Het bericht ‘In nieuwe tunnel Delft geen 06-bereik’ |
|
Duco Hoogland (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «In nieuwe tunnel Delft geen 06-bereik»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over gebrekkige dekking door telefoonproviders in spoor- en metrotunnels?2
Ja.
Klopt het dat treinreizigers tot zeker volgend jaar geen bereik op hun mobieltje hebben als ze de nieuwe Delftse spoortunnel in rijden? Zo nee, wat klopt er niet aan de berichtgeving?
Dit klopt, bij de bouw is er overleg geweest met de providers om dekking te realiseren maar zij hebben destijds van de investering afgezien. Later zijn wederom gesprekken tussen ProRail en de providers gestart. De gesprekken over het ontwerp zijn inmiddels in een afrondende fase. Dit ontwerp moet eerst goedgekeurd zijn alvorens met de bouw kan worden gestart. Het streven is om dit najaar te starten met de bouw, afhankelijk van de beschikbaarheid van een treinvrije periode.
Waarom hebben ProRail en telefoonproviders nog steeds geen concrete afspraken gemaakt om een mobiel netwerk in de spoortunnel Delft aan te leggen? Deelt u de mening dat dit nu al veel te lang op zich laat wachten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de beschikbaarheid van telefoonnetwerken een belangrijke factor is voor reizigers in het openbaar vervoer?
Ja.
Waarom is een goed werkend mobiel netwerk niet tijdens de bouw van de tunnel aangelegd?
ProRail heeft samen met de NS een aanbod gedaan aan de providers om een deel van de kosten te dragen maar de providers hebben destijds van realisatie afgezien vanwege de in hun ogen te hoge kosten.
Acht u – in het licht van de in het artikel geschetste problematiek – de systematiek waarbij telecomproviders het initiatief dienen te nemen voor het indienen van een vergunningaanvraag de meest optimale? Ligt het – in ieder geval bij nieuwe spoortunnels – niet voor de hand om ProRail een proactieve rol te geven bij het aanleggen van een mobiel netwerk in tunnels?
In het geval van de Spoortunnel Delft heeft ProRail proactief contact gezocht en ondersteuning aangeboden. De providers hebben echter van realisatie afgezien vanwege de in hun ogen te hoge kosten. Ten principale blijven de providers verantwoordelijk voor de aanleg en investering in mobiele infrastructuur. Als verantwoordelijke partij voor deze investering zijn zij ook initiatiefnemer van de vergunningaanvraag. Ik acht dit geen overheidsverantwoordelijkheid.
Is het waar dat het treinverkeer tijdens bouwwerkzaamheden geheel moet worden stilgelegd? Zijn er nog andere werkzaamheden nodig in de tunnel die gecombineerd kunnen worden met deze, zodat de overlast voor de reiziger zo beperkt mogelijk blijft?
Ja, het treinverkeer moet stilgelegd worden om een deel van de systemen te plaatsen. Afhankelijk van de gekozen oplossing en eventuele combinatie met andere werkzaamheden om de dekking te realiseren is die periode langer of korter. ProRail streeft naar een oplossing die geen of minimale hinder oplevert voor de reizigers.
Welke acties hebben u en ProRail genomen sinds maart 2014 (de beantwoording van de vorige set vragen over dit thema) om in den brede de dekking van telefoonproviders in spoortunnels te verbeteren?
Er wordt overlegd door ProRail met providers om hen te ondersteunen bij de besluitvorming.
Onjuiste informatie over treinen met gevaarlijke stoffen |
|
Martijn van Helvert (CDA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Levensgevaarlijk: foute informatie over giftreinen»1, «Debat giftreinen is «noodzaak» in West-Brabant»2, «Omwonenden spoorlijn lopen gifgevaar»3?
Ja
Deelt u de mening dat het rapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een stevige reactie behoeft? Welke maatregelen acht u nodig om binnen afzienbare tijd te bewerkstelligen dat hulpdiensten er in de toekomst weer vanuit kunnen gaan dat de informatie die zij over treinen met gevaarlijke stoffen krijgen ook feitelijk juist en betrouwbaar is? Bent u bereid die maatregelen te nemen?
Met mijn brief van 16 juni jl.4 heb ik een reactie gegeven op het ILT-rapport. De ILT geeft aan dat in 3% van de onderzoeken de informatie voor gevaarlijke stoffen op emplacementen niet op orde is. Hoewel dat een hoog nalevingspercentage met zich mee brengt, dient dit nog verder te verbeteren.
Het transport van gevaarlijke stoffen is streng gereguleerd in de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen. Deze wet verplicht vervoerders en beheerders om gevaarlijke stoffen correct te registreren, zodat hulpdiensten bij calamiteiten zo veilig mogelijk hun werk kunnen doen. Op overtreding van deze verplichting staan sancties. De ILT inspecteert en handhaaft de wettelijke verplichtingen.
Sinds de invoering van het Informatiesysteem Gevaarlijke Stoffen (IGS) is een verbetering opgetreden in de informatievoorziening over treinen met gevaarlijke stoffen. IenM gaat met de vertegenwoordigers uit de sector en Brandweer Nederland (die waren vertegenwoordigd in de stuurgroep IGS) in gesprek over mogelijkheden om de registratie verder te verbeteren.
Kunt u de bevoegdheidsverdeling en de bijbehorende handhavingsmogelijkheden per betrokken partij (ProRail, ILT en mogelijk andere) weergeven? Acht u deze bevoegdheden en handhavingsmogelijkheden afdoende, evenals de daarvoor beschikbare middelen? Ziet u onduidelijkheden of witte vlekken in de verdeling van bevoegdheden?
De ILT ziet toe op de naleving van de wettelijke verplichtingen ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen op het spoor. De ILT houdt daarbij onder meer toezicht op de aanwezigheid en juistheid van informatie over gevaarlijke stoffen op het spoor. Hiervoor beschikt de ILT over verschillende interventies om op te treden bij niet naleven van de verplichtingen, zoals het opleggen van strafrechtelijke en bestuursrechtelijke sancties. De bevoegdheden en handhavingmogelijkheden die de ILT voorhanden heeft, acht ik voldoende, evenals de daarvoor beschikbare middelen.
ProRail is geen toezichthouder en heeft geen toezichthoudende en/of handhavende bevoegdheden en/of taken. De infrastructuurbeheerder, in dit geval ProRail, moet waarborgen dat te allen tijde snel en onbeperkt toegang kan worden verkregen tot de informatie die de vervoerder moet aanleveren. ProRail moet ervoor zorgen dat de informatie in het geval van een calamiteit aan de hulpdiensten wordt verstrekt.
Zijn de bevindingen uit het ILT-rapport voor u aanleiding om een wettelijke verplichting voor vervoerders in te voeren om informatie over andere ladingen dan gevaarlijke stoffen aan de beheerder aan te leveren? Zo ja, wanneer kan de Kamer dat wetsvoorstel verwachten? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid met de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in gesprek te gaan over de wenselijkheid van uitbreiding van het gebruik van het Informatiesysteem Gevaarlijke Stoffen (IGS)?
Zoals ook uiteengezet in mijn brief van 16 juni jl. is er op dit moment geen aanleiding om registratie van niet-gevaarlijke stoffen op het spoor wettelijk te verplichten. Dit zou namelijk leiden tot een aantal bezwaren.
In Europees verband bestaat alleen de verplichting tot registratie van gevaarlijke stoffen. Als in Nederland ook niet-gevaarlijke stoffen verplicht geregistreerd zouden moeten worden, zou dit leiden tot een «nationale kop» op Europese regelgeving en daarmee tot bezwaren van internationaal opererende goederenvervoerders. Daarbij bestaat er in Europees verband weinig draagvlak om zo’n verplichting tot stand te brengen.
Uit recent overleg tussen ACM en vertegenwoordigers van IenM (waaronder de ILT) is duidelijk geworden dat de ACM tot nu toe nog geen formeel standpunt heeft ingenomen over de vraag of registratie van niet-gevaarlijke stoffen kan worden verplicht. Wel heeft ACM, net als in een eerder stadium, aan ProRail in een gesprek aangegeven dat borging van een dergelijke plicht tot registratie van niet-gevaarlijke stoffen in de netverklaring, in de toegangsovereenkomsten, of beide, juridisch kwetsbaar is. Op basis van deze informatie is door ProRail afgezien van een verplichte registratie en biedt zij aan vervoerders een formele opt-out voor uitsluitend het bovenwettelijke deel (registratie van niet-gevaarlijke stoffen) van IGS-verplichtingen.
Om deze redenen zal de oplossing niet zozeer in (extra) wetgeving moeten worden gevonden, maar in verdergaande samenwerking met de spoorsector om de vrijwillige registratie te verbreden naar andere vervoerders en de werking van IGS verder te verbeteren. Dit traject is nader toegelicht in mijn brief van 16 juni jl.
Op welke wijze controleert ProRail/ILT de ladingen van treinen die op de middelste sporen staan (in het geval van treinen die naast elkaar op een rangeerterrein staan)? Is hier sprake van een «gat» in de controle? Heeft u aanwijzingen dat dit gat in de markt benut wordt? Hoe zal ProRail/ILT in de toekomst de inhoud van deze treinen controleren?
ILT heeft onbeperkt toegang tot alle sporen op een emplacement. Tijdens de controles wordt, voor zover relevant, op alle sporen gecontroleerd.
ProRail controleert vanuit haar verantwoordelijkheid als beheerder ook zelf of de vervoerders de juiste informatie hebben aangeleverd. In de dagelijkse praktijk is het voor medewerkers van ProRail vanwege arboveiligheidsredenen soms lastig om bepaalde spoorbundels te controleren. ProRail neemt de sporen tijdens haar controles niet buiten dienst, waardoor alleen de sporen die in het gezichtsveld liggen van de controles, steekproefsgewijs worden gecontroleerd. Hierdoor kunnen verschillen optreden tussen de waarnemingen van de ILT en die van ProRail. Voor «misbruik» van deze situatie door de markt bestaat geen aanwijzing. De ILT zal de inhoud van deze treinen in de toekomst op dezelfde wijze blijven controleren.
Heeft u inzicht in de ontwikkeling van het aantal spook- en weestreinen in Nederland? Hoe schat u het gevaar in van weestreinen? En hoe dat van spooktreinen? Legt u (of de bevoegde instanties) ook boetes op aan vervoerders van deze spook- en weestreinen?
Bij het monitoren van dit fenomeen wordt niet zozeer gekeken naar spook- en weestreinen, als wel naar spook- en weeswagens op emplacementen. Spookwagens zijn wagens die in IGS zijn geregistreerd, maar er in werkelijkheid niet staan. Weeswagens zijn wagens die op het emplacement aanwezig zijn, maar niet in IGS geregistreerd zijn. Volgens informatie van ProRail bevinden deze aantallen zich, binnen wekelijkse fluctuaties, op hetzelfde niveau sinds eind 2014. Op het moment dat in samenwerking met de sector een verdere verbetering van IGS gerealiseerd wordt, kan ook een beperking van de aantallen spook- en weestreinen verwacht worden.
Bij wet is geregeld dat de ILT en het Openbaar Ministerie verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de juiste registratie van gevaarlijke stoffen.
Er is sprake van een overtreding op het moment dat er wagons met gevaarlijke stoffen op emplacementen staan, waarbij geen informatie voorhanden is (weeswagens).
