 26 januari 2021 de ABU gewezen op het belang van verantwoorde omgang met publiek geld. De ABU deelt dat belang. Ik heb de ABU verzocht haar leden te wijzen op de verantwoordelijkheid om enkel van de NOW-regeling gebruik te maken als dit echt noodzakelijk is. De ABU heeft dit moreel appèl al eerder gedaan bij haar leden, maar zal dit opnieuw onder de aandacht brengen.
Bent u bereid deze Kamervragen binnen een week te beantwoorden?
Aan dit verzoek heb ik helaas niet kunnen voldoen, ook omdat ik graag naar aanleiding van mijn toezegging over dit onderwerp in het debat van 9 december 2020 hierover eerst met de ABU in gesprek wilde gaan.
Stikstofberekeningen |
|
Suzanne Kröger (GL), Lammert van Raan (PvdD), Gijs van Dijk (PvdA), Chris Stoffer (SGP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de brief die door de toenmalige directeur Luchtvaart op 22 mei 2014 aan de Schiphol Group is verstuurd, waarin wordt gerefereerd aan een review van de stikstofberekeningen die in opdracht van de directeur Luchtvaart is uitgevoerd door Arcadis in samenwerking met het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR)?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Bent u bekend met deze review? Wat zijn de uitkomsten van deze review?
Zoals ik heb vermeld in mijn Kamerbrief van 3 december jl.2 is naar aanleiding van recente persvragen, bij adviesbureau Arcadis een conceptmemo aangetroffen.
Het betreft conceptnotities over de stikstofdepositieberekeningen die in het kader van het MER 2014 waren uitgevoerd. Dit conceptmemo heeft u van mij ontvangen met de eerder genoemde brief. De punten over de berekeningen van de stikstofdepositie die in dit conceptmemo worden benoemd zijn hersteld in het addendum stikstofdepositie bij de MER Lelystad Airport, in juni 2014.
Ik hecht eraan nogmaals te benadrukken dat alle stikstofdepositieberekeningen in het kader van de passende beoordeling van Lelystad Airport opnieuw worden gedaan met de meest actuele rekenmodellen en conform het advies van de Commissie m.e.r. en het RIVM3. Wanneer de project specifieke beoordeling is afgerond, zal ik u daarover informeren.
Tot welke andere inzichten of uitkomsten heeft deze review geleid?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u de opdrachtverlening voor deze review met de Kamer delen?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 8 uit de Kamervragen van de leden Van Raan, Kröger en Laçin op 27 mei jl. over de stikstofberekeningen van Lelystad Airport4 is het niet gebruikelijk om opdrachten te delen vanwege het bedrijfsvertrouwelijk karakter.
Klopt het dat er een document is, opgesteld door Arcadis, dat de uitkomsten van de review door Arcadis beschrijft? Kunt u dit document binnen een week met de Kamer delen?
Deze conceptmemo is bij de Kamerbrief gevoegd waaraan gerefereerd wordt in vraag 2.
Welke rol heeft het NLR in deze review gespeeld? Uit welke documenten blijkt de rol en input van het NLR? Kunt u deze documenten binnen een week met de Kamer delen?
NLR heeft in juni 2014 voor het ministerie IenW het rapport NLR-CR-2014-083 (https://www.commissiemer.nl/projectdocumenten/00006441.pdf) opgeleverd. Daarbij heeft NLR invoerbestanden voor vliegverkeer voor de PAS-reservering voor luchthavens van nationale betekenis opgesteld. Zoals beschreven in par. 3.3 van het rapport heeft NLR die invoerbestanden aan het Ministerie van Economische Zaken aangeleverd. Uit de memo van vraag 2 en 5 blijkt dat Arcadis gegevens van NLR uit rapport NLR-CR-2014–083 heeft gebruikt voor de review.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Geweld en agressie tegenover arbeidsmigranten en vakbondsmedewerkers |
|
Jasper van Dijk , Eppo Bruins (CU), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat een FNV medewerker is geslagen op bungalowpark de Heidehoek voor arbeidsmigranten in Wezep?1
Ik keur het gebruik van intimidatie, dreiging of geweld tegen medewerkers van vakbonden ten zeerste af. Over dit specifieke geval kan ik geen uitspraken doen. Het is aan de politie om deze zaak, naar aanleiding van de aangifte van mishandeling, te onderzoeken.
Deelt u de mening dat dit geweld onaanvaardbaar is? Gaat u dit incident laten onderzoeken, bijvoorbeeld door de Inspectie SZW?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de geweldpleger op non-actief is gesteld? Welke «zware gevolgen» hangen hem boven het hoofd, zoals aangekondigd door de parkeigenaar?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat mensen elkaar mogen bezoeken in het park? Zo ja, wat onderneemt u om te voorkomen dat bezoekers van het park worden gestuurd?
In beginsel mag een bewoner van een vakantiepark bezoek ontvangen. In de huurovereenkomst tussen de bewoner en de eigenaar/beheerder kunnen wel bepaalde voorwaarden worden opgenomen omtrent het ontvangen van bezoek op het vakantiepark. Dit soort voorwaarden moeten wel redelijk zijn en mogen geen inbreuk zijn op de persoonlijke levenssfeer van de bewoner. Ik kan de individuele situatie op dit park niet beoordelen. Ik ben wel van mening dat als bezoekers niet welkom zijn, de verhuurder dit duidelijk moet kunnen beredeneren. Het preventief toegang weigeren van de vakbond acht ik onwenselijk.
Hoe kunnen medewerkers van de vakbond hun werk doen als zij zowel op de werkplek als op de woonlocaties de toegang wordt ontzegd?
Zie antwoord vraag 4.
Krijgen handhavers toegang tot de locaties, zoals de Inspectie SZW? Zo ja, wat waren de bevindingen?
De Inspectie SZW heeft als toezichthouder toegang tot woonlocaties van arbeidsmigranten en bezoekt regelmatig deze woonlocaties in verband met onderzoeken naar mogelijke overtredingen van arbeidswetten, zoals de Arbeidstijdenwet en de Arbeidsomstandighedenwet. Bij deze onderzoeken is van belang dat niet alleen met de werkgever wordt gesproken, maar juist ook met werknemers, bijvoorbeeld arbeidsmigranten.
Het komt incidenteel voor dat inspecteurs en rechercheurs de toegang tot een woonlocatie wordt geweigerd. In een dergelijk geval gaat de Inspectie SZW in gesprek met de werkgever, vaak een uitzendbureau, en dit leidt ertoe dat dan alsnog toegang tot de woonlocaties wordt verleend. Incidenteel komt het ook voor dat inspecteurs en rechercheurs worden bedreigd. In een dergelijk geval wordt door de Inspectie SZW aangifte gedaan bij de politie.
Naar aanleiding van het incidentenoverzicht wijs ik erop dat werknemers bij de Inspectie SZW een klacht kunnen indienen over het bedrijf waar zij zelf werken of over een ander bedrijf dat de wettelijke voorschriften op het gebied van de arbeidsbescherming niet naleeft. Dit kan online en telefonisch en bijvoorbeeld ook in het Pools of Engels. Ook is het mogelijk om anoniem een klacht in te dienen bij de Inspectie SZW. Omdat arbeidsmigranten een kwetsbare positie hebben op de arbeidsmarkt geeft de Inspectie SZW extra prioriteit in haar toezicht aan sectoren waar veel arbeidsmigranten werkzaam zijn, zoals de uitzendsector en de vleessector.
Hoe oordeelt u over het meegezonden incidentenoverzicht van de FNV-medewerker?2
Ik begrijp dat er uit de voorbeelden blijkt dat er sprake is van intimidatie, bedreiging of zelfs geweld tegen de vakbond en de arbeidsmigranten zelf. Voorop staat dat het van belang is dat een vakbondsman of -vrouw zijn of haar werk kan doen en niet wordt belemmerd door een werkgever, uitzendbureau of een beheerder van een huisvestingslocatie. Elk incident is wat dat betreft een incident te veel.
Indien er sprake is van intimidatie, bedreiging of geweld op de werkvloer dan kan zowel de werknemer als de vakbond hiervan een melding maken bij de Inspectie SZW. Bij incidenten zoals het voorval bij het bungalowpark in Wezep, kan de politie op basis van een aangifte een onderzoek instellen.
Deelt u de mening dat eigenlijk geen sprake meer is van een incident, maar van een patroon van onderdrukking, intimidatie en geweld door eigenaren en uitzendbureaus die arbeidsmigranten op schimmige en onacceptabele wijze uitbuiten?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het tijd wordt voor een grondig plan van aanpak om de omgang met arbeidsmigranten structureel te verbeteren? Zo ja, wanneer gaat u aan de slag met het «Actieplan Arbeidsmigratie» van de SP en CU?
Het kabinet is in 2019 gestart met een integrale aanpak van misstanden bij arbeidsmigranten, waar ik uw kamer vorig jaar over geïnformeerd heb3. Daarnaast heeft het kabinet in mei 2020 Emile Roemer gevraagd om met een Aanjaagteam tot aanbevelingen te komen die extra bescherming bieden aan arbeidsmigranten op de korte en (middel)lange termijn. Het kabinet is inmiddels met deze aanbevelingen aan de slag, zoals ook is te lezen in de kabinetsreacties op de aanbevelingen.4 De voorstellen zoals genoemd in het «Actieplan Arbeidsmigratie» worden ook gedeeltelijk meegenomen in de aanpak van het kabinet om misstanden aan te pakken, zoals is te lezen in de brief die op 4 mei 2020 naar uw Kamer is verzonden.5
De verschillende misstanden en het groot aantal bevindingen en aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten maken duidelijk dat de problemen niet in één dag opgelost zullen zijn. De overheid moet zich daar langdurig voor inzetten, samen met medeoverheden en vele maatschappelijke partijen, en samen met arbeidsmigranten zelf.
Het recente onderzoek van het College van de Rechten voor de mens over zwangerschapsdiscriminatie |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zwangerschapsdiscriminatie in de praktijk: «Die blik van: oh nee, niet nog een zwangere»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het derde onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens naar zwangerschapsdiscriminatie?2
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat van de vrouwen die actief zijn op de arbeidsmarkt en tussen 2016 en 2019 een kind kregen, 43% een of meerdere situaties heeft meegemaakt die duiden op zwangerschapsdiscriminatie en dat ten opzichte van de vorige meting van het College voor de Rechten van de Mens uit 2016, er in de aard en omvang van zwangerschapsdiscriminatie opnieuw niets veranderd is?
