Gebrekkige transparantie bij particuliere woonzorgbedrijven |
|
René Peters (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gebrekkige transparantie bij luxe villa’s voor dementerenden» van Follow the Money?1
Ja.
Deelt u de mening dat het bizar is dat ondanks het winstverbod in de Wet langdurige zorg (Wlz) genoemde investeerders in het artikel zeven procent winst kunnen maken op zorg voor ouderen met dementie?
De aangehaalde beloofde rendementen van 7% betreffen investeringen in vastgoedobjecten voor opvang, verzorging en verpleging. Op grond van de Wet langdurige zorg is het mogelijk wonen en zorg te scheiden. Ik kan niet beoordelen in hoeverre dergelijke rendementen voor beleggingen in vastgoed reëel zijn. Zorgbestuurders zijn er verantwoordelijk voor om diensten, goederen en vastgoed, die nodig zijn voor de zorgverlening, in te kopen tegen een marktconforme prijs.
De zorg die onder deze constructie verleend wordt, valt niet onder het huidige winstverbod, omdat deze zorg kort gezegd niet als intramurale, maar als extramurale zorg wordt aangemerkt. Ik werk echter aan het wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders waarin ik de mogelijkheid wil introduceren aanvullende voorwaarden te stellen aan winstuitkering voor sectoren waar nu geen verbod op winstuitkering geldt. De aard van de voorwaarden en het tijdstip van inwerking treden kan variëren per deelsector en wordt gekoppeld aan het zich voordoen van excessen en de noodzaak die tegen te gaan, respectievelijk te voorkomen. Daarnaast wordt bezien of er een norm geïntroduceerd moet worden voor een maatschappelijk maximaal aanvaardbare dividenduitkering.
Ongeacht de regels omtrent winstuitkering moet de kwaliteit van zorg altijd op orde zijn. De IGJ ziet daarop toe.
Bent u het eens met Marco Varkevisser, hoogleraar marktordening in de gezondheidszorg aan de Erasmus Universiteit, dat het onwenselijk is dat buitenlandse investeerders in Nederland – zonder al te veel toetsing vooraf en randvoorwaarden – investeren in woonzorginstellingen voor ouderen?
Alle zorgaanbieders die in Nederland zorg leveren moeten voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg en de besturing van zorginstellingen zoals wettelijk vastgelegd in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en straks ook de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet hierop toe.
Zorgkantoren hebben een taak waar het gaat om het controleren van de daadwerkelijke levering van de gecontracteerde zorg en het voldoen aan het kwaliteitskader. De NZa ziet toe op recht- en doelmatige uitvoering van de Wlz door de zorgkantoren.
De nationaliteit van de entiteit die het eigenaarschap van een zorginstelling heeft, zou naar mijn mening geen relevante factor moeten zijn in het toezicht op de kwaliteit van zorg of in het concentratietoezicht.
Wat vindt u ervan dat twee buitenlandse beursgenoteerde bedrijven inmiddels ruim een derde van de particuliere woonzorg voor ouderen in handen hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich de Kamervragen die u eerder beantwoord heeft over het bericht dat veel private equity- en buitenlandse partijen betrokken zijn bij fusies in de zorg?2
Ja.
Voldoen de woningen van het in het artikel genoemde particuliere woonzorgbedrijf Stepping Stones aan de personeelsnorm van het kwaliteitskader die geldt voor verpleeghuizen?
De personeelsnorm van het kwaliteitskader waar u aan refereert maakt onderdeel uit van het kwaliteitskader verpleeghuiszorg. Dit kwaliteitskader verpleeghuiszorg is als kwaliteitstandaard opgenomen in het wettelijke Register van het Zorginstituut. Dit Register maakt zichtbaar wat zorgaanbieders, cliënten en zorgverzekeraars hebben afgesproken over wat goede zorg is en vormt de basis voor toezicht en verantwoording. Voor de personeelsnorm van het kwaliteitskader verpleeghuiszorg is een ingroeipad afgesproken, zodat zorgaanbieders voldoende tijd hebben om hun personeelsbezetting en personeelssamenstelling op het niveau van het kwaliteitskader te brengen. De ingroeifase van het kwaliteitskader loopt tot en met 2021. Zorgaanbieders hoeven (en kunnen doorgaans) in 2020 nog niet volledig aan de personeelsnorm te voldoen. Zorgaanbieders maken via hun kwaliteitsplannen (en bijbehorende begrotingen voor het kwaliteitsbudget) inzichtelijk hoe zij hier naar toe groeien. Dat geldt dus ook voor de woningen van woonzorgbedrijf Stepping Stones. De zorgkantoren beoordelen de kwaliteitsplannen en sturen waar nodig bij.
Voldoen de woningen van het in het artikel genoemde particuliere woonzorgbedrijf Stepping Stones aan de eis uit de «Personeelsleidraad specialisten ouderengeneeskunde» die voorschrijft dat een specialist ouderengeneeskunde verantwoorde patiëntenzorg biedt aan 90–100 somatische patiënten of aan 88–100 psychogeriatrische patiënten indien hij of zij voltijd werkt?3
Voldoen de woningen van het in het artikel genoemde particuliere woonzorgbedrijf Stepping Stones aan de eis uit de «Personeelsleidraad specialist ouderengeneeskunde» die voorschrijft dat een specialist ouderengeneeskunde binnen 30 minuten ter plaatse is bij een spoedoproep?
Houdt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht op de normen genoemd in vraag 6 tot en met 8?
In hoeverre moeten zorgbedrijven inzicht geven over de personeelsinzet als familieleden van bewoners daarom vragen?
Zorginstellingen moeten voldoen aan de personeelsnormen van het kwaliteitskader. Daarnaast vind ik het van belang dat zorgaanbieders ook richting cliëntraad en (familieleden) van bewoners transparant en open zijn. In kleinschalige woonvormen is de bezetting vaak ook direct zichtbaar.
Deelt u de mening dat particuliere woonzorgaanbieders verplicht moeten worden om de huur- en servicekosten precies uit te splitsen voor bewoners en dat particuliere woonzorgaanbieders precies moeten aangeven wat bewoners ontvangen vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz)?
Houdt de IGJ of de zorgkantoren/zorgverzekeraars toezicht of servicekosten bestemd voor eten en drinken, dus bovenop de maaltijdvergoeding vanuit het zorgpakket, ook daadwerkelijk aan maaltijden besteed worden?
Klopt het dat noch het Zorginstituut Nederland (ZN), noch de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) precies weet wat de basiszorg is die een bewoner vanuit een volledig pakket thuis (VPT) of persoonsgebonden budget (PGB) dient te ontvangen?
Welke rol spelen zorgkantoren/zorgverzekeraars om grip te krijgen op de zorg die wordt geleverd en op het controleren van het extra in rekening brengen van zorg die al via het zorgkantoor wordt betaald?
Hoe beoordeelt u het dat particuliere woonzorgbedrijven geen specificatie willen geven wat men extra aan een bewoner aanbiedt bovenop wat de bewoner ontvangt vanuit het VPT aan «eten en drinken, waskosten, activiteiten en de schoonmaak van het appartement» en die via servicekosten extra in rekening worden gebracht?
Bent u het met Carin Gaemers eens dat particuliere woonzorgaanbieders met winstoogmerk niet in aanmerking zouden moeten komen voor de extra 2,1 miljard euro voor verpleeghuizen bestemd voor extra personeel?
Zie antwoord vraag 2.
Het met contant geld kunnen blijven betalen in winkels. |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
In welke mate is er sprake van een toenemend aantal winkels waarin niet langer met contant geld kan worden betaald? Zijn hierover actuele gegevens beschikbaar die u kunt delen?
Het RIVM schrijft op zijn website dat de kans zeer klein is dat het coronavirus zich verspreidt via oppervlakten, zoals geld. Handcontact moet worden vermeden. Desalniettemin heb ik vernomen dat er toonbankinstellingen zijn die in verband met het coronavirus niet langer contant geld accepteren of betalingen met contant geld ontmoedigen door in de winkel kenbaar te maken dat pinbetalingen de voorkeur hebben. Ook zijn er toonbankinstellingen die aangeven dat zij niet langer contant geld accepteren, omdat zij problemen ondervinden met het afstorten hiervan. Dat is weer een gevolg van het minder beschikbaar zijn van afstortautomaten.
Er zijn op dit moment geen actuele gegevens beschikbaar over het aantal toonbankinstellingen dat dit betreft en in hoeverre corona hierbij een rol speelt. Het laatste onderzoek naar de acceptatie van contant geld door toonbankinstellingen vond plaats voor het uitbreken van het coronavirus. Hierbij bleek dat 97% van de toonbankinstellingen contant geld accepteerde1. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft onderzoeksbureau Panteia eind augustus de opdracht gegeven om nieuw onderzoek te doen naar de acceptatie van de verschillende betaalmiddelen door toonbankinstellingen2. In dit onderzoek wordt ook aandacht besteed aan de acceptatie van contant geld en in hoeverre het acceptatiebeleid van toonbankinstellingen is veranderd door het coronavirus. De resultaten van dit onderzoek worden begin november verwacht.
Hoezeer spelen corona en het zoveel mogelijk vermijden van lichamelijk contact en/of andere factoren hierbij een rol?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u de indruk, of ontvangt u signalen, dat het niet kunnen betalen met contant geld in winkels bij bepaalde groepen tot problemen leidt, zoals ouderen en mensen met een beperking?
In de eindrapportage van de Task Force Herziening standpunt contant geld van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB), wordt aangegeven dat het – ondanks de stijging in het aandeel pinbetalingen – van belang is dat contant geld goed blijft functioneren als toonbankbetaalmiddel en dat consumenten de keuze houden in de wijze waarop zij aan de kassa afrekenen. Er is tenslotte nog steeds een groep mensen die hun betalingen in contant geld wil voldoen en hier in sommige gevallen ook afhankelijk van is. Met name voor de laatste groep mensen is het belangrijk dat toonbankinstellingen contant geld accepteren. Ik heb incidenteel signalen ontvangen dat er mensen zijn die met contant geld willen betalen, maar dit niet altijd kunnen doen doordat contant geld niet geaccepteerd wordt door de toonbankinstelling. Uit eerder genoemd onderzoek door Panteia zal blijken in hoeverre deze signalen bredere gelding hebben.
Zoals ik schreef in de aanbiedingsbrief bij de Eindrapportage MOB Task Force Herziening standpunt contant geld hecht ik er belang aan dat ook in deze tijden, waarin we rekening moeten houden met het coronavirus, contant geld geaccepteerd wordt. Om die reden heb ik bij het opstellen van de coronaprotocollen door de verschillende sectoren, erop aangedrongen dat «het weigeren van contant geld», zoals door sommige sectoren gevraagd werd, hierin niet opgenomen werd als maatregel. Het belang van het accepteren van contant geld is door het Ministerie van Financiën ook benadrukt tijdens de besprekingen in de MOB Taskforce contant geld. Ik vind het belangrijk dat de afspraken die binnen het MOB hierover zijn gemaakt worden nagekomen4. Daarnaast gaat De Nederlandsche Bank (DNB) een onderzoek doen naar de chartale infrastructuur op de middellange termijn bij een structureel lager gebruik van contant geld. De acceptatie van contant geld door toonbankinstellingen maakt onderdeel uit van het onderzoek. Naar aanleiding van de resultaten van de voormelde onderzoeken, ga ik in gesprek met de verschillende stakeholders in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB), waaronder de brancheorganisaties van de toonbankinstellingen. In het MOB bestaan al langer afspraken over de toegang tot contant geld. Zo is er in MOB-verband een afspraak gemaakt dat elk Nederlands huishouden binnen een straal van vijf kilometer een geldautomaat tot zijn beschikking moet hebben.
In hoeverre deelt u de mening dat, rekening houdend met de corona-omstandigheden, het van belang is dat klanten in zoveel mogelijk winkels kunnen betalen met contant geld? Wat is er tot dusver gedaan om dit te borgen, met andere woorden welke beleidskeuzes zijn besproken, uitgewerkt en geïmplementeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe zou volgens u kunnen worden bevorderd dat het aantal winkels waar met contant geld kan worden betaald, zo groot mogelijk is, wetend dat op dit moment winkels contant geld mogen weigeren op voorwaarde dat zij dit duidelijk communiceren?
Toonbankinstellingen mogen, vanwege de contractsvrijheid die is vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, zelf bepalen welke betaalmethoden zij accepteren. Dit dienen zij duidelijk aan te geven richting de klant, bijvoorbeeld via raamstickers of kassastickers. Voor het goede functioneren van het betalingsverkeer is het belangrijk dat de acceptatie van contant geld door toonbankinstellingen groot is. Om die reden zijn hierover in MOB-verband afspraken gemaakt, bijvoorbeeld dat de organisaties van toonbankinstellingen hun leden adviseren om contant geld de komende jaren te blijven accepteren tenzij er aantoonbaar specifieke redenen zijn (zoals veiligheid) om dit niet te doen.
Tegelijkertijd geldt dat de acceptatie van contant geld door toonbankinstellingen ook afhankelijk is van een goede chartale infrastructuur. Dit betekent onder meer de mate waarin toonbankinstellingen het geld kunnen afstorten en de toelevering van wisselgeld, en de bijkomende kosten. Om die reden benadruk ik in mijn overleggen met de banken in het kader van de aanpak van plofkraken dat zij de tijdelijke sluiting van afstortautomaten (een maatregel genomen naar aanleiding van plofkraken) zo snel mogelijk terugdraaien wanneer dit vanuit veiligheidsoogpunt passend is. Het onderzoek van DNB naar de chartale infrastructuur zal deze infrastructurele aspecten ook meenemen en uit het onderzoek zal volgen of additionele maatregelen wenselijk zijn. Ondertussen verken ik welke maatregelen mogelijk zijn om een goede chartale infrastructuur te waarborgen en/of te bevorderen.
Op welke manier(en) zou het «rekening houden met mensen die afhankelijk zijn van contant geld», waartoe u in uw aanbiedingsbrief bij de Eindrapportage MOB Task Force Herziening standpunt contant geld oproept, gestalte moeten en kunnen krijgen? Bent u bereid dit met toonbankinstellingen te bespreken?1
Zie antwoord vraag 3.
Wat betekenen een stijgend aantal pintransacties enerzijds en het handhaven/stimuleren van contante betaalmogelijkheden anderzijds voor de kosten die met name kleine ondernemers hiervoor moeten maken (zoals kosten voor pintransacties, arbeidsuren en verzekeringen)? Hoe verwacht u dat deze kosten zich zullen ontwikkelen en hoe kunnen deze kosten voor ondernemers zo laag mogelijk worden gehouden?
In de Eindrapportage van de MOB Taskforce wordt aangegeven dat uit onderzoek blijkt dat de gemiddelde kosten van een contante transactie voor toonbankinstellingen de afgelopen jaren zijn toegenomen en die voor pintransacties zijn afgenomen. Dit is mede het gevolg van de bevordering van het pinnen en de daarmee gepaard gaande daling van het aantal contante transacties. Gezien de verwachting dat het aandeel giraal betalen verder zal stijgen ten opzichte van contante betalingen, ligt het in de lijn der verwachting dat de gemiddelde kosten van een contante betaling zullen stijgen. In de Eindrapportage van de MOB Taskforce wordt wel opgemerkt dat de verschuiving van contante betalingen naar pinnen een kostenbesparing heeft opgeleverd voor zowel banken als toonbankinstellingen.
In het eerdergenoemde onderzoek van DNB naar de chartale infrastructuur zal ook gekeken worden welke kosten gepaard gaan met het in stand houden van de chartale infrastructuur op de middellange termijn bij een structureel lager gebruik van contant geld en hoe deze kosten verdeeld kunnen worden. De resultaten worden in juli 2021 verwacht.
Mensen die van tafel en bed gescheiden zijn, dezelfde mantelzorgregels van toepassing voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) als op mensen die niet getrouwd zijn |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Zijn op mensen die van tafel en bed gescheiden zijn, dezelfde mantelzorgregels van toepassing voor de AOW als op mensen die niet getrouwd zijn?
De hoogte van de AOW die iemand ontvangt is afhankelijk van de leefvorm waarin iemand woont. Een alleenstaande krijgt 70% van het netto referentieminimumloon en gehuwden krijgen 50% van het netto referentieminimumloon. Twee niet gehuwde personen die een gezamenlijke huishouding voeren worden gelijkgesteld aan gehuwden en ontvangen een AOW volgens de gehuwdennorm. Binnen de AOW is geen sprake van mantelzorgregels. Wel wordt op basis van de feitelijke situatie beoordeeld welke AOW-norm van toepassing is op de betreffende leefsituatie. Mensen die van tafel en bed gescheiden zijn wonen niet meer bij elkaar, maar zijn formeel nog gehuwd. Voor gehuwden geldt dat als men duurzaam gescheiden van elkaar leeft men als ongehuwd wordt aangemerkt. Door de SVB wordt beoordeeld of de feitelijke toestand uitwijst dat beiden een afzonderlijk leven leiden alsof er geen huwelijk was. Hierbij is het feit dat men op twee verschillende adressen woont niet doorslaggevend.
Voor ongehuwden geldt de twee-woningen regel en dit houdt in dat als twee mensen ieder een eigen woning hebben die hen vrij ter beschikking staat, er geen andere mensen staan ingeschreven of feitelijk bij hen inwonen en zij ieder de eigen kosten van die woning dragen, er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding. Er wordt dan een AOW voor alleenstaanden uitgekeerd. De twee-woningenregel is alleen van toepassing op ongehuwden.
