Het bericht Komt de JSF er en gaat de 'koningin?’ |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Komt de JSF er en gaat de koningin»?1 Waarin de doorgaans goed geïnformeerde journalist Paul Jansen op basis van signalen uit zijn netwerk in de Haagse politiek vooruit blikt op het jaar 2013?
Ja.
Is de suggestie in het artikel waar dat het kabinet overweegt om de Europese 3%-eis los te laten? Hoe verhoudt dit voornemen zich tot uitspraken van vice-premier Asscher die op 29 december 2012 in de Telegraaf nog hamerde op het belang van strikte begrotingsdiscipline? Kunt u concreet aangeven of het kabinet een overschrijding van de 3%-grens voor 2013 en/of 2014 aanvaardbaar vindt?
In het Regeerakkoord en de begrotingsregels is afgesproken dat de Europese begrotingsafspraken leidend zijn. Het kabinet houdt zich aan de afspraken van het Stabiliteits- en Groeipact.
Is de bewering in het artikel juist dat er tijdens de formatie reeds afspraken zijn gemaakt over mogelijke aanvullende maatregelen in het kader van tekortreductie, in het bijzonder een nullijn in de zorg en het niet-indexeren van belastingschijven?
De bewering in het artikel is onjuist, dergelijke afspraken zijn niet gemaakt tijdens de formatie.
Is er tijdens de formatie een reservelijst opgesteld van lastenverzwaringen en bezuinigingen die doorgevoerd worden als het kabinet besluit tot extra maatregelen om het begrotingstekort terug te dringen? Zo ja, waarom is het bestaan van een dergelijke afspraak tot op heden steeds ontkend? Bent u bereid om deze lijst openbaar te maken?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er bij de formatie nog andere afspraken gemaakt die niet in het regeerakkoord staan vermeld, maar die wel in een side-letter of op een andere manier zijn vastgelegd? Zo ja, bent u bereid om deze afspraken openbaar te maken?
Er zijn geen aanvullende afspraken gemaakt.
De Nationale Hypotheekgarantie |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Eddy van Hijum (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kunt u vanaf 1 januari 2010 per kwartaal aangeven:
Dit zijn de cijfers per peildatum 19 januari 2013 (jaarafsluiting 2012). Bij de cijfers betreffende de gehonoreerde verliesdeclaraties van 2012 dient te worden bedacht dat op de peildatum nog 134 dossiers in behandeling zijn. Daarnaast kunnen bezwaarschriften van geldgevers nog leiden tot het alsnog honoreren van de verliesdeclaratie.
Dit zijn de cijfers per peildatum 19 januari 2013 (jaarafsluiting 2012). Bij de cijfers betreffende de gehonoreerde verliesdeclaraties van 2012 dient te worden bedacht dat op de peildatum nog 134 verliesdeclaraties in behandeling zijn. Daarnaast kunnen bezwaarschriften van geldgevers er toe leiden dat alsnog geen finale kwijting wordt verleend. Daarentegen kunnen bezwaarschriften van geldnemers er toe leiden dat alsnog wel finale kwijting wordt verleend.
Bovengenoemde cijfers zijn niet per kwartaal beschikbaar zijn.
c) Het WEW maakt alleen onderscheid tussen onderhandse verkoop en executoriale verkoop. Onderstaand treft u betreffende gegevens aan.
Dit zijn de cijfers per peildatum 19 januari 2013 (jaarafsluiting 2012). Bij de cijfers betreffende de gehonoreerde verliesdeclaraties van 2012 dient te worden bedacht dat op de peildatum nog 134 dossiers in behandeling zijn. Daarnaast kunnen bezwaarschriften van geldgevers nog leiden tot het alsnog honoreren van de verliesdeclaratie.
Kunt u aangeven tegen hoeveel procent van de WOZ-waarde woningen verkocht zijn voor elk van de mogelijke wijze van verkopen (het liefst per jaar uitgesplitst)?
Zowel bij het aangaan van leningen met NHG als bij de gedwongen verkoop wordt niet gewerkt met de WOZ-waarde doch met de marktwaarde. Deze dient te blijken uit een taxatierapport. Daarom zijn deze gegevens bij het WEW niet bekend.
Hoe vaak heeft in 2012 een geldgever een aanvraag gedaan tot executoriale verkoop en in hoeveel gevallen is die toestemming verleend en geweigerd?
De ervaring tot nog toe is dat in ongeveer de helft van de voorgelegde gevallen kan worden afgezien van een executoriale verkoop met als resultaat dat in ongeveer 40% van de gevallen de woning in eigendom kan worden behouden en in ongeveer 60% van de gevallen de woning onderhandse wordt verkocht.
Op dit moment zijn hierover geen exacte gegevens voorhanden bij het WEW. Het beleid bij het WEW om zo veel mogelijk executoriale verkopen te voorkomen is in de loop van 2012 geïntensiveerd. Er wordt ingezet op mogelijkheden om de woning in eigendom te behouden. Indien dit niet mogelijk is, wordt gestuurd op een onderhandse verkoop in plaats van een executoriale verkoop. Mede vanwege de intensivering van het beleid in deze, evenals de hiervoor benodigde herinrichting van processen en ICT zullen hierover pas de komende maanden cijfers beschikbaar komen.
Hoe vaak heeft in 2012 een geldgever een aanvraag gedaan tot onderhandse verkoop en in hoeveel gevallen is die toestemming verleend en geweigerd?
Het WEW geeft aan hierover geen gegevens te hebben. Tot en met 2012 behoefde de geldgever geen toestemming te vragen voor een onderhandse verkoop. Met ingang van 1 januari 2013 is de regelgeving aangescherpt. De geldgever heeft thans in alle gevallen toestemming nodig indien de verkoopprijs lager is dan 95% van de marktwaarde.
Waarom hoeft geen toestemming gevraagd te worden voor gedwongen onderhandse verkoop?
Met ingang van 1 januari 2013 is de regelgeving aangescherpt. De geldgever heeft in alle gevallen toestemming nodig indien de verkoopprijs lager is dan 95% van de marktwaarde.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of een geldgever zich maximaal en aantoonbaar ingespannen heeft voor het beperken van het verlies bij verkoop van een woning en gehandeld heeft met inachtneming van de alsdan geldende Gedragslijn Intensief Beheer? Gebeurt dit bij elk dossier, gelet op artikel B10 Algemene Voorwaarden NHG?
Bij elke schadedeclaratie vindt een controle plaats of en in hoeverre de geldgever heeft gehandeld conform de op het desbetreffende dossier van toepassing zijnde voorwaarden en normen. Daarbij wordt tevens aan de hand van het dossier bezien of en in hoeverre de geldgever zich voldoende heeft ingespannen om het verlies te voorkomen danwel zo veel mogelijk te beperken. De Gedragslijn Intensief Beheer is geïntroduceerd per 1 januari 2013. Daarom is hiermee nog geen ervaring opgedaan.
Hoe vaak is een claim van een geldverstrekker op NHG geweigerd en op welke gronden is dit gebeurd?
Dit zijn de cijfers per peildatum 19 januari 2013 (jaarafsluiting 2012). Bij de cijfers betreffende de gehonoreerde verliesdeclaraties van 2012 dient te worden bedacht dat op de peildatum nog 134 dossiers in behandeling zijn. Daarnaast kunnen bezwaarschriften van geldgevers nog leiden tot het alsnog honoreren van de verliesdeclaratie.
Indien de geldgever niet heeft gehandeld conform de op het desbetreffende dossier van toepassing zijnde voorwaarden en normen en de geldgever heeft zich niet voldoende ingespannen het verlies te voorkomen danwel te beperken, kan de declaratie worden afgewezen. De belangrijkste afwijzingsgronden zijn dat sprake is van een niet toegestane BKR-codering, de aanlevering van een incompleet dossier of dat sprake is van een opschortende voorwaarde. Een opschortende voorwaarde is bijvoorbeeld van toepassing indien men een woning heeft aangekocht terwijl men nog een andere woning in eigendom heeft. In dat geval is pas sprake van een borgstelling nadat de eerste woning is verkocht. Indien bij de verliesdeclaratie blijkt dat de eerste woning nog steeds in eigendom is, is de borgstelling dus niet in werking getreden en wordt de verliesdeclaratie afgewezen.
Bij het aantal afgewezen verliesdeclaraties over 2012 dient de kanttekening te worden gemaakt dat een afwijzing van een incompleet dossier in een later stadium alsnog kan leiden tot het alsnog op basis van een compleet dossier honoreren van dat dossier.
Wat is het maximale risico dat de Staat en daarmee de belastingbetaler loopt door de achtervangpositie in de NHG?
Per 31 december 2012 staat het WEW borg voor in totaal € 149 miljard aan lopende hypothecaire leningen (gegarandeerde vermogen). Het risico voor de Staat is aanzienlijk lager dan dit bedrag, want
Executieveilingen en onderhandse executies |
|
Eddy van Hijum (CDA), Raymond Knops (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Huizen zijn goedkoper op executieveiling»1 en het onderliggende onderzoeksrapport «Executieveilingen: verbeteren of voorkomen?»2
Ja.
Ja.
Kunt u reageren op de bevindingen? Kunt u het grote verschil tussen transactieprijs via de executieveiling (gemiddeld 40% lager dan de marktwaarde) en de onderhandse verkoop (gemiddeld 14% lager dan de marktwaarde) verklaren? Kunt u het verschil tussen deze korting bij Nederlandse executieveilingen en die bij veilingen in het buitenland verklaren?
Het is bekend dat de transactieprijs via de veiling lager is dan bij onderhandse verkoop. Een verklaring voor dit verschil is dat op een executieveiling huizen binnen een korte tijdspanne moeten worden verkocht, waardoor de prijs lager wordt. Verder zijn er bijkomende kosten bij aankoop van een woning op een veiling. Bij onderhandse verkoop bestaan de bijkomende kosten voor de koper uit de van te voren bekende overdrachtsbelasting en notariskosten. Bij executieveilingen komen hierbij voor de koper veilingkosten en eventuele achterstallige betalingen voor onder andere belastingen of vereniging van eigenaren. Bovendien is vaak niet duidelijk in welke staat de woning zich bevindt, of de bewoner vrijwillig uit de woning zal vertrekken en of er nog huurders aanwezig zijn. Tevens zijn de banken terughoudend met de financiering van een woning die gekocht wordt op de veiling. Deze risico’s zullen door de potentiële koper in zijn bod worden betrokken. De genoemde factoren zijn voor het kabinet aanleiding geweest om met het wetsvoorstel verbetering executieveilingen de informatievoorziening te verbeteren, de kosten voor kopers te beperken en de procedure voor ontruiming te vereenvoudigen (Kamerstukken II 2012–13, 33 484, nr. 2). Het tweede deel van de beantwoording van de vraag treft u in het antwoord van vraag 3 aan.
Wat zijn de ervaringen in landen als de VS, Spanje en Ierland met executieveilingen? Zorgen daar de wettelijke kaders voor een betere prijs bij dergelijke veilingen?
Er is geen recente informatie beschikbaar over specifieke ervaringen in andere landen. Uit een eerder verricht rechtsvergelijkend onderzoek naar executoriale verkoop van woningen in de EU-lidstaten3 komt wel naar voren dat de procedures en de effectiviteit en efficiëntie sterk verschillen. De Nederlandse procedures springen er in lengte en flexibiliteit positief uit. De opbrengst van een huis op de Nederlandse executieveiling ligt wel lager dan in andere Europese landen. Of dat samenhangt met het wettelijke kader is niet bekend. Voor veel landen, waaronder Nederland, geldt dat de opbrengst van de verkoop van een huis op de executieveiling onder de marktwaarde van de woning ligt.
Kunt u verklaren waarom het aantal executieveilingen recent is gedaald, terwijl het economisch gezien in Nederland minder gaat en er meer mensen in betalingsproblemen komen?
Zoals uit de cijfers van het Kadaster naar voren komt (zie het antwoord op vraag 25) is het totale aantal executieveilingen over 2012 gedaald ten opzichte van 2011. Dit zou het eerste resultaat kunnen zijn van de inzet van het Waarborgfonds Eigen Woningen als de uitvoerder van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG), de banken en overige financiële instellingen om te voorkomen dat woningen op de veiling worden aangeboden. De financiële instellingen besteden meer aandacht aan vroegtijdige signalering van betalingsproblemen en trachten door begeleiding van de consument, financieel beheer, schuldsanering en dergelijke gedwongen verkopen te voorkomen. Indien gedwongen verkoop toch noodzakelijk blijkt dan tracht men een executieveiling te voorkomen en door middel van een onderhandse verkoop de opbrengst van de verkoop te optimaliseren.
Heeft u gegevens over het aantal (vrijwillige) onderhandse verkopen? Is er sprake van een grote toename van dit soort van verkopen en op welke wijze is deze toename te verklaren? Kunt u hierbij reageren op de bevindingen op basis van cijfermateriaal van het NHG dat in 2006 nog 48% van de observaties in de veilingzaal eindigde, terwijl dit aandeel in 2011 is teruggelopen tot slechts 24%?3 Vindt u deze ontwikkeling wenselijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Er zijn geen openbaar beschikbare gegevens over de aantallen onderhandse verkopen voor de gehele Nederlandse woningmarkt. Wel is informatie hierover beschikbaar voor NHG-hypotheken en hebben DNB en de AFM in 2012 kredietverstrekkers gevraagd naar het aantal onderhandse verkopen.
De Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) geeft aan dat door inspanningen (maatwerkoplossingen) van zowel het WEW als de kredietverstrekkers om de verkoop op de veiling te voorkomen in de afgelopen jaren, het aandeel gedwongen verkopen dat plaats vindt via de veiling bedroeg in de jaren 2003 tot en met 2005 ongeveer 70%. In 2006 en 2007 was het percentage 60% en daarna is het langzaam gaan verschuiven naar 40% en verder afgenomen naar 13% (zie ook de beantwoording van vraag 26).
De afname in het aantal executieveilingen bij de hypotheken met NHG is met het oog op het beperken van de restschuld wenselijk omdat de opbrengst van woningen op de veiling doorgaans lager is dan bij een onderhandse verkoop. Hiermee wordt een beroep op het fonds van de NHG zo veel mogelijk beperkt.
DNB en de AFM hebben 14 kredietverstrekkers informatie gevraagd over onderhandse verkopen in de periode 2008 t/m 2011. Een woningverkoop wordt door DNB en de AFM aangemerkt als een onderhandse verkoop als de transactie plaatsvindt nadat een betalingsachterstand is ontstaan van meer dan 90 dagen. Niet alle kredietverstrekkers hebben voor alle jaren informatie kunnen leveren. Hierdoor kunnen de uitkomsten afwijken van de markttotalen. De uitkomsten op jaarbasis staan in onderstaande tabel.
1.356
1.518
2.711
3.847
Het aantal onderhandse verkopen is op basis van deze gegevens gestegen in de afgelopen jaren. Deze trend lijkt zich ook in 2012 door te zetten. Van de Nederlandse Vereniging van Banken heb ik begrepen dat het aantal onderhandse verkopen in 2012 op 4.500 wordt geschat.
Hoeveel mensen krijgen te maken met gedwongen verkoop? Vindt u dat er genoeg gebruik wordt gemaakt van maatwerkoplossingen bij banken?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven bestaan er geen betrouwbare gegevens over het totale aantal gedwongen verkopen. Over maatwerkoplossingen bij de banken is mij de door het WEW geleverde informatie zoals onder vraag 5 en onder vraag 22 aangegeven informatie bekend.
Voorts kan ik u melden dat de AFM in 2012 onderzoek heeft gedaan naar de afhandeling van betalingsachterstanden bij hypotheken door kredietverstrekkers. Over de bevindingen zal de AFM binnenkort naar buiten treden. De AFM is van oordeel dat kredietverstrekkers een breed palet aan mogelijkheden hebben om met de klant tot een oplossing te komen en deze zouden ook passend ingezet moeten worden. De AFM heeft een aantal kredietverstrekkers hier al op gewezen.
In welke mate heeft de terugloop in executieveilingen te maken met het vertrouwen in veilingen en de prijs die daar tot stand komt?
Zoals in het antwoord op de vragen 2 en 5 is aangegeven, is bekend dat de opbrengst van de woning via de executieveiling lager is dan bij onderhandse verkoop. Het ligt daarom voor de hand dat zowel de geldgever als de consument zoekt naar alternatieven voor de veiling, zoals onderhandse verkoop.
Indien u niet over de nodige gegevens beschikt, bijvoorbeeld omdat deze niet door het kadaster worden bijgehouden, vindt u het dan wenselijk dat deze gegevens in de toekomst wel worden bijgehouden? En bent u in dat geval bereid om hier onafhankelijk onderzoek naar te doen?