Het onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens laat zien dat zwangere vrouwen en jonge moeders in Nederland een groot risico lopen om gediscrimineerd te worden op de arbeidsmarkt. De resultaten laten zien dat zwangerschapsdiscriminatie een hardnekkig probleem is en een stevige aanpak vraagt. De aanpak van zwangerschapsdiscriminatie maakt onderdeel uit van het bredere Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021, waarin diverse maatregelen zijn opgenomen gericht op het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie.
Vindt u het ook schokkend dat vrouwen, vanwege het krijgen van een kind, een baan niet krijgen, een promotie mislopen of zelfs hun baan verliezen?
Discriminatie van vrouwen vanwege een zwangerschap kan en mag niet. Helaas blijkt zwangerschapsdiscriminatie een hardnekkig probleem waar een aanzienlijk deel van de zwangere vrouwen en jonge moeders mee te maken krijgt. Dit blijkt ook uit het recente onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens.
Deelt u de mening dat bindende afspraken nodig zijn om zwangerschapsdiscriminatie tegen te gaan? Zo ja, op welke wijze gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 werk ik aan drie pijlers om arbeidsmarktdiscriminatie tegen te gaan. Toezicht en handhaving, onderzoek en instrumenten en kennis en bewustwording. Voor de pijler toezicht en handhaving werk ik aan wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie. Hierdoor zal de Inspectie SZW bevoegd worden om toe te zien op de aanwezigheid en implementatie van een werkwijze voor werving en selectie bij werkgevers en intermediairs. Het voorkomen van zwangerschapsdiscriminatie maakt hier deel van uit.
Gaat u naar aanleiding van, opnieuw, een rapport van het College van de Rechten van de Mens met zorgwekkende cijfers rondom zwangerschapsdiscriminatie strenger handhaven? Gaat u de Inspectie SZW meer mogelijkheden geven om actiever te handhaven?
Het team arbeidsdiscriminatie van de Inspectie SZW zet diverse instrumenten en middelen in, zodat het thema zwangerschapsdiscriminatie door werkgevers en werknemers wordt opgepakt. Bij elk bedrijfsbezoek vragen de inspecteurs van het team arbeidsdiscriminatie na of en hoe zwangerschapsdiscriminatie speelt / kan spelen en of men beleid of voorzieningen in deze heeft. Ook zet de Inspectie SZW in op voorlichting aan werkgevers over rechten en plichten.
In 2018 is een omslag gemaakt van verkennende en informerende bedrijfsbezoeken naar handhavende bezoeken in organisaties met werkneemsters die zwanger zijn of in de lactatiefase zitten. In 2019 is er een verder uitbreiding geweest van het team Arbeidsdiscriminatie. Dit jaar zijn er meer dan 500 inspecties gedaan.
Om een duurzame en stevige invulling te geven aan de nieuwe rol van de Inspectie SZW op het gebied van discriminatie bij werving en selectie, zijn extra middelen gereserveerd voor de handhaving van arbeidsmarktdiscriminatie. Dit proces is in volle gang. Met het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectiekrijgt de Inspectie SZW ook handhavende bevoegdheden in het kader van een objectieve werving en selectie werkwijze.
Bent u het eens met de aanbeveling van het College voor de Rechten van de Mens dat de naleving van gelijkebehandelingswetgeving zo spoedig mogelijk bevorderd dient te worden om zwangerschapsdiscriminatie te bestrijden? Zo ja, op welke wijze gaat u dit in gang zetten?
Het is vanzelfsprekend van groot belang dat gelijkebehandelingswetgeving wordt nageleefd. Deze wetgeving is ook gericht op het tegengaan van zwangerschapsdiscriminatie. De (naleving van) gelijke behandelingswetgeving vraagt om constante aandacht op diverse vlakken en vanuit diverse betrokkenen. Vanuit de rijksoverheid is hier aandacht voor in de vorm van wetgeving, maar ook door middel van het uitzetten van onderzoek en in de vorm van voorlichting en bewustwording, bijvoorbeeld in de vorm van campagnes.
Ook initiatieven zoals de NVP Sollicitatiecode dragen bij aan kennis en bewustwording op het vlak van discriminatie, waaronder zwangerschapsdiscriminatie. Ik werk daarom samen met en ondersteun initiatieven van sociale partners, werkgevers- en werknemersverenigingen bij de aandacht voor gelijke behandeling.
Daarnaast wordt naleving van de gelijkebehandelingswetgeving ingevuld door verschillende instanties op het vlak van discriminatie, zoals het College voor de Rechten van de Mens en de gemeentelijke Antidiscriminatievoorzieningen. Ook zij spelen een belangrijke rol in de naleving van gelijkebehandelingswetgeving. Tot slot hebben slachtoffers van zwangerschapsdiscriminatie de mogelijkheid om via de rechter vergoeding van geleden schade af te dwingen.
Bent u bereid om bedrijven die betrapt worden op zwangerschapsdiscriminatie te namen en shamen?
De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op het gebied van arbeidsdiscriminatie. Na invoering van het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectiekrijgt de Inspectie ook handhavende bevoegdheden op naleving van een werkwijze voor werving en selectie. Wanneer blijkt dat een organisatie niet beschikt over een werkwijze en dit na een waarschuwing ook niet in voldoende mate aanpast, kan de Inspectie overgaan tot uitdelen van een boete aan de desbetreffende organisatie. Deze boetes zullen openbaar gemaakt worden.
Hoeveel boetes heeft de Inspectie SZW afgelopen jaren opgelegd vanwege zwangerschapsdiscriminatie?
Bij bedrijfsbezoeken door de Inspectie SZW wordt gekeken hoe werkgevers in de praktijk zwangerschapsdiscriminatie proberen tegen te gaan. Sommige maatregelen kun je fysiek checken. De andere maatregelen worden getoetst. Dit toetsen in de praktijk gebeurt aan de hand van (groeps)gesprekken met medewerkers, een gesprek met de OR, vertrouwenspersoon, de HR/preventiemedewerker en de zwangere medewerker. Aangezien eerder geconstateerde tekortkomingen bij een herinspectie waren opgelost, zijn er alleen waarschuwingen gegeven.
Op welke wijze gaat u de informatievoorziening richting werkgevers en werknemers bevorderen om de behoeftes van het combineren van zwangerschap en werk bespreekbaar te maken op het werk?
Op het gebied van voorlichting wordt samengewerkt met de GGD. Vrouwen worden middels flyers in de GroeiGids geïnformeerd over zwangerschapsdiscriminatie. Aanvullend zal in de verbeterde versie van de GroeiGids app, die begin 2021 wordt gelanceerd, informatie over werk, zwangerschap en jong ouderschap worden opgenomen. Onderwerpen zijn dan bijvoorbeeld discriminatie, maar ook gezond werken tijdens de zwangerschap en verlofregelingen. Deze app geeft zowel informatie tijdens als na de zwangerschap.
Verder zal ik in 2021 vervolg geven aan de brede bewustwordingscampagne waarmee de kracht van een diverse werkvloer en het belang van het bieden van gelijke kansen wordt benadrukt. Deze campagne richt zich ook op werkgevers en op vrouwen in relatie tot zwangerschapsdiscriminatie.
Bent u bijvoorbeeld bereid om opnieuw een campagne richting werkgevers op te zetten waarin wordt aangegeven dat zwangerschapsdiscriminatie verboden en bovendien kortzichtig is?
Ja, dit wordt onderdeel van de hierboven genoemde brede bewustwordingscampagne.
Bent u tevens bereid om ook onder vrouwelijke werknemers een campagne te starten dat als zij zwangerschapsdiscriminatie ervaren zij dit (anoniem) moeten melden?
De groep zwangere vrouwen wisselt voortdurend van samenstelling. Als het gaat om communicatie is het van belang zo dicht mogelijk aan te sluiten bij kanalen die deze doelgroep zo direct mogelijk bereiken, zoals de GroeiGids app van de GGD. In deze communicatie, in voorlichting en bij de eerde genoemde brede bewustwordingscampagne wordt aandacht besteed aan rechten en plichten bij zwangerschap en tevens aan de mogelijkheden om zwangerschapsdiscriminatie te melden.
Op welke andere manieren gaat u de meldingsbereidheid rondom zwangerschapsdiscriminatie bij vrouwen verhogen?
Uit het onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens blijkt dat slechts 11 procent van de vrouwen die zich gediscrimineerd voelt, ergens aan de bel trekt. Ik acht het van groot belang aan dat vrouwen zich ervan bewust zijn dat zij bij een vermoeden van discriminatie ergens terecht kunnen en dat zij over kunnen gaan tot melden. Het is van belang dat er voldoende aandacht en bekendheid is voor de wijze waarop meldingen rond discriminatie kunnen plaatsvinden. Maatschappelijke aandacht, bijvoorbeeld in de vorm van aandacht voor het onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens, draagt hieraan bij. Ook campagnes vanuit de overheid spelen daarbij een rol. Zwangerschapsdiscriminatie vraagt voortdurende aandacht en doorlopende communicatie over de rechten van zwangere vrouwen op de arbeidsmarkt en de mogelijkheden die zij hebben om misstanden te melden zijn daarbij van groot belang.
Daarbij is de bekendheid van de instanties waar gemeld kan worden, zoals de Antidiscriminatievoorzieningen, het Juridisch Loket en het College voor de Rechten van de Mens, essentieel. Deze informatie neem ik waar mogelijk mee in de voorlichting voor werknemers.
Op welke wijze gaat de aanpak zwangerschapsdiscriminatie «de komende maanden een extra impuls» krijgen?3
Begin 2021 wordt, samen met het College Rechten van de Mens en het Ministerie van OCW, een bijeenkomst georganiseerd met deskundigen en stakeholders die in contact staan met zwangere vrouwen en jonge moeders, gericht op gezamenlijke en effectieve communicatie over zwangerschapsdiscriminatie. Gedacht kan worden aan onder meer de GGD, KNOV (Organisatie van Verloskundigen), Inspectie van SZW, en werkgevers- en werknemersorganisaties.
Daarnaast worden werkgevers vanuit het wetsvoorstel «Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie» verplicht om een werkwijze op schrift te stellen voor het tegengaan van discriminatie bij werving en selectie.
Ook de eerder genoemde bewustwordingscampagne die ik in 2021 een vervolg zal geven zal ingaan op zwangerschapsdiscriminatie.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Arbeidsmarkt van 7 december?
In verband met de betrokkenheid van zowel het Ministerie van SZW als het Ministerie van BZK bij de beantwoording bleek het niet mogelijk de vragen voor 7 december te beantwoorden. Wel is gestreefd naar beantwoording voorafgaand aan het AO discriminatie van 10 december.