Ik onderken dat het stelsel van leefvormen binnen de AOW complex is en niet altijd aansluit bij de beleving van AOW-gerechtigden. Dat is ook in de beleidsdoorlichting van artikel 8 van de begroting SZW (oudedagsvoorziening) geconstateerd. Ik heb aangekondigd dat ik naar aanleiding van de constateringen in de beleidsdoorlichting een ambtelijke verkenning uit zal laten voeren naar de mogelijkheden die er zijn om het stelsel van leefvormen in de AOW fundamenteel te vereenvoudigen en te moderniseren om tot een oplossing van de geconstateerde knelpunten te komen. In deze ambtelijke verkenning zal onderzocht worden welke verschillende opties mogelijk zijn om het stelsel van leefvormen in de AOW voor de burger begrijpelijk en voor de uitvoering eenvoudiger vorm te geven. Het beleid omtrent duurzaam gescheiden leven maakt onderdeel uit van deze verkenning. Ik verwacht dat de voor het einde van dit jaar zal worden afgerond.
Kunt u precies aangeven welke regels omtrent samenwonen van toepassing zijn op mensen die van tafel en bed gescheiden zijn? Kunnen zij aanspraak maken op de tweewoningenregeling in het besluit «Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW»?
Zie antwoord vraag 1.
Is u opgevallen dat in het «Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW» in artikel 2, lid 1, geen onderscheid gemaakt wordt tussen gehuwd en ongehuwd gepensioneerden en dat de regeling dus van toepassing is op beide categorieën?
Het Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW» bevat regels ten aanzien van de uitleg van het begrip «hoofdverblijf in dezelfde woning als bedoeld in artikel 1, vierde en vijfde lid, van de AOW». Artikel 1, vierde en vijfde lid, van de AOW heeft uitsluitend betrekking op ongehuwden. Voor gehuwden is de vraag naar het hoofdverblijf niet van belang. Artikel 2, eerste lid, van het Besluit, gelezen in onderlinge samenhang met de hiervoor genoemde bepalingen, is dan ook alleen van toepassing op ongehuwden.
Dat de twee-woningenregel uitsluitend van toepassing is op ongehuwden wordt bevestigd en gerechtvaardigd geacht door de Centrale Raad van Beroep (uitspraak van 14 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:583).
Herinnert u zich nog dat u schreef: «Nader wordt bezien of de voorlichting op de website voldoende duidelijk is op dit onderwerp.[duurzaam gescheiden leven]»1
Ja. Sinds juli 2020 is de informatie over duurzaam gescheiden leven op de website van de SVB uitgebreid.
Expliciet wordt vermeld dat het ieder op een eigen adres wonen onvoldoende is om als duurzaam gescheiden leven te worden aangemerkt. Tevens is toegevoegd dat de SVB onderzoek uitvoert om te beoordelen of er sprake is van duurzaam gescheiden leven en welke aspecten door de SVB in het onderzoek worden betrokken. Daarnaast geeft de SVB nu twee voorbeelden: een voorbeeld waarbij sprake is van duurzaam gescheiden leven en een voorbeeld waarbij geen sprake is van duurzaam gescheiden leven.
Klopt het dat er geen enkele informatie over het onderwerp «gescheiden van tafel en bed» op de website staat, terwijl u wel aangeeft sinds 2016 projectmatig alle mensen die zo leven, te onderzoeken? Zou het u dus niet sieren de informatie voor die mensen gewoon binnen twee weken heel helder op de website te zetten?
Sinds de wet partners niet meer verplicht om tijdens het huwelijk samen te wonen, komt deze vorm van scheiden – gescheiden van tafel en bed – steeds minder voor. Dat is aanleiding geweest geen informatie over gescheiden van tafel en bed op de website van de SVB op te nemen. Om misverstanden te voorkomen wordt op de website van de SVB verduidelijkt dat personen die gescheiden zijn van tafel en bed wettelijk gezien nog steeds getrouwd zijn. Zij worden dus op dezelfde wijze als gehuwden getoetst of zij duurzaam gescheiden leven.
Kunt u een overzicht geven van alle zaken over de tweewoningenregeling en de AOW waarover de Centrale Raad van Beroep geoordeeld heeft?
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft uitspraak gedaan in tien zaken die betrekking hebben op de tweewoningenregel. In vier zaken wordt inhoudelijk op de tweewoningenregel in gegaan.
Deze vallen allen terug op één zaak in het bijzonder, en dat is de CRvB uitspraak van 14 februari 2017 ECLI:NL:CRVB:2017:583.
De overwegingen van de CRvB in deze zaak waren samengevat:
Het enkele feit dat de wetgever bij de totstandkoming van de twee-woningenregel niet uitdrukkelijk heeft gemotiveerd waarom die regel alleen geldt voor ongehuwden en niet voor gehuwden, maakt niet dat sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen gehuwden en ongehuwden.
Het Besluit beoogt uitsluitend uitleg te geven aan het begrip «hoofdverblijf in dezelfde woning als bedoeld in artikel 1, vierde en vijfde lid, van de AOW», dat uitsluitend ziet op ongehuwd samenwonenden.
Er is geen sprake van een schending van de discriminatieverboden die zijn opgenomen in artikel 14 van het EVRM, artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM en artikel 26 van het IVBPR.
Er bestaat een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor het verschil in behandeling in het kader van de twee-woningenregel omdat bij een huwelijk een wettelijk afdwingbare zorgverplichting ontstaat, terwijl dat voor ongehuwden niet het geval is.
De zaken die verwijzen, danwel identiek zijn aan deze uitspraak betreffen:
ECLI:NL:CRVB:2017:4459
ECLI:NL:CRVB:2017:1330
ECLI:NL:CRVB:2017:584
Is er een evaluatie gemaakt van het project van de controle van alle mensen op samenwonen? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen?
Er is geen evaluatie van de aanpak van controle van duurzaam gescheiden leven beschikbaar.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen 3 weken beantwoorden?
Ik streef ernaar u de beantwoording zo snel mogelijk te doen toekomen.
De noodremprocedure |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u tijdens de persconferentie over de noodremprocedure als volgt antwoordde op een vraag van de heer Lambie (RTL Nieuws): «Nee, maar er staat hierin dat het «exhaustively» moet worden besproken. Er staat in dat de Commissie terwijl het gebeurt de hele betaling stopzet, dat zal anders ook allemaal niet gebeuren. Er staat in dat «as a rule» het drie maanden moet duren en daar moet uiteindelijk in unanimiteit over worden besloten in de Europese Raad. En als dat dus niet gebeurt dan blijft die betaling liggen»?1 2
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de Europese Commissie vandaag zegt dat zij, indien er na drie maanden geen akkoord is, bevoegd is een besluit te nemen en tot uitbetaling over te gaan (indien een meerderheid van de Raad het daarmee eens is)?
Ja.
Kunt u aangeven wat er gebeurt, wanneer Nederland vindt dat een land de afgesproken hervormingen niet heeft doorgevoerd en er na drie maanden discussie in de Europese Raad toch een meerderheid is die het daar niet mee eens is? Mag de Europese Commissie het geld dan uitkeren of niet?
Zoals uiteengezet in het verslag van de Europese Raad van 17–21 juli jl. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1575) is op verzoek van Nederland een mogelijkheid gecreëerd voor individuele lidstaten om in het uiterste geval aan de noodrem te trekken als er onvoldoende voortgang wordt geboekt bij de uitvoering van hervormingen.
Deze mogelijkheid is onderdeel van het besluitvormingsproces dat begint bij de beoordeling van de Commissie of bij de uitvoering van het door lidstaten ingediende en door de Raad goedgekeurde plan aan de mijlpalen en doelen is voldaan. Een positieve beoordeling is nodig om tot uitbetaling van een subsidie uit de Recovery and Resilience Facility (RRF) over te kunnen gaan. Over een concept van deze beoordeling zal de Commissie het Economisch en Financieel Comité (EFC) raadplegen. Het EFC zal een advies opstellen en moet daarbij streven naar consensus. Daarbij toetst het EFC of de door de Commissie in haar concept-beoordeling getrokken conclusies over het halen van de mijlpalen en doelen overeenkomen met zijn beeld hierover. Indien een of meerdere lidstaten van mening zijn dat dat niet het geval is, kan een lidstaat de voorzitter van de Europese Raad verzoeken om de kwestie op de agenda van de Europese Raad te zetten, voorzien van een onderbouwing waaruit blijkt dat desbetreffende mijlpaal niet of onvoldoende bereikt is.
Zolang de volgende Europese Raad de kwestie niet uitputtend heeft besproken, zal de Commissie geen besluit nemen over de beoordeling en uitbetaling. Het uitgangspunt is dat de procedure vanaf het moment van raadpleging van het EFC in de regel niet langer dan drie maanden duurt. Een langere periode is niet uitgesloten, indien dat noodzakelijk is. De procedure is afgesproken tussen alle leden van de Europese Raad, waar ook de voorzitter van de Europese Commissie deel van uitmaakt. Alle betrokkenen bij de afspraak hebben er baat bij dat de afgesproken procedure gaat functioneren zoals overeengekomen. Hierbij geldt dat de lidstaten tot een unaniem oordeel moeten komen.
Indien onverhoopt de Europese Raad waar de kwestie wordt besproken niet tot een unaniem oordeel komt, ontstaat een nieuwe politieke situatie. In zo’n geval ligt het voor de hand dat de Commissie weer voor de EFC-route kiest waarbij in het uiterste geval de noodremprocedure weer kan worden ingezet.3
Kunt u deze vragen beantwoorden na overleg met de Europese Commissie en de voorzitter van de Europese Raad, zodat de uitleg van de procedure gezamenlijk gegeven wordt?
Over de procedure zoals uiteengezet bij het antwoord op vraag 3 heeft uitvoerig contact plaatsgevonden met de Europese Commissie en (het team van) de voorzitter van de Europese Raad, ook op het niveau van de Minister-President met de voorzitter van de Europese Commissie en de voorzitter van de Europese Raad.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen vier weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Verstrekken van leningen/kredieten zonder vergunning is strafbaar’ |
|
Chris van Dam (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Verstrekken van leningen/kredieten zonder vergunning is strafbaar»?1
Ja.
Klopt het dat het Korps Politie Caribisch Nederland (KPCN) een onderzoek is gestart naar het op grote schaal en zonder vergunning uitlenen van geld tegen woekerrentes?
Ja. Dit onderzoek heeft reeds plaatsgevonden en is ook door de rechter in eerste aanleg behandeld waarbij de verdachten veroordeeld werden voor dit feit.
Hoe heeft deze vorm van criminaliteit zich de afgelopen jaren ontwikkeld?
Uit een signaalrapportage van de Criminele inlichtingen Eenheid (CIE) van het KPCN, gesprekken met ketenpartners en genoemd opsporingsonderzoek ontstaat het beeld dat deze vorm van criminaliteit al langere tijd bestaat en zich uitbreidt, in ieder geval op Bonaire. De oorzaak lijkt mede gelegen in de sociaaleconomische situatie van sommige inwoners van Bonaire.
Op welke wijze is de bescherming van consumenten tegen dit soort wanpraktijken in Caribisch Nederland georganiseerd?
Het verstrekken van leningen en kredieten is gebonden aan regels. Zo is in de Wet financiële markten BES, die geldt in Caribisch Nederland, vastgelegd dat hiervoor een vergunning nodig is (artikel 2:3 eerste lid) en dat er geen onverantwoord krediet mag worden verstrekt (artikel 5:14). Ook zijn de vergoedingen (rentepercentages) over krediet gemaximeerd in de Regeling verlaging maximale kredietvergoeding BES. Ten behoeve van zorgvuldige en betaalbare kredietverstrekking en de wettelijke bescherming van consumenten worden verschillende maatregelen genomen.2 Ten eerste heb ik de maximale kredietvergoeding verlaagd die kredietaanbieders in rekening mogen brengen voor consumentenkredieten. Hiertoe heb ik de Regeling verlaging maximale kredietvergoeding BES aangepast. Daarnaast bereid ik op dit moment een wetswijziging voor om onwenselijke vormen van koppelverkoop bij kredietverlening tegen te gaan en consumenten beter inzicht in de kosten van kredieten te verschaffen. Samen met de AFM monitor ik of deze maatregelen voldoende zijn om zorgvuldige en betaalbare kredietverstrekking in Caribisch Nederland te realiseren.
Hoe beoordeelt u de zinsnede in het bericht, «dat het gebruikelijk is binnen sommige culturen om leningen of een krediet elders te verkrijgen», mede in het licht van de National Risk Assessment BES uit 2018 waar onvergunde kredietverstrekking als één van de grootste risico’s op witwassen wordt aangemerkt?
In de NRA BES uit 2018 worden de informele leencultuur en informele handelsstromen ook gesignaleerd. Het risico over onvergunde kredietverstrekking uit de NRA BES en onderhavig onderzoek van het KPCN over onvergunde leningen laten zien dat het van belang is blijvend aandacht te hebben voor de bescherming van consumenten tegen deze praktijken.
Zijn de instanties die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de Wet financiële markten BES adequaat toegerust?
De Wet financiële markten BES biedt verschillende bevoegdheden voor opsporing, vervolging en toezicht. Zo kunnen de toezichthouders De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) die belast zijn met het toezicht op de financiële markten op de BES-eilanden een aanwijzing geven of een bestuurlijke of bestraffende sanctie, een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom opleggen. Tot slot zijn er in de Wet financiële markten BES strafbepalingen opgenomen. Het opzettelijk verstrekken van leningen of kredieten zonder vergunning kan worden gestraft met een geldboete of zelfs gevangenisstraf. Daarnaast wordt de bestrijding van ondermijning en van financieel economische criminaliteit ook op Caribisch Nederland geïntensiveerd. Met de door de Minister van Justitie en Veiligheid extra beschikbaar gestelde middelen om ondermijning tegen te gaan is een extra officier van justitie aangetrokken die zich speciaal zal richten op financieel economische criminaliteit. Met deze middelen wordt verder in het kader van de bewustwording op het gebied van financieel-economische criminaliteit geïnvesteerd in opleidingen voor medewerkers in de basispolitiezorg, voor medewerkers in de opsporing en voor leidinggevenden van KPCN. Daarnaast wordt in Caribisch Nederland gewerkt aan de verbetering van de informatiepositie van de handhavings- en opsporingsdiensten. Ook dit draagt bij aan de bestrijding van deze vorm van criminaliteit.
Kunt u in uw antwoord op de vorige vraag het advies meenemen van de Afdeling advisering van de Raad van State, waarin is vermeld dat financiële instellingen steeds minder actief zijn in het Caribisch gebied waardoor er in de praktijk ook minder poortwachters aanwezig zijn en minder instellingen zijn om leningen en kredieten te verstrekken?2
Zoals ook is aangegeven in het nader rapport bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, vormen de terugtrekkende bewegingen van banken uit het Caribisch gebied, ofwel de-risking, een uitdaging voor de financiële sector in Caribisch Nederland en de Caribische landen binnen het Koninkrijk. Het gaat hier vooral om buitenlandse instellingen die als correspondent-bank optreden voor Caribisch-Nederlandse financiële instellingen. Voor de toegang tot het dollar betalingsverkeer zijn zij van deze buitenlandse instellingen afhankelijk. Over het algemeen wordt tot de-risking besloten omdat de correspondent-bank in kwestie de integriteitsrisico's bij een tegenpartij als te hoog inschat. Redenen daarvoor kunnen specifieke risico's bij de instelling zelf zijn alsmede dat de regelgeving en het toezicht in de jurisdictie waar de instelling zich bevindt niet van het vereiste niveau zijn. De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES (Wwft BES) wordt nu aangescherpt om te voldoen aan de FATF-standaarden, die wereldwijd gelden als voorwaarde voor een integere financiële sector. Versterking van de regelgeving en het toezicht als gevolg van dit wetsvoorstel kan een gunstig effect hebben op de-risking.
Bent u bereid tot extra inzet tegen deze wanpraktijken, juist nu veel inwoners van Caribisch Nederland als gevolg van de coronacrisis in financiële problemen dreigen te raken?
Zie antwoord vraag 6.
De berichten 'Banken zijn 180.000 ondernemers en consumenten tegemoetgekomen' en 'Bedrijven bij nieuwe bank krijgen geen krediet' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Banken zijn 180.000 ondernemers en consumenten tegemoetgekomen»1 en «Bedrijven bij nieuwe bank krijgen geen krediet»?2
Ja.
In hoeverre herkent u het beeld in de berichtgeving dat bedrijven zonder huidige kredietrelatie met een bank minder of geen krediet krijgen, omdat (grote) banken zich vanwege drukte zouden richten op bestaande klanten?
Ik herken dit beeld ten dele. Bij het begin van de coronacrisis (half maart) is een sterke toeloop ontstaan van financieringsaanvragen bij de banken. Met de combinatie van overheidsregelingen zoals de NOW, TOGS, het garantie-instrument BMKB-C (en later GO-C en KKC) en uitstel van aflossingen op initiatief van de banken zelf is de acute liquiditeitsbehoefte verlicht. Voor wat betreft de bancaire kredietverlening is het inderdaad zo dat creditklanten (klanten zonder kredietrelatie met de bank) moeilijker direct in aanmerking kwamen voor kredietverstrekking. Achterliggende redenen zullen vooral te maken hebben met kosten en tijd om nieuwe klanten te financieren en het moeilijker inschatten van financieringsrisico’s bij nieuwe klanten. Inmiddels richten de banken zich echter ook op nieuwe klanten omdat het aantal nieuwe aanvragen van financiering al enige tijd slechts beperkt toeneemt, zoals de banken melden in hun bericht van 26 juni ten aanzien van de verstrekking van coronafinanciering.3
Kunt u voor ons schetsen hoezeer de kaders waarbinnen banken te aanzien van kredietverstrekking richting bedrijven dienen te opereren, zich verhouden tot de huidige, hoge financieringsbehoefte bij ondernemers als gevolg van de coronacrisis? Merkt u een spanningsveld tussen verantwoorde kredietverlening enerzijds en de grote behoefte aan vlotte en passende financiering anderzijds? Zo ja, hoe zou daarop geanticipeerd kunnen worden?