Het aantal verkopen op executieveilingen wordt bij het Kadaster geregistreerd maar bij gedwongen verkopen wordt geen onderscheid gemaakt tussen een reguliere vrije verkoop van een woning en een gedwongen onderhandse verkoop. Het proces van gedwongen onderhandse verkoop kent veel gelijkenis met reguliere vrije onderhandse verkoop. Het onderscheid in transacties wordt niet bij het Kadaster geregistreerd. Het verkrijgen van data over gedwongen onderhandse verkopen is daarmee in de praktijk niet mogelijk. Ik zie onvoldoende meerwaarde in het bijhouden van die gegevens en ben niet voornemens zo’n onderzoek te doen.
Zijn er aanwijzingen dat in het afgelopen jaar het besluit van de NMa rondom executieveilingen (besluit 6538, 13 december 2011) positief effect heeft gehad op de toeloop richting veilingen en de prijsvorming?
De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) is in 2009 een kartelonderzoek gestart naar prijsafspraken bij executieveilingen. Inmiddels is het onderzoek afgerond en heeft de NMa eind 2011 aan 14 handelaren en onlangs aan nog eens 65 handelaren boetes opgelegd van in totaal € 10,4 miljoen. Er is geen onderzoek gedaan naar het effect van het NMa-onderzoek. De prijs op executieveilingen wordt door verschillende factoren beïnvloed, het gedrag van de handelaren is daar één van. Voor een betere werking van executieveilingen is het van belang dat veilingen transparanter worden en dat particuliere kopers meer kansen krijgen om mee te bieden. Handhavend optreden door de NMa draagt er ongetwijfeld toe bij dat handelaren op executieveilingen nu in concurrentie bieden. Ook het bij uw Kamer voorliggende wetsvoorstel ter verbetering van de executieveilingen (Kamerstukken II 2012–13, 33 484, nr. 2) draagt bevat maatregelen om de transparantie en competitie te bevorderen. Bovendien heeft de NMa een handleiding gepubliceerd met richtsnoeren voor het in concurrentie bieden op executieveilingen.5
Kunt u aangeven of de NMa nog steeds onderzoek doet naar kartelvorming bij executieveilingen en onderhandse verkopen? Vindt u dat de NMa deze markt nadrukkelijk in de gaten dient te houden gelet op het grote economische belang?
Het in 2009 gestarte mededingingsrechtelijk onderzoek van de NMa is met de recent genomen besluiten afgerond (zie voetnoot 5). De NMa zal ook in de toekomst in de gaten houden of de Mededingingswet bij executieveilingen wordt nageleefd. Zij zal zo nodig handhavend optreden.
Kunt u aangeven of de 56 door de NMa van kartelovertreding verdachte, en tot nu ca. 14 beboete, huizenhandelaren nog steeds actief zijn op executieveilingen en/of anderszins bijvoorbeeld via onderhandse executoriale biedingen? Wat vindt u hiervan?
Inmiddels heeft de NMa boetes uitgedeeld aan 65 andere handelaren, zodat in totaal 79 handelaren beboet zijn. Het mededingingsrecht is er niet op gericht partijen uit de markt te halen. De betreffende handelaren kunnen dus nog actief zijn op veilingen. Hierover bestaat bij dit kabinet geen informatie. Aangezien betreffende handelaren bestraft zijn voor hun handelen, staat het hun vrij opnieuw actief te zijn op onder andere executieveilingen. In dit kader verwijs ik ook naar de opmerking in het antwoord op vraag 9: «handhavend optreden door de NMa draagt er naar verwachting toe bij dat handelaren op executieveilingen nu in concurrentie bieden». Er bestaat daarom geen bezwaar tegen de deelname van beboete huiseigenaren op onder andere de veiling.
Bent u het eens dat er goed toezicht moet zijn op de partijen die van rechtswege betrokken zijn bij de verkoopprocedures na het inroepen van het recht op hypotheek (artikel 3:268 B), gelet op het belang bij makelaars en notarissen? Zo ja, op welke wijze is dit toezicht georganiseerd? En vindt u dit afdoende geregeld?
De notaris houdt als publiek ambtenaar onafhankelijk toezicht op de executieveiling. Zo heeft hij een rol bij de voorbereiding van de veiling, door bijvoorbeeld de veilingvoorwaarden te controleren. De notaris controleert verder of het bieden op de veiling eerlijk verloopt. Tot slot draagt hij zorg voor de levering van het verkochte goed aan de hoogste bieder. Dit betekent dat de notaris in de eerste plaats verantwoordelijk is voor een juist verloop van de executieveiling. De onderhandse executoriale verkoop staat uiteindelijk onder toezicht van de rechter, doordat de voorzieningenrechter van de rechtbank een onderhandse verkoop moet goedkeuren. De verdere afwikkeling van de onderhandse executoriale verkoop ligt in handen van de notaris. Indien er aanwijzingen zijn voor onrechtmatigheden, zoals kartelafspraken of strafbare feiten, dan kunnen de NMa of het Openbaar Ministerie worden ingeschakeld. Hiermee bestaat voldoende toezicht op de executie van het hypotheekrecht.
Kunt u aangeven op welke wijze de keuze tussen executieveiling of onderhandse verkoop wordt gemaakt? Is hierbij sprake van dwang of drang? Vindt u het wenselijk dat banken steeds meer mensen bewegen om te kiezen voor (vrijwillige) onderhandse verkoop vanwege de zeer lage opbrengst bij executieveilingen?
Het is in het belang van de bank en de consument om te streven naar een zo hoog mogelijke opbrengst wanneer een woning executoriaal moet worden verkocht. Hoe aan dit streven concreet invulling wordt gegeven, hangt af van het interne beleid van de banken en is verder afhankelijk van de situatie van de consument. Uiteraard heeft het de voorkeur als een keuze tussen de verkoop van een woning op de executieveiling en onderhandse verkoop tot stand komt na onderling overleg. In de praktijk komt het echter voor dat woningbezitters geen medewerking verlenen aan enige vorm van verkoop van de woning. Zoals in de beantwoording van vraag 2 en vraag 5 wordt aangegeven, is bekend dat in de huidige situatie de onderhandse verkoop doorgaans meer oplevert. Daarom is het redelijk dat financiële instellingen mensen stimuleren om te kiezen voor (vrijwillige) onderhandse verkoop. Het is echter aan de financiële instelling om, zo mogelijk in overleg met de woningbezitter, tot de meest gunstige keuze te komen. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 6 heeft de AFM in 2012 onderzoek gedaan naar de afhandeling van betalingsachterstanden. Ook de AFM heeft aangegeven van mening te zijn dat kredietverstrekkers die het klantbelang voorop stellen executieveilingen zoveel mogelijk zouden moeten vermijden met het oog op de lagere verwachte verkoopopbrengst.
In de brief over woningcorporaties (d.d. 14 december 2012, TK 29 453, nr. 284) heeft u aangegeven gegevens te vragen aan NVB en WEW over de restschuldproblematiek. Bent u ook bereid om de NVB te vragen naar het beleid rondom executieveilingen en onderhandse verkoop bij betalingsachterstanden? Bent u tevens bereid te vragen naar het beleid m.b.t. de verschillende regio's (krimp- en/of schaarsteregio's) en verschillende woninggebieden, gelet op de conclusie in het eerder genoemde rapport dat woningen in populaire wijken vaker onderhands worden verkocht, terwijl panden in mindere wijken sneller doorverwezen worden naar de veilingzaal? Vindt u dergelijk onderscheid legitiem en acceptabel? Heeft dit onderscheid geen zeer nadelige gevolgen voor de hypotheekhouders?
Zoals onder vraag 5 is aangegeven heeft het WEW gegevens verstrekt over de inspanningen die worden verricht bij betalingsachterstanden in geval van een hypotheek met NHG. Met betrekking tot uw vraag over het beleid van de banken rondom executieveilingen en onderhandse verkoop bij betalingsachterstanden is onder vraag 6 aangegeven dat de AFM in 2012 onderzoek heeft gedaan naar de afhandeling van betalingsachterstanden bij hypotheken door kredietverstrekkers en binnenkort met de resultaten naar buiten komt. Tevens wordt in de beantwoording van vraag 22 gemeld dat de NVB aangeeft dat hypotheekaanbieders in overeenstemming met de Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF) handelen.
Voor het overige is het aan de banken om te beoordelen hoe zij omgaan met betalingsproblematiek in de verschillende regio’s en woninggebieden.
Bent u bereid om ook bij het WEW navraag te doen over de ontwikkelingen van executoriale verkoop en onderhandse verkoop?
Het WEW verstrekt deze gegevens in haar openbare jaarverslag. Tevens bestaat er op dit punt reguliere informatie-uitwisseling tussen het WEW en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De ontwikkelingen op het gebied van executoriale verkoop van woningen met NHG worden uiteraard nauwlettend gevolgd.
Kunt u aangeven of het beleid de laatste tijd bij het WEW is aangescherpt? Zo ja, op welke wijze? Vindt u dat de balans tussen risico's voor het WEW (met achtervanger het Rijk) en voor de banken voldoende is geregeld?
De afgelopen jaren heeft het WEW haar beleid gericht op het voorkomen danwel beperken van de verliezen steeds verder aangescherpt. In samenwerking met de geldgevers wordt er op gestuurd om woningverkoop op de veiling te voorkomen. Dit beleid wordt in 2013 geïntensiveerd. Het WEW staat met de NHG borg voor de door de geldgevers met NHG verstrekte hypotheken. Dit betekent dat de verliezen van de geldgever op hypotheken met NHG door het WEW worden vergoed, ongeacht de vraag of de woning onderhands of via de veiling is verkocht. Er wordt nauw samengewerkt tussen het WEW en de geldgevers om de verliezen zo veel mogelijk te beperken en te voorkomen.
Bent u bereid om samen met WEW een analyse te maken van de ontwikkelingen van executies, gedwongen en (vrijwillige) onderhandse verkoop van de afgelopen (crisis-)jaren en deze analyse af te zetten tegen de ontwikkelingen eind jaren 1970/begin jaren 1980, gelet op mogelijke parallellen?
Gezien de verschillende achtergronden van het ontstaan van de huidige crisis (problemen bij de banken) en de crisis eind jaren zeventig/ begin jaren 80 (stagflatie en oliecrisis) is er geen meerwaarde in een dergelijke exercitie. De inspanningen van dit kabinet richten zich op de huidige ontwikkelingen en op welke wijze het overheidsbeleid een bijdrage aan oplossingen kan leveren.
Kunt u aangeven wat het juridische kader is bij onderhandse executoriale verkoop? Wat is hierbij de rol van de voorzieningenrechter? Is het mogelijk dat de rechter bij deze vorm van verkoop de verschillende belangen afweegt? Zo nee, vindt u dit niet wenselijk?
Bij de aankondiging van de executieveiling wordt aangegeven dat ook onderhands kan worden geboden, door middel van een aan de notaris gericht geschrift (artikel 547 Rv). Als de hypotheekhouder of de hypotheekgever besluit tot onderhandse verkoop, dan moet de koopovereenkomst door de voorzieningenrechter worden goedgekeurd (artikel 3:268 lid 2 BW). Hiertoe moet een verzoek vergezeld gaan van een volledige koopakte. Ook moeten eventuele andere ingekomen biedingen aan de voorzieningenrechter worden gemeld (artikel 548 Rv). Indien door de hypotheekhouder of hypotheekgever voor de afloop van de behandeling van het verzoek om onderhandse verkoop toe te staan, aan de rechter een gunstiger aanbod wordt voorgelegd, kan de rechter bepalen dat de verkoop overeenkomstig dat gunstigere aanbod zal geschieden. Met de belangen van alle betrokkenen wordt daarmee op adequate wijze rekening gehouden. De geplande veiling vervalt indien de rechter het verzoek tot goedkeuring van de koopovereenkomst inwilligt. Mocht de rechter geen goedkeuring verlenen, dan bepaalt de rechter een nieuwe dag waarop de veiling zal plaatsvinden (artikel 548 Rv).
Welke acties gaat u ondernemen om er voor te zorgen dat de restschuld na gedwongen onderhandse verkoop dan wel executieverkoop zo laag als mogelijk blijft? Welke aanpassingen in wet- en regelgeving zijn hiervoor nodig? Bent u van mening dat banken meer zorgvuldigheid dienen te betrachten en hoe gaat u dat bevorderen?
Het is ten eerste aan de geldverstrekkers hierin hun verantwoordelijkheid te nemen.
Naast het op dit moment bij uw Kamer voorliggende wetsvoorstel ter verbetering van de executieveilingen (Kamerstukken II 2012–13, 33 484, nr. 2) heeft het kabinet maatregelen genomen ten aanzien van de stapsgewijze afbouw van de LTV (Loan to Value) ratio’s en heeft dit kabinet de financiering van restschulden mogelijk gemaakt. Voorts zet dit kabinet met de maatregelen met betrekking tot de hypotheekrenteaftrek aflossing van de hypotheek weer centraal. Deze maatregelen tezamen zullen er in de toekomst toe leiden dat er minder restschulden zullen voorkomen.
Bent u verder van mening dat notarissen voldoende doen om er voor te zorgen dat de executieveilingen goed verlopen? Welke verbeteringen ziet u rondom de inzet van notarissen en hoe gaat u dit bevorderen? Bent u van mening dat het de taak is van notarissen om (vrijwillige) onderhandse verkoop te bevorderen of hebben zij een bredere taak- en doelstelling ook met het oog op de huizenbezitters die uit hun huis worden gezet? Kunt u dit toelichten? Bent u in gesprek met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie om het proces tot executieveilingen te verbeteren?
In het antwoord op vraag 18 is ingegaan op de rol van de notaris bij de executieveiling. Het is inherent aan de wettelijke executieprocedure dat de belangen van de schuldeiser een grote rol spelen. Het past binnen deze procedure dat de notaris alle relevante belangen -dus ook die van de huizenbezitter- in dit proces betrekt. Zo kan de notaris door middel van voorlichting aan de huizenbezitter wijzen op de voordelen van een onderhandse verkoop. Verder draagt de notaris er, in opdracht van de executerende partij, zorg voor dat de aankomende veiling aan een zo breed mogelijk publiek bekend wordt gemaakt en dat potentiële kopers van zoveel mogelijk informatie over het te verkopen object worden voorzien. In deze aankondiging wordt ook melding gemaakt van de mogelijkheid tot het doen van een onderhandse bieding. Het ligt, gezien de wettelijke taken van de notaris, niet voor de hand dat de notaris nauwer wordt betrokken bij de daadwerkelijke bevordering van de onderhandse verkoop. Voor dat doel kan uiteraard wel een makelaar worden ingeschakeld. Bij de voorbereiding van het wetsvoorstel (Kamerstukken 2012–13 33 484, nr. 2 e.v.) tot verbetering van de executieveilingen is de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) betrokken geweest. Ook los van dit wettelijke traject zijn door de betrokken partijen, zoals de KNB, initiatieven ontplooid om de executieveiling te verbeteren. Dit heeft onder meer geleid tot het concentreren van de openbare executoriale verkopen bij 16 regioveilingen, die op uniforme wijze opereren. Deze concentratie maakt het naar verwachting aantrekkelijker voor particulieren om deel te nemen aan een dergelijke veiling.
Bent u bekend met het feit dat banken/hypotheekverstrekkers gedragscode 15 hypothecaire financieringen veelal niet naleven. Welke maatregelen wilt u in dit kader treffen?
Bent u bekend met het feit dat banken en hypotheekverstrekkers ook bij tijdelijke betalingsachterstanden en in aantoonbaar oplosbare situaties toch overgaan tot executieverkoop en in dit kader zelfs door inhoudsdeskundigen aangedragen realistische integrale oplossingen en betaalvoorstellen ongegrond afwijzen evenals aanwezige andere voor de hand liggende oplossingen compleet buiten beschouwing laten? Wat vindt u van dit feit dat banken onderbouwde oplossingen die executieverkoop kunnen voorkomen onbeargumenteerd afwijzen? Zou het in deze financieel moeilijke tijden juist niet gewenst zijn en zeker ook van banken verwacht mogen worden (ook gezien het feit dat banken debet zijn aan de bankencrisis vanaf 2008) dat zij openstaan voor realistische oplossingen en pro-activiteit? Welke maatregelen en/of aanvullende wetgeving zou u kunnen treffen?
Artikel 15 van de GHF bepaalt dat aanbieders van hypothecair krediet bij (dreigende) betalingsproblemen eerst in overleg treden met de consument. Ik heb van de NVB begrepen dat zij zich niet herkent in het signaal dat banken dit artikel niet naleven. De NVB stelt dat een woning enkel via een executieveiling verkocht wordt als er geen andere oplossing meer mogelijk is. Dat kan bijvoorbeeld zo zijn als consumenten naar het buitenland zijn vertrokken of als consumenten op geen enkele andere manier willen meewerken aan een onderhandse verkoop. De NVB bestrijdt dan ook dat aanbieders niet in lijn met de GHF handelen en vroegtijdig aansturen op een executieveiling. Deze informatie komt overeen met de informatie die hierover in de beantwoording van vraag 4 en vraag 5 is gegeven.