De overstap naar de Wajong 2010 |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Welke redenen heeft u voor het stellen van de termijn voor de overstap naar de Wajong 2010 op 30 november?
1 januari 2021 gaat de wet Vereenvoudiging Wajong in. Dan is overstappen niet meer mogelijk omdat voor alle Wajongers de geharmoniseerde inkomensregeling gaat gelden. Omdat overstappen een financieel voordeel kan opleveren dat doorwerkt in het garantiebedrag, en voor doorwerking in het garantiebedrag een oWajonger voor 1 december moet zijn overgestapt, is de uiterste aanvraagdatum 30 november.
Overstappen kan een financieel voordeel opleveren voor sommige Wajongers, maar niet voor iedereen. Voor werkende oWajongers kan overstappen leiden tot een hogere Wajong-uitkering. De voortgezette werkregeling in de Wajong2010 vult het inkomen uit arbeid aan tot het voltijds wettelijke minimumloon (WML), mits een inkomen genoten wordt van tenminste 20% WML. De uitkering voor oWajongers met een verhoogd maatmaninkomen is in veel gevallen echter hoger dan een aanvulling tot WML. Voor hen is het daarom niet aantrekkelijk om over te stappen.
Om ervoor te zorgen dat een Wajonger er op het moment van inwerkingtreding van de wet Vereenvoudiging Wajong niet op achteruitgaat stelt UWV voor alle Wajongers een individueel garantiebedrag vast. Wajongers die in de maanden december 2020 en januari 2021 inkomen genieten hebben recht op het garantiebedrag. Voor het vaststellen van dit garantiebedrag stelt UWV eerst het gemiddelde inkomen over de maanden december 2019 tot en met november 2020 vast. Zoals bepaald in het Besluit garantiebedrag wordt op basis van dit gemiddelde inkomen en de inkomensregeling waar de Wajonger in de maand december 2020 onder valt het garantiebedrag vastgesteld. Om de voortgezette werkregeling van toepassing te laten zijn op de berekening van het garantiebedrag moeten oWajongers dus vóór 1 december zijn overgestapt.
In eerste instantie hanteerde UWV een uiterste termijn voor indienen tot 30 september. UWV kan dan op basis van een zorgvuldige proces een besluit nemen. UWV heeft in overleg met mij, naar aanleiding van de cliëntentoets van LCR besloten om aanvragen voor overstap ingediend tot 30 november 2020 in behandeling te nemen. UWV heeft daarbij aangegeven dat het, vanwege de implementatie van de wet vereenvoudiging Wajong, alle na 1 oktober ingediende aanvragen in de tweede helft van 2021 met terugwerkende kracht afrondt. Als een Wajonger besluit tot overstappen dan berekent UWV na toekenning van de overstap een nieuw garantiebedrag en betaalt het verschil met terugwerkende kracht uit.
Welke voordelen kan een overstap bieden?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer zijn mensen met een uitkering geïnformeerd over de mogelijkheid tot overstappen? Vindt u dat mensen voldoende tijd hadden?
Overstappen naar de Wajong2010 is mogelijk sinds 2013. In 2017 is overstappen aantrekkelijker gemaakt en heeft UWV uitgebreid Wajongers en stakeholders geïnformeerd over de mogelijkheid tot overstappen.
Overstappen is met de wet Vereenvoudiging Wajong niet meer mogelijk. Daarom is in 2020 besloten Wajongers opnieuw te informeren over de mogelijkheid tot overstappen. UWV heeft Wajongers en stakeholders in september en oktober actief geïnformeerd over overstappen. Op een stakeholderbijeenkomst van 11 september heeft UWV belangenvertegenwoordigers de mogelijkheid tot overstappen toegelicht en hen verzocht de informatie met de achterban te delen. UWV heeft aan belangenvertegenwoordigers hiertoe informatie en een uitlegvideo verzonden. Daarnaast is via onlinekanalen een informatiecampagne gestart. Aanvullend daarop heeft UWV op 8 oktober alle Wajongers voor wie de overstap mogelijk financieel gunstig uitpakt een brief gestuurd waarin de mogelijkheid tot overstappen toegelicht is. Het gaat om 13.200 Wajongers. Wajongers zijn aangespoord om ook bij twijfel een aanvraag in te dienen omdat UWV in een gesprek met de aanvrager toelicht hoe overstappen voor hem of haar uitpakt. In de brief is tevens aangegeven dat een overstap aanvragen tot 30 november 2020 mogelijk is. Tussen het informeren en de uiterste datum tot het doen van een aanvraag zit daarmee voldoende tijd om een aanvraag te doen.
Vindt u dat het UWV iedereen tijdig had moeten informeren over deze mogelijkheid? Is dat controleerbaar gebeurd? Zo nee, hoe hadden mensen met een Wajong-uitkering zich dan moeten informeren over de mogelijkheid tot overstappen?
Met de brief, stakeholdersbijeenkomst en informatiecampagne heeft UWV in september en oktober Wajongers tijdig en controleerbaar geïnformeerd (zie ook het antwoord op vraag 3). Meer dan 6.300 Wajongers hebben een aanvraag tot overstappen bij UWV ingediend.
Kunt u een schematisch overzicht bieden van de verschillen tussen de oWajong en de Wajong 2010 en de geharmoniseerde Wajong, zowel qua uitkering als qua verplichtingen?
De re-integratieverplichtingen voor de oWajong en Wajong2010 zijn vanaf 1 januari 2021 gelijk. Er kan dan bij het inzetten van re-integratiedienstverlening de afspraak worden gemaakt om passend werk aangeboden door een re-integratiebedrijf te accepteren. Wanneer een Wajonger zich hier niet aan houdt kan een tijdelijke financiële maatregel volgen.
De financiële effecten op de uitkering zijn voor iedere Wajonger anders. Wanneer een Wajonger werkt en meer dan 20% van het WML verdient kan overstappen voordelig uitpakken. Om inzicht te krijgen in hoeverre het voor een werkende oWajonger lonend is om over te stappen kon een Wajonger tot 30 november een aanvraag doen. Bij behandeling van de aanvraag in 2021 maakt UWV een pro-forma berekening die met de Wajonger besproken wordt. Daarnaast heeft UWV een online-rekenhulp om de financiële gevolgen van overstappen in te schatten. Op die manier kan elke Wajonger inzicht krijgen in wat een overstap voor hem of haar betekent.
Kunt u verklaren dat Ieder(in) en het UWV andere informatie verschaffen over de plicht passend werk te aanvaarden in de Wajong 2010, daar Ieder(in) schrijft dat de plicht passend werk te accepteren is komen te vervallen, terwijl het UWV schrijft dat deze plicht onderdeel kan uitmaken van een re-integratietraject?
Het klopt dat de algemene verplichting om passend werk te aanvaarden per 1 januari 2021 in de Wajong2010 komt te vervallen. Het klopt ook dat de plicht om passend werk te aanvaarden onderdeel kan worden van een re-integratietraject.
Tot 1 januari 2021 geldt voor de Wajong2010 een algemene verplichting om passend werk te accepteren. Het niet accepteren van passend werk leidt tot het einde van de Wajong-uitkering omdat de verplichting een voorwaarde is bij inkomensondersteuning. Deze verplichting vervalt.
Vanaf 1 januari 2021 kan bij het inzetten van een ingekocht re-integratietraject de afspraak gemaakt worden om passend werk aangeboden door het re-integratiebedrijf te accepteren. Het accepteren van passend werk is dan een voorwaarde bij de re-integratieondersteuningen en niet bij inkomensondersteuning. Wanneer niet nakomen van de afspraak verwijtbaar is kan dit tot een tijdelijke financiële maatregel leiden. Het accepteren van passend werk kan nu ook in de oWajong al onderdeel zijn van de re-integratieafspraken. De rechten en plichten van de oWajong en Wajong2010 zijn hierdoor vanaf 1 januari 2021 gelijk. Dit is een versoepeling ten opzichte van de oude situatie in de Wajong2010.
Menstruatiearmoede in Nederland |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gratis tampons van overheid zou eerlijk zijn»?1
Ja
Heeft u kennisgenomen van de uitkomsten en aanbevelingen van de onderzoeken van Plan International2 en het feministisch platform De Bovengrondse3, die onderzoek hebben gedaan naar menstruatiearmoede in Nederland?
Ja.
Heeft het vervolggesprek met Plan Internationaal en De Bovengrondse reeds plaatsgevonden, waarover u in eerdere beantwoording van schriftelijke vragen aangaf om dit aan te gaan «om met hen de opbrengsten van hun acties naar aanleiding van dit onderzoek verder te bezien»? Wat zijn de uitkomsten van dit gesprek?4
Het gesprek met Plan Internationaal en De Bovengrondse heeft plaatsgevonden. In dit gesprek hebben de onderzoekers een toelichting gegeven op het onderzoek en de plannen en acties die De Bovengrondse en Plan Internationaal voornemens zijn uit te voeren. Zo gaf De Bovengrondse aan dat een drietal gemeenten gaat bekijken in hoeverre de aanschaf van de menstruatieproducten kan lopen via de welbekende stadspassen voor minima.
Deelt u de mening dat het beschikbaar stellen van menstruatieproducten op openbare plekken zoals buurtcentra, apothekers, scholen en andere openbare plekken een bijdrage kan leveren om menstruatiearmoede uit te bannen in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zou dit in Nederland kunnen worden ingevoerd?
Die mening deel ik niet. Omstandigheden en behoeften van vrouwen verschillen, maar voor de meeste vrouwen vormen de kosten van menstruatieproducten geen probleem. Natuurlijk zijn er, zoals het onderzoek ook laat zien, vrouwen die wel financiële drempels ervaren om producten aan te schaffen en dat is schrijnend.
Om dit aan te pakken neemt het kabinet doorlopend maatregelen voor een evenwichtig koopkrachtbeleid. Zoals mijn voorganger, mede namens de Minister voor Medische Zorg, al aangaf in de beantwoording op de vragen die u gezamenlijk stelde op 4 maart 2020 over menstruatie-armoede in Nederland5 is dit kabinet voorstander van een decentrale en integrale aanpak, die zich zoveel mogelijk richt op de verscheidenheid aan oorzaken van armoede.
Het kabinet heeft op basis van het regeerakkoord diverse maatregelen genomen om de structurele oorzaken van armoede aan te pakken. Daarbovenop heeft het kabinet extra middelen voor het voorkomen van schulden en het bestrijden van armoede beschikbaar gesteld. Met het derde steun- en herstelpakket zijn nog eens extra middelen (€ 146 miljoen) vrij gemaakt voor het tegengaan van armoede en problematische schulden. Een groot deel van deze middelen gaat naar gemeenten.