In hoeveel gevallen is ProRail overgegaan tot het ontbinden van de toelatingsovereenkomst, omdat een vervoerder onjuiste of onvolledige informatie had ingevoerd in IGS? Kunt u per geval toelichten wat de precieze reden was?
Het opschorten van de toelatingsovereenkomst om redenen van overtreding van wet- en regelgeving is tot op heden niet voorgekomen. Dit is voor ProRail een uiterste remedie, temeer daar spoorwegondernemingen geen alternatief hebben voor het afwikkelen van hun vervoer: er is immers maar één beheerder.
Kunt u de Kamer inzicht verschaffen in de hoeveelheid fysieke controles door ProRail en ILT, (indien mogelijk) uitgesplitst naar de inhoud van de ladingen van goederentreinen op rangeerterreinen?
De ILT heeft de Kamer in de rapportage «Weten we nu wat er staat? -informatievoorziening over treinen met gevaarlijke stoffen op emplacementen» inzicht verschaft in de hoeveelheid fysieke controles die in 2014 door de ILT zijn uitgevoerd. Dit zijn in totaal 412 inspecties. Deze zijn niet uitgesplitst naar de inhoud van de ladingen van goederentreinen op rangeertreinen.
In het eerste half jaar van 2015 zijn er door ProRail tussen de 15 en 20 controles per week uitgevoerd, voor het overgrote deel gericht op de 8 focusemplacementen (Venlo, Blerick, Sloe, Kijfhoek, Waalhaven, Pernis, Botlek, Maasvlakte). Deze controles worden momenteel uitgebreid naar alle 25 emplacementen waar gerangeerd mag worden met gevaarlijke stoffen. Bij een controle door ProRail worden alle bereikbare en zichtbare sporen gecontroleerd. Dit omvat lege sporen, sporen met leeg materieel en sporen met beladen materieel. Van die laatste categorie is het aandeel gevaarlijke stoffen zo'n 10%.
Acht u het huidige IGS het juiste systeem om in de toekomst zekerheid over de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in goederentreinen te kunnen bieden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat ProRail, vervoerders en verladers te weinig transparant zijn en dat het argument van gevoelige bedrijfsinformatie vaak ten onrechte wordt gebruikt?4
Nee.
De berichten ‘Boete voor wachtende chauffeurs’ en Verstopt tussen bloemen en wasmachines; Hoek van Holland geliefde startplaats gelukszoekers’ |
|
Duco Hoogland (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Boete voor wachtende chauffeurs» en «Verstopt tussen bloemen en wasmachines; Hoek van Holland geliefde startplaats gelukszoekers»?1
Ja.
Bent u bekend met de in de artikelen genoemde problemen?
De verstekelingenproblematiek in Calais in Frankrijk, de situatie in Hoek van Holland en de gevolgen hiervan voor de Nederlandse transportsector heeft de nodige aandacht van dit kabinet. In de brief van 23 juni jl. is uw Kamer geïnformeerd over de wijze en maatregelen waarop dit kabinet deze problematiek aanpakt.
Deelt u de mening dat deze chauffeurs niet de dupe mogen zijn van problematiek waar zij part noch deel aan hebben? Zo ja, op welke wijze pakt u dit probleem aan?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat chauffeurs beboet worden voor het overtreden van de rij- en rusttijdenwet, terwijl zij in redelijkheid – gezien de situatie bij Calais – niet kunnen voldoen aan deze wetgeving? Deelt u de mening dat de rij- en rusttijdenwetgeving niet als doel heeft chauffeurs te beboeten die er alles aan doen om te voorkomen dat vluchtelingen via hun vrachtauto het Kanaal oversteken? Zo ja, bent u bereid dit aan te kaarten in Europees verband of bij uw Franse en Britse collega’s?
Ik deel de zorgen van de sector over de veiligheid van de Nederlandse chauffeurs en de problemen die ze hebben vanwege de verstekelingen. De regels voor de rij- en rusttijden zijn er voor de verkeersveiligheid en om chauffeurs te beschermen tegen te lange werktijden. Oververmoeide chauffeurs zijn een gevaar op de weg, vandaar dat handhaving van deze regels in Europa een prioriteit is. Het is aan de vervoerder om binnen de grenzen van deze regelgeving een planning te maken.
Hij moet altijd rekening houden met mogelijke vertragingen door bijvoorbeeld drukte op de weg, files, aanrijdroutes en wachttijden voor de oversteek naar Engeland.
Dat neemt niet weg dat de Europese verordening ruimte biedt voor uitzonderlijke situaties, waarbij kan worden afgeweken van de normale rij- en rusttijden. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft al aan EU commissaris Bulc haar zorgen geuit over de problemen voor de Nederlandse chauffeurs. Ook heeft zij dit aspect van de rij- en rusttijden schriftelijk onder de aandacht gebracht bij EU commissaris Bulc en aangekaart bij haar Franse en Britse collega. Onverwachte situaties zoals een staking bij Calais kunnen gezien worden als uitzonderlijke situatie, waarvoor de regels ruimte bieden om af te wijken van de normale rij- en rusttijden. Het is van belang dat de inspecties van de verschillende landen daar oog voor hebben.
Wat houdt de aanscherping van de maritieme grenscontroles bij Hoek van Holland in? Acht u de nieuwe controles afdoende? Welke afspraken worden hierover in Europees verband gemaakt, en gelden er nog aanvullende afspraken tussen Nederland en Groot-Brittannië op dit terrein?
Op basis van risicoanalyse zijn de informatie gestuurde controles van de Koninklijke Marechaussee op een aantal locaties, waaronder Hoek van Holland, geïntensiveerd. Met het VK zijn operationele afspraken gemaakt om de samenwerking op dit terrein te versterken.
Acht u ook bij Hoek van Holland in de toekomst infrastructurele maatregelen noodzakelijk, zoals die recentelijk bij Calais zijn aangekondigd?2
Vooralsnog zijn infrastructurele maatregelen in Hoek van Holland niet noodzakelijk. De situatie in Hoek van Holland onderscheidt zich van de situatie in Calais. In Calais is sprake van migranten die in vrachtwagens proberen te klimmen. In Hoek van Holland gaat het veeleer om mensensmokkel, waarbij groepen migranten al eerder in vrachtwagens verstopt kunnen zitten. Dat neemt niet weg dat we dit fenomeen bestrijden. Om de problemen aan te pakken voert de KMar informatie gestuurde controles op specifieke locaties uit.
Op welke onderdelen verschilt de controle op vluchtelingen in Hoek van Holland van die in Calais?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u (globaal) inzicht in de aantallen vluchtelingen die Engeland via Hoek van Holland proberen te bereiken? Zijn deze aantallen de afgelopen periode inderdaad substantieel toegenomen?
In de eerste helft 2015 is het aantal aangetroffen vreemdelingen bij incidenten in Hoek van Holland even hoog als in heel 2014. In 2015 zijn er tot medio juni circa 220 vreemdelingen aangetroffen die via Hoek van Holland naar het Verenigd Koninkrijk zijn afgereisd of wilden afreizen, waarvan 134 migranten zijn aangetroffen in het VK en 82 in Nederland. In 2014 ging het om 155 migranten.
Het gebruik van RFID-chips in kentekens |
|
Duco Hoogland (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Chip moet einde maken aan fraude met kentekens»?1
Ja.
Wat is de technische opzet van de proef met RFID-chips (radiofrequency identification) in kentekenplaten die komend jaar gehouden zal worden?
De praktijktest wordt uitgevoerd bij het Opleidings- en Trainingscentrum van het Ministerie van Defensie in Oirschot. Bij dit opleidingscentrum worden alle militaire rij- en bergingsopleidingen verzorgd. Het centrum beschikt over circa honderd voertuigen, van motorfiets tot vrachtwagen. Deze zullen worden uitgerust met kentekenplaten met de RFID-chip. Op het terrein is het wegennet van Nederland nagebootst. Over één dubbele rijbaan zal een portaal worden opgesteld waarin de meetapparatuur (readers) wordt gemonteerd. De snelheden op dit traject variëren van 50 tot 200 kilometer per uur. Voertuigen met RFID-kentekenplaten die het portaal met readers passeren, moeten worden gedetecteerd door de readers. Op deze manier wordt de chip getest in alle weersomstandigheden en op verschillende voertuigen, gedurende een langere periode. De proef vindt niet plaats op de openbare weg.
Welke gegevens worden tussen de RFID-chip en de ontvanger uitgewisseld en hoe wordt daarmee de authenticiteit van het kenteken beoordeeld? Zijn deze gegevens te herleiden tot een individueel voertuig? Zo nee, hoe wordt dit voorkomen?
De fabrikanten hebben een RFID-chip ontwikkeld die mogelijkheden heeft om de toegang tot de informatie op de chip te beschermen tegen onbevoegd gebruik. Deze chip kan alleen worden uitgelezen door daartoe bevoegde personen of instanties die in het bezit zijn van een gecertificeerde reader met een hoog beveiligingsniveau. De chip wordt op dit moment getest. Aan het eind van de proef zal meer duidelijk zijn over de technische werking van de chip en de gegevensuitwisseling tussen de chip en de apparatuur die de chip kan uitlezen.
Welke partijen kunnen de gegevens van de chip aflezen? Hoe wordt gewaarborgd dat andere partijen dit niet kunnen?
Pas op het moment dat de werking van de RFID-chip helemaal duidelijk is, zal worden bekeken of het wenselijk is om de RFID-chip al dan niet in te voeren en, indien dit het geval is, waarvoor de RFID-chip precies kan worden gebruikt. Dan zal ook worden bekeken wie de gegevens van de chip mogen uitlezen.
Hoe wordt de afweging gemaakt of de invoering van RFID-chips in kentekens de minst ingrijpende manier is om fraude aan te pakken? Welke alternatieven worden overwogen om fraude met kentekens te bestrijden?
Op het moment dat de resultaten van de proef bekend zijn, zal het kabinet bezien of het wenselijk is om de RFID-chip in te voeren en, indien dit het geval is, waarvoor de RFID-chip precies kan worden gebruikt. Dan zal ook worden bekeken of de RFID-chip de beste manier is om fraude tegen te gaan. Zoals aangegeven in de eerdergenoemde brief die op 10 april 2015 naar de Kamer is gestuurd, worden er al veel maatregelen genomen om het gebruik van valse kentekenplaten te voorkomen. Uit de gegevens van de RDW blijkt ook dat het aantal meldingen van diefstal van blanco kentekenplaten gering is. In 2013 heeft de RDW vijf meldingen ontvangen, in heel 2014 nul en in 2015 vier.
De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft met de RDW onderzocht welke aanvullende maatregelen genomen kunnen worden. Er worden twee maatregelen voorgesteld die ervoor zorgen dat het traject van de afgifte tot de inname en vernietiging van kentekenplaten verder wordt aangescherpt:
De Minister van Infrastructuur en Milieu gaat deze maatregelen verder uitwerken en zal vervolgens de betreffende ministeriële regelingen wijzigen.
Op welke wijze en termijn zal de Kamer geïnformeerd worden over de uitkomsten van de proef met de kentekens?
Op het moment dat de resultaten van deze testen bekend zijn, zal het kabinet een standpunt innemen over de wenselijkheid van het al dan niet doorvoeren van een RFID-chip in kentekenplaten. Daarbij zullen ook aspecten als kosten en privacy worden meegenomen. Uw Kamer wordt op dat moment vanzelfsprekend in de gelegenheid gesteld om uitgebreid met het kabinet van gedachten te wisselen over dit onderwerp.