Bent u bekend met het feit dat banken en hypotheekverstrekkers ook bij tijdelijke betalingsachterstanden en in aantoonbaar oplosbare situaties toch overgaan tot executieverkoop en in dit kader zelfs door inhoudsdeskundigen aangedragen realistische integrale oplossingen en betaalvoorstellen ongegrond afwijzen alsmede aanwezige andere voor de hand liggende oplossingen compleet buiten beschouwing laten? Wat vindt u van dit feit dat banken onderbouwde oplossingen die executieverkoop kunnen voorkomen onbeargumenteerd afwijzen? Zou het in deze financieel moeilijke tijden juist niet gewenst zijn en zeker ook van banken verwacht mogen worden (ook gezien het feit dat banken debet zijn aan de bankencrisis vanaf 2008) dat zij openstaan voor realistische oplossingen en pro-activiteit? Welke maatregelen en/of aanvullende wetgeving zou u kunnen treffen?
Zie antwoord vraag 21.
Bent u bekend met het feit dat woningen die via executieveiling en/of onderhandse executoriale verkoop verkocht worden direct erna doorverkocht worden voor bedragen die meer dan 50% van het executie bod/onderhandse executoriale bod bedragen? Bent u bekend met het feit dat in dit kader ook beide notariële leveringen (dus aan de huizenhandelaar en aan de volgende eigenaar) door een en dezelfde notaris worden gedaan; hetgeen 2 keer een transactie is van dezelfde woning in zeer korte tijd, waarbij de meeropbrengst niet ten goede komt aan de voormalig huiseigenaar/«geëxecuteerde». Wat vindt u hiervan?
Het is bekend dat in een enkel geval een woning direct wordt doorverkocht. Het feit dat een notaris in dit soort gevallen 2 keer bij de verkoop van dezelfde woning betrokken is, is op zichzelf genomen niet van belang. Zo’n doorverkoop zal vaker voorkomen naarmate een woning verder onder de prijs wordt verkocht. Hierbij speelt een rol dat de opbrengst van de woning bij verkoop op de veiling onder andere sterk door het moment van veilen wordt bepaald. Dit is inherent aan het systeem van veilingen. Een factor die van belang is, is het aantal bieders op de veiling. Als het aantal bieders laag is, zal ook de opbrengst achterblijven bij de verwachtingen. Tevens kan een hogere prijs bij het doorverkopen van een woning bijvoorbeeld worden verklaard doordat er na de aanvankelijke executieveiling meer bekend is geworden over de staat van het pand. Zo kan de staat van de woning beter zijn dan aanvankelijk werd gedacht. Daarnaast zijn de transactiekosten voor de koop van een woning op een executieveiling hoger dan die bij een reguliere koop. Bieders op een executieveiling houden rekening met de hiervoor genoemde risico’s en kosten bij het bepalen van hun bod.
Verder is van belang te melden dat de NMa boetes heeft opgelegd aan handelaren die de opbrengst op de executieveilingen kunstmatig laag hebben gehouden. Tevens zet het kabinet in om het aantal deelnemers aan de executieveilingen te vergroten, door het wetsvoorstel ter verbetering van de executieveilingen (Kamerstukken II 33 484, nr. 2). Het aantal gevallen waarin een huis direct na aankoop voor een onverklaarbaar hoge prijs wordt doorverkocht, zal naar verwachting door beide maatregelen worden verminderd.
Denkt u aan concrete wijzigingen in wet- en regelgeving om een en ander in het belang van mensen met een betalingsachterstand te verbeteren? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer deze tegemoet zien?
Het op dit moment bij uw Kamer aanhangige wetsvoorstel ter verbetering van de executieveilingen (Kamerstukken II 2012–13, 33 484, nr. 2) draagt er aan bij om de positie van mensen met een betalingsachterstand te verbeteren. Dit wetsvoorstel beoogt de opbrengst van een huis op de executieveiling te verbeteren wanneer een huiseigenaar vanwege betalingsachterstanden zijn huis gedwongen moet verkopen. Voorts is de rente op restschulden aftrekbaar gemaakt en hiernaast is er door dit kabinet voor gezorgd dat mensen, als ze met twee huizen zitten, nog een jaar extra de rente op 2 hypotheken af kunnen trekken, tot drie jaar na het jaar van de verhuizing. Deze maatregelen dragen bij aan lagere maandlasten voor huishoudens met restschulden. In de nieuwe regels voor aftrekbaarheid van de hypotheekrente is ook nog voorzien in een speciale regeling voor betalingsachterstanden. Onder voorwaarden leidt een periode waarin niet wordt afgelost niet tot het verlies van de aftrekbaarheid van de hypotheekrente. Het kabinet overweegt op dit moment geen aanvullende regelgeving.
Kunt u aangeven hoeveel woningen er verkocht zijn via executoriale verkoop per maand sinds 1 januari 2010?
Onderstaand is een weergave van de gegevens zoals deze bekend zijn bij het Kadaster.
206
189
228
189
170
195
241
134
54
220
232
128
2.186
393
15
270
223
222
224
222
144
66
226
281
384
2.670
149
167
259
226
269
229
259
170
91
225
259
185
2.488
Kunt u aangeven hoeveel woningen er verkocht zijn via onderhandse executoriale verkoop per maand sinds 1 januari 2010?
Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, bestaan hierover landelijk geen betrouwbare cijfers. Onderstaand is een weergave van de gegevens zoals deze van hypotheken met NHG op dit moment al bekend zijn.
1.220
878
342
1.819
1.404
415
3.067
2.731
336
Kunt u aangeven hoeveel woningeigenaars een betaalachterstand hadden op hun hypotheek, per maand sinds 1 januari 2010?
Onderstaand treft u het aantal bij de BKR geregistreerde kredietnemers met betalingsproblemen aan. Het BKR heeft ons laten weten dat alle betalingsachterstanden conform de Wet op het financieel toezicht (Wft) en het BKR Reglement gemeld worden, van 500 euro of meer en langer lopend dan 3 maanden. Consumenten met een betalingsachterstand van minder dan 3 maanden hebben dus geen negatieve registratie.
44.981
46.947
49.228
52.821
55.275
57.413
59.607
62.453
65.329
68.717
72.367
niet beschikbaar
De inzet van werkloze leermeesters in opleidingsbedrijven in de bouwsector |
|
Enneüs Heerma (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het pleidooi van de Stichting Samenwerkingsverband Praktijkopleiding Bouw Regio Twente (SSB Regio Twente) om werklozen in de bouw – met behoud van uitkering – te kunnen inzetten als leermeester?1
Ja.
Onderkent u dat als gevolg van de crisis er voor veel leerlingen in de bouw momenteel geen leerwerkplek is op een bouwplaats, waardoor grote groepen noodgedwongen praktijkinstructie krijgen in de werkplaatsen van opleidingsbedrijven?
Momenteel is er inderdaad een tekort aan stageplaatsen in de bouw waarvoor de economische crisis in grote mate verantwoordelijk is. Als gevolg van de economische crisis hebben bedrijven in deze sector minder nieuwe medewerkers nodig en zetten zij vooral in op het in dienst houden van eigen personeel.
Deelt u de zorgen van de leden van de CDA-fractie over de grote klappen die de goede opleidingsinfrastructuur van de bouwsector in deze crisistijd krijgt?
Ik maak me met u zorgen over de leerlingen die niet in de praktijk het vak kunnen leren. Voor veel werk in de bouw is het van groot belang dat leerlingen bij een bedrijf het vak leren. Zonder deze ervaring zijn de leerlingen minder geschikt voor het werk waarvoor ze worden opgeleid en zijn ze voor werkgevers minder aantrekkelijk. Om deze reden zijn ook werkgevers zelf gebaat bij het aanbieden van stageplaatsen.
Is het waar dat het opleidingsbedrijven op grond van de huidige regelgeving niet wordt toegestaan om werklozen met behoud van uitkering als leermeesters – naast reguliere instructeurs – in te zetten om het tijdelijke tekort in de begeleiding op te vangen? Bent u, indien dit het geval is, bereid om de desbetreffende regelgeving aan te passen?
Ik begrijp de zorgen die er leven. Beschikbaarheid van voldoende stage- en leerwerkplekken vormt daarom een belangrijk onderwerp in het overleg met sociale partners. Met sociale partners is afgesproken dat zij sectorplannen kunnen opstellen, waarin zij maatregelen opnemen gericht op het aanpakken van arbeidsmarktknelpunten in hun sector. In de brief van 19 december jl. over het overleg tussen het kabinet en de Stichting van de Arbeid is daarbij ook expliciet gewezen op de instroom van jongeren en de beschikbaarheid van voldoende stageplekken. Bij de toetsing van de sectorplannen bezie ik de mogelijkheden van cofinanciering. Het is in mijn ogen echter niet gewenst om hiervoor WW-geld in te zetten. Werkloze werknemers die een WW-uitkering ontvangen, kunnen niet met behoud van uitkering gaan werken als voor het werk dat zij gaan doen normaal gesproken een beloning zou worden betaald. Voor het werk van instructeurs wordt normaal gesproken loon betaald. Dat betekent dat de WW-uitkering van werkloze leermeesters gekort zal worden voor het aantal uren dat zij als instructeur aan de slag gaan. Dit is slechts anders als het werk met behoud van uitkering tijdelijk van karakter is en uitzicht biedt op een aansluitende dienstbetrekking. In een dergelijke situaties kan een proefplaatsing worden ingezet.
Overigens wordt ook – los van de genoemde sectorplannen – bezien of in het kader van het Techniekpact 2020 dat het kabinet met het bedrijfsleven wil afsluiten, afspraken gemaakt kunnen worden over de beschikbaarheid van voldoende stage- en leerwerkplaatsen.
Bent u eventueel bereid om – bijvoorbeeld in Overijssel – een pilot rond de inzet van werkloze leermeesters in opleidingsbedrijven toe te staan?
Zie het antwoord op de vorige vraag.
Welke mogelijkheden ziet u om ook in andere sectoren (zoals schilders, installatie- en elektrotechniek en metaal) werklozen in te zetten als leermeester, zodat kennis en vakmanschap in deze sectoren behouden blijft?
Zie het antwoord op de vraag 4.
Het Nederlandse goud |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Waarom ligt het Nederlandse goud, afgezien van historische redenen, slechts voor 11% in Nederland opgeslagen en voor 89% in het buitenland?
Graag verwijs ik naar mijn antwoorden op de Kamervragen van het lid Merkies van 23 november jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 800). De Nederlandsche Bank (DNB) voert een locatiebeleid waarbinnen het goud op vier verschillende locaties wordt bewaard. DNB stelt dat de spreiding over meerdere locaties zowel de veiligheid van de opslag als de beschikbaarheid van de goudvoorraad vergroot. Omdat de goudvoorraad vooral dient als ultieme reserve, zal er naar verwachting alleen aansprak op gedaan worden in extreme crisissituaties, bijvoorbeeld wanneer liquiditeit nodig is om aan de financiële verplichtingen te voldoen. Op een dergelijk moment is het opportuun om dicht bij grote financiële centra te zitten. Op die manier kan de voorraad in crisissituaties onverwijld worden ingezet in zijn functies als ultieme reserve, bijvoorbeeld als onderpand. Ook vanuit een veiligheidsoptiek is spreiding van het goud opportuun om het risico dat onvoorziene omstandigheden (bijvoorbeeld natuurrampen) voor de goudvoorraad zouden kunnen vormen zoveel mogelijk te beperken.
In hoeverre zijn de eerder door u genoemde argumenten van veiligheid van de opslag en de opportuniteit om dicht bij de grote financiële centra te zitten nog steeds valide en actueel?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze argumenten eens kritisch onder de loep te nemen? In hoeverre vergroot de spreiding over meerdere locaties bijvoorbeeld daadwerkelijk de veiligheid en de beschikbaarheid van de goudvoorraad? In hoeverre is die opportuniteit bij grote financiële centra daadwerkelijk relevant, te meer daar de afgelopen jaren vrijwel niet gehandeld is in het goud?
DNB neemt in haar rol als onafhankelijke monetaire autoriteit beslissingen ten aanzien van de Nederlandse goudvoorraad. DNB evalueert periodiek of het locatiebeleid aanpassing behoeft, met inachtneming van aspecten als veiligheid en beschikbaarheid van de goudvoorraad. Het feit dat er de afgelopen jaren nauwelijks in het goud gehandeld is, is voor het locatiebeleid niet van wezenlijk belang, aangezien het goud in crisissituaties onverwijld moet kunnen worden ingezet.
Aan welke rapportageregels moet precies worden voldaan door de Nederlandsche Bank (DNB) bij de vaststelling van de omvang van de goudvoorraad in het jaarverslag? In hoeverre wordt uit het jaarverslag van DNB voldoende duidelijk of er sprake is van goudswaps dan wel van andere transacties?
DNB hanteert de voor de Europese Centrale Bank (ECB) en het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) geldende modellen en grondslagen voor de waardering en resultaatbepaling van de goudvoorraad. Indien transacties (inclusief goudswaps) zich zouden voordoen, zullen deze zichtbaar worden gemaakt in de jaarrekening van DNB in de «Toelichting op de balans» onder de kop «Goud en goudvorderingen». De waarderingsregels en de spreiding over locaties staan los van elkaar.
In hoeverre kan aan de hand van deze waarderingsregels de feitelijke locatie van het goud goed worden afgeleid? Wat voor beleidsregels liggen hieraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van plan om DNB te vragen het goud op afzienbare termijn weer (grotendeels) terug te brengen naar Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn eerdere antwoorden aangaf heeft DNB laten weten dat het goud is ondergebracht bij centrale banken met een «uitstekende staat van dienst». Aan deze centrale banken wordt gevraagd om jaarlijks hun interne auditdienst een overzicht te laten samenstellen waarin de hoeveelheid van het Nederlands goud nauwkeurig wordt omschreven. DNB heeft in de afgelopen decennia diverse malen goud verkocht en verplaatst, waarbij de afgifte altijd probleemloos is verlopen. Er bestaat geen twijfel over de hoeveelheid of de kwaliteit van het opgeslagen goud. Voorts ben ik op de hoogte van recente berichtgeving van de Bundesbank om een deel van haar buitenlandse goudvoorraad geleidelijk terug naar eigen land te halen. Het Duitse goud dat in Parijs wordt bewaard zal teruggehaald worden omdat het met een gemeenschappelijke munt niet meer relevant wordt geacht om goud elders binnen de eurozone op te slaan. DNB daarentegen heeft momenteel binnen de eurozone reeds geen goud opgeslagen op locaties buiten Nederland. Tevens zal de Bundesbank een deel van het goud dat is opgeslagen in New York repatriëren. Ondanks dat de Bundesbank kiest om relatief minder van de eigen goudvoorraad bij de Fed te blijven bewaren dan DNB doet, wijs ik erop dat de Bundesbank–op vergelijkbare wijze als DNB–een locatiebeleid blijft voeren waarbij het goud verspreid ligt op verschillende locaties die zich dicht bij grote financiële markten bevinden. Het is aan DNB om aan de hand van haar eigen locatiebeleid te bepalen hoeveel Nederlands goud in New York en elders wordt ondergebracht. Ik zie daarom ook in de berichtgeving van de Bundesbank geen aanleiding om DNB te vragen repatriëring of de wijze van controle van de buitenlandse goudvoorraad te heroverwegen.
Bent u van plan om DNB (net als bij de Bundesbank is gebeurd) te vragen zelf de goudvoorraad te controleren, zoals door u werd gesuggereerd in het antwoord op mijn vorige vragen?1 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de hoofdlijnen van het risicobeleid dat DNB hanteert ten aanzien van de goudvoorraad, zowel wat betreft de waardering van de goudvoorraad als wat betreft de locatie?
Goud heeft een uitzonderlijke positie binnen de beleggingen van DNB. Die ontleent het aan zijn eigenschappen als waardevast vertrouwensanker in crisissituaties. De ervaring van DNB leert dat in situaties waarin financiële activa fors in waarde dalen, het publiek en de markten vertrouwen blijven houden in goud.
De waardering van de goudvoorraad vindt door DNB op marktwaarde plaats. De hoofdlijnen van het risicobeleid van DNB ten aanzien van de locatie heb ik in de antwoorden op vraag 1 en 2 uiteengezet.