Bij de aanpak van armoede hebben gemeenten een belangrijke rol. Zij kennen de lokale situatie en kunnen maatwerk bieden. Zoals in de beantwoording van vraag 3 is aangegeven is uit het gesprek met vertegenwoordigers van de Bovengrondse en Plan Internationaal gebleken dat een drietal gemeenten gaat bekijken in hoeverre de aanschaf van de menstruatieproducten kan lopen via de welbekende stadspassen voor minima. Ik zal bij de VNG extra aandacht voor menstruatiearmoede vragen en ook gemeenten via het gemeentenieuws oproepen om aandacht te hebben voor dit onderwerp en goede voorbeelden te delen.
Er zijn tevens landelijke en lokale organisaties en initiatieven die mogelijk ondersteuning kunnen bieden bij de geschetste problematiek. De gemeente kan inzicht geven in de lokale mogelijkheden.
Op welke wijze gaat u zelf actief een rol spelen in het doorbreken van taboes rond menstruatie en het vergroten van kennis over het goed gebruik van menstruatiemiddelen?
Een geschikte plek om taboes te doorbreken en kennis te vergroten is op school. Scholen in het basis- en voortgezet onderwijs zijn op grond van het kerndoelonderdeel seksualiteit en seksuele diversiteit verplicht om in hun lesaanbod aandacht te besteden aan seksuele vorming en gezondheid, relaties en seksuele diversiteit. Scholen zijn vrij om zelf te kiezen welke methoden of lespakketten ze hiervoor gebruiken. Binnen het thema seksuele gezondheid besteden diverse lesmethoden aandacht aan menstruatie(welzijn). De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft hierover op 14 november 2019 een brief gestuurd naar uw Kamer naar aanleiding van een petitie van de Endometriose Stichting en GirlsTalk.Period!6 Daarnaast kunnen professionals zoals de huisarts, apotheker of drogisterijhouder advies geven over het gebruik van zelfhulpmiddelen, zoals menstruatieproducten.
Bent u bereid om, in navolging van het Schotse voorbeeld, menstruatiearmoede uit te bannen, door menstruatieproducten gratis aan te bieden aan vrouwen die dat niet kunnen betalen? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4.
Onderbetaling bij de RVO |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Kunt u aangeven of de constructie die USG Legal hanteert voor de medewerkers bij de de rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een vorm van contracting is?1 Zo ja, hoe verhoudt zich dit dan tot het feit dat de Inspectie SZW in haar rapport aangeeft dat er vanuit de RVO sprake is van leiding & toezicht?
Deelt u de mening dat indien er sprake is van leiding & toezicht door de RVO er sprake is van ter beschikking stellen van arbeid?
Klopt het dat als er sprake is van leiding & toezicht door de RVO, en dus arbeid ter beschikking wordt gesteld, volgens artikel 8 van de Wet allocatie van arbeidskrachten door intermediairs (WAADI), er een gelijk loon voor vergelijkbaar werk («dezelfde arbeidsvoorwaarden») dient te worden gegeven? Met andere woorden, behoren de medewerkers van USG Legal, werkzaam bij de RVO, dezelfde arbeidsvoorwaarden te krijgen als hun (vergelijkbare) collega’s die in dienst bij de RVO zijn?
Wat is de reden dat de RVO niet bereid is om de loongegevens aan USG Legal te verstrekken? Klopt het dat hierdoor USG Legal zelf niet artikel 8 van de WAADI kan toepassen? Bent u daarom ook van mening dat de RVO hiermee laakbaar handelt?
Desgevraagd heeft RVO mij gemeld4 van mening te zijn dat er gehandeld is conform de geldende wet- en regelgeving en dat er sprake is van contracting en niet van ter beschikking stellen van arbeidskrachten. De medewerkers van USG Legal vallen in dat geval onder de arbeidsvoorwaarden van USG Legal en ontvangen hiervoor loon zoals geldend bij USG Legal. Daarom zijn de loongegevens van RVO niet opgevraagd en verstrekt – aldus RVO.
Het is aan de rechter om te oordelen of er feitelijk al dan niet sprake was van naleving van de loonverhoudingsnorm. Als er in deze specifieke situatie wordt geoordeeld dat de loonverhoudingsnorm overtreden is, dan zal dit moeten worden gerepareerd.
Hoe verhoudt uw opmerking dat de «RVO bij een eventuele procedure geen partij [is]» met de Wet Aanpak Schijnconstructies (WAS) waarin ook de opdrachtgever (in dit geval RVO) verantwoordelijk wordt gesteld voor het betalen van de correcte loon in de gehele keten en bovendien wordt gesteld dat de opdrachtgevers alles in het werk dienen te stellen om ook in de keten alles volgens de regels te laten lopen?
USG Legal is als formele werkgever in principe de wederpartij in een eventuele civiele procedure. Echter, er kan voor worden gekozen om via ketenaansprakelijkheid zoals geregeld in artikel 7:616a BW RVO als opdrachtgever aan te spreken. In dat geval wordt RVO partij in een civiele procedure.
In het algemeen geldt dat wanneer de rijksoverheid extern personeel inzet, bijvoorbeeld via inhuur of contracting of opdracht via contracting, het betreffende onderdeel van de rijksoverheid formeel geen werkgever is en er geen directe invloed is op de hoogte van het salaris dat betaald wordt. Wel is in artikel 27 van de Algemene Rijksvoorwaarden voor Diensten (ARVODI) bepaald dat een opdrachtnemer zich bij het verrichten van diensten moet houden aan de geldende wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsvoorwaarden en aan de CAO die op hem en zijn werknemers van toepassing is.
Is om die reden de RVO, volgens de WAS, dus wel partij in deze zaak?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u verschil verklaren waarom medewerkers bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wel een tegemoetkoming hebben ontvangen en medewerkers bij de RVO zelf hun recht moeten halen bij de rechter?
De IND heeft extern ingeleend personeel betaald conform de inlenersbeloning of het afgesproken uurtarief. De IND heeft geen tegemoetkomingen betaald die buiten deze overeenkomsten vallen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 tot en met 3 is een uitspraak van een rechter nodig die feitelijk beoordeelt of er sprake was van naleving van de loonverhoudingsnorm. Het staat werkgevers uiteraard vrij om het standpunt te herzien en uit eigen beweging tot tegemoetkoming over te gaan.
Bent u het ermee eens dat het voor deze gedetacheerde werknemers, die veelal een flexibel contract hebben en zodoende een zeer afhankelijke positie hebben tot hun werkgever, vrijwel onmogelijk is om zelf hun recht te halen bij de rechter? Bent u het ermee eens dat als een flexwerker zijn recht wilt halen er grote kans is dat deze werknemers geen opdrachten van hun opdrachtgever krijgen en zodoende geen inkomen meer hebben?
Dat een gedetacheerde of voor een opdracht werkende werknemer het als lastig kan ervaren om zijn werkgever op zijn plichten aan te spreken -bijvoorbeeld vanuit het oogpunt te willen voorkomen om eventuele opdrachten in de toekomst mis te lopen- kan ik mij voorstellen. Het is zo -en dit is inherent aan civiel recht- dat betrokkenen zelf naar de rechter moeten stappen om hun recht te halen. Ik kan dat alleen maar aanmoedigen. Een rechterlijk uitspraak kan namelijk juist een precedent scheppen om in vergelijkbare situaties over te gaan tot naleving van de regelgeving en hiermee de onderbetaling te stoppen. Om een werknemer te faciliteren om de juiste afweging te maken welke vervolgstappen hij bij onderbetaling kan ondernemen richting zijn werkgever kan er gebruik worden gemaakt van de hulp van een rechtsbijstandverzekering, het juridisch loket of de vakbond hem hierbij kan bieden.
Los van de juridische beoordeling, deelt u de mening dat er bij de RVO sprake is van slechte opdrachtgeverschap en dat de rijksoverheid te allen tijde het goede voorbeeld dient te geven?
De rijksoverheid dient zich net als elke andere werkgever en opdrachtgever te houden aan de geldende wet- en regelgeving. Uiteraard nemen wij die rol zeer serieus. Zoals ik ook al heb aangegeven bij het antwoord op vraag 4 is het aan de rechter om te oordelen of er feitelijk sprake was van naleving van de loonverhoudingsnorm. Als er in deze specifieke situatie wordt geoordeeld dat de loonverhoudingsnorm overtreden is, dan zal dit moeten worden gerepareerd.
Omdat duidelijk zichtbaar is dat deze schijnconstructies bij meerdere overheidsinstanties plaatsvinden, bent u bereid om alle overheidsdiensten door te lichten en te bezien of er op nog meer plekken sprake is van het niet voldoen van de WAADI en er dus sprake is van onderbetaling of andere vormen van schijnconstructies?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoorden op de vorige Kamervragen over dit onderwerp, zijn departementen zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop opdrachten aan derden worden verstrekt. Betrokken partijen die menen dat de loonverhoudingsnorm niet wordt nageleefd, kunnen via de rechtbank een civiele procedure starten dan wel de Inspectie SZW verzoeken om een onderzoek te doen. Ook is er de mogelijkheid om via civiele ketenaansprakelijkheid zoals geregeld in artikel 7:616a BW e.v. het geldende (cao) loon te vorderen. Ik zal ook bij mijn collega-bewindslieden dit onderwerp onder de aandacht brengen. Hierbij zal ik hen ook wijzen op de handreiking over onderscheid tussen contracting en het ter beschikking stellen van arbeidskrachten, zoals uitzending of payrolling. 5
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Arbeidsmarkt van 7 december 2020 beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Misstanden bij koeriers zijn eerder regel dan uitzondering' |
|
Hilde Palland (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Misstanden bij koeriers zijn eerder regel dan uitzondering»?1
Ja.
Wat vindt u van de aard en de omvang van de misstanden die de Inspectie SZW in de (post)pakkettenbranche heeft geconstateerd? Deelt u de conclusie van de Inspectie SZW dat het in de pakkettenbranche een «bende» is? Zo nee, waarom niet en welke kwalificatie zou u er dan wel aan willen geven?