Om de kredietverlening aan door corona geraakte bedrijven te ondersteunen zijn verschillende garantieregeling verruimd dan wel geïntroduceerd. Dit betreft de BMKB-C, GO-C en KKC. Daarnaast heeft het kabinet een fonds geïntroduceerd voor non-bancair gefinancierde ondernemers, de Corona-overbruggingslening (COL), waarvan de uitvoering ligt bij de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM's). Doordat de overheid grotendeels garant staat voor het krediet, kunnen financiers gemakkelijker kredieten verstrekken en tegen gunstigere voorwaarden zodat bedrijven worden voorzien in hun liquiditeitsbehoefte. Hierdoor wordt voorzien in de financieringsbehoefte bij ondernemers als gevolg van de coronacrisis. Het uitgangspunt hierbij is dat het moet gaan om in de kern gezonde bedrijven met in principe voldoende terugbetaalcapaciteit, teneinde te waarborgen dat de kredietverlening verantwoord is en bedrijven geen schulden aangaan die ze niet kunnen dragen. In dat kader wordt van financiers verwacht dat ze een kredietbeoordeling uitvoeren. Ten aanzien van de financieringsbehoefte valt op te merken dat het belangrijk is om een scherper beeld te krijgen van het aantal aanvragen en afwijzingen, zie ook het antwoord op vraag 6.
In welke mate en op welke punten wijken de kaders die Nederland aan banken meegeeft, af van die in België en Duitsland?
Op onderdelen wijken de kaders af van België en Duitsland. Het is echter lastig om een vergelijking te maken tussen maatregelen in verschillende landen, aangezien het gaat om het bredere pakket aan maatregelen. Zo heeft Nederland naast de garantieregelingen, onder meer subsidieregelingen zoals de NOW en de TOGS die in de praktijk door de ondernemer eerst worden aangewend voordat deze via financiers in aanmerking komt voor de liquiditeitssteunmaatregelen. In Nederland is daarnaast bewust gekozen om als overheid niet 100% garant te staan voor kredieten, zoals in Duitsland. Zoals ook toegelicht in eerdere antwoorden op vragen van uw Kamer4, is de reden hiervoor dat het kabinet het belangrijk vindt dat financiers ook een deel van het risico lopen en daardoor een prikkel hebben om een kredietbeoordeling uit te voeren, om ervoor te zorgen dat de kredietverlening verantwoord is.
Ten aanzien van België valt op te merken dat verschillende overheden in België garantiefaciliteiten ter beschikking hebben gesteld. De federale overheid heeft een omvangrijke faciliteit (tot 10% van het BBP) ter beschikking gesteld voor leningen met een korte looptijd. De faciliteiten in Nederland hebben een langere looptijd, zodat ondernemers langer in staat worden gesteld om hun schulden terug te betalen en passende financieringen kunnen worden aangeboden. Het kabinet heeft zich bij de aankondiging van het eerste noodpakket van 17 maart 20205 al gecommitteerd om alle garantieruimte te verstrekken die nodig is, zodat bedrijven met een gezond toekomstperspectief aan voldoende financiering kunnen blijven komen. Aanvullend op de coronamodules van de bestaande instrumenten BMKB en GO, die een verruiming van de overheidsborgstelling binnen deze regelingen betreffen, is de Kleine Krediet Corona-regeling (KKC) geïntroduceerd. Deze regeling voorziet in een 95% staatsgarantie voor kredieten tot 50.000 euro die tegen een vast rentetarief van 4% worden aangeboden. Deze regeling kent een versneld digitaal kredietproces.
Hoezeer is volgens u sprake van een capaciteitsprobleem bij de banken, waardoor de (nieuwe) kredietverlening aan bedrijven mogelijk zou stokken?
Met name aan het begin van de coronacrisis waren er signalen dat de kredietverlening bij banken langzaam op gang kwam, omdat banken toen opeens veel aanvragen tegelijkertijd binnenkregen en banken zich voornamelijk richtten op bestaande klanten om snel liquiditeit voor ondernemers beschikbaar te maken. Het kabinet heeft in overleggen met banken toen het belang van snelheid benadrukt en knelpunten zijn zoveel mogelijk weggenomen, waarbij een passende kredietbeoordeling door banken altijd het uitgangspunt is geweest. Zo wordt bij de Kleine Kredieten Corona (KKC) het kredietbeoordelingsproces grotendeels automatisch uitgevoerd, hetgeen de snelheid van het proces ten goede komt. Inmiddels zijn ruim 152.000 door corona-geraakte ondernemers geholpen en hebben banken hun werkvoorraad teruggebracht naar het gebruikelijke niveau. Hierdoor is er meer ruimte voor klanten die nog geen financiering hebben. Sinds enige tijd vlakt het aantal financieringsaanvragen bovendien weer af. Het is echter niet uit te sluiten dat in de toekomst het aantal aanvragen wel zal toenemen. Het is dus belangrijk om de situatie goed te blijven monitoren.
Wanneer ontvangt de Kamer de in het wetgevingsoverleg over de tweede en derde incidentele suppletoire begrotingen EZK inzake Noodpakket banen en economie d.d. 18 mei 2020 toegezegde informatie over het aantal kredietafwijzingen door banken, samengesteld door de Nederlandse Vereniging van Banken en MKB-Nederland?
Ik ben periodiek in overleg met de banken ten aanzien van de coronamonitoring die zij uitbrengen. Het belang van gedegen inzicht in het aantal kredietafwijzingen en de onderbouwing daarvan is terugkerend onderwerp van gesprek met de banken in dit kader. Dit is een complex onderwerp omdat banken geen eenduidige definities hanteren ten aanzien van afwijzingen en afwijzingspercentages ten aanzien van de corona-garantieregelingen als gevolg daarvan niet goed te bepalen zijn. Ik heb er vertrouwen in dat de banken hier de komende maanden verdere stappen in zullen zetten en zal uw Kamer hierover na het zomerreces verder informeren.
Wat is de status van de financiering van kredietverstrekker Qredits, meer in het bijzonder de achtergestelde lening van € 25 miljoen waarvan de Staatssecretaris op 18 mei jl. zei dat EZK «volle kracht vooruit bezig is om dit snel z'n beslag te laten krijgen»? Klopt het dat deze lening nog steeds niet ter goedkeuring is voorgelegd aan de Europese Commissie, waardoor Qredits ondernemers noodgedwongen met andere middelen overbruggingskredieten moet verstrekken? Kunt u aangeven wanneer deze financiering van Qredits rond is?
Met Qredits is overeenstemming bereikt over de beschikking en leningovereenkomst voor een achtergestelde lening van 25 miljoen euro voor Corona-overbruggingskredieten. De overeenkomst is inmiddels ook formeel genotificeerd aan Europese Commissie. De verwachting is dat de transactie eind juli definitief is afgerond zodat ondernemers vanaf dat moment bij Qredits terecht kunnen voor corona-overbruggingskredieten.
Hoe staat u tegenover de suggestie om De Nederlandsche Bank (DNB) om een advies te vragen over kredietfinanciering met staatsgaranties in relatie tot een economische recessie? Zou u dit willen overwegen?
Het kabinet heeft verschillende beleidsmaatregelen getroffen om bedrijven die geraakt worden door de coronacrisis te helpen. Voor zover relevant wordt bij de totstandkoming van garantieregelingen ook gebruikgemaakt van de kennis en expertise bij onder meer De Nederlandsche Bank.
Het bericht 'Wie doet na 400 jaar binnenkort het licht uit bij onze financiële sector?' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Wie doet na 400 jaar binnenkort het licht uit bij onze financiële sector?»?1
Ja.
Hoezeer deelt u de analyse in het bericht, namelijk dat Nederland zijn financiële sector «uitlevert» aan buitenlandse partijen en dat dit onverstandig én onwenselijk is?
Ik herken mij niet in het beeld zoals dat in het artikel wordt geschetst. In Nederland zijn een aantal grote Nederlandse financiële instellingen actief, evenals een groot aantal innovatieve spelers. Ik deel de mening van de auteurs dan ook niet dat beleid van de afgelopen jaren ertoe heeft geleid dat Nederland haar financiële sector aan het buitenland «uitlevert.» Sinds de financiële crisis zijn belangrijke stappen gezet om de financiële sector weerbaarder en dienstbaarder te maken. Daar hebben bijvoorbeeld hogere buffers en een beheerst beloningsbeleid aan bijgedragen. Ook ben ik samen met toezichthouders continu in gesprek om innovatie in de financiële sector te bevorderen.
Fusies, overnames, investeringen of advisering door buitenlandse partijen waarbij Nederlandse financiële instellingen betrokken zijn, zijn mijns inziens niet per definitie nadelig en tonen bovendien juist de aantrekkelijkheid van Nederlandse instellingen aan. Datzelfde geldt ook voor buitenlandse financiële instellingen die in Nederland actief zijn en hun diensten aanbieden. Dit kan bijdragen aan een divers financieel stelsel. Tegelijkertijd is van belang scherp oog te hebben voor eventuele risico’s. Het wetgevende kader kent daarvoor waarborgen en biedt toezichthouders instrumenten om waar nodig in te grijpen.
Hoeveel en welke Nederlandse financiële instellingen zijn in de afgelopen tien jaar overgegaan naar buitenlandse partijen? En andersom?
De afgelopen tien jaar hebben verschillende transacties plaatsgevonden waarbij Nederlandse en buitenlandse financiële instellingen betrokken waren. Dit betreft onder meer fusies, maar ook de verkoop of overname van een bedrijf of van bedrijfsonderdelen. Hieronder valt dus ook bijvoorbeeld de verkoop van bedrijfsonderdelen door een Nederlandse instelling aan een buitenlandse partij. Daarnaast zijn er ook transacties waarbij een (beperkte) deelneming in een bedrijf wordt verworven. Er is geen overzicht van hoeveel en welke Nederlandse financiële instellingen de afgelopen tien jaar zijn overgegaan naar buitenlandse partijen en andersom.
In het AFM-register wordt bijgehouden wanneer een partij een substantiële deelneming verwerft in een Nederlandse financiële instelling (vanaf 3%). Zodra een deelneming of shortpositie 3% of meer van het geplaatste kapitaal bedraagt, moet de houder dit melden. Ook bij het bereiken, overschrijden of onderschrijden van een drempelwaarde dient melding te worden gemaakt.2
Indien een entiteit of natuurlijke persoon een gekwalificeerde deelneming verwerft in bijvoorbeeld een Nederlandse bank, beleggingsonderneming of verzekeraar, dan dient de toezichthouder (De Nederlandsche Bank, of, in het geval van banken, de Europese Centrale Bank) hiervoor een verklaring van geen bezwaar af te geven. Een gekwalificeerde deelneming is – kort gezegd – een deelneming van 10% of meer in de aandelen, stemrechten of andere vorm van zeggenschap in een financiële onderneming. Van een afgegeven verklaring van geen bezwaar wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. De Nederlandsche Bank houdt weliswaar een overzicht bij van alle afgegeven verklaringen van geen bezwaar in de afgelopen jaren, maar hierbij wordt geen uitsplitsing gemaakt naar binnenlandse of buitenlandse partijen waaraan een verklaring van geen bezwaar is verleend. Bovendien zijn er bij één transactie vaak meerdere ondernemingen betrokken die een gekwalificeerde deelneming verwerven en die daardoor ieder een verklaring van geen bezwaar aanvragen. DNB betrekt in haar beoordeling de vraag of de voorgenomen verwerving of overname een belemmering vormt voor effectief toezicht op de financiële onderneming of voor een effectieve uitwisseling van informatie met andere bevoegde autoriteiten. Een van de wettelijke beoordelingscriteria betreft het kunnen blijven voldoen aan de prudentiële regels uit de Wft door de financiële doelonderneming.
Wordt er, op het moment dat de Nederlandse staat een investeringsbank nodig heeft, bijvoorbeeld bij een beursgang van een bedrijf in handen van de staat of wanneer er bedrijven overeind gehouden moeten worden, bij de keuze voor een investeringsbank bewust gekeken naar een Nederlandse optie? Zo nee, ziet u mogelijkheden om de vestigingsplaats van de investeringsbank een criterium te maken bij de keuze voor een dergelijke bank, waarbij het gevestigd zijn in Nederland positief meeweegt in de uiteindelijke keuze?
Op basis van de Europese aanbestedingsregels is het niet toegestaan om te selecteren op basis van vestigingsplaats (non-discriminatie beginsel). Bij aanbestedingen vindt de selectie plaats op basis van kwaliteit (kennis en ervaring) en prijs.
Kunt u de vraag in het bericht beantwoorden wat deze «attitude» betekent voor Nederlandse (fintech-)bedrijven?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 schreef, herken ik het beeld dat het artikel schetst niet, en is Nederland een internationale koploper op het gebied van FinTech. Naast de welbekende voorbeelden die in het artikel worden genoemd, komen er elk jaar nieuwe, veelbelovende bedrijven bij. De FinTech-sector heeft in het bijzonder mijn aandacht, wat ook de reden is geweest dat ik o.a. een onderzoek heb laten uitvoeren naar de sector en, samen met de Staatssecretaris voor Economische Zaken en Klimaat, een FinTech-actieplan heb opgesteld, met als doel om te kijken hoe we deze sector nog beter kunnen stimuleren. Uit dit onderzoek blijkt dat Nederland een aantrekkelijk vestigingsklimaat heeft voor innovatieve financiële ondernemingen. De resultaten van dit onderzoek en het bijbehorende actieplan zijn recent naar uw Kamer verstuurd.
Kunt u een schatting geven van het bedrag aan financiële transacties die het ministerie via buitenlandse banken laat lopen?
Het betalingsverkeer van het Rijk wordt op dit moment door Nederlandse financiële instellingen verzorgd. Er zijn dit jaar verschillende Europese aanbestedingen van het betalingsverkeer voorzien, zoals als ik heb uiteengezet in mijn brief van 13 maart 2020.3
Voor de financiering van de staatsschuld maakt het Agentschap van het Ministerie van Financiën in het kader van prudent risicomanagement gebruik van dertien banken uit diverse landen, de zogeheten primary dealers, die de door het Agentschap uitgegeven papier aan investeerders in Nederland en daarbuiten verkopen. Onder deze dertien banken zijn drie Nederlandse banken. In 2019 werd er door de primary dealers voor EUR 21,1 miljard aan staatsobligaties verkocht en voor EUR 43,7 miljard aan schatkistpapier. Zoals aangegeven in mijn brief van 27 september 2019 kunnen ten behoeve van het dagelijkse cashmanagement tijdelijke kasoverschotten bij DNB en bij andere financiële marktpartijen, zowel binnenlandse als buitenlandse, ondergebracht worden, via onder andere deposito’s.
Kunt u een appreciatie geven van Nederland als vestigingsplaats voor financiële instellingen, en de factoren die daaraan bijdragen, ook in relatie tot de brexit?
Vele factoren dragen bij aan ons goede vestigingsklimaat, waaronder onze goede beheersing van het Engels, onze digitale infrastructuur en de bereikbaarheid. Dit blijkt uit onderzoek, zoals het onderzoek waar het recent gepubliceerde Fintech Actieplan op is gebaseerd, maar is ook zichtbaar in de praktijk. Zo werd er bijvoorbeeld eerder gemeld dat er 64 «brexitvergunningen» zijn aangevraagd in Nederland, nadat er al eerder bekend werd dat Nederland specifiek voor de financiële sector een populaire bestemming was onder Britse bedrijven.4 5
Deelt u de mening dat er een debat zou moeten komen over de vraag in hoeverre de Nederlandse financiële sector afhankelijk kan en moet zijn van buitenlandse partijen en als vitale infrastructuur moet worden beschouwd?
Een substantieel deel van de Nederlandse financiële sector is reeds als vitaal aangemerkt. Op dit moment zijn dat het toonbankbetalingsverkeer, massaal giraal betalingsverkeer, hoogwaardig betalingsverkeer tussen banken en het effectenverkeer. De groep partijen die hieronder vallen wordt de financiële kerninfrastructuur (FKI) genoemd. Deze FKI-partijen staan onder strenger toezicht dan niet-vitale partijen. Daarnaast gelden voor de financiële sector strengere regels voor overnames en het melden van aanmerkelijke belangen dan voor andere economische sectoren. In 2018 heeft er een ex-ante analyse plaats gevonden van de mate waarin de economische veiligheid van de financiële sector is beschermd. Hieruit bleek dat er voldoende juridische mogelijkheden zijn om ongewenste buitenlandse overnames en investeringen in Nederlandse financiële instellingen te weren. De uitkomsten van deze analyse zijn naar uw Kamer verzonden.6
Zoals hiervoor is toegelicht dient, indien een gekwalificeerde deelneming wordt verworven in een Nederlandse financiële onderneming, er een verklaring van geen bezwaar te worden afgegeven door DNB, of, in het geval van banken, de ECB. Daarbij wordt onder meer gekeken of de verwerving gevolgen heeft voor de wijze waarop de financiële onderneming aan de prudentiële vereisten van de Wft kan blijven voldoen en of de verwervende partij betrouwbaar is.
Het bericht ‘Huizenkopers betalen straks bedrag aan notaris voor negatieve rente’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van het Algemeen Dagblad van 7 juni 2020 «Huizenkopers betalen straks bedrag aan notaris voor negatieve rente»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de problematiek die zal ontstaan vanaf 1 juli aanstaande, als klanten van notarissen moeten opdraaien voor de negatieve rente die banken rekenen op de derdengeldrekeningen, die notarissen moeten aanhouden? Acht u dit wenselijk?
Banken lenen zowel geld in als uit. Zij streven ernaar om daarbij hun rentemarge, het tariefverschil tussen in- en uitleenrentes, op peil te houden. Marktrentes, waarmee de spaarrente sterk samenhangt, laten al langere tijd een dalende trend zien. Aan die lage rente liggen zowel structurele als incidentele oorzaken ten grondslag. Banken rekenen de dalende marktrente door aan zowel hun spaarklanten, als aan klanten die lenen bij de bank.
De rente waartegen banken inlenen op spaardeposito’s daalt al sinds de jaren tachtig en staat momenteel historisch laag. De rentes waartegen banken kunnen uitlenen dalen ook al langere tijd. Huishoudens kunnen daardoor goedkoper lenen, bijvoorbeeld om een huis te kopen. En bedrijven kunnen goedkoper geld lenen om investeringen te doen. De lage rente heeft naast ongemak dus ook positieve kanten.
