De uitspraak van de kantonrechter met betrekking tot Vestia en de bewoners van de Tweebosbuurt |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
|
|
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de kantonrechter met betrekking tot de uitzetting van bewoners van de Tweebosbuurt, als gevolg van de sloopplannen van woningcorporatie Vestia en de gemeente Rotterdam?1
Deelt u de mening dat de sloopplannen van Vestia, om honderden sociale huurwoningen in de Tweebosbuurt te slopen, wegens de uitspraak van de kantonrechter geen doorgang meer kunnen vinden? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het sloopbesluit betreffende de woningen in de Tweebosbuurt niet rechtmatig is met het oog op de uitspraak van de kantonrechter? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de sloopplannen van woningcorporatie Vestia in de Tweebosbuurt geen toegevoegde waarde hebben, als de rechter heeft beoordeeld dat Vestia niet kan aantonen dat de nieuwbouw zorgt voor een sociaal-maatschappelijke verbetering? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om er bij het College van B&W in Rotterdam op aan te dringen om het slopen van woningen in de Tweebosbuurt stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met de kerntaak van de woningcorporatie, die inhoudt ervoor te zorgen dat personen in verband met een laag inkomen goed en betaalbaar kunnen wonen?
Hoe beoordeelt u de sloopactiviteiten van woningcorporatie Vestia met betrekking tot de kerntaak van deze organisatie?
Hoe beoordeelt u dat woningcorporatie Vestia de bewoners geen mogelijkheid heeft geboden om na sloop en nieuwbouw in de wijk terug te keren en daar ook geen verplichting toe ziet?
Hoe beoordeelt u dat de bewoners van de Tweebosbuurt niet of nauwelijks hulp hebben gekregen van woningcorporatie Vestia om een andere geschikte woonruimte te vinden?
Deelt u de mening dat er in Rotterdam sprake is van een tekort aan sociale huurwoningen? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u dat er geen sprake is geweest van het daadwerkelijk betrekken van de bewoners bij de ontwikkeling van de plannen voor herstructurering, en pas na de bekendmaking van de sloopacties om input is gevraagd?
Ziet u de mogelijkheid een onderzoek te starten naar woningcorporatie Vestia?
Deelt u de mening dat dit opnieuw bewijs is voor het falen van woningcorporaties?
Welke middelen en bevoegdheden heeft u om in te grijpen bij Vestia of andere woningcorporaties?
Bent u bereid om met de gemeente Rotterdam, de woningcorporatie Vestia en de buurtbewoners van Tweebosbuurt om tafel te gaan zitten? Zo nee, waarom niet?
Kunt u de Kamer op de hoogte stellen van eventuele stappen die u bereid bent te ondernemen voor het behouden van de woningen in de Tweebosbuurt?
Het bericht dat een man na een arrestatie overleden is in het ziekenhuis |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Man na arrestatie overleden in het ziekenhuis»?1
Ja.
Vindt u dat deze arrestatie voldoet aan de vereisten van proportionaliteit? Zo ja, waarom wel? Zo nee, hebben de politieagenten buitenproportioneel gehandeld?
De toedracht van dit tragische incident wordt, zoals dat altijd gebeurt wanneer mogelijk sprake is van gewonden of doden door toedoen van de politie, momenteel onderzocht door de rijksrecherche, onder het gezag van de officier van justitie. Gedurende het onderzoek kan niet worden ingegaan op de feiten en omstandigheden. Het is in eerste instantie aan de officier van justitie om te beoordelen of de betrokken politieambtenaren volgens de regels hebben gehandeld. Mij past daarom terughoudendheid. Het is niet aan mij om te beoordelen of rechtmatig is gehandeld.
Kunt u een feitenrelaas met de Kamer delen met de precieze gebeurtenissen en de omstandigheden? Kunt u tevens met de Kamer delen welke geweldsmiddelen bij deze aanhouding door de politie zijn gebruikt?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer zijn de resultaten van het onderzoek van de Rijksrecherche naar de gebeurtenissen bekend en op welke wijze worden deze bekend gemaakt?
Het onderzoek is nog in uitvoering en er is nog geen afrondingsdatum bekend. Communicatie over onderzoeken van de Rijksrecherche loopt via woordvoering van het Openbaar Ministerie (OM).
Worden de video- en fotobeelden die genomen zijn door de familieleden en getuigen betrokken bij het onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de agenten die afkwamen op de hulpvraag van de familie met bodycams uitgerust waren en of deze beelden meegenomen zullen worden in het onderzoek van de Rijksrecherche? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de betrokken politieagenten hedendaags actief werkzaam? Zo ja, waarom zijn de betrokken politiemensen gedurende het onderzoek naar de zaak niet direct op non-actief gesteld?
In onderhavige casus zijn de betrokken politiemedewerkers in afwachting van het onderzoek door de Rijksrecherche niet buiten functie gesteld, omdat er op dit moment geen concrete aanwijzingen zijn dat er een causaal verband zou zijn tussen het optreden van de politiemedewerkers en het overlijden van betrokkene.
Waarom heeft het Openbaar Ministerie (OM), al voordat de Rijksrecherche haar onderzoek heeft afgerond, bekend gemaakt dat de patholoog in haar voorlopige bevindingen heeft gemeld dat «er geen door uitwendig mechanisch geweld opgeleverde afwijkingen zijn die de noodzaak tot ziekenhuisopname en het uiteindelijk overlijden kunnen verklaren», terwijl de patholoog nog geen doodsoorzaak heeft vastgesteld? Deelt u de mening dat dit een vreemde gang van zaken is? Zo nee, waarom niet?2
In het kader van het onderzoek naar de doodsoorzaak van de 22-jarige man, heeft het OM de voorlopige bevindingen van de patholoog ontvangen. Hieruit werd duidelijk dat, ondanks het feit dat de doodsoorzaak nog niet is vastgesteld, «er geen door uitwendig mechanisch geweld opgeleverde afwijkingen zijn die de noodzaak tot ziekenhuisopname en het uiteindelijk overlijden kunnen verklaren». Deze voorlopige bevindingen zijn zeer relevant voor het onderzoek dat onder leiding van de officier van justitie door de Rijksrecherche gedaan wordt.
Gelet op de relevantie van de voorlopige bevindingen en de mogelijke maatschappelijke onrust die zou kunnen ontstaan als hierover onduidelijkheid bleef bestaan, heeft het OM ervoor gekozen om de conclusie van de voorlopige bevindingen van de patholoog naar buiten te brengen.
Deelt u de mening dat mede gelet op het feit dat de Rijksrecherche nog bezig is met het onderzoek en nog een toxicologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden het uiterst vreemd is dat het OM het volgende naar buiten heeft gebracht: «Over de doodsoorzaak van de man is nog niets bekend. Ook daar doet de Rijksrecherche onderzoek naar. «Wel stelt de patholoog dat de man niet door uitwendig geweld om het leven is gekomen», zegt het OM dinsdag. Er moet nog een toxicologisch onderzoek worden gedaan»? Zo nee, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 8.
Waarom heeft het OM, al voordat de Rijksrecherche haar onderzoek heeft afgerond, aan Omroep West meegedeeld dat de patholoog stelt dat de man niet door het handelen van de politie om het leven is gekomen? Deelt u de mening dat dit een vreemde gang van zaken is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de politie in de betreffende nacht van zondag 1 september op maandag 2 september juist werd gebeld met een vraag om hulp en dat hij nergens van werd verdacht? Kunt u aangeven waarom op 10 september het OM desgevraagd aan Omroep West heeft laten weten dat de overleden persoon een verdachte was en waarom het OM niet kwijt wil wat de verdenking tegen de 22-jarige Leidschendammer was?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de politie is gebeld om hulp in verband met een verwarde man en heeft de politie overwogen om geestelijk hulpverleners te sturen in plaats van, of in samenwerking met, de politie?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de overleden arrestant rond 01.30 uur is meegenomen door de politie en rond 04.00 uur zonder kleren is afgeleverd bij een Haags ziekenhuis? Kunt u een feitenrelaas en toelichting geven over wat er in die tijdspanne van tweeënhalf uur is gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom deze verwarde persoon zonder kleren is afgeleverd bij het ziekenhuis en kunt u aangeven waar zijn kleren zijn gebleven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Door wie is deze verwarde persoon vervoerd naar het ziekenhuis? Is dit door de politie gebeurd of door een ambulance?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de politie instructies gegeven aan medewerkers van het ziekenhuis over wat wel en niet extern gecommuniceerd mag worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de aanleiding geweest voor de snelle reactie van de Rijksrecherche en het besluit om de aanhouding te onderzoeken? Kunt u aangeven waarom het OM op woensdag 4 september al bekend maakte dat zij de Rijksrecherche op dinsdag 3 september hebben gevraagd om onderzoek te doen of de aanhouding volgens de regels was verlopen?4
De Rijksrecherche doet altijd onderzoek wanneer zwaar lichamelijk letsel of overlijden mogelijkerwijs het gevolg kan zijn van geweldstoepassing door de politie.
Kunt u aangeven waarom er op maandag 9 september rondom de Haagse moskee waar het overlijdensgebed van de 22-jarige Leidschendammer plaatsvond veel politie op de been was? Kunt u aangeven waarom en door wie hiertoe besloten is? Zo nee, waarom niet?
De politie-inzet had vooral te maken met verkeersbegeleiding en bestond deels uit verkeersregelaars. Deze was er vooral op gericht om de grote toestroom van voertuigen in goede banen te leiden. Uiteindelijk kwamen er ongeveer 1.500 belangstellenden.
Kunt u aangeven waarom besloten is om de verwarde persoon die in kritieke toestand in het MCH Westeinde ziekenhuis lag te vervoeren naar het LUMC waar hij uiteindelijk in de nacht van vrijdag 6 september op zaterdag 7 september overleed? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, gezien de grote discrepantie tussen de lezing van de familie en die van de politie en het OM over de aanhouding, en omdat uit beelden die in het bezit zijn van de familie (en die ook bekeken zijn door Omroep West) namelijk blijkt dat de verwarde man meewerkte en dat dus geen sprake was van wederspannigheid en op die beelden geen fysiek letsel zichtbaar zou zijn, als deze verwarde man niet aangehouden zou zijn door de politie hij mogelijk op dit moment nog zou leven?
Zie antwoord vraag 2.
Was bij de politie voorafgaand aan de aanhouding al een voorgeschiedenis bekend met betrekking tot verwardheid van deze 22-jarige?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een verklaring geven voor het zichtbare fysieke letsel, zoals een enorme bult onder zijn oog en een grote bloeduitstorting op zijn buik, zoals blijkt uit het beeldmateriaal van de familie? Is er volgens u een correlatie tussen (mogelijk) drugsgebruik en het fysieke letsel zoals hierboven omschreven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe laat de constatering blijkens de uiting van het OM «Niet veel later werd geconstateerd dat de verdachte in een zorgelijke toestand verkeerde en is een ambulance gewaarschuwd» is gedaan, en wat het OM bedoelde met «in zorgelijke toestand verkeerde»?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat het beoogde doel was van de aanhouding van deze verwarde persoon en welke inschatting de politie heeft gemaakt over de mogelijke verbonden risico’s en gevaren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Kamer een overzicht verstrekken van het aantal aangiften dat burgers de afgelopen tien jaar hebben gedaan tegen politieagenten vanwege geweldsincidenten, alsmede een overzicht van de wijze van afdoening (hoeveel aangiften zijn geseponeerd, hoeveel aangiften hebben geleid tot een vervolging?
De politie kan niet aangeven hoeveel aangiftes er zijn gedaan tegen politieambtenaren specifiek vanwege geweldsgebruik. In de daarvoor in gebruik zijnde bedrijfsprocessystemen wordt geen onderscheid gemaakt tussen meldingen en aangiftes of tussen geweldgebruik en andere vergrijpen. Ook is uit die systemen niet op te maken of en zo ja, welk vervolg aan een (strafrechtelijke) aangifte is gegeven.
In het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) heeft de politie in 2016 cijfers gepubliceerd met betrekking tot geweldsaanwending door politie in de jaren 2014 en 20155. In 2019 heeft de politie vergelijkbare cijfers gepubliceerd met betrekking tot de jaren 2016, 2017 en 20186. Deze overzichten zijn manueel tot stand gekomen en het vervaardigen van deze cijfers over de afgelopen tien jaar, in plaats van de reeds beschikbare vijf jaar, zou buitenproportioneel veel werk vereisen.
Aantal registraties van geweldsaanwending:
2014: 10.745
2015: 10.233
2016: 12.856
2017: 12.550
2018: 12.080
Het OM kan geen overzicht verstrekken over het aantal strafzaken dat de afgelopen 10 jaar tegen agenten is gestart naar aanleiding van geweldsaanwending, omdat het OM geen gegevens over beroep of achtergrond van een verdachte registreert.
Kunt u de Kamer een overzicht verstrekken van het aantal personen dat de afgelopen tien jaar overleden is tijdens of na een arrestatie door de politie, alsmede een korte beschrijving van iedere casus waarin wordt ingegan op de oorzaak van het overlijden, de toedracht volgens het OM, en de afdoening met betrekking tot de betrokken agenten (zijn zij als verdachte aangemerkt dan wel vervolgd)?
Een dergelijk overzicht kan niet worden verstrekt nu de Rijksrecherche niet registreert op specifieke context zoals «tijdens of na een arrestatie» of «oorzaak van het overlijden». Sinds 2014 registreert de Rijksrecherche wél het aantal schietincidenten met daaraan gekoppeld het aantal dodelijke slachtoffers en gewonden. Dit overzicht wordt jaarlijks op de website van het Openbaar Ministerie geplaatst (www.om.nl/actueel/nieuwsberichten). Het aantal gewonden en dodelijke slachtoffers door andersoortige confrontaties met de politie, zoals een aanrijding door een politievoertuig, wordt niet specifiek geregistreerd op de variabelen van dodelijke en gewonde slachtoffers. Voor het raadplegen van deze informatie dienen de dossiers van de afgelopen 10 jaar handmatig te worden doorgenomen. Het college van procureurs-generaal heeft aangegeven dat het voor de Rijksrecherche onevenredig belastend is om deze gegevens te verzamelen. Ik kan mij met dit standpunt verenigen.
Kunt u de Kamer een overzicht verstrekken van het aantal onderzoeken dat de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) de afgelopen tien jaar is gestart naar aanleiding van geweldsincidenten door politiemedewerkers waarbij burgers slachtoffer waren, alsmede een overzicht van de wijze van afdoening van deze onderzoeken door het VIK?
In 2017 is het registratiesysteem van de afdeling VIK voor het eerst door alle politie-eenheden het gehele jaar gebruikt. Daardoor is het pas vanaf dat jaar mogelijk om betrouwbare aantallen te genereren.
Gestarte onderzoeken met betrekking tot geweld:
2017:
2018:
2019 t/m 4 oktober:
Mishandeling (artt. 300–306 WvSr)
305
255
109
Persoonlijk vrijheid (artt. 273–286 WvSr)
26
19
10
Levensdelicten (artt. 287–295 WvSr)
18
13
3
Dood en letsel door schuld (artt. 307–309 WvSr)
10
8
2
Bovenstaande tabel geeft weer hoeveel onderzoeken de afdeling VIK heeft uitgevoerd naar aanleiding van geweldsaanwending door politiemedewerkers (bron cijfers: politie). Dit betreffen zowel geweldsdelicten tijdens diensttijd als in privétijd waarbij een medewerker van de politie verdachte is. Deze aantallen kunnen hierin niet worden onderscheiden. Uit eerdere analyses is gebleken dat ongeveer een kwart van de gestarte strafrechtonderzoeken privégerelateerd zijn.
De afdeling VIK doet geen onderzoeken af. De afdeling VIK voert slechts onderzoeken uit, waarna het resultaat daarvan voor het nemen van een beslissing daarover wordt overgedragen een het (politie-interne) bevoegde gezag (korpschef, sectorhoofd, etc.) of aan het Openbaar Ministerie.
Kunt u de Kamer een overzicht verstrekken van het aantal strafzaken dat het OM de afgelopen tien jaar gestart is naar aanleiding van geweldsincidenten van politiemensen richting burgers, het aantal politiefunctionarissen dat uiteindelijk schuldig werd bevonden, en de sancties die deze personen kregen?
Het OM kan geen overzicht verstrekken over de oorzaken van het overlijden, de toedracht en de afdoening met betrekking tot de betrokken agenten alsmede het aantal strafzaken die de afgelopen 10 jaar zijn gestart naar politiemensen, nu het OM geen gegevens over beroep of achtergrond van een verdachte registreert.
Erkent u dat er een patroon bestaat van buitenproportioneel politiegeweld gezien de tragische gebeurtenissen inzake de zaken Mitch Henriquez, Rishi Chandrikasing, Ihsan Gurz, Bertus de Man en andere slachtoffers die door politiegeweld overleden zijn?
Nee. De politie heeft op grond van artikel 7 van de Politiewet 2012 de bevoegdheid om bij het uitvoeren van haar taak geweld te gebruiken. Hierbij moeten de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en redelijkheid en gematigdheid in acht worden genomen. Bij signalen van mogelijk buitenproportioneel geweld door een ambtenaar van politie wordt een disciplinair onderzoek gestart (zie ook het antwoord op vraag31).
Welk beleid gaat u voeren om buitensporig politiegeweld tegen te gaan?
Ik verwacht van de politieorganisatie en van politieambtenaren dat continu aandacht is voor het leren van het gebruik van geweld. Dit hoort bij het verantwoord omgaan met de bij wet toegekende geweldsbevoegdheid. Eenduidige registratie van aangewend geweld vormt hierbij één van de pijlers van het project Stelselherziening geweldsaanwending opsporingsambtenaar. Geweldsaanwending wordt geregistreerd en beoordeeld. Afhankelijk van de beoordeling van de geweldsaanwending worden maatregelen getroffen met als doel hiervan te leren. Hierbij zijn de politieambtenaar, een docent en een hulpofficier van justitie betrokken, en in sommige gevallen het team en de teamchef.
Om studenten zo goed mogelijk toe te rusten op de vaak weerbarstige praktijk wordt in de opleiding tot politieambtenaar uitgebreid aandacht besteed aan aanhoudings- en zelfverdedigingstechnieken, onder zeer diverse omstandigheden. Executieve politieambtenaren worden jaarlijks getoetst op deze vaardigheden. Tijdens de trainingen ondergaan studenten zelf de aanhouding, de opbrenggrepen en het aanleggen van handboeien, zodat studenten zich bewust worden van de mogelijke mate van pijnbeleving bij verzet tegen de aanhouding.
Welke disciplinaire maatregelen kunnen genomen worden als er blijk is van buitenproportioneel geweld bij een aanhouding? Kunnen de maatregelen verzwaard worden als de aangehoudene sterft als gevolg van het geweld?
Bij signalen van mogelijk buitenproportioneel geweld door een ambtenaar van politie wordt een disciplinair onderzoek gestart. Met dit disciplinaire onderzoek worden alle gegevens verzameld die moeten uitwijzen of plichtsverzuim heeft plaatsgevonden en of dit de betrokken ambtenaar kan worden verweten. Indien uit het disciplinaire onderzoek volgt dat er plichtsverzuim heeft plaatsgevonden, kan het bevoegd gezag een disciplinaire straf opleggen. Disciplinaire maatregelen zijn afhankelijk van de ernst van het plichtsverzuim en van de omstandigheden waaronder het plichtsverzuim heeft plaatsgevonden en variëren van een schriftelijke berisping tot ontslag. Om uniformiteit over de op te leggen straf binnen de politie te waarborgen is door de korpschef een landelijk strafmaatoverleg (SMO) ingesteld. Het SMO adviseert over de passendheid van de voorgestelde disciplinaire straf op basis van onder meer interne jurisprudentie.
Moet er niet een onafhankelijke instantie komen waar burgers misdragingen door de politie kunnen melden? Zo nee, waarom niet?
Burgers die van mening zijn dat buitenproportioneel geweld is gebruikt door politieambtenaren kunnen aangifte doen of een klacht indienen (mondeling, schriftelijk of digitaal) bij de politie. Hierna kunnen zij zich ook wenden tot de Nationale ombudsman. Daarnaast is een extra onafhankelijke instantie mogelijk niet bevorderlijk voor de eenduidigheid in het stelsel van al bestaande mogelijkheden. Ik ben daarom van mening dat er voldoende mechanismen zijn en dat er geen nieuw meldpunt nodig is.
Wat is het handelingskader van de politie bij meldingen van verwarde personen? Klopt het dat er een protocol bestaat?
Er is geen gestandaardiseerd handelingskader bij meldingen rond personen met verward gedrag. Op basis van politieprofessionaliteit wordt de juiste aanpak voor het specifieke incident gekozen. Lokaal zijn er samenwerkingsafspraken gemaakt (of nog in ontwikkeling) in het kader van de sluitende aanpak rond personen met verward gedrag. De diversiteit van incidenten is dermate groot, dat een standaard handelingskader niet voldoet.
Met betrekking tot het optreden bij geweld in de GGZ wordt momenteel een nieuw handelingskader ontwikkeld.
Wat heeft het in 2012 door de politie en de GGZ ondertekende convenant over omgang met verwarde personen concreet opgeleverd?
Het convenant heeft de samenwerking tussen politie en GGZ met betrekking tot personen met verward gedrag versterkt. Het heeft onder andere de beweging in gang gezet dat acuut verwarde personen die geen strafbaar feit hebben gepleegd niet meer in de politiecel terecht komen, maar direct naar een beoordelingslocatie van de GGZ kunnen. Dat is nu in een groot deel van het land het geval. Het is nodig gebleken om in breder verband de aanpak rond mensen met verward gedrag te versterken. Het Aanjaagteam en het Schakelteam hebben daartoe aanzetten gegeven.
Deelt u de mening dat een cel per definitie geen geschikte plek is voor een verward persoon? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat wanneer er geen sprake is van een strafbaar feit een politiecel geen geschikte plek is voor de opvang van een persoon met verward gedrag. Zoals u weet zijn onder andere de zorgen over de niet adequate opvang en het niet beschikbare passend vervoer van personen met verward gedrag de aanleiding geweest voor de werkzaamheden van het Aanjaagteam, het Schakelteam en nu van het Verbindend Landelijk Ondersteuningsteam (VLOT). In het land wordt op verschillende manieren invulling gegeven aan de opvang van mensen met verward gedrag. De opvang kan worden verzorgd door de GGZ zelf, of in samenwerking met verslavingszorg of instellingen voor licht verstandelijk beperkten. Er worden op dit moment overal in het land stappen voorwaarts gezet om ervoor te zorgen dat de mensen die politie nu nog opvangt en die niet gevaarlijk zijn of een strafbaar feit hebben gepleegd, straks elders ondergebracht kunnen worden.
Bent u bereid de bovenstaande vragen afzonderlijk te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Waar mogelijk heb ik om herhalingen te voorkomen vragen gezamenlijk beantwoord. Ik heb daarbij wel steeds aangegeven op welke vragen de gezamenlijke beantwoording betrekking heeft.
De verbijsterende CAF affaire met de kinderopvangtoeslag |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de nieuwe berichtgeving over de Combiteam Aanpak Facilitators (CAF)-affaire inzake de kinderopvangtoeslag?1
Ja.
Waarom heeft u op 4 juli 2019, tijdens het algemeen overleg over stopzetten kinderopvangtoeslag, de CAF 16-zaak in Rotterdam verzwegen, terwijl Kamerleden u daar wel naar gevraagd hebben?