Ik hecht groot belang aan eerlijk, gezond en veilig werk voor alle werknemers. Dat de Inspectie SZW in zoveel gevallen misstanden heeft geconstateerd in de pakket- en koerierssector, vind ik heel ernstig. De Inspectie houdt met een risicogerichte en programmatische aanpak toezicht op de naleving van arbeidswetgeving om een zo groot mogelijk maatschappelijk effect te bereiken. In het sectorgerichte toezichtprogramma Transport en logistiek is door Inspectie SZW een speciaal project opgezet om eerlijk werk in de pakket- en koerierssector in de gehele keten te bevorderen en misstanden aan te pakken. In dit kader onderzocht de Inspectie de afgelopen anderhalf jaar ruim 80 koeriersbedrijven en onderaannemers. In 2019 en 2020 zijn tot eind oktober van dit jaar 36 boetes opgelegd en waren 33 zaken nog in behandeling. Hieruit blijkt dat de arbeidswetgeving lang niet door alle werkgevers in de sector nageleefd wordt, wat het belang van het inspectieprogramma onderstreept.
In de bijlage bij de signaleringsbrief fraudefenomenen sociale zekerheid2 is ingegaan op de aard van de geconstateerde misstanden in de pakket- en koerierssector. De misstanden hebben betrekking op onderbetaling, ontbrekende of onvolledige urenadministraties en illegale tewerkstelling. In 2019 was bovendien bij 32 van de 150 gecontroleerde bezorgers een vermoeden van uitkeringsfraude. Deze signalen zijn door Inspectie SZW doorgegeven aan gemeenten en UWV.
Kunt u nader ingaan op de geconstateerde misstanden, waaronder de inzet van mensen die een WW-uitkering ontvangen, werknemers zonder geldige verblijfspapieren en schijnconstructies? Hoe kunnen volgens u dergelijke misstanden langdurig, op vrij grote schaal en buiten het zicht van de overheid plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u lacunes in de huidige wet- en regelgeving en/of uitvoeringpraktijk inclusief het toezicht die deze misstanden mogelijk maken en in stand houden? Indien ja, welke? Zo nee, hoe kunnen deze misstanden dan toch op deze schaal plaatsvinden?
De Nederlandse postmarkt kenmerkt zich als een dynamische groeimarkt en is ook in de afgelopen jaren volop in beweging geweest. De grote prijsdruk in deze markt kan leiden tot druk op loonkosten. Het is van belang de ontwikkelingen de komende tijd te volgen. In dit kader zijn onder meer de uitkomsten van gesprekken die gevoerd worden tussen pakketbezorgers en hun onderaannemers van belang (zie ook het antwoord op vraag 7).
Het kabinet heeft de afgelopen periode diverse stappen gezet om het verschil in bescherming tussen verschillende vormen van werk aan te pakken. Het betreft generiek beleid, wat ook van toepassing is op de pakket- en koerierssector. Zo is gekeken naar mogelijkheden om schijnzelfstandigheid tegen te gaan en het onderscheid tussen zelfstandige en onzelfstandige arbeid verder te verkleinen en te verhelderen.
Daarnaast blijft toezicht en handhaving in deze sector aangewezen. De gesignaleerde risico’s en misstanden hebben immers betrekking op overtreding van wet- en regelgeving. Zoals ook in het antwoord op vraag 2 en 3 aangegeven, wordt de arbeidswetgeving lang niet door alle werkgevers in de pakket- en koerierssector nageleefd. De Inspectie SZW zal in 2021 extra inzetten op de bevordering van naleving van de arbeidswetgeving in de pakket- en koerierssector. Daarbij worden verschillende toezichtsinstrumenten ingezet. De Inspectie confronteert daarbij onder andere grote opdrachtgevers in de pakketbezorging met bevindingen over wat zich feitelijk binnen hun keten afspeelt. Dat doet zij door met alle grote marktpartijen het gesprek aan te gaan, te signaleren wat wordt aangetroffen en hen aan te zetten tot betere interne beheersprocessen. De Inspectie is in 2020 met deze strategie gestart en vervolgt deze in 2021. Hiermee wordt beoogd dat opdrachtgevers uiteindelijk alleen met eerlijke bedrijven in zee gaan. Het effect van deze aanpak is groter dan bij het alleen controleren van individuele pakketbezorgers. Aan de hand van een evaluatie in 2022 van het toezichtsproject van de Inspectie in de pakket- en koerierssector kan worden bepaald of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Welke maatregelen zouden kunnen worden genomen om eerdergenoemde misstanden structureel tegen te gaan, door de overheid en door pakketvervoerders en koeriersbedrijven zelf? Bent u bereid maatregelen te gaan nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent of gaat u met de grote pakketvervoerders, (onderaannemende) koeriersbedrijven en vakbonden in gesprek over de constateringen van de Inspectie SZW en hun beleving daarvan? Indien ja, op welke termijn en wat moet de concrete uitkomst van dat gesprek worden?
Het kabinet hecht veel waarde aan het bevorderen van eerlijk, gezond en veilig werk, een onderwerp dat ook regelmatig met werkgevers- en werknemersorganisaties wordt besproken.
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag, spreekt de Inspectie SZW in het kader van haar toezichtstaak daarnaast ook opdrachtgevers aan op hun verantwoordelijkheid voor eerlijk werk in de hele keten.
Deelt u de mening dat in de pakkettenbranche sprake is van een «race to the bottom», waarin de grote pakketvervoerders hun onderaannemers alsmaar lagere, niet langer kostendekkende stoptarieven rekenen? Indien ja, welke gevolgen heeft dit voor deze branche? Zo nee, waarom niet?
De tarieven die marktpartijen onderling aan elkaar in rekening brengen komen tot stand op basis van marktprikkels. De overheid schept generieke kaders en ziet toe op de naleving van arbeidswetgeving en van de mededingingswet. Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers om aanvullend op de geldende wet- en regelgeving afspraken te maken over, en elkaar aan te spreken op de voorwaarden en omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht. Daarbij dient de werkgever signalen van werknemers over de ervaren arbeidsomstandigheden en de wens om deze te verbeteren serieus te nemen.
Betrokken partijen melden dat zij veelvuldig met elkaar in overleg zijn over onder andere de bezorgtarieven en het zogenaamde «stoptarief». De Belangenvereniging voor Pakket Distributie heeft aangeven een civiele procedure te overwegen als deze gesprekken onvoldoende opleveren.
Acht u de Inspectie SZW voorlopig voldoende in staat om langlopende onderzoeken als naar de (post)pakkettenbranche te blijven uitvoeren, gegeven de impact van de coronacrisis op het werk van de Inspectie SZW? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u voor afdoende capaciteit bij deze inspectie zorgen?
Ja. Corona heeft daarop naar verwachting geen grote impact. Het programma in deze sector betreft het doel «eerlijk werk». Het leeuwendeel van de uitbreiding van de inspectie voor dat doel, vindt de komende jaren plaats. Na afronding van die uitbreiding kan bezien worden of de capaciteit toereikend is voor onder andere de doelen in de sector transport en logistiek.
In het regeerakkoord 2017–2021 is 50 miljoen euro vrijgemaakt voor versterking van de handhavingsketen van de Inspectie SZW, conform het Inspectie Control Framework (ICF). Hiermee wordt erkend dat handhaving een randvoorwaarde is voor een goed werkend stelsel van sociale zekerheid. In onder meer de Begrotingen SZW 2018 t/m 2021, diverse brieven aan uw Kamer en in de jaarverslagen en Jaarplannen van de Inspectie SZW zijn de met deze extra middelen te behalen doelen verwoord. Eén van de doelen is een verdubbeling van de inspectiedekking op oneerlijk werk de komende jaren. Alle toezichtprogramma’s die zijn gericht op de bevordering van eerlijk werk, waaronder het toezichtprogramma Transport en Logistiek, worden met gebruikmaking van de extra middelen uitgebreid.
In de brief bijstelling Jaarplan 2020 Inspectie SZW beschrijft de Inspectie de aanpassing van voorgenomen activiteiten in 2020 in verband met COVID 19. Daarbij is gekeken naar de impact die het met voorrang behandelen van COVID-19 gerelateerde meldingen heeft (gehad) op de behandeling van andere meldingen. De voorlopige verwachting daarbij is dat onder meer de te behalen ICF-indicator voor eerlijk werk onverminderd relevant is en niet in belangrijke mate wordt geraakt.3
Kunt u aangeven in welke mate op dit moment, binnen de kaders van het tijdelijke handhavingsbeleid, wordt gehandhaafd op gevallen van kwaadwillendheid bij zelfstandigheid, waarvoor extra capaciteit is vrijgemaakt bij de Belastingdienst? In hoeverre richt de Belastingdienst zich daarbij ook op de pakkettenbranche?
De Belastingdienst houdt toezicht op de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen. In de Kamerbrief «Voortgangsrapportage toezicht arbeidsrelaties» d.d. 16 november jl.4 is aangegeven dat de Belastingdienst – indien een arbeidsrelatie ten onrechte niet als dienstbetrekking is aangemerkt en er geen loonheffingen zijn afgedragen – binnen de kaders van het handhavingsmoratorium handhaaft bij kwaadwillendheid of wanneer aanwijzingen van de Belastingdienst niet binnen redelijke termijn zijn opgevolgd. In deze brief is tevens aangegeven dat tot nog toe geen kwaadwillendheid is vastgesteld. Voor het vaststellen van kwaadwillendheid geldt een zware bewijslast. Indien kwaadwillendheid wel bewezen kan worden, zal daarop gehandhaafd worden. Pakketbezorgers zijn onderdeel van het reguliere individuele toezicht door de Belastingdienst. De wijze van toezicht wordt daarbij afgestemd op de relevante risico’s en het bijbehorende gedrag van een belastingplichtige.
Het bericht 'FrieslandCampina schrapt duizend banen vanwege coronacrisis. Mogelijk ontslagen op locaties Bedum, Marum en Noordwijk' |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «FrieslandCampina schrapt duizend banen vanwege coronacrisis»?1
Ja
Heeft FrieslandCampina gebruik gemaakt van een van de steunpakketten (NOW-1 of NOW-2)?
Voor het beantwoorden van deze vraag heb ik de openbare registers met NOW-ontvangers bekeken. In de registers is FrieslandCampina niet opgenomen. Daarmee kan ik met een grote mate van zekerheid zeggen dat FrieslandCampina geen gebruik heeft gemaakt van de NOW 1 of NOW 2, tenzij dat onder een andere, mij onbekende, bedrijfsnaam is gebeurd. Ik beschik echter niet over de loonheffingsnummers van FrieslandCampina, dus ik heb UVW niet gevraagd een zoekopdracht op loonheffingsnummer te doen.
Vindt u het ook zorgwekkend dat er mogelijk duizend banen verdwijnen, zeker in regio’s waar de werkloosheid nu al hoog is?