De drie ontwikkelaars van de RFID-chip in kentekenplaten hebben aangegeven dat aanvullend op de praktijktest een privacy impact assessment zal worden gedaan. Ook wordt de RFID-kentekenplaat aan een veiligheidsanalyse onderworpen.
Hoe zal de Kamer betrokken worden bij een eventuele keuze om kentekenplaten te voorzien van RFID-chips? Bent u bereid ter voorbereiding een privacy impact assessment uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Angstcultuur bij vervoersbedrijf Hermes’ |
|
John Kerstens (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Angstcultuur bij vervoersbedrijf Hermes»?1
Ja. Dit bericht is gebaseerd op een nog geheim onderzoeksrapport over de situatie bij vervoersbedrijf Hermes. Dit rapport is dus niet in ons bezit. Opdrachtgevers van het onderzoek zijn de OR en de directie van het vervoersbedrijf.
Hoe beoordeelt u de in het rapport geconstateerde feiten? Wat is de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid (ministerie, inspecties), de provincie (als opvolger van de stadsregio) en de betrokken gemeentelijke overheden bij deze kwestie?
Het rapport is nog niet gepubliceerd, dus op dit moment kunnen er geen uitspraken worden gedaan over de feiten.
Uitgangspunt van de Wet Personenvervoer 2000 (wp2000) is dat personeelsbeleid een zaak is van de vervoerder. De wp2000 schrijft wel voor dat aan een concessie voorschriften moeten worden verbonden ten aanzien van het waarborgen van een verantwoorde mate van veiligheid ten behoeve van zowel de reizigers als het personeel binnen het openbaar vervoer.
De verantwoordelijkheid voor de concessie van het busvervoer in regio Arnhem-Nijmegen ligt bij de regionale concessieverlener, provincie Gelderland. De provincie gaat niet over de bedrijfsvoering, waaronder arbeidsomstandigheden, van vervoersbedrijf Hermes, maar kan de directie wel aanspreken op de gemaakte concessieafspraken en goed werkgeverschap. De provincie Gelderland meldt dat de verantwoordelijke gedeputeerde naar aanleiding van de berichtgeving in de Gelderlander in gesprek gaat met de directie van vervoersbedrijf Hermes.
De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet. Bij klachten van de OR over de arbeidsomstandigheden volgt onderzoek door de Inspectie. Het bedrijf is bij de Inspectie bekend op basis van bezoeken in het kader van Inspectieprojecten en klachten van medewerkers in het verleden, maar er is nooit een aanleiding geweest om te handhaven door middel van sancties. De klachten van medewerkers hadden niet betrekking op deze kwestie, maar op andere aangelegenheden. Verder zijn hierover ook nu geen klachten ontvangen.
Hoe beoordeelt u (achteraf) de handelwijze van de Stadsregio in het najaar van 2014, toen de Stadsregio ervoor koos om zich niet te bemoeien met de «sores» van busbedrijf Hermes?2
Personele zaken zijn in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de vervoerder zelf, niet van de concessieverlener. De concessieverlener kan de vervoerder wel aanspreken als de concessieafspraken niet worden nagekomen.
Welke actie gaat u – of een andere overheid – ondernemen om de bedrijfscultuur van de concessiehouder te verbeteren?
Op dit moment is het rapport nog niet gepubliceerd en is het dus nog niet bekend wat de feiten zijn rondom de bedrijfscultuur van het vervoersbedrijf Hermes. In het algemeen geldt dat het in eerste instantie aan de concessiehouder zelf is om stappen te ondernemen om de bedrijfscultuur, indien nodig, te verbeteren.
In het geval van klachten van de OR over het bedrijf vanwege overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet, zal de Inspectie SZW bezien of er een reden is voor handhavende maatregelen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
De provincie Gelderland kan, indien uit het rapport blijkt dat er sprake is van het niet nakomen van de concessieafspraken, handhavend optreden.
Kunnen concessieverleners tijdens het aanbestedingsproces vervoerbedrijven ook (mede) selecteren op sociale aspecten, zoals de ziekteverzuimbegeleiding? Zo ja, wordt dit ook gedaan? Zo nee, bent u bereid dit mogelijk te maken?
De concessieverlener stelt ten behoeve van de aanbesteding van een concessie een programma van eisen vast. Het programma van eisen heeft in ieder geval betrekking op aspecten die in artikel 44 (wp2000) staan voorgeschreven. Deze wettelijke aspecten zijn leidend. Dit sluit echter niet uit dat andere aspecten, zoals maatschappelijk verantwoord ondernemen, in aanbestedingen een rol kunnen krijgen.
Re-integratie in Rotterdam |
|
Duco Hoogland (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Re-integratie in Rotterdam is schrikbewind»?1
Ja.
In hoeverre klopt deze berichtgeving over de werkwijze van de dienst Werk en Inkomen in Rotterdam? Deelt u de mening dat dergelijke intimidatie van uitkeringsgerechtigden niet door de beugel kan? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen?
Gezien de decentralisatie van verantwoordelijkheden in de Participatiewet is het aan de gemeente om te bepalen op welke wijze zij hun beleid met betrekking tot de Participatiewet en daarmee de arbeidstoeleiding van werkzoekenden en de tegenprestatie willen vormgeven. Het college van B&W heeft daarbij op grond van de Participatiewet de opdracht om bijstandsgerechtigden te ondersteunen bij arbeidsinschakeling en, indien zij dit noodzakelijk acht, daarvoor voorzieningen aan te bieden (art. 7 Participatiewet). De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, het invullen van de tegenprestatie, het aanbieden van scholing etc. (art. 8a onder 1, Participatiewet). In dit artikel wordt aangegeven wat de verordening in ieder geval moet omvatten (art. 8a, onder 2, Participatiewet). Hierbij gaat het onder meer om een beschrijving van de voorwaarden waaronder welke personen in aanmerking komen voor de hiervoor bedoelde voorzieningen en hoe rekening wordt gehouden met persoonlijke omstandigheden. Zoals hiervoor aangegeven is de uitvoering aan het college opgedragen. Uit de Gemeentewet vloeit voort dat de gemeenteraad, naast het opstellen van de hier bedoelde verordening, ook een controlerende taak heeft op de uitvoering ervan. Er is derhalve geen rol voor mij weggelegd.
Deelt u de mening dat zowel in het kader van het opleggen van een tegenprestatie als bij re-integratie rekening dient te worden gehouden met persoonlijke omstandigheden van mensen? In hoeverre gebeurt dit volgens u op dit moment? Gaat u zich ervoor inzetten dat er in het vervolg meer rekening gehouden wordt met persoonlijke omstandigheden?
In de Participatiewet wordt er vanuit gegaan dat door de gemeente naar vermogen voorzieningen worden aangeboden die moeten leiden tot arbeidsinschakeling dan wel – wanneer dit (nog) niet mogelijk is – participatie aan de samenleving, waarbij de gemeente rekening moet houden met de omstandigheden van de betreffende persoon. Dit impliceert het toepassen van maatwerk.
Indien een betrokkene zich onheus bejegend voelt, ook als het gaat om het al dan niet leveren van maatwerk, kan belanghebbende tegen een beslissing van de gemeente in bezwaar of beroep gaan, en/of een signaal afgeven aan de gemeenteraad en/of een cliëntenraad.
Heeft u al contact gehad met de Ombudsman van de gemeente Rotterdam en/of met de gemeente Rotterdam zelf over deze kwestie? Zo ja, waartoe heeft dat contact geleid? Zo nee, bent u dan alsnog tot een dergelijk contact bereid?
Nee. Dit ligt niet voor de hand omdat het een Rotterdamse verantwoordelijkheid betreft, waarin geen rol voor het Rijk is weggelegd. Voor zover ik uit de stukken kan opmaken is het doel van het onderzoek het re-integratiebeleid van de gemeente Rotterdam in het kader van de Participatiewet in kaart te brengen, mogelijke knelpunten te benoemen en daar eventueel aanbevelingen aan te verbinden. Dit onderzoek gaat dus over de lokale uitvoeringspraktijk en past daarmee bij de gedecentraliseerde verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Participatiewet. Het is aan de gemeente hierop actie te ondernemen. Dit betekent dus ook dat ik geen contact met de Ombudsman van de gemeente Rotterdam zal zoeken.
Onderschrijft u de aanbevelingen van de Ombudsman van de gemeente van Rotterdam? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat deze, in Rotterdam en elders, geïmplementeerd worden?
Gemeenten hebben binnen de Participatiewet een grote mate van beleidsvrijheid bij het vormgeven en uitvoeren van het participatie- en re-integratiebeleid. Indien en voor zover er sprake zou zijn van verschillen van opvatting, dan is de gemeenteraad als medevormgever van het lokale beleid en vanuit haar controlerende rol de aangewezen gesprekspartner om hier met het college van B&W over van gedachten te wisselen. En in individuele gevallen staat voor betrokkene de mogelijkheid van bezwaar en beroep open.
Ziet u in de constante stroom berichten over misstanden bij tegenprestatie en re-integratie aanleiding tot actie? Zo ja, wanneer, op welke wijze en met welke intentie? Zo niet, waarom niet?
De media hebben in ons democratisch bestel onder andere de rol om (vermeende) misstanden aan de kaak te stellen. Dat kan de volksvertegenwoordiging helpen bij haar controlerende taak en de uitvoerende instanties bij het verbeteren van hun werkwijze. Het is voor de lokale politiek zaak om signalen over de uitvoering in gemeenten serieus te nemen. Dat betekent overigens niet voetstoots aannemen. Bij nadere beschouwing blijken verschillende cases regelmatig genuanceerder te zijn dan op het eerste oog op grond van de berichtgeving mocht worden verwacht. Maar belangrijker vind ik dat blijkt dat het «zelfregulerend vermogen» van het systeem werkt. Over het algemeen wordt de problematiek immers onder de aandacht gebracht van de gemeente. Zo ook nu in Rotterdam. Uit de aan mij verstrekte informatie maak ik op dat het rapport van de gemeentelijke ombudsman besproken is met de betreffende wethouder, die naar eigen zeggen verschillende conclusies «heeft erkend en omarmd», en klaarblijkelijk bereid is een aantal aanbevelingen over te nemen. Daarmee ligt de discussie op het niveau waar die naar mijn oordeel hoort, namelijk op het lokale niveau.
Het bericht 'Haven gaat zelf treinlijn opzetten' |
|
Duco Hoogland (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Haven gaat zelf treinlijn opzetten»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Bent u bekend met de plannen van de Rotterdamse haven om als havenbedrijf te gaan investeren in (buitenlandse) spoorlijnen?
In het bericht wordt de suggestie gewekt dat het Havenbedrijf Rotterdam zal investeren in (buitenlandse) spoorlijnen. Daarbij is van belang onderscheid te maken tussen het investeren in spoorinfrastructuur en het investeren in vervoersdiensten op het spoor. Van het eerste is hier geen sprake. Met betrekking tot het tweede is het volgende van belang.
De heer Castelein heeft gerefereerd aan het bestaande programma «rail incubator» van het Havenbedrijf. Door dit programma investeert het Havenbedrijf in nieuwe vervoersdiensten die door marktpartijen worden geïnitieerd en die voldoen aan een aantal criteria op het gebied van modal shift en marktontwikkeling. Het Havenbedrijf stelt een financiële bijdrage aan de exploitant beschikbaar en ondersteunt de marketing van het betreffende spoorproduct. Uiteindelijk stapt het Havenbedrijf op een verantwoord moment weer uit de betreffende vervoersdienst en beoogt de investering terug te verdienen. In een investeringsovereenkomst wordt vastgelegd onder welke voorwaarden de bijdrage wordt verstrekt en terugbetaling plaatsvindt.