In het AO Stopzetten kinderopvangtoeslag van 4 juli 2019 heb ik onder meer aangegeven dat ik niet kan uitsluiten dat er meer toeslaggerelateerde CAF-zaken zijn buiten het CAF 11-dossier waar hetzelfde is gebeurd. Daarom heb ik de Adviescommissie uitvoering toeslagen (hierna: de Adviescommissie) en de ADR gevraagd het handelen van Belastingdienst/Toeslagen (hierna: Toeslagen) te onderzoeken.
Klopt het dat in de rechtbank Rotterdam op 8 juli 2019 is gebleken dat ook daar kinderopvangtoeslagen onrechtmatig zijn stopgezet en teruggevorderd?
Naar aanleiding van de situatie rondom het CAF 11-dossier is deze zaak voorafgaand aan de behandeling op zitting door Toeslagen nogmaals bestudeerd. Hierbij is ruimhartig gekeken naar het dossier. Ook is tijdens de zitting van de zijde van de Belastingdienst, in navolging van een uitspraak van de Raad van State, inderdaad gemeld dat in deze zaak het besluit tot stopzetting van het voorschot onrechtmatig is geweest. Mede om deze reden heeft Toeslagen de vrijdag voorafgaand aan de zitting een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Neemt u de Kamer nog wel serieus, nu u de Kamer opnieuw onvolledig en onjuist hebt geïnformeerd?
Ik informeer de Kamer altijd naar eer en geweten en zo juist en volledig mogelijk.
Bent u op hoogte van het grondwettelijke recht van de Kamer (art. 68 Grondwet) om alle inlichtingen te ontvangen? Waarom leeft u de wet niet na?
Ik informeer de Kamer altijd naar eer en geweten en zo juist en volledig mogelijk.
Heeft u de Belastingdienst nog wel onder controle? Hoe reageert u op de berichtgeving dat het kerndepartement en de Belastingdienst elkaar niet meer vertrouwen? Hoe reageert u op de berichtgeving dat de Belastingdienst, en met name de afdeling Toeslagen, zijn eigen gang gaat, en een staat in de staat vormt, die denkt aan niemand verantwoording schuldig te zijn?
Ik laat de kwalificaties voor rekening van de vragensteller. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 2 juli jl.2, sta ik een open en veilig klimaat voor, waar medewerkers in hun kracht gezet worden, zich veilig voelen en fouten kunnen maken. Dilemma’s moeten worden besproken en van fouten moet worden geleerd. Alleen zo kan ruimte ontstaan voor de menselijke maat. Daarom is cultuur de vierde pijler van beheerst vernieuwen. De kern van de pijler cultuur heeft een deels gedifferentieerd programma dat gericht is op alle medewerkers van de Belastingdienst. Het programma is niet vrijblijvend en maakt gebruik van kennis en expertise van buiten de Belastingdienst. De pijler cultuur is heeft tot doel het gedrag en handelen van medewerkers echt te veranderen.
Kunt u toezeggen dat de algemeen directeur Toeslagen bij de Belastingdienst als gevolg van de CAF-affaire strafontslag zal krijgen, de leidinggevenden binnen Toeslagen voorwaardelijk strafontslag, en alle andere medeplichtige ambtenaren van de Belastingdienst een waarschuwing of berisping?
Ik doe geen uitspraken over individuen en individuele casussen.
Vindt u het niet schokkend dat ambtenaren willens en wetens de wet hebben overtreden? Welke sancties heeft u ter beschikking? Welke sancties gaat u opleggen?
De Adviescommissie en de ADR heb ik gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de onderzoeken. Als de onderzoeken zijn afgerond, zal ik met een reactie komen. Verder verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 6 en vraag 7.
Klopt het dat het niet om incidenten ging, maar dat het om staand beleid ging, en de top van Toeslagen op de hoogte was? Waren ook de secretaris-generaal en de toenmalige staatssecretarissen en ministers van Financiën op de hoogte? Kunt u dit uitsluiten?
Ik heb de Adviescommissie en de ADR gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de onderzoeken.
Waarom zijn de interne signalen in 2015 genegeerd? Klopt het dat hier intern overleg over is gevoerd? Klopt het dat er instructies zijn uitgewisseld en welke waren dat?
In mijn brief van 2 juli 2019 ben ik hierop ingegaan. In september 2015 is een overdrachtsdocument gewisseld tussen behandelaars van bezwaarschriften bij Toeslagen. Ik heb geen aanwijzingen dat dit document binnen de Belastingdienst is besproken.
Vindt u ook dat, net als de Nationale ombudsman, de overheid een meewerkende overheid moet zijn, die het volk dient? Hoe kwalificeert u het hysterische optreden van de Afdeling Toeslagen in dit licht?
Ik deel de stelling dat de overheid zijn burgers moet faciliteren.
Is de klokkenluider inmiddels weer aan het werk? Kunt u deze klokkenluider voordragen voor promotie en salarisopslag, en daarnaast voordragen voor een lintje, nu deze persoon een heldenrol heeft vervuld? Zo nee, waarom niet?
Ik doe geen uitspraken over individuen of individuele casussen.
Bent u nog wel de juiste persoon om de CAF-affaire op te lossen? Of groeit deze affaire u boven het hoofd? Bent u bereid op te stappen, als deze zaak niet uiterlijk op 1 januari 2020 volledig opgelost zal zijn, inclusief het uitbetaald hebben van alle schadevergoedingen, met de volledige genoegdoening van alle slachtoffers?
Ik ben vastberaden deze zaak goed en zorgvuldig op te lossen.
Klopt het dat er in de nasleep van de Bulgarenfraude in de jacht op fraude zorgvuldig onderzoek en bewijsvoering zijn overgeslagen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik eerder heb aangegeven, heeft, ingegeven door de tijdgeest gericht op het voorkomen en aanpakken van fraude, de focus gelegen op de bestrijding van fraude en is de menselijke maat uit het oog verloren.3 Dit heeft in voorkomende gevallen vervelende consequenties gehad voor goedwillende ouders van wie de toeslag is stopgezet, terwijl later bleek dat zij er wel recht op hadden.
Wat is de achtergrond van het nieuwe onderzoek van de Auditdienst Rijk (ADR) dat u op 9 juli jl. heeft gelast? Bent u ervan op de hoogte dat de Kamer op 9 juli nieuwe vragen heeft gesteld, die in grote lijnen overeenkomen met het gelaste ADR-onderzoek?
Zoals ik tijdens het plenaire debat van 21 maart jl. heb aangegeven, laat ik de ADR onderzoeken of de problemen in het CAF 11-dossier ook in andere zaken hebben gespeeld. De Auditdienst Rijk (ADR) kijkt naar het handelen van Toeslagen in toeslaggerelateerde CAF-zaken. In het debat over dit onderwerp op 4 juli jl. heb ik aangegeven de onderzoeksopdracht aan de ADR zo snel als mogelijk aan uw Kamer te doen toekomen. De vragen van uw Kamer voor het ADR onderzoek van 9 juli jl. heb ik mee laten nemen in de onderzoeksopdracht. Op diezelfde datum heb ik u over de opdracht geïnformeerd. Naar aanleiding van een verzoek van de leden Lodders en Omtzigt en de Adviescommissie is het ADR onderzoek uitgebreid en nader gespecificeerd, hierover heb ik u 5 september jl. een brief gezonden.4
Wanneer denkt u het bredere CAF-onderzoek van de ADR te hebben afgerond? Is dat voor het einde van de week? Of is het bredere CAF-onderzoek van de ADR een nieuw rookgordijn dat u opwerpt?
Het onderzoek van de ADR is naar verwachting eind 2019 afgerond, zoals ook gemeld in mijn Kamerbrief van 11 juni jl.5
Kunt u ervoor zorgdragen, dat er een volledig overzicht komt van alle (170) CAF-zaken, met daarin een overzicht van de hoeveelheid stopzettingen, de hoeveelheid terugvorderingen, de hoeveelheid gastouders, de hoeveelheid gastouderbureaus (en een lijst hiervan) en de totale bedragen die hiermee gemoeid zijn? Bent u in deze bereid om art. 68 van de Grondwet na te leven?
Alle relevante informatie over de zaken wordt op dit moment geïnventariseerd ten behoeve van de Adviescommissie en de ADR. Nadat deze onderzoeken zijn afgerond zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten hiervan.
In hoeveel zaken wordt er nog geprocedeerd? In hoeveel zaken hebben burgers gelijk gekregen en in hoeveel zaken heeft Toeslagen gelijk gekregen?
Alle relevante informatie over de zaken wordt op dit moment geïnventariseerd ten behoeve van de Adviescommissie en de ADR. Nadat deze onderzoeken zijn afgerond zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten hiervan.
Hoeveel hebben de lopende rechtszaken inmiddels gekost aan griffie- en advocaatkosten? Hoeveel heeft de Staat inmiddels aan kosten gemaakt bij de Landsadvocaat?
Tot medio augustus 2019 is er in CAF 11 zaken circa € 4.600 griffierecht vergoed. De kosten van de Landsadvocaat tot en met de maand juni 2019 bedragen € 405.000. Het gaat om het totaal van inzet van de Landsadvocaat bij de verschillende afgesloten en nog lopende bestuursrechtelijke procedures, de lopende procedure inzake de civiele schadeclaims en algemene advisering in het kader van CAF 11. Dit bedrag is afgerond op duizenden euro’s en omvatten honoraria, kantoorkosten, verschotten en BTW.
Bent u bereid niet alleen de kinderopvangtoeslagenzaken vanaf 2013, maar vanaf 2010 opnieuw te beoordelen? Kunt u de juridische verantwoordelijkheid hierin onderzoeken?
Omdat het CAF-team in 2013 is opgericht, is dat het startmoment van het onderzoek. In de CAF 11-zaak is van een groot aantal ouders de kinderopvangtoeslag stopgezet terwijl onderzoek naar het recht hierop nog niet was afgerond. Een dergelijke stopzetting is niet in overeenstemming met de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Ik kan niet uitsluiten dat deze handelwijze ook in andere toeslaggerelateerde CAF-zaken bij een groot aantal personen tegelijk is toegepast. Mede daarom laat ik de ADR toeslaggerelateerde CAF-zaken onderzoeken.
Hoeveel ouders zijn door het ingrijpen van Toeslagen in de bijstand of een andere uitkering terechtgekomen?
Dit wordt niet bijgehouden. Er zijn mij dan ook geen cijfers bekend over ouders die door het ingrijpen van Toeslagen in de bijstand of een andere uitkering zijn terechtgekomen.
Bent u het eens met de uitspraak van de Minister van Financiën, op 9 juli 2019 in het programma Jinek, dat het stilleggen van alle rechtszaken niet ver genoeg gaat? Om hoeveel van deze rechtszaken gaat het?
Ik heb de Minister horen zeggen dat hij hetzelfde vindt als ik. Op het moment van verzenden van deze antwoorden gaat het om 10 procedures in het kader van CAF 11 en om 20 rechtszaken die betrekking hebben op de overige CAF-zaken.
Klopt het dat al in 2012 gebleken was dat de signalen van de GGD uit 2011 niet klopten?
Nee, dat klopt niet. In de brief van 11 juni jl. ben ik uitvoerig ingegaan op deze materie.
Waarom heeft Toeslagen hier niets mee gedaan? Deelt u de mening dat de overheid niet in zichzelf gekeerd moet zijn, maar ontlastende signalen serieus moet nemen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 23.
Hoe reageert u op de uitspraken van de Algemene Rekenkamer, in Nieuwsuur van 10 juli jl.?2
Francine Giskes van de Algemene Rekenkamer constateert in de uitzending van Nieuwsuur van 10 juli onder meer dat op het toeslagendossier sprake is van grote politieke druk. Bij de invoering van het toeslagensysteem werd van de Belastingdienst gevraagd «snel de voorschotten te betalen en pas later te controleren», waardoor veel terugvorderingen ontstonden. Daarna is de Belastingdienst juist gevraagd om «heel goed te controleren alvorens uit te keren.»
Francine Giskes stelt in genoemde uitzending verder dat «het beter moet met de interne coördinatie binnen de Belastingdienst, maar ook in de regelgeving.» Deze conclusies onderschrijf ik grotendeels. Daarom kondigde ik in oktober vorig jaar als maatregel aan dat de vaktechnische inbedding van Toeslagen verbeterd wordt. Dit moet de interne coördinatie verbeteren. Daarnaast is mijn beeld dat ook de wetgeving op onderdelen rigide is en soms te weinig mogelijkheden biedt om tegemoet te komen aan het maatschappelijk rechtvaardigheidsgevoel in deze zaken. Dit kan soms disproportionele gevolgen hebben en tot schrijnende situaties leiden. Ik ben daarom met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nader aan het onderzoeken of in dergelijke situaties tot een meer proportionele benadering kan worden gekomen. Daarnaast wordt op dit moment een IBO Toeslagen uitgevoerd, waarbij onder meer verdergaande opties van het stelsel van toeslagen worden bezien. De uitkomsten van dit IBO worden aan het eind van 2019 verwacht.
Deelt u de mening dat de toeslagenwetgeving te complex is, maar ook de inrichting van de Belastingdienst chaotisch is, en dat deze dienst in zichzelf gekeerd is? Wat gaat u hieraan doet?
Zoals ik in mijn brief van 11 juni jl. heb aangegeven, is het mijn beeld dat de wetgeving op onderdelen rigide is. In mijn brief van 3 juli jl. ben ik ingegaan op mijn aanpak «beheerst vernieuwen» om de Belastingdienst te vernieuwen en toekomstbestendig te maken.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat er al vele onderzoeken van de Algemene Rekenkamer geweest zijn, en bijvoorbeeld ook de commissie-Joustra/Borstlap, maar dat er heel weinig met deze onderzoeken wordt gedaan?
Ik deel het beeld dat in de vraag geschetst wordt niet. Met de aanbevelingen van de Commissie Joustra/Borstlap is de Belastingdienst bijvoorbeeld voortvarend aan de slag gegaan. Ik verwijs uw Kamer naar de voortgangsrapportage van 5 december 2017, waarin uitgebreid wordt ingegaan op de dertien aanbevelingen van de Commissie.
Is de stelling gerechtvaardigd te stellen dat de Belastingdienst een onbestuurbare en onverbeterlijke organisatie is en vergelijkbaar met een stuurloze en zinkende olietanker, die niet meer is bij te sturen?
Nee.
Is de stelling gerechtvaardigd dat we eigenlijk rechtstreeks op een parlementaire enquête afstevenen, waarin alle verantwoordelijken in de loop der jaren op het matje zullen moeten komen?
Het instellen van een parlementaire enquête is een recht van uw Kamer.
Bent u bereid om alle beschikbare documenten zeker te stellen, om een dergelijke parlementaire enquête effectief te laten verlopen? Welke rol kunnen de politie en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) hierin spelen?
Indien de Kamer besluit tot het instellen van een parlementaire enquête verleen ik vanzelfsprekend alle medewerking.
Deelt u de mening dat het structureel kwakkelen van de Belastingdienst niet alleen begonnen is in 2006, met de invoering van de Toeslagen, maar dat de neergang van de dienst eigenlijk al begonnen is bij de brede belastingherziening in 2001?
Nee, die mening deel ik niet.
Klopt het dat in 2001 begonnen is met het veel meer gebruik maken van steekproeven, in plaats van 100%-controle?
Volledige controle was en is niet mogelijk. De Belastingdienst moet daarom risicogericht werken. Ook voor 2001 was dit al het geval. Het toepassen van steekproeven en deelwaarnemingen is een gebruikelijke werkwijze.
Klopt het dat veel mensen en bedrijven gebruik maken van de grote mazen in de wet, die door deze steekproefcontroles zijn ontstaan?
Eventuele mazen in het wettelijke kader staan los van de wijze waarop toezicht en handhaving is ingericht en dienen door aanpassing van dit kader te worden opgelost.
Klopt het bijvoorbeeld dat een gemiddelde controle bij een mkb'er gemiddeld 31.000 euro aan te weinig betaalde belasting oplevert? Dit kan toch niet? Wanneer gaat u hier eindelijk eens wat aan doen?
De Belastingdienst controleert grotendeels risicogericht. Een gemiddelde opbrengst van een controle bij een MKB-bedrijf zegt daarom niets over de mate waarin deze sector wet- en regelgeving naleeft.
Klopt het dat er zwarte lijsten bestaan, waarop toeslaggerechtigden staan, die in beginsel afgewezen worden voor de kinderopvangtoeslag, of die voor stopzetting of terugvordering in aanmerking komen? Kunt u uitsluiten dat deze zwarte lijsten bestaan?
Zoals ik in het debat van 21 maart 2019 heb aangegeven, bestaan er geen zwarte lijsten binnen Toeslagen. Wel bestaan er lijsten voor handmatige beoordeling. Toeslaggerechtigden die op een dergelijke lijst staan worden handmatig gecontroleerd. Plaatsing op deze lijst heeft geen gevolgen voor het recht op kinderopvangtoeslag.
Op basis van welke criteria zijn deze zwarte lijsten samengesteld? Wie nam hierin beslissingen? Zijn dit besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waar bezwaar en beroep tegen mogelijk is? Waarom is niemand hierover geïnformeerd? Kunt u dit alsnog doen?
Er bestaan binnen Toeslagen geen zwarte lijsten. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 35.
Hoe kan iemand van een zwarte lijst afkomen? Welke procedure gaat u hiervoor inrichten?
Er bestaan binnen Toeslagen geen zwarte lijsten. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 35.
Hoeveel van de benadeelde ouders in de CAF 11-zaak hebben een dubbele nationaliteit?
Bij de start van het CAF 11-onderzoek hadden 196 vraagouders een dubbele nationaliteit.
Hoeveel van de benadeelde ouders in de andere CAF-zaken hebben een dubbele nationaliteit? Kunt u per CAF-zaak aangeven welk percentage van de ouders een dubbele nationaliteit hebben? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment worden toeslaggerelateerde CAF-zaken geïnventariseerd en verstrekt aan de Adviescommissie en de ADR. Nadat de onderzoeken zijn afgerond zal ik uw Kamer nader informeren.
Kunt u uitsluiten dat er bij het samenstellen het criterium van etniciteit is gehanteerd? Zo ja, op basis waarvan? Zo nee, waarom niet en wat gaat u hieraan doen?
In mijn brief van 11 juni jl. ben ik uitgebreid ingegaan op het verwerken van nationaliteit in de CAF-zaken:
«Vanaf de startperiode van het CAF maakte Toeslagen na het ontvangen van een signaal een uitdraai uit de systemen. Hiervoor werd vanaf 2013 door een medewerker een uitgebreid queryverzoek gedaan om gegevens uit de systemen te kunnen combineren. In dit queryverzoek werd gevraagd om specifieke gegevens over vraagouders. Naast naam, adres, en woonplaats, werden bijvoorbeeld ook gegevens over (eerste en tweede) nationaliteit, de startdatum van de toeslag en een eventuele immigratiedatum opgevraagd. In de opgeleverde gegevensset zijn alle gevraagde gegevens opgenomen.
Wanneer de analyse van een query aanwijzingen geeft van mogelijk georganiseerd misbruik, worden bezoeken aan gastouders en/of een gastouderbureau uitgevoerd. Bezoeken worden in het geval van CAF-zaken afgerond met een intern verslag van bevindingen.
Vanaf 2014 worden de analyses van de queries vastgelegd in een intern document om een overzichtelijk beeld te geven van de situatie. Dit interne document bevat een samenvattend overzicht van het aantal vraagouders, het soort toeslag, de woonplaatsen van de vraagouders, en de totale financiële omvang. Ook de nationaliteit van aanvragers was opgenomen in dit interne document. Sinds 2016 wordt specifiek op basis van dit document besloten of verder onderzoek nodig is, bijvoorbeeld in de vorm van een actualiteitsbezoek. Informatie over de (tweede) nationaliteit is geen selectiecriterium geweest bij de starten van CAF-zaken, dat waren immers steeds signalen van buitenaf. Recent is besloten dat nationaliteit ook geen onderdeel meer is van het queryverzoek.»
Ik keur etnisch profileren ten strengste af. De Autoriteit Persoonsgegevens doet onderzoek bij Toeslagen naar de verwerking van persoonsgegevens en bekijkt of sprake is geweest van etnisch profileren. De uitkomsten van dit onderzoek wacht ik af.
Deelt u de mening dat de Discriminerende Overheid heel ver af staat van de Dienstbare Overheid, die ons voor ogen zou moeten staan?
Zoals ik eerder heb aangegeven in mijn brief van 11 juni jl., keur ik etnisch profileren ten strengste af.
Bent u bereid om, naast het al lopende onderzoek, een diepgaand onderzoek te gelasten naar het gebruik van etniciteit als criterium, oftewel het discrimineren op etniciteit?
De Autoriteit Persoonsgegevens doet reeds onderzoek bij Toeslagen naar de verwerking van persoonsgegevens en bekijkt of sprake is geweest van etnisch profileren. De ADR is tevens gevraagd te onderzoeken of nationaliteit een bepalende rol heeft gespeeld in de CAF-onderzoeken. Ook heeft op 7 juni jl. de Nationale ombudsman een onderzoek aangekondigd om een indruk te krijgen van de aard van de klachten bij de overheid als het gaat om etnisch profileren en hoe overheden daar vervolgens mee omgaan. Daarnaast heb ik de Adviescommissie gevraagd hoe het in algemene zin met de praktische rechtsbescherming van de toeslaggerechtigden is gesteld, en welke verbeteringen zijn hier wenselijk zijn. Bij het advies wordt ook betrokken de aanwezigheid van bijzondere categorieën persoonsgegevens – meer in het bijzonder [tweede] nationaliteit – bij Toeslagen. Ik wacht de uitkomsten van deze onderzoeken af.
Bent u bereid om, indien discrimineren op etniciteit inderdaad het geval blijkt te zijn geweest, strafrechtelijke aangifte te doen van discriminatie?
Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de onderzoeken die in het antwoord op vraag 42 zijn genoemd.
Wanneer verwacht u dat het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens naar o.a. etnisch profileren afgerond zal zijn? Wanneer zal de Kamer hierover geïnformeerd worden?
Ik kan daar geen uitspraak over doen omdat de Autoriteit Persoonsgegevens zelf haar agenda vaststelt.
Kunt u nader ingaan op de zelfmoord, die in de media wordt genoemd (1), en die gerelateerd zou zijn aan het terugvorderen van kinderopvangtoeslag?
Zelfdoding is een bijzonder trieste gebeurtenis, in het bijzonder voor alle betrokkenen. Dat behoeft geen enkele nadere toelichting. Bij de Belastingdienst komen incidenteel meldingen binnen, waarbij nabestaanden aangeven dat sprake is van zelfdoding. De Belastingdienst heeft mij desgevraagd laten weten dat een melding over de zelfdoding van een vraagouder in Rotterdam niet in de organisatie geregistreerd staat.
Kunt u een causaal verband uitsluiten tussen de zelfmoord en het terugvorderen van kinderopvangtoeslag door Toeslagen? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waarom niet en wat gaat u hier mee doen?
Zie antwoord vraag 45.
Wat doet dit met u? Deelt u de mening dat dit verbijsterend is?
Zie antwoord vraag 45.