FrieslandCampina geeft in hun persbericht aan dat, mede ingegeven door de corona-pandemie, ervoor is gekozen om eerder ontwikkelde besparingsplannen sneller dan gepland uit te voeren. De genoemde 1.000 arbeidsplaatsen die mogelijk komen te vervallen betreft het totaal van de verwachte gevolgen, waarbij dat banenverlies grotendeels in België, Duitsland en Nederland wordt verwacht. FrieslandCampina geeft aan dit verlies op te willen vangen via natuurlijk verloop, herplaatsing en het niet invullen van vacatures, maar kan gedwongen ontslagen niet uitsluiten. Of dat laatste het geval zal zijn, zal de komende periode duidelijk moeten worden.
De verschillende steunpakketten van het kabinet hebben tot doel om onnodig banenverlies als gevolg van wegvallende omzet te voorkomen. Desondanks blijkt helaas niet te voorkomen dat de corona-crisis leidt tot banenverlies en dat is vervelend, vooral voor de getroffen werknemers.
Deelt u de mening dat hoe sneller deze mensen zekerheid hebben van ander werk hoe beter dit voor hen is?
De inzet van het kabinet is dat mensen zo veel mogelijk direct naar nieuw werk gaan en dat zij daarbij, waar nodig, gericht geholpen worden, om te voorkomen dat mensen werkloos worden of om de werkloosheid zo kort mogelijk te laten duren. Dit wordt door het kabinet ondersteunend met de verschillende maatregelen uit het aanvullend sociaal pakket van € 1,4 miljard.
Welke acties gaat u, het UWV of de desbetreffende gemeenten nemen om de mensen die hun baan verliezen een werkgarantie te geven, zodat zij direct van hun huidige werk naar ander werk worden begeleid?
De verschillende maatregelen voor passende begeleiding naar nieuw werk richten zich direct op werkenden, werkzoekenden en werkgevers via de sociale partners, de uitvoering van UWV en gemeenten en aanvullende crisisdienstverlening door regionale mobiliteitsteams.
Sociale partners (werkgevers- en werknemersorganisaties) zijn in eerste instantie de aangewezen partijen om de gevolgen van de reorganisatie te overzien en daar passende afspraken over te maken in een sociaal plan. De begeleiding naar nieuw werk kan ondersteund worden met scholing en ontwikkeladviezen vanuit «NL leert door». Ook kan ondersteuning, scholing en begeleiding naar ander werk via sectorale samenwerkingsverbanden plaatsvinden, welke vanaf begin 2021 met € 72 miljoen worden ondersteund.
Het vinden van nieuw werk wordt ondersteund door de werkgeversdienstverlening vanuit UWV en gemeenten, van waaruit goed zicht is op vraag naar personeel binnen de desbetreffende arbeidsmarktregio. Dienstverlening aan werkgevers en aan werkzoekenden komen bij elkaar in het matchen van concrete vacatures aan geschikte werkzoekenden.
Werkenden die met ontslag bedreigd worden of werkzoekenden die reeds werkloos zijn geworden en extra ondersteuning nodig hebben om de afstand tot nieuw werk te overbruggen, zullen ondersteund worden met dienstverlening vanuit een regionaal mobiliteitsteam. Binnen deze teams werken werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties, gemeenten en UWV samen. Zij kunnen gebruik maken van elkaars expertise en van de inzet van dienstverlening bij de gerichte ondersteuning naar nieuw werk. De regionale mobiliteitsteams worden gefaseerd ingericht tot een landelijk dekkend netwerk van 35 regionale mobiliteitsteams. Om werkenden, werkzoekenden en werkgevers te informeren over de mogelijkheden voor ondersteuning bij omscholing en begeleiding naar ander werk wordt er een digitaal portaal met toegankelijke informatie ingericht.
Gaat u, in overleg met het UWV en gemeenten, bekijken of deze mensen aan de slag kunnen in de zorg, veiligheid of het onderwijs, waar nu juist heel veel mensen nodig zijn? Gaat u daarvoor de crisisbaan inzetten?
Bij de ondersteuning naar nieuw werk door UWV, gemeenten of een regionaal mobiliteitsteam, zal altijd gekeken worden naar werk waar specifieke vraag naar is en welke dienstverlening, zoals scholing, nodig is om de afstand naar dat werk te overbruggen. Hier kan de reguliere dienstverlening van sociale partners (uit een sociaal plan), UWV en gemeenten aan bijdragen. Daarnaast kan voor werkenden en werkzoekenden die onvoldoende hebben aan de reguliere dienstverlening, aanvullende crisisdienstverlening vanuit de regionale mobiliteitsteams worden geboden.
Of de zorg, veiligheid of het onderwijs passende overstap-sectoren zijn voor de mensen die eventueel getroffen worden door de beoogde reorganisatie van FrieslandCampina is op voorhand niet te overzien en kan per persoon verschillend zijn. Of een coronabaan, een tijdelijke, ondersteunende functie in één van deze sectoren, bij hen past, is ook niet op voorhand te zeggen, maar zij komen er net als alle werkzoekenden wel voor in aanmerking,
Is er voldoende budget beschikbaar om deze mensen een geschikte opleiding aan te bieden, zodat ze eventueel kunnen overstappen naar deze sectoren waar op dit moment veel mensen nodig zijn?
Zoals bij vraag 5 aangeven ziet de ondersteuning vanuit het kabinet op verschillende maatregelen die onder meer voorzien in de financiering van scholing. Via NL leert door kunnen opleiders nu al voor € 17 miljoen kosteloze scholing aanbieden. Vanaf begin 2021 is er nog eens een kleine € 120 miljoen beschikbaar voor onder meer scholing via sectorale samenwerkingsverbanden. Voor mensen die willen omscholen naar tekortsectoren is er het SectorplanPlus (zorg), de omscholingsregeling naar tekortsectoren van het Ministerie van EZK (techniek en ict) en zijn er verschillende initiatieven in het onderwijs.
De inzet van dienstverlening door de regionale mobiliteitsteams wordt ondersteund met budget voor onder andere (om)scholing ten behoeve van de bemiddeling naar nieuw werk. Dit budget is aanvullend op reguliere middelen voor dienstverlening. Daarnaast kan de directe en duurzame inzetbaarheid van werkzoekenden en werkenden op de arbeidsmarkt worden ondersteund met kortdurende bij- en omscholing via praktijkleren in het mbo, waarvoor € 63 miljoen beschikbaar is. Dit budget kan, aanvullend op het hierboven genoemde budget, worden gebruikt door de regionale mobiliteitsteams alsook door gemeenten en UWV in aanvulling op hun reguliere dienstverlening bij het begeleiden van werkzoekenden naar werk.
Ook wanneer medewerkers van FrieslandCampina ondanks eerdere inspanningen in de WW belanden, zijn er mogelijkheden voor omscholing via het scholingsbudget WW. Het scholingsbudget WW is in het kader van de coronacrisis voor 2021 verhoogd naar een totaalbudget van € 28 miljoen, inclusief uitvoeringskosten.
Bent u bereid om het door u toegezegde budget uit het aanvullende steunpakket direct aan te wenden om de mensen die hun baan bij FrieslandCampina dreigen te verliezen snel te ondersteunen?
De verschillende maatregelen en de daarbij behorende budgetten uit het aanvullend steunpakket zijn bedoeld voor alle werkenden en werkzoekenden die bij de vinden van nieuw werk behoefte hebben aan aanvullende ondersteuning. Deze behoefte hangt af van de arbeidsmarktpositie en de beschikbaarheid van reguliere ondersteuning door sociale partners, UWV en/of gemeenten.
Bent u bereid om extra geld beschikbaar te stellen als gemeenten dit nodig hebben voor bijvoorbeeld het opzetten van crisisbanen?
Zie antwoord vraag 8.
Het onbereikbaar maken van Nederlanderschap |
|
Attje Kuiken (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van Vluchtingenwerk Nederland «Kabinet maakt Nederlanderschap onbereikbaar voor tienduizenden vluchtelingen» van 9 november 2020?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat in 2017 slechts 613 van de 21.532 nieuwkomers op taalniveau B1 is ingeburgerd?
Op basis van de Wet inburgering 2013 is het vereiste taalniveau voor nieuwkomers A2. Het is onder deze wet ook mogelijk voor nieuwkomers om vrijwillig op taalniveau B1 in te burgeren. Uit de cijfers van DUO kan worden opgemaakt dat in 2017 613 nieuwkomers op taalniveau B1 zijn ingeburgerd. Dit aantal biedt echter geen representatief beeld, omdat een deel van de nieuwkomers die in 2017 inburgeringsplichtig waren nog niet aan de inburgeringsplicht hebben voldaan. Zo blijkt immers uit cijfers van DUO dat 9.432 asielmigranten, 2.428 gezinsmigranten, en 142 overige migranten die in 2017 inburgeringsplichtig waren, nog niet aan de inburgeringsplicht hebben voldaan.
Belangrijker nog is dat er voor nieuwkomers onder de Wet inburgering 2013 geen verplichting bestaat om op taalniveau B1 in te burgeren. Niet iedere nieuwkomer die in staat is taalniveau B1 te halen, zal vrijwillig op dat niveau aan zijn inburgeringsplicht willen voldoen. Bovendien is van belang dat aan de inburgeringsplicht voor nieuwkomers binnen drie jaar na eerste verlening van de verblijfsvergunning moet zijn voldaan, terwijl naturalisatie op zijn vroegst pas mogelijk is na vijf jaar verblijf. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet inburgering wordt de taaleis voor nieuwkomers overigens verhoogd naar B1 niveau, daartoe zijn drie verschillende leerroutes ontwikkeld. Voor inburgeraars voor wie de B1-route niet haalbaar wordt geacht, is de Z-route ontwikkeld.
Erkent u dat voor nieuwkomers die laaggeletterd zijn of om andere reden moeilijk leren, het taalniveau B1 niet haalbaar is?
De verwachting is dat niet alle inburgeringsplichtigen op het voor inburgering geambieerde taalniveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen kunnen voldoen. Het nieuwe inburgeringsstelsel houdt daarmee rekening. Zo kan een inburgeringstraject in het nieuwe stelsel ook succesvol worden afgerond met een lager taalbeheersingsniveau dan het huidig geldende A2 van het Referentiekader. Daarnaast is sprake van de Z-route (zelfredzaamheidsroute). De Z-route is bedoeld voor inburgeringsplichtigen bij wie wordt vastgesteld dat zij veel moeite zullen hebben met het leren van de Nederlandse taal en voor wie A2 van het Referentiekader niet haalbaar lijkt. De Z-route is een intensief traject met activiteiten die aansluiten bij de persoonlijke capaciteiten van de inburgeringsplichtige waarbij gestreefd wordt naar kennis van de Nederlandse taal op ten minste niveau A1 van het Referentiekader, zelfredzaamheid in de samenleving, activering en participatie. Ook voor de groep laaggeletterden is derhalve een specifieke route ontwikkeld binnen het nieuwe inburgeringsstelsel.