Wat is de rol van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu bij deze strategische keuze van het havenbedrijf? Wat zou deze rol volgens u moeten zijn?
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen rol bij strategische keuzes van het Havenbedrijf Rotterdam; zie tevens het antwoord op vraag 6 hierna. Het ministerie is wel inhoudelijk betrokken.
De gemeenteraad van Rotterdam en het Havenbedrijf Rotterdam hebben eind 2011 de Havenvisie 2030 vastgesteld. Het realiseren van de Havenvisie vereist inzet van het bedrijfsleven, de overheid en het Havenbedrijf Rotterdam. Samenwerking is hierbij essentieel. Daarom hebben de ministeries van Infrastructuur en Milieu en van Economische Zaken, de provincie Zuid-Holland, Deltalinqs, de gemeente Rotterdam en het Havenbedrijf Rotterdam het «Convenant governance uitvoering Havenvisie 2030» (Stcrt. 15138, 20 juli 2012) ondertekend. In dat convenant onderschrijven zij de visie en ambitie van het Havenbedrijf.
In de Topagenda 2014–2015 voor de uitvoering van de Havenvisie 2030 is door de convenantpartijen geconstateerd dat in het bijzonder de spoorketen extra aandacht nodig heeft. Het spoorvolume blijft achter bij de groeiambities. Een goede spreiding van het goederenvervoer over de verschillende achterlandmodaliteiten is essentieel om de Rotterdamse haven bereikbaar te houden.
Waar het Havenbedrijf binnen genoemde Topagenda en passend bij de visie en ambities van de Havenvisie 2030 activiteiten ontplooit, onderschrijf ik deze in beginsel.
Welke rol is in dit kader weggelegd voor ProRail? En voor de Nederlandse Spoorwegen?
Voor ProRail is in dit kader geen andere rol weggelegd, dan de in de Spoorwegwet opgelegde taak: het op verzoek van vervoerders die zijn toegelaten tot het spoorwegnet, beschikbaar stellen van capaciteit op de spoorweginfrastructuur en het (be-)geleiden van het spoorverkeer.
Voor de Nederlandse Spoorwegen (NS) is geen enkele rol in dit kader weggelegd. NS is één van de toegelaten vervoerders (voor reizigers) op het spoorwegnet.
Deelt u de analyse van haventopman Castelijn dat als de haven zelf op het gebied van spoor geen actie onderneemt, «die treinen er niet komen»? Zo nee, op welke termijn verwacht u ontwikkelingen op de door de haven gewenste spoorlijnen?
De markt voor spoorgoederenvervoer is een volledig geliberaliseerde markt. Vanuit de ambities van het Havenbedrijf is goed voorstelbaar dat het Havenbedrijf stimulansen biedt om het spoorgoederenvervoer van en naar het achterland vorm te geven. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 onderschrijf ik dergelijke initiatieven voor zover deze passen binnen de Topagenda en de Havenvisie 2030.
Zou een havenbedrijf naar uw mening moeten investeren in (buitenlandse) spoorlijnen om de concurrentiepositie te verbeteren? Zo ja, wat zegt dit over het beleid van de Nederlandse, buitenlandse en de Europese overheid? Zo nee, welke acties onderneemt de regering jegens het havenbedrijf?
Het Havenbedrijf Rotterdam opereert als zelfstandige onderneming conform de mogelijkheden daartoe vanuit de statuten en aandeelhoudersovereenkomst. De ambities van het Havenbedrijf Rotterdam ten aanzien van de spoorvoorzieningen zijn met het eerder aangehaalde «Convenant governance uitvoering Havenvisie 2030» reeds onderschreven.
Het programma van het Havenbedrijf past overigens goed in beleidsambities op verschillende niveaus. In het Werkprogramma zeehavens dat vorig jaar aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstuk 29 862, nr. 25), is de verdere ontwikkeling van achterlandverbindingen één van de geformuleerde acties. De Europese Commissie ambieert met de Trans-Europese Netwerken goede verbindingen tussen de lidstaten, waaronder de achterlandverbindingen van de zeehavens. Meer specifiek heeft de Europese Commissie in de Verordening 913/2010 de Europese spoorgoederencorridors benoemd, welke momenteel geïmplementeerd worden. In de Lange Termijn Spoor Agenda is de implementatie van de corridors die door Nederland lopen, eveneens als actiepunt benoemd.
Indien het havenbedrijf daadwerkelijk investeert in spoorlijnen, welke gevolgen heeft dat voor de publieke zeggenschap over en verantwoordelijkheid voor het gebruik van die spoorlijnen?
Met betrekking tot de Hoofdspoorweginfrastructuur zijn de bepalingen uit de Spoorwegwet van kracht. De Hoofdspoorweginfrastructuur is publieke infrastructuur; het Havenbedrijf Rotterdam heeft hierover geen zeggenschap. Indien het Havenbedrijf Rotterdam zou investeren in andere infrastructuur niet zijnde Hoofdspoorweginfrastructuur, dan is de publieke zeggenschap daarover beperkt tot bepalingen die gericht zijn op het veilig gebruik van deze infrastructuur. Verder, zoals hiervoor aangegeven, opereert het Havenbedrijf Rotterdam als zelfstandige onderneming.
Het bericht ‘Geen boete abonnementhouder zwartrijden’ |
|
Betty de Boer (VVD), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Geen boete abonnementhouder zwartrijden»?1
Ja.
Wat is uw mening over het door Reizigers openbaar vervoer (Rover) en de Consumentenbond uitgevoerde onderzoek naar boetes voor reizigers met een afgekocht reisrecht?
In het onderzoek is als invalshoek gekozen dat bij bepaalde afgekochte reisrechten een incheckplicht onnodig is. Deze invalshoek lijkt vanuit reizigersperspectief misschien wenselijk, maar er zijn ook kanttekeningen bij te plaatsen. Wanneer er bij het ene reisrecht wel moet worden ingecheckt en bij het andere niet, dan wordt de kans op verwarring en fouten vergroot. Bij de OV-chipkaart is ervoor gekozen om alle reizigers op dezelfde manier te laten in- en uitchecken. Een eenduidig handelingsperspectief is duidelijk voor alle reizigers. Met de wettelijke incheckplicht is deze uniformiteit geborgd.
Daarnaast biedt de incheckplicht ook voordelen voor de reiziger. De transactiegegevens zijn bruikbaar bij een beroep op de Geld terug bij Vertraging regeling; gegevens kunnen gebruikt worden bij de belastingaangifte of declaratie van reiskosten. Bovendien kan de vervoerder ten behoeve van de reiziger extra voertuigen inzetten indien uit de transactiegegevens blijkt dat de voertuigen op bepaalde trajecten vol zijn.
Wat betreft het beboeten is het vergeten in- of uitchecken van een andere orde dan structureel niet in- en uitchecken. Reizigers die per ongeluk niet ingecheckt zijn, en waarvan vast te stellen is dat ze op andere reizen wel altijd in- en uitchecken, zouden de kans moeten krijgen de fout te herstellen. Ik heb de vervoerders gevraagd hiervoor gezamenlijk met een coulancebeleid te komen.
Is bij u bekend hoeveel van deze reizigers een boete bij de rechter aanvechten? Heeft u ook inzicht in de administratieve en financiële lasten die dit met zich mee brengt voor de rechtspraak? Zo ja, kunt u die gegevens met de Kamer delen?
Nee, dat is mij niet bekend.
Kunt u aangeven wat de kosten zijn die de vervoerder maakt bij de restitutie van een boete aan een reiziger met een abonnement?
Is het waar dat het voor de controleur mogelijk is om te zien of een reiziger een afgekocht reisrecht heeft op het traject waarop de reiziger reist? Zo nee, zijn er mogelijkheden om dat inzicht aan de controleur wel te kunnen bieden en bent u bereid die mogelijkheden nader te onderzoeken?
Nee, daar heb ik geen zicht op.
Deelt u de mening dat reizigers met een abonnement die vergeten zijn in te checken niet zwart reizen, aangezien zij wel degelijk voor hun reis betaald hebben? Deelt u de mening dat deze reizigers daarom ook niet beboet zouden dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, de controleur kan dit zien. Hij kan ook het reisgedrag van de reiziger zien en op basis daarvan vaststellen of de reiziger bij andere reizen wel in- en uitcheckt.
Deelt u de mening dat het beboeten van deze groep reizigers indruist tegen het principe van de reiziger op één, twee en drie?
Zie antwoord 2.
Is het aantal klachten over boetes voor deze groep reizigers recent afgenomen, als gevolg van het coulancebeleid dat NS zegt te betrachten?2 Zo nee, welke aanvullende maatregelen neemt NS?
Nee. Het uitgangspunt is helder, iedereen moet in- en uitchecken. Reizigers die structureel niet in- en uitchecken reizen zonder een geldig vervoerbewijs en het is aan de vervoerders hoe zij hiermee omgaan.
Reiziger op één, twee en drie betekent bij mij dat wanneer een reiziger per ongeluk vergeet in te checken en waarvan vast te stellen is dat hij op andere reizen wel altijd in- en uitcheckt, dat men de kans krijgt deze fout te herstellen.
Bovendien zijn er servicemogelijkheden gekoppeld aan de in- en uitcheckgegevens. Zie antwoord 2. Deze mogelijkheden zijn juist in het belang van de reiziger.
Bij welke abonnementen en welke vervoerders is het beboeten van het afgekochte reisrecht aan de orde? Kunt u kwantificeren hoe vaak deze boete wordt opgelegd, door wie, en bij welke abonnementhouders?
Abonnementhouders met een vrij reizenabonnement van NS krijgen geen boete als zij vergeten zijn om in te checken op een volledig afgekochte dag. Als het per ongeluk toch eens voorkomt, dan wordt de boete door NS gecorrigeerd.
Nieuw onderzoek naar de IJzeren Rijn |
|
Duco Hoogland (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Dogma’s gooien we overboord»1, «Spoorlijn Hasselt-Neerpent en IJzeren Rijn op de lange baan»2 en «IJzeren Rijn doorbraak verrast Limburg»3?
Ja.
Welke drie tracés worden in de nieuwe studie onderzocht? Wordt er ook gekeken naar alternatieven, zoals het opwaarderen van de Montzenroute of een route via Eindhoven en Venlo?
Vlaanderen heeft, mede naar aanleiding van Duitse onderzoeken om de spoorlijn Venlo – Viersen – Ruhrgebied te verbeteren, het initiatief genomen voor een studie naar een spoorverbinding tussen Antwerpen en het Ruhrgebied, genaamd «Rhein-Ruhr Rail Connection, 3RX». De Vlaamse regering heeft dit voornemen besproken met de betrokken overheden, waaronder de Nederlandse regering. Voor deze spoorverbinding wil Vlaanderen drie tracés onderzoeken, namelijk:
Andere alternatieven zijn door Vlaanderen niet genoemd.
Is het waar dat er een internationaal akkoord is bereikt «om samen geld te pompen in een grootschalige studie naar de IJzeren Rijn»? Zo ja, wat is er precies afgesproken?