Wat zijn precies de diversificatievoordelen waarover in het jaarverslag van DNB wordt gesproken?2 Hoe verhoudt de risico/rendementsverhouding van goud zich tot de risico/rendementsverhouding van de andere beleggingscategorieën zoals de euro- en dollarportefeuille?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre wordt door DNB overwogen om goud te verkopen mede gelet op de relatief hoge goudprijs van het moment? Wat gebeurt er met de eventuele winsten van verkocht goud?
In hoeverre is het wenselijk dat DNB een goudvoorraad heeft van € 24 mld., terwijl goud in het monetaire beleid vrijwel geen rol meer speelt?3
Wat is volgens u de wijze waarop de uiteindelijke eigenaar van de omvangrijke Nederlandse goudvoorraad, namelijk de belastingbetaler, het meest kan profiteren van deze omvangrijke goudvoorraad? In hoeverre komt deze wenselijke situatie overeen met de huidige situatie?
Het bericht “EU Aid for Cyprus A Political Minefield for Merkel” |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «EU Aid for Cyprus A Political Minefield for Merkel» ?1
Ja.
Is het waar dat Russen $26 miljard dollar op Cypriotische banken geparkeerd hebben en dat 11 oligarchen een Cypriotisch paspoort bemachtigd hebben?
Op dit moment is niet genoeg informatie bekend om een precieze inschatting te kunnen maken van de bedragen aan deposito’s van personen met een Russische nationaliteit bij Cypriotische banken. Over de aanvragen van paspoorten van specifieke Russische staatsburgers heeft de Nederlandse regering geen informatie.
Hoe beoordeelt u de inspanningen van de Cypriotische regering bij het bestrijden van witwassen en zwart geld?
Als onderdeel van de Raad van Europa evalueert Moneyval de wet- en regelgeving met betrekking tot de bestrijding van witwassen, conform de internationale standaard van de Financial Action Task Force (FATF). Cyprus staat niet op de zwarte of grijze lijst bij de FATF. Moneyval is positief over de inspanningen van Cyprus op dit gebied, getuige de meest recente evaluatie van Cyprus door Moneyval die dateert uit september 2011. De Moneyval-evaluatie ziet wel primair op de wet- en regelgeving en de instituties, en minder op de daadwerkelijke effectiviteit van de implementatie.
Cyprus voldoet ook aan de EU-regels op het gebied van de fiscaliteit. Cyprus heeft geen belastingregimes die op EU-niveau ter discussie staan. Daarnaast wisselt Cyprus, voor zover dit te overzien is, fiscale informatie uit op basis van de Administratieve samenwerkingsrichtlijn en de Spaartegoedenrichtlijn. Aan de andere kant heeft Cyprus op dit moment met zeven EU-lidstaten waaronder Nederland nog geen belastingverdrag.
Bent u ervan op de hoogte dat veel van het geld van de fraude waarover de heer Magnitsky berichtte, waarschijnlijk via Cyprus is gelopen en dat zijn werkgever, Hermitage Capital Management, aangifte daarvan heeft gedaan in Cyprus op 27 juli jongstleden?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat Hermitage Capital Management aangifte van fraude heeft gedaan.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Cypriotische autoriteiten geen onderzoek willen openen in deze zaak en expliciet aangeven dat zij eerst toestemming willen hebben van de Russische autoriteiten, die juist keer op keer geweigerd hebben de Magnitsky zaak te onderzoeken?
Van de Cypriotische autoriteiten hebben wij vernomen dat zij inmiddels een onderzoek zijn gestart, en voorafgaand hieraan geen toestemming hebben gevraagd aan Rusland.
Bent u ervan op de hoogte dat in Zwitserland, Letland, Estland, Litouwen en Finland wel onderzoeken zijn gestart na vergelijkbare aangiften?
Het is mij bekend dat in meerdere van deze landen aangifte is gedaan en onderzoeken zijn geopend.
Bent u bereid om er rechtstreeks bij de Cypriotische autoriteiten op aan te dringen dat ook zij onderzoek zullen doen?
Zie antwoord op vraag 5.
Welke voorwaarden zult u verbinden aan eventuele steun voor Cyprus op het gebied van witwassen, zwart geld, belastingconcurrentie en onderzoek naar de Magnitsky zaak?
Mocht Cyprus een financieel steunprogramma krijgen, en mocht geconstateerd worden dat er noodzaak toe is, dan sta ik positief tegenover conditionaliteit op het gebied van fiscale informatie-uitwisseling, het versterken van de systemen voor de bestrijding van witwassen, en de bevordering van een integere en transparante financiële sector. De nadruk moet liggen op het bouwen van een robuust systeem en niet zozeer op een specifiek geval.
Bent u er verder op de hoogte van wat de Duitse inlichtingendiensten geschreven hebben over een Europees noodpakket: «…wie er het meest zullen profiteren van de miljarden die Europese belastingbetalers overmaken: Russische oligarchen, zakenmensen en maffiosi, die hun illegale inkomsten in Cyprus hebben geparkeerd»?
Ik ben bekend met de berichten in de media hierover.
Het feit dat Nederland het land is met het relatief grootste schaduwbankwezen |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland vol schaduwbanken»?1
Ja.
In hoeverre bent u het eens met de auteur van dit artikel dat Nederland door zijn vermeende status als belastingparadijs de relatief grootste dichtheid aan financieringsmaatschappijen van multinationals kent?
De staatssecretaris van Financiën heeft bij eerdere gelegenheden waarbij Nederland als vermeend belastingparadijs werd genoemd reeds uitgelegd waarom Nederland niet als belastingparadijs aangemerkt kan worden. Dit komt omdat in Nederland geen bijzonder lage tarieven gelden, Nederland transparant is over zijn regelgeving en alle gevraagde inlichtingen aan het buitenland verschaft.
Nederland heeft wel een zeer aantrekkelijk vestigingsklimaat. Voor financieringsmaatschappijen zijn de belangrijkste element daarvan het zeer uitgebreide netwerk van belastingverdragen en het ontbreken van een bronheffing op uitgaande rente.
Wat vindt u ervan dat het schaduwbankwezen in Nederland relatief het grootste ter wereld is? Wat bent u van plan daar aan te doen?
Het Global Shadow Banking Monitoring Report 2012 van de Financial Stability Board (FSB) geeft inderdaad aan dat Nederland een van de grootste schaduwbanksectoren ter wereld heeft. Hierbij is het wel belangrijk te realiseren dat deze conclusie volgt uit een zeer brede definitie van schaduwbankieren. De FSB heeft deze brede definitie gekozen om de kans te verkleinen dat instellingen of activiteiten over het hoofd worden gezien die een potentieel grote invloed op de financiële stabiliteit zouden kunnen hebben. Als gevolg van deze brede definitie valt een balanswaarde van ca. 2000 miljard euro van Nederlandse concern- en houdstermaatschappijen van niet-financiëleondernemingen binnen de definitie. Deze entiteiten hebben echter niet de specifieke kenmerken die het FSB nader zal bekijken in vervolgonderzoek, waarbij uit de zeer brede groep entiteiten de potentieel risicovolle entiteiten worden geïdentifcieerd. Ze zijn namelijk niet betrokken bij kredietintermediatie buiten het reguliere bankwezen, ze dragen niet bij aan looptijd- en/of liquiditeitstransformatie en ze genereren geen hefboomwerking.
Wanneer alleen wordt gekeken naar instellingen of activiteiten die wel deze specifieke kenmerken hebben resteert een substantieel kleiner schaduwbankwezen in Nederland. Dit bestaat dan voornamelijk uit concern- en houdstermaatschappijen van buitenlandse financiëleinstellingen (ca. 500 miljard euro), special purpose vehicles (SPV’s) voor het securitiseren van overwegend Nederlandse hypotheken (ca. 330 miljard euro) en financieringsmaatschappijen (ca. 128 miljard euro). In totaal betreft het ca. 15% van de activa binnen de Nederlandse financiële sector. 2
Wat zijn volgens u de belangrijkste verschijningsvormen van het schaduwbankieren in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de belangrijkste risico’s van het feit dat het schaduwbankwezen zo groot is in Nederland? Hoe worden deze risico’s gemitigeerd? Wat is hierbij de rol van het Ministerie van Financiën en de rol van de toezichthouders DNB en AFM?
De Nederlandse SPV’s worden gebruikt om hypotheken te financieren die grotendeels op de balans van de banken blijven staan. De risico’s die deze activiteiten met zich meebrengen zijn vergelijkbaar met de gebruikelijke risico’s van het aanbieden van hypotheken op de Nederlandse huizenmarkt. De activiteiten van concern- en houdstermaatschappijen van buitenlandse financiële instellingen lopen weliswaar via Nederland, maar de geldstromen van deze instellingen blijven binnen het concern.
De schaduwbanksector in andere landen kan wel risico’s voor de Nederlandse economie en de Nederlandse financiële sector met zich meebrengen via bijvoorbeeld besmetting. Het is echter lastig hier nationaal beleid op te maken door de vele verschijningsvormen van schaduwbankentiteiten en -activiteiten, de verschillen in onderliggende regels tussen landen en het sterk internationale karakter van het schaduwbankieren. Het is daarom goed dat er in internationaal (G-20) verband veel aandacht aan schaduwbankieren wordt besteed om zo tot een gecoördineerde aanpak te komen. Zo is de FSB onlangs voor al haar leden met een serie aanbevelingen gekomen om de risico’s van het schaduwbankieren te beperken.3 Ook de Europese Commissie zal naar verwachting in 2013 met beleidsvoorstellen komen.
Nederland is actief betrokken bij de discussie in de FSB en steunt het werk van de Europese Commissie op dit terrein. In april 2012 is u in reactie op de consultatie van de Europese Commissie de Kabinetsreactie Groenboek Schaduwbankieren toegestuurd.4 Deze reactie geeft aan dat schaduwbankieren in potentie voordelen heeft (zoals het beschikbaar maken voor het bedrijfsleven van andere financieringsbronnen dan alleen bancaire), maar dat door de financiële crisis ook de risico’s voor de financiële stabiliteit van schaduwbankieren zichtbaar zijn geworden. De inzet is de voordelen van schaduwbankieren te behouden, maar wel de risico’s aan te pakken. Daarbij geldt als uitgangspunt dat alle activiteiten in het schaduwbankwezen moeten bijdragen aan economische groei. Voor meer details verwijs ik u naar deze Kabinetsreactie.
Bent u het ermee eens dat het schaduwbankieren een van de belangrijkste oorzaken was van de uitbraak van de kredietcrisis in 2008?
De financiële crisis heeft velerlei oorzaken. De Commissie de Wit heeft deze uitgebreid op een rij gezet. Ze heeft aangegeven dat de oorzaken onder meer moeten worden gezocht op het internationale macro-economische terrein, bij diverse hiaten in het toezicht en de wet- en regelgeving en bij de hoge mate waarin financiële ondernemingen zich, met behulp van technische en wetenschappelijke innovatie, zijn gaan toeleggen op het verhandelbaar maken van leningen en kredietrisico’s op de kapitaalmarkt.5 Tot dit laatste kan, zoals de Commissie de Wit terecht aangeeft, ook de ontwikkeling van het schaduwbankieren worden gerekend.
Deelt u de mening dat het hoogst onwenselijk is dat de omvang van het schaduwbankieren wereldwijd juist weer aan het toenemen is? Wat bent u van plan om hieraan, in samenspraak met Europese en internationale partners, de komende tijd te doen?
Het is belangrijk om de ontwikkelingen in het schaduwbankwezen goed in de gaten te houden. De FSB is dit daarom jaarlijks gaan monitoren. Uit haar meest recente rapportage blijkt dat de activa in het schaduwbankwezen in de meest brede zin zijn toegenomen van 62 triljard dollar in 2007 naar 67 triljard dollar in 2011, waarmee het een stabiel aandeel van ca. 25% van de totale financiële sector wereldwijd beslaat.6 De groei in activa komt voor een groot deel voor rekening van opkomende economieën waar de financiële sector doorgaans nog onderontwikkeld is (zogenaamde financial deepening). Voor veel ontwikkelde economieën, waaronder Nederland, is de sector echter gekrompen of stabiel gebleven. De FSB rapportage laat ook zien dat onderdelen van het schaduwbankieren die specifiek worden geïdentificeerd met de kredietcrisis op mondiaal niveau juist zijn afgenomen (o.a. voor securitisatie gebruikte special purpose vehiclesmet ca. 7%, en beleggingen in geldmarktfondsen met ca. 3%).7
Voor de aanpak van schaduwbankieren verwijs ik u naar het antwoord op vraag vijf.
De hypotheekrenteaftrek |
|
Raymond Knops (CDA), Eddy van Hijum (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de volgende zinsnede uit het regeerakkoord: «De hypotheekrenteaftrek blijft bestaan om de aanschaf van een eigen woning te stimuleren en wordt als volgt aangepast. Voor bestaande en nieuwe hypothecaire leningen wordt vanaf 2014 het maximale aftrektarief (vierde schijf), in stappen van een half procent per jaar, teruggebracht naar het tarief van de derde schijf.»?1
Ja.
Kent u de zinsnede uit de motie Zijlstra/Samsom: «verzoekt de regering verder, voor bestaande en nieuwe hypothecaire leningen vanaf 2014 het maximale aftrektarief in stappen van een half procent per jaar af te bouwen tot 38% en de opbrengst jaarlijks in zijn geheel terug te sluizen in de inkomstenbelasting door een verlenging van de derde schijf;»?2
Ja.
Klopt het dat iemand die een inkomen heeft tussen de € 21 059 en € 40 248, en in 2014 € 100 extra verdient, daarover € 42 belasting moet betalen en € 3 algemene heffingskorting verliest, waardoor zijn marginale tarief de facto 45% is?
De maatregelen met betrekking tot de arbeidskorting en de algemene heffingskorting zoals bedoeld in de motie Zijlstra/ Samsom zijn nog niet uitgewerkt. Dat zal in de loop van 2013 haar beslag krijgen. Daarnaast zijn de exacte schijflengtes en bedragen die in de relevante artikelen worden genoemd vanwege de jaarlijkse tabelcorrectiefactor niet bekend. Om die reden is het niet mogelijk om aan te geven wat de marginale druk in 2014 precies zal zijn voor verschillende inkomens. Overigens wordt ingevolge de motie Zijlstra/ Samsom de inkomensafhankelijke heffingskorting en arbeidskorting, teneinde het geschetste koopkrachtbeeld te bereiken, geleidelijk (in drie jaar) ingefaseerd.
Klopt het dat iemand die een inkomen heeft tussen de € 40 248 en € 62 941, en in 2014 € 100 extra verdient, daarover € 42 belasting moet betalen en € 3 algemene heffingskorting verliest en ook nog € 4 arbeidskorting verliest, waardoor zijn marginale tarief de facto 49% is?
Zie antwoord op vraag 3.
Klopt het dat voor de vierde schijf het aftrekpercentage stapsgewijs wordt teruggebracht van 52% (in 2013) naar 38% (in 2041)?
Ja.
Hoeveel procent van de huiseigenaren trekt de hypotheekrenteaftrek af in de tweede, in de derde en in de vierde schijf?
Uit aangiftegegevens blijkt dat circa 23% van de huiseigenaren met hypotheekrenteaftrek een belastbaar inkomen hebben in de tweede schijf. Voor circa 43% van de huiseigenaren valt het belastbaar inkomen in de derde schijf en voor circa 17% van de huiseigenaren in de vierde schijf. Het tarief in de tweede en derde schijf is 42%.
Wat is het effectieve percentage belastingvoordeel dat mensen krijgen door de aftrek van hun hypotheekrente in de jaren 2014, 2015, 2016 en verder in de tweede en derde schijf?
Het tarief waartegen de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning in de tweede en de derde schijf in aftrek mogen worden gebracht, blijft, in deze kabinetsperiode, ongewijzigd. Het tabeltarief blijft het aftrektarief. Voordat het aftrekpercentage is gedaald van 52% (tarief vierde schijf in 2013) naar 42% (tarief tweede en derde schijf in 2013) zijn 20 jaar verstreken. Met de huidige tariefstructuur komt deze vraag pas dan aan de orde. Het is voorbarig om nu uitspraken te doen over het dan geldende belastingpercentage in de derde schijf of het gecombineerde belasting- en premiepercentage in de tweede schijf. Er kunnen immers tal van factoren zijn die, naast deze afbouw, een rol spelen bij de uiteindelijke hoogte van die percentages.
Op welke manier gaat u het lagere aftrekpercentage van de hypotheekrente vormgeven? Gebeurt dat via een heffingskorting?