Op welke manier kunt u de 2-jarige wees royaal compenseren, indien blijkt dat het leven van dit kind door toedoen van de Belastingdienst verwoest is?
Zie antwoord vraag 45.
Hoe hoog zullen de schadevergoedingen zijn? Deelt u de mening dat dit hoger zal moeten zijn dan de 15.000 euro, die de Q-koorts patiënten hebben gekregen? Wat vindt u van een schadevergoeding van 15.000 euro per verpest jaar?
Ik heb de Adviescommissie gevraagd te adviseren over een passende oplossing. Ik wil niet op dit advies en de uitwerking daarvan vooruitlopen.
Waarom bent u eerder met de schaamteloze fooi gekomen van 500 euro per half jaar? Dit kan toch niet?
Het bestuursrecht kent op basis van jurisprudentie kort gezegd een vergoeding van € 500,– voor ieder (deel van een) half jaar dat de behandeling van het bezwaarschrift en beroep langer heeft geduurd dan twee jaar. Ik heb Toeslagen de opdracht gegeven deze vergoeding in CAF 11-zaken proactief en ruimhartig toe te kennen.7 Deze vergoeding ziet uitsluitend op de overschreden termijn. Om een passende oplossing te vinden voor gedupeerde ouders, heb ik de Adviescommissie om advies gevraagd.
Hoe breed is de CAF-affaire inmiddels? Klopt het dat er 170 CAF-zaken zijn? Kunt u uitsluiten dat, gezien de 302 gevallen in CAF 11, het hier wel eens om ca. 50.000 (302*170) toeslaggedupeerden zou kunnen gaan? Hoe gaat u deze mensen compenseren?
In totaal zijn er inderdaad circa 170 toeslaggerelateerde CAF-zaken. Op dit moment worden deze zaken geïnventariseerd en verstrekt aan de Adviescommissie en de ADR. Nadat de werkzaamheden van de commissie en de ADR zijn afgerond zal, ik uw Kamer nader informeren.
Deelt u de mening dat het hele toeslagensysteem op de schop moet?
Op dit moment wordt een IBO Toeslagen uitgevoerd, waarbij onder meer verdergaande opties van het stelsel van toeslagen worden bezien. De uitkomsten van dit IBO worden aan het eind van 2019 verwacht. Daarnaast is, zoals ik in mijn brief van 11 juni jl. heb aangegeven, mijn beeld dat de wetgeving op onderdelen rigide is en soms te weinig mogelijkheden biedt om tegemoet te komen aan het maatschappelijk rechtvaardigheidsgevoel in deze zaken. Dit kan soms disproportionele gevolgen hebben en tot schrijnende situaties leiden. Ik ben daarom met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nader aan het onderzoeken of in dergelijke situaties tot een meer proportionele benadering kan worden gekomen.
Kunt u beleidsopties uitwerken waarbij toeslagen alleen nog maar toegekend worden op basis van vaststaande feiten, waardoor er later geen terugvordering meer nodig is?
Terugvorderingen zijn inherent aan de huidige systematiek. Op dit moment wordt een IBO Toeslagen uitgevoerd, waarbij onder meer verdergaande opties van het stelstel van toeslagen worden bezien. De uitkomsten van dit IBO worden aan het eind van 2019 verwacht. Ik wil niet vooruitlopen op de resultaten van dit onderzoek.
Klopt het dat er aan de terugvordering op basis van nieuwe inkomensgegevens geen eindtermijn zit (op basis van art. 20 en 21 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)? Klopt het dat dit erg afwijkt van de hoofdregel, waarin de eventuele vorderingen van de Belastingdienst verjaren na vijf jaar?
Ook voor de toeslagen geldt in principe een verjaringstermijn van 5 jaar. Binnen deze termijn kan een reeds vastgestelde toeslag naderhand in bepaalde gevallen nog in het voordeel of in het nadeel van de belanghebbende worden herzien. De mogelijkheid tot herziening van een vastgestelde toeslag in verband met een wijziging van het inkomensgegeven op grond van artikel 20 Awir heeft echter geen verjaringstermijn, maar is gekoppeld aan het moment waarop het nieuwe inkomensgegeven is vastgesteld. Dat heeft als reden dat de Belastingdienst/Toeslagen voor wat betreft dit inkomensgegeven afhankelijk is van de inspecteur van de Belastingdienst en het bij langlopende procedures in de sfeer van de inkomstenbelasting, bijvoorbeeld in geval van navordering door de inspecteur, langer dan 5 jaar kan duren voordat het inkomensgegeven definitief vaststaat. Mede daarom schrijft artikel 20 Awir voor dat de Toeslagen, als dat inkomensgegeven eenmaal wijzigt, binnen 8 weken tot een herziening moet overgaan.
Waarom is voor deze afwijkende regel gekozen? Kunt u overwegen om de uiterste terugvorderingstermijn voor de Afdeling Toeslagen eveneens op vijf jaar te zetten? Kunt u een voorstel hiertoe opnemen in het Belastingplan 2020? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 54. Ik ben niet voornemens om nu een voorstel in het Belastingplan 2020 op te nemen waarin een verjaringstermijn aan artikel 20 van de Awir wordt verbonden.
Klopt het dat de afdeling van de Belastingdienst die de Inkomstenbelasting uitvoert de inkomensgegevens van bijna iedereen heeft?
De Belastingdienst is houder van de Basisregistratie inkomen (art. 21 Algemene wet inzake rijksbelastingen). In dit register wordt het inkomen vastgelegd van alle burgers. Daarnaast krijgt de Belastingdienst bijvoorbeeld actuele inkomensgegevens van het UWV. Dat betekent echter niet dat van iedereen de actuele inkomensgegevens beschikbaar zijn. Het komt bijvoorbeeld voor dat personen om uiteenlopende redenen uitstel vragen en krijgen voor de aangifte inkomstenbelasting of dat er wordt nagevorderd, waardoor definitieve inkomensgegevens pas later bekend zijn.
Klopt het dat deze inkomensgegevens vaak pas na vele jaren bij de Afdeling Toeslagen terechtkomen, die dan vervolgens tot terugvordering overgaat, tot grote ergernis van de toeslaggerechtigden?
Nee, dat klopt niet. Toeslagen verkrijgt gedurende het jaar doorlopend inkomensgegevens. Op basis van deze gegevens kan Toeslagen voor een aantal toeslaggerechtigden bijvoorbeeld al gedurende het toeslagjaar het voorschot aanpassen. Daarnaast kan belanghebbende zelf de inkomensgegevens aanpassen, zodat het voorschot op het actuele inkomen gebaseerd is. Zo kunnen (hoge) terugvorderingen worden voorkomen. Het komt echter voor dat inkomensgegevens pas later bekend zijn. Hierbij verwijs ik naar het antwoord op vraag 56. Voor de volledigheid wijs ik erop dat ook andere factoren een rol kunnen spelen bij terugvorderingen. Zo kan het (wisselend) aantal opvanguren bij de kinderopvangtoeslag ook een belangrijke rol spelen.
Hoe kunt u bewerkstelligen dat deze inkomensgegevens veel sneller tussen de beide delen van de Belastingdienst worden gedeeld? Het is toch bizar dat de ene hand van de Belastingdienst niet weet wat de andere hand doet?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vraag 56 en 57.
Is de Belastingdienst inmiddels de slechtst functionerende overheidsdienst van Nederland?
Deze appreciatie laat ik aan de vragensteller.
Kunt u een vergelijking maken met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) en de Defensie Materieel Organisatie?
Nee, dat kan ik niet. Bovendien vallen de genoemde diensten niet onder mijn verantwoordelijkheid.
Moslimfobie en intimidatie bij de politie |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over «Moslimfobie en intimidatie bij de politie»?1
Ja.
Klopt het dat politieagenten burgers omschrijven als «kankermongolen, kankerleijers, pauper-allochtonen, kankervolk, kutvolk en kutafrikanen»? Wat is uw reactie hierop?
Ik heb geen inzicht in politie-appgroepen of in mogelijke uitlatingen die politieagenten richting burgers doen. Mocht het gebeuren dat dergelijke bewoordingen worden gebruikt, dan keur ik, en met mij de korpschef, dat ten zeerste af. Dergelijke aanstootgevende en kwetsende woorden zijn niet acceptabel. Discriminatie en racisme, door wie dan ook, is ontoelaatbaar. Een ieder die zich daar schuldig aan maakt moet daar in elk geval op worden aangesproken. Wanneer blijkt dat plichtsverzuim is gepleegd, dan zal een disciplinaire maatregel worden getroffen. De op te leggen maatregel is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de functie van de politiemedewerker, de aard van het plichtsverzuim (denk hierbij bijvoorbeeld aan de mate van het grensoverschrijdende gedrag) en de omstandigheden waaronder het plichtsverzuim heeft plaatsgevonden. Dit betreft altijd een individuele afweging.
Klopt het dat politieagenten «de wens uitspreken dat burgers een pak slaag krijgen, de burger doodgereden zal worden, de burger wel aan de beurt zal komen, en de burgers allemaal kapot gemaakt moeten worden»?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het uitermate schokkend is dat politieagenten zich op deze manier uiten over burgers? Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het uitermate schokkend is dat politieagenten zich openlijk bezondigen aan racisme en discriminatie? Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de politieagenten die de genoemde appberichten hebben verstuurd op non-actief zetten? En kunt u ze daarna voordragen voor strafontslag en vervolgen voor discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom houden politieagenten zich bezig met «seksuele intimidatie, aanrandingen van vrouwelijke collega’s, pesten, ernstige discriminatie en valsheid in geschrifte»?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de politie nog nooit van Me Too gehoord? Kunt u de politie hierover inlichten?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom «gaan staande houdingen en aanhoudingen gepaard met excessief, al dan niet verbaal, geweld»?
Bij staande houdingen en aanhoudingen gaat de politie in principe de-escalerend te werk. In voorkomende gevallen is de politie echter genoodzaakt om gebruik te maken van de aan haar toegekende geweldbevoegdheid. Het gebruik van deze bevoegdheid moet in overeenstemming zijn met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit en in verhouding tot het te bereiken doel, redelijk en gematigd zijn. Aan het gebruik van geweld gaat, indien mogelijk, een waarschuwing vooraf. Afhankelijk van de situatie kan een dergelijke waarschuwing in bepaalde gevallen op een verbaal indringende wijze worden gegeven. Van excessief, buitenproportioneel (verbaal) geweld mag geen sprake zijn.
In het rapport Verantwoord politiegeweld van de Nationale ombudsman2 wordt meer specifiek ingegaan op de mate van geweld die, afhankelijk van het door een verdachte geboden verzet, kan worden toegepast.
Waarom «hebben moslimagenten het zwaar te verduren, worden zij openlijk gediscrimineerd, met gedrag dat onder de gordel is, en worden steeds uitlatingen gedaan met een ultrarechtse geur, die niet past bij de neutrale houding die de politie moet hebben»?
Ten aanzien van het gestelde bij vraag 10 merk ik op dat de korpschef publiekelijk heeft aangegeven zich niet te herkennen in enkele kwalificaties die de voormalig adviseur bij de politie, de heer Boers, de politieorganisatie heeft toebedeeld. Als medewerkers worden geconfronteerd met discriminatie of uitsluiting of een misstand signaleren, dan is het belangrijk dat zij zich vrij voelen om hiervan een melding te maken en dat zij zich daarbij door hun leidinggevende gesteund voelen. Daarom bevordert de leiding van de politie een werkcultuur waarin het gesprek wordt aangegaan over gedragingen die als grensoverschrijdend worden ervaren. De politie heeft een netwerk van hulpstructuren waar politiemedewerkers terecht kunnen met een probleem, klacht of melding. Graag verwijs ik u naar de bijgevoegde kamerbrief waarin ik nader in ga op het beleid om te zorgen voor een veilige en inclusieve werkomgeving.
Kunt u zo spoedig mogelijk een einde maken aan dit onvoorstelbare en onaanvaardbare gedrag? Kunt u de Kamer nauwgezet informeren over uw aanpak in deze?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u hiertoe een (nieuw) plan van aanpak formuleren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt vertellen wat u en korpschef Akerboom ondernomen hebben om de misstanden waar wijlen korpschef Bouman voor waarschuwde «Er sluipt een gif de nationale politie binnen» tegen te gaan?2
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat de Leidse teamchef Fatima Aboulouafa een spreekverbod is opgelegd door de eenheidsleiding van Den Haag? Wat is de reden hiervan? Kunt u dit spreekverbod onmiddellijk opheffen? Zo nee, waarom niet?
De teamchef, op wie de vragen betrekking hebben, is gewezen op het social media-beleid dat interne richtlijnen geeft hoe een politiemedewerker zich tot de sociale media dient te verhouden en op welke wijze de medewerker daarop actief kan zijn. Dit beleid geldt voor alle medewerkers5.
In het algemeen is het zo dat politiemedewerkers zich veilig moeten voelen om dilemma’s, risico’s, signalen, ervaringen en mogelijke misstanden met elkaar te kunnen en te durven bespreken. In dat kader heeft de korpschef aangegeven dat te allen tijde bereid te zijn collega’s te spreken die worstelen met normoverschrijdend gedrag in hun omgeving.
Klopt het dat «Fatima Aboulouafa ook niet meer op Instagram over de politie mag schrijven, omdat dit niet past in de huisstijl», aldus een hooggeplaatste Haagse politiemedewerker?
Zie antwoord vraag 14.
Wie is deze hooggeplaatste Haagse politiemedewerker?
Zie antwoord vraag 14.
Wat is de huisstijl van de (Haagse) politie met betrekking tot social media?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u het document waarin de huisstijl staat omschreven doen toekomen aan de Kamer?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat het monddood maken van klokkenluiders door het opleggen van een spreekverbod juist een averechts effect heeft en het juist beter zou zijn indien deze integere klokkenluiders gekoesterd zouden worden?
Zie antwoord vraag 14.
Klopt het dat korpschef Akerboom het volgende heeft gezegd in zijn blog: «voor ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag is binnen de politie geen plaats. Collega’s die daar het slachtoffer van worden en dat (durven te) melden verdienen de steun van iedereen in het korps» en «In mijn antwoordbrief heb ik geschreven dat voor iedereen in het korps, ook oud-collega’s, mijn (digitale) deur open staat. Ik wil dat collega’s zich vrij en gesteund voelen om ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag te melden.»?3
Zie antwoord vraag 14.
Hoe verhoudt datgene wat korpschef Akerboom schreef zich tot het feit dat de klokkenluider die zich uitliet over «the blue wall of silence» een spreekverbod opgelegd heeft gekregen? Deelt u de mening dat dit tegenstrijdig is?
Zie antwoord vraag 14.
Klopt het dat korpschef Akerboom het volgende heeft gezegd in zijn blog: «Binnen het korps is helaas nog niet overal sprake van de veilige en inclusieve werkcultuur die nodig is. Er is genoeg te doen.»?
Dit klopt. Om het interne vakmanschap te vergroten en inclusie te bevorderen, hebben de Centrale Vertrouwenspersonen en de medewerkers van de afdeling Veiligheid, Integriteit & Klachten professionaliseringstrainingen gevolgd die in het teken staan van multiculturaliteit en inclusie. Teamchefs en operationeel experts nemen deel aan leiderschapsdagen die ook in het teken staan van het creëren van een veilige, inclusieve werkcultuur. De diverse instrumenten en methodieken zijn beschikbaar gesteld op intranet en een groeiend aantal teamchefs weet de weg hiernaar te vinden. Ook vragen zij vaker om ondersteuning van onder meer coaches en veranderkundigen. Tevens zijn er bijeenkomsten georganiseerd met collega’s van diverse achtergronden om te weten hoe de organisatie er nu bijstaat als het gaat om inclusie en om ideeën voor verbeteringen op te doen en door te voeren. Ook wordt in teamverband de theatervoorstelling Rauw georganiseerd waarin een spiegel wordt voorgehouden. Graag verwijs ik u naar de bijgevoegde kamerbrief voor een toelichting op het beleid ter bevordering van een veilige en inclusieve werkomgeving.
Kunt u vertellen wat er volgens u en volgens korpschef Akerboom nodig is om overal binnen het korps te zorgen voor de nodige veilige en inclusieve werkcultuur?
Zie antwoord vraag 22.
Kunnen u en korpschef Akerboom afstand nemen van discriminerende agenten? Zo nee, waarom niet?
De korpschef en ik nemen afstand van alle discriminerende uitlatingen en gedragingen. Discriminatie, door wie dan ook, is ontoelaatbaar.
Waar komt «de weerzin tegen diversiteit» vandaan, die wordt genoemd door de politiedeskundige Sinan Cankaya?4
Voor de beantwoording van de vragen 25 t/m 27, verwijs ik u naar het gecombineerde antwoord op vraag 37.
Waarom is er zo weinig inlevingsvermogen bij de heersende, zittende groep? Heeft dit te maken met racisme en white supremacy, die hier doorwerken? Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 25.
Waarom ervaren agenten de diversiteitsagenda als een bedreiging?
Zie antwoord vraag 25.
Deelt u de mening dat het programma «Kracht van het Verschil» vanuit de politie in de basis een visiedocument is en zonder concrete doelen tandeloos is?
Nee, deze mening deel ik niet. Na de vorming van de nationale politie is in kaart gebracht welke verschillende diversiteitsprogramma’s er bestonden. In 2015 zijn deze en nieuwe initiatieven ondergebracht in het programma De Kracht van het Verschil. Dit programma heeft sindsdien een belangrijke agendasettende rol gehad, onder meer bij het borgen van dit thema in de P&C-cyclus en managementgesprekken, de alertheid om te reageren op grensoverschrijdende uitingen op intranet en social media, en de aandacht voor collega’s met een migratie-achtergrond. Het programma De Kracht van het Verschil bevindt zich momenteel in een afrondende fase; de thema’s en projecten die onderdeel uitmaken van het programma worden ondergebracht in de staande organisatie. Daarnaast zijn tal van andere maatregelen genomen zoals ook in de beantwoording van deze Kamervragen beschreven. Hierover heb ik u ook in het halfjaarbericht geïnformeerd.7
Kunt u vertellen hoeveel diversiteitsprogramma’s sinds de transitie naar de Nationale Politie zijn gesneuveld vanwege bezuinigingen?
Zie antwoord vraag 28.
Deelt u de mening van politiewetenschapper Cankaya dat de top en het kader verantwoordelijk moeten worden gemaakt voor het diversiteitsbeleid? En dat er anders alleen maar een draaideureffect zal zijn waardoor mensen met een migratieachtergrond wel de politie binnenkomen, maar ook snel weer zullen verlaten?
Iedereen in de organisatie is verantwoordelijk voor een veilig en inclusief werkklimaat. Het verkrijgen en behouden van een gewenst werkklimaat vraagt om inspanning en een kritische houding van zowel de korpsleiding als van individuele politiemensen in alle lagen van de organisatie. De leiding heeft daarbij de specifieke rol om richting te geven aan de invulling van het veilig en inclusief werkklimaat, te motiveren en te sturen op resultaat.
Klopt het dat de portefeuillehouder diversiteit bij de politie Lute Niewerth in een reactie tegen de NOS heeft gezegd dat «Als er sprake is van discriminatie, pesten en uitsluiting zal de leiding niet schromen om scherp en hard op te treden. Maar als je wilt straffen moet je het kunnen aantonen. Dat is best ingewikkeld.»? Kunt u hier op ingaan?
De korpschef heeft mij verzekerd dat de politieorganisatie iedere melding van grensoverschrijdend gedrag serieus neemt. Zo nodig wordt een oriënterend of disciplinair onderzoek gestart. Als uit concrete aanwijzingen blijkt dat een medewerker zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, wordt de strafmaat in een strafmaatoverleg besproken. De op te leggen maatregel is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de functie van de politiemedewerker, de aard van het plichtsverzuim en de omstandigheden waaronder het plichtsverzuim heeft plaatsgevonden. Dit betreft telkens een individuele afweging. Disciplinaire maatregelen variëren van een schriftelijke berisping tot ontslag, conform het Besluit algemene rechtspositie politie.
Kunt u vertellen tegen hoeveel agenten hard en scherp is opgetreden sinds 2014? Hoeveel waarschuwingen, berispingen, schorsingen en strafontslagen zijn verleend voor discriminerend gedrag?
Voor de cijfers over disciplinaire onderzoeken en de daaruit volgende ontslagen verwijs ik u naar de jaarverantwoordingen van de politie. Ik heb uw Kamer aangegeven dat de politie ernaar streeft om met ingang van 2019 jaarlijks een geanonimiseerd overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen te publiceren. Op dit moment is het nog te arbeidsintensief om het totaal aantal voor specifieke disciplinaire maatregelen te genereren. Op verzoek van de korpsleiding is een landelijk systeem in ontwikkeling dat de Veiligheid, Integriteit en Klacht (VIK)- en HRM-processen koppelt en deze cijfers beter inzichtelijk zal maken. Het overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen zal vanaf 2020 in de jaarverantwoording worden opgenomen.
Klopt het dat volgens Niewerth regelrechte discriminatie of pesterij niet heel veel voorkomt? Kunt u hierop reageren?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 37.
Deelt u de mening dat de uitlatingen van de heer Niewerth te bagatelliserend zijn, en min of meer goedpraten dat de heersende groep zich moeilijk kan aanpassen aan mensen uit andere groepen?
Zie antwoord vraag 33.
Klopt het dat de heer Niewerth heeft aangeven dat deze problematiek al twintig jaar speelt? Bent u bereid om een commissie in te stellen, die zal onderzoeken wat er allemaal is ondernomen de afgelopen twintig jaar, buiten het inzetten op streefcijfers, en wat wel en wat niet werkt?
Dit klopt. Het is een weerbarstig vraagstuk, niet alleen bij de politie. Op dit moment wordt door de korpsleiding invulling gegeven aan de borging van het programma De Kracht van het Verschil in de staande organisatie. Daarbij wordt ook bezien wat in de afgelopen jaren goed heeft gewerkt, wat niet en wat er verder nog ontwikkeld moet worden. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding voor een onafhankelijk onderzoek.
Hoe kijkt u naar de uitspraken van de heer Niewerth, dat gebrek aan inlevingsvermogen een steeds vaker voorkomend probleem is: «Als je wit bent en Westers opgevoed is het soms moeilijk om in te voelen wat de problemen van een ander zijn»?
Zie antwoord vraag 25.
Deelt u de mening van politiedeskundige Cankaya: «Als je een succesvol diversiteitsbeleid wil nastreven, moet je je juist richten op de witte heteroseksuele meerderheid die er al jaren zit. Zij moeten zich openstellen voor nieuwe ideeën en een veranderende samenleving. Het korps moet mee veranderen.»? Op welke manier zou een dergelijke verandering teweeg gebracht moeten worden? Kunt u hier nader op ingaan?
Zie antwoord vraag 25.
Kunt u de klokkenluider (coach Carel Boers) opnieuw aannemen en voordragen voor promotie? Zo nee, waarom niet?
De heer Boers was niet in dienst bij de politie. Hij verrichtte werkzaamheden op basis van inhuur. Het staat de heer Boers vrij zich bij de politie aan te bieden om opnieuw werkzaamheden te verrichten voor de politie. Of van dat aanbod gebruik wordt gemaakt, en onder welke condities, is aan de korpsleiding.
Waarom heeft de top niets gedaan met de signalen van de klokkenluider? Kunt u de top verzoeken dit alsnog te doen? Kunt u de organisatie Control Alt Delete hierbij betrekken? Zo nee, waarom niet?