Vlaanderen wil de voorgestelde 3RX-studie uitvoeren samen met de Belgische Federale regering (die in België bevoegd is over spoorzaken), Nederland, de Duitse Federale Bondsregering (die in Duitsland bevoegd is over internationale en interregionale spoorzaken) en de deelstaat NoordRijn-Westfalen. Vlaanderen heeft aan deze overheden gevraagd om de Vlaamse subsidieaanvraag bij de Europese Unie (TEN-T-subsidie) mede te ondersteunen en mede te financieren.
Zoals bekend6 is Nederland, op grond van het Scheidingsverdrag 1839 en de bindende internationale arbitrage-uitspraak van 2005, juridisch verplicht om mee te werken aan onderzoeken naar de reactivering van de IJzeren Rijn. Daarom heeft Nederland ingestemd met het Vlaamse voorstel en recent de EU-subsidieaanvraag mede ondertekend. Verdere afspraken over de studie zijn nog niet gemaakt; Vlaanderen is voornemens een «high level meeting» met de vijf betrokken overheden te organiseren om het voorstel concreet te maken en om daarover nadere afspraken te maken.
Betaalt de Nederlandse overheid inderdaad een deel van de kosten van dit nieuwe onderzoek? Zo ja, waarom?
Nederland heeft aangegeven bereid te zijn om een evenredig deel van de studiekosten te betalen om invloed te hebben op de opzet en inhoud van de studie, onder de voorwaarde dat alle vijf betrokken overheden dat doen. Voor zover nu bekend zullen de Duitse Bondsregering en NoordRijn-Westfalen niet meebetalen aan de studie. Nederlandse medefinanciering staat daarmee niet vast.
Bent u bereid met de Belgische Minister van Mobiliteit afspraken te maken over het laten uitvoeren van een onderzoek naar het nut van de IJzeren Rijn (maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA))?
Vlaanderen heeft voorgesteld dat de drie genoemde tracés zullen worden onderzocht op drie aspecten:
Onderzoek «naar het nut van de IJzeren Rijn» maakt dus al deel uit van het Vlaamse voorstel.
Overigens hebben Nederland en België (Federale regering) in 2009 gezamenlijk een maatschappelijke kosten baten analyse (MKBA) laten maken over de maatschappelijke kosten en baten van reactivering van de IJzeren Rijn. Daaruit bleek dat Nederland geen economisch belang heeft bij het reactiveren van de IJzeren Rijn, en dat de huidige spoorroute tussen Antwerpen en het Ruhrgebied (de Montzenroute) nog tot ver na 2030 voldoende capaciteit heeft. De maatschappelijke kosten baten verhouding van de reactivering is dan ook negatief. Die MKBA is op 3 juli 2009 aan uw Kamer gestuurd 7.
Hoe kan het dat de provincie Limburg niet op de hoogte was van de afspraken?
De recente ontwikkelingen naar aanleiding van het Vlaamse initiatief waren bestuurlijk nog niet gedeeld met de provincie Limburg, omdat nog onvoldoende duidelijk was of en hoe en met welke planning het initiatief uitgewerkt gaat worden. Inmiddels is meer duidelijk geworden; al die informatie is gedeeld met de provincie Limburg.
Zijn er afspraken gemaakt tussen de Nederlandse regering en de andere partijen over de gevolgen die mogelijke uitkomsten van het onderzoek moeten hebben?
Nee, er zijn nog geen afspraken gemaakt over de concrete uitwerking van de Vlaamse studie en evenmin over de mogelijke uitkomsten daarvan. De Vlaamse regering zal daartoe een «high level meeting» van de vijf betrokken overheden organiseren. Voor Nederland is in dit kader van groot belang dat afgesproken moet worden of de Belgische Federale regering de door Vlaanderen voorgestelde alternatieven beschouwt als vervanging van «het historische tracé van de IJzeren Rijn», inclusief de verdragsrechtelijke en financiële verplichtingen die daarbij horen. Dat bepaalt namelijk in hoge mate de financiering – c.q. de bijdrage door België daaraan – van de investeringen op Nederlands grondgebied, die met name bij het alternatief via Roermond en Venlo aanzienlijk zullen zijn.
Op welke wijze worden de provincie Limburg en de betreffende gemeenten en bewoners betrokken bij het onderzoek en de mogelijke vervolgstappen?
Inmiddels is de provincie Limburg en de gemeente Roermond geïnformeerd over het initiatief; de andere mogelijk betrokken gemeenten worden binnenkort geïnformeerd. De wijze waarop de provincie Limburg en de betrokken gemeenten worden betrokken bij het onderzoek kan pas worden bepaald als meer concreet duidelijk wordt of en hoe en met welke omvang, diepgang en planning het onderzoek uitgevoerd gaat worden. Dat zal geschieden tijdens de hierboven genoemde «high level meeting», waarna uw Kamer nader wordt geïnformeerd.
Een intercitystation in Harderwijk |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Voldoet station Harderwijk binnen afzienbare tijd aan de norm om intercitystation te worden?
Het is begrijpelijk dat sommige reizigers graag een snellere verbinding van Harderwijk naar Utrecht zouden willen. Ook NS kent deze wens.
Op basis van de Lange Termijn Spooragenda is het de bedoeling dat NS samen met decentrale overheden en regionale vervoerders werkt aan verbeteringen van netwerk, verbindingen en knopen in het openbaar vervoer. Partijen kunnen wensen en knelpunten inbrengen en bespreken aan de landsdelige en landelijke OV- en Spoortafels. Deze werkwijze is geïntroduceerd omdat wijzigingen op ons drukke spoornetwerk (zoals het toevoegen van een Intercity-stop) altijd invloed hebben op andere regio’s en landsdelen. De dienstregeling is een complexe puzzel, waarin een verbetering voor de ene groep reizigers meestal een verslechtering met zich meebrengt voor een andere groep. Over de consequenties van dit soort maatregelen wordt aan de OV- en Spoortafels gesproken. Vervolgens is het aan NS om de afweging te maken om binnen de complexe puzzel van de dienstregeling een bepaald station wel of niet te bedienen met Intercity’s.
De vervoerconcessie schrijft voor hoe vaak een station bediend moet worden (zie artikel 44), maar niet met welk type trein (Intercity of Sprinter). De concessie bevat ook geen norm voor bediening van stations met Intercity’s. Er is dus geen eenduidig antwoord op deze vraag.
Deelt u de mening dat, indien inpasbaar, station Harderwijk de intercitystatus moet krijgen?
Het is aan NS om een dienstregeling te maken en te bepalen welke treinen stoppen op welke stations. Ik kan en wil die keuze niet maken. Daarom staan er hierover in de vervoerconcessie geen voorschriften.
Bij de afweging om op een station wel of niet met Intercity’s te stoppen betrekt NS in de eerste plaats het aantal reizigers dat een voordeel heeft van een Intercity-stop ten opzichte van het aantal reizigers dat er een nadeel heeft en naar de grootte van die voor- en nadelen. Het toevoegen van een Intercity-stop kan een groter netwerk van verbindingen raken. NS neemt ook in beschouwing de functie van het station binnen het totale OV-netwerk (zoals aansluiting op bus, tram, metro en de opgave om de reistijden tussen de Randstad en de landsdelen te verbeteren), het verwachte groeipotentieel, de beschikbare capaciteit, de inpasbaarheid in de dienstregeling en het effect op de exploitatiekosten.
NS meldt mij de volgende overwegingen over een eventuele Intercity-stop op station Harderwijk.
NS heeft mij laten weten gelet op deze overwegingen geen plannen te hebben om station Harderwijk met Intercity’s te gaan bedienen.
Kan de MIRT-studie1 (driehoek Utrecht, Weesp, Harderwijk) naar de mogelijkheden om onder meer Harderwijk een intercitystation te maken worden versneld?
Het MIRT-onderzoek Sporendriehoek Utrecht-Hilversum-Harderwijk, uitgevoerd in opdracht van de provincies Utrecht en Gelderland en in samenwerking met NS, ProRail en het Ministerie van IenM, is begin 2015 afgerond. Het onderwerp van het onderzoek was een integrale verbetering van het OV-aanbod in het gebied tussen Utrecht (inclusief Uithof/Utrecht Science Park), Amersfoort, Harderwijk en Hilversum. Het bedienen van station Harderwijk met Intercity’s was daarbij geen doel op zich.
Uit het onderzoek zijn mogelijke oplossingen naar voren gekomen die in een verkenning nader onderzocht kunnen worden. Tijdens de landsdelige OV- en Spoortafels die onlangs hebben plaatsgevonden, hebben partijen (de beide provincies, NS, ProRail en IenM) afgesproken dat ze de komende maanden de mogelijke inhoud van een MIRT-verkenning specificeren. Daarnaast werken ze een voorstel uit voor de mogelijke financiering van de realisatie van het op basis van de verkenning te kiezen voorkeursalternatief. In een eventuele MIRT-verkenning zal een breed palet aan oplossingen onderzocht gaan worden door combinaties van niet-OV, OV, hoogwaardig OV en spoor. Ten aanzien van de dienstregeling kan daarbij worden gestudeerd op nog nader vast te stellen varianten.
Het streven is om in het Bestuurlijk Overleg MIRT van het najaar 2015 te besluiten over het wel of niet starten van de verkenning. Het is niet mogelijk om de besluitvorming over een eventuele MIRT-verkenning te versnellen.
Het bericht ‘Wegpiraat ontloopt zijn straf’ |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Opstelten (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Wegpiraat ontloopt straf»?1
Ja.
Is het waar dat het aantal bekeuringen voor «hufter-overtredingen» in het verkeer de afgelopen jaren drastisch is gedaald? Zo nee, welke in het artikel genoemde feiten zijn onjuist?
Nee. De cijfers in de media gaan over de lichtere verkeersovertredingen die worden gehandhaafd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (wet Mulder). De zwaardere en gevaarlijke verkeersovertredingen worden afgedaan op grond van het strafrecht. In 2014 werd de bestuurder in bijna 70% van de strafrechtelijke verkeerszaken staandegehouden en direct geconfronteerd met zijn gedrag. Het aantal staandehoudingen voor strafrechtelijke verkeersovertredingen is de laatste jaren stabiel.
2012
84.443
2013
84.951
2014
83.235
Totaal
252.629
Instroom CJIB strafrechtelijke verrkeersovertredingen te land inclusief alcohol
Hoe verklaart u de forse daling – ten opzichte van 2007 – van het aantal mensen dat afgelopen jaar staande is gehouden voor een overtreding? Kunt u de Kamer – voor zover mogelijk – inzicht verschaffen in de pakkans anno 2015 ten opzichte van de pakkans anno 2007?
Het WODC heeft in 2011 onderzoek gedaan naar de afname van het aantal verkeersovertredingen. Uit dit onderzoek, dat naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 29 398, nr. 359), bleek dat de daling van het aantal staandehoudingen in de periode 2007 tot en met 2010 voor 78% was toe te schrijven aan de afname van de verkeersdrukte als gevolg van de economische crisis, voor 9% aan de afschaffing van de bonnenquota (in november 2010) en voor 13% aan gedragseffecten van burgers of politie.
Het aantal staandehoudingen voor strafbare verkeersovertredingen is de laatste jaren stabiel. Na de door het WODC onderzochte periode is het aantal staandehoudingen op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (wet Mulder) verder gedaald, maar naar de oorzaken hiervan is geen systematisch onderzoek gedaan. De bovengenoemde oorzaken lijken voor een deel (met name het afschaffen van de bonnenquota en gedragseffecten van burgers en/of politie) nog steeds relevant. Daarnaast geschiedt de verkeershandhaving enerzijds door de verkeershandhavingsteams en anderzijds door de basisteams. De inzet van de basisteams wordt enerzijds bepaald aan de hand van landelijke prioriteiten en anderzijds in de lokale driehoeken. Daarbij kan het voorkomen dat minder voorrang wordt gegeven aan de verkeershandhaving. Dit laat onverlet dat de strafrechtelijke en administratiefrechtelijke verkeershandhaving een belangrijk onderdeel blijft van de inzet van de politie.