Afgelopen december schreef ik uw Kamer dat ik een negatieve rente voor gewone spaarders ongewenst vind.2 Op dit moment zijn er voor gewone spaarders voldoende mogelijkheden om te bankieren bij een bank die geen negatieve rente rekent. Banken hebben zelf aangegeven dat zij in de voorzienbare toekomst niet over zullen gaan tot een negatieve rente voor gewone spaarders. Ook zij zijn zich zeer bewust van de zorgen van gewone spaarders over de dalende rente. Indien de mogelijkheden voor gewone spaarders om te bankieren bij een bank die geen negatieve rente rekent significant worden beperkt, zal ik het onderwerp opnieuw ter hand nemen, en indien opportuun ook wetgeving overwegen.
Ook voor andere bankklanten dan gewone spaarders kan een negatieve rente vervelende effecten hebben. Dit geldt voor notarissen en hun cliënten alsook voor andere bankklanten, waaronder charitatieve en semipublieke instellingen. Ook zij hebben eerder hun zorgen geuit over het rekenen van negatieve rente.3 Hoewel ik deze zorgen begrijp, acht ik ingrijpen in de prijsstelling op dit moment niet verstandig, mede op grond van bevindingen uit onderzoek van de Nederlandsche Bank (DNB).4 Aanvullend acht ik het onwenselijk en niet proportioneel om notarissen uit te zonderen van negatieve rente en anderen niet.
In de vraag wordt gesproken over de aankoop van een huis waarbij een cliënt de negatieve rente over het aankoopbedrag dient te betalen voor het stallen op de derdengeldenrekening bij de notaris. Doorgaans staat het bedrag van een hypothecaire lening één tot twee dagen op de derdengeldenrekening. De kosten van een eventuele negatieve rente over dit bedrag lijken daardoor te overzien. Wanneer een notaris bijvoorbeeld bij de aankoop van een woning van € 344.000 het bedrag van de hypothecaire lening van zijn cliënt voor twee dagen op de derdengeldenrekening plaatst tegen een negatieve rente van 0,5%, dan rekent de bank ca. € 9 aan negatieve rente.5
De kosten van negatieve rente bij de aankoop van een huis hoeven daarnaast niet dwingend voor rekening van de cliënt te zijn. De notaris zou een andersluidende contractuele afspraak kunnen maken met cliënten bij een bepaald soort transactie, al is hij daartoe niet verplicht (zie hiervoor vraag 3). Ook in het spiegelbeeldige geval van een positieve rente over de derdengeldenrekening wordt deze bijvoorbeeld niet altijd vergoed voor bedragen die slechts kort daar gestald worden. Dit omdat de administratieve lasten van de notaris niet zouden opwegen tegen het uitkeren van de positieve rente.
In hoeverre is de notaris wettelijk verplicht om het bedrag aan negatieve rente door te rekenen aan de cliënt?
In beginsel zijn notarissen op basis van een ministeriële regeling6 verplicht om rente te salderen. Uitgangspunt is namelijk dat de notaris financieel geen voor- of nadeel ondervindt van de rente die aan het saldo van de bijzondere rekening wordt toegevoegd. Het rekenen van negatieve rente houdt in dat een bedrag in mindering wordt gebracht op het aandeel van de rechthebbende wiens gelden tijdelijk worden beheerd. Het aandeel op de bijzondere rekening wordt in beginsel zo spoedig mogelijk en volledig door de notaris aan de rechthebbende uitgekeerd.
Deze regel geldt in beginsel, namelijk tenzij de notaris schriftelijk – bijvoorbeeld bij algemene voorwaarden – anders is overeengekomen met de cliënt. Deze uitzondering is in het verleden bijvoorbeeld gebruikt wanneer bedragen kortdurend op de derdengeldenrekening stonden. Een notaris is als ondernemer vrij om de afweging te maken of hij wel of niet door middel van een contractuele afspraak met zijn klant de negatieve rente niet of slechts gedeeltelijk doorberekent. De ministeriële regeling biedt daar een aangrijpingspunt voor.
Acht u het wenselijk dat, bijvoorbeeld bij de koop van een huis, een cliënt de negatieve rente over het gehele bedrag dient te betalen terwijl de cliënt niet het gehele vermogen op de derdengeldrekening heeft ingebracht?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een overleg te organiseren tussen de Nederlandse Vereniging van Banken, de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie en uzelf om deze problematiek te bespreken?
Vanwege de mededingingswetgeving past mij terughoudendheid om met belangenorganisaties en de bankensector in gesprek te gaan over dit specifieke onderwerp. Prijsafspraken met concurrenten zijn op grond van artikel 6 van de Mededingingswet in principe niet mogelijk.
Notarissen kunnen zelf in gesprek gaan met hun bank over andere mogelijkheden voor de tegoeden op de derdengeldenrekening. Zo zijn er banken die specifieke afspraken maken met bepaalde andere klantgroepen.7 Met name als de kosten van het tijdelijk stallen van gelden laag zijn, zouden notarissen ook kunnen overeenkomen om deze kosten zelf te dragen, als normale bedrijfslasten (zie ook antwoord op vraag 3).
Ziet u mogelijkheden om, in overleg met de banken, de derdengeldrekening vrij te stellen van de negatieve rente en in plaats daarvan bijvoorbeeld een neutrale of licht positieve rente te laten gelden bij derdengeldrekeningen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er wettelijke mogelijkheden om de derdengeldrekening vrij te stellen van negatieve rente denkbaar? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er?
Mede op grond van het eerder genoemde onderzoek van DNB, vind ik een verbod op negatieve rente op dit moment ongewenst. Ik vind het niet proportioneel om daarop een uitzondering te maken voor derdengeldenrekeningen en niet voor andere ondernemers. Ik zal het onderwerp opnieuw ter hand nemen indien de mogelijkheden voor gewone spaarders significant worden beperkt om te bankieren bij een bank die geen negatieve rente rekent.
Het onderzoek naar mogelijk AOW-fraude bij duurzaam gescheiden koppels |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Max Meldpunt over AOW-inspecties bij duurzaam gescheiden koppels?1
Ja.
Klopt het beeld dat er sinds kort strenger gecontroleerd wordt op mogelijke AOW-fraude door duurzaam gescheiden koppels?
Bij een steekproef onder duurzaam gescheiden levenden in 2014 bleek een hoog onrechtmatigheidsrisico (10%). Dat was aanleiding voor de SVB om in de beoordeling van alle nieuwe meldingen van duurzaam gescheiden leven (met uitzondering van personen in een zorginstelling) een huisbezoek af te leggen, omdat dit niet vanachter een bureau kan worden beoordeeld. Daarnaast is besloten gericht projectmatig onderzoek te doen naar alle lopende situaties van duurzaam gescheiden leven. Deze projectmatige aanpak vindt plaats sinds 2016.
Hoeveel AOW-fraudegevallen worden er jaarlijks geconstateerd?
In 2019 zijn er bij de AOW 622 onrechtmatige situaties gecorrigeerd waarbij er sprake was van een terugvordering en waarbij een sanctie is opgelegd. Een sanctie wordt opgelegd als er sprake is van een overtreding van een verplichting, zoals de inlichtingenplicht. De hoogte van de sanctie is afhankelijk van de verwijtbaarheid. Daarnaast komt het voor dat de hoogte van het AOW-pensioen wordt aangepast naar aanleiding van onderzoek, zonder dat er een terugvordering plaatsvindt of een boete wordt opgelegd.
Komt dit vaker voor bij voormalige stellen die duurzaam gescheiden leven?
Uit de handhavingsrapportages van de in 2019 uitgevoerde onderzoeken naar duurzaam gescheiden leven blijkt dat de afdeling handhaving van de SVB 1.974 onderzoeken in verband met duurzaam gescheiden leven heeft afgerond. In 343 gevallen heeft onderzoek ertoe geleid dat AOW-pensioenen zijn herzien en verlaagd.
Van deze in 2019 uitgevoerde onderzoeken naar duurzaam gescheiden leven is in 122 gevallen het AOW-pensioen met terugwerkende kracht herzien en verlaagd. In deze gevallen is sprake geweest van schending van de inlichtingenplicht. In 2019 was het bedrag van de terugvorderingen € 360.992,–.
Voor welk bedrag wordt er jaarlijks gefraudeerd doordat mensen zich ten onrechte voordoen als zelfstandig huishouden, terwijl men in werkelijkheid samen woont?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de kosten van de inspectieteams en de kosten (bijvoorbeeld juridische kosten) die gemaakt worden door de overheid in het tegengaan van AOW-fraude?
De directe kosten van de Afdeling Handhaving van de SVB bedroegen in 2019 circa € 7,2 miljoen. Ongeveer 50% van de handhavingskosten hangen samen met onderzoeken in de AOW. Naast onderzoek naar duurzaam gescheiden leven, wordt onderzoek gedaan naar andere leefsituaties, waarin de alleenstaande AOW wordt toegekend, terwijl er sprake is van een gezamenlijk huishouden. Ook wordt onderzoek gedaan naar het in leven zijn van gerechtigden. Het is niet mogelijk om een inschatting te maken van de indirecte kosten die samenhangen met handhaving. Ook dienstverlening en voorlichting dragen preventief bij aan een rechtmatige en juiste verstrekking van uitkeringen.
Klopt het de inspectieteams achter de rug van voormalige koppels om nagaan hoe het waterverbruik is van mogelijke AOW-fraudeurs?
De wet SUWI regelt de vastlegging, uitwisseling en verstrekking van informatie die relevant is voor de uitvoering van de aan de SVB opgedragen taken. Op grond van artikel 54 lid 8 van deze wet zijn waterbedrijven verplicht deze informatie aan de SVB te verstrekken in verband met de wettelijke toezichtstaak van de SVB ex artikel 55a wet SUWI. Bij onderzoek naar leefsituaties binnen de AOW, zoals duurzaam gescheiden leven, wordt in ieder individueel onderzoek bepaald of het nuttig is om waterverbruik op te vragen. De uitvraag van waterverbruik dient telkens individueel te worden gemotiveerd. De wet SUWI schrijft niet voor dat voor het opvragen van deze watergegevens toestemming van de klant nodig is. Dit zou ook afbreuk doen aan het doel van de wet SUWI, namelijk om informatie op een snelle en betrouwbare wijze te kunnen uitwisselen, overigens met inachtneming van de bescherming van de privacy.
Waterverbruik kan duiden op een leefsituatie die mogelijk niet overeenkomt met bij de SVB bekende gegevens. Zo kan het waterverbruik wijzen op niet-gebruik van een woning of gebruik door meerdere personen terwijl iemand als alleenstaande bekend is bij de SVB. Waterverbruik geeft slechts een indicatie en kan aanleiding geven tot nader onderzoek.
Hoe kijkt u zelf naar de voorwaarde dat duurzaam gescheiden grootouders niet tegelijkertijd op het verjaardagsfeestje van hun kleinkinderen mogen komen?
Het beeld dat duurzaam gescheiden ouders niet tegelijkertijd op het verjaardagsfeestje van hun (klein)kind mogen komen, klopt niet. Duurzaam gescheiden levende ouders mogen uiteraard tegelijkertijd de verjaardag van een (klein)kind bezoeken. Wel is het zo dat de SVB dient na te gaan of er sprake is van duurzaam gescheiden leven. Hieronder wordt verstaan: leven als ware men niet met de ander getrouwd. Een eigen adres is niet voldoende om als duurzaam gescheiden levend te kunnen worden aangemerkt.
Om duurzaam gescheiden leven te kunnen beoordelen stelt de SVB een aantal vragen om een goed beeld te krijgen van de leefsituatie van de gescheiden levende personen. De SVB weegt alle informatie tezamen in onderling verband en komt vervolgens tot een oordeel. Dit volgt uit de wettelijke Awb-verplichting voor een bestuursorgaan om voorafgaand aan het nemen van een besluit zorgvuldig onderzoek te doen (artikel 3:2 Awb). Als bij klanten van de SVB de indruk is ontstaan dat grootouders die duurzaam gescheiden leven niet tegelijkertijd de verjaardag van hun (klein)kinderen mogen bezoeken, dan is dat zeker niet de bedoeling geweest. De SVB heeft binnen de organisatie extra aandacht gevraagd voor de gevoeligheid van het onderwerp duurzaam gescheiden leven en de wijze waarop we voorlichting geven aan klanten. Nader wordt bezien of de voorlichting op de website voldoende duidelijk is op dit onderwerp.
In de beleidsdoorlichting van artikel 8 van de begroting SZW (oudedagsvoorziening)2 is geconstateerd dat het stelsel van leefvormen binnen de AOW complex is en niet altijd aansluit bij de beleving van burgers. Ik heb aangekondigd dat ik naar aanleiding van de constateringen in de beleidsdoorlichting een ambtelijke verkenning uit zal voeren naar de mogelijkheden die er zijn om het stelsel van leefvormen in de AOW fundamenteel te vereenvoudigen en te moderniseren om tot een oplossing van de geconstateerde knelpunten te komen. In deze ambtelijke verkenning zal onderzocht worden welke verschillende opties mogelijk zijn om het stelsel van leefvormen in de AOW voor de burger begrijpelijk en voor de uitvoering eenvoudiger vorm te geven. Het beleid omtrent duurzaam gescheiden leven maakt onderdeel uit van deze verkenning.
Bent u niet van mening dat deze maatregel onnodig streng is, niet meer van deze tijd is en het normaal menselijk verkeer verhindert tussen mensen die tot de conclusie zijn gekomen dat duurzaam gescheiden van elkaar leven het beste is?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat criteria zoals het bezoeken van verjaardagen van de kleinkinderen geschrapt worden als bewijsgrond van AOW-fraude?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre werkt het systeem waarin een alleenstaande 70% aan AOW ontvangt en stellen (wanneer ze beide AOW-gerechtigd zijn) 100% AOW krijgen niet fraude in de hand (doordat twee alleenstaanden 40% meer ontvangen dan een samenwonend stel)?
De hoogte van de AOW die iemand ontvangt is afhankelijk van de leefvorm. De gedachte hierachter is dat een gezamenlijke huishouding schaalvoordelen met zich meebrengt. In de beleidsdoorlichting is aangegeven dat verschillende uitkeringshoogtes afhankelijk van de leefvorm leidt tot onrechtmatigheidsrisico’s. Zoals ook in het antwoord op vraag 13 terugkomt zou een systeem van een geïndividualiseerde AOW deze onrechtmatigheidsrisico’s wegnemen.
Hoeveel mensen die in 2019 AOW-gerechtigd werden ontvingen louter een AOW-uitkering en geen aanvullend pensioen?
Er zijn geen data beschikbaar over het aantal mensen dat in 2019 in de AOW zijn ingestroomd in combinatie met gegevens over aanvullend pensioen. Uit cijfers van het CBS blijkt dat in 2018 ongeveer 2,9 miljoen mensen AOW ontvingen en 2,5 miljoen mensen een aanvullend pensioen. Van die laatste groep is echter niet zeker dat zij ook AOW-gerechtigd zijn. Het kan immers ook gaan om mensen die hun pensioen naar voren hebben gehaald.
Hoe kijkt u aan tegen een onderzoek naar een AOW-stelsel waarin er geen prikkel is om te frauderen door zich ten onrechte voor te doen als alleenstaande, terwijl men in werkelijkheid samenwoont?
Een systeem van een geïndividualiseerde AOW waarbinnen aan iedereen, ongeacht leefvorm, een gelijk bedrag uitgekeerd krijgt zou elke prikkel om te frauderen met leefvormen wegnemen. Individualisering van de AOW is in de beleidsdoorlichting als beleidsvariant uitgewerkt. De beschrijving van deze beleidsvariant laat wel zien dat een dergelijk systeem, afhankelijk van de hoogte van de AOW, tot forse inkomenseffecten leidt. In de verkenning naar leefvormen waar in de beantwoording van vraag 8 t/m 10 naar wordt verwezen zal een geïndividualiseerde AOW als meest vergaande variant ook terugkomen. In beschrijving van de varianten in de verkenning zal het risico op misbruik en handhaafbaarheid ook worden meegenomen.
Het terugstorten van heffingen door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de AFM 555.000 euro aan heffingen terugstort aan Today's Tomorrow (TT) in het kader van de kwestie rond het GFH Paraplufonds?1
Ja.
Klopt het dat dit het gevolg is van het verzuim van toezichthouder AFM om een verlengingsbesluit te nemen met betrekking tot de curator?
De AFM heeft mij laten weten dat zij op 19 december 2016 een curator heeft benoemd om het dagelijks bestuur van Today's Tomorrow te versterken. Volgens de AFM is dit besluit genomen omdat er diverse overtredingen van wet- en regelgeving bij deze partij waren geconstateerd. De AFM heeft na afloop van het eerste jaar na het curatelebesluit geen verlengingsbesluit genomen voor de benoemingstermijn van de curator, terwijl dit wel had moeten gebeuren. De nieuwe advocaat van Today’s Tomorrow wees de AFM, na ruim twee jaar curatele, op de benoemingstermijn van één jaar. Daarop heeft de AFM op 23 april 2020 in één besluit de curatele met terugwerkende kracht voor de twee termijnen verlengd. Hiermee heeft de AFM het eerdere verzuim gecorrigeerd.
De rechtbank oordeelde dat Today’s Tomorrow geen betalingsverplichting heeft over de gemaakte kosten voor de curator na afloop van het eerste jaar na instelling (19 december 2017). Today's Tomorrow en de AFM zijn overeengekomen dat de AFM een bedrag van ongeveer 550.000 euro zal overmaken aan Today's Tomorrow. Op verzoek van de AFM heeft Today's Tomorrow de verplichting op zich genomen dit bedrag over te maken aan de vereffenaar die het vervolgens ten goede zal laten komen aan de participanten. Dit bedrag is inmiddels overgemaakt aan de vereffenaar.