De signalen die zijn aangedragen, zijn door de korpsleiding onderzocht. Over de inhoud daarvan kan ik vanwege het vertrouwelijke karakter niets zeggen. Ik vertrouw erop dat de korpsleiding op basis van de signalen indien nodig gepaste maatregelen neemt. Met Control Alt Delete is zowel bij de politie als op mijn ministerie goed contact over vraagstukken als discriminatie en etnisch profileren.
Luisteren de politieagenten op de werkvloer nog wel naar de korpsleiding in Den Haag? Of gaan zij volledig hun eigen gang, in een eigen staat in de staat?
De politie verricht zijn werkzaamheden onder het gezag van de burgemeester als het gaat om de bestuursrechtelijke handhaving van de openbare orde en onder gezag van de officier van justitie ten aanzien van strafrechtelijke handhaving en vervolging. De korpschef is verantwoordelijk voor het beheer van de organisatie waaronder het in de vraag bedoelde HRM-beleid. Op alle niveaus wordt binnen de politie de dialoog over het werkklimaat gevoerd en wordt waar nodig ingegrepen.
Vindt u het niet vreemd dat de handhavers van de wet zelf de wet overtreden? Op deze manier ondermijnt de politie toch haar eigen gezag?
Zowel de samenleving als politiemensen onderling moeten erop kunnen vertrouwen dat de politie integer en betrouwbaar haar werk uitvoert. De politie heeft daarin een voorbeeldfunctie. Er is geen ruimte voor grensoverschrijdend gedrag binnen de politie. Dit ondermijnt het functioneren van de organisatie en draagt niet bij aan een veilige werkomgeving waar verschillen juist erkend en gewaardeerd worden. Hoewel integriteitsschendingen nooit helemaal kunnen worden voorkomen, wordt door de korpsleiding veel inzet gepleegd om de kans op integriteitsschendingen te voorkomen en wordt waar nodig opgetreden.
Hoort de politie volgens u in het rijtje van problematische overheidsdiensten, zoals de Belastingdienst (o.a. toeslagen), het UWV, het CBR, de IND en de Defensie Materieel Organisatie? Wat gaat u eraan doen om de politie uit het verkeerde rijtje te krijgen?
Ik herken mij niet in uw aanduiding dat de politie een problematische overheidsdienst is.
Klopt het dat politieagenten liever op straat lopen dan op het politiebureau aanwezig zijn? Kunt u uitsluiten dat er daar zo’n verstikkend en intimiderend klimaat heerst dat veel politieagenten daar niet aanwezig willen zijn?
Grensoverschrijdend gedrag zal nooit helemaal te voorkomen zijn, dus vraagt het voorkomen en aanpakken ervan structurele aandacht. Medewerkers mogen nimmer de dupe worden van welke vorm van uitsluiting ook. Zij moeten zich beschermd weten door hun leidinggevenden.
Kunt u overwegen om de politie van de politie te versterken? Welke rol kan de Rijksrecherche hierin spelen?
De politie heeft een netwerk van hulpstructuren waar politiemedewerkers terecht kunnen met een probleem, klacht of melding. Iedere melding van een misstand bij de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) of het Landelijk Meldpunt Misstanden (LMM) wordt onderzocht. Ik heb van de politie begrepen dat er voldoende capaciteit beschikbaar is bij de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten voor het doen van screeningen en onderzoeken, hoewel er soms sprake kan zijn van «piekbelastingen», waardoor sommige zaken moeten wachten. Daar waar het gaat om strafrechtelijke onderzoeken kunnen de afdelingen VIK en de Rijksrecherche samenwerken. Over de rol van Rijksrecherche bij strafrechtelijke onderzoeken naar een ambtenaar van politie heb ik u 15 januari 2019 reeds per brief geïnformeerd.8
Tevens is de korpschef voornemens een meldpunt in te richten waar collega’s terecht kunnen met een probleem, klacht of melding om een overkoepelend beeld te krijgen van wat er speelt op de werkvloer. Dat meldpunt is onafhankelijk en direct gepositioneerd onder de korpschef. Het meldpunt werkt samen met de bestaande voorzieningen. De komende maanden zal er verder vorm worden gegeven aan de inrichting van het meldpunt, dat directe toegang heeft tot de top van de organisatie en gepositioneerd wordt naast de bestaande voorzieningen.
Kunt u overwegen om binnen de politiebureaus permanent cameratoezicht in te voeren, zodat politieagenten in hun gedrag beter in de gaten kunnen worden gehouden?
Ik heb vertrouwen in de preventieve en repressieve maatregelen die de korpschef heeft genomen om grensoverschrijdend gedrag aan te pakken en/of te voorkomen. In die aanpak past niet het hanteren van permanent cameratoezicht.
Klopt het dat de doelstelling van 25% instroom van mensen met een migratieachtergrond niet gehaald wordt? Hoe komt dit en wat gaat u hieraan doen?
Het percentage kandidaten met een dubbele culturele achtergrond bedroeg 29 procent in 2017. Het percentage voor 2018 ligt met 22,4 procent lager dan in 2017. De verklaring voor deze daling moet enerzijds gezocht worden in de omvang van de instroom. In 2017 zijn er, in vergelijking met 2016 en 2018, in totaal aanzienlijk minder kandidaten ingestroomd. In absolute zin is het aantal aangestelde kandidaten met een dubbele culturele achtergrond echter wel gestegen (van 244 in 2016 naar 254 in 2017 en 315 in 2018).
Wat is het percentage uitstroom van mensen met een migratieachtergrond? Waarom is dit zo hoog? Wat gaat u hieraan doen?
Van iedere medewerker die de politie verlaat wordt een tweetal gegevens geregistreerd: de datum van uitdiensttreding en de reden van uitdiensttreding, waarbij uit een beperkt aantal categorieën gekozen kan worden. Er is geen rechtsgrond om meer dan deze categorieën te registreren. De categorieën die worden geregistreerd zijn:
Het personeelssysteem van de politie laat over het hele korps een uitstroompercentage zien van 3,6% in 2017 en 4,0% in 2018 (t.o.v. het totale personeelsbestand). Uit een vergelijking van de uitstroompercentages van de politie met die van andere overheden blijkt dat de uitstroom bij de politie aan de lage kant is. Van alle overheden die binnen de drie categorieën «openbaar bestuur», «onderwijs en wetenschappen» en «veiligheid» vallen, heeft de politie het op een na de laagste uitstroompercentage (4,2%).9 Welk aandeel hiervan medewerkers met een migratieachtergrond betreft kan niet uit de registraties van de politie worden gehaald.
Uit de analyse die de politie door het CBS heeft laten uitvoeren, blijkt het volgende:
Gegeven het belang dat de politie hecht om inzicht te krijgen in de redenen van de uitstroom, wordt op dit moment door de politie gewerkt aan een beleidskader en een bijbehorend implementatieplan om met iedere medewerker die de politie verlaat, op vrijwillige basis, een exitgesprek te houden.
Deelt u de mening dat dit voldoende stof is voor een parlementaire enquête? Bent u bereid hieraan uw volledige medewerking te geven?
Ik zal uiteraard volledig meewerken aan een parlementaire enquête als de Kamer daartoe zou besluiten. De beoordeling of er aanleiding is tot een enquête is aan de kamer.
Kunt u vertellen wat u en korpschef Akerboom hebben gedaan, nadat zesentwintig politiemedewerkers op 2 november 2017 «een zwartboek» hebben aangeboden aan korpschef Akerboom, waarin zij de intolerante cultuur bij de politie aanklagen?5
Klopt het dat deze zesentwintig politiemedewerkers hun persoonlijke ervaringen binnen de politie beschrijven? Zijn er met al deze politiemedewerkers gesprekken gevoerd over hun ervaringen en wat hebben deze gesprekken opgeleverd?
Kunt u vertellen wat korpschef Akerboom ondernomen heeft om het sentiment van onveiligheid binnen het korps bij deze politiemedewerkers weg te nemen?
Kunt u vertellen wat korpschef Akerboom ondernomen heeft om het gevoel van «zich niet gehoord voelen door hun leidinggevenden» bij deze politiemedewerkers weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Is na het in ontvangst nemen van het zwartboek en het lezen van de persoonlijke ervaringen van deze agenten (de meeste onder hun volledige naam) de ernst van hun situatie doordrongen bij korpschef Akerboom? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel van deze beschreven persoonlijke ervaringen zijn afgedaan als incident en hoeveel zijn afgedaan als grap? Deelt u de mening dat discriminatoire behandeling of bejegening nimmer als grap afgedaan mag worden?
Wat hebben korpschef Akerboom, sinds zijn aanstelling als korpschef op 1 maart 2016, en toenmalig portefeuillehouder Diversiteit Peter Slort ondernomen om het intern kleineren, uitsluiten en respectloos behandelen van agenten met een migratieachtergrond te bestrijden (wat wijlen korpschef Bouman in een interne blog in april 2015 aan de kaak stelde)?
Graag verwijs ik u naar mijn bijgevoegde kamerbrief waarin ik nader inga op het beleid ter bevordering van een veilige en inclusieve werkomgeving.
Hoeveel van de politiemedewerkers heeft op dit moment een migratieachtergrond? Kunt u verklaren waarom dit percentage structureel achterblijft bij het percentage in de samenleving van alle burgers die een migratieachtergrond hebben?
Er is geen wettelijke grondslag voor de registratie van de etniciteit van instromende, zittende en uitstromende medewerkers van de politie zoals ook in het antwoord op vraag 47 aangegeven. Verder is uw Kamer hierover al eerder geïnformeerd.11 Bij instroom in het initiële politieonderwijs geeft de betreffende sollicitant op basis van vrijwilligheid op het sollicitatieformulier aan of hij/zij of één van zijn ouders in het buitenland is geboren. Het arbeidsmarktpotentieel in de verschillende eenheden maakt dat de diversiteitsdoelstelling op dit moment niet wordt behaald.
Kunt u aan de Kamer een overzicht met resultaten doen toekomen van de door korpschef Akerboom in 2016 aangekondigde nieuwe aanpak? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik u naar mijn bijgevoegde kamerbrief waarin ik nader inga op het beleid ter bevordering van een veilige en inclusieve werkomgeving.
Klopt het dat de politie bij het opnemen van aangifte van burgers die zich legitimeren met hun Nederlandse nationaliteit de eventuele tweede nationaliteit tevens geregistreerd wordt?
De huidige werkinstructie schrijft niet voor dat een eventuele tweede nationaliteit geregistreerd wordt. Ongeacht welke nationaliteit, een of meerdere, heeft ieder slachtoffer in Nederland dezelfde rechten. Ook slachtoffers zonder papieren (statenlozen, slachtoffers zonder verblijfsstatus) mogen aangifte doen.
Kunt u vertellen wat u en korpschef Akerboom hebben ondernomen om het sentiment van argwaan, dat agenten ervaren wanneer ze promotie maken, weg te nemen?
Speerpunten van het programma De Kracht van het Verschil zijn het versterken van de verbinding met de samenleving, een inclusievere werkcultuur bij de politie, meer variëteit binnen de teams en het versterken van divers vakmanschap. Het achterstellen of het bevoordelen van personen louter omdat zij een andere culturele achtergrond hebben past niet bij deze speerpunten, die gericht zijn op het versterken van vakmanschap binnen een professioneel en divers samengesteld korps.
Kunt u verklaren waarom agenten in het zwartboek aangeven dat collega’s zeggen dat agenten met een migratieachtergrond louter een bepaalde functie hebben gekregen op basis van hun kleur? Deelt u de mening dat dit afkeurenswaardig is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 59.
Hoe beoordeelt u het vermoeden van de agenten die het zwartboek hebben samengesteld dat zij voorbij worden gestreefd door minder gekwalificeerde collega’s, en daardoor zelf geen promotie maken?
Zie antwoord vraag 59.
Deelt u de mening dat van de blog van korpschef Akerboom «Ik sta voor mijn mensen» een averechts effect uitgaat richting de opstellers van het zwartboek en in feite bevestigt dat hun signalen en de zorgen die zij hebben geuit tegen dovemans oren gericht zijn? Zo nee, waarom niet?
In het blog zegt de korpschef: «Ik sta voor de integriteit van het korps en voor al mijn mensen. En ik sta voor een korps waar iedereen gewaardeerd wordt, zich veilig voelt en onderdeel van is.» Een veilige en inclusieve werkcultuur verkrijg je ook door je kritisch op te stellen. Het zwartboek is dus zeker niet tegen dovemans oren gericht.
Kunt u een overzicht doen toekomen van interne klachten van agenten van de jaren 2016, 2017 en 2018 en welke stappen zijn ondernomen richting de klagers?
Nee, dat kan niet. Dit valt niet uit de registraties van de politie te halen. Daardoor kan geen overzicht gegeven worden van de genomen maatregelen bij interne klachten.
Bij hoeveel van de klagers is er aangedrongen op mediation door middel van «een kopje koffie te drinken» en «het met elkaar op te lossen»? Deelt u de mening dat hiermee een signaal wordt afgegeven dat verkeerd gedrag wel wordt getolereerd? Tegen hoeveel van deze agenten die collega’s onheus bejegenden zijn maatregelen genomen en om welke maatregelen ging het dan?
Zie antwoord vraag 63.
Kunt u aangeven hoeveel van deze zesentwintig agenten nog steeds werkzaam zijn bij de politie?
Ik kan hier geen antwoord op geven omdat een deel van deze zesentwintig agenten ervoor heeft gekozen anoniem te blijven. Of zij nog steeds werkzaam zijn bij de politie is dus niet te achterhalen.
Verboden staatssteun aan Nike |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over onterechte belastingvoordelen voor Nike?1
Ja, ik ben op de hoogte van deze berichtgeving.
Waarom bent u akkoord gegaan met een ruling, die een groot deel van de winst naar commanditaire vennootschappen (cv's) («lege hulzen») schuift, die geen vennootschapsbelasting (VPB) betalen?
In een ruling geeft het College Internationale Fiscale Zekerheid van de Belastingdienst zekerheid over de fiscale behandeling van een voorgelegd geval op basis van de geldende fiscale wet- en regelgeving. De hoogte van de te betalen belasting is gelijk met of zonder ruling. In een ruling die ziet op de vaststelling van verrekenprijzen door toepassing van het zakelijkheidsbeginsel (arm’s-lengthbeginsel) wordt voor de bepaling van de Nederlandse winst een zakelijke beloning vastgesteld voor door een vennootschap in Nederland uitgeoefende functies, gebruikte activa en gelopen risico’s.
Waarom betalen deze commanditaire vennootschappen geen vennootschapsbelasting?
Voor fiscale doeleinden dient onderscheid te worden gemaakt tussen een zogenoemde open en besloten commanditaire vennootschap. Er is sprake van een open commanditaire vennootschap indien voor de toetreding of vervanging van de commanditaire vennoten niet de toestemming van alle vennoten noodzakelijk is. Is daarvoor de toestemming van alle vennoten noodzakelijk, dan is sprake van een besloten commanditaire vennootschap. Een open commanditaire vennootschap is zelfstandig belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Een besloten commanditaire vennootschap daarentegen is niet zelfstandig belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. In Nederland woonachtige of gevestigde vennoten zijn in dat geval – afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval – belastingplichtig in de inkomsten- of vennootschapsbelasting voor de winst van de besloten commanditaire vennootschap die aan hen toekomt. In een aantal andere landen, zoals de Verenigde Staten, worden de aldaar woonachtige of gevestigde vennoten in een commanditaire vennootschap echter niet in alle gevallen in de heffing betrokken. Daardoor kan een mismatch ontstaan als gevolg waarvan de resultaten van een commanditaire vennootschap in zowel Nederland als het andere land niet in de heffing worden betrokken. Het recent door mij ingediende wetsvoorstel Wet implementatie tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking voorkomt dat internationaal opererende ondernemingen kunnen inspelen op dergelijke verschillen tussen nationale vennootschapsbelastingstelsels.2
Kunt u ervoor zorgen dat bij Nike zo spoedig mogelijk een blauwe envelop in de brievenbus valt, met daarin een naheffing over de te weinig betaalde belasting?
Het staat niet vast dat te weinig belasting betaald is. De Europese Commissie heeft twijfels over sommige aspecten van de rulings en is de rulings op dit moment verder aan het onderzoeken op mogelijke staatssteun. Ik heb uw Kamer aangeboden in een vertrouwelijke en besloten technische briefing informatie te verstrekken over de onderzoeksprocedure, de afgesloten rulings en het standpunt van Nederland. Tijdens de technische briefing kan eventueel ook nader ingegaan worden op vraag 2.
Hoeveel bedraagt deze te weinig betaalde belasting?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat u van zins bent om alle nieuwe rulings, die alleen maar belastingontwijking beogen, niet meer toe te staan?
In het Besluit vooroverleg met een internationaal karakter is opgenomen dat de inspecteur geen vooroverleg voert ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een ruling met een internationaal karakter als het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting de enige dan wel doorslaggevende beweegredenen voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transactie(s) is.3 Het Besluit vooroverleg met een internationaal karakter is in werking getreden op 1 juli 2019. De voorwaarden voor het aangaan van vooroverleg gelden vanaf die datum. Voor situaties vóór 1 juli 2019 gold overigens ook al de voorwaarde dat er geen vooroverleg werd aangegaan als het besparen van Nederlandse belasting de enige dan wel doorslaggevende beweegreden was voor het verrichten van de (rechts)handeling(en).4
Geldt dit ook voor reeds bestaande rulings? Of is dit alleen zo als de Europese Commissie u op het matje roept?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u de Europese Commissie vragen om alle bestaande rulings van Nederland door te lichten en, indien nodig, bij te stellen?
Rulings hebben al de volle aandacht van de Europese Commissie. Sinds juni 2013 is de Commissie individuele fiscale rulings van lidstaten aan het doorlichten aan de hand van de EU-staatssteunregels. De Europese Commissie heeft haar verzoek om informatie uitgebreid tot alle lidstaten in december 2014, waarbij lijsten met afgegeven rulings werden verstrekt op basis waarvan de Europese Commissie individuele rulings heeft opgevraagd.5 Nederland werkt aan deze onderzoeken volledig mee en spant zich in om niet in strijd te handelen met de staatssteunregels. Bij de opening van de formele onderzoeksprocedure inzake Starbucks heeft de Europese Commissie overigens aangegeven dat zij van mening is dat Nederland in het algemeen een uitvoerige beoordeling maakt op basis van uitgebreide informatie van de belastingplichtige. De Europese Commissie verwachtte dan ook geen systematische onregelmatigheden aan te treffen in de rulings. Bij de opening van de formele onderzoeksprocedure inzake Nike heeft de Europese Commissie vervolgens aandacht besteed aan de recente inspanningen van Nederland ter bestrijding van belastingontwijking, aanpassingen van de praktijk rondom rulings met internationaal karakter en plannen om een bronbelasting op rente- en royaltybetalingen aan vennootschappen in belastingparadijzen in te voeren.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de op 3 april 2018 aangenomen motie-Azarkan over de substance eisen voor brievenbusfirma’s?
In het Besluit vooroverleg met een internationaal karakter dat per 1 juli jl. in werking is getreden is de term «economische nexus» geïntroduceerd. Hierdoor wordt door de Belastingdienst geen vooroverleg gevoerd en derhalve geen ruling tot stand zal komen indien geen sprake is van economische nexus. Hiermee doe ik recht aan de door uw Kamer aangenomen motie waarin wordt gevraagd om de substance-eis afhankelijk te maken van de omvang en inhoud van de activiteiten van de onderneming die om een ruling vraagt.
Wanneer en hoe zullen deze substance eisen ingevoerd worden?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Politiechef Fatima stelt dat ‘klokkenluiders’ intern tegen muur lopen’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Politiechef Fatima stelt dat «klokkenluiders» intern tegen muur lopen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat agenten die bij hun leiding aankaarten dat er interne misstanden zijn, volgens een politiechef tegen een muur, «The blue wall of silence,» aanlopen?
Voor ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag zoals intimidatie, discriminatie en pesten is binnen de politie geen plaats. De ervaringen van politiemedewerkers over de afhandeling van signalen en meldingen van grensoverschrijdend gedrag neem ik zeer serieus. De korpschef deelt dit gevoel ten zeerste, mede vanuit de verantwoordelijkheid die de korpsleiding en politiechefs voelen om vanuit haar werkgeverschap te zorgen voor een veilig werkklimaat. Iedere politiemedewerker met welke klacht dan ook moet zich vrij voelen om hiervan een melding te maken en moet zich daarbij door de leidinggevende gesteund voelen. Daarom bevordert de leiding van de politie een werkcultuur waarin het gesprek wordt aangegaan over gedragingen die als grensoverschrijdend worden ervaren.
Wat is uw reactie op het feit dat dit volgens deze politiechef tot stress en zelfs tot agenten die het bijltje erbij neergooien leidt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doet het citaat «(t)oen ik zaken van intimidatie, racisme en machtsmisbruik aankaartte bij mijn leidinggevenden, zeiden deze dat al die mensen waar ik over sprak niet op non-actief konden worden gezet gezien de capaciteitsproblemen. Dus toen ben ik maar weggegaan» met u?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat misstanden bij de politie soms niet bestreden worden vanwege capaciteitsproblemen? Zo ja, wat doet u om dit tegen te gaan? Zo nee, waar baseert u dit op?
In het bericht zijn de geïdentificeerde misstanden onder andere intimidatie, racisme en machtsmisbruik. Iedere melding van een dergelijk misstand bij de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) of het Landelijk Meldpunt Misstanden wordt onderzocht. Er is geen sprake van dat misstanden niet worden bestreden door een capaciteitsprobleem.
Bestaan er monitorraportages van discriminatie, racisme, intimidatie en machtsmisbruik bij de politie? Zo ja, wat blijkt hieruit? Zo nee, waarom niet?
Eens in de drie jaar vindt een groot onderzoek naar de werkbeleving binnen de politie plaats, de Medewerkersmonitor (MEMO). In de MEMO zijn onder andere vragen opgenomen over grensoverschrijdende omgangsvormen, op de werkvloer. De uitkomsten van de medewerkersmonitor zijn eerder met uw Kamer gedeeld.2
Hoeveel disciplinaire maatregelen zijn er in de afgelopen vier jaar binnen de politie genomen tegen meldingen van discriminatie, racisme, intimidatie en machtsmisbruik?
Ik heb uw Kamer aangegeven dat de politie ernaar streeft om met ingang van 2019 jaarlijks een geanonimiseerd overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen te publiceren. Op dit moment is het nog te arbeidsintensief om het totaal aantal voor specifieke disciplinaire maatregelen te genereren. Op verzoek van de korpsleiding is een landelijk systeem in ontwikkeling dat de Veiligheid, Integriteit en Klacht (VIK)- en HRM processen koppelt en deze cijfers beter inzichtelijk zal maken. Het overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen zal vanaf 2020 in de jaarverantwoording worden opgenomen.
Worden de redenen voor uitdiensttreding bij de politie geregistreerd? Zo ja, in hoe veel gevallen heeft dit het ervaren van discriminatie en/of machtsmisbruik als reden?