Dit betekent echter niet dat aan het verkrijgen van het Nederlanderschap geen hogere eisen zouden kunnen en mogen worden gesteld. Betrokkenen hebben dan immers langer de gelegenheid gehad het Nederlands op een hoger niveau te leren beheersen (zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2). Het verhogen van de taaleis voor naturalisatie zal voor velen hopelijk ook een stimulans zijn om daartoe over te gaan.
Vindt u het wenselijk dat nieuwkomers die laaggeletterd zijn en zich inspannen hun inburgeringsdiploma te halen vervolgens nooit Nederlander kunnen worden?
Een nieuwe taal leren en het wegnemen van een in het verleden gemankeerde alfabetisering vragen tijd en inspanning. Iemand die laaggeletterd in de eigen taal in Nederland komt wonen en met een laag taalbeheersingsniveau Nederlands zijn traject van de Wet inburgering heeft afgerond, kan soms heel goed enkele jaren later, als het moment van naturaliseren is aangebroken, wel het voor naturalisatie vereiste taalniveau Nederlands halen. Zoals ook opgemerkt in het antwoord op vraag 2, geschiedt naturalisatie immers ten minste enkele jaren na afronding van het inburgeringstraject. Het Nederlanderschap wordt overigens niemand voor altijd onthouden. Het Nederlanderschap kan worden verkregen via een naturalisatieprocedure of via een optieprocedure. In de optieprocedure geldt de naturalisatietoets niet. Opteren voor het Nederlanderschap is na een periode van vijftien jaar legaal verblijf in het Koninkrijk mogelijk voor vreemdelingen die a) ten minste drie jaar gehuwd zijn met (of geregistreerd partner zijn van) een Nederlander of b) 65 jaar of ouder zijn.
Waarom heeft u er niet voor gekozen om net als in de nieuwe inburgeringswet rekening te houden met het feit dat taalniveau B1 niet voor alle nieuwkomers haalbaar is?
In het regeerakkoord is opgenomen dat zowel voor inburgering als voor naturalisatie de taaleis wordt verhoogd naar B1 van het Referentiekader. Deze verhoging van het taalbeheersingsniveau bij naturalisatie past bij het uitgangspunt dat het Nederlanderschap iets is om trots op te zijn en iets wat je moet verdienen. Ik beschouw naturalisatie als de bekroning van een geslaagde integratie en niet als een tussenstap naar verdere integratie. Iemand die met een laag taalbeheersingsniveau Nederlands zijn traject van de Wet inburgering heeft afgerond, kan – zoals gezegd – met de nodige inspanning heel goed enkele jaren later, als het moment van naturaliseren is aangebroken, wel het voor naturalisatie vereiste taalniveau Nederlands halen. Er geldt een ontheffing van de naturalisatietoets op grond van een psychische of lichamelijke belemmering of een verstandelijke beperking.
Heeft u rekening gehouden met de praktische gevolgen voor nieuwkomers als zij geen Nederlander kunnen worden, zoals bij sollicitatie, reizen of afsluiten van een abonnement?
Het bezit van het Nederlanderschap is naar het oordeel van het kabinet niet noodzakelijk voor participatie op de arbeidsmarkt. Juist het hebben voldaan aan de inburgeringsplicht leidt tot een goede entree op de arbeidsmarkt. Daarbij teken ik aan dat niemand de kans op het Nederlanderschap volledig wordt ontnomen, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4. Ook reizen en het sluiten van een abonnement zijn voor niet-Nederlanders mogelijk.
Heeft u onderzocht wat de gevolgen zijn voor nieuwkomers op de arbeidsmarkt als zij wel voldoen aan de inburgeringsplicht maar geen kans hebben op het Nederlanderschap?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het wenselijk dat deze wijziging de naturalisatietoets tot gevolg heeft dat tienduizenden nieuwkomers die hier ingeburgerd zijn en jarenlang wonen geen stemrecht krijgen?
Het door zo veel mogelijk ingezetenen kunnen deelnemen aan verkiezingen voor volksvertegenwoordigende gremia is in een democratie als Nederland een groot belang. Het is echter niet zo dat om die reden verlening van het Nederlanderschap zou moeten worden vereenvoudigd. Overigens hebben personen die geen Nederlander zijn na vijf jaar rechtmatig verblijf passief en actief kiesrecht voor de gemeenteraad.
Bent u bereid voor het Nederlanderschap net als bij de inburgeringsplicht rekening te houden met het wat individueel haalbaar is?
Begin december 2020 is de consultatie van het ontwerpBesluit naturalisatietoets 2021 gesloten. In mijn brief van 17 december 2020 heb ik uw Kamer bericht dat aan de hand van de ontvangen reacties wordt bezien of het ontwerp aanpassing behoeft. Daarbij betrek ik tevens de door uw Kamer aangenomen motie van de leden Van Dijk en Van den Berghe (32 824, nr. 308) van 12 november 2020.
Tempo maken bij aanpak jeugdwerkloosheid |
|
Eppo Bruins (CU), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Kabinet moet tempo maken met aanpak jeugdwerkloosheid»?1
Ja.
Maakt u zich ook grote zorgen over het toenemende aantal jongeren dat door de coronacrisis werkloos thuis op de bank zit?
Jongeren hebben veel last van de coronacrisis. Ze hebben vaker een flexibel contract. Bovendien werken veel jongeren in sectoren die hard zijn getroffen door de crisis zoals de horeca. Voor schoolverlaters betekent de afnemende werkgelegenheid minder kansen op een eerste baan. Dit alles zien we terug in de werkloosheidscijfers. Hoewel jongeren goed kunnen herstellen van kortdurende werkloosheid, is het belangrijk om langdurige werkloosheid te voorkomen. Daarom zijn in het steun- en herstelpakket extra middelen vrijgemaakt voor de aanpak van jeugdwerkloosheid.
Hoe kan het dat er tot heden nog geen acties in het kader van het aanpakken van de jeugdwerkloosheid te zien zijn?
Elke centrumgemeente krijgt budget voor coördinatie van een eigen regionale aanpak van de jeugdwerkloosheid. Om jongeren te begeleiden naar vervolgonderwijs of werk kunnen zij gebruik maken van verschillende middelen uit het steun- en herstelpakket. Deze hangen samen met de situatie van de jongere.
Jongeren die werkloos dreigen te worden of net zijn geworden en extra ondersteuning nodig hebben, kunnen een beroep doen op de aanvullende crisisdienstverlening van regionale mobiliteitsteams. Met de extra middelen voor gemeentelijke dienstverlening kunnen gemeenten jongeren ondersteunen die hun baan al hebben verloren en door hun beperkte WW-rechten relatief snel in de bijstand terecht zijn gekomen. Gemeenten kunnen deze middelen ook gebruiken om kwetsbare jongeren die door hun persoonlijke situatie geen recht op een uitkering hebben en daardoor buiten beeld dreigen te raken, te helpen terug naar school of naar werk. Hebben jongeren bij- of omscholing nodig om aan het werk te gaan of te blijven, dan kunnen gemeenten, UWV en sociale partners in de arbeidsmarktregio’s ook gebruik maken van de extra middelen voor kortdurende bij- en omscholing via praktijkleren in het mbo, waarbij werken wordt gecombineerd met het doen van een deel van een mbo-opleiding.
Daarnaast wordt in totaal 346 miljoen vrij gemaakt om schoolverlaters van afgelopen en komend schooljaar, die door de crisis relatief hard geraakt worden, te ondersteunen naar vervolgonderwijs of werk. Dan gaat het om laagopgeleide jongeren die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaten uit het praktijkonderwijs (pro), uit het voortgezet speciaal onderwijs (vso) of door voortijdig schoolverlaten (vsv). Alsook om jongeren uit het mbo die een moeilijke start op de arbeidsmarkt hebben vanwege bijvoorbeeld hun opleidingsrichting of niet-westerse migratieachtergrond. De middelen voor gemeenten en scholen worden nog dit jaar en begin volgend jaar beschikbaar gesteld.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat getreuzel bij de aanpak jeugdwerkloosheid slecht uitpakt voor al die jongeren die momenteel al werkloos thuis zitten?
Zie het antwoord op vraag 3.
Welke concrete acties heeft u ondertussen ondernomen om de jeugdwerkloosheid aan te pakken?
Zie het antwoord op vraag 3.
Welke acties, naar aanleiding van de motie Asscher c.s.2, heeft u ondernomen om meer stages en leerwerkbanen te creëren? Hoeveel extra stages en leerwerkbanen voor jongeren zijn er inmiddels bijgekomen? Hoeveel extra geld is er voor de subsidieregeling praktijkleren bijgekomen om zo extra leerwerkbanen te creëren?
Het kabinet heeft twee keer 4 miljoen euro uitgetrokken voor de jaren 2020 en 2021 voor uitvoering door de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven (SBB) van het actieplan stages en leerbanen. Ook is tweemaal 10,6 miljoen euro extra toegevoegd aan de subsidieregeling praktijkleren voor het realiseren van bbl-leerbanen in contactgevoelige sectoren die geraakt zijn door de coronamaatregelen. Voor het behoud van vergoedingen aan stagiairs en loon voor werknemers met een bbl-leerbaan kan een aanvraag worden gedaan via de NOW-regeling.
Om de tekorten aan stages en leerbanen aan te pakken werkt SBB intensief samen met scholen en werkgevers. Zij maken gebruik van verschillende oplossingen. SBB werft bij tekorten in specifieke sectoren of regio’s extra plekken. Dat zijn er 17.500 sinds de start van het actieplan. Ook kunnen scholen meerdere stagiairs op een plek plaatsen en hoeven niet alle uren te worden gemaakt als het doel van de stage is bereikt. Als last resort kunnen vervangende praktijkopdrachten in de school worden gegeven. Over het verder verruimen van de kaders waarbinnen scholen naar oplossingen voor tekorten kunnen zoeken, is de Minister van OCW in gesprek met de partners.
Hoeveel extra startersbanen, zoals de motie Bruins c.s.3 oproept, zijn er inmiddels gecreëerd bij de landelijke overheid en medeoverheden?
In de motie Bruins c.s. wordt gevraagd om een strategie op te stellen om meer stage-, trainee- en startersplekken voor jongeren te realiseren en daarbij nadrukkelijk te kijken naar de rol van de landelijke overheid en de medeoverheden als werkgever. De ministeries van BZK, OCW en SZW trekken hierin samen op. Komend voorjaar zal uw Kamer over de voortgang nader worden geïnformeerd, zoals ook gemeld door de Minister van OCW in haar brief van 30 oktober over stages en leerbanen.