Klopt het dat de AFM twee maal, zowel in december 2017 als in december 2018, verzuimd heeft dit verlengingsbesluit te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent dit voor de AFM dat ze ineens een bedrag van 550.000 euro moet terugbetalen? Gaan de tarieven omhoog die de AFM in rekening brengt of heeft het gevolgen voor de omvang van de werkorganisatie van de AFM?
In het algemeen worden exploitatieverschillen van de AFM met de markt verrekend in het jaar nadat zij zijn ontstaan (op basis van de vaste percentages zoals die het voorafgaande jaar van toepassing waren). De terugstorting aan Today’s Tomorrow is door de AFM verwerkt in de jaarrekening over 2019. Dit is in 2020 verrekend met alle instellingen. Gezien het feit dat het terug te storten bedrag over alle instellingen wordt verdeeld, heeft dit een gering effect gehad op de tarieven van de individuele instellingen. Het terugbetalen van het bedrag heeft geen gevolgen voor de omvang van de werkorganisatie van de AFM.
Heeft de AFM maatregelen genomen waardoor wordt voorkomen dat deze nalatigheid zich kan herhalen?
Er is over deze kwestie contact geweest tussen het ministerie en de AFM. De AFM heeft duidelijk gemaakt de kwestie te betreuren en is bezig met een evaluatie van de casus om daar lessen uit te trekken. Er is intern een maatregel genomen die zorgt voor een tijdige signalering indien een verlengingsbesluit genomen dient te worden. Verder stelt de AFM dat op het moment dat deze kwestie ontstond er nog geen centrale handhavingseenheid was binnen de AFM. Inmiddels loopt er een pilot met een centrale handhavingseenheid, waardoor alle kennis zich op één plek bevindt binnen de AFM. Naar verwachting wordt de handhavingseenheid voor het einde van dit jaar definitief. De AFM gaat ervan uit dat deze maatregelen voldoende zijn om te voorkomen dat dit nogmaals gebeurt.
Heeft u de AFM aangesproken op deze nalatigheid?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u zich voorstellen dat deze nalatigheid invloed heeft op het vertrouwen dat mensen hebben in de nauwkeurigheid van beslissingen die de AFM neemt?
Als onafhankelijk gedragstoezichthouder draagt de AFM bij aan een duurzaam financieel welzijn in Nederland. De AFM heeft in dit geval verzuimd een verlengingsbesluit te nemen. Dit verzuim is door de AFM erkend, hersteld en de AFM heeft maatregelen getroffen om dit in de toekomst te voorkomen. Voor het vertrouwen in een organisatie is het belangrijk dat zij laat zien dat er van fouten wordt geleerd. Dat is hier gebeurd.
De uitgestelde invoering van het nieuwe woonplaatsbeginsel |
|
René Peters (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de financiële problemen van bijvoorbeeld een gemeente als Goirle, waar men onder andere hoop heeft op een snelle invoering van het woonplaatsbeginsel?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Deelt u de conclusie dat sommige gemeenten onder de huidige systematiek niet of onvoldoende gecompenseerd worden en dus een stevig nadeel hebben van uitstel van het woonplaatsbeginsel? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom dat niet het geval zou zijn?
Nee, deze conclusie deel ik niet. Het jeugdhulpbudget bij de huidige definitie van het woonplaatsbeginsel wordt op twee manieren verdeeld; objectief en op basis van werkelijk gebruik. Het grootste deel wordt objectief verdeeld. Het budget voor kinderen met een voogdijmaatregel en kinderen met verlengde jeugdhulp, ongeveer 17% van het budget, wordt op basis van werkelijk zorggebruik verdeeld. Het verdelen op basis van werkelijk zorggebruik heeft als nadeel dat het twee jaar achter loopt. Voor de verschillen in de ontvangen gelden op basis van het verleden en de daadwerkelijke gemaakte kosten is de compensatieregeling voogdij en 18+ in het leven geroepen.
In de gemeente Goirle is sprake van een bijzondere situatie. In Goirle staat namelijk een instelling voor vrouwenopvang, Sterk Huis, die deels is gecombineerd met een jeugdhulpaanbieder. Hierdoor hoeven kinderen die met hun moeder in de vrouwenopvang verblijven en jeugdhulp met verblijf nodig hebben niet van hun moeder te worden gescheiden, omdat er binnen de instelling voor vrouwenopvang ook jeugdhulp met verblijf wordt gerealiseerd.
Goirle maakt geen kosten voor de vrouwenopvang. Deze kosten lopen via Tilburg, als centrumgemeente. Goirle maakt wel kosten voor de jeugdhulp die kinderen in de vrouwenopvang ontvangen. Voor de kinderen met een voogdijmaatregel ontvangt Goirle compensatie via het reguliere budget voogdij en 18+. Voor de kinderen die zonder voogdijmaatregel in de instelling voor vrouwenopvang verblijven is Goirle onder het huidige woonplaatsbeginsel jeugd verantwoordelijk. Hiervan ondervindt Goirle nadelige financiële consequenties. Zodoende kan Goirle gebruik maken van de compensatieregeling voogdij en 18+ onder de noemer van de uitzonderingsclausule.
Wat betreft de jeugdzorgkosten zou Goirle hierdoor geen financieel nadeel moeten ondervinden. Wel geldt dat zij jaarlijks een aanvraag moeten indienen voor compensatie. Het huidige woonplaatsbeginsel bezorgt hen daardoor wel administratieve lasten.
Wat kunt u doen om juist deze gemeenten te helpen en te voorkomen dat uitstel van het woonplaatsbeginsel de afbraak van voorzieningen betekent?
Nu de invoering van het woonplaatsbeginsel jeugd met een jaar is uitgesteld, wordt de compensatieregeling voogdij en 18+ met een jaar verlengd. De verlenging van deze regeling is verwerkt in de meicirculaire gemeentefonds 2020. Het begrote bedrag voor de compensatieregeling is het komende jaar verhoogd van € 20 mln. naar € 30 mln.
Kunt u nader toelichten wat de reden is van het uitstel van de invoering van het woonplaatsbeginsel?
Het besluit tot uitstel van de invoering van het nieuwe woonplaatsbeginsel jeugd volgt uit een samenloop van omstandigheden, die na de wetsbehandeling in de Tweede en Eerste Kamer (resp. januari en februari 2020) hebben plaatsgevonden.
De invoering van de Wet wijziging woonplaatsbeginsel zorgt voor eenmalige administratieve lasten. Gemeenten moeten, ondersteund door aanbieders, de financieel verantwoordelijke gemeente uitzoeken op basis van het nieuwe woonplaatsbeginsel om de administratieve verhuizing bij het ingaan van de wet soepel te laten verlopen. Deze handeling dient tijdig voor de beoogde ingangsdatum van het nieuwe woonplaatsbeginsel te worden uitgevoerd, zodat de «nieuwe» financieel verantwoordelijke gemeenten voldoende tijd hebben om (indien noodzakelijk) contracten af te sluiten met de betreffende zorgaanbieders. In het implementatietraject bleek dat de gevraagde werkzaamheden van gemeenten en aanbieders meer tijd zou kosten dan voorzien.
De huidige coronacrisis vergt momenteel echter veel tijd en werk van gemeenten en aanbieders om de continuïteit van zorg te organiseren. Het afhandelen van de aanvragen voor (financiële) compensatiemaatregelen komt in tijden van de coronacrisis in gemeenten veelal terecht bij dezelfde backoffice medewerkers die ook uitzoekwerk moeten verrichten voor de eenmalige gegevensoverdracht. Diverse gemeenten hebben aangegeven hierdoor in de problemen te komen. In de afweging tussen een zorgvuldige invoering van de wet en een snelle invoering van de wet is uiteindelijk gekozen voor zorgvuldigheid, om de continuïteit van zorg voor alle jeugdigen optimaal te kunnen waarborgen. Dit heeft geleid tot uitstel van invoering van het nieuwe woonplaatsbeginsel jeugd tot 1 januari 2022.
Na invoering van het woonplaatsbeginsel kan het budget voor voogdij en 18+ objectief verdeeld worden. Daarmee loopt de invoering van het woonplaatsbeginsel gelijk met de invoering van de nieuwe verdeling voor het gemeentefonds, die eveneens met een jaar is uitgesteld (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300B, nr.15).
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg jeugd (op dit moment gepland op 23 juni a.s.)?
Ja.
Het beperkt aantal wettelijke verlofdagen in een verpleeghuis |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Radar «Maximaal 42 verlofdagen voor bewoners van zorginstelling»?1
Ja.
Tot mijn spijt heeft de beantwoording van deze vragen door de aanpak van de corona-crisis langer geduurd dan gebruikelijk.
Klopt het dat het daadwerkelijke aantal verlofdagen niet 42 is maar 146, en interpreteert het verpleeghuis in kwestie daarom de door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) opgestelde beleidsregel onnodig te strikt? Zo nee, zou in deze casus zorgverlening via het Volledig Pakket Thuis (VPT), Modulair Pakket Thuis (MPT) of een Persoonsgebonden budget (PGB) uitkomst kunnen bieden?
Ja, dat klopt. Het totaal aantal afwezigheidsdagen dat een zorgaanbieder in een jaar kan declareren wanneer de cliënt niet in de instelling verblijft, is maximaal 146 dagen per jaar1. Het betreft 42 dagen vakantieverlof met een maximum van twee weken per keer. Daarnaast kunnen cliënten wekelijks twee dagen (52 x 2 dagen = 104 dagen per jaar) aaneengesloten elders verblijven. De NZa heeft het per 1 januari 2020 mogelijk gemaakt dat weekenddagen ook doordeweeks kunnen worden opgenomen.
Komt het vaker voor dat mensen met een hoog geïndiceerd zorgprofiel door een familielid zelfstandig langdurig verzorgd worden, aangezien iemand zorg vanuit de Wet langdurige zorg(Wlz) kan aanvragen als er 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig is om ernstig nadeel te voorkomen?
Mensen die voor de Wlz zijn geïndiceerd kunnen die zorg ook thuis ontvangen in de vorm van een VPT, een MPT of een PGB. Zij hebben allen een behoefte aan 24 uur zorg in de nabijheid. Het betrof ultimo 2019 respectievelijk 11.977 VPT, 28.268 MPT en 45.555 PGB2. Een deel van deze mensen woont in een geclusterde woonvoor- ziening. In de regel wonen mensen met een hoog zorgprofiel in een intramurale instelling. Ouderinitiatieven worden hoofdzakelijk gefinancierd op basis van een PGB. Hierop zijn de beleidsregels van de NZa niet van toepassing.
In individuele omstandigheden is sprake van een behoefte aan een langer vakantie- verlof dan veertien dagen. Navraag bij Zorgverzekeraars Nederland en de branche- verenigingen ActiZ en de VGN leert dat in enkele tientallen individuele situaties per jaar sprake is van een wens tot verlof dat niet past binnen de voorwaarden van de in het antwoord op vraag 2 genoemde beleidsregels.
Speelt de problematiek rondom verlofdagen ook in de zorg voor kinderen met een beperking? Zo ja, zijn er ook signalen vanuit bijvoorbeeld bepaalde ouderinitiatieven dat de beleidsregel van de NZa rond verlofdagen spanning oplevert binnen het functioneren als gezin?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van zins om de beleidsregel van de NZa te laten aanpassen om ouders en kinderen van personen die intramurale Wlz-zorg ontvangen en regelmatig hun familielid te logeren hebben, tegemoet te komen?
Het op- en vaststellen van beleidsregels is primair een bevoegdheid van de NZa. Over de signalen zoals ook in deze vragen verwoord, heb ik contact opgenomen met de NZa. De NZa heeft mij laten weten bereid te zijn om met zorgkantoren en zorg- aanbieders/brancheverenigingen knelpunten in de regels en nadere voorwaarden rondom de bekostiging van de afwezigheidsdagen te bespreken en zo nodig aan te passen, zodat partijen voldoende mogelijkheden hebben om maatwerk af te spreken.
Vanwege de coronacrisis komt het de afgelopen maanden voor dat mantelzorgers hun verwanten die in Wlz-instellingen wonen bij hen thuis verzorgen. Bij een langere afwezigheid dan veertien dagen, krijgen de instellingen de omzetderving die hiermee gepaard gaat gecompenseerd via de NZa beleidsregel SARS-CoV-2 virus.
Voor instellingen binnen de gehandicaptenzorg heb ik de regeling ten aanzien van de omzetderving verlengd tot 1 augustus 2020. Voor instellingen binnen de ouderenzorg tot 1 september 2020.
Het bericht inzake SGP flexibiliteit voor Italië |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gentiloni: De EU zal moeten bewegen op meer flexibiliteit voor Italië»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er een verband bestaat tussen een flexibele benadering van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) en de aanpak van economische consequenties van het coronavirus zoals plaatsvindt in Italië?
Italië is één van de zwaarst getroffen landen met betrekking tot de uitbraak van het COVID-19 virus. De Italiaanse regering heeft maatregelen aangekondigd ter ondersteuning van de economie. Op 5 maart jl. heeft de Italiaanse Minister van Financiën een brief gestuurd aan Eurocommissarissen Dombrovskis en Gentiloni waarin hij een verzoek doet aan de Europese Commissie voor flexibiliteit ten aanzien van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) naar aanleiding van COVID-19.2 Het is nu aan de Europese Commissie om dit verzoek te beoordelen.
Kunt u aangeven welke flexibiliteit er eerder is ingezet voor Italië (bijvoorbeeld brug Genua of aardbeving) en hoe zich dat verhoudt tot de huidige crisis?
Italië heeft over de afgelopen jaren van meerdere vormen van flexibiliteit in de Europese begrotingsregels gebruik gemaakt. Deze vormen van flexibiliteit hebben betrekking op de vereiste structurele begrotingsinspanning van de preventieve arm van het SGP.3
In 2015 heeft de Raad een lagere structurele begrotingsinspanning opgelegd (0,25% bbp i.p.v. 0,5% bbp) vanwege de economische omstandigheden. Daarnaast heeft Italië gebruik gemaakt van 0,03% bbp flexibiliteit in verband met de vluchtelingencrisis.
In 2016 heeft Italië 0,5% bbp flexibiliteit toegekend gekregen onder de structurele hervormingsclausule, 0,21% bbp onder de investeringsclausule, 0,06% bbp voor de vluchtelingencrisis en 0,06% bbp voor uitzonderlijke veiligheidsmaatregelen gerelateerd aan de dreiging van terrorisme.
In 2017 heeft Italië gebruik gemaakt van 0,35% bbp flexibiliteit, waarvan 0,19% bbp voor een preventief investeringsplan voor de bescherming van het land tegen seismologische risico’s en 0,16% bbp voor de vluchtelingencrisis.
In 2018 heeft de Commissie flexibiliteit toegekend middels een «margin of discretion» door de verplichte structurele begrotingsinspanning van 0,6% bbp te verlagen naar 0,3% bbp.
In 2019 heeft de Commissie voorlopig flexibiliteit toegekend ter grootte van 0,175% bbp ten behoeve van een uitzonderlijk onderhoudsprogramma voor het wegennet en een preventief plan om hydro-geologische risico’s te beperken.
Voor 2020 heeft Italië in het afgelopen najaar flexibiliteit ter hoogte van 0,2% bruto binnenlands product (bbp) om hydro-geologische risico’s te mitigeren aangevraagd. De Commissie beoordeelt deze aanvraag in het voorjaar van 2021 op basis van de realisatiecijfers over 2020.4
Welke maatregelen ten behoeve van financiële compensatie als gevolg van economische problemen door het coronavirus neemt de Eurogroep en neemt de EU?
Op 4 maart jl. heeft een telefonische Eurogroep in inclusieve samenstelling plaatsgevonden om de economische en financiële ontwikkelingen en het coördineren van nationale maatregelen op economische vlak ten aanzien van het COVID-19 virus te bespreken. Over deze telefonische Eurogroep heb ik de Kamer op 3 maart jl. geïnformeerd.5 De Eurogroep heeft tijdens de telefonische vergadering een verklaring6 aangenomen waarin het commitment wordt uitgesproken om «maatregelen te coördineren en klaar te staan om gebruik te maken van alle passende beleidsinstrumenten om sterke en duurzame groei te bereiken, evenals het bieden van bescherming tegen het verder materialiseren van negatieve risico’s». Ook verwelkomt het statement de stappen die de Europese Commissie zet om informatie-uitwisseling te coördineren. Tevens is in de verklaring opgenomen dat bij de eerstvolgende Eurogroep van 16 maart de economische situatie opnieuw beoordeeld zal worden. De verklaring stelt tot slot vast dat het SGP voorziet in flexibiliteit gericht op buitengewone gebeurtenissen die buiten de macht van de betrokken lidstaat vallen en een aanzienlijke invloed hebben op de financiële positie van de overheid.
De Europese Commissie heeft op 24 februari een pakket van 232 miljoen euro voorgesteld om voorbereiding van maatregelen, preventie en beheersing van het COVID-19 virus te stimuleren.7 Het gaat om 114 miljoen euro ter ondersteuning van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), 15 miljoen euro voor Afrika voor maatregelen als snelle diagnose en epidemiologisch toezicht, 100 miljoen euro voor onderzoek naar diagnose, therapie en preventie (inclusief 90 miljoen euro via het Innovative Medicines Initiative, een partnerschap tussen de EU en de farmaceutische industrie) en 3 miljoen voor het EU Civil Protection Mechanism voor repatriëring van EU-burgers uit Wuhan, China.
Klopt het dat er op woensdag 4 maart een telefonische conferentie van de Eurogroep is over de flexibilisering van het SGP? Zo ja, kunt u een verslag van de telefoonconferentie aan de Kamer doen toekomen?
Op 6 maart jl. heb ik in de geannoteerde agenda van de Eurogroep en Ecofinraad van 16 en 17 maart 2020 een verslag opgenomen van de telefonische Eurogroep.8
Kunt u deze vragen voor het eerstvolgende algemeen overleg over de Eurogroep/Ecofinraad (12 maart) beantwoorden?
Ja.
Het effect van het verbod op plastic rietjes op mensen met een beperking. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verbod op plastic rietjes is ramp voor mensen met een beperking»?1
Ja.