Van iedere medewerker die de politie verlaat wordt een tweetal gegevens geregistreerd: de datum van uitdiensttreding en de reden van uitdiensttreding, waarbij uit een beperkt aantal categorieën gekozen kan worden. Er is geen rechtsgrond om meer dan deze categorieën te registreren. De categorieën die worden geregistreerd zijn:
in welke sector de medewerker zijn of haar loopbaan voortzet;
Wordt met iedere diender die uit dienst treedt een exitgesprek gevoerd om de redenen te bevragen? Zo ja, wat zijn de meest genoemde redenen? Zo nee, waarom niet?
In het Halfjaarbericht Politie van juli 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het gesprek dat de korpschef en ik over dit onderwerp hebben gevoerd.3 De politie erkent het belang van exitgesprekken voor zowel de vertrekkende medewerker als de organisatie en de waardevolle informatie die dit oplevert. Op dit moment wordt door de politie gewerkt aan een beleidskader en een bijbehorend implementatieplan om met iedere medewerker die de politie verlaat, op vrijwillige basis, een exitgesprek te houden.
Uitgangspunt blijft dat de reden voor vertrek bij de politie niet wordt geregistreerd, anders dan zoals reeds beschreven in het antwoord op vraag 8.
Welke concrete maatregelen zijn genomen sinds de noodkreet van de ex-korpschef dat «een gif van uitsluiting de politie binnen dreigt te komen» en sinds het uitkomen van het zwartboek met noodkreten van agenten? Kunt u wat meer doen dan alleen verwijzen naar het programma de Kracht van het Verschil?
De afgelopen jaren stond het onderwerp integriteit hoog op de agenda van de korpsleiding. Extra aandacht is besteed aan de rol van leidinggevenden, omdat zij binnen het korps een centrale rol vervullen in het realiseren van een veilige en inclusieve cultuur. Zo is vanuit het leiderschapsprogramma aandacht voor een meer adequaat handelen en optreden – sneller, zichtbaarder en doeltreffender – bij ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag. Ook de theatervoorstelling Rauw die inmiddels door ruim 16.000 collega’s is gezien en ook in 2019 doorloopt, wordt ingezet om aandacht te besteden aan o.a. integriteit, discriminatie en pesten.
In 2018 is het integriteitsbeleid geactualiseerd, hierin is nadrukkelijk aandacht voor het bevorderen van integriteit en een veilig en inclusief werkklimaat. De politieorganisatie heeft verschillende mogelijkheden beschikbaar voor het bespreekbaar maken van signalen, zoals het vertrouwenswerk, de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten, het Landelijk Meldpunt Misstanden en programma’s als de Kracht van het Verschil. Daarnaast beschikt de politie over de regeling klachten grensoverschrijdende omgangsvormen voor formele klachten over deze specifieke ervaringen; deze klachten worden onderzocht door de klachtencommissie grensoverschrijdende omgangsvormen. Deze commissie wordt per klacht samengesteld en bestaat uit interne medewerkers en externe personen met passende expertise.
Worden de effecten van de genomen maatregelen gemonitord? Zo ja, wat blijkt hieruit? Zo nee, waarom niet?
De Medewerkersmonitor wordt periodiek uitgevoerd. In de monitor zijn vragen opgenomen die inzicht geven in de effecten van de genomen maatregelen. Zie hiervoor tevens mijn beantwoording op vraag 6.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek te laten doen naar het voorkomen van en het bestrijden van discriminatie en uitsluiting binnen de politieorganisatie? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt door de korpsleiding invulling gegeven aan de borging van het programma De Kracht van het Verschil in de staande organisatie. Daarbij wordt ook bezien wat in de afgelopen jaren goed heeft gewerkt, wat niet en wat er verder nog ontwikkeld moet worden. Ik zie op dit moment geen aanleiding voor een onafhankelijk onderzoek.
Het onderwijsboek Geobas 7 |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het onderwijsboek Geobas 7 (4e editie) van Noordhoff Uitgevers?
Ja.
Zie voor de beantwoording van de vragen 2 tot en met 9 het antwoord onder vraag 9.
Wat vindt u van de pagina waarop gesproken wordt over «grauwe buitenwijken» in combinatie met de woorden «gastarbeiders», «moskee», «criminaliteit», «kakkerlakken», «werkloos»?
Met enige regelmaat krijgt het kabinet vragen over de inhoud van leermiddelen. Hoe begrijpelijk het ook is dat bepaalde passages uit leermiddelen soms vragen oproepen, hecht ik eraan om de formele verantwoordelijkheidsverdeling omtrent de inhoud van leermiddelen te respecteren.
Zoals ik en mijn voorgangers in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen al hebben aangegeven, is het niet aan het kabinet om de inhoud van leermiddelen te beoordelen, maar aan de scholen. We hebben, via de vrijheid van onderwijs, grondwettelijk verankerd dat scholen het onderwijs zelf mogen inrichten en daarbij leermiddelen van hun keuze mogen gebruiken. Dit past bij de autonomie van scholen en bij de professionele ruimte van leraren om daarin hun eigen afwegingen te maken.
Tegelijkertijd is onderdeel van die vrijheid dat scholen de verantwoordelijkheid hebben om richting ouders en leerlingen aanspreekbaar te zijn op de gemaakte keuzes en de omgang met leermethoden. Ouders en leerlingen kunnen eventuele vragen hierover via hun vertegenwoordiging in de medezeggenschapsraad onder de aandacht brengen van het schoolbestuur. Daarnaast kan een klacht worden ingediend via de daarvoor geldende klachtenregeling. Bovendien zijn de grondwettelijke vrijheden van scholen niet onbegrensd; zij worden bijvoorbeeld begrensd door het strafrecht. Indien er strafrechtelijke grenzen worden overschreden, is het aan het Openbaar Ministerie om op te treden.
Deelt u de mening dat op deze manier allerlei vooroordelen en stereotypen kunnen worden aangewakkerd dan wel bevestigd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de uitgever van Geobas 7 hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de uitgever van Geobas 7 te vragen de onderhavige editie te vervangen door een editie waarin geen sprake is van het aanwakkeren van vooroordelen en stereotypen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de uitgever van Geobas 7 te vragen de onderhavige editie niet meer voor het volgende schooljaar te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de uitgever van Geobas 7 te vragen om al zijn onderwijsmateriaal aan een kritische blik te onderwerpen en indien nodig het materiaal zo aan te passen dat er geen sprake meer is van het aanwakkeren dan wel bevestigen van vooroordelen en stereotypen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een organisatie met expertise op het gebied van discriminatie (zoals bijvoorbeeld RADAR) een scan van al het Nederlandse onderwijsmateriaal in het basis- en voortgezet onderwijs te laten maken om te kijken bij welk materiaal er sprake is van het aanwakkeren van vooroordelen en stereotypen, en op basis van dit onderzoek de betreffende uitgevers hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de door boeken, zoals Geobas 7, aangewakkerde vooroordelen en stereotypen te bestrijden door een antivooroordeel campagne op scholen in het basis- en voortgezet onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Rechts-radicalen trainen in Frankrijk voor ‘nieuwe burgeroorlog’’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Rechts-radicalen trainen in Frankrijk voor «nieuwe burgeroorlog»?1
Ja, ik ken het bericht.
Klopt het dat de organisatie «Identitair Verzet» en andere extreemrechtse organisaties aanhangers sturen naar trainingskampen in Frankrijk? Zo ja, baart u dit eveneens zorgen?
Zoals de AIVD heeft gemeld in zijn jaarverslag staat voor bepaalde rechts-extremisten immigratie nog altijd gelijk aan islamisering. Immigratie en islamisering leveren in hun ogen een gevaar op voor de Nederlandse identiteit. Een zichtbare vertegenwoordiger van dat gedachtegoed is bijvoorbeeld de groepering Identitair Verzet.2 Het is bekend dat enkele leden van Identitair Verzet in het verleden hebben deelgenomen aan internationale trainingskampen onder de noemer van Génération Identitaire in Frankrijk. Er zijn geen indicaties dat dit recent ook is gebeurd.
Ik begrijp dat er zorgen leven omtrent rechts-extremisme. De ontwikkelingen in binnen- en buitenland, zoals de verschrikkelijke gebeurtenissen recentelijk in Nieuw-Zeeland, rechtvaardigen dat we alert zijn op verschillende soorten van extremisme en terrorisme. Zoals beschreven in het laatste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) uit de opleving van het rechts-extremisme in Nederland zich vooralsnog niet zozeer in het plegen van geweld, maar in een steeds agressiever en opruiender internetdiscours.3
Klopt het dat deze sympathisanten van extreemrechts gedachtengoed op deze trainingskampen door gezamenlijk vechtsporten te beoefenen zich voorbereiden op «de naderende strijd» in het kader van een «rassenoorlog»? Zo ja, deelt u de mening dat dit verwerpelijk is en gestopt moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat extreemrechtse organisaties actief personen proberen te werven voor dergelijke trainingen? Zo ja, wat gaat u doen om deze wervingsactiviteiten te stoppen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het in het kader van de veiligheid volstrekt onacceptabel is indien personen met rechts-extremistische ideeën zich collectief voorbereiden op vijandige handelingen jegens andere groepen? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Het is onacceptabel als personen buitenwettelijke (gewelds)-middelen inzetten tegen andere groepen, ongeacht de ideologische signatuur. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn alert op personen waarvan een gekende geweldsdreiging uitgaat. Wanneer er sprake is van extremistische gedragingen die een strafbaar feit opleveren, kan het Openbaar Ministerie onderzoek instellen en overgaan tot vervolging.
Ontwikkelingen binnen het rechts-extremisme, en de dreiging die daarvan uitgaat, worden scherp in de gaten gehouden. In mijn antwoord op vraag 10 ga ik nader in op de aanpak van online rechts-extremisme.
Wat doet het feit dat personen met extreemrechte sympathieën zich voorbereiden op een «naderende strijd» met het dreigingsbeeld?
In het DTN is geconstateerd dat de opleving van rechts-extremisme zich in Nederland vooral online uit in agressiever taalgebruik, niet in geweld4.
De AIVD5 en de NCTV6 waarschuwen verder voor de impact van het gepolariseerde maatschappelijke debat op rechts-extreme eenlingen («lone actors») en de mogelijke gevolgen van het polariserende extreemrechtse internetdiscours in de samenleving.
Kent u het rapport «De nieuwe generatie extreemrechts en haar online schaduw»?2 Wat is uw reactie op de conclusies uit het rapport?
Ik ken het rapport en de conclusies zijn in lijn met de bevindingen uit het rapport dat de NCTV op 6 november jl. heeft uitgebracht over extreem rechts en rechts-extremistisch geweld in Europa inclusief Nederland8, het rapport van de AIVD over rechts-extremisme in Nederland dat in oktober 2018 is uitgebracht9 en DTN4910.
Wat is uw reactie op het feit dat volgens het rapport er een «uitgebreide extreemrechtse infrastructuur» op internet bestaat, die resulteert in «offline organisatiekracht» waarvan we «steeds vaker de offline gevolgen voelen»?
Het kabinet is er alles aan gelegen dat alle vormen van extremisme en terrorisme, ongeacht de ideologische signatuur, worden aangepakt. Zoals omschreven in de Kabinetsreactie naar aanleiding van publicaties over rechts-extremisme van 6 november jl.11 zijn de structuren voor de aanpak van extremisme conform het dreigingsbeeld en kunnen, daar waar nodig, worden ingezet.
De basisstructuren van de aanpak van jihadisme zijn in de basis geschikt om iedere vorm van radicalisering tegen te gaan. Gemeenten en andere partners kunnen op dit fundament verder bouwen aan het voorkomen en tegengaan van rechts-extremisme. Zo kan de lokale, persoonsgerichte aanpak ingezet worden wanneer er sprake is van rechts-extremistische uitingen. Ook kan de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding ingezet worden om extremisme en terrorisme te bestrijden. Het is daarnaast van belang dat lokale professionals geëquipeerd zijn om extremisme te herkennen en dat er op lokaal niveau een goede signaleringsstructuur is om problemen te onderkennen. De NCTV en de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) ondersteunen gemeenten hierbij en hebben tevens trainingsaanbod ontwikkeld voor lokale professionals om alle vormen van extremisme te herkennen en ter versterking van hun werkzaamheden in de aanpak.
Voor wat betreft maatregelen tegen extreemrechtse radicalisering en werving op het internet zet het kabinet zich in om ervoor te zorgen dat terroristische en extremistische boodschappen geen vat krijgen op onze samenleving, online én offline. Een voorbeeld hiervan is het onafhankelijk fonds dat sinds 2017 door middel van het mobiliseren van alternatieve en verbindende geluiden poogt de sociale weerbaarheid te versterken. Ook is een module ontwikkeld gericht op het versterken van digitale weerbaarheid, die geïntegreerd is in het burgerschapsonderwijs op MBO-scholen en in het voortgezet onderwijs. Doel hiervan is het stimuleren van kritisch denkvermogen en reflectie over digitale informatievoorziening.
Het kabinet zet in op een integrale multidisciplinaire aanpak van extremistisch én terroristisch gebruik van digitale media. Alle betrokken organisaties streven naar een verdere bundeling van hun taalkundige, technische en inhoudelijke expertise.
De Europese Commissie heeft eind 2018 wetgeving gepresenteerd die lidstaten voorziet van een mandaat om bedrijven te verplichten terroristische content te laten verwijderen. Terroristische content, ongeacht uit welke hoek, valt onder de reikwijdte van de verordening en zal dus moeten worden verwijderd. Er wordt nog verkend welke structuren en inrichting dienstig kunnen zijn bij het verwijderen en het tegengaan van verspreiding van online terroristische content. Hierbij worden ook inrichtingsvraagstukken, competenties van medewerkers, en middelen in acht genomen.
Het tegengaan van verspreiding en het verwijderen van online extremistische content ligt ingewikkelder en is thans in den brede onderwerp van gesprek, zoals ook bijvoorbeeld rond desinformatie. In het geval van mogelijke strafbare feiten gepleegd op het internet kan het Openbaar Ministerie een onderzoek starten en zo nodig tot vervolging over gaan. Bij extremistische uitingen die nog binnen de kaders van de wet vallen ligt dit lastig. In dat opzicht ligt er ook een grote verantwoordelijkheid bij internetbedrijven om hun gebruikersvoorwaarden te handhaven en vanuit dat oogpunt zowel terroristische als extremistische online content te verwijderen. In Europees verband zijn we dan ook doorlopend in gesprek met internetbedrijven zoals Google en Facebook.
Bent u bereid specifieke maatregelen te nemen om extreemrechtse radicalisering en werving via het internet tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid een concreet Actieplan Integrale Aanpak Extreemrechts Geweld op te stellen om de dreiging van extreemrechts tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat woedende Urker jongeren het huis van Soufyan (18) binnendringen en ‘Geertje Wilders!’ roepen |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Woedende Urker jongeren dringen huis van Soufyan (18) binnen en roepen «Geertje Wilders!»»?1
Ja. Overigens heeft de video die bij dit bericht in de media is gedeeld en waarbij «Geertje Wilders» wordt geroepen, niets van doen met het incident op Urk. Dit betrof een video van vijf jaar geleden uit Geldermalsen.
Kunt u een uitgebreid feitenrelaas aan de Kamer doen toekomen over wat precies op de desbetreffende avond is voorgevallen?
Is het waar dat tientallen jongeren het huis van de in het artikel genoemde familie binnendrongen, waarbij leden van het gezin zouden zijn mishandeld en discriminerende leuzen werden gescandeerd? Zo ja, bent u bereid dit in de meest stellige vorm af te keuren en al uw medewerking te verlenen om ervoor te zorgen dat de verdachten opgepakt worden en worden vervolgd?
Is het waar dat de geweldsuitingen waarschijnlijk van een racistische aard zijn en het karakter zouden hebben van een wraakactie? Zo ja, bent u bereid om dit in de meest stellige vorm af te keuren en al uw medewerking te verlenen om ervoor te zorgen dat de verdachten opgepakt worden en worden vervolgd?
Is het waar dat de betreffende jongen uit het gezin gedurende een langere periode al bedreigende berichten kreeg?
Bent u ervan op de hoogte dat er een video circuleert waarin de betreffende jongen met een vuurwapen wordt bedreigd? Is reeds actie ondernomen vanuit de diensten en op welke wijze wordt voor de veiligheid van de betreffende jongen gezorgd?
Ik ben op de hoogte van deze video. Politie en OM hebben mij bericht naar aanleiding van deze video maatregelen te hebben genomen om de veiligheid van de betreffende jongen voor nu en in de toekomst te kunnen waarborgen. Ook in deze zaak loopt er een strafrechtelijk onderzoek, zodat hierover evenmin nadere mededelingen kunnen worden gedaan.
Overigens heeft het OM bericht dat deze zaak niet in relatie lijkt te staan met de eerdergenoemde zaak naar de bedreigingen van de betreffende jongen, waarnaar thans onderzoek wordt gedaan, zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 tot en met 5.
Zijn reeds aanhoudingen verricht in deze zaak? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Ja. Naar aanleiding van de video, zoals genoemd in vraag 6, is een verdachte aangehouden en het vermeende wapen is door de politie in beslag genomen. In verband met het feit dat het een nog lopende strafzaak betreft, kunnen over deze zaak geen verdere mededelingen worden gedaan.
In de zaak waar de vragen 1 tot en met 5 over gaan zijn meerdere aanhoudingen verricht.
Bent u bereid in contact te treden met de betreffende familie en ervoor te zorgen dat de familie alle nodige vormen van ondersteuning en hulp krijgt? Zo nee, waarom niet?
Aan slachtoffers van strafbare feiten wordt bij het doen van een aangifte standaard gevraagd of ze behoefte hebben aan slachtofferhulp, zo ja, dan worden zij gebeld door Slachtofferhulp Nederland. Zij kunnen op die manier zelf bepalen of zij gebruik willen maken van de praktische, juridisch en sociaal-emotionele ondersteuning die Slachtofferhulp Nederland biedt.
Los hiervan heb ik specifiek in deze zaak van het OM vernomen dat zowel vanuit de gemeente als vanuit de politie hulp en bijstand aan het gezin is aangeboden vanwege de impact die het incident op het gezin heeft gehad. Dat ondersteun ik van harte.
Welke maatregelen neemt u om verdere escalatie te voorkomen en ervoor te zorgen dat de veiligheid gegarandeerd wordt? Op welke wijze betrekt u de signalen dat personen voornemens zouden zijn om naar Urk af te reizen hierbij?
Het OM heeft mij bericht dat alle signalen in dit kader worden afgewogen en meegenomen in het onderzoek. Zowel vanuit de gemeenten Urk en Noordoostpolder als vanuit politie en OM is er nauw contact met de slachtoffers en zijn er maatregelen getroffen in verband met het genoemde risico van escalatie.
Bent u bereid om te erkennen dat betreffende zaak een uitingsvorm is van een breder klimaat van racisme en discriminatie, dat met wortel en tak dient te worden bestreden? Zo ja, bent u eindelijk bereid om veel meer maatregelen te nemen hiertegen? Zo nee, staat u nog wel in contact met de werkelijkheid?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 tot en met 5 loopt er een strafrechtelijk onderzoek naar deze zaak, waaronder naar de aanleiding van het incident. Ik kan daarom geen nadere mededelingen doen over deze zaak.
In zijn algemeenheid benadruk ik dat ik elke vorm van geweld of bedreiging onacceptabel vind, en dat ingeval deze delicten plaatsvinden met een discriminatie-aspect dit leidt tot een hogere strafeis van de officier van justitie. Op dit moment onderzoek ik of er behoefte is aan een wettelijke strafverhogingsgrond voor delicten met een discriminatie-aspect. Over de vraagstelling van dit onderzoek zal uw Kamer nog voor de zomer worden geïnformeerd.
Bent u bereid om deze vragen voor aanstaande vrijdag te beantwoorden?
Het is helaas niet haalbaar gebleken de vragen binnen een dag te beantwoorden.
Het bericht dat vliegmaatschappijen privédata van passagiers gaan delen met de overheid |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Vliegmaatschappijen gaan privédata passagiers delen met de overheid»?1
Ja.
Klopt het, zoals we in de berichtgeving kunnen lezen, dat het bestellen van halal-maaltijden door passagiers in dit Passagiersnamen Register (PNR) als informatie kan worden opgeslagen? Zo ja, waarom is het relevant om te ontdekken welke passagiers halal-maaltijden bestellen in het kader van het bestrijden van terrorisme en ernstige criminaliteit?
De kwestie van halal-maaltijden is niet relevant voor het wetsvoorstel ter implementatie van de PNR-richtlijn. De term halal komt in het geheel niet voor in het wetsvoorstel. Informatie over maaltijdvoorkeuren zoals het bestellen van een halal-maaltijd wordt niet verstrekt aan de passagiersinformatie-eenheid (Pi–NL) en dus ook niet opgeslagen. De PNR-gegevens die verzameld worden staan limitatief opgesomd in bijlage 1 bij het wetsvoorstel gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven. Maaltijdvoorkeuren behoren daartoe niet. In het geval dat een luchtvaartmaatschappij abusievelijk andere gegevens aan de Pi-NL verstrekt dan de passagiersgegevens opgenomen in bijlage 1 bij het wetsvoorstel, worden deze gegevens onmiddellijk en definitief vernietigd (artikel 20, eerste lid, onderdeel b, van het wetsvoorstel). Betreffende gegevens zoals gereserveerde maaltijd kunnen daardoor nooit ingezien worden door medewerkers van Pi-NL, omdat deze niet in het systeem worden geregistreerd.
Klopt het dat er geen bijzondere persoonsgegevens, zoals godsdienst en etnische afkomst, mogen worden verwerkt volgens het wetsvoorstel?
Het is niet toegestaan bijzondere persoonsgegevens te verwerkt door de Pi-NL volgens de PNR-richtlijn. Dit is ook expliciet vastgelegd in artikel 19 van het wetsvoorstel. Het gaat om persoonsgegevens waaruit bijvoorbeeld iemands godsdienst of levensovertuiging, ras of etnische afkomst, politieke gezindheid of gezondheid blijkt. In het geval dat de Pi-NL abusievelijk bijzondere persoonsgegevens ontvangt, worden deze gegevens onmiddellijk en definitief vernietigd en dus niet verwerkt (artikel 19, tweede lid, van het wetsvoorstel). Een onafhankelijk gepositioneerde functionaris voor gegevensbescherming binnen de Pi-NL ziet toe op de naleving van de wet. Bovendien is de Pi-NL onderworpen aan het toezicht van de Autoriteit persoonsgegevens.
Bent u bekend met het feit dat halal een islamitische term is waarmee wordt aangegeven wat is toegestaan voor moslims?
De kwestie van halal-maaltijden is niet relevant voor het wetsvoorstel ter implementatie van de PNR-richtlijn. De term halal komt in het geheel niet voor in het wetsvoorstel. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3, worden gegevens waaruit iemands godsdienst of levensovertuiging blijkt, zoals bepaalde maaltijdvoorkeuren, alsmede andere bijzondere gegevensgegevens niet aan de Pi-NL verstrekt en dus ook niet door de Pi-NL verwerkt.
Deelt u de mening dat hiermee een stigmatiserende en generaliserende omweg benut wordt om toch te registreren tot welke religie een passagier behoort?
De kwestie van halal-maaltijden is niet relevant voor het wetsvoorstel ter implementatie van de PNR-richtlijn. De term halal komt in het geheel niet voor in het wetsvoorstel. Bijzondere persoonsgegevens waaruit bijvoorbeeld iemands godsdienst of levensovertuiging blijkt, worden door de Pi-NL niet geregistreerd en dus ook niet verwerkt, zie het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om de registratie van het benutten van halal-maaltijden onmogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel ‘Lijst van haatincidenten tegen moskeeën’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Lijst van haatincidenten tegen moskeeën»?1
Ja.