De betreffende maatregel uit het regeerakkoord is voorzien voor 1 januari 2014. Om die reden maken deze maatregelen geen onderdeel uit van het wetsvoorstel Wet herziening fiscale behandeling eigen woning waarvan de voorziene inwerkingtredingsdatum 1 januari 2013 is. De geleidelijke afbouw van het percentage waartegen de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning kunnen worden afgetrokken alsmede de terugsluis wordt opgenomen in een wetsvoorstel dat wellicht voor het zomerreces, maar uiterlijk op Prinsjesdag, bij de Tweede Kamer zal worden ingediend. Op dit moment worden verschillende varianten bestudeerd, waardoor nog geen uitspraken kunnen worden gedaan over de vormgeving van de maatregel. Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat van een heffingskorting geen sprake zal kunnen zijn. Er wordt immers een deel van het fiscale voordeel teruggenomen voor een deel van de belastingplichtigen. Dat kan niet worden bereikt door een extra korting te geven op de te betalen belasting.
Deelt u de mening dat over de toekomst van de hypotheekrenteaftrek duidelijkheid moet bestaan zodat kopers en bestaande huiseigenaren weten waar ze aan toe zijn?
Ja. Het kabinet biedt deze duidelijkheid met het wetsvoorstel herziening fiscale behandeling eigen woning (beoogde inwerkingtreding per 1 januari 2013) en het wetsvoorstel dat voor volgend jaar is voorzien waarin voor de komende 28 jaar een tijdpad wordt neergelegd van de geleidelijke verlaging van het aftrekpercentage (beoogde inwerkingtreding per 1 januari 2014). Van dit kabinet zijn geen verdere maatregelen te verwachten.3 De woningmarkt wordt zo zekerheid geboden.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, zo mogelijk binnen twee weken?
Ja.
Het artikel “Het goud ligt er. Zeggen ze” |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Het goud ligt er. Zeggen ze»?1
Ja.
Op welke wereldwijde locaties denkt u dat het Nederlandse goud ligt? Kunt u een overzicht geven per locatie?
Naar aanleiding van deze vragen merk ik op dat de verantwoordelijkheid voor de opslag en het beheer van de goudvoorraad primair bij de Nederlandsche Bank (DNB) ligt. Desgevraagd heb ik van DNB de volgende informatie verkregen: Er wordt een locatiebeleid gevoerd waarbinnen het goud is opgeslagen in Amsterdam (11%), Londen (18%), New York (51%) en Ottawa (20%). De spreiding over meerdere locaties vergroot zowel de veiligheid van de opslag als de beschikbaarheid van de goudvoorraad. Ook is het opportuun om de goudvoorraad dicht bij grote internationale financiële centra te hebben, zoals in New York en Londen. Overigens zijn er in recente jaren geen goudtransacties verricht door DNB. De laatste goudverkoop vond plaats in 2008 en DNB is in datzelfde jaar gestopt met zowel het uitlenen van goud als met het handelen in goudswaps.
Welke goudtransacties, zoals bijvoorbeeld de aan- en verkoop van goud en goudswaps, hebben de afgelopen jaren plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is het nog steeds wenselijk beleid om het Nederlandse goud op diverse locaties te bewaren?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u helemaal zeker dat het goud ook echt op die locaties ligt? Bent u van plan om zelf (of middels een vertegenwoordiger) een kijkje te gaan nemen op de verschillende locaties waar het Nederlandse goud zich zou behoren te bevinden? Zo nee, waarom niet?
DNB heeft aangegeven ervoor te kiezen delen van de goudvoorraad in bewaring te geven bij drie centrale banken met een uitstekende staat van dienst, waarmee zij al decennialang een goede relatie heeft. Ook geeft DNB aan passende procedures voor de voorraadcontrole te hanteren. Zij ontvangt jaarlijks van alle bewaarders van het goud een overzicht van de voorraad. Daarnaast vraagt en ontvangt de interne accountantsdienst van DNB jaarlijks een verificatie van de interne accountantsdienst van de centrale banken waar het goud ligt opgeslagen. Nederland heeft, in tegenstelling tot Duitsland, meermalen goud verkocht en verplaatst in de afgelopen decennia. De afgifte van goud die in deze periode hiervoor nodig was is altijd probleemloos verlopen. Gezien de jaarlijkse controles en het feit dat de verkoop van goud in de praktijk altijd vlekkeloos is verlopen, zie ik geen aanleiding om de Rekenkamer in te schakelen. Overigens wordt in Duitsland niet de rekenkamer ingeschakeld maar gaat naar verwachting de Bundesbank op suggestie van de rekenkamer zelf de goudvoorraad fysiek controleren.
Bent u van plan om, naar Duits voorbeeld, de Rekenkamer bij de controle van de fysieke aanwezigheid van het goud in te schakelen?
Zie antwoord vraag 5.
Over welke mogelijkheden tot schadeloosstelling beschikt u of beschikt DNB indien het Nederlandse goud niet wordt aangetroffen?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel “ECB onderzoekt of het te goedkoop geld leende aan banken” |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het NRC-artikel «ECB onderzoekt of het te goedkoop geld leende aan banken»?1
Ja, het bericht waar u naar verwijst is mij bekend.
In hoeverre is het volgens u, dan wel volgens de Nederlandsche Bank (DNB), juist dat Spanje over € 16,6 mld aan leningen slechts 0,5% rente hoefde te betalen terwijl dat eigenlijk veel meer had moeten zijn, gelet op de kwaliteit van het onderpand? Hoe is dat mogelijk?
Allereerst hecht ik er aan te benadrukken dat de ECB onafhankelijk is in de uitvoering van het monetair beleid. Het vaststellen van regels voor onderpand voor monetaire beleidstransacties valt daaronder.
De ECB heeft regels vastgesteld voor de risicowaardering van het onderpand waartegen de ECB met open marktoperaties leningen aan banken verstrekt tegen een beleidsrente die voor elke bank gelijk is (momenteel 0.75%). Op basis van deze risicowaardering van het onderpand wordt de afslag bepaald, oftewel, welk bedrag er maximaal geleend kan worden met het betreffende onderpand. ECB president Draghi heeft op 8 november jl. aangegeven dat er in dit geval een fout is gemaakt bij de risicobeoordeling van EUR 10 miljard aan onderpand.2 Tegelijk gaf Draghi aan dat deze fout niet heeft geleid tot een leenvolume dat hoger is dan toegestaan onder de onderpandvereisten. Dit is mogelijk doordat lenende partijen vaak een onderpandbuffer hebben. De beoordelingsfout heeft niet geleid tot een ontoereikende omvang van de onderpandbuffer van de lenende partij.
Op basis van welke methodiek beoordeelt de Europese Centrale Bank (ECB) het geboden onderpand? In hoeverre bestaat daarbij de ruimte om af te wijken van de oordelen door de drie «grote» kredietbeoordelaars als Fitch, Moody’s en S&P?
Bij de beoordeling van de kwaliteit van beleenbare activa houdt het Eurosysteem rekening met kredietbeoordelingsinformatie van kredietbeoordelingssystemen uit een van vier bronnen, namelijk externe kredietbeoordelingsinstellingen (zoals Fitch, Moody’s, S&P en DBRS), interne kredietbeoordelingssystemen van de aangesloten nationale centrale banken, op interne ratings gebaseerde systemen van tegenpartijen en ratinginstrumenten van derden. Daarnaast houdt het Eurosysteem bij de beoordeling van de kwaliteit rekening met institutionele criteria en eigenschappen die de houder van het instrument een vergelijkbare bescherming bieden, zoals garanties. De ECB heeft het recht te bepalen of een emissie, emittent, debiteur of garant aan de vereisten voor hoge kredietstandaards voldoet, zulks op basis van informatie die het relevant acht. Minimaal één kredietbeoordeling van een erkende kredietbeoordelinginstelling van een uitgifte (of in afwezigheid daarvan de emittent) dient aan de minimum kredietwaardigheiddrempel van het Eurosysteem te voldoen. Alle externe kredietbeoordelaars dienen te voldoen aan de algemene acceptatiecriteria. Het Eurosysteem behoudt het recht om een kredietbeoordelinginstelling niet te accepteren3.
In hoeverre zijn de eisen die de ECB stelt aan het onderpand gewijzigd sinds het uitbreken van de kredietcrisis in 2007–2008 en de schuldencrisis in 2010?
De ECB heeft sinds de kredietcrisis de onderpandeisen een aantal maal gewijzigd om de beschikbaarheid van onderpand en daarmee de toegankelijkheid van leeninstrumenten en de transmissie van ECB beleid te bevorderen. Zo is de ECB ertoe overgegaan om ook activa met een BBB- rating te gaan accepteren (tegen een hogere afslag), wordt momenteel tijdelijk schuldpapier in Amerikaanse dollars, Japanse Yen en Britse Pond geaccepteerd, zijn de onderpandeisen voor overheidsschuldpapier uit landen met een EU/IMF-programma gewijzigd en is tijdelijk de beleenbaarheid van asset backed securities verruimd. Tegelijkertijd zijn ook additionele risicobeheersingsmaatregelen geïmplementeerd, waaronder differentiatie in afslag op basis van liquiditeitsgraad, looptijdprofiel en kredietwaardigheid. Alle wijzigingen worden gepubliceerd in het publicatieblad van de Europese Unie en zijn terug te lezen op de website van de ECB4.
Op welke wijze bent u, dan wel DNB, betrokken bij het vaststellen van de onderpandeisen door de ECB?
Als gevolg van de onafhankelijkheid van de ECB in de uitvoering van het monetaire beleid zijn de nationale overheden niet betrokken bij het vaststellen van de onderpandeisen door de ECB. Het monetaire beleid van de ECB wordt vastgesteld door de Raad van bestuur van de ECB waar de president van DNB zitting in heeft. De presidenten van de nationale centrale banken hebben daar qualitate qua zitting (dwz uit hoofde van zijn/haar positie als president van de nationale centrale bank) en handelen vanuit het belang van de Eurozone als geheel.5 De president van DNB vertegenwoordigt in de ECB-raad dus niet Nederland of DNB.
Is er sprake van een eigen onderzoek door de ECB naar de gebeurtenissen op dit terrein?
ECB president Draghi heeft op 8 november jl. aangekondigd dat het Audit Committee van de ECB onder leiding van Erkki Liikanen, president van de Finse centrale bank, de implementatie van het onderpandsraamwerk in het Eurosysteem zal onderzoeken. Liikanen rapporteert zijn bevindingen bij de eerstvolgende vergadering van de Raad van Bestuur.
Indien dit het geval is, in hoeverre is overwogen om dit onderzoek niet door de ECB zelf, maar door een externe partij te laten uitvoeren?
Het is mij niet bekend in hoeverre de ECB een extern onderzoek overwogen heeft.
Wat zijn de mogelijke consequenties indien uit dit onderzoek (onverhoopt) blijkt dat de ECB tegen de eigen richtlijnen in heeft gehandeld?
Volgens die krant hoefden de banken slechts een half procent rente te betalen over 16,6 miljard euro aan leningen van de ECB, terwijl dat eigenlijk veel meer had moeten zijn. Sinds de crisis kunnen banken goedkoop geld lenen. Als onderpand moet de bank waardevolle effecten of kredietvorderingen geven. Maar de tachtig miljard euro aan staatsleningen die de Spaanse banken als onderpand gaven, voldeden niet aan de eisen van de ECB.
A-rating van onbekende kredietbeoordelaar
De ECB beoordeelde de staatsleningen als zeer betrouwbaar en gaf ze zelfs een «A-rating» op basis van een tamelijk onbekende Spaanse kredietbeoordelaar, terwijl grote kredietbeoordelaars als Fitch en Moody’s ze beoordeelden met een lagere B-rating. Het risico van zo’n onderpand met een hoge rating is slechts een half procent, waardoor een Spaanse bank die tien miljoen euro aan staatsleningen als onderpand geeft, daarvoor 9,95 miljoen euro van de ECB kan lenen.
Maar de regels van de ECB zijn dat onderpanden hoger dan 66,5 euro een veel groter risico vormen en daar geldt minstens een risocopercentage voor van 5,5 procent, wat 13,3 miljard minder aan lening oplevert dus. Een woordvoerder van de ECB zegt dat de bank gaat onderzoeken of de bank inderdaad handelde tegen de eigen richtlijnen in, wijst er op dat de meeste Europese banken onderpand leverden voor hun leningen, die ruimschoots de waarde overtroffen.
De gebrekkige concurrentie op de hypotheekmarkt |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jan Kees de Jager (CDA), Maxime Verhagen (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending «Uw hypotheek als melkkoe»1, alsmede van het bericht «VEH vindt de hypotheekrente te hoog»?2
Ja.
Wat vindt u van het bericht dat in de uitzending van Zembla naar voren kwam dat de minister van Financiën in 2008 een kans zou hebben laten lopen om meer concurrentie op de hypotheekmarkt te bevorderen? Deelt u de mening dat dit een gemiste kans zou zijn?
Toen in het najaar van 2008 aan verschillende Europese banken staatssteun moest worden verleend, heeft de Europese Commissie een kader ontwikkeld op basis waarvan verleende staatssteun werd beoordeeld. Op basis van dit kader beoordeelde de Europese Commissie welke maatregelen moesten worden opgelegd aan een specifieke gesteunde instelling om goedkeuring te kunnen verlenen aan de staatssteun. De maatregelen waren gericht op onder meer het borgen van de levensvatbaarheid van een instelling en het compenseren van eventuele marktverstoringen als gevolg van de steun. Eén van de mogelijke maatregelen was het opleggen van een prijsleiderschapsbeperking.
Bij de goedkeuring van de staatssteun aan Nederlandse financiële instellingen heeft de Europese Commissie besloten een prijsleiderschapsverbod op te leggen aan ING, ABN Amro en Aegon. Hierdoor mochten deze instellingen voor een bepaalde tijd niet als prijsleider opereren op een aantal markten, waaronder de Nederlandse hypotheekmarkt.
Een prijsleiderschapsverbod dient te voorkomen dat oneigenlijk voordeel wordt behaald als gevolg van steun en daarmee de markt wordt verstoord. Het is onwenselijk als een bank met gebruik van overheidssteun andere partijen, die geen steun hebben ontvangen, scherp op prijs beconcurreert. Banken die geen steun hebben ontvangen zouden daarmee worden geconfronteerd met een aanbieder die op oneigenlijke wijze concurreert. Zij zien daardoor wellicht hun eigen financiële positie verslechteren. De prijsleiderschapsbeperking heeft wel als nadeel dat het de concurrentie kan beperken. De kans hierop is groter in een markt met slechts een beperkt aantal aanbieders. Vanwege mogelijke concurrentiebeperking is een door de Commissie opgelegd prijsleiderschapsverbod van tijdelijke aard.
In de uitzending van Zembla wordt gesteld dat er mogelijkheden waren om geen prijsleiderschapsbeperking op de Nederlandse markt op te leggen aan ING en dat de minister van Financiën daarmee een kans heeft laten liggen om de concurrentie op de hypotheekmarkt te bevorderen. De uitzending van Zembla licht daarmee één aspect uit een zeer complex onderhandelingstraject met de Europese Commissie over de voorwaarden voor de goedkeuring van de staatssteun aan ING. Dit traject stond in de eerste plaats in het teken van het verwerven van goedkeuring voor de aan ING verleende steun. Zonder goedkeuring kon geen staatssteun worden verleend. Goedkeuring was derhalve noodzakelijk voor het behoud van de financiële stabiliteit. De Staat is in het onderhandelingstraject nooit voorstander geweest van prijsleiderschapsbeperkingen voor ING en heeft, ondanks de hoge tijdsdruk op het proces, uitgebreide discussies gevoerd met de Europese Commissie over de exacte vormgeving van deze beperkingen. Desondanks werd snel duidelijk dat het opnemen van gedragsbeperkingen – naast het afstoten van een groot aantal bedrijfsonderdelen – voor de Commissie een zeer belangrijk onderdeel van het onderhandelingstraject was. Het aanbod van de Europese Commissie om geen prijsleiderschapsverbod voor de Nederlandse markt op te leggen aan ING was dan ook niet vrijblijvend. Het accepteren hiervan zou volgens de Commissie altijd gecompenseerd moeten worden door andere maatregelen en zou dus leiden tot verzwaring van andere onderdelen van het herstructureringsplan. De inschatting op dat moment was dat de verzwaring op andere onderdelen grote negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor de concurrentiekracht van ING. Dit zou geen goede basis zijn geweest voor het herstel van ING en daarmee voor het vermogen van ING om de kapitaalinjectie zo snel mogelijk terug te betalen. Op dat moment was daarom de inschatting van zowel de Staat als ING dat het aanbod van de Europese Commissie in het totaalpakket van de onderhandelingen zou leiden tot een minder wenselijke uitkomst. De constatering dat er sprake zou zijn van een gemiste kans kan ik dan ook niet onderschrijven.