Klopt het dat voor mensen met bijvoorbeeld spasmen, drinken via een plastic rietje de enige methode is waarop men dat zelfstandig kan doen, omdat er geen bruikbare alternatieven zijn?
Sommige mensen met een beperking, waaronder bijvoorbeeld mensen met spasmen, gebruiken inderdaad plastic rietjes om zelfstandig te kunnen drinken. Dit is nodig vanwege specifieke eigenschappen die plastic rietjes wel hebben en andere typen rietjes niet. Voorbeelden zijn: de flexibiliteit, zachtheid, buigzaamheid (tussenstuk), afknipbaarheid, schoonmaakbaarheid. Er zijn op dit moment alternatieven voor plastic rietjes op de markt, gemaakt van andere materialen zoals riet, papier, siliconen. Deze materialen hebben echter nog niet deze genoemde gewenste eigenschappen die plastic rietjes wel bezitten. Op dit moment lijkt er nog geen alternatief voor bepaalde specifieke toepassingen van plastic rietjes.
Is bij het aangekondigde verbod op productie en verkoop van plastics voor eenmalig gebruik per 1 januari 2021, vanuit Europa gesproken over de gevolgen voor mensen met een beperking?2
De Europese Unie (EU) wil wegwerpplastic verminderen. Door de Europese Commissie is hiervoor een richtlijn gemaakt: de Europese Single Use Plastic richtlijn (SUP-richtlijn). In deze SUP-richtlijn is onder andere opgenomen dat er in 2021 een verbod komt op bepaalde plastic wegwerpproducten, waaronder rietjes.
Alle EU-lidstaten moeten deze richtlijn implementeren in hun nationale wetgeving. Hiertoe stelt het kabinet een algemene maatregel van bestuur (AMvB) op: het Besluit Kunststofproducten voor eenmalig gebruik. Voor de zomer van 2020 kan iedereen reageren op de concept AMvB via een internetconsultatie. De nieuwe wetgeving gaat in op 1 juli 2021.
De richtlijn is in hoog tempo tot stand gebracht. Voorafgaand aan de richtlijn heeft wel de gebruikelijke consultatie door de Europese Commissie plaatsgevonden en is met stakeholders gesproken. In Nederland is dit specifieke punt niet aan de orde geweest bij de inbreng voor de richtlijn, mede omdat de uitzondering voor medisch gebruik al geborgd werd.
Deelt u de mening dat wanneer deze rietjes niet meer geproduceerd en ter beschikking worden gesteld aan mensen met een beperking die ervan afhankelijk zijn, ze aan zelfstandigheid en daardoor aan kwaliteit van leven inboeten?
Mensen met een beperking, waaronder bijvoorbeeld mensen met spasmen, moeten zoveel mogelijk naar eigen wens en vermogen kunnen meedoen in de maatschappij. Dit gaat uiteraard ook over het zelfstandig kunnen eten en drinken. Op dit moment maakt een aantal mensen met een beperking hiervoor gebruik van plastic rietjes. Deze mensen moeten ook na de invoering van het verbod op wegwerpplastic de mogelijkheid behouden om zelfstandig te kunnen drinken.
Begrijpt u de weerzin van deze doelgroep tegen een uitzonderingsmaatregel of beschikbaarstelling via een zorgconstruct, waardoor iemand gaat bepalen of men wel in voldoende mate beperkt is en hoeveel rietjes men dan mag hebben?
De EU SUP-richtlijn biedt een uitzondering voor het beschikbaar stellen van plastic rietjes na 1 juli 2021. Het verbodsartikel geldt voor «rietjes, tenzij die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 90/385/EEG of Richtlijn 93/42/EEG vallen». Deze richtlijnen gaan over medische hulpmiddelen. Hiermee wordt een uitzondering gemaakt voor het gebruik van rietjes voor medische doeleinden.
In de AmvB Kunststofproducten voor eenmalig gebruik wordt die uitzondering uiteraard overgenomen, aangezien het om zuivere implementatie van de EU-richtlijn gaat.
Ik ben in overleg met belangenorganisaties over de behoefte die bij mensen met een beperking bestaat en welke uitzonderingsmogelijkheden de richtlijn biedt. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) is daarbij ook aangehaakt.
De wens om die uitzondering zoveel mogelijk buiten een zorgconstruct te houden ken ik en begrijp ik. We zullen (met de mensen om wie het gaat) bekijken of dit mogelijk is.
Bent u bereid om een overleg te organiseren tussen de doelgroep die vanwege hun beperking afhankelijk is van een plastic rietje en de fabrikanten om bruikbare alternatieven te bespreken en te organiseren?
Ik ben bereid (samen met het Ministerie van IenW) om zo’n overleg te organiseren om te onderzoeken welke alternatieve mogelijkheden er zijn.
Bent u bereid om in de wet een uitzondering te maken voor plastic rietjes, mocht er niet op tijd een bruikbaar alternatief zijn voor het plastic rietje?
Zie antwoord vraag 5.
Mocht u geen uitzondering op de wet te willen maken, op welke wijze wilt u de beschikbaarheid van plastic rietjes voor de doelgroep dan organiseren?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Consumentenbond: Producten van webwinkels buiten de EU vaak onveilig' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Consumentenbond: Producten van webwinkels buiten de EU vaak onveilig»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat online shoppen bij webwinkels buiten Europa onverantwoorde risico’s oplevert? Bent u het eens met de analyse van de Consumentenbond?
Ik ben bekend met het probleem dat er door aanbieders van buiten de EU producten worden aangeboden die niet voldoen aan de Europese veiligheidseisen. Hierover krijg ik ook signalen van ondernemers en toezichthouders. Ik vind het goed dat de Consumentenbond hiermee aan de slag is gegaan door met haar zusterorganisaties producten te testen. De resultaten van het onderzoek komen overeen met mijn beeld dat voor bepaalde productgroepen consumenten (via platforms) gemakkelijk zelf producten kunnen importeren uit landen van buiten de EU (hierna: directe import) die niet altijd voldoen aan de regels voor productveiligheid.
Deelt u de mening dat er sprake moet zijn van een gelijk speelveld tussen Nederlandse ondernemingen en (web)winkels van buiten de Europese Unie (EU) wanneer het aankomt op de veiligheid van producten? Zo ja, welke maatregelen/acties neemt u om ervoor te zorgen dat er daadwerkelijk sprake is van een gelijk speelveld zowel binnen de Nederlandse wetgeving als de EU tussen Nederlandse ondernemingen en (web)winkels van buiten de EU?
Alle producten die worden aangeboden op de Nederlandse of Europese markt moeten voldoen aan de Europese regelgeving. Dit geldt ook voor producten die (via platforms) door consumenten van aanbieders van buiten de EU worden gekocht. Ik ben me ervan bewust dat het gelijke speelveld er op het gebied van productveiligheid niet altijd is. Daarom onderneem ik actie. Ik wil op Europees niveau kritisch kijken naar de rol en verantwoordelijkheden van platforms. Hierop ga ik in de beantwoording van vragen 5 en 6 nader in. Daarnaast onderschrijf ik de reeds gemaakte afspraken tussen een aantal grote Europees opererende platforms (waaronder Alibaba en Amazon) en de Europese Commissie over productveiligheid (de Product Safety Pledge). Onderdeel van deze afspraken is dat platforms zelf op zoek gaan naar producten die door toezichthouders als onveilig zijn aangemerkt en daarop actie ondernemen. Uit de eerste evaluatie van deze afspraken over de periode oktober 2018 tot en met maart 2019 blijkt dat de deelnemende platforms zich in de meeste gevallen ook houden aan de afspraken. Ik ga met de Europese Commissie in gesprek over de laatste stand van zaken met betrekking tot de Product Safety Pledge. Ook ben ik – om consumenten bewust te maken van de risico’s – in november 2019 een voorlichtingscampagne gestart.
Hebt u signalen dat als gevolg van de (ver)koop van onveilige producten via webwinkels van buiten de EU en een ongelijk speelveld, (mkb-)ondernemingen in Nederland die zich wel netjes aan alle regels en (veiligheids)eisen houden in de problemen komen? Wilt u dit laten nagaan?
Ja, ik krijg deze signalen van Nederlandse ondernemers. Zij ervaren een ongelijk speelveld doordat producten die via directe import op de markt komen niet altijd voldoen aan de veiligheidsregels.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de recent aangenomen motie-Aartsen/Palland, die de regering verzoekt om in Brussel te pleiten om webwinkelplatforms zoals Alibaba ook zelf verantwoordelijk en aansprakelijk te maken voor de producten die zij aanbieden, zodat zij voldoen aan de consumentenregels voor productveiligheid (Kamerstuk 35 251, nr. 8)?
Zoals ik in mijn beantwoording van 10 februari op eerdere Kamervragen over dit onderwerp aangaf2, bekijk ik op dit moment welke toekomstige juridische mogelijkheden er zijn om platforms bepaalde verantwoordelijkheden op te leggen als er iets mis is met een product. Daarnaast bekijk ik hoe deze verantwoordelijkheden ook afgedwongen kunnen worden bij platforms van buiten de EU, zoals Alibaba. Zoals met uw Kamer gedeeld in mijn brief van 7 november jl.3, heb ik over de vraag welke verantwoordelijkheden opgelegd zouden kunnen worden aan platforms, de Commissie voor Consumentenaangelegenheden (CCA) van de SER om advies gevraagd. Het advies van de SER neem ik mee in de invulling van de motie-Aartsen/Palland om webwinkelplatforms zelf aansprakelijk te maken voor producten die zij aanbieden. Ik heb de SER/CCA gevraagd om uiterlijk in april met haar advies te komen. Over dit onderwerp ben ik in contact met de Europese Commissie en ik kijk daarbij ook in welke (toekomstige) Europese wetgevingstrajecten regelgeving voor platforms zou kunnen worden opgenomen. Dat de Europese Commissie dit onderwerp ook serieus neemt, blijkt uit haar recent gepubliceerde digitaliseringsstrategie waarin zij aangeeft de rol en verantwoordelijkheden van online platforms te willen verduidelijken en dat volgens haar de verspreiding van (o.a.) onveilige producten via die platforms moet worden aangepakt.4 Ook in het op 10 maart jl. gepresenteerde actieplan betere implementatie en handhaving van interne marktregels heeft de Europese Commissie aandacht voor directe import. Hierbij geeft de Europese Commissie aan specifiek te kijken naar de reeds aangekondigde Digital Service Act en de herziening van de Richtlijn Algemene Productveiligheid5. Tevens ga ik het gesprek aan met andere lidstaten om te bezien of we ons gezamenlijk kunnen inzetten voor dit onderwerp. In een aantal lidstaten leven soortgelijke zorgen als in Nederland.
Hoe ziet aangaande dit onderwerp het Europese krachtenveld eruit? Ziet u draagvlak om op korte termijn in Europees verband te komen tot maatregelen die enerzijds consumenten en ondernemers beschermen tegen onveilige producten en anderzijds «foute webwinkels» dwingen zich aan onze regels en standaarden te houden?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat meer actie nodig is om te voorkomen dat consumenten en ondernemers de dupe worden van (ver)koop van onveilige producten via dergelijke webwinkels? Welke (aanvullende) maatregelen zouden kunnen worden getroffen, zowel nationaal als Europees?
Ja, ik ben van mening dat er actie nodig is en ik denk daarbij dat het belangrijk is dat het Nederlandse bedrijfsleven, consumentenorganisaties en de rijksoverheid hierin samen optrekken. Dit is één van de redenen waarom ik aan de SER/CCA advies heb gevraagd over dit onderwerp. In de adviesaanvraag heb ik de CCA zowel gevraagd na te denken wat marktpartijen zelf kunnen doen, alsook wat de rijksoverheid kan doen. Voor de inzet van de rijksoverheid verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 3, 5 en 6.
Hoe is uitvoering gegeven aan de in 2018 aangenomen motie-Amhaouch c.s., die de regering verzoekt om in de EU te bepleiten dat bedrijven uit derde landen die online producten verkopen aan consumenten in Europa worden verplicht om een aansprakelijkheidsofficier, zijnde een persoon verantwoordelijk voor conformiteit op Europees grondgebied, te hebben (Kamerstuk 35 000 XIII, nr. 30)? Welke webwinkels van buiten de EU hebben een dergelijke «aansprakelijkheidsofficier» op Europees grondgebied en welke niet?
Tijdens de begrotingsbehandeling 2019 heb ik in reactie op de motie-Amhaouch aangegeven er bij de (toen lopende) onderhandelingen over de Europese markttoezichtverordening voor te pleiten om voor bepaalde productgroepen te verplichten dat er een persoon in de EU aanwezig is die verantwoordelijk is voor de conformiteit van een product.6 Deze onderhandelingen zijn halverwege 2019 afgerond. In mijn brief van 7 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat mijn inzet er mede toe heeft geleid dat er in de nieuwe markttoezichtverordening is opgenomen dat er voor diverse productcategorieën een verplicht aanspreekpunt in de EU komt. Dit zorgt er voor dat onze toezichthouders straks in de EU een aanspreekpunt moeten hebben voor deze producten in plaats van dat ze alleen bij een producent in een derde land kunnen aankloppen. Omdat de lidstaten nog de nodige aanpassingen moeten doorvoeren in hun wet- en regelgeving en dagelijkse toezichtpraktijk, treedt de markttoezichtverordening in juli 2021 in werking. Vanaf dan is het voor producenten of aanbieders (bijvoorbeeld webwinkels) van buiten de EU die producten op de EU markt aanbieden dus verplicht om een aanspreekpunt in de EU te hebben.
Overweegt u om de invoer van onveilige producten via webwinkels van buiten de EU, via bijvoorbeeld luchthavens of de Rotterdamse haven, aan banden te leggen totdat is aangetoond dat producten wel veilig zijn? Bent u bereid dit in EU-verband aan de orde te stellen?
Dagelijks komen er ongeveer 130.000 pakketten Nederland binnen waarvan zo’n 75.000 uit China en Hong Kong. Of deze pakketten onveilige producten bevatten is helaas van de buitenkant niet zichtbaar. Controle door de douane en markttoezichthouders vindt risicogericht en steekproefsgewijs plaats. Alleen al de hoge aantallen maken het ondoenlijk om al deze pakketten te controleren of om pakketten van bepaalde afzenders eruit te filteren. Bovendien druist een generieke stop op pakketten van bepaalde afzenders, zonder dat vaststaat dat de inhoud niet voldoet aan Europese wet- en regelgeving, in tegen de internationale afspraken die zijn gemaakt in de Wereldhandelsorganisatie (WTO).
Gaat u de betreffende webwinkels ter verantwoording roepen en aanspreken op de gevolgen van hun handelen?
Er zijn al verschillende contacten tussen de overheid en platforms van zowel binnen als buiten de EU die producten aanbieden aan consumenten. Zo spreken onze toezichthouders, zoals de NVWA en de ACM met platforms over naleving van de consumenten- en productveiligheidsregels. Ook mijn eigen ministerie zoekt actief contact met deze platforms om met hen te spreken over productveiligheid en hen aan te spreken op het mede mogelijk maken van de verkoop van onveilige producten. Zo is mijn ministerie momenteel in contact met Alibaba Europa om met hen te spreken over productveiligheid.
Wat gaat u doen om, samen met bijvoorbeeld de Consumentenbond, consumenten meer bewust te maken van de risico’s van onveilige producten die gekocht zijn via webwinkels van buiten de EU?
Het is belangrijk dat consumenten zich goed bewust zijn van de risico’s van onveilige producten die gekocht zijn via webwinkels of platforms van buiten de EU. Ik zoek daarbij nadrukkelijk de samenwerking met maatschappelijke partijen. In het kader van de campagne «Recht hebben, recht halen», waarbij onder meer de Consumentenbond betrokken is, heb ik daarom in november 2019 een website over directe import gelanceerd (www.laatjenietinpakken.nl). Ik heb consumenten via sociale media met video’s door vloggers en influencers geïnformeerd over de risico’s van directe import. Ik bezie nog hoe deze campagne in 2020 een vervolg kan krijgen. De mogelijkheden van (gezamenlijke) consumenteninformatie maken daarnaast expliciet deel uit van deze adviesaanvraag die ik heb gedaan bij de CCA van de SER.
Het bericht dat veel private equity en buitenlandse partijen betrokken zijn bij fusies in de zorg |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Veel private equity en buitenlandse partijen bij fusies en overnames in de zorg»?1
Ja.
Op welke manier moet een medezeggenschapsraad, cliëntenraad, familieraad en ondernemingsraden gekend of betrokken worden wanneer een zorginstelling wordt overgenomen door een buitenlandse partij?
Wanneer een voorgenomen fusie of overname wordt gemeld bij de NZa, vraagt de NZa om een weergave van het proces dat is doorlopen met personeelsleden (ondernemingsraad) en cliënten (cliëntenraad) die op basis van de relevante regelgeving adviesrecht hebben. Hierbij kunnen ook relevant zijn de adviesaanvragen aan de medezeggenschap, de daadwerkelijke adviezen en de gegeven reactie op deze adviezen. Op basis van de nieuwe Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen heeft de cliëntenraad straks adviesrecht bij een fusie en moet in de medezeggenschapsregelging geregeld zijn hoe de cliëntenraad wordt betrokken bij voorbereiding van een besluit over fusie. Indien andere stakeholders goedkeurings- of instemmingsrecht hebben op een fusie of overname, zal deze goedkeuring of instemming uiteraard ook gedocumenteerd moeten worden. De genoemde partijen hebben doorgaans geen instemmingsrecht, maar adviesrecht. Een advies kan dus gemotiveerd worden verworpen. Indien de juiste stakeholders niet op correcte wijze zijn betrokken, kan de goedkeuring door de NZa worden geweigerd. De wijze waarop stakeholders zoals ondernemingsraden geïnformeerd moeten worden over een concentratie zoals een overname is niet afhankelijk van of een buitenlandse partij betrokken is.
Klopt het dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) niet de bevoegdheid heeft om te toetsen of een overname gevolgen heeft voor de kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg? Indien dat klopt, vindt u dat wenselijk dat de NZa hierop niet mag toetsen?