Wat is de formele reactie van de regering op deze lijst van haatincidenten?
Het kabinet staat voor een inclusieve samenleving waar iedereen zich veilig voelt om in vrijheid vorm te geven aan de eigen etnische, religieuze, seksuele en culturele identiteit binnen de kaders van de rechtsstaat. Het is zorgelijk dat een aantal Nederlandse moskeeën de afgelopen jaren mikpunt was van discriminatoire en intimiderende acties. Het is daarom van belang dat al het mogelijke wordt gedaan om deze (strafbare) incidenten te voorkomen en in te grijpen wanneer deze zich voordoen. De provocerende actie van afgelopen weekend bij de As-Soennah Moskee keur ik ook ten zeerste af. Het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 492 waarschuwt ook dat zulk gedrag polarisatie en radicalisering aanwakkert. Indien sprake is van strafbare feiten kan een onderzoek worden gestart door het openbaar ministerie.
Welke concrete maatregelen zijn er in het kader van de beveiliging van moskeeën genomen sinds de publicatie van het rapport van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) «Handreiking: Veilige moskee»?
De «Handreiking: Veilige Moskee» (2017)3 bevat kennis, aanbevelingen en goede voorbeelden met als doel om de samenwerking tussen politie, gemeenten en moskeeën een impuls te geven in relatie tot de veiligheid van moskeeën. Deze drie partijen spelen op lokaal niveau een belangrijke rol als het gaat om de omgang met concrete spanningen en incidenten rondom moskeeën. Moskeeën hebben allereerst zelf een verantwoordelijkheid voor de veiligheid en daarnaast heeft de gemeente de verantwoordelijkheid om lokaal aanvullende maatregelen te nemen op basis van dreiging en risico, wanneer een moskee zelf hiertegen geen weerstand kan bieden. De gemeente kan lokaal het beste beoordelen welke eventuele maatregelen in specifieke omstandigheden passend en proportioneel zijn. Mij zijn geen signalen bekend dat de verschillende verantwoordelijkheden niet of onvoldoende worden ingevuld. Ik zie daarom geen aanleiding om op centraal niveau een overzicht bij te houden van de genomen maatregelen; dit levert mijns inziens geen bijdrage aan de veiligheid van de moskeeën.
Hoeveel gemeenten hebben de maatregelen en de aanbevelingen uit de desbetreffende handreiking geïmplementeerd en hoeveel gemeenten niet?
Alle gemeenten hebben in 2017 de handreiking Veilige Moskee ontvangen. Meerdere gemeenten zijn actief aan de slag (gegaan) om samen met de politie en moskeeën de veiligheid te verbeteren. De inzet van de gemeenten verschilt, omdat de specifieke lokale omstandigheden verschillen. Daarnaast hebben moskeeën een eigen verantwoordelijkheid voor de veiligheid. Ik houd niet bij welke maatregelen de verschillende gemeenten nemen. Dit is in lijn met de verantwoordelijkheidsverdeling.
Bent u bereid erop toe te zien dat de maatregelen en de aanbevelingen uit de desbetreffende handreiking ook daadwerkelijk geïmplementeerd worden? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat het over de schutting gooien van de veiligheidsmaatregelen van gebedshuizen naar gemeenten met een handleiding, onverantwoord is? Zo nee, waarom niet?
De NCTV en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) ontwikkelen in samenwerking met politie en verschillende koepels van moskeeën gezamenlijk kennisproducten, zoals de handreiking, om gemeenten te ondersteunen en informeren zodat zij lokaal passende en proportionele maatregelen kunnen treffen. De NCTV heeft onder andere een rol in de duiding van informatie van dreiging richting moskeeën, door middel van het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN). Het Ministerie van SZW, specifiek de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS), ondersteunt gemeenten bij het omgaan met maatschappelijke spanningen en incidenten gericht tegen moskeeën.
Wat is volgens u de oorzaak van de toenemende incidenten tegen moskeeën?
In 2015 was er een piek zichtbaar in incidenten bij moskeeën. In de jaren daarna, tot nu, is sprake van een afname van het aantal incidenten. De piek was in de periode dat een grote groep migranten in Nederland asiel aanvroegen en lijkt in belangrijke mate terug te voeren op de maatschappelijke ophef over de komst en opvang van deze asielzoekers. De islam en deze migranten werden door verschillende tegenstanders regelmatig aan elkaar gelijkgesteld.4 In het antwoord op vraag 10 ga ik nader in op het huidige dreigingsbeeld in de richting van moskeeën.
Wat doet de regering concreet teneinde de voedingsbodem van dit soort haatincidenten weg te nemen?
Zoals aangegeven bij vraag 2 staat het kabinet voor een inclusieve samenleving waarin geen plek is voor discriminatie, haat zaaien en geweld tegen andersdenkenden. De overheid werkt aan het wegnemen van de voedingsbodem voor radicalisering richting extremistisch gedachtegoed en het behouden van een weerbare, veilige en democratische samenleving door excessen als extremisme, vergaande polarisatie en maatschappelijke spanningen tegen te gaan. Ik wil u hiervoor verwijzen naar de kabinetsreactie naar aanleiding van publicaties over rechts-extremisme van 6 november 20185 en de brief over het voorkomen van radicalisering, die de Minister van SZW en ik uw Kamer op 26 april 2018 hebben doen toekomen6.
Welke maatregelen zijn er genomen teneinde de dreiging van extreemrechts, in de richting van moskeeën, tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is op dit moment het dreigingsbeeld in de richting van moskeeën en wat is uw verwachting over het dreigingsbeeld?
In de meeste recente Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN 49)7 wordt ingeschat dat Nederlandse extreemrechtse groeperingen vooral actief zijn met intimiderende en radicale acties, maar er geen aanwijzingen zijn dat zij gewelddadig zouden willen opereren. De focus van deze groeperingen blijft gericht op acties tegen de vermeende islamisering van Nederland, de komst van asielzoekers en het vermeende verlies van de Nederlandse identiteit. Wat opvalt is dat sommige extreemrechtse groeperingen aan zelfvertrouwen lijken te winnen, waardoor de kans op confrontatiegeweld (met bijvoorbeeld extreemlinkse tegendemonstranten) en de dreiging tegen islamitische objecten toeneemt. In algemene zin wordt ingeschat dat het overgaan tot ernstig rechts-extremistisch geweld voornamelijk voorstelbaar is vanuit snel radicaliserende groepjes of eenlingen.8
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de vervolging van de daders van de genoemde incidenten in het artikel?
Indien er sprake is van een strafbaar feit dan kan daarvan aangifte worden gedaan bij de politie. Indien er een vermoeden bestaat dat strafbare feiten worden gepleegd, kan hiernaar door politie en openbaar ministerie strafrechtelijk onderzoek worden gedaan. Het past mij niet in Kamervragen in te gaan op individuele casuïstiek.
Bent u bereid financiële middelen beschikbaar te stellen voor de beveiliging van moskeeën? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd zijn er geen signalen bekend dat de verschillende verantwoordelijkheden niet of onvoldoende worden ingevuld. Ik zie op basis van dreiging en risico geen aanleiding om te adviseren tot aanvullende beveiligingsmaatregelen of deze te financieren. Ik ben van mening dat betrokken organisaties en de overheid op dit moment gezamenlijk in staat zijn voldoende weerstand te bieden.
de rechtsstatelijke aspecten van de machtigingsbepaling van de Verzamelwet Brexitwet (Kamerstuk 35084) |
|
Jan de Graaf (CDA), Renske Leijten , Pieter Omtzigt (CDA), Roelof Bisschop (SGP), Vicky Maeijer (PVV), Lodewijk Asscher (PvdA), Martin van Rooijen (CDA), Lammert van Raan (PvdD), Bram van Ojik (GL), Thierry Baudet (FVD), Farid Azarkan (DENK), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de factsheets «Verzamelwet Brexit» van professor dr. Wim Voermans en professor mr. Roel de Lange en hun toelichting in de Tweede Kamer bij de hoorzitting over de Verzamelwet Brexit op 5 december jl?
Ja.
Kunt u reageren op het standpunt van deze hoogleraren dat door middel van artikel X van de Verzamelwet Brexit het kernbeginsel van het primaat van de wetgever aan de kant geschoven wordt doordat ministers een heel ruime bevoegdheid krijgen om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen en daarmee ook van bestaande – zelfs hogere regels – af kunnen wijken zonder dat het gehele kabinet, het parlement of de Raad van State daar vooraf iets over te zeggen heeft?
Wij delen deze opvatting niet.
Het is een sinds jaar en dag erkend beginsel in het staatsrecht dat het in bijzondere situaties noodzakelijk en gerechtvaardigd kan zijn om af te wijken van de normale regelgevings- en besluitvormingsprocedures, teneinde de overheid in staat te stellen maatregelen te kunnen treffen met de inhoud en spoed die die bijzondere situatie vereist. Dit beginsel is weerspiegeld in voorzieningen die daartoe in een aantal wetten zijn opgenomen en heeft ook zijn neerslag gevonden in aanwijzing 2.31 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.1
Het legaliteitsbeginsel eist dat elk handelen van de overheid, ook in dergelijke bijzondere situaties, op een wettelijke basis berust.
Normaliter wordt dat gerealiseerd doordat vooraf een nauwkeurige inschatting valt te maken welke maatregelen nodig (kunnen) zijn om een bepaald onderwerp te kunnen regelen. Op grond van die analyse wordt dan een concrete voorziening opgenomen in de wettekst die maatregelen mogelijk maakt binnen het kader van de desbetreffende wet. Daarbij valt te denken aan vrijstellings- of ontheffingsmogelijkheden, aan de mogelijkheid om bij lagere regelgeving nadere eisen te stellen omtrent een door die wet geregeld onderwerp, of aan de constructie dat rechtstreeks een bepaalde uitvoeringsbevoegdheid wordt toegekend aan een bestuursorgaan om de besluiten te kunnen nemen die noodzakelijk en redelijk worden geacht.
In bepaalde gevallen is echter voorspelbaar dat niet bij voorbaat alle situaties zijn overzien, hetgeen zich met name voordoet bij grote stelselwijzigingen.
Voor dergelijke gevallen is in het verleden regelmatig door het parlement aanvaard dat ten behoeve van de transitiefase een ruimere delegatiegrondslag met tijdelijke werking wordt opgenomen in de desbetreffende wetgeving.2
Wij zien de Brexit ook als zo’n grote stelselwijziging. Kenmerkend van de Brexit, in het bijzonder een Brexit zonder terugtrekkingsakkoord, is dat daardoor op abrupte wijze een einde komt aan de verregaande juridische en feitelijke vervlechting van het VK en de EU op allerlei terreinen. Daarbij doet zich (anders dan bijvoorbeeld het geval was bij de opheffing van het land Nederlandse Antillen) nog de complicatie voor dat nog onvoldoende duidelijkheid bestaat over de juridische relatie met het VK na 29 maart 2019.
De door de hoogleraren gemaakte vergelijking met de algemene regeling van het staatsnoodrecht in met name de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden vertroebelt naar onze mening de discussie. In het geval van het staatsnoodrecht is veelal wel in abstracto voorzien welke maatregelen noodzakelijk kunnen zijn maar is tevens geoordeeld dat het wenselijk is die bevoegdheid niet al bij voorbaat toe te kennen vanwege de mogelijke ingrijpendheid daarvan. In dergelijke gevallen worden meestal procedurele en inhoudelijke drempels opgeworpen die genomen moet worden voordat de bevoegdheden toegepast kunnen worden.
Het valt niet in te zien hoe artikel X van het wetsvoorstel in deze categorie valt te scharen. Artikel X is immers beperkt tot maatregelen die nodig zijn met het oog op een goed verloop van de terugtrekking van het VK, en is in de tijd beperkt tot één jaar na de datum van terugtrekking. Verder geldt dat, voor zover een maatregel aangemerkt zou moeten worden als afwijking van het bepaalde bij of krachtens de wet, nog moet voldaan zijn aan de aanvullende voorwaarde dat ófwel sprake moet zijn van de noodzaak van een goede tenuitvoerlegging van een bindende EU-rechtshandeling, ófwel van de noodzaak om onaanvaardbare gevolgen van deze terugtrekking te voorkomen.
Anders dan de op de hoorzitting gemaakte vergelijking met de algemene machtigingsbepalingen in landen als Brazilië, Spanje en Italië suggereert, betreft dit dus niet een abstracte, in tijd en omvang onbepaalde en structureel bedoelde voorziening, maar een concrete voorziening voor een beperkt tijdvak met een specifiek doel. Een toepasselijker vergelijking lijkt ons daarom te vinden in de Britse European Union (Withdrawal) Act 2018. Sectie 23 van die wet3 geeft ministers de bevoegdheid om gedurende een periode van 10 jaar passende voorzieningen te treffen ten vervolge op die wet, waaronder het wijzigen of intrekken van primaire en secundaire regelgeving. Naar onze mening ondersteunt dit de ook door ons bereikte conclusie dat een zorgvuldige voorbereiding vraagt om een dergelijke vangnetbepaling.
Verder wijzen wij erop dat ook de geraadpleegde hoogleraren erkennen dat de Brexit het noodzakelijk kan maken een bijzondere procedure te volgen om maatregelen te kunnen treffen. Zij zoeken de oplossing echter in andere richtingen dan het kabinet heeft gedaan. De door hun gepresenteerde alternatieven zijn naar onze mening echter praktisch onvoldoende werkbaar en vanuit staatsrechtelijk oogpunt niet zonder meer te prefereren.
Zo biedt de geopperde mogelijkheid om afwijkingen van de wet enkel bij amvb en niet bij ministeriële regeling te laten geschieden geen soelaas voor het gestelde gebrek van onvoldoende parlementaire betrokkenheid. Het voor dat gebrek opgevoerde vangnet, het voorzien in een voorhangprocedure, zou de mogelijkheid van de regering om direct te kunnen handelen illusoir maken.
Overigens benadrukken wij dat een maatregel in afwijking van een bestaand wettelijk voorschrift in beginsel enkel door middel van een algemene maatregel van bestuur gerealiseerd kan worden. Artikel X staat slechts toe dit bij ministeriële regeling te doen indien de spoedeisendheid van de maatregel dit noodzakelijk maakt. Daarbij moet gedacht worden aan voorzieningen die onmiddellijk gerealiseerd en gehandhaafd moeten worden, en waarin een regeling bij wet of amvb geen adequaat middel zou zijn (zelfs niet wanneer aan zo’n wet of amvb terugwerkende kracht zou worden toegekend).
Een ander ter sprake gebracht alternatief betrof het tot stand brengen van wetgeving langs de gewone procedure en daaraan dan terugwerkende kracht te geven. Dit gaat echter voorbij aan het feit dat daarmee in de praktijk geen bezwarende maatregelen getroffen zullen kunnen worden (en in rechte kunnen worden staande gehouden) in het tijdvak voorafgaand aan de formele vaststelling en inwerkingtreding van zo’n wetsvoorstel. Bovendien doet het geen recht aan onze intentie om bij onverwacht opgekomen problemen in de fase direct na een Brexit zo snel mogelijk rechtszekerheid te bieden over wat geldt. Het is immers niet gegeven dat het parlement met de voorgelegde maatregel zal instemmen, zodat een burger of bedrijf, maar ook een bestuursorgaan dat voor de vraag staat hoe te handelen, pas zekerheid heeft over een gepresenteerde regeling wanneer die regeling is vastgesteld en in werking is getreden.
Verder is nog de mogelijkheid genoemd om gebruik te maken van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden en de daaronder geschaarde noodwetten. Deze oplossing is echter formeel onmogelijk. Daarvoor zou het uitroepen van een (beperkte) noodtoestand vereist zijn (hetgeen overigens ook zonder voorafgaande betrokkenheid van het parlement zou moeten geschieden) maar dat is slechts mogelijk ter handhaving van de uitwendige of inwendige veiligheid van het land.4 Optreden ter voorkoming van menselijk of dierlijk leed, of ter beperking van economische schade is niet mogelijk langs deze weg.
Het zal overigens duidelijk zijn dat wij deze optie ook niet proportioneel vinden in het licht van de in redelijkheid te verwachten ernst en aard van de eventuele problemen en de daarvoor te realiseren oplossingen.
Deelt u de mening dat, zoals artikel X van de Verzamelwet Brexit beoogt, het door het parlement achteraf meepraten over wetgeving – die ziet op fundamentele onderwerpen- die al is vastgesteld, niet voldoet aan de eisen die het primaat van de wetgever stelt?
Nee. Het primaat van de wetgever vereist niet dat het parlement rechtstreeks dient te worden betrokken bij alle onderdelen van een regeling. Wel is vereist dat de (formele) wet ten minste de hoofdelementen van de regeling dient te betreffen. Delegatie van regelgevende bevoegdheden en de toekenning van bestuursbevoegdheden worden als zodanig wel als hoofdelement gezien. In het normale geval zou daarom bij een ontbrekende wettelijke grondslag voor een beoogde maatregel aanpassing van de hogere wet- of regelgeving ter hand worden genomen om alsnog in die grondslag te voorzien.
Kenmerkend voor de situatie rond de Brexit is dat enerzijds onzekerheid bij alle betrokkenen bestaat of volledig overzien is welke maatregelen mogelijk noodzakelijk zijn, en of daarvoor een grondslag valt aan te wijzen in de bestaande regelgeving. Verder is denkbaar dat maatregelen dusdanig spoedeisend zijn dat het totstandbrengen van een formele (wijzigings)wet of zelfs een algemene maatregel van bestuur onvoldoende tijdig kan geschieden.
Daarbij kan de noodzaak tot afwijken van bestaande wet- en regelgeving zich doen voelen wanneer een bepaalde maatregel noodzakelijk wordt geacht, maar de regelgeving die mogelijkheid niet biedt. Dat kan een gevolg zijn van een weloverwogen keuze ten tijde van de vaststelling om zo’n maatregel niet toe te staan, maar aannemelijker achten wij dat de noodzaak om die maatregel te kunnen treffen simpelweg niet was voorzien. Om dit mogelijke verzuim weg te nemen beoogt artikel X, derde lid een alternatieve tijdelijke wettelijke basis te bieden.
Het is echter niet gezegd dat de op basis van dit artikellid te treffen maatregelen op zichzelf raken aan fundamentele onderwerpen, zoals de vraag lijkt te veronderstellen. Wij achten het aannemelijk dat het hoogstens maatregelen zal betreffen die naar de inhoud bezien niet onverenigbaar zijn met het stelsel van de bestaande wetgeving, maar simpelweg niet voorzien waren ten tijde van het vaststellen daarvan. Zoals ook blijkt uit de eerder aangehaalde voorbeelden is het tot op heden niet de interpretatie van de wetgever geweest dat delegatie van regelgevende bevoegdheid voor dergelijke gevallen onaanvaardbaar zou zijn vanuit het beginsel van het primaat van de wetgever.
Ook de Afdeling advisering van de Raad van State kwam tot het oordeel dat de uitzonderlijke situatie van de Brexit een rechtvaardiging kon vormen voor het voorgestelde artikel X. De Afdeling onderschreef dat het onvoorspelbare karakter van het onderhandelingsproces over de Brexit en de uitkomsten daarvan onconventionele maatregelen noodzakelijk maken. Wel adviseerde de Afdeling in het voorgestelde artikel X een aantal concreet geformuleerde nadere aanscherpingen aan te brengen. Deze voorgestelde aanpassingen zijn alle overgenomen in het voorstel zoals het is ingediend.
Wat is uw reactie op het gegeven dat de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar, 2.23) voorschrijft dat delegatie van regelgevende bevoegdheid zo nauwkeurig en concreet mogelijk wordt begrensd? Deelt u de mening dat dit in artikel X Verzamelwet Brexit niet het geval is?
Wij zijn van mening dat artikel X aan de eisen van Ar 2.23 voldoet omdat de delegatiegrondslag zo nauwkeurig en concreet is omschreven als in de gegeven situatie mogelijk is. Blijkens de toelichting op de aangehaalde aanwijzing moet de begrenzing van gedelegeerde regelgevende bevoegdheid worden gerealiseerd door het concretiseren van de omstandigheden waarin van de gedelegeerde bevoegdheid gebruik mag worden gemaakt, van de te regelen onderwerpen en van de doeleinden waartoe zij mag worden gebruikt.
Het bijzondere van het voorgestelde artikel X is dat daarin geen beperking van de te regelen onderwerpen is opgenomen, maar dit is naar onze mening een onvermijdelijke consequentie van de uitzonderlijke situatie die de Brexit nu eenmaal oplevert.
Zoals hiervoor onder vraag 2 aangegeven heeft ook het VK het wenselijk gevonden een soortgelijke voorziening te treffen.
Bent u bereid met een nota van wijziging te komen waarin u fatsoenlijke rechtsstatelijke aspecten in artikel X introduceert, waarbij alleen de afwijkingsbevoegdheid in een vooraf nauwkeurig omschreven noodsituatie kan worden gebruikt en er controle is door het gehele kabinet (dus geen ministeriële regeling), de Raad van State en het parlement?
In de voorgaande antwoorden hebben wij aangegeven waarom wij van mening zijn dat artikel X wel de toets der kritiek kan doorstaan.
Wij zullen op basis van de zienswijze van de Kamer en verdere reacties uit de samenleving welwillend bezien of een nota van wijziging aangewezen is.
Bent u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Fraude met de dividendbelasting |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Klopt het dat tientallen jaren groepen van bankiers, beurshandelaars, investeerders en pensioenfondsen met dividendbelasting zouden hebben gefraudeerd?1
Wij beschikken over te weinig informatie over de omvang van de schade, de gevolgen voor betrokken partijen in andere landen en de betrokkenheid van groepen van bankiers, beurshandelaars, investeerders en pensioenfondsen om daar een uitspraak over te doen.
Klopt het dat ook de Nederlandse Belastingdienst slachtoffer zou zijn geweest van fraude met dividendbelasting?
Tot 2012 bestond in Duitsland op basis van de nationale wetgeving de mogelijkheid dat de ene partij dividendbelasting inhoudt zonder deze af te dragen, terwijl de andere partij de niet afgedragen dividendbelasting kon verrekenen. In Nederland bestond en bestaat een dergelijke mogelijkheid niet. In Nederland doen zich wel andere situaties van dividendstripping voor waarbij ook sprake kan zijn van fraude. Zo blijkt bijvoorbeeld uit een publicatie van het Openbaar Ministerie dat op dit moment een onderzoek plaatsvindt naar potentiele fraude met betrekking tot de dividendbelasting. Het onderzoek zal moeten uitwijzen waar en op welke wijze enige belastingdienst uiteindelijk ook daadwerkelijk is benadeeld.2
Klopt het dat ABN AMRO en Rabobank hierbij betrokken zouden zijn?
ABN AMRO heeft NLFI en het ministerie in 2015 geïnformeerd dat zij met betrekking tot deze kwestie in nauw contact staat met de Duitse autoriteiten en constructief meewerkt aan het onderzoek. Informatie over deze onderzoeken is ook opgenomen in het prospectus van ABN AMRO en jaarverslagen. Het is ons niet bekend of er een soortgelijk onderzoek loopt tegen de Rabobank. Eventuele lopende onderzoeken treft u in de jaarverslagen van individuele instellingen aan.