De prijsleiderschapsbeperking van ING op de Nederlandse markt is meegenomen in de recente onderhandelingen met de Commissie over aanpassing van het herstructureringsplan van ING. Over de uitkomsten van deze onderhandelingen heb ik uw Kamer schriftelijk geïnformeerd bij brief van 19 november jl. Onderdeel van het akkoord met de Commissie is de afspraak dat de prijsleiderschapsbeperkingen voor ING op de Nederlandse markt worden beëindigd. De Commissie en de Staat waren het eens dat dit ten goede zou kunnen komen aan de prijsconcurrentie op de Nederlandse markt.
Een ander onderdeel van het akkoord is dat de commerciële activiteiten van WUB zullen worden samengevoegd met de nieuwe bank van Nationale Nederlanden (NN Bank) en zullen worden gedesinvesteerd als onderdeel van ING Insurance Europe. Er zijn tevens maatregelen afgesproken die er voor moeten zorgen dat NN Bank een concurrerende speler op de markt wordt. Om ING een extra prikkel te geven een succes te maken van deze bank, heeft de Commissie de nieuwe hypotheekproductie van ING en NN bank in een bepaalde verhouding aan elkaar gekoppeld. Richting de Commissie is aangegeven dat de Nederlandse Staat de ontwikkelingen op de Nederlandse hypotheekmarkt nauwgezet blijft volgen..
Welke afspraken zijn er destijds in het najaar van 2008 gemaakt met de Europese Commissie over de rentetarieven die financiële instellingen met overheidssteun zouden moeten hanteren? Wat zijn de gevolgen van deze afspraken voor de concurrentie op de Nederlandse hypotheekmarkt? Waarom moesten deze afspraken überhaupt gemaakt worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn volgens u de belangrijkste onderdelen van het hypotheekrentetarief zoals dat door het Nederlandse bankwezen wordt gehanteerd? Welk deel daarvan behelst de rentemarge en welk deel de winstmarge? In hoeverre is er, gelet op de hoogte van deze rentemarge en de hoeveelheid aanbieders, daadwerkelijk sprake van voldoende concurrentie?
Een rentetarief van een hypotheek is doorgaans opgebouwd uit vele componenten. Deze componenten zijn vaak weer te splitsen in deelcomponenten. In de Sectorstudie Hypotheekmarkt van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) uit mei 2011, wordt inzicht gegeven in de opbouw van de kostprijs van het rentetarief. Bij de berekening van de kostprijs gaat de hypotheektarief-calculatiemethode uit van de volgende vier componenten:
De NMa berekent de marge als het verschil tussen de aan de consument in rekening gebrachte hypotheekrente en de bovenstaande componenten. De omvang van de componenten zullen per aanbieder verschillen. De NMa heeft in haar studie geconcludeerd dat de marges in 2011 op het niveau zaten die vóór de kredietcrisis gangbaar waren. Of er voldoende concurrentie is kan op basis van het door de NMa uitgevoerde onderzoek niet zonder meer worden gezegd. Wel concludeerde de NMa dat de stijging van de marges na het uitbreken van de financiële crisis vooral verklaard kon worden door een vermindering van de concurrentie. De NMa monitort de ontwikkelingen op het gebied van marges en de concurrentie op de hypotheekmarkt zeer scherp.
Het is mij onduidelijk op basis van welke berekeningen Zembla tot de conclusie is gekomen dat huizenbetalers honderden tot duizenden euro’s per jaar extra betaalden voor hun hypotheek. De margeberekeningen in de NMa-sectorstudie lenen zich ook niet voor een dergelijk gebruik. Er kan op basis van de studie wel op kwalitatieve basis gesteld worden hoe de gemiddelde marges zich over verloop van tijd hebben ontwikkeld, maar er kunnen geen kwantitatieve uitspraken worden gedaan over de hoogte van de margeontwikkelingen.
Om die reden is het voor mij niet te bepalen of de hoogte van de hypotheekrente gemiddeld 1% te hoog is, zoals de VEH aangeeft. Zowel de conclusie van Zembla, als de algemene uitspraak van de VEH kan ik daardoor niet onderschrijven.
Wat zijn volgens u de gevolgen van het omvangrijke Nederlandse spaartekort voor de gehanteerde hypotheekrentetarieven? Wat zijn de gevolgen hiervan voor de concurrentiemogelijkheden op de Nederlandse hypotheekmarkt?
Nederlandse banken hebben relatief weinig spaargeld ten opzichte van de leningen die zij verstrekken (funding gap). Het spaargeld van huishoudens bedraagt circa € 350 miljard, terwijl de hypotheekschuld van huishoudens ruim € 600 miljard bedraagt. In verhouding tot het bruto binnenlands product is de hoeveelheid spaargeld vergelijkbaar met andere landen, maar de Nederlandse hypotheekschuld is erg hoog in vergelijking met andere landen. Dit betekent dat Nederlandse banken voor de financiering van hypotheken naast spaargeld sterk afhankelijk zijn van de geld- en kapitaalmarkt. Deze financieringsbronnen zijn doorgaans duurder dan spaargeld. Dit heeft in ieder geval tot gevolg dat de hypotheekrentetarieven in Nederland voor een belangrijk deel worden bepaald door veranderingen op de internationale geld- en kapitaalmarkt. Vanwege de funding gap op de Nederlandse markt hebben (buitenlandse) aanbieders vaak toegang tot financiering nodig om te kunnen toetreden en te groeien op de Nederlands hypotheekmarkt. Wanneer het moeilijker wordt om de benodigde financiering uit de internationale geld- en kapitaalmarkt te halen zal dit, door het verminderd aantal toetreders, de concurrentiedruk op de huidige aanbieders beperken.
Dit onderstreept het belang van de maatregelen uit het Begrotingsakkoord 2013 en het Regeerakkoord, die de Nederlandse hypotheekschuld verminderen en daarmee de financiële stabiliteit en financierbaarheid verbeteren.
In hoeverre is het volgens u correct dat de Nederlandse banken de afgelopen jaren miljarden meer winst hebben gemaakt doordat huizenbetalers honderden tot duizenden euro’s per jaar extra betaalden voor hun hypotheek?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van het bericht van de Vereniging Eigen Huis (VEH) dat een kwart van de Nederlanders met een hypotheek meer betaalt dan nodig? In hoeverre onderschrijft u hun berekening dat de gemiddelde hypotheekrente van 4,7% bij 10 jaar rentevaste hypotheken eigenlijk 3,7% zou moeten zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van de stelling van de VEH dat het starters bovendien moeilijker gemaakt wordt om een nieuwe hypotheek af te sluiten? Zo ja, wat bent u van plan daar aan te doen?
Een aantal maatregelen dat het mogelijk moeilijker maakt, is gericht op het verbeteren van de financiële stabiliteit en het verminderen van het risico van overkreditering. Het gaat dan zowel om de renteaftrek bij hypoteken die ten minste annuïtair worden afgelost als om de geleidelijke verlaging van de LTV-norm de komende jaren. Deze stappen dragen bij aan een gezonder financieel stelsel, verlagen de risico’s van de hoge hypotheekschulden in Nederland, het verbeteren van de financierbaarheid ervan en een beperking van de schulden die maximaal kunnen worden aangegaan.
Op grond van de LTI-norm die regelt wat iemand mag lenen ten opzichte van zijn inkomen, wordt het niet moeilijker om een hypotheek af te sluiten. Deze norm hanteert nu al als uitgangspunt dat een hypotheek annuïtair moet kunnen worden afgelost. Binnen de bestaande hypotheekregels bestaat voorts ruimte om toekomstige inkomensstijgingen van starters mee te nemen (mits goed onderbouwd met bewijsstukken). De AFM en de sector praten jaarlijks over in hoeverre ruimte voor (dit soort) maatwerk aanwezig is. Daarnaast zal ik bekijken hoe maatwerk verder kan worden bevorderd; dit in het kader van het wettelijk vastleggen van een aantal hypotheekregels met ingang van 1 januari 2013.
Om starters verder te ondersteunen is in het regeerakkoord opgenomen dat «de gunstige leningsfaciliteit voor starters van de Stichting Volkshuisvesting Nederland zal worden uitgebreid.» Hierover zal het kabinet in gesprek gaan met de Stichting Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten.
Bovendien is de positie van starters de afgelopen tijd verbeterd door de dalende huizenprijzen, waarmee de betaalbaarheid van woningen voor starters momenteel beter is dan in jaren het geval is geweest.
Deelt u de mening dat alles op alles moet worden gezet om de concurrentie op de Nederlandse hypotheekmarkt te bevorderen? Zo ja, bent u bereid om in samenspraak met de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) op korte termijn te laten onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de concurrentie op deze markt te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals eerder met u gedeeld bevat het Wijzigingsbesluit financiële markten 2013 verschillende maatregelen om de concurrentie en de positie van de consument te versterken bij het afsluiten en oversluiten van een hypothecair krediet3. Allereerst ben ik voornemens om de transparantie over de opbouw van een hypothecair krediet met een variabele debetrentevoet te vergroten. Aanbieders worden verplicht om voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake een hypothecair krediet met een variabele debetrentevoet duidelijk richting de consument aan te geven welke component of componenten variabel zijn. Tevens zal de aanbieder bij wijziging van de variabele debetrentevoet inzichtelijk moeten maken welke component of componenten aan de wijziging ten grondslag liggen. Om de overstapdrempels te verkleinen zal een aanbieder daarnaast de op dat moment geldende debetrentevoeten moeten publiceren op zijn website en moet de aanbieder de consument tenminste drie maanden voor het aflopen van de rentevastperiode een concreet aanbod doen voor de komende periode. Ten slotte dienen aanbieders van hypothecair krediet een zogenoemd éénsporig rentebeleid te hanteren. Daarbij is het uitgangspunt dat de klant dezelfde debetrentevoet voor dezelfde rentevastperiode bij consumenten met een vergelijkbaar risicoprofiel in rekening brengt, ongeacht of het een consument betreft die een overeenkomst prolongeert of een consument die een eerste overeenkomst aangaat. Zoals aangegeven in mijn antwoorden op de vragen 4, 6 en 7 worden de concurrentieontwikkelingen op de Nederlandse hypotheekmarkt voortdurend door de NMa in de gaten gehouden. Indien de uitkomsten daar aanleiding toe geven, zal de NMa haar bevindingen publiceren.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor aanvang van de Algemene Financiële Beschouwingen 2012?
Niet meer van toepassing.
Het bericht “Ikea opent bank in Nederland – zonder toezicht” |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ikea opent bank in Nederland – zonder toezicht»?1
Ja.
Wat vindt u van de constatering in het artikel dat Ikano Bank geen bankvergunning zou hoeven aan te vragen?
Zie vraag 3
Deelt u de mening dat Ikano Bank, mede gelet op haar activiteiten als kredietverlener, wel degelijk een bankvergunning in Nederland zou moeten aanvragen?
Ikano Bank opereert in Nederland door middel van het zogenoemde Europees paspoort. Met een Europees paspoort is een bank uit een EU lidstaat op grond van Europese regelgeving gerechtigd om een bijkantoor te openen in een andere EU lidstaat, mits de bank in haar thuisstaat beschikt over een bankvergunning. De bank hoeft dan niet aanvullend een bankvergunning aan te vragen in het land waar zij een bijkantoor opent. Ikano Bank heeft een Zweedse bankvergunning en valt zodoende onder het Zweedse toezicht. Op grond van het Europees paspoort principe kan Ikano Bank derhalve een bijkantoor in Nederland openen zonder een Nederlandse bankvergunning aan te vragen. Wel is Ikano Bank verplicht om haar voornemen tot het openen van een bijkantoor te notificeren aan De Nederlandsche Bank (DNB).
Hoe kan het dat Ikano Bank op haar website suggereert dat ze wel een bankvergunning heeft en dat ze wel onder het Nederlandse depositogarantiestelsel zou vallen? Wat bent u van plan hieraan te doen?
Op de website van de Ikano Bank valt nu het volgende te lezen: «Ikano Bank valt onder het toezicht van de Zweedse financiële autoriteit [...] De werkzaamheden in Nederland worden uitgeoefend op basis van een Europees Paspoort. In Nederland is Ikano Bank tevens onderworpen aan een beperkt toezicht van DNB en de Autoriteit Financiële Markten (AFM).»
Voor zover Ikano Bank in het verleden wel op haar website zou hebben gesuggereerd dat zij in Nederland over een Nederlandse bankvergunning beschikt en onder het Nederlandse depositogarantiestelsel valt, dan is dit inmiddels terecht van de website verwijderd.
Wat gebeurt er, in geval van een faillissement van Ikano Bank, met de spaartegoeden?
Op grond van haar Europees paspoort mag Ikano Bank op dit moment leningen verstrekken en betaalmiddelen uitgeven. Ik heb begrepen dat Ikano Bank vooralsnog geen spaartegoeden in Nederland zal aantrekken. Mocht dit in de toekomst veranderen voor het Nederlandse bijkantoor van Ikano Bank, dan worden spaartegoeden van particuliere depositohouders bij faillissement gedekt door het Zweedse depositogarantiestelsel tot het equivalent van 100 000 euro in Zweedse kronen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er onduidelijkheid bestaat over de vraag of de spaartegoeden onder het depositogarantiestelsel vallen en welk stelsel dit dan zou zijn? Bent u van plan hier wat aan te doen?
Wat betreft Ikano Bank is depositogarantie niet aan de orde, aangezien deze bank geen spaartegoeden in Nederland aantrekt. In algemene zin geldt dat alle landen binnen de Europese Unie verplicht zijn spaartegoeden te garanderen tot 100 000 euro of het equivalent daarvan in nationale valuta. Ik ben het geheel eens dat duidelijkheid voor de consument over de dekking van spaartegoeden onder een depositogarantiestelsel erg belangrijk is. Met Europese regelgeving wordt momenteel gewerkt aan verdere harmonisering en vereenvoudiging van het depositogarantiestelsel. Dit moet ook resulteren in betere informatievoorziening richting de consument.
In hoeverre houdt de AFM toezicht op Ikano Bank, juist ook omdat deze bank van plan is een rente van 13% te vragen? Deelt u de mening dat het wenselijk is dat hier ook door de AFM toezicht op wordt gehouden? Op welke manier wordt er op toegezien dat er geen woekerrentes worden gevraagd?
De Ikano Bank dient te voldoen aan de gedragsregels in de Wet op het financieel toezicht. In Nederland geldt een maximum kredietvergoedingspercentage. De AFM houdt toezicht op de naleving hiervan. Op dit moment bedraagt het maximum kredietvergoedingspercentage 15% per jaar.
De gevolgen van het vernieuwde jobcoachprotocol |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief van de heer B. aan het UWV over de gevolgen van het vernieuwde jobcoachprotocol? 1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in het nieuwe protocol is afgesproken dat de begeleiding van cliënten in principe na 3 jaar wordt beëindigd, maar dat er voor mensen die niet zonder begeleiding kunnen een uitzondering wordt gemaakt?
Ja.
Kunt u aangeven welke criteria het UWV hanteert om te beoordelen of er terecht een beroep wordt gedaan op de uitzonderingsclausule?
De opgenomen uitzonderingsclausule ziet op een situatie waarbij de werknemer door omstandigheden, tijdelijk nog niet in staat is zonder begeleiding door een jobcoach de functie uit te oefenen.
Klopt het bericht dat het UWV in de praktijk een gemotiveerd beroep op de uitzonderingsclausule nauwelijks honoreert, en dat het gevolg hiervan is dat werkgevers niet meer bereid zijn om wajongeren, die op zich goed functioneren, een vast dienstverband te geven en worden ontslagen?
Het afwijzingspercentage voor de voorziening jobcoaching in de periode 1 juli 2011 – 1 juli 2012 is in vergelijking tot het afwijzingspercentage voor de periode 1 juli 2010 – 1 juli 2011 nauwelijks gewijzigd. Het beeld dat op grote schaal voorzieningen jobcoaching worden beëindigd door het nieuwe Protocol is niet terug te zien in de cijfers.
Van de 2 543 mensen die vanaf het laatste halfjaar van 2008 voor maximaal 6 of 7 periodes (= 3 tot 3,5 jaar) jobcoaching toegekend hebben gekregen heeft 81% (2 064 mensen) op 1 juli 2012 nog een lopend dienstverband. 19% (479 personen) is niet meer aan het werk.
Het beeld dat in de periode sinds de aanpassing van het Protocol mensen en masse ontslagen worden op het moment dat de maximale termijn voor de inzet van jobcoaching verstreken is wordt door deze cijfers niet bevestigd. Uit eerder onderzoek blijkt dat jonggehandicapten over het algemeen veelvuldig van baan wisselen, vooral omdat zij vaak op basis van tijdelijke contracten werkzaam zijn. Jonggehandicapten kennen een grotere mobiliteit op de arbeidsmarkt. Daarnaast speelt mee dat het moment van het vervallen van de voorziening jobcoach na drie opeenvolgende jaren vaak samenvalt met het moment waarop een werkgever moet beslissen of een reeks van tijdelijke aanstellingen wordt omgezet in een vast dienstverband.