Bij een fusieaanvraag bij de NZa dient een effectrapportage te worden aangeleverd waarbij moet worden ingegaan op onder meer de financiële gevolgen van de concentratie voor de zorgaanbieder of zorgaanbieders, de gevolgen van de concentratie voor de zorgverlening aan de cliënt, de risico’s van de concentratie voor de kwaliteit en bereikbaarheid van de zorg en de wijze waarop deze risico’s worden ondervangen (conform artikel 49b, tweede lid Wmg). De NZa heeft echter momenteel niet de bevoegdheid een fusieverzoek af te wijzen op basis van mogelijke gevolgen voor de kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg. In de brief aan uw Kamer van 18 februari 20202 over mogelijke aanscherping van het fusietoezicht in de zorg heb ik aangegeven op welke punten ik aanscherping van de zorgspecifieke fusietoets mogelijk acht. Daarin heb ik aangegeven dat de gevolgen van een fusie op voorhand niet altijd goed te voorspellen zijn en dat toezichthouders objectieve criteria nodig hebben waarop zij fusies kunnen toetsen. Daarom wordt voor wat betreft het toetsen van kwaliteit van zorg, in de voorgestelde maatregel aangesloten bij het doorlopende toezicht van de IGJ op kwaliteit van zorg. Tot slot merk ik op dat het fusietoezicht door de ACM op grond van de Mededingingswet bijdraagt aan het publieke belang van betaalbaarheid van de zorg, omdat met dat fusietoezicht wordt voorkomen dat instellingen te machtig worden en daarmee hoge prijzen kunnen rekenen.
Uit hoeveel leden bestond de raad van commissarissen bij Stepping Stones Home & Care op het moment van overname door Korian Holding? Hoeveel leden kent de raad van toezicht op dit moment?
Ten tijde van de overname van Stepping Stones Home & Care door Korian Holding bestond de raad van commissarissen uit één lid. Op dat moment liep een wervingsprocedure om de vacante positie op te vullen. De nieuwe raad van toezicht bestaat uit drie leden die 28 februari 2020 zijn benoemd.
Klopt het dat de cliëntenraad van Stepping Stones reeds in september 2019 een lid voor de raad van commissarissen heeft voorgedragen, maar dat deze nog steeds niet is toegetreden tot de raad?
Nee, dit klopt niet. Met de door de cliëntenraad op 19 september 2019 voorgedragen kandidaat is eind oktober 2019 overeengekomen dat deze kandidaat toe zou treden tot de raad van commissarissen. Omwille van de statutenwijzing en daaruit voortvloeiende werkzaamheden en procedures die verband hielden met de overname van Stepping Stones Home & Care door Korian Holding is de voorgedragen kandidaat 28 februari 2020 officieel benoemd. De cliëntenraad is hierover tijdig geïnformeerd.
Vanuit welke zorgwet (Wet langdurige zorg (Wlz), Zorgverzekeringswet (Zvw) of Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)) ontving Stepping Stones de financiële middelen om zorg te verlenen aan 258 bewoners, verspreid over twaalf villa’s?2
Vanuit de Wet langdurige zorg.
Volgens welke financiële vorm (Zorg in Natura, Persoonsgebonden Budget, Volledig Pakket Thuis of Modulair Pakket Thuis) ontving Stepping Stones de financiële middelen om zorg te verlenen aan 258 bewoners, verspreid over twaalf villa’s?
Van de 258 bewoners ontvingen 250 bewoners Zorg in Natura via een Volledig Pakket Thuis en 8 bewoners ontvingen een Persoonsgebonden budget.
Wat was de gemiddelde huurprijs inclusief servicekosten voor een woning voor de overname van Stepping Stones door Korian? Wat was deze na overname van Stepping Stones door Korian?
Stepping Stones heeft aangegeven dat de gemiddelde huurprijs voor een appartement inclusief servicekosten circa 2.200 euro per maand bedraagt. De huurprijs is door de overname van Stepping Stones door Korian Holding niet gewijzigd.
Indien bijvoorbeeld een zorginstelling grotendeels gefinancierd wordt via Volledig Pakket Thuis of Persoonsgebonden budget vanuit de Wlz, geldt dan ook de personeelsnorm van twee verzorgenden op een groep van acht bewoners tijdens piekuren?
Ja. De personeelsnorm waar u aan refereert maakt onderdeel uit van het kwaliteitskader verpleeghuiszorg. Het kwaliteitskader gaat over de zorg en ondersteuning van cliënten met een ZZP-indicatie 4 t/m 10, die 24 uur aangewezen zijn op Wlz zorg en ondersteuning. Dit gaat over zorg die geboden wordt aan groepen van cliënten dan wel zorg die voor een deel van de tijd geclusterd geboden wordt, zoals tijdelijke opnamen. Het kader geldt ook voor situaties waar mensen kiezen om met een persoonsgebonden budget in groepsverband zorg te krijgen.
Op welke wijze is bij de villa van Stepping Stones de (para)medische behandeldienst betrokken? Is er voor de 258 inwoners bijvoorbeeld een specialist ouderengeneeskunde, een fysiotherapeut en een ergotherapeut beschikbaar? Zo nee, op welke wijze is de medische begeleiding dan georganiseerd?
Voor alle bewoners binnen de zorgvilla’s van Stepping Stones is er, waar nodig, een specialist ouderengeneeskunde, fysiotherapeut en/of ergotherapeut beschikbaar.
Is het mogelijk deze vragen te beantwoorden voor het debat over de Taskforce Wonen en Zorg?
Ja.
Het bericht ‘Eerste uitkeringen slachtoffers en nabestaanden NS-transporten’ en over het bericht ‘NS komt overlevenden en nabestaanden Holocaust financieel tegemoet’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u de berichten «Eerste uitkeringen slachtoffers en nabestaanden NS-transporten»?1 en «NS komt overlevenden en nabestaanden Holocaust financieel tegemoet»?2
Ja.
Heeft de NS bij de totstandkoming van de onderzoeksvraag, die is voorgelegd aan de Commissie Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS, hierover overleg gehad met de overheid (als enige aandeelhouder)? Zo ja, wat was de uitkomst van dit overleg?
Het instellen van de Commissie Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS (de commissie) is een besluit van NS. NS kan dergelijke besluiten zelfstandig nemen en heeft daarvoor geen instemming van de aandeelhouder nodig. Wel heeft NS de Minister van Financiën in zijn rol als aandeelhouder voorafgaand aan het besluit geïnformeerd over het voornemen om de commissie in te stellen. De aandeelhouder heeft toen aangegeven het instellen van een onafhankelijke commissie van harte te steunen en heeft NS expliciet laten weten geen enkele restrictie op te leggen ten aanzien van de oprichting en begrenzing van de commissie, de opvolging van de door de commissie gedane aanbevelingen en het bedrag dat daar mee gemoeid is. NS heeft de aandeelhouder vervolgens tijdens reguliere overleggen op de hoogte gehouden van de voortgang.
Hoe wordt de overheid door de NS op de hoogte gehouden over de uitvoering van het Advies Commissie Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de NS tijdens Tweede Wereldoorlog aparte rekeningen heeft verstuurd voor het transport van Joden, Roma en Sinti enerzijds en anderzijds voor verzetsstrijders en represaille slachtoffers?
In verschillende archieven zijn exemplaren gevonden van rekeningen die tijdens de Tweede Wereldoorlog door NS zijn gestuurd voor de inzet van treinen. Helaas is er geen compleet archief waar de administratie van NS uit die tijd is in te zien. Dit heeft als oorzaak dat na de spoorwegstaking het archief deels is vernietigd en deels gefragmenteerd is opgenomen in andere archieven (Utrechts Archief, Nationaal Archief, NIOD, maar ook in Duitsland en in de Verenigde Staten).
De bekendste factuur is een exemplaar uit het archief van het NIOD3. Op deze factuur staat duidelijk omschreven wat het karakter van het transport was: het vervoer van Joden, inclusief de aantallen personen. De omschrijving op de andere facturen, orderbonnen en opdrachten die in de verschillende archieven zijn teruggevonden is minder concreet. De op die documenten beschreven opdrachten zijn niet gespecificeerd of het zijn opdrachten voor het leveren van wagons op een bepaalde plek op een bepaald tijdstip zonder beschrijving van de aard van het transport.
Over de identiteit van de personen die gedeporteerd zijn schrijft de commissie Cohen in haar rapport: «Op grond van geraadpleegde experts, instanties en eigen onderzoek is de Commissie van oordeel dat er voldoende informatie bekend is over de transporten die door NS zijn uitgevoerd in opdracht van de bezetter, die daartoe opdracht gaf met het doel van genocide, en waarvoor NS facturen heeft gezonden aan de bezetter. Voorts is er voldoende informatie bekend over de identiteit van de personen die zijn gedeporteerd om te kunnen vaststellen welke personen, of hun nabestaanden, mogelijkerwijs een beroep op de regeling kunnen doen.»4
Bent u op grond van uw portefeuille voor oorlogsgetroffenen en oorlogsslachtoffers door directe slachtoffers van de transporten, weduwen, weduwnaars, kinderen en erfgenamen van de slachtoffers benaderd over de opzet en onderzoeksvraag van de commissie, het advies en de uitvoering van het advies van de Commissie Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS? Zo ja, door hoeveel personen en welke instanties bent u benaderd en wat was de strekking van deze reacties?
Het kabinet is benaderd door verschillende personen en instanties, die onder andere vragen hadden over de reikwijdte en de opvolging van het advies. Het kabinet heeft geen rol bij de opzet en de onderzoeksvraag van de onafhankelijke commissie, de totstandkoming van het advies of de opvolging daarvan door NS. Wij hebben deze personen daarom verzocht contact op te nemen met NS of de commissie en hebben NS laten weten dat wij benaderd zijn door deze personen. Wij hebben begrepen dat al deze personen daarna contact hebben gehad met NS en/of de commissie. Vanuit het oogpunt van privacy noemen wij de namen van deze personen of organisaties niet.
Bent u van mening dat (nabestaanden van) verzetsstrijders en represailleslachtoffers die buiten de regeling vallen, terwijl hun hetzelfde lot was beschoren als Joden, Roma en Sinti, eveneens in aanmerking moeten komen voor de regeling Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS?
NS heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog in opdracht van de bezetter treinen gereden. Dit is een zwarte bladzijde in de geschiedenis van NS en van ons land. NS heeft in november 2018 besloten een onafhankelijke commissie in te stellen om te adviseren op welke wijze een individuele tegemoetkoming aan overlevenden en directe nabestaanden moet worden vormgegeven. In haar advies van 26 juni 2019 schrijft de commissie dat «het ontwerpen van een regeling die invulling geeft aan de intenties van NS en tevens door betrokkenen kan worden aanvaard als «passend en redelijk», een buitengewoon ingewikkelde, zo niet bijna onmogelijke opgave is».5 Ook het kabinet is zich bewust van de complexiteit van deze opgave. Het bepalen van de reikwijdte van de regeling die NS heeft getroffen is echter niet aan het kabinet, maar aan NS (zie ook het antwoord op de vragen 2 en 3).
Naar aanleiding van uw vragen hebben wij NS gevraagd hoe NS de (nabestaanden van) verzetsstrijders en represaille slachtoffers betrekt bij de opvolging van de aanbevelingen van de commissie. NS geeft aan dat verzetsstrijders en represailleslachtoffers buiten de op basis van het advies opgestelde regeling voor individuele tegemoetkoming vallen. Wel heeft NS ons toegezegd de (nabestaanden van) verzetsstrijders en represailleslachtoffers te zullen betrekken bij de uitwerking van de andere aanbeveling van de commissie, om in samenspraak met de betrokken groeperingen tot een collectieve uiting van erkenning te komen. NS heeft aangegeven de opvolging van deze aanbeveling, over een collectie uiting van erkenning, zorgvuldig te willen uitwerken en hoopt rond de zomer met een besluit hierover naar buiten te treden.
Is het u bekend of de NS heroverweegt om de regeling Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS open te stellen voor (nabestaanden van) verzetsstrijders en represaille slachtoffers die buiten de regeling vallen, maar wel gedurende de Tweede Wereldoorlog met medewerking van de NS door het Naziregime zijn getransporteerd naar concentratie- en vernietigingskampen? Zo ja, kunt u aangeven wanneer deze heroverweging door de NS is afgerond?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om als portefeuillehouder voor oorlogsgetroffenen en oorlogsslachtoffers met de NS in gesprek te gaan over het advies van de Commissie Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS en daarbij het verzoek van (nabestaanden van) verzetsstrijders en represaille slachtoffers die buiten de regeling vallen te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Zorginstelling Woerden dreigt gehandicapt stel uit elkaar te halen: Het is mensonterend’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht: «Zorginstelling Woerden dreigt gehandicapt stel uit elkaar te halen: Het is mensonterend»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Wat vindt u ervan dat van de 26 mensen met een fysieke handicap die in Reinaerde Woerden wonen er zeven mensen weg moeten, dat zij voor 1 februari 2020 moeten verhuizen en dat dit een dag voor kerst is medegedeeld?
Ik begrijp dat het voor de bewoners heel ingrijpend is om uit hun vertrouwde sociale omgeving te moeten verhuizen en dat dit voor de mensen zelf, hun omgeving en hun zorgverleners pijnlijk is. Eind vorig jaar heeft Reinaerde aangegeven dat zij op een locatie in Woerden de verpleegkundige en medische zorg voor zeven cliënten op de langere termijn niet op het benodigde niveau kon blijven bieden. Het lukte onder meer in onvoldoende mate geschikte verpleegkundige zorg aan te bieden. Het gaat hier onder andere om beademingszorg.
Reinaerde voelde zich genoodzaakt de zorg van deze zeven zorgintensieve cliënten over te dragen naar andere zorgaanbieders en is daarom op zoek gegaan naar andere plekken waar de benodigde zorg wel kan worden geboden. Na een intensieve zoektocht met samenwerkingspartners bleek het helaas niet mogelijk de benodigde zorg in de nabijheid te realiseren. Daarom is naar plekken elders in het land gezocht. Het vertrek van twee medewerkers met een verpleegkundige achtergrond (per 1 februari 2020) maakt dat de zorg op korte termijn moet worden overgedragen.
Alle zeven betrokken bewoners hebben twee of meer mogelijkheden elders voorgelegd gekregen waar de voor hen benodigde zorg wel kan worden geboden. Zij hebben nu allen perspectief op een plek die aansluit bij hun specifieke ondersteuningsbehoefte.
Wat vindt u ervan dat mensen die al jaar en dag in Woerden wonen en daar hun sociale netwerk en mantelzorgondersteuning hebben nu een aanbod krijgen voor Appelscha, Ruinerwold of Almelo: meer dan 150 kilometer verder?
Ik vind het primair van belang dat deze zorgintensieve cliënten de medische en verpleegkundige zorg krijgen die aansluit bij hun specifieke ondersteuningsvraag. Dat is ook de intentie van Reinaerde en de reden van de verhuizing. Helaas bleek het niet mogelijk de zorg voor deze cliënten in de nabijheid van Woerden te realiseren. Gelukkig zijn er elders wel mogelijkheden gevonden, onder andere in Ermelo, Zeist en Katwijk. Geen van de cliënten hoeft naar Friesland, Drenthe of Overijssel te verhuizen.
Wat vindt u ervan dat één persoon nog geen aanbod heeft gekregen, maar op 1 februari wel weg moet zijn?
Reinaerde heeft mij laten weten dat aan alle cliënten twee of meer mogelijkheden zijn voorgelegd. Vijf cliënten hebben inmiddels een keuze kunnen maken. Met twee cliënten zijn hierover nog gesprekken gaande. Tot aan de verhuizing wordt voor alle cliënten overbruggingszorg geregeld.
Wat vindt u ervan dat de locatie van Reinaerde in Appelscha zich vooral richt op ouderen met psychogeriatrische problematiek, terwijl de cliënten van Reinaerde locatie Woerden dertigjarigen zijn met een fysieke beperking?
Ik deel het uitgangspunt dat er zoveel mogelijk moet worden gekeken naar een woonplek die zo goed mogelijk aansluit bij de doelgroep. Voorop staat echter dat deze zorgintensieve cliënten de medische en verpleegkundige zorg krijgen die aansluit bij hun specifieke ondersteuningsvraag. Het bleek helaas niet mogelijk de zorg voor deze cliënten in de nabijheid van Woerden te realiseren. Maar geen van de cliënten hoeft naar Friesland, Drenthe of Overijssel te verhuizen.
Klopt het dat de locatie Ruinerwold een zorgboerderij is op afstand van het dorp, terwijl in Woerden deze cliënten op rij-afstand met de rolstoel van het winkelcentrum wonen en dat zelfs het stadscentrum voor de meesten van hen bereikbaar is?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u het uitgangspunt dat als er gekeken moet worden naar een passende vervolgplek voor deze specifieke doelgroep, dit aan moet sluiten bij de doelgroep (jonge mensen met een fysieke beperking) en dat de tijd moet worden genomen een passende plek te zoeken en/of te bieden?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u al een reactie op de brief van de gemeente Woerden d.d. 19 november 2019 naar aanleiding van het besluit dat de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de procedurevergadering van 4 december jl. heeft genomen?
Ik heb kennisgenomen van de zorgen die door de gemeente in deze brief zijn geuit over de verhuizing en het zoekproces naar een goede plek voor de betrokken bewoners. Ook heb ik kennisgenomen van de reactie van Reinaerde op deze brief. Ik kan mij vinden in de reactie en handelwijze van Reinaerde. Samen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd heb ik de ontwikkelingen intensief gevolgd en ben ik met verschillende betrokken partijen in overleg gegaan.
Het rapport van de Inspectie Gezondheid en Jeugd inzake DeSeizoenen |
|
Maarten Hijink , Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Herinnert u zich nog uw antwoorden op onze eerdere vragen over DeSeizoenen naar aanleiding van het IGJ-rapport waarin u aangaf dat voor het eind van het jaar 2019 er een definitief besluit zou worden genomen over de wijze waarop de bestuursstructuur (personele unie) van DeSeizoenen en Care Shared wordt aangepast? Het is nu begin 2020, hoe ziet de definitieve bestuursstructuur eruit?1
Ja, ik herinner mij de eerdere beantwoording.