Indien in Nederland onterecht vermindering, teruggaaf of verrekening van dividendbelasting heeft plaatsgevonden is het aan de Belastingdienst om dit terug te vorderen. Indien sprake zou zijn van een criminele activiteit komt het Openbaar Ministerie in beeld. Het Openbaar Ministerie doet geen uitspraken over individuele onderzoeken. Wel kan in het algemeen worden gezegd dat het Openbaar Ministerie geen onderzoek doet naar de naleving van buitenlandse fiscale wet- en regelgeving.
Bent u bekend met het fenomeen «dividendstrippen», waarbij er twee keer dividendbelasting van de fiscus wordt teruggevorderd, terwijl er maar eenmaal aanspraak op gemaakt kan worden (CumEx), of dat er eenmaal wordt teruggevorderd, terwijl er helemaal geen aanspraak op gemaakt kan worden (CumCum)?
Ja, wij zijn bekend met het fenomeen dividendstrippen in samenhang met transacties rondom het moment dat het dividend wordt vastgesteld. In de aanbiedingsbrief zijn wij daar op ingegaan.
Deelt u de mening dat het niet mogelijk moet zijn om dividendbelasting terug te vorderen, wanneer daar geen rechtmatige aanspraak op gemaakt kan worden?
Indien in strijd met wet en regelgeving een beroep wordt gedaan op vrijstelling, vermindering, teruggaaf of verrekening van dividendbelasting is dit niet toelaatbaar.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat banken zolang konden frauderen? Waarom zijn er geen of onvoldoende (fail-safe) mechanismes in het systeem van de Belastingdienst verwerkt om fraude te kunnen voorkomen of in een vroegtijdig stadium te signaleren? Welke mechanismes bestaan er en welke kunt u nog toevoegen?
Op de Belastingdienst rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat het (economisch) belang van de aandelen niet gewijzigd is. Of dividendstripping binnen het bestek van de huidige regels voldoende kan worden aangepakt, is afhankelijk van het soort gevallen dat zich in de praktijk voordoet en de invulling die de rechter aan de bewijspositie van de inspecteur geeft. Over de bewijspositie van de inspecteur wordt in een thans nog lopende procedure3 mogelijk meer duidelijkheid gegeven. Daarnaast zal in ieder geval moeten worden geïnventariseerd welke hoofdvormen van dividendstripping zich in de praktijk voordoen. Dit vraagt onderzoek. Als blijkt dat de huidige regels ontoereikend zouden zijn, kan dit leiden tot aanpassing van de relevante wetgeving.
Kunt u aangeven hoeveel geld er uit Nederlandse staatskas is getrokken in de periode van 2001 en 2016? Welk bedrag aan dividenden is hiermee gemoeid?
De Belastingdienst meet niet het verschil tussen werkelijke belastingopbrengsten en de belastingopbrengsten die zouden binnenkomen bij een juiste naleving van de wet. Dit geldt ook voor de dividendbelasting.
Kunt u aangeven welke Nederlandse banken betrokken waren bij deze fraude?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat ABN AMRO en Rabobank direct betrokken zijn bij deze fraude?
Zie antwoord vraag 3.
Is het openbaar ministerie (OM) bereid om onderzoek te doen naar ABN AMRO en Rabobank en hun rol bij deze fraude? Kunt u het OM daartoe verzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Indien blijkt dat deze Nederlandse banken direct betrokken waren bij deze fraude zullen zij dan, net als ING recentelijk een boete krijgen van 775 miljoen euro of een vergelijkbare ordegrootte? Zo nee, waarom niet?
ING heeft een door het Openbaar Ministerie aangeboden transactie van 775 mln euro betaald vanwege jarenlange en structurele overtreding van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en schuldwitwassen uit het Wetboek van Strafrecht. Het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of sprake is van strafrechtelijke feiten. Vervolgens is het aan het Openbaar Ministerie of het overgaat tot vervolging of, zoals in het recente geval van ING, een transactie aanbiedt.
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de samenwerking tussen Europese belastingdiensten? Zou u deze samenwerking ook kwalificeren als slechte samenwerking?
De samenwerking tussen Europese belastingdiensten zouden wij beslist niet als slecht willen kwalificeren. Integendeel, de samenwerking op internationaal niveau is de afgelopen jaren juist sterk verbeterd, omdat belastingontwijking daarmee effectief kan worden aangepakt. Enkel eenzijdige maatregelen helpen niet en leiden ertoe dat het probleem van internationale belastingontduiking en -ontwijking zich alleen maar verplaatst. Nederland heeft de afgelopen jaren daarom eveneens actief meegewerkt aan de bestrijding van (internationale) belastingontwijking en -ontduiking. Dat geldt bijvoorbeeld voor het project Addressing Base Erosion & Profit Shifting (BEPS), dat de OESO op verzoek van de G20 heeft uitgevoerd en waarvan de voorgestelde maatregelen nu op mondiaal en Europees niveau door de aangesloten landen worden geïmplementeerd. Onder Europees (EU) voorzitterschap van Nederland is de eerste EU-richtlijn ter bestrijding van belastingontwijking tot stand gekomen en is daarna ook de tweede EU-richtlijn tegen belastingontwijking aangenomen. Ook zijn verschillende richtlijnen aangenomen die gericht zijn op meer transparantie. De gezamenlijke belastingdiensten werken in werkgroepen van de OESO en de EU concreet aan de ontwikkeling van maatregelen op uitvoerend niveau, zoals de aanpak van internationale fraude, de digitale economie en cryptogeld.
Verder is de fiscale inlichtingenuitwisseling, mede dankzij EU-regelgeving en afspraken binnen de OESO, de afgelopen jaren sterk uitgebreid. Hierbij kan worden gedacht aan de zogenoemde Common Reporting Standard (CRS), de uitwisseling van informatie over rulings, Country by Country Reporting en binnen de EU ook de uitwisseling van informatie over andere inkomenscategorieën, zoals salarissen, pensioenen, onroerende zaken en dividendinkomsten. De komende tijd zal de informatie-uitwisseling nog verder worden geïntensiveerd en vervolmaakt. Deze versterkte samenwerking en inlichtingenuitwisseling zal een positief effect hebben op de naleving. Naast een preventieve werking richting belastingplichtigen (compliance bevorderend) worden deze gegevens uiteraard ingezet in de toezichtprocessen van de Belastingdienst en wordt een deel daarvan op dit moment gebruikt bij de vooringevulde aangifte voor particulieren.
Wat zou de Nederlandse Belastingdienst kunnen ondernemen om de complexiteit van de transacties te versimpelen om in de toekomst fraude te kunnen voorkomen?
Transacties vinden plaats in het economisch verkeer. Hierbij is soms sprake van zeer complexe transacties. Het is aan de Belastingdienst om hier de juiste fiscale gevolgen aan te verbinden. Indien complexe transacties gepaard gaan met het ontgaan van belasting of fraude, treedt de Belastingdienst hier tegen op. Hierbij past de kanttekening dat in situaties waarbij sprake is van dividendstripping op de inspecteur een zware bewijslast rust.
Kunt u vertellen op hoeveel strafdossiers, waarbij Nederlandse banken betrokken zijn, Follow the Money en het internationaal journalistiek onderzoekscollectief The CumExfiles, de hand wisten te leggen?
Wij hebben geen zicht op hoeveel strafdossiers Follow the Money en het internationaal onderzoekscollectief de hand heeft weten te leggen.
Klopt het dat de Belastingdienst eerder in een rechtszaak heeft geclaimd dat MorganStanley onze fiscus voor 152 miljoen euro zou hebben getild? Zo ja, welke acties zijn er ondernomen tegen MorganStanley? Is er door de fiscus een poging gewaagd het geld terug te vorderen?
Artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen staat ons niet toe in te gaan op fiscale aangelegenheden van individuele belastingplichtigen.
Klopt het dat volgens hoofdredacteur Eric Smit van Follow the Money het bedrag veel hoger zou liggen, namelijk een veelvoud van 152 miljoen euro? Kunt u laten uitzoeken welk bedrag er daadwerkelijk mee gemoeid is?
Zie antwoord vraag 7.
Is er sprake van belastingontduiking of belastingontwijking of beide? Kunt u even toelichting Gerven?
Bij transacties waar de inhouding, vrijstelling, vermindering, teruggaaf of verrekening van dividendbelasting een rol speelt gaat het in de meeste gevallen om transacties waarbij belastingontwijking of belastingontduiking geen rol speelt. In een aantal situaties wordt gepoogd belasting te ontwijken. Indien daarbij sprake is van fraude, is sprake van belastingontduiking.
Kan de Belastingdienst de te veel en onrechtmatig terugbetaalde dividendbelasting terugvorderen? Zo nee, waarom niet?
Indien de inspecteur kan aantonen dat sprake is van een terugbetaling die in strijd is met wet en regelgeving, kan dit bedrag in beginsel worden nageheven. Indien een onjuiste verrekening heeft plaatsgevonden met de Nederlandse inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting kan dit worden nagevorderd.
Op welke wijze wordt en werd er toezicht gehouden en hoe konden banken en handelaars ongehinderd frauderen?
Het prudentiële toezicht is ingericht op Europees niveau. Het is echter niet aan de prudentiële toezichthouder om naleving van nationale fiscale wet- en regelgeving te handhaven. Het handhaven van nationale fiscale wet- en regelgeving is aan de nationale belastingdiensten. Voor de internationale samenwerking tussen belastingdiensten verwijzen wij u naar ons antwoord op vraag 12.
Wat zou er volgens u veranderd moeten worden qua internationale samenwerking en de wijze waarop er toezicht wordt gehouden?
Zie antwoord vraag 19.
Flitskredieten die worden aangeboden tegen woekerrentes |
|
Farid Azarkan (DENK), Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van nieuwe flitskredieten, die worden aangeboden tegen woekerrentes? 1 2
Ja, ik weet dat er partijen zijn die reclame maken voor het snel kunnen aanbieden van kredieten aan ondernemers.
Waarom brengen deze kredietverstrekkers woekerrentes van 3% per maand plus 20 euro per maand in rekening?
In het algemeen geldt dat rentepercentages zijn opgebouwd uit de kosten van het krediet, een vergoeding voor het risico dat de kredietverlener draagt en een marge. Ik ken de afwegingen van individuele aanbieders bij het bepalen van de hoogte van de rente niet. Dit laat onverlet dat de overeengekomen rente moet voldoen aan de eisen van redelijkheid en billijkheid, zoals verwoord in artikel 2 Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Ik verwacht ook dat partijen redelijke afspraken met elkaar maken. Wat in een voorkomend geval redelijk is, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval.
Waarom vallen deze kredieten blijkbaar buiten de wetgeving over consumentenkrediet, met een verplichte waarschuwing («geld lenen kost geld») en een maximale rente van 12%, boven de wettelijke rente, per jaar?
De betreffende wet- en regelgeving is van toepassing op het aanbieden van krediet aan «consumenten». Indien een financiële onderneming een financiële dienst verleent aan een natuurlijk persoon die handelt in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep, wordt deze niet beschermd door de regels ter bescherming van consumenten. Personen die handelen in de uitoefening van hun bedrijf of beroep kunnen in voorkomende gevallen wel een beroep doen op de algemene bescherming van het vermogensrecht. Schuldeiser en schuldenaar zijn verplicht zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid.
Is het verantwoord dat binnen vijf minuten een krediet kan worden afgesloten van 50.000 euro, zonder dat er gevraagd wordt om onderpand, uittreksels, businessplannen of jaarrekeningen?
Er zijn advertenties waarin sommige aanbieders aangeven binnen vijf minuten krediet te kunnen verstrekken. In de praktijk duurt de beoordeling van een aanvraag vaak langer, omdat gegevens ontbreken of aanbieders aanvullende gegevens vragen om de kredietwaardigheid te beoordelen. Voor zover het gaat om zakelijke kredieten, is het aan de aanbieder om te bepalen welke informatie nodig is en of een aanbieder onderpand vraagt.
Heeft dit ook geleid tot financiële problemen voor ondernemers en/of tot faillissementen?
Dat is niet bekend. In het MKB-actieplan, dat bij brief van 29 juni jl. door de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat aan uw Kamer is gezonden, is aangegeven dat alternatieve financiers zich verder moeten professionaliseren. De Stichting MKB financiering voor alternatieve financiers is recent opgericht. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat steunt deze Stichting, die een gedragscode opstelt en zich onder meer inzet voor het vergroten van kennis van verschillende financieringsvormen aan ondernemers en intermediair. Dat moet ook leiden tot zelfregulering van deze sector en transparantie.
Kunt u de gevolgen van deze woekerflitskredieten in beeld brengen, door hier onderzoek naar te laten doen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment heb ik geen signalen over ernstige misstanden of grote problemen in deze branche vanwege hoge rentes of andere kosten. Daarom zie ik geen aanleiding om hier specifiek onderzoek naar te doen. Bovendien heeft een aantal aanbieders van MKB-financiering gedragsregels opgesteld (zie o.a. de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering van de Nederlandse Vereniging van Banken). Ook is de nieuwe stichting MKB-financiering (gestart met tien partijen) bezig met het opstellen van gedragsregels en afspraken over transparantie. Deze moeten uiterlijk 1 januari 2019 gereed zijn. Daarnaast zal het kabinet, zoals is aangekondigd in het MKB-actieplan, dit jaar een onderzoek starten naar de werking van de (alternatieve) financieringsmarkt.
Kunt u onderzoeken of het mogelijk is om de bepalingen over consumentenkrediet (Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek) van toepassing te laten zijn op een veel bredere groep, bestaande uit zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) en ondernemers in het midden- en kleinbedrijf (mkb'ers)? Zo nee, waarom niet?
De vraag is of kleine ondernemers op dit specifieke gebied extra bescherming moeten krijgen, gelijk aan die van consumenten. Consumenten worden beschermd, omdat zij doorgaans een informatieachterstand hebben en zich in een zwakkere positie bevinden ten opzichte van ondernemers. Van ondernemers wordt meer voorbereiding en kennis verwacht. Er is vooralsnog geen evaluatie voorzien van de Wet Consumentenkredietovereenkomsten, goederenkrediet en geldlening (Stb. 2016, 360), die met name een aantal bepalingen van de Wet op het consumentenkrediet naar Boek 7 BW heeft verplaatst. Zoals eerder is aangegeven, ontbreken signalen over ernstige misstanden of grote problemen. Om deze reden is er geen aanleiding voor specifiek onderzoek, in aanvulling op het reeds aangekondigde onderzoek in het MKB-actieplan.
Wanneer zal een evaluatie plaatsvinden van de overgang van de bepalingen uit de Wet op het consumentenkrediet naar Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek? Kunt u bij deze evaluatie betrekken of de regels over consumentenkrediet verbreed kunnen worden naar zzp'ers en mkb'ers?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Man uit Doornenburg verdacht van voorbereiden aanslag op moslims’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Man uit Doornenburg verdacht van voorbereiden aanslag op moslims»?1
Ja.
Klopt het dat de verdachte lid is van de Anti Terreur Brigade Special Forces?2
Ik doe geen uitspraken over individuele strafzaken.
Is de Anti Terreur Brigade Special Forces bij de veiligheidsdiensten in beeld? Zo ja, sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
De hoeveelheid groepen is fluïde en verandert vrijwel dagelijks. De AIVD en de MIVD doen vanuit hun taakuitvoering onderzoek naar personen of organisaties die door de doelen die zij nastreven of door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde.3 Wanneer er sprake is van extremistische gedragingen die een strafbaar feit opleveren, zal het OM voor zover mogelijk onderzoek instellen en beoordelen of tot strafrechtelijke vervolging wordt overgegaan. Dit hangt af van de context van een zaak en de individuele feiten.
Op de website van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is daarnaast de factsheet «Extreemrechts in Nederlandse gemeentes» te vinden. De factsheet beoogt inzicht te geven in de omvang, regionale spreiding, betekenis en betrokkenheid bij geweldsincidenten van de verschillende extreemrechtse organisaties in Nederland.
Klopt het dat de Anti Terreur Brigade Special Forces een «underground group» is die aan commando-opleiding doet met trainingen op speciale locaties?
Zie antwoord vraag 2.
Kan tegen de Anti Terreur Brigade Special Forces worden opgetreden, strafrechtelijk of op een andere manier? Zo ja, gebeurt dit nu? Zo nee, waarom niet?
Indien individuele leden van een organisatie aanzetten tot haat, geweld en discriminatie of als zij andere ernstige strafbare feiten plegen, dan kan het openbaar ministerie en de politie hiertegen optreden.
Weet u hoeveel extreemrechtse groeperingen er in Nederland zijn? Zo ja, hoeveel? Zo nee, bent u bereid dit grondig te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel extreemrechtse groeperingen worden er in Nederland gemonitord door de veiligheidsdiensten?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de verdachte in het verleden heeft gewerkt voor Defensie (de Luchtmobiele Brigade)?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u, mede ook naar aanleiding van de situatie in Chemnitz, bereid te onderzoeken of er ook in Nederland mogelijk banden tussen extreemrechtse groepen en de politie of Defensie zijn?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunnen we de resultaten verwachten?
Zoals mijn ambtgenoot van Defensie eerder heeft gemeld bij de beantwoording van Kamervragen over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 177), doet de MIVD onderzoek naar de dreiging die uitgaat van personen of groepen binnen de defensieorganisatie, die extremistisch gedachtegoed aanhangen of steun verlenen aan extremistische organisaties. De MIVD verricht onderzoek naar de aard en omvang van de mogelijke dreiging, indien nodig en mogelijk in samenwerking met andere (Europese) diensten. Over de uitkomsten van dergelijk onderzoek worden in de openbaarheid geen uitspraken gedaan.
Hoeveel mensen worden op het moment in Nederland verdacht van het voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf?
In algemene zin kan gezegd worden dat bij misdrijven met een terroristisch oogmerk het Openbaar Ministerie zal overgaan tot vervolging. De gevraagde gegevens zijn niet voorhanden aangezien het aantal zaken, het aantal verdachten, de aard van verdenking en het aantal zaken onder de rechter van moment tot moment kan verschillen. Onder «het voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf» vallen bovendien niet alleen voorbereidingshandelingen om een misdrijf met een terroristisch oogmerk mogelijk te maken, maar ook misdrijven zoals diefstal, valsheid in geschrifte en afpersing, die worden gepleegd met het oogmerk om een terroristisch misdrijf mogelijk te maken en dus als zodanig niet zélf met een terroristisch oogmerk worden gepleegd. Het is daarom niet goed mogelijk een nauwkeurig procentueel beeld te geven van veroordelingen die geschaard kunnen worden onder «het voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf».
Hoeveel van de mensen die verdacht worden van het voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf hebben een niet-westerse migratieachtergrond en hoeveel mensen die verdacht worden van het voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf hebben geen migratieachtergrond?
Deze vragen zijn niet te beantwoorden omdat er niet wordt geregistreerd op migratiestatus of migratie- of etnische achtergrond.
Hoe lang zitten mensen die verdacht worden van het voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf gemiddeld vast, uitgesplitst naar mensen met een niet-westerse migratieachtergrond en mensen zonder migratieachtergrond?
Zie antwoord vraag 11.
Hoeveel procent van de mensen die worden verdacht van het voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf worden daadwerkelijk door het openbaar ministerie vervolgd?
Zie antwoord vraag 10.
Hoeveel procent van de mensen die worden vervolgd voor het voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf worden door de rechter schuldig bevonden?
Zie antwoord vraag 10.
Ligt de focus in de terrorismebestrijding in Nederland meer op het zogenaamde jihadistische terrorisme dan op extreemrechts terrorisme? Zo ja, wat is daar de legitimatie van? Zo nee, waar blijkt dat uit?
In de aanpak van terrorisme is de dreiging leidend bij het bepalen van de inzet. Het Jihadisme is al jaren de bepalende factor binnen het dreigingsbeeld, en derhalve is bijzondere aandacht voor de dreiging vanuit die hoek gerechtvaardigd. De NCTV heeft al jaren structureel aandacht voor alle vormen van extremisme en terrorisme. Wanneer het dreigingsbeeld verandert wordt het beleid er daar waar nodig op aangepast. Zo is er de afgelopen jaren ook voorzien in een aanpak van links- en rechts-extremisme die past bij het dreigingsbeeld zoals geformuleerd in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN). Tot slot is het belangrijk te constateren dat een groot deel van de aanpak van radicalisering, extremisme en terrorisme generiek toepasbaar is.
Is de parabel van de verloren sleutel (iemand is zijn sleutel kwijt en zoekt alleen in het licht van de straatlantaarn, niet in het donker daarbuiten) van toepassing op de Nederlandse terrorismebestrijding omdat de focus vooral ligt op het zogenaamde jihadistisch terrorisme terwijl er een extreemrechtse dreiging is waarvan de omvang onvoldoende bekend is?
Al jarenlang wordt in het DTN nadrukkelijk aandacht besteed aan de ontwikkelingen met betrekking tot de dreiging vanuit rechts-extremisme. De arrestatie past in het dreigingsbeeld zoals dat eerder is geschetst in verschillende DTN’s dat ernstig extreemrechts geweld voornamelijk voorstelbaar is vanuit snel radicaliserende groepjes of eenlingen.
Heeft het oppakken van een verdachte die een aanslag op moslims voorbereidde, gevolgen voor het dreigingsbeeld? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Zijn moslims in Nederland in gevaar? Zo ja, wat doet u daaraan? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Geweld tegen en bedreiging en intimidatie van moslims en Islamitische gebedshuizen is onacceptabel. Iedere dreiging tegen een gebedshuis of goedkeuring daarvan, ongeacht van welke geloofsovertuiging, zorgt ervoor dat mensen worden geraakt in de uitoefening van hun geloofsbeleving en zich onveilig voelen. De veiligheidssituatie van moskeeën wordt zowel op het lokale als het nationale niveau nauwlettend gevolgd. Als dreiging en risico aanleiding geven voor extra maatregelen dan worden deze genomen.
Het bericht dat er een zwarte lijst komt voor frauduleuze aanbieders van bedevaarten naar Mekka |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zwarte lijst malafide bedevaarten»?1
Ja.
Baart de berichtgeving dat Mekkagangers worden bedrogen door frauduleuze pelgrimsmakelaars u zorgen? Zo ja, wat gaat u op grond van deze zorgwekkende signalen doen?
Misleiding van de consument in welke vorm dan ook is zorgelijk. De huidige Nederlandse wetgeving biedt regels om dit soort misstanden tegen te gaan. De regels inzake OHP en de Wet pakketreizen (BW boek 7.7a) bieden de consument genoeg bescherming in deze. Verder wijs ik u erop dat de basis van de Wet pakketreizen gebaseerd is op de Europese richtlijn pakketreizen. Deze richtlijn gaat uit van maximumharmonisatie. Het is dus niet waarschijnlijk dat de Belgische wetgeving strenger is dan de Nederlandse. Mijn Belgische collega beaamt dit ook.
Wat vindt u van de conclusies van de organisatie Hadj Info in het nieuwsbericht, namelijk «(z)e hebben cent voor cent gespaard. Het gaat niet om een klein bedrag, zo’n 4.500 tot 6.000 euro. De hadj (bedevaart) is hun droom, een echte levensreis. Dit probleem speelt al langer, we vonden het tijd voor actie. Daarom hebben we eerst waarschuwingen verstuurd en komt er nu een zwarte lijst. Genoeg is genoeg»? Deelt u deze conclusies?