Deelt u de mening dat dit een ongewenst effect is van het jobcoachprotocol, en dat de uitzonderingsclausule moet worden toegepast als er een gemotiveerd beroep op wordt gedaan voor mensen die niet zonder begeleiding kunnen? Zo ja, wilt u dan bewerkstelligen dat het UWV vaker gebruik gaat maken van deze uitzonderingsclausule? Zo neen, welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat mensen die niet zonder begeleiding kunnen worden ontslagen?
Nee, zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u in dit verband van het voorstel van de heer B. om voor de groep werknemers die een langdurige begeleidingsbehoefte heeft een lump sum beschikbaar te stellen, gebaseerd op gemiddeld 7 tot 8 uur begeleiding per week, zodat persoonlijke ondersteuning mogelijk blijft?
Het doel van de jobcoach is dat mensen op termijn zelfstandig en zonder begeleiding bij een werkgever aan de slag kan. De heer B. geeft in zijn brief aan dat het hier een groep betreft met een permanente begeleidingsbehoefte. Daar de voorziening jobcoach enkel ingezet wordt voor tijdelijke ondersteuning, komt deze groep daarmee niet in aanmerking voor de voorziening jobcoach. Ik heb mij overigens voor de zomer ingezet om voor deze groep de mogelijkheid van permanente steun te bieden. Het wetsvoorstel Werken naar vermogen voorzag hierin.
Vertraging bij de verbreding van de N35 tussen Zwolle en Wijthmen |
|
Sander de Rouwe (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Is het waar dat de verbreding van de N35 tussen Zwolle en Wijthmen een vertraging oploopt van elf maanden?1
Ja.
Wat is de oorzaak van deze vertraging en wat gaat u er aan doen om deze tot een minimum te beperken? Wat is uw ambitie ten aanzien van de oplevering, die in oorspronkelijke planning in 2014 zou plaatsvinden?
In 2011 is besloten om de kostenraming verder uit te werken. Uit de nieuwe kostenraming bleek dat het budget niet toereikend was. Door het toepassen van versoberingen en extra budget van de Provincie Overijssel, Zwolle en het Rijk is het budget en de kostenraming weer in evenwicht. Het proces om budget en kostenraming met elkaar in overeenstemming te brengen, heeft mede door de economische situatie enige tijd in beslag genomen, vervolgens moest overgestapt worden op de nieuwe methodiek voor geluidsonderzoek als gevolg van de 1 juli 2012 in werking getreden gewijzigde geluidwetgeving. Deze beide oorzaken leiden tot een vertraging van ongeveer 1 jaar ten opzichte van de planning zoals die was vermeld in het MIRT- projectenboek 2012. Mijn ambitie is nu om het project in 2015 op te leveren.
Kunt u aangeven of u nog steeds de ambitie heeft om de N35 op te waarderen tot een 100 km doorstroomweg (Mobiliteitsaanpak, 2008)? Kunt een actuele planning geven van de marsroute die met de regio is afgesproken om deze ambitie te realiseren?
Met het vaststellen van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de Mobiliteitsaanpak (2008) vervallen.
De fasering van de aanpak van de N35 past bij de Marsroute uit 2009, waarin de regio haar visie op de opwaardering van de N35 tot stroomweg heeft verwoord. De fasering past ook bij de afspraak tussen rijk en regio om de N35 stapsgewijs per tracédeel te bezien. Voor alle deeltrajecten heb ik afspraken met de regio gemaakt, waarvoor ik u graag verwijs naar het MIRT – projectenboek 2013.
Bent u bereid om met de regio tot afspraken te komen over een decentralisatie van het beheer van de rijksweg N35, met bijbehorende afkoopsom, zodat de regio de regie ten aanzien van de opwaardering, beheer en onderhoud zelf ter hand kan nemen?
De N35 maakt onderdeel uit van nationale hoofdwegennet en het heeft mijn voorkeur alle wegen die onderdeel uitmaken van dit hoofdwegennet in eigendom, beheer en onderhoud van het rijk te houden.
De voorgenomen steunoperaties door de ECB |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «ECB wil bij crisislanden rentelimiet instellen»?1
De berichtgeving waarnaar u in uw Kamervragen verwijst, is mij bekend.
In hoeverre is het waar dat de Europese Centrale Bank (ECB) van plan is om bij het volgende rentebesluit op 6 september a.s. (of op een ander moment in de nabije toekomst) een renteplafond in te stellen?
De ECB heeft geen renteplafond ingesteld.
In hoeverre is een dergelijke handelwijze nog in overeenstemming met het mandaat van de ECB? Hoe verhoudt zich dit tot haar inflatiedoelstelling?
Zoals ik eerder antwoordde heeft de ECB op 6 september geen renteplafond ingesteld.
Ik benadruk verder dat de ECB onafhankelijk is in de uitvoering van de monetaire taak en dienovereenkomstig spreek ik mij niet uit over het beleid van de ECB ten aanzien van de opkoop van staatsobligaties. Ik heb het volste vertrouwen dat de ECB de juiste keuzes zal maken ten behoeve van de primaire taak van handhaving van prijsstabiliteit in de Eurozone. De ECB loopt, net als andere centrale banken, altijd enig risico. Het is aan de ECB om binnen haar mandaat die risico's te wegen.
Wat zijn de gevolgen voor de balans van de ECB (en de risico's voor de belastingbetaler) van eventueel onbeperkt ingrijpen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt een dergelijke activiteit zich tot het verbod op monetaire financiering zoals dat duidelijk in het Verdrag staat?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de mening van de Nederlandsche Bank (DNB) over deze mogelijke handelwijze van de ECB, mede tegen de achtergrond van de zeer kritische uitlatingen van de Bundesbank over dit onderwerp?
De ECB-raad bestaat uit de ECB-directie en de presidenten van de nationale centrale banken van de landen die deelnemen aan de muntunie. Besluiten worden aangenomen met meerderheid van stemmen. Deze presidenten zitten daar echter qualitate qua (dwz uit hoofde van zijn/haar positie als president van de nationale centrale bank) en handelen vanuit het belang van de Eurozone als geheel. De president van DNB vertegenwoordigt in de ECB-raad dus niet Nederland of DNB.
De president van DNB heeft zich niet uitgelaten over zijn standpunt omtrent de mogelijke handelswijze van de ECB. Bovendien is het vanwege de onafhankelijkheid van de ECB in het algemeen en de Raad van Bestuur in het bijzonder niet gepast om over binnen de ECB lopende beleidsdiscussie uitspraken te doen.
Wat zijn de mogelijkheden van DNB om zich tegen deze activiteiten van de ECB te verzetten, temeer nu dit echt duidelijk in strijd lijkt met het mandaat van de ECB?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening – uitgaande van de onafhankelijkheid van de centrale bank – dat deze handelwijze van de ECB niettemin mogelijk leidt tot een enorm moreel risico in de zin dat landen geen prikkel meer hebben? Bent u van plan om hier wat aan te doen? Zo ja, wat? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat een risico dat het opkopen van overheidsobligaties de prikkel om te hervormen vermindert. Daarom heeft de ECB bekendgemaakt dat het belangrijke stappen zet om eventueel moreel risico zoveel mogelijk te beperken. Op 6 september kondigde de ECB aan dat het alleen overheidsobligaties op zal kopen van landen die ofwel een volledig programma ofwel een «enhanced precautionary credit line» van het ESM/EFSF hebben. De betrokkenheid met het IMF zal actief gezocht worden voor het opstellen van de conditionaliteit en de monitoring van de betreffende programmalanden. Daarnaast zal de ECB stoppen met opkopen indien het land niet aan de programmavereisten voldoet en worden alleen kortlopende overheidsobligaties opgekocht, met een looptijd van maximaal drie jaar. De betreffende landen zullen hierdoor snel moeten herfinancieren, wat een extra prikkel geeft om voor die tijd orde op zaken te stellen.
Heeft u kennis genomen van de oproep van de Aannemersfederatie om een meldplicht in te voeren voor personen uit andere EU-lidstaten, die in Nederland als zelfstandige of op detacheringsbasis aan de slag willen gaan?1
Ja.
Kunt u zich de toezegging herinneren aan de leden van de CDA-fractie (in het debat 21 december 2011 over werknemersverkeer met Roemenië en Bulgarije) dat een onderzoek zou plaatsvinden naar de mogelijkheden om in Nederland een systeem van meldingen en gerichte handhaving in te voeren, naar Belgisch voorbeeld? Wat is de stand van zaken rond dit onderzoek? Bent u op basis hiervan inmiddels overtuigd van de wenselijkheid van een meldplicht?
Op 28 augustus 2012 heb ik een notitie over arbeidsmigratie binnen de EU aan de Tweede Kamer gestuurd. Deze notitie bevat een analyse van het Belgische Limosa-systeem. Uit de analyse komt naar voren dat Limosa voor Nederland interessante kanten heeft, maar ook gepaard gaat met invoeringskosten en administratieve lasten voor bedrijven. Daar komt bij dat het Europese Hof nog uitspraak moet doen in de infractieprocedure van de Europese Commissie tegen de registratieplicht voor zelfstandigen zoals die geldt in Limosa.
Na vaststelling van de Handhavingsrichtlijn en de uitspraak in de infractieprocedure die de Commissie tegen België heeft aangespannen, zal ik een besluit nemen over de invoering van een systeem als Limosa.
Deelt u de zorgen van de Aannemersfederatie en de leden van de CDA-fractie over oneerlijke concurrentie en verdringing door schijnzelfstandigen en schijndetacheringen, zeker in deze tijd van crisis in de bouw?
Ik deel deze zorgen. Het kabinet is van mening dat oneerlijke concurrentie door middel van schijnconstructies moet worden aangepakt.
Welke maatregelen gaat u treffen om oneerlijke concurrentie effectief aan te pakken? Op welke wijze wordt daarbij samengewerkt met CAO-partijen in de bouw?
Over maatregelen om misbruik van het vrij verkeer van diensten tegen te gaan heb ik uw Kamer in februari jl. geïnformeerd.2 Ook in mijn notitie van 28 augustus 2012 over arbeidsmigratie binnen de EU ga ik in op maatregelen om schijnconstructies te voorkomen en aan te pakken.
De Aannemersfederatie heeft onlangs een zwartboek gepubliceerd over schijnzelfstandigen in de bouwsector. Ik zal binnenkort een reactie gegeven op het zwartboek en de daarin gedane aanbevelingen.
Op dit moment vindt al periodiek overleg plaats tussen de Inspectie SZW en de bouwsector. In deze overleggen wordt ook de bestrijding van oneerlijke concurrentie aan de orde gesteld.
Bent u van plan om ook de samenwerking met handhavende organisaties in andere lidstaten (met name in Midden- en Oost-Europa) te intensiveren, zodat schijnzelfstandigheid en schijndetacheringen effectiever kunnen worden aangepakt? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
Met verschillende landen in Midden- en Oost-Europa zijn zogeheten «memoranda of understandig» gesloten. Hierin wordt de samenwerking ten aanzien van de gegevensuitwisseling geregeld. De informatie-uitwisseling maakt het de lidstaten mogelijk om de handhaving vorm te geven zoals gewenst c.q. noodzakelijk. Op dit moment wordt er aan gewerkt om het proces van informatie-uitwisseling sneller te laten verlopen. De afgelopen jaren is in het kader van strafrechtelijke opsporingsonderzoeken naar arbeidsmarktfraude ook succesvol samengewerkt met zusterorganisaties in Midden- en Oost-Europese landen en wordt gekeken naar de mogelijkheden van een Joint Investigation Team waarin lidstaten op basis van Europese afspraken samenwerken in de opsporing.
Ook is eind 2011 een pilot van start gegaan bij drie Kamers van Koophandel om signalen van schijnzelfstandigheid en mogelijke arbeidsuitbuiting te melden bij de Inspectie SZW.
Tot slot wijs ik in dit verband op de zogeheten Handhavingsrichtlijn bij de Detacheringsrichtlijn, waaraan nu wordt gewerkt in Europees verband. Deze richtlijn biedt extra mogelijkheden om postbusondernemingen te bestrijden en beter toezicht te houden op de detachering vanuit het buitenland. In mijn eerder genoemde notitie over arbeidsmigratie binnen de EU ga ik hier nader op in.
Bent u bereid om u, samen met België, ook in Europees verband in te zetten voor beleidsruimte voor lidstaten, die een meldplicht willen invoeren voor zelfstandigen en gedetacheerden, zodat de informatievoorziening aan deze groep werkenden door de lidstaat kan worden verbeterd én de handhaving gerichter en effectiever kan worden?
Indien dat nodig is wil ik mij er binnen de EU voor inspannen dat grensoverschrijdende arbeid door de desbetreffende lidstaat mag worden geregistreerd. Het ligt daarbij voor de hand dat ik dan samenwerking zoek met de lidstaten die hetzelfde standpunt hebben, zoals België.
Over stapeling van ESF-subsidies met middelen uit scholingsfondsen |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichten over stapeling van subsidies uit het Europees Sociaal Fonds (ESF-subsidies) met middelen uit scholingsfondsen?1
Ja.
Op welke schaal doet deze stapeling zich in de praktijk voor?
De term stapeling leidt tot misverstanden. De ESF-regeling 2007–2013 financiert in het kader van scholing van werknemers maximaal 40% van de totale subsidiabele kosten van een scholingsproject. De overige 60% moeten subsidieaanvragers (O&O-fondsen) zelf financieren. Het betreft hier dus zogenaamde verplichte cofinanciering door de werkgevers zelf en/of de O&O-fondsen.
De bijdrage van O&O-fondsen is geen overheidssubsidie, maar het betreft gelden die door de deelnemende bedrijven in de sector bij elkaar zijn gebracht. Over de aanwending wordt besloten door sociale partners. Het gaat om scholing die de werkgever en het O&O-fonds van toegevoegde waarde achten voor het bedrijf, de medewerker of de branche.
Naast scholingskosten kan er sprake zijn van bijvoorbeeld verletkosten; kosten die voor een werkgever ontstaan als gevolg van productieverlies door scholing tijdens werktijd. Dergelijke kosten komen niet in aanmerking voor ESF-subsidie, maar worden soms wel vergoed door een O&O-fonds.
Doordat de ESF-subsidie en de private bijdragen van O&O-fondsen voor zowel scholingskosten als verletkosten worden opgeteld, ontstaat de suggestie van stapeling tot meer dan 100% subsidie. Het artikel wekt daarmee echter ten onrechte de indruk van misbruik of oneigenlijk gebruik. Feitelijk is er namelijk conform de ESF-regels sprake van maximaal 40% subsidie en minimaal 60% verplichte cofinanciering. De vraag naar een moreel oordeel is daarom niet aan de orde.
Hoe beoordeelt u de stapeling in het licht van de formele eisen, die bij ESF-subsidies worden gesteld aan cofinanciering?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u de stapeling moreel verantwoord, gelet op het feit dat er per saldo meer dan 100% subsidie werd verstrekt aan opleidingstrajecten waarvan het nut soms kan worden betwijfeld?
Zie antwoord vraag 2.
Was u reeds op de hoogte van de stapeling van de subsidies op het moment dat u de Kamer informeerde over de problemen met het terugvorderen van ESF-voorschotten op 28 juni 2012? Zo ja, waarom wordt aan deze kwestie in de brief van 28 juni 2012 geen aandacht besteed?
Zoals aangegeven betreft het geen stapeling van subsidies, maar het reguliere vereiste op grond van ESF-regels dat naast 40% ESF-subsidie, 60% gecofinancierd wordt. De brief van 28 juni 2012 ging niet over cofinanciering maar betrof een kwestie rond de terugvordering van voorschotten.
Bent u van plan om scherpere eisen te stellen aan aanvragen van ESF-subsidie door opleidings- en ontwikkingsfondsen (O&O-fondsen)?
In de huidige programmaperiode 2007–2013 kan geen ESF-subsidie meer voor scholing van werknemers worden aangevraagd. Ten aanzien van de mogelijk volgende programmaperiode 2014–2020 is de insteek om de uitvoering van de ESF-regeling zo eenvoudig mogelijk te maken met geringere administratieve lasten en eenvoudiger te controleren subsidiabele kosten. Daarnaast zal er veel aandacht zijn voor het voorkomen en tegengaan van misbruik of oneigenlijk gebruik van de ESF-regeling.
Bent u van mening dat de desbetreffende vijf scholingsfondsen zich voor ESF-aanvragen hebben gediskwalificeerd, gelet op het feit dat er nauwelijks of geen toezicht was op de stapeling van subsidies met bijdragen uit de fondsen en op de kwaliteit van de aangeboden scholingstrajecten?
Dit is niet aan de orde, zie mijn antwoord op de voorgaande vragen.