De pakkans is afhankelijk van meerdere factoren en verschilt per feit. Ik beschik dan ook niet over gegevens om de exacte pakkans te bepalen. De gepercipieerde pakkans wordt onder meer bepaald door de verschillende handhavingsmiddelen die de politie inzet. Staandehoudingen zijn van belang, alsmede de elektronische handhavingsmiddelen zoals flitspalen, trajectcontroles, mobiele radarsets, etc. De politie streeft ernaar de feitelijke pakkans op de zogenoemde HELMgrasfeiten (helm, gordel, rood licht, alcohol, snelheid) zo hoog mogelijk te laten zijn. De politie doet dit onder meer door informatie gestuurde inzet op onveilige wegvakken. Dit houdt in dat de politie in afstemming met het lokaal gezag handhaaft op die plaatsen en tijdstippen waar het effect van het optreden optimaal is. De politie wil door zichtbare staandehoudingen en het voeren van voorlichting en mediabeleid ook actief bijdragen aan preventie en het beïnvloeden van gedrag van weggebruikers. Op deze manier wordt de gepercipieerde pakkans met de hiertoe beschikbare middelen en capaciteit zo hoog mogelijk gehouden.
Hoe beoordeelt u de kans van slagen van de aanpak van verkeershufters gezien de noodzaak om zowel beginnende bestuurders als recidivisten staande te houden?
Er zijn van 1 januari 2015 tot 30 maart van dit jaar 2.151 zaken binnen het CJIB geregistreerd op het terrein van de veelpleger feiten. Het gaat dan om feiten zoals het (negeren van een rood kruis, het niet stoppen voor een stopteken van de politie, of het op de snelweg onterecht de vluchtstrook gebruiken). Hiervan zijn 662 zaken geconstateerd op kenteken en 1.489 zaken geconstateerd middels staandehouding. Bijna 70% van deze veelplegerzaken wordt dus door staandehouding geconstateerd en de bestuurder wordt direct geconfronteerd met zijn gedrag en uit de anonimiteit gehaald. Enige voorzichtigheid ten aanzien van de conclusies is hier wel geboden. De aanpak is immers pas op 1 januari 2015 van start gegaan.
Hoe verhoudt de drastische daling van bekeuringen voor «hufter-overtredingen» zich tot uw doelstelling om het aantal verkeersdoden en ernstige gewonden voor 2020 substantieel terug te dringen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb toegelicht, is er geen sprake van een significante daling van bekeuringen voor de strafrechtelijke overtredingen. Per 1 januari 2015 is gestart met een nieuwe aanpak van de veelplegers in het verkeer en in mijn antwoord op vraag 4 heb ik de eerste resultaten genoemd. De instroom van zaken op grond van deze nieuwe regeling voor de veelplegeraanpak monitor ik nauwkeurig.
Welke acties onderneemt u om het aantal geconstateerde en beboete ernstige overtredingen de komende jaren weer omhoog te krijgen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de verhoogde straffen – die de afgelopen jaren zijn doorgevoerd – weinig effect hebben op het moment dat dit type overtredingen nauwelijks nog geconstateerd wordt?
Kunt u uw opmerking – zoals geciteerd in het artikel – dat u niet van mening bent dat verkeershufters ruim baan hebben, nader toelichten, mede in het licht van de daling met tweederde van geconstateerde overtredingen?
Zie antwoord vraag 5.
De aanpak van gevaarlijke overwegen |
|
Betty de Boer (VVD), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Als je de trein ziet, heb je 10 seconden»?1
Ja
Hoeveel gevaarlijke, openbare of voor het publiek toegankelijke onbewaakte overwegen zijn er nog in Nederland, waarvan die op de Voslaan in Winsum er een is?
Van de in totaal ongeveer 2.500 overwegen in Nederland (reizigersnet en industriesporen) zijn er 612 niet-actief beveiligd. Daarvan liggen er 414 op het reizigersnet. Van deze niet-actief beveiligde overwegen op het reizigersnet zijn 154 overwegen openbaar of openbaar toegankelijk. Dat is inclusief reizigersoverpaden.
Bent u bereid een gradatie te maken van de gevaarlijkste, onbewaakte voor het publiek toegankelijke overwegen in Nederland en een overzicht hiervan vóór het Algemeen overleg Spoor op 26 maart 2015 aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aan uw Kamer toegezegd tijdens het Algemeen Overleg Spoorveiligheid op 27 november jongstleden ontvangt u dit voorjaar een voorstel voor de integrale aanpak van niet-actief beveiligde overwegen (nabo’s). Een gradatie van de gevaarlijkste, onbewaakte voor het publiek toegankelijke overwegen zal deel uitmaken van dit voorstel. Aan de uitwerking van dat voorstel wordt op dit moment, in samenwerking tussen IenM en ProRail gewerkt. U ontvangt dit voorstel in mei -gecombineerd met de voortgangsbrief inzake het LVO- dat is na het AO dat op 19 maart plaatsvindt.
Klopt het dat er een onderzoek is gedaan naar alle onbewaakte, voor het publiek toegankelijke overwegen in de provincie Groningen? Bent u bereid de resultaten van dit onderzoek te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Winsum en ProRail hebben in samenspraak met de provincie Groningen onderzoek gedaan naar alle voor publiek toegankelijke overwegen in de gemeente Winsum. Het onderzoeksrapport «Verbetering overwegveiligheid gemeente Winsum» is op 17 februari jongstleden publiek gemaakt en dus ook voor u openbaar. Een onderzoek naar alle onbewaakte, voor het publiek toegankelijke, overwegen in de provincie Groningen is mij niet bekend.
Vanzelfsprekend worden de uitkomsten en aanbevelingen van het rapport gebruikt voor de uitwerking van de aan de Kamer toegezegde aanpak van niet-actief beveiligde overwegen. Het rapport is te vinden via de volgende link van de gemeente Winsum: http://www.winsum.nl/wonen_en_leven/verkeer_en_vervoer/verbetering_spoorwegovergangen
Is het mogelijk om de aanpak van de onbewaakte overweg op de Voslaan in Winsum, geheel of deels (samen de gemeente Winsum), te bekostigen uit het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen of uit het investeringsbudget dat Prorail jaarlijks tot zijn beschikking heeft (2015: 1,233 miljard euro)? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van de overweg aan de Voslaan in Winsum betrek ik bij de integrale aanpak van niet actief beveiligde overwegen (Nabo’s). Daarbij zal ik een prioritering aangeven voor de meest urgente overwegen.
Voor de aanpak reserveer ik € 10 mln. uit het LVO, waarmee een deel van de beschikbare Rijksmiddelen voor overwegen van € 200 mln. voor dit doel wordt ingezet. Uitgangspunt daarbij is cofinanciering van de voorgestelde maatregelen door de regio, rekening houdend met beperkte financiële kaders bij zowel IenM als de regio.
De aanpak gaat in op een zorgvuldige werkwijze bij de besluitvorming over overwegen. Dit speelt in het bijzonder bij het afwegen van de belangen van het vermijden van dodelijke slachtoffers, versus de belangen van (recreatieve) belanghebbenden wanneer er sprake is van een ingrijpende maatregel zoals het opheffen van een overweg. Ook wordt in de aanpak aangegeven hoe wordt omgegaan met de CROW richtlijn om de barrièrewerking van spoorlijnen te beperken.
Er wordt nu een opzet uitgewerkt gebaseerd op twee actielijnen:
Bent u bereid na te denken met Prorail over de aanpak van de gevaarlijke, onbewaakte voor het publiek toegankelijke overwegen, en de uitkomsten hiervan terug te koppelen aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op dit moment wordt met ProRail overlegd over de uitwerking van een aanpak voor niet-actief beveiligde overwegen. De Kamer wordt daarover in mei geïnformeerd.
Heeft u al gekeken naar nieuwe innovatieve oplossingen voor het bewaken van onbeveiligde overwegen? Zo nee, waarom niet? Wanneer kan de Kamer uw bevindingen hierover tegemoet zien?
Aan ProRail is expliciet gevraagd een verkenning van innovatieve maatregelen uit te voeren. Het meenemen van nieuwe, innovatieve oplossingen bij de aanpak van nabo’s maakt onderdeel uit van de aanpak van nabo’s die op dit moment wordt uitgewerkt. Conform toezegging wordt deze in het voorjaar van 2015 aan de Kamer toegezonden.
Het bericht dat Arriva, Veolia en Connexxion samenspannen tegen NS |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Arriva, Veolia en Connexxion spannen samen tegen NS»?1
Ja.
Bent u bereid te laten onderzoeken of er geheime afspraken gemaakt zijn tussen de openbaarvervoerbedrijven in de Federatie Mobiliteitsbedrijven Nederland (FMN)?
Het is aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om als onafhankelijke toezichthouder te beoordelen of er aanleiding is om een onderzoek te starten naar een mogelijke overtreding van de Mededingingswet. De ACM kan op basis van haar bevoegdheid zelf een onderzoek starten of op basis van een klacht onderzoek doen. Als de Mededingingswet wordt overtreden, kan de ACM daartegen optreden, bijvoorbeeld door het opleggen van een boete. Het is dus niet aan mij of de Minister van Economische Zaken om een uitspraak te doen over een mogelijke overtreding van de Mededingingswet naar aanleiding van het bericht in de Volkskrant. De ACM is op de hoogte van de berichtgeving.
Hoe kijkt u aan tegen de bekentenis van de directeur van Connexxion over onderlinge afspraken, zoals geciteerd in bovengenoemd artikel: «De simpele conclusie was: wij protesteren niet tegen verlengingen bij elkaar maar maken een uitzondering voor NS/QBuzz»?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen gaat u ondernemen nu de Mededingingswet is overtreden door drie openbaarvervoerbedrijven?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat onderlinge afspraken, kartelvorming en het bevorderen van rechtszaken tegen één partij een vervoerder diskwalificeren om op de Nederlandse openbaarvervoermarkt te kunnen functioneren?
Op basis van de Aanbestedingswet 2012 kan een aanbestedende dienst die een overheidsopdracht voor openbaar vervoersdiensten wil plaatsen een vervoerder uitsluiten van de opdracht als de vervoerder onherroepelijk is veroordeeld voor een overtreding van de Mededingingswet. Het maken van afspraken over rechtszaken is op zichzelf geen uitsluitingsgrond.
Wat hebben de in dit kader gevoerde rechtszaken de openbaarvervoergebruiker en de belastingbetaler inmiddels al gekost?
De kosten van de gevoerde rechtszaken en de eventuele doorbelasting van kosten zijn niet bekend. In het algemeen geldt dat de kosten voor de openbaarvervoergebruiker vastliggen in de tarieven. Een eventuele wijziging van deze tarieven kan niet eenzijdig door een vervoerder worden doorgevoerd. Een vervoerder is gehouden aan de concessievoorwaarden en de wettelijke adviesplicht, zoals beschreven in de WP2000, van consumentenorganisaties. De kosten voor de belastingbetaler worden bepaald door de concessieprijs. Hiervoor geldt dat het eventuele doorrekenen van bepaalde kostenposten in de concessieprijs voor risico van de vervoerder is. Het is aan de aanbestedende overheid om te besluiten over de gunning.