Hoe kan het dat gemeenten werkloze jongeren wegsturen als zij daar aankloppen voor hulp? Deelt u de mening dat dit haaks staat op de motie Asscher c.s.4 die oproept om alle jongeren die bij de gemeenten aankloppen een leerwerkaanbod te geven?
De uitvoering van de Participatiewet is in handen van de gemeenten. Zij hebben een grote mate van beleidsvrijheid wat betreft vorm en inhoud van het re-integratiebeleid, waaronder het ondersteunen van jongeren naar een (leer)baan. Tot 1 maart 2020 hadden jongeren tot 27 jaar te maken met een verplichte zoektermijn van vier weken alvorens een aanvraag voor bijstand ingediend kon worden. Gedurende die vier weken was er nog geen bijstand mogelijk. Vanaf 1 maart hebben gemeenten de ruimte gekregen hiervan af te wijken (zie voor meer informatie hierover het antwoord bij vraag5. Het is aan het college om te beslissen wat het aanbod van de gemeente is in individuele gevallen en aan de gemeenteraad om de uitvoering te controleren en het college daarover ter verantwoording te roepen.
Hoeveel gemeenten bieden momenteel jongeren, die bij de gemeenten aankloppen voor hulp, direct een leerwerkaanbod aan?
Daarover is geen informatie beschikbaar. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid bij gemeenten erop aan te dringen om voor jongeren de zoektermijn niet te hanteren omdat deze niet bijdraagt aan het aan het werk helpen van jongeren?
Gemeenten hebben in de periode 1 maart 2020 tot 1 oktober 2020 de ruimte gekregen om af te wijken van de regels rond de verplichte zoektermijn van vier weken.6
Door invulling te geven aan de motie Smeulders c.s. wordt de tijdelijke maatregel die tot 1 oktober 2020 gold verlengd en tot 1 juli 2021 in de Participatiewet verankerd7. Gemeenten behouden hiermee tot 1 juli 2021 de ruimte om individueel maatwerk toe te passen om financiële problemen bij jongeren die plotseling zonder werk en inkomsten komen te zitten zoveel mogelijk te voorkomen. Het is aan het college om te beoordelen of de zoektermijn in een individueel geval zinvol is of dat er maatwerk nodig is. Van gemeenten wordt gevraagd om een zorgvuldige afweging te maken en waar mogelijk jongeren te ondersteunen naar vervolgonderwijs of werk. Gemeenten zijn hier via Gemeentenieuws op gewezen.
Verder wordt geregeld dat de vier weken zoektermijn tot 1 juli 2021 niet van toepassing is op bepaalde groepen kwetsbare jongeren. De zoektermijn wordt voor deze jongeren tijdelijk buiten werking gesteld. Het gaat hierbij om:
jongeren die in een inrichting verblijven of recht hebben op opvang als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna Wmo 2015);
jongeren die uiterlijk een jaar voorafgaand aan de melding in een inrichting verbleven of recht hadden op opvang als bedoeld in de (Wmo 2015);
jongeren die uiterlijk een jaar voorafgaand aan de melding bij een pleegouder of in een gezinshuis verbleven als bedoeld in de Jeugdwet;
jongeren voor wie uiterlijk een jaar voorafgaand aan de melding een kinderbeschermingsmaatregel gold die werd uitgevoerd door een gecertificeerde instelling als bedoeld in de Jeugdwet;
jongeren die niet zijn ingeschreven als ingezetene in de basisregistratie personen of die zonder woonadres, maar met een briefadres zijn ingeschreven in de basisregistratie personen;
jongeren die uiterlijk een jaar voorafgaand aan de melding ingeschreven hebben gestaan bij het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs;
jongeren die medisch urenbeperkt zijn of behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie.
In hoeverre zijn jongerenorganisaties betrokken bij de uitvoering van de aanpak jeugdwerkloosheid?
Bij de opzet van de aanpak jeugdwerkloosheid als onderdeel van het steun- en herstelpakket hebben we gebruik gemaakt van de voorstellen van de jongerenbonden. Over de voortgang van de aanpak jeugdwerkloosheid blijven we met de landelijke partners in gesprek, waaronder ook jongerenorganisaties, zoals ook toegezegd door de Staatssecretaris van SZW in reactie op mondelinge vragen van het lid van Dijk (PvdA) op 1 september jongstleden.
Bent u bereid, vanwege de sterk oplopende werkloosheid onder jongeren, deze vragen binnen twee weken te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Provincie vreest subsidie kwijt te raken' |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Provincie vreest subsidie kwijt te raken»?1
Ja.
Bent u ook van mening dat het ongewenst is dat de provincie Gelderland door laks optreden vanuit het ministerie mogelijk een Europese subsidie misloopt?
Nee, vorig jaar heb ik in het kader van het Europese project JIVE-2 met de provincie Zuid-Holland, OV-bureau Groningen-Drenthe en de provincies Flevoland, Gelderland en Overijssel gewerkt aan een samenwerkingsovereenkomst voor waterstofbussen. De provincies Flevoland, Gelderland en Overijssel besloten aan het eind om af te zien van de inzet van 10 waterstofbussen en de daarmee gemoeide financiële bijdrage van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Deze bijdrage is toen beschikbaar gesteld aan Nederlandse partijen ten behoeve van het JIVE-2 project en vervolgens overgenomen door de provincie Drenthe. De EU draagt in totaal 7,5 miljoen euro bij en het ministerie 3,75 miljoen euro. Afgelopen zomer gaf de provincie Gelderland aan alsnog de mogelijkheden voor deelname aan het JIVE-2 project te verkennen. De provincie heeft toen verzocht om additionele financieringsmogelijkheden te verkennen. Er is toen gesproken over de mogelijkheden van de DKTI regeling. In deze gesprekken is niet de verwachting gewekt dat de provincie direct gebruik kon maken van de regeling. Ook is geen toezegging gedaan over de datum waarop de DKTI-regeling wordt opengesteld.
Vreest u dat door dit lakse optreden goede initiatieven die duurzaamheid versterken vertraging oplopen? En vreest u ook dat hiermee het enthousiasme om te vergroenen wordt afgeremd?
Met alle partijen waaronder de OV-autoriteiten in Nederland wordt hard en met veel enthousiasme gewerkt om het OV busvervoer verder te verduurzamen. Gezamenlijk spant iedereen zich in om ervoor te zorgen dat vanaf 2025 alle nieuwe bussen nul-emissie zijn en in 2030 al het OV-busvervoer volledig nul-emissie is. De verwachting is dat daardoor dit jaar al duizend nul emissie bussen in het OV rondrijden. Een mooie prestatie. Recent is daarnaast aan uw Kamer de roadmap «Zero emissie bus» verzonden2. Deze roadmap is opgesteld door het Samenwerkingsverband DOVA (decentrale OV-autoriteiten) in samenwerking met het ministerie en de partijen die betrokken zijn bij de transitie richting zero emissie bus. Met de oplevering van de roadmap worden de ambities om de bussen te verduurzamen nogmaals door alle partijen onderstreept.
Wat is de reden dat de financieringsregeling Demonstratie klimaattechnologieën en -innovaties in transport 3 (DKTI 3) nog steeds niet beschikbaar is voor projecten zoals in de provincie Gelderland?
Om de regeling Demonstratie klimaattechnologie en innovatie in transport (DKTI) aan te laten sluiten bij de afspraken uit het Klimaatakkoord is een wijziging in de regeling noodzakelijk. Hierover is uw Kamer reeds geinformeerd2. Openstelling van de DKTI 3 is, na verwerking van de reacties op de internetconsultatie die op 5 november is gesloten, voorzien in januari 2021. Na openstelling van de regeling kunnen de eerste projecten binnen een maand na indiening uitsluitsel krijgen over de toekenning van de subsidie.
Is het inmiddels bekend in welke maand de DKTI 3-transport wordt opengesteld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, onder welke voorwaarden? En blijft het budget van de afgelopen jaren in stand?
Zie antwoord op vraag 4. Het beoogde budget is EUR 36,62 mln voor de DKTI 3 en deze is in omvang vergelijkbaar met de tweede tender van de DKTI.
Welke stappen onderneemt u om te voorkomen dat er Europees geld voor innovatie en duurzaamheid kwijtraakt door vertraging bij het ministerie op de DKTI 3-transport?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat ondersteunt partijen bij de verduurzaming van bussen in het openbaar vervoer. Zo ook bij Europese subsidieprojecten die daar aan bijdragen. Met onder meer Gelderland was om die reden tot in een ver stadium gesproken over een bijdrage in het kader van het Europese JIVE-2 project. Zij hebben toen besloten om zich terug te trekken uit de gesprekken over de samenwerkingsovereenkomst die in dit kader is opgesteld. Het is goed om te zien dat de provincie Gelderland nu nogmaals stappen zet in het JIVE-2 project. De provincie met vervoerder Arriva krijgen daarbij dezelfde mogelijkheden als andere vervoerders waar het de DKTI-regeling betreft. Ik vind het belangrijk dat sprake is van een gelijk speelveld waarbij alle partijen op dezelfde wijze aanspraak kunnen maken op publieke middelen en wil dan ook geen partijen bevoordelen. Los daarvan is er binnen de DKTI geen mogelijkheid om partijen te bevoordelen. Dit hoeft overigens niet te betekenen dat de provincie hierdoor Europees geld misloopt. Zodra DKTI 3-transport wordt opengesteld kan zij een aanvraag indienen. Na openstelling van de regeling, die is voorzien in januari 2021, kunnen de eerste projecten binnen een maand na indiening uitsluitsel krijgen over de toekenning van de subsidie.
Bent u bereid om in overleg met de provincie Gelderland te treden, zodat zij de waterstofbussen kan laten rijden en bovendien de Europese subsidie niet misloopt?
Zie antwoorden 2 en 4.
Welke verdere stappen onderneemt u om de toegezegde versnelling in de productie van groene waterstof door integratie met andere sectoren zoals openbaar vervoer en waterstoftankstations zo spoedig mogelijk te realiseren?2
De versnelling van de productie van groene waterstof moet vooral plaatsvinden door een gezamenlijke aanpak van de energiesector, industrie en gebouwde omgeving en mobiliteit. De kabinetsvisie waterstof legt de basis voor die integratie4. De inzet van waterstof in mobiliteit is vanuit het oogpunt van productie van groene waterstof op korte termijn in volume beperkt maar draagt wel bij aan de ontwikkeling van de markt voor groene waterstof.