Bent u bereid om de Kamer nog voor Prinsjesdag te informeren over de stand van zaken rond de terugvordering van de 29 mln, die aan vijf O&O-fondsen als voorschot is verstrekt?
Tijdens het AO Arbeidsmarktbeleid van 28 juni jl. heb ik u toegezegd de Kamer op de hoogte te houden van de ontwikkelingen. Wij hebben afgesproken dat ik dat in ieder geval zal doen voor de begrotingsbehandeling aan het einde van het jaar, of tussentijds indien daartoe aanleiding is. Deze afspraak doe ik graag gestand. Het is niet waarschijnlijk dat ik voor Prinsjesdag al nieuwe inzichten heb, vanwege de termijn waarbinnen einddeclaraties van projecten zullen worden ingediend (1 november 2012).
Wanneer kan de Kamer een integrale verantwoording verwachten over de besteding van de desbetreffende subsidiemiddelen?
Voor de betreffende ESF-projecten moeten de verantwoording en einddeclaraties 1 november 2012 zijn ingediend. Wellicht zullen de fondsen om uitstel vragen omdat zij meer tijd nodig hebben om de administratie op orde te brengen. Mocht uitstel ertoe leiden dat het financiële risico afneemt dan ben ik bereid dit te verlenen. Uiterlijk binnen 24 maanden na indiening zal het Agentschap SZW de einddeclaraties controleren en zal mogelijk door de Audit Autoriteit een tweedelijnscontrole worden uitgevoerd. Dit betekent dat de eindverantwoording rond eind 2014 te verwachten is.
De Goederenroutering Oost-Nederland |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u zich herinneren dat in de bijlage bij de 7e voortgangsrapportage (VGR) van het actieplan «Groei op het spoor» en Programma Hoogfrequent Spoor (PHS) een planning is opgenomen van de diverse deelstudies met betrekking tot de goederenroutering Oost-Nederland en de uitvoering van Kamermoties?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat de resultaten van de vijf daarin genoemde studies (actualiseren van de Noordtak-studie, Betuweroute maximaliseren, inzet binnenvaart, Langetermijn-perspectief goederenvervoer, beschrijven varianten Zutphen-Hengelo) reeds geruime tijd beschikbaar hadden moeten zijn? Wat is er de oorzaak van dat van alle deelstudies de deadline inmiddels ruimschoots is overschreden, terwijl de uitwerking van alternatieve tracés door Oost-Nederland (IJssellijn, Twentelijn, Twentekanaallijn) gewoon door lijkt te gaan? Wanneer kan de Kamer de resultaten van deze studies verwachten?
Volgens de eerder toegezonden planning zouden de genoemde studies begin 2e kwartaal van 2012 beschikbaar komen. Feitelijk waren de diverse onderzoeken gereed in mei en juni. De rapporten met de resultaten van de goederenstudies zijn bij brief van 12 juli 2012 (Kamerstuk 32 404, nr. 57) aan de Kamer toegezonden.
Is het waar dat u besloten heeft de actualisatie van de notitie «Goederenboog Deventer Alternatieven», die uw voorganger op 14 september 2010 (Kamerstuk 32 404, nr. 3) aan de Tweede Kamer zond, niet meer nu te zullen laten verschijnen, zoals nog wel aangekondigd in de bijlage bij de Voortgangsrapportage (Kamerstuk 32 404, nr. 56) , maar deze op te nemen in de pas een jaar later te verschijnen MER (Milieu-effectrapportage)? Kunt u deze keuze toelichten? Wordt de periode van onzekerheid voor burgers hiermee niet nodeloos verlengd?
De actualisatie van de notitie «Goederenboog Deventer Alternatieven» is recent afgerond. Dit heeft geresulteerd in het rapport: «Beschrijving varianten passage Zutphen – Hengelo» (ProRail, mei 2012). Dat rapport is tegelijk met de in antwoord 2 genoemde goederenstudies gepubliceerd op de websites www.rijksoverheid.nl/phs en op www.prorail.nl/phs. Het rapport geeft een globale technische en geografische beschrijving van de vier tracévarianten tussen Zutphen en Hengelo die in de nu lopende m.e.r.-procedure worden onderzocht, en een beperkte beschrijving van de te verwachten effecten. Het rapport is bedoeld om een globaal beeld te geven van de in onderzoek zijnde tracévarianten.
Het rapport is niet bedoeld om de tracévarianten onderling te vergelijken; een onderlinge vergelijking van de tracévarianten kan pas plaatsvinden nadat een grondig effectenonderzoek is uitgevoerd ten behoeve van het MER. Het MER zal volgens de huidige planning in het voorjaar van 2013 gereed zijn, zodat op basis daarvan, en na inspraak en advisering, onderbouwde keuzes kunnen worden gemaakt.
De «periode van onzekerheid voor burgers» duurt tot de besluitvorming naar aanleiding van het MER-rapport over de effecten van de verschillende tracévarianten, die is gepland (na inspraak en advisering) medio 2013; deze periode kan, gezien de wettelijke eisen aan de m.e.r.-procedure, niet korter. De m.e.r.-procedure wordt toegepast, mede op verzoek van de Kamer (motie op Kamerstuk 32 404, nr. 21), om te borgen dat alle relevante externe effecten van de verschillende varianten in kaart worden gebracht, en de benodigde effectbeperkende maatregelen worden getroffen. Gezien het belang van de leefbaarheid rond het spoor moet uiterste zorgvuldigheid worden betracht.
Welke gevolgen heeft uw voornemen om het beveiligingssysteem ERTMS op het spoor in te voeren – waarmee naast de veiligheid ook de capaciteit van het spoor wordt vergroot – voor de goederenroutering door Nederland? Deelt u de conclusie van de Tijdelijke Commissie Onderhoud en Innovatie spoor dat in de uitwerking van PHS tot dusverre nauwelijks is gekeken naar de effecten van invoering van ERTMS? Kunt u aangeven welke inhoudelijke relatie er (nog) bestaat tussen PHS en de goederenroutering Oost-Nederland?
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op de Tijdelijke Commissie Onderhoud en Innovatie spoor (brief van 08-06-2012, Kamerstuk 32 707, nr. 16) zal ik een zogenaamde «roadmap» ontwikkelen voor de logisch te nemen stappen en de te nemen route naar een zorgvuldige invoering van ERTMS op het Nederlandse spoorwegnet. Ook de PHS-corridors – waaronder de goederencorridor Elst – Oldenzaal/grens – zullen onderdeel uitmaken van die «roadmap». Bij de uitwerking van PHS-maatregelen voor de Goederenroutering Oost Nederland zal zo goed mogelijk rekening worden gehouden met de komst van ERTMS.
Deelt u de mening dat door het ontbreken van door de Kamer gevraagde studies naar alternatieven, alsmede de onduidelijkheid over de gevolgen van de landelijke invoering van ERTMS, er momenteel onvoldoende basis is voor een zorgvuldige afweging over de goederenroutering? Bent u bereid om de Goederenroutering Oost Nederland als onderdeel van het Programma Hoogfrequent Spoor te heroverwegen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zijn de door de Kamer gevraagde studies naar alternatieven inmiddels bij de Kamer beschikbaar. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zijn keuzes over tracévarianten pas aan de orde als de milieu-effecten van de goederenroutering in kaart zijn gebracht in het kader van de nu lopende m.e.r.-procedure; volgens de huidige planning zal het MER 1e fase in het voorjaar van 2013 beschikbaar komen. Na inspraak en advisering vanuit de regio zal dan de keuze gemaakt moeten worden voor een van de vier onderzochte tracévarianten tussen Zutphen en Hengelo.
In de aanbiedingsbrief bij de rapporten met de resultaten van de genoemde goederenstudies (Kamerstuk 32 404, nr. 57) heb ik aangegeven van mening te zijn dat op basis van de resultaten van die studies een beperking van het m.e.r.-onderzoek tot 1 extra goederenpad per richting per uur, in plaats van de 2 extra goederenpaden per richting per uur uit de voorkeursbeslissing PHS, mogelijk lijkt. Echter, een dergelijke aanpassing van de uitgangspunten of een volledige heroverweging van het PHS-onderdeel Goederenroutering Oost-Nederland is momenteel niet aan de orde omdat de Kamer de Goederenroutering Oost-Nederland controversieel heeft verklaard.
Het artikel 'Hoe bedrijven sollicitanten misleiden met spookvacatures |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hoe bedrijven sollicitanten misleiden met spookvacatures»?1
Ja.
Bent u bekend met het fenomeen dat bedrijven en uitzendbureaus spookvacatures plaatsen om een lege winkelruit of vacaturesite te voorkomen? Zo ja, wat vindt u van deze «spookvacatures»?
Ik ben bekend met het fenomeen «nepvacatures» of «spookvacatures». Zoals ook mijn ambtsvoorganger heeft gemeld, is dit ongewenst indien de werkgever de intentie heeft om de werkzoekende op een verkeerd spoor te zetten. Echter, het komt ook veelvuldig voor dat werkgevers vacatures bekend maken die niet altijd alleen zijn bedoeld voor de invulling van een concrete personeelsbehoefte op dat moment, maar gericht op hun personeelsbehoefte op de langere termijn. Dit fenomeen wordt ook wel «permanente vacature» genoemd, omdat de werkgever door de tijd heen sollicitanten wil genereren.
De begrippen «nepvacatures» en «spookvacatures» dienen dan ook genuanceerd te worden gebruikt. Er wordt in veel gevallen wel degelijk perspectief op de langere termijn geboden. In het bijzonder bedrijven met een groot personeelsverloop (vaak grote bedrijven) en uitzendorganisaties hebben een permanente personeelsbehoefte, waardoor het bekendmaken of opnemen van een cv bij deze organisaties een effectieve vorm van solliciteren is.
Minister Donner heeft destijds in beantwoording op mijn Kamervragen aangegeven dat brancheorganisaties als de ABU (Algemene Branche Uitzendbureaus) een oplossing voor dit probleem zouden moeten vinden. De brancheorganisaties hebben hier vervolgens geen gehoor aan gegeven. Vindt u het wenselijk dat door dit wijzen naar elkaar niemand de verantwoordelijkheid oppakt en het probleem blijft liggen? Bij wie ligt nu de verantwoordelijkheid om dit probleem aan te pakken?
Het proces van werving en selectie is een private aangelegenheid. De verantwoordelijkheid ligt dan ook bij de onderneming.
Bent u bereid om met de verschillende belangenorganisaties om tafel te gaan zitten om hier afspraken over te maken en tot een oplossing te komen?
De branche geeft zelf ook aan dat zij het de verantwoordelijkheid vindt van de ondernemingen zelf. Ik zie dan ook geen toegevoegde waarde in een gesprek met de betrokken organisaties.
Zo ja, wilt u in dit gesprek aankaarten dat de branche in ieder geval onderzoek naar het fenomeen «spookvacatures» gaat doen, aangezien omvang en aard van de problematiek nog niet exact bekend is?
Zoals hiervoor gemeld, zie ik niet de toegevoegde waarde in van een gesprek hierover.
Ziet u het als een mogelijkheid dat bedrijven en uitzendbureaus bij vacatures expliciet een waarschuwing in de vacaturetekst plaatsen wanneer de desbetreffende baan er op dit moment nog niet is?
Het is aan de ondernemingen zelf om dit op te pakken. De sector zelf heeft ook al initiatieven genomen om het sollicitatieproces inzichtelijker te maken. Zo bestaat er een sollicitatiecode waarin normen zijn opgenomen voor een transparante en eerlijke werving en selectieprocedure. Deze code is ontwikkeld door de Nederlandse Vereniging voor Personeelsmanagement & Organisatieontwikkeling (NVP) in overleg met de Stichting van de Arbeid. De code is ook te vinden op de site van de Kamer van Koophandel. Naleving is niet verplicht.
In deze code zijn basisregels opgenomen die arbeidsorganisaties en sollicitanten in acht behoren te nemen bij de werving en selectie ter vervulling van vacatures.
Hoe kijkt u aan tegen een informatieplicht voor uitzendbureaus zodat een sollicitant altijd weet wat de uitkomst van zijn sollicitatie is ook al is deze online gedaan?
Dit vind ik niet nodig, omdat er al initiatieven uit de sector zijn genomen, zoals de genoemde sollicitatiecode. Hierin is bijvoorbeeld opgenomen dat de arbeidsorganisatie de sollicitant zo spoedig mogelijk (binnen enkele weken) na de sluitingsdatum bericht of hij wordt afgewezen, wordt uitgenodigd of dat zijn sollicitatie wordt aangehouden (onder vermelding van de termijn waarbinnen nader bericht volgt).
De verbreding van de N35 tussen Wierden en Nijverdal |
|
Sander de Rouwe (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Is het waar dat u de Twentse gemeenten en de provincie Overijssel heeft laten weten dat de verbreding van de N35 tussen Wierden en Nijverdal vertraging oploopt (kenmerk RWS/DON-2012/2036)?
De leden van de stuurgroep N35 Nijverdal Wierden, waarin zowel het rijk als de provincie Overijssel, regio Twente en de gemeenten zitting hebben, hebben gezamenlijk geconcludeerd, dat de planning die uitgaat van een tracé- besluit voor eind 2013 los zal moeten worden gelaten. Wat dit betekent voor de planning van het project tot en met de openstelling is nog onbekend.
Is het waar dat de oorzaak van deze vertraging ligt in een overschrijding van de geraamde kosten van 80 mln euro, of spelen er ook andere zaken een rol?
Ja. Een andere reden voor de aanpassing in de planning is het feit dat lopende de verkenning bleek dat de afstemming met het waterwingebied (VITENS) in de fase voor de verkenning niet afdoende was. De N35 mag niet, zoals eerder verondersteld, het waterwingebied raken.
Kunt u aangeven hoe groot de overschrijding van het budget is en waardoor deze precies wordt veroorzaakt?
De precieze overschrijding is nog niet bekend, maar de inschatting is nu dat dit meerdere tientallen miljoenen euro’s zullen zijn. De omvang en oorzaken worden nader in kaart gebracht. Er is al wel een eerste beeld. De eerdere raming van de provincie, op basis waarvan het beschikbare budget is bepaald, was een globale raming. De huidige raming is een eerste volledige raming die voldoet aan de daarvoor gestelde eisen.
De verschillen tussen de beide ramingen hebben onder andere betrekking op BTW, vastgoedkosten, engineering- en tenderkosten en een meer uitgewerkte risicoanalyse.
Kunt u aangeven hoe de kosten van de verbreding van het betreffende weggedeelte van twee naar vier rijstroken (over circa 7 kilometer) zich verhouden tot de kosten van vergelijkbare verbredingen elders in het land?
Vergelijkbare verbindingen zijn onder andere de N35 Zwolle-Wijthmen en de N18 voor het deel Groenlo – Enschede. De ramingen van deze projecten zijn wat detailniveau (planvormingsfase) en kosten door bodemsamenstelling vergelijkbaar.
De gemiddelde kosten per kilometer liggen voor deze twee trajecten tussen de € 12 en € 15 mln.
De bouwkosten bij Nijverdal – Wierden (7,7 km) zijn naar verwachting hoger doordat binnen een relatief kort traject drie ongelijkvloerse aansluitingen zijn voorzien. Daarnaast zijn de vastgoedkosten (aan te kopen percelen/gebouwen) bij Nijverdal- Wierden hoger dan bij de N35 Zwolle-Wijthmen omdat het tracé voor een deel gebruik maakt van de bestaande N35. Langs dit deel van de bestaande N35 is veel lintbebouwing aanwezig.
Wat betekent de vertraging voor de strakke planning van de verbreding, die onderdeel uitmaakt van de Crisis- en herstelwet? Deelt u de mening dat juist in deze tijd geplande projecten snel moeten worden uitgevoerd om ook de werkgelegenheid in de bouw te stimuleren?
Ik deel uw standpunt ten aanzien van het snel uitvoeren van de in de Crisis- en herstelwet opgenomen projecten. Ik betreur het dat de besluitvorming voor dit project niet binnen de termijn van de CHW kan worden afgerond.
Welke stappen gaat u zetten om de verbreding – waarop in de Kamer al geruime tijd wordt aangedrongen – alsnog zo snel mogelijk tot uitvoering te brengen?
Rijk en regio hebben afgesproken om eind april, na nadere analyse van de kostenraming, afspraken te maken over het vervolg van het project.
Welke concrete afspraken zijn er inmiddels gemaakt met de regio over de verkenning naar verdere opwaardering van de N35 tussen Wythmen en Nijverdal, die u in december 2011 op aandringen van de Kamer heeft toegezegd?
In december 2011 heb ik toegezegd dat ik een MIRT-Onderzoek zal uitvoeren naar het traject van de N35 tussen Wijthmen en Nijverdal. Inmiddels is overleg gestart met de provincie Overijssel over de aanpak van het MIRT-Onderzoek.