Het bericht ‘Storing Spijkenisserbrug duurt langer’ |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Storing Spijkenisserbrug duurt langer»?1
Ja
Wat is de oorzaak van de storingen aan deze brug? Heeft in het verleden regulier onderhoud aan deze brug plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
De brug is opgenomen in het reguliere onderhoudsprogramma van Rijkswaterstaat. Dit betekent dat er regelmatig inspecties gedaan worden, een onderhoudsprogramma is vastgesteld en er een onderhoudscontract is met een aannemer.
De brug heeft afgelopen jaar meer storingen gehad dan gebruikelijk. Dat heeft eerder al geleid tot afspraken met de gemeente Nissewaard en tot maatregelen ter voorkoming van die verstoringen. De oorzaak van de meest recente verstoringen is nog niet bekend. De afgelopen weken is de brug bij wijze van proef enkele tientallen malen geopend en weer gesloten. In al die gevallen heeft zich geen storing voorgedaan. Er is nu een uitgebreid onderzoek gestart om de oorzaak van de storingen te achterhalen. In het antwoord op vraag 3 licht ik dit nader toe.
Welke maatregelen kunt u nemen om de problemen met deze brug zo spoedig mogelijk op te lossen? Bent u bereid deze maatregelen te treffen? Wanneer verwacht u dat de problemen met deze brug structureel zijn verholpen?
Er zijn al maatregelen genomen en waar nodig worden aanvullende maatregelen genomen. Met de gemeente Nissewaard zijn eind 2014 afspraken gemaakt over snellere informatieverstrekking en afhandeling van storingen. Ook is geconstateerd dat sensoren op de brug niet helemaal goed functioneren. Deze worden komende maanden vervangen.
Naar aanleiding van de recente storingen zijn de volgende aanvullende maatregelen genomen gericht op het beperken van de negatieve gevolgen van de verstoringen:
Omdat de oorzaak van de storing nog niet bekend is, doet Rijkswaterstaat nu een uitgebreid onderzoek waarbij systematisch alle onderdelen en elementen van de brug worden doorgelicht. Dit onderzoek is in volle gang. Op grond van de uitkomsten van dit onderzoek zullen de nodige maatregelen worden genomen. Indien het onderzoek daar aanleiding toe geeft zal bovendien worden overwogen om de brug eerder op te nemen in het programma voor Vervangingen en Renovaties.
De veiligheid op de N36 tussen Almelo en Ommen |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bereid te onderzoeken of een snelheidsverlaging naar 80 kilometer per uur een positief effect heeft op de veiligheid van de N36? Zo ja, wanneer verwacht u de resultaten? Zo nee, waarom niet?
In 2013 heeft Rijkswaterstaat in samenwerking met de Regio Twente onderzoek gedaan naar de verkeersveiligheid op de N36. Verlaging van de snelheid naar 80 km/h maakte onderdeel uit van dit onderzoek. Op basis van het onderzoek is o.a. geconcludeerd dat het verlagen van de maximumsnelheid geen effectieve maatregel is.
In het kader van het programma Meer Veilig wordt in de periode 2015 t/m 2018 een achttal verbetermaatregelen op de N36 uitgevoerd. Binnenkort neem ik een besluit in het kader van de tweede tranche «Meer Veilig 3» waar ook additionele maatregelen voor de N36 in worden gewogen.
Welke gedragsbeïnvloedende maatregelen die de veiligheid op deze weg verhogen kunt u nog nemen? Bent u bereid deze maatregelen te nemen? Zo ja, per wanneer verwacht u dat deze effect zullen sorteren? Zo nee, waarom niet?
In beginsel kan gedacht worden aan op doelgroep gerichte communicatie en grotere inzet op handhaving van verkeersovertredingen. Inzet van deze maatregelen is aan de orde als de situatie daarom vraagt. Momenteel zie ik daar geen aanleiding voor.
Het bericht ‘Bonnenregen onterecht’ |
|
Duco Hoogland (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bonnenregen onterecht»?1
Ja.
Klopt het dat op de N261 tussen Waalwijk en Tilburg een groot aantal automobilisten ten onrechte is bekeurd? Zo ja, wat gaat u doen om de onterecht bekeurde automobilisten op te sporen en deze fout te herzien?
Op het bewuste traject vinden wegwerkzaamheden plaats. Daardoor verandert de bebording en daarmee de maximumsnelheid regelmatig. Om de veiligheid van de wegwerkers te bevorderen wordt op het bewuste traject regelmatig gecontroleerd op snelheidsoverschrijdingen. De controlerende ambtenaar van de politie is verplicht om voorafgaand en na afloop van een handhavingsactie een proces-verbaal op te maken van de actuele bebording ter plaatse. Op deze manier wordt gewaarborgd dat de politie op een rechtmatige manier de controle uitvoert. In het onderhavige geval heeft het OM op basis van de processen-verbaal van de politie niet kunnen constateren dat de boetes die op het bewuste traject zijn opgelegd onterecht zijn geweest. Het staat de bekeurde weggebruiker vrij om tegen de boetebeschikking beroep in te stellen bij de officier van justitie indien hij van oordeel is dat de boete onterecht is opgelegd.
Deelt u de mening dat de politie in gevallen als deze coulant moet handelen en dat rechtszaken in deze gevallen zo veel mogelijk moeten worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Betreft het in dit geval een «individuele klacht», zoals de woordvoerder van de politie volgens het bericht stelt? Of is er sprake van een groter aantal, waardoor een generieke oplossing op dit traject meer voor de hand ligt?
Voor zover bekend gaat het hier om individuele klachten. Wel heb ik uit de berichtgeving rond deze zaak begrepen dat een individuele weggebruiker die een bekeuring heeft gekregen op het bewuste traject, middels een weblog een oproep heeft gedaan aan medeweggebruikers die ook een bekeuring hebben gehad om zich bij hem te melden. Het doel van dit initiatief is om (tegen betaling) een collectieve procedure te starten. Zoals uiteengezet in antwoord op vragen 2 en 3 heeft het OM tot op heden niet kunnen constateren dat de boetes die op het bewuste traject zijn opgelegd onterecht zijn geweest. Er is dan ook geen aanleiding voor een individuele of generieke oplossing.
Deelt u de mening dat op plaatsen waar de politie op snelheid controleert volstrekt helder moet zijn wat de maximale toegestane snelheid is?
Ja.
Kunt u de Kamer een overzicht verschaffen van het aantal onterecht opgelegde boetes en daarbij onderscheid maken naar lokale, provinciale en rijkswegen? Kunt u tevens aangeven of deze onterecht opgelegde boetes doorgaans samenhangen met onduidelijkheid over de maximumsnelheid?
Een dergelijk overzicht kan ik niet geven. Hiervan wordt geen aparte registratie bijgehouden. Er zijn verschillende redenen waarom mensen in beroep gaan tegen een opgelegde sanctie. Een mogelijk onduidelijke bebording op een locatie is slechts een van die redenen.
Welke maatregelen heeft u inmiddels genomen – en bent u nog voornemens te nemen – om het aantal onterecht opgelegde boetes te verminderen en de helderheid van de ter plaatse geldende maximumsnelheid te vergroten?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Het bericht “Bomalarm op station Leiden door misverstand” |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Bomalarm op station Leiden door misverstand»1
Ja.
Kunt u een feitenrelaas geven van wat zich op station Leiden Centraal op 28 januari 2015 heeft afgespeeld met betrekking tot het aantreffen van een verdacht pakket en de gevolgen daarvan?
De feiten, aangeleverd door NS en de politie, zijn als volgt.
Is het waar dat het verdachte pakket bewust door een reclamebureau was opgehangen? Zo ja, met welk doel? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde?
Ja. De camera is die ochtend opgehangen door een monteur die handelde in opdracht van een mediabureau (zie antwoord 2). Het bureau liet de camera ophangen om te meten hoe veel reizigers naar een reclame-uiting keken en hoe lang ze dat deden. NS had hiervoor toestemming gegeven maar dit was niet tijdig gecommuniceerd binnen de NS-organisatie.
Waren medewerkers van de NS eerder dan de politie op de hoogte van het feit dat het genoemde pakket geen bom bevatte? Zo ja, welke positie bekleden deze medewerkers en hoe kwam het dat zij wel op de hoogte waren? Op welk moment deelden zij hun informatie met de politie of anderen?
Ja, NS was rond 12:00 uur op de hoogte van de aard van het pakket en heeft direct de EOD en de politie geïnformeerd (zie antwoord 2).
Wat zijn bij benadering de kosten die passagiers, de NS, de politie en de Explosieven Opruimingsdienst Defensie hebben moeten maken naar aanleiding van de genoemde bommelding en de gevolgen daarvan? Wie draagt deze kosten?
Er is geen schatting te geven van de diverse kosten. Elk van de genoemde partijen draagt de eigen kosten, waarbij reizigers een beroep kunnen doen op de regeling Geld Terug Bij Vertraging.
Kunnen passagiers, de NS of de politie gemaakte kosten verhalen op degene die verantwoordelijk is voor het ophangen van het genoemde pakket, dan wel diegene in een civiele rechtszaak om schadevergoeding vragen?
Reizigers kunnen een beroep doen op de regeling Geld Terug Bij Vertraging. NS heeft gemeld coulant om te gaan met het vergoeden van de kosten die redelijkerwijs noodzakelijk waren omdat treinen niet reden.
NS heeft het mediabureau ter verantwoording geroepen en beraadt zich op verdere maatregelen.
Verder staat het iedereen vrij om een verzoek om schadevergoeding aan de rechter voor te leggen.
Deelt u de mening dat degene die verantwoordelijk is voor het ophangen van het genoemd pakket daarmee willens en wetens het risico heeft genomen dat daardoor bij anderen het vermoeden zou kunnen ontstaan dat er sprake was van een bom? Zo ja, is daardoor bij anderen angst is gezaaid? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat een dergelijk handelen in tijden van terroristische dreiging ontoelaatbaar is? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Om te beginnen is het erg goed dat er alertheid was bij reizigers en personeel op station Leiden Centraal en dat er melding is gedaan. Ik heb NS stevig bevraagd over dit betreurenswaardige incident dat tot onrust heeft geleid bij reizigers en personeel op Leiden Centraal en grote hinder voor de treinreizigers in de Randstad.
Degene die verantwoordelijk is voor het ophangen van het genoemd pakket heeft daarmee niet willens en wetens het risico genomen dat daardoor bij anderen het vermoeden zou kunnen ontstaan dat er sprake was van een bom. Men is zich van dit risico niet bewust geweest. Het gebeurde moet dan ook beschouwd worden als een onverstandige actie in combinatie met gebrekkige communicatie.
NS betreurt de gang van zaken uiteraard ook zeer en heeft deze direct grondig geanalyseerd. Op basis van de feitelijke analyse beraadt NS zich nu op maatregelen en verbeteringen om een herhaling in de toekomst te voorkomen.
Is er mogelijk sprake geweest van strafbare feiten ten gevolge van het ophangen van het genoemde pakket? Zo ja, van welke strafbare feiten, is er aangifte daarvan gedaan en wie wordt van die strafbare feiten verdacht? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van strafbare feiten. Ook is er geen sprake van een bewuste verstoring van de openbare orde.
De busconcessie Groningen-Drenthe |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «FMN gaat tweede verlenging GD-concessie aanvechten»1 en «Verlenging OV-concessie Groningen-Drenthe niet toegestaan»?2
Ja.