Het is altijd schrijnend als consumenten hun reis niet kunnen maken omdat zij te maken hebben met een malafide reisaanbieder.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat malafide reisbureaus religieuze verplichtingen van Nederlanders misbruiken en deze mensen zelfs ontdoen van hun spaarcenten? Zo ja, wat gaat u concreet doen om deze wantoestand te adresseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke wetgeving bestaat op dit moment om consumenten die een reis hebben geboekt te beschermen tegen frauduleuze praktijken?
Op reizen, zoals bedevaartsreizen, zijn de regels over oneerlijke handelspraktijken (OHP) en de Wet pakketovereenkomsten en gekoppeld reisarrangement (BW boek 7.7a) (in het vervolg: Wet pakketreizen) van toepassing. De regels over OHP (BW boek 6 art.193g) zien er onder andere op toe dat consumenten niet worden misleid en dus op basis van juiste informatie een weloverwogen keuze kunnen maken. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op naleving hiervan. Bij inbreuk op de OHP kunnen gedupeerde consumenten hiervan melding maken via consuwijzer.nl, het klachtenportaal van de ACM. Indien er sprake is van oplichting dan kan er middels het strafrecht worden opgetreden.
In hoeverre is de wetgeving op de oneerlijke handelspraktijken hierop van toepassing?
Zie antwoord vraag 5.
Welke mogelijkheden bestaan er nu om een melding te maken van malafide aanbieders van reizen naar Mekka?
Zie antwoord vraag 5.
Is de huidige wetgeving naar uw mening effectief genoeg om misleiding en bedrog bij reisbureaus te voorkomen? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de initiatiefnemer van Hadj Info, zoals weergegeven in het bericht dat «d)e Nederlandse wetgeving moet strenger worden, zoals in België wel al is gebeurd. De betrokkenheid van de overheid is nihil»? Zo ja, bent u bereid om de Nederlandse wetgeving aan te scherpen om frauduleuze aanbieders van bedevaarten aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid u ervoor in te zetten om de markt van aanbieders van bedevaarten naar Mekka beter te organiseren zodat malafide reisbureaus worden bestreden en reizigers niet meer worden gedupeerd? Zo nee, waarom niet?
Nee, het organiseren van een markt voor deze doelgroep is geen taak van de overheid. Mogelijke excessen in de markt kunnen met de huidige consumentenwet- en regelgeving tegengegaan worden.
Kunt u de bovengenoemde problematiek onder de aandacht brengen van de Autoriteit Consument en Markt en het openbaar ministerie?
Ik heb inmiddels dit signaal doorgegeven. Dat gezegd hebbende wil ik benadrukken dat de ACM een onafhankelijke toezichthouder is die haar eigen handhavingsprioritering bepaalt. In hoeverre de ACM handelend optreedt is dus niet aan mij. Ik adviseer gedupeerden zoals gezegd hun klachten kenbaar te maken bij de ACM middels consuwijzer.nl, het online klachtenportal van de ACM.
Het bericht ‘Slachtoffer discriminatie woningmarkt: Het is vernederend’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Slachtoffer discriminatie woningmarkt: «Het is vernederend»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er blijkens het bericht gediscrimineerd wordt op de woningmarkt?
De uitkomsten van het onderzoek van De Groene Amsterdammer naar discriminatie op de woningmarkt zijn zorgwekkend en noemde ik eerder al ronduit bedroevend.
Discriminatie is niet toelaatbaar. De gevolgen raken niet alleen de mensen die gediscrimineerd worden, maar ook de samenleving als geheel. Discriminatie op de woningmarkt steekt in het bijzonder, omdat het een elementaire voorziening is in het opbouwen van een bestaan. Zoals ik ook in mijn brief2 aan uw Kamer schreef en heb benadrukt in het dertigledendebat over huisjesmelkers op 28 maart jl., is het belangrijk dat slachtoffers van discriminatie melding maken of een klacht indienen bij lokale antidiscriminatiebureaus of het College voor de Rechten van de Mens. Ik heb aangekondigd het gesprek aan te zullen gaan met de brancheorganisaties om afspraken te maken over goed verhuurderschap.
Heeft u contact opgenomen met het slachtoffer? Zo nee, waarom niet?
Met mijn aanpak van discriminatie op de woningmarkt wil ik aandacht geven aan alle slachtoffers. De afdoening van individuele zaken ligt bij de daarvoor aangewezen (overheids)instanties. Het kabinet zet volop in op de aanpak van discriminatie. Het gaat dan vooral om preventie, bewustwording en het voorkomen van onjuiste beeldvorming die discriminatie in de hand werkt. Uw Kamer ontving recent de kabinetsaanpak van discriminatie3 met de jaarlijkse Voortgangsrapportage over de drie actieplannen tegen discriminatie: het Nationaal actieprogramma tegen discriminatie, het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie en het Actieplan Zwangerschapsdiscriminatie.
Voor de aanpak van discriminatie is het belangrijk om met de partijen die hierin een rol spelen in overleg te gaan en te bespreken hoe we discriminatie tegen kunnen gaan. Voor de aanpak van discriminatie op de woningmarkt wil ik daarom op korte termijn met verschillende bracheorganisaties afspraken maken. Deze zullen naar aanleiding van diverse ongewenste gedragingen in de huursector – waaronder discriminatie op grond van afkomst- betrekking hebben op goed verhuurderschap in den brede.
Deelt u de mening van het slachtoffer dat steekproefsgewijs controleren een mogelijke oplossing tegen discriminatie op de woningmarkt kan zijn? Zo ja, gaat u dit invoeren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de inzet van steekproefsgewijze praktijktests een bijdrage kan leveren aan de preventie van discriminatie omdat het bijdraagt aan het creëren van bewustzijn. Daarom zie ik graag dat de sector zelf afspraken maakt over de inzet van mystery guests- zoals de Groene Amsterdammer heeft gebruikt in haar onderzoek naar discriminatie op afkomst. Ik zie hier ook een duidelijke rol voor de Woonbond, de LSVb, en andere huurdersvertegenwoordigers. Ik betrek dit bij het overleg over goed verhuurderschap dat ik op korte termijn met de sector voer.
Heeft u al eerder signalen gehad van discriminatie op de woningmarkt? Zo ja, heeft u er toen wat mee gedaan?
Discriminatie komt helaas op vele terreinen voor, ook op de woningmarkt, zoals blijkt uit de jaarlijkse meldcijfers van de antidiscriminatievoorzieningen, politie en het College voor de Rechten van de Mens. De antidiscriminatievoorzieningen ontvingen in 2016 132 meldingen over huisvesting. (Bij dit cijfer past de kanttekening dat het daarbij gaat om mogelijke gevallen van discriminatie en niet uitsluitend om gevallen waarin discriminatie is vastgesteld.) De Rijksbrede aanpak om discriminatie te voorkomen en bestrijden is uitgewerkt in het Nationaal actieprogramma tegen discriminatie.4
Bent u bereid om harder op te treden tegen discriminatie en racisme op de woningmarkt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Preventie, bewustwording en het voorkomen van onjuiste beeldvorming die discriminatie in de hand werkt zijn van groot belang. Daarom zal ik waar nodig extra inzetten op voorlichting aan verhuurders, intermediairs en slachtoffers. Zo wil ik stimuleren dat slachtoffers van discriminatie zich melden bij het College voor de Rechten van de Mens voor het indienen van een klacht. De bewijslast ligt in dat geval bij de andere partij. Lokale antidiscriminatievoorzieningen kunnen hierbij bijstand of ondersteuning bieden. Waar discriminatie valt te bewijzen, kan ook het straf- of civielrecht een rol spelen.
Naast het geven van voorlichting, ga ik met de brancheorganisaties en anderen die betrokken zijn bij het verhuren van woningen in overleg om te bespreken hoe we ervoor kunnen zorgen, bijvoorbeeld via zelfregulering, dat er geen discriminatie meer plaatsvindt. Met diverse partijen in de sector verken ik bovendien of aanvullend daarop aanpassing in wet- en regelgeving zinvol is.
Vindt u, gezien het feit dat het aantal discriminatiemeldingen in Nederland is gestegen, dat het tijd is om meer capaciteit en expertise beschikbaar te stellen aan de Nationale Politie en het OM, zodat er alles aan gedaan wordt om racisme en discriminatie te voorkomen en te bestrijden?
De aanpak van discriminatie op de woningmarkt is in eerste instantie een verantwoordelijkheid voor het lokale bestuur, waarbij anti-discriminatievoorzieningen een belangrijke ondersteunende rol kunnen vervullen. Het strafrecht kan als optimum remedium een ondersteunende rol bieden. Zowel politie als OM zijn voldoende uitgerust om aan deze taak ook invulling te geven.
Voor de maatregelen die dit kabinet neemt om discriminatie tegen te gaan en de rol van het strafrecht daarbij verwijs ik u naar het Nationaal Actieprogramma Discriminatie en de Voortgangsrapportage5 die ik recent aan uw Kamer stuurde.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar discriminatie op de woningmarkt zoals de gemeente Den Haag deed naar discriminatie op de arbeidsmarkt?2 Zo nee, waarom niet?
De uitkomsten van het onderzoek van De Groene Amsterdammer naar discriminatie op de woningmarkt zijn helder en bedroevend. Ik toets dit beeld bij het College voor de Rechten van de Mens en de Landelijke Vereniging tegen Discriminatie. De geconstateerde discriminatie op de woningmarkt vraagt om een krachtige aanpak, ook van de lokale overheid. Zoals ik eerder schreef wil ik met de branche afspraken maken over dat zij op regelmatige basis zelf onderzoek gaat doen naar discriminatie door middel van mystery guests. Dit vergroot het bewustzijn en biedt de branche ook de kans om verbetering in haar gedrag te laten zien.
Is er een instantie die toezicht houdt op (discriminatie op) de woningmarkt? Zo ja, welke is dat en zou die niet een actievere rol moeten spelen? Zo nee, zou het niet wenselijk zijn om die er te laten komen?
Discriminatie is niet toegestaan in Nederland. Lokale antidiscriminatievoorzieningen hebben een belangrijke rol bij het voorkomen en bestrijden van discriminatie. Bovendien kunnen mensen zelf of vertegenwoordigende belangenorganisaties een rol spelen. De brancheorganisaties en andere partijen op de woningmarkt kunnen hun verantwoordelijkheid nemen door er gezamenlijk op toe te zien dat er geen discriminatie plaatsvindt. Hierover wil ik met de sector tot afspraken komen.
Bent u bereid om, in samenwerking met partijen op de woningmarkt, afspraken te maken over maatregelen die deze partijen kunnen nemen om discriminatie tegen te gaan en om een actieve rol te nemen om deze maatregelen breed onder de aandacht te brengen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Jazeker, zie de brief7 die ik uw Kamer stuurde en ook de beantwoording van vraag 2, 4, 6 en 8 waarin ik mijn voornemens toelicht. Uw Kamer ontvangt voor de zomer een brief met daarin de uitkomsten van het gesprek dat ik met de sector over dit onderwerp zal voeren.
Kent u de berichtgeving over een 14-jarig meisje dat in Emmeloord (Flevoland), vanwege het niet afdoen van een hoofddoek, van haar fiets werd geduwd?1
Ja.
Klopt het dat dit meisje op de grond liggend het ziekenhuis in werd geslagen en geschopt, met een hersenschudding tot gevolg, vanwege het feit dat zij terecht weigerde om haar hoofddoek af te doen?
Het strafrechtelijk onderzoek onder leiding van het Openbaar Ministerie naar de vermeende mishandeling van een 15-jarig meisje uit Emmeloord is afgerond. Het Openbaar Ministerie heeft met een persbericht, d.d. 19 maart jl., aangegeven dat er twijfel is over de juistheid van de aangifte en een gebrek aan aanknopingspunten voor verder onderzoek.2
Heeft u contact opgenomen met het slachtoffer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier kunt u bevorderen dat de twee daders zo snel mogelijk aangehouden zullen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of er sprake is van een stijging van het aantal incidenten die te maken hebben met moslimhaat?
Op 18 mei 2017 is het rapport Discriminatiecijfers 2016 aan uw Kamer aangeboden.3 Daarin wordt genoemd dat de politie in 2016 352 incidenten heeft geregistreerd waarbij (mogelijk) sprake was van discriminatie vanwege het islamitische geloof. Dat is bijna 20% minder dan in 2015. Bij de meldpunten voor discriminatie op het internet kwamen 251 meldingen binnen, bijna de helft minder dan het jaar ervoor. Alleen bij de anti-discriminatievoorzieningen was een stijging zichtbaar: deze organisaties ontvingen in 2016 250 meldingen over discriminatie vanwege het islamitische geloof, 4% meer dan een jaar eerder. De cijfers over 2017 komen dit voorjaar beschikbaar.
Deelt u de mening dat dit soort anti-islamitisch geweld volstrekt onacceptabel is? Zo ja, wat gaat u hier specifiek aan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doet de regering op dit moment specifiek om moslimhaat te bestrijden en wat zijn de resultaten hiervan?
Discriminatie is per definitie onacceptabel. Met het op 22 januari 2016 aan uw Kamer aangeboden Nationaal actieprogramma tegen discriminatie4 formuleert het kabinet maatregelen om discriminatie tegen te kunnen gaan. Uw Kamer wordt dit voorjaar geïnformeerd over de voortgang van deze maatregelen en de discriminatiecijfers over 2017.
Bij de aanpak van discriminatie wordt geen onderscheid gemaakt naar groepen in de samenleving waartegen de discriminatoire uiting of het discriminatoire gedrag is gericht. De overheid, dus ook de politie, is er voor alle burgers en daarmee is een «doelgroepenbeleid», een specifiek actieplan of een aparte racismepolitie niet verenigbaar. Er is geen plaats voor de vraag welke discriminatiegrond het belangrijkste is. Er is dan ook geen specifiek geld vrijgemaakt voor de aanpak van moslimhaat.
In de opleiding wordt aandacht gegeven aan het herkennen van en omgaan met discriminatie. Daarnaast kunnen agenten expertise inwinnen bij het Netwerk Divers vakmanschap.
Hoeveel budget is er door de regering specifiek vrijgemaakt om moslimhaat tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om een specifiek actieplan tegen moslimhaat op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om een speciale politie-eenheid in te richten tegen anti-islamitisch geweld, als onderdeel van een bredere racismepolitie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u de Kamer op de hoogte houden van de voorgang van het politieonderzoek naar de twee daders in deze zaak, en daarna van de justitiële vervolging hiervan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De situatie van Nederlandse kinderen in Syrië en Irak |
|
Farid Azarkan (DENK), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Halbe Zijlstra (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Grote zorgen over lot van de kinderen van het kalifaat»?1
Ja.
Wat is uw reactie op bovenstaande berichtgeving?
De bevolking in Syrië en Irak heeft zwaar te lijden onder de gevolgen van het gewelddadig conflict in hun land. Het is zeer betreurenswaardig dat zich daar ook kinderen van Nederlandse uitreizigers bevinden.
Kunt u exact aangeven hoeveel Nederlandse kinderen zich op dit moment in Syrië en Irak bevinden?
Er zijn geen exacte cijfers bekend. Uit de onlangs gepubliceerde cijfers van de AIVD, blijkt dat er minstens 175 minderjarigen met een Nederlandse link verblijven in Syrië en Irak.
Klopt het dat de Nederlandse regering deze kinderen niet actief wil helpen om terug te keren naar Nederland? Zo ja, waarom niet? Zo nee, op welke manier(en) draagt de Nederlandse regering zorg voor deze kinderen?
De Nederlandse regering verleent geen consulaire bijstand aan Nederlandse uitreizigers en families die zich in onveilige gebieden in Syrië en Irak bevinden en deze willen verlaten. Wanneer men zich in persoon meldt bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging, kan men daar vragen om consulaire bijstand.
Dit geldt ook voor de kinderen van deze uitreizigers. Nederlandse kinderen zullen worden bijgestaan als ze bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging verschijnen. Tot het moment van de melding in persoon, zijn de ouders primair verantwoordelijk voor de veiligheid en het welzijn van de kinderen.
Deelt u de mening dat Nederlandse kinderen niet het slachtoffer mogen worden van de keuzes van hun ouders en daarom actief geholpen moeten worden om terug te keren naar Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting van onderzoekster Marion van San van de Erasmus Universiteit dat het voor moeders met kinderen nagenoeg onmogelijk is om een Nederlandse post te bereiken en dat de Nederlandse overheid zelf hierin een actieve rol moet gaan spelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke andere manieren is consulaire bijstand mogelijk voor deze mensen?
Het bereik van de Nederlandse overheid in het buitenland is beperkt. Deze kinderen bevinden zich onder meer in kampen in Syrië. In landen, als Syrië, waar Nederland geen ambassade heeft en geen betrekkingen mee heeft, en in het bijzonder in die gebieden waar sprake is van crisis, kan BZ in principe geen bijstand verlenen. De Nederlandse ambassade in Bagdad en het Consulaat-Generaal in Erbil kunnen in Irak, mede gezien de huidige veiligheidsrisico’s in het gebied, slechts zeer beperkte consulaire bijstand verlenen. Verdragen of nationale wetgeving kennen geen algemene plicht daartoe. De Nederlandse overheid hecht groot belang aan de naleving van internationale verdragen waarin rechten en vrijheden van burgers zijn vastgelegd.
Vindt u niet dat Nederland volgens de internationale verdragen en nationale wetgeving een zorgplicht heeft om de Nederlandse kinderen in Syrië en Irak terug te laten keren? Zo ja, welke maatregelen kan de Nederlandse regering nemen om deze kinderen naar Nederland terug te laten keren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om met het speciale team van de kinderbescherming in Syrië en Irak samen te werken om de kinderen in Syrië en Irak terug te laten keren naar Nederland? Zo ja, wat voor concrete stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De Raad voor de Kinderbescherming staat klaar om kinderen uit het strijdgebied adequaat bij te staan bij terugkeer. Indien bekend is dat minderjarigen terug zullen keren, bereidt de Kinderbescherming zich op deze terugkeer voor met een plan van aanpak voor het kind, tezamen met het regionale casusoverleg en overige ketenpartners. Er is geen speciaal team van de Kinderbescherming in Syrië en Irak.
Het bericht dat een Turks-Nederlandse vereniging in Rotterdam is besmeurd met PKK-leuzen door sympathisanten van de terroristische beweging PKK |
|
Farid Azarkan (DENK), Tunahan Kuzu (DENK), Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gebouw Turkse vereniging in Feijenoord beklad met PKK-leuzen»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat aanhangers van de terroristische organisatie PKK een gebouw in ons land bekladden met de namen van de organisaties PKK en YPG? Kunt u begrijpen dat dit mensen angst inboezemt?
Ik heb met afkeer kennisgenomen van de bekladding. Ik begrijp dat deze voor onrust en angst zorgen. Zeker bij de direct betrokkenen zoals het verenigingsbestuur en de verenigingsleden, maar ook bij niet-direct betrokkenen. In zo’n geval is het belangrijk dat de vereniging en haar leden direct worden bijgestaan. Goede contacten tussen de gemeente, politie en vereniging zijn van groot belang om gezamenlijk de veiligheid te waarborgen. In Rotterdam zijn die contacten direct gelegd en heeft dat ervoor gezorgd dat er snel en adequaat kon worden gehandeld. Indien nodig worden lokaal passende maatregelen getroffen op basis van dreiging en risico. Bij het nemen van beveiligingsmaatregelen moet in het oog worden gehouden dat het middel gegeven de omstandigheden passend en proportioneel is. Deze afweging kan het beste lokaal worden gemaakt.
Hebben de gemeente Rotterdam en de burgemeester van Rotterdam contact opgenomen met deze vereniging? Zo ja, welke maatregelen zijn er getroffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u de veiligheid van de bezoekers van deze vereniging waarborgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid maatregelen te nemen om de angst onder Koerdische en Turkse Nederlanders die voortkomt uit deze intimiderende bekladding weg te nemen?
Iedereen moet zich in Nederland veilig voelen. Ik vind van groot belang dat wanneer zich spanningen voordoen tussen verschillende groepen mensen, samenwerking tussen gemeente, politie en de betreffende groepen proactief wordt aangegaan. In Rotterdam investeert het lokaal bestuur duidelijk in een goede aanpak om te voorkomen dat spanningen uit het buitenland zich in Nederland manifesteren.
Hoe staat het met de opsporing en de vervolging van de daders van de intimiderende bekladding?
De politie heeft in deze zaak een strafrechtelijk onderzoek ingesteld, maar er zijn (nog) geen verdachte(n) in beeld gekomen.
Wordt het dreigingsniveau van de PKK in Nederland gemonitord naar aanleiding van de recente gebeurtenissen in Syrië? Zo ja, wat blijkt hieruit? Zo nee, waarom niet?
De PKK staat op de Europese terroristenlijst. In algemene zin kan ik melden dat de terroristische dreiging wordt gemonitord. Het dreigingsbeeld is onder andere terug te vinden in de Dreigingsbeelden Terrorisme Nederland van de NCTV. Daarnaast worden ook concrete maatregelen genomen. Een voorbeeld daarvan is het plaatsen van personen op de nationale sanctielijst terrorisme.
Op welke wijze worden activiteiten van de PKK en aanverwante organisaties door de Nederlandse overheid gemonitord en bestreden?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u het ook onwenselijk dat aanhangers van de PKK en de YPG deze week met vlaggen stonden te zwaaien van deze bewegingen op Schiphol? Zo nee, waarom niet?
Het recht op betoging is neergelegd in de Grondwet en wordt nader gereguleerd in de Wet openbare manifestaties. Uitgangspunt is dat door het lokale gezag, dat bevoegd is om demonstraties te reguleren, geen beperkingen mogen worden gesteld vanwege de inhoudelijke boodschap van een demonstratie, ook niet als die boodschap onwelgevallig is. Afhankelijk van de situatie waarin vlagvertoon plaatsvindt, kan dit wel strijd opleveren met de wet (bijvoorbeeld art 137c en 137d Wetboek van Strafrecht). Alsdan zijn er mogelijkheden om vlagvertoon aan te pakken.
Bent u zich ervan bewust dat er eerder een vernieling heeft plaatsgevonden van een Turks-Nederlandse verenging in Rotterdam die waarschijnlijk gepleegd is door PKK-aanhangers?2
Ik ben op de hoogte van het feit dat er een vernieling heeft plaatsgevonden bij een Turks-Nederlandse vereniging in Rotterdam op 14 september 2015.
Bent u bereid bij de burgemeester van Rotterdam aan te dringen op het oprichten van een specialistisch team om de recente dreigingen het hoofd te bieden, aangezien hij ervaring heeft met het oprichten van specialistische teams om spanningen en dreigingen weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals al in antwoord op vraag 5 is gesteld, is duidelijk dat het lokaal bestuur in Rotterdam investeert in een goede aanpak met betrekking tot spanningen en dreigingen.
Bent u bereid bij de burgemeester van Rotterdam er op aan te dringen voortaan niet meer toe te staan dat PKK-aanhangers met openlijk vlaggenvertoon onder politiebewaking demonstreren in het centrum van Rotterdam, omdat openlijke uitingen van de terroristische PKK mensen angst inboezemt?3
Voor het antwoord wordt verwezen naar het antwoord op vraag 9.