Momenteel is er nog sprake van een personele unie binnen de besturen van DeSeizoenen en CSS. DeSeizoenen heeft begin januari 2020 aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) laten weten welke oplossingsrichting zij ziet voor het opheffen hiervan. Hierover wordt door DeSeizoenen met betrokken partijen aan overeenstemming gewerkt. Zij heeft hierbij te maken met verschillende factoren, partijen en afhankelijkheden, zoals het wijzigen van de statuten. Zij streven ernaar de personele unie uiterlijk per 1 juli 2020 te beëindigen, wat gegeven de genoemde factoren een aannemelijk tijdpad is.
Heeft de Inspectie Gezondheid en Jeugd (IGJ) in het kader van het onderzoek naar de dienstenconstructie van DeSeizoenen een gesprek gehad met de cliëntenraad? Zo nee, waarom niet?
Uit navraag bij de IGJ blijkt dat voor de start van het onderzoek naar de dienstenconstructie de IGJ en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gezamenlijk met de Centrale Cliëntenraad (CCR) hebben gesproken. Signalen van zowel de CCR, de media als van een melder heeft de IGJ betrokken bij haar onderzoek naar de dienstenconstructie.
Heeft de IGJ ook onderzoek gedaan of Vastgoed DeSeizoenen en/of Care Shared Services Services (CSS) winst of dividend heeft uitgekeerd aan zijn aandeelhouders in 2016 t/m 2017? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was daarvan de omvang?
In beide gevallen gaat het om rechtspersonen waaraan DeSeizoenen B.V. activiteiten uitbesteedt die niet onder de toepassing van het huidige winstverbod van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) vallen. De IGJ heeft daarom geen onderzoek gedaan naar winst- of dividenduitkering bij Vastgoed DeSeizoenen B.V. en Care Shared Services B.V.
Met het aangekondigde wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders wordt de mogelijkheid geïntroduceerd om voorwaarden te stellen aan winstuitkering door hoofd- en onderaannemers in de extramurale zorg en onderaannemers in de intramurale zorg. De aard van de voorwaarden en het tijdstip van inwerking treden kan variëren per deelsector en wordt gekoppeld aan het zich voordoen van excessen en de noodzaak die tegen te gaan, respectievelijk te voorkomen. Daarnaast wordt bezien of er een norm geïntroduceerd moet worden voor een maatschappelijk maximaal aanvaardbare dividenduitkering. Daarnaast zal een wettelijke verplichting voor zorgaanbieders om elke vorm van belangenverstrengeling binnen hun organisatie te voorkomenworden geïntroduceerd.
Heeft CSS het geld dat DeSeizoenen in de periode 2016 t/m 2017 heeft verstrekt aan CSS voor een substantiële ICT-investering, al teruggestort aan DeSeizoenen?
Ja, deze investering is door CSS in 2017 teruggestort aan De Seizoenen. In haar rapportage stelt de IGJ hierover (citaat): «De inspectie leest in de jaarrekening van DeSeizoenen 2017 dat er onder de post «financiële vaste activa» in 2017 voor een bedrag van € 956.225 is afgelost. De aflossing betreft het terugdraaien van de eerder door DeSeizoenen aan CSS verstrekte lening». 2
Zou de Belastingdienst een uitspraak kunnen doen over conclusie drie van het IGJ-rapport over DeSeizoenen, die luidt dat het voor in- en externe toezichthouders en andere belanghebbenden niet mogelijk is om de kosten te beoordelen die gepaard gaan met de dienstverlening van CSS?
In haar rapport stelt de IGJ dat DeSeizoenen in de periode 2016–2017 op het onderdeel transacties met verbonden partijen (CSS) niet transparant is geweest over de bedragen die DeSeizoenen voor de dienstverlening door CSS was verschuldigd. Er is voor mij op dit moment geen aanleiding om de Belastingdienst te verzoeken of zij hier een uitspraak over zou kunnen doen. Zie voorts mijn antwoord op vraag 7.
Aan hoeveel andere organisaties verleende CSS haar diensten naast die aan de DeSeizoenen? Kunt u dat inzichtelijk maken zowel in aantal als in aandeel van de omzet?
Dit is niet mogelijk, CSS is geen WTZi-toegelaten zorgaanbieder en valt buiten het primaire toezicht van de IGJ. De IGJ heeft zich daarom bij het onderzoek naar DeSeizoenen gericht op de transparantie van de transacties met CSS (marktconformiteit en verantwoording).
Uit navraag bij DeSeizoenen blijkt dat CSS DeSeizoenen desgevraagd heeft medegedeeld dat thans ruim 90% van haar omzet wordt behaald met hoofdzakelijk (bedrijfsvoerings- en facilitaire) diensten aan DeSeizoenen.
Klopt het dat bij het onderzoek naar Zorggroep Alliade ook gebruik is gemaakt van informatie die is verstrekt door de Belastingdienst? Zo ja, is er bij het onderzoek naar DeSeizoenenook gebruik gemaakt van informatie die is verstrekt door de Belastingdienst en waarom lezen we daarvan niets?
Op verzoek van de IGJ heeft de Belastingdienst – met toestemming van de Minister van Financiën – informatie aan de IGJ verstrekt die noodzakelijk was voor het tweede onderzoek naar goed bestuur bij Zorggroep Alliade. Het onderzoek van de IGJ naar de dienstenconstructie van DeSeizoenen B.V. gaf geen aanleiding om de Belastingdienst te verzoeken fiscale informatie met de IGJ te delen.
Ook na kennisname van de uitspraak op 23 januari 2020 van de Ondernemingskamer Amsterdam van het verzoekschrift van de CCR met betrekking tot de vastgoedconstructie van DeSeizoenen ziet de IGJ geen aanleiding voor nader (boeken)onderzoek waarvan een verzoek tot het delen van informatie door de Belastingdienst een onderdeel kan zijn.
Wat is het bedrag dat gespendeerd is aan advocaatkosten door DeSeizoenen in verband met het dispuut van de directie met de Centrale Cliëntenraad bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam?
DeSeizoenen heeft aangegeven in haar jaarrekeningen verantwoording af te leggen over de besteding van de aan haar toevertrouwde middelen. Zij doet geen nadere mededelingen over betalingen aan specifieke crediteuren.
Desgevraagd heeft zij wel aangegeven dat de kosten van het verweer tegen de door de Centrale Cliëntenraad aangespannen procedures ten laste komen van de Directiebegroting en drukken op het resultaat van de gehele instelling.
Klopt het dat deze advocaatkosten betaald worden uit het bedrag dat DeSeizoenen ontvangt voor het verlenen van zorg?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat DeSeizoenen een melding moet maken bij het zorgkantoor wanneer er gevaar voor een faillissement van de instelling zou zijn?
Het is de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders zelf om tijdig maatregelen te nemen om financiële problemen aan te pakken en hierover in overleg te treden met hun stakeholders. Van zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders wordt verwacht dat zij zorgen over de continuïteit van de zorg die verleend wordt, melden bij de NZa. De NZa monitort vervolgens of deze de nodige maatregelen nemen om continuïteit van zorg te borgen. Als het moet komen tot afbouw c.q. verplaatsing van zorg, dan ziet de NZa er samen met IGJ op toe dat dit proces zorgvuldig verloopt en dat alle belanghebbenden adequaat worden geïnformeerd. Pas op het moment dat de IGJ en NZa desondanks risico’s zien voor de kwaliteit en/of continuïteit van de patiëntenzorg wordt dit gemeld bij VWS.
Heeft DeSeizoenen zich reeds gemeld bij het zorgkantoor voor een dergelijke melding?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat de directie richting een deel van de cliënten en hun ouders aangeeft dat DeSeizoenen failliet zou gaan door de hoge advocaatkosten die gemaakt moeten worden in verband met het dispuut met de Centrale Cliëntenraad?
De IGJ heeft contact gehad met een cliëntvertegenwoordiger die dit signaal heeft afgegeven aan de IGJ. Het signaal komt echter niet overeen met de bedrijfsmatige informatie over DeSeizoenen waarover de IGJ op dit moment beschikt. Ook komt het signaal niet overeen met informatie uit andere bronnen waarover de IGJ beschikt, zoals uit gesprekken met andere vertegenwoordigers van DeSeizoenen. Tevens blijkt uit navraag bij de NZa dat zij geen signalen over mogelijke continuïteitsproblemen bij DeSeizoenen heeft ontvangen.
DeSeizoenen zelf heeft aangegeven dat van een dreigend faillissement geen sprake is en dat de directie hier dan ook niet over gesproken heeft met cliënten en hun verwanten. DeSeizoenen heeft wel aangegeven dat juridische procedures in haar ogen niet leiden tot oplossingen in het geschil met de Centrale Cliëntenraad en dat deze gezien de tijd, aandacht en kosten die hier mee gemoeid zijn ook niet in het belang van cliënten en medewerkers zijn.
Ook een groep ouders heeft zich recent tot mij gericht met de melding dat zij zich niet herkent in de indruk die gewekt wordt. Zij geven aan dat zij niet onder druk gezet worden door de directie van DeSeizoenen om de Centrale Cliëntenraad ertoe te bewegen haar procedures te staken.
Klopt het dat de directie van DeSeizoenen daarom cliënten en ouders verzoekt om aan te geven dat de Centrale Cliëntenraad haar juridische procedure moet staken, omdat anders de organisatie failliet zou gaan? Zou u, indien u hierover geen signalen heeft ontvangen, bereid zijn om bij cliënten en ouders hierover navraag te doen?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe beoordeelt u het dat een directie kwetsbare mensen onder druk zet met de dreiging dat ze hun woning en verzorging kwijt zullen raken?
Zie antwoord vraag 12.
De sluiting van jeugdzorginstelling Hoenderloo Groep |
|
René Peters (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Personeel Hoenderloo Groep: «Sluiting te wijten aan falend bestuur»»1 en de brief van de Ondernemingsraad(jeugdzorg) en de Medezeggenschapsraad (onderwijs) van de Hoenderloo groep?2
Ja.
Heeft de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) eerder signalen ontvangen dat er meerdere malen situaties zijn geweest waarin de geboden ondersteuning aan cliënten ernstig tekort schoot? Zo ja, wat is er met deze signalen gedaan?
De IGJ heeft sinds 2016 meermaals tekortkomingen geconstateerd wat betreft de kwaliteit van zorg bij De Hoenderloo Groep1. Eind 2018 deed de IGJ een onderzoek bij de Hoenderloo Groep (DHG) naar aanleiding van signalen in de media en de eigen berichtgeving van DHG hierover richting de inspectie. De signalen betroffen de toepassing van een strafmaatregel, de zogenoemde stilzitmaatregel, binnen de leefgroepen van DHG, locatie Deelen. De inspectie ontving ook enkele signalen van ouders over een repressief klimaat op de locatie van DHG in Deelen.
De inspectie besloot tot een gericht onderzoek naar de toepassing van repressieve maatregelen bij DHG, locatie Deelen. De inspectie concludeerde in dit onderzoek dat op een aantal groepen voor open en gesloten jeugdhulp strafmaatregelen zijn toegepast door pedagogisch medewerkers die niet voldeden aan de eisen die de Jeugdwet hieraan stelt. Tevens handelde DHG niet op methodische wijze en volgens een effectief bevonden methode. Verder oordeelde de inspectie dat verbetering nodig was op het gebied van het realiseren van een passend leefklimaat op de leefgroepen van DHG, het vergroten van deskundigheid van medewerkers op het gebied van de-escalerend en responsief werken en het benutten van klachten en systematische informatie over de kwaliteit van de hulp zodat passende verbetermaatregelen getroffen zouden worden.
De IGJ verzocht DHG om een concreet verbeterplan op te stellen voor niet alleen locatie Deelen, maar ook de andere locaties. DHG heeft een integraal verbeterplan opgesteld met hierin tevens de verbetermaatregelen die nodig zijn om de in 2017 en 2018 door de inspectie geconstateerde tekortkomingen op te heffen op het gebied van de gespecialiseerde hulp aan (vermoedelijke) slachtoffers van mensenhandel en loverboys. De inspectie heeft het verbeterplan beoordeeld en concludeerde dat het verbeterplan voldoende volledig en realistisch was. Op basis van de verbetermaatregelen die DHG op dat moment reeds in gang had gezet, had de inspectie vertrouwen dat DHG verdere verbetering op de geconstateerde punten kon realiseren.
Op dit moment is de IGJ bezig met een onderzoek bij de Hoenderloo groep. De aanleiding voor dit onderzoek was om de hiervoor genoemde verbetering te toetsen. In de afgelopen periode heeft de IGJ ook enkele signalen ontvangen over de kwaliteit van zorg en de interne organisatie en aansturing van Pluryn. De inspectie betrekt deze signalen in haar toezicht. De resultaten daarvan worden naar verwachting begin 2020 gepubliceerd.
Stel dat medewerkers constateren dat de geboden ondersteuning aan cliënten tekort schiet in een jeugdzorginstelling, wat kunnen zij dan doen met deze constateringen?
Als medewerkers een klacht hebben, moet dit in eerste instantie gemeld worden binnen de instelling. Indien zij geen gehoor voor hun klacht vinden binnen de instelling waarvoor ze werken, kunnen ze (anoniem) een melding doen bij de IGJ.
Bent u het eens met de opmerking van lector Peer van der Helm «Dit systeem moet je echt niet meer willen. Ik ben blij dat Hoenderloo sluit»?3
In het bewuste interview staat dat lector Peer van der Helm met lede ogen aanziet hoe kwetsbare jongeren maanden in separeercel of vastgebonden liggen. Dan volgt het aangehaalde citaat. In die context ben ik het eens met Peer van der Helm dat we het systeem moeten veranderen. Daarom hebben we in het programma Zorg voor de Jeugd het doel opgenomen dat ook jeugdigen als ze uit huis geplaatst moeten worden ze zo thuis mogelijk moeten wonen. Dat houdt ook in dat we naar een minder repressief systeem moeten gaan. De doelstelling uit het plan De best passende zorg voor kwetsbare jongeren is het aantal gedwongen afzonderingen zoveel mogelijk terug te dringen.
Hoe beoordeelt u het dat de Ondernemingsraad meerdere malen heeft aangegeven risico’s te zien in het werken volgens het principe van zelfsturing zonder manager, maar dat noch de Raad van Bestuur, noch de directie daar voldoende op acteerden?
Herkent u het beeld dat de Ondernemingsraad en de Medezeggenschapsraad schetsen dat er op financieel gebied sprake was van het «ontbreken van voldoende kostenbewustzijn»?
Welke acties heeft de Raad van Toezicht ondernomen naar aanleiding van de heldere signalen over de zorgen van de Medezeggenschapsraad?
Indien het beeld wat de Ondernemingsraad en de Medezeggenschapsraad schetsten waar is, had het dan in de rede gelegen dat de Raad van Toezicht actie had ondernomen?
Daar waar in de brief van de Ondernemingsraad en de Medezeggenschapsraad te lezen valt dat er vertrouwen is in de nieuwe voorzitter van de Raad van Bestuur, kunt u aangeven of de vorige leden van de Raad van Bestuur nog actief zijn in de zorg en, zo ja, in welke hoedanigheid?
Indien een Raad van Toezicht tekortschiet, wat zijn dan de consequenties voor de leden van een dergelijk tekortschietende Raad van Toezicht?
In het algemeen is een raad van toezicht zelf verantwoordelijk voor haar eigen functioneren en moet zij haar functioneren ook periodiek toetsen. Ik vind het belangrijk dat raden van toezicht kritisch zijn op hun eigen functioneren. Externe evaluatie kan een goed middel zijn om blinde vlekken of lacunes in beeld te krijgen. De Nederlandse Vereniging van Toezichthouders in Zorg en Welzijn (NVTZ) hebben het programma Goed Toezicht ontwikkeld om raden van toezicht hierbij te ondersteunen.
Wat is de ontwikkeling van de tarieven geweest in de jeugdzorg sinds 2015?
Er is geen overall beeld te geven van de ontwikkeling van de tarieven in de jeugdzorg sinds 2015. Deze ontwikkeling zal daarnaast per aanbieder, zorgvorm en gemeente verschillen, en is mede afhankelijk van de inhoudelijke afspraken die tussen gemeenten en aanbieders gemaakt worden.
Klopt het dat Pluryn in 2016 en 2017 nog respectievelijk 4,5 en 4,8 mln «winst» in de boeken konden schrijven?
In de gegevens die Pluryn heeft aangeleverd voor het Jaardocument Maatschappelijke verantwoording staat een positief resultaat van afgerond 4,5 miljoen euro in 2016 en afgerond 4,9 miljoen euro in 2017.
Klopt het dat in 2018 er sprake was van een verlies van 15 mln?
In de gegevens die Pluryn heeft aangeleverd voor het Jaardocument Maatschappelijke verantwoording staat een negatief resultaat van 15,6 miljoen euro.
Klopt het dat het percentage werknemers in de flexibele schil in 2017 20% was en in 2018 21,8%, zodat er nauwelijks een toename was van het aantal «dure uitzendkrachten»?
Pluryn heeft aangegeven dat de flexibele schil deels bestaat uit een eigen invalpool en deels uit in te huren uitzendkrachten. De eigen invalpool van Pluryn wordt volgens hen kleiner en het beroep dat gedaan wordt op dure uitzendkrachten of ZZP’ers wordt groter, met name bij De Hoenderloo Groep.
Klopt het verder dat het ziekteverzuim in 2018 juist daalde ten opzichte van 2017?
Pluryn heeft aangegeven dat dit niet klopt. Op basis van de gegevens die Pluryn heeft aangeleverd voor het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording bedroeg het ziekteverzuimpercentage 6,8% in 2018. Dat is een stijging met 2017, waarin het verzuim volgens het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording 5,9% betrof.