Hoe verhoudt het in de artikelen geschetste beeld over het al dan niet verlengen van de busconcessie Groningen-Drenthe zich tot uw mantra van de reiziger op één, twee en drie? Deelt u de mening dat deze strijd niet in het belang van de reiziger is?
Het kan voorkomen dat tussen partijen zakelijke meningsverschillen ontstaan over aanbestedingsprocedures. Als partijen er niet uitkomen kan de kwestie aan de rechter worden voorgelegd. De belangen van de reiziger worden niet geschaad omdat de dienstverlening aan de reiziger niet onderbroken wordt. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Zijn de in de artikelen genoemde feiten juist? Zo ja, deelt u de mening dat de gang van zaken niet in het belang van de reiziger is? Zo nee, welke genoemde feiten zijn onjuist?
De busconcessie Groningen-Drenthe is op 28 mei 2009 gegund aan Qbuzz voor een periode van 6 jaar. Op dat moment kon op basis van de Wet personenvervoer 2000 een concessie worden verleend met een maximale concessietermijn van 8 jaar.
Op 3 december 2009 is de PSO-verordening (EG) 1370/2007 in werking getreden met directe werking in de lidstaten. Voor bestaande situaties geldt een overgangstermijn van 10 jaar om geleidelijk aan de verordening te kunnen voldoen. De besluitvorming is binnen de Europese Gemeenschap tot stand gekomen. Voor de maximale concessieduur en de eventuele verlengingstermijn uit de PSO-verordening voor verschillende vormen van openbaar vervoer verwijs ik naar de bijgevoegde tabel.4
Op grond van het Europese Unierecht is elke lidstaat verplicht om de nationale wetgeving in overeenstemming te brengen met de PSO-verordening. In Nederland is dat gebeurd met de inwerkingtreding van de Wet aanbestedingsvrijheid OV grote steden op 1 januari 2013 (Staatsblad 2012, nr. 556).
Op 17 december 2012 is de aan Qbuzz verleende concessie met 24 maanden verlengd tot medio december 2017. Het OV Bureau Groningen-Drenthe wil deze concessie nogmaals met twee jaar verlengen tot eind 2019. Daarmee wordt de totale concessieduur 10 jaar.
Uit de artikelen blijkt dat over de tweede verlenging verschil van inzicht bestaat tussen partijen over de juiste toepassing van en mogelijkheden binnen het geldende recht. Als partijen er samen niet uitkomen, kan dit aan de rechter worden voorgelegd. Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u de Kamer inzicht verschaffen in de mogelijkheden en de onmogelijkheden die de PSO-verordening3 biedt waar het gaat om het verlengen van concessies? Wat is uw opvatting over de hoeveelheid ruimte die de PSO-verordening de concessieverlener biedt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de Kamer een overzicht verschaffen van het aantal rechtszaken dat wordt gevoerd om het binnenhalen van openbaarvervoerconcessies in Nederland? Kunt u daarbij bovendien inzicht verschaffen in welke partijen die rechtszaken voortdurend aanspannen?
Het Kennispunt Verkeer en Vervoer/CROW houdt een Jurisprudentiebundel Openbaar Vervoer bij waarin relevante jurisprudentie is opgenomen die op grond van de Wet personenvervoer 2000 tot stand is gekomen. Dat betreft niet alleen aanbestedingsprocedures. De bundel is geordend en doorzoekbaar volgens verschillende ingangen waaronder de structuur van de concessiecyclus. De overzichtstabel uit de bundel die hierop betrekking heeft is bijgevoegd.5 De bundel wordt regelmatig bijgewerkt en kan via de website van het Kennispunt worden gedownload (www.crow.nl/publicaties).
Wat zijn de gevolgen als de rechter besluit het verlengingsbesluit te vernietigen? Is het waar dat het in dat geval een grote opgave zal zijn om nog op tijd een geldige aanbesteding te doen? Hoe wordt voorkomen dat de reiziger hiervan uiteindelijk de dupe wordt?
Indien het verlengingsbesluit door de rechter wordt vernietigd, moet de concessie voor de periode vanaf eind 2017 openbaar worden aanbesteed. Het OV Bureau Groningen-Drenthe heeft laten weten op deze situatie voorbereid te zijn.
Kunt u de Kamer – bij benadering – inzicht geven in de kosten die openbaarvervoerbedrijven maken om deze concessie te bemachtigen? Heeft u een oordeel over de hoogte van deze bedragen? Heeft u instrumenten waarmee u deze kosten naar beneden kunt halen en bent u bereid deze te gebruiken?
IenM heeft geen inzicht in de kosten van offertes en van aanbestedingsprocedures van de openbaar vervoerbedrijven. De kosten zullen variëren al naar gelang de omvang en opzet van de aan te besteden concessie en de inspanningen die een inschrijver verricht. Het rijk heeft geen instrumenten om de kosten van regionale aanbestedingen te beïnvloeden.
De aanbesteding van openbaar vervoer in Limburg |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Het verdriet van Veolia»1 en «FNV wil onderzoek naar aanbesteding van openbaar vervoer»?2
Ja.
Hoe verhoudt het in de artikelen geschetste beeld over de aanbesteding van openbaar vervoer in Limburg zich tot uw mantra van de reiziger op één, twee en drie? Deelt u de mening dat deze strijd niet in het belang van de reiziger is?
In het algemeen is het goed als partijen scherp strijden om een concessie verleend te krijgen. Het aanbestedingsrecht ziet daarop toe. Partijen nemen in hun bieding het belang van de reizigers mee, aangezien dit onderdeel uitmaakt van de beoordelingscriteria van de concessieverlener. In het uitvoeren van de concessies horen vervoerders samen te werken, waarbij wederom het belang van de reizigers voorop wordt gesteld.
Als een vervoerder klachten heeft over het gedrag van concurrenten tijdens een aanbesteding is het aan die vervoerder om dat achtereenvolgens bij de aanbestedende partij en de rechter aanhangig te maken. Als het uitvoeren van een specifieke concessie de algemene samenwerking zou verstoren, zal hierover met partijen worden gesproken.
Zijn de in de artikelen genoemde feiten juist? Zo ja, deelt u de mening dat de gang van zaken niet in het belang van de reiziger is? Zo nee, welke genoemde feiten zijn onjuist?
Aangezien het Ministerie van IenM niet de aanbestedende partij is van de concessie in Limburg kan geen antwoord worden gegeven op de vragen die ingaan op de juistheid of onjuistheid van feiten die in het artikel van de Volkskrant zijn genoemd voor zover het de aanbesteding betreft.
Als antwoord op de vraag of de gang van zaken niet in het belang van de reiziger is kan gemeld worden dat de provincie Limburg heeft verzekerd dat de aanbesteding in Limburg plaatsvindt binnen de kaders die zijn vastgelegd in de Wet Personenvervoer 2000. Daarmee is de doelstelling de reiziger een kwalitatief hoogwaardig en efficiënt openbaar vervoer aan te bieden gewaarborgd.
Welke systeemwijzigingen onderneemt u om meer samenwerking te bevorderen?
In de Lange Termijn Spooragenda zijn de uitdagingen voor het Hoofdrailnet en het brede netwerk Nederland uitgewerkt. Een belangrijk onderwerp hierin is het samenwerkingsmodel dat met de betrokken partijen is opgesteld. Dit wordt vormgegeven in de OV en Spoortafels en de spoorgoederentafel. Door deze samenwerking kunnen verbeteringen worden gerealiseerd in de deur-tot-deur reis. Zoals in de brief van 10 oktober 2014 (Kamerstuk 29 984 nr. 535) is gemeld bestaat er bij de betrokken partijen grote bereidheid tot samenwerken.
In de concessies aan NS en ProRail heb ik deze samenwerking verankerd. De decentrale overheden zullen op korte termijn de door uw Kamer gevraagde «Letters of Intent» indienen waarin zij zullen uitspreken dezelfde verankering ook richting hun concessienemers te gaan bewerkstelligen.
Binnen het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB) wordt samengewerkt aan landelijke, concessiegrens overstijgende vraagstukken die spelen rond de OV-chipkaart en (de ontwikkeling van) andere vormen van OV-betalen. Daarnaast werken concessiehoudende vervoerders gezamenlijk aan de oprichting van een coöperatie voor Trans Link Systems (TLS) dat de OV-chipkaart uitgeeft. Doel hiervan is een efficiënte uitvoering van het huidige OV-chipkaartsysteem en toekomstige betaalsystemen. Daarnaast is een wijziging van de Wet personenvervoer 2000 in voorbereiding die het rijk bevoegdheden geeft om regels te stellen voor problemen die niet of niet tijdig binnen het NOVB kunnen worden opgelost. De wetgeving biedt ook mogelijkheden om regels te stellen aan de betaalmarkt voor het OV, waaronder (ex ante) toezicht op TLS.
Klopt het dat Veolia nog slechts meedingt naar de concessie in de hoop de procedure nog iets te kunnen rekken? Is het waar dat Veolia in de bieding meer subsidie vraagt voor de concessie dan de provincie heeft begroot? Zo ja, hoe beoordeelt u dit gegeven?
Op 10 februari 2015 heeft de provincie Limburg besloten de nieuwe vervoerconcessie te gunnen aan Abellio. De provincie Limburg heeft daarna bekend gemaakt dat de bieding van Veolia ongeldig is verklaard omdat zij een hogere extra exploitatiebijdrage vroeg dan op grond van het bestek was toegestaan. Inschrijvende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de inhoud van hun bieding. De concessie start op 11 december 2016 en duurt 15 jaar.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar de gang van zaken van de OV-aanbesteding in Limburg? Zo ja, wanneer kan de Kamer daarvan de resultaten verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven in de brief van 5 maart 2014 (Kamerstuk 29 984 nr. 470) is het, in het geval van de provincie Limburg, aan provinciale staten van Limburg om erop toe te zien dat de provincie de aanbestedingsregels in acht neemt. De rechter kan dit toetsen indien de zaak aan hem wordt voorgelegd. Alleen Limburg kan een eventueel verzoek voor een onderzoek door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) naar deze aanbesteding doen.
Kunt u de Kamer – bij benadering – inzicht geven in de kosten die openbaarvervoerbedrijven maken om deze concessie te bemachtigen? Heeft u een oordeel over de hoogte van deze bedragen? Heeft u instrumenten waarmee u deze kosten naar beneden kunt halen en bent u bereid deze te gebruiken?
Het inschrijven op een vervoerconcessie is de verantwoordelijkheid van de vervoerbedrijven. In een krantenartikel in het NRC Handelsblad van 17 februari 2015 stelt directeur Hettinga dat deelname aan de aanbesteding in Limburg Arriva € 1 miljoen heeft gekost. Zowel de provincie Limburg als het Ministerie van IenM heeft geen inzicht in de kosten die vervoerbedrijven voor het opstellen van hun offerte hebben gemaakt.
Is er naar uw oordeel in deze casus sprake van eerlijke concurrentie tussen de verschillende openbaarvervoerbedrijven? Zo ja, waarom? Zo nee, welke stappen onderneemt u richting welke partijen?
Voor de specifieke aanbesteding in Limburg is de provincie Limburg de aanbestedende partij, en daarmee verantwoordelijk voor het correct uitvoeren van de aanbesteding en het beoordelen of er bij deze specifieke aanbesteding een eerlijk speelveld is.
Op nationaal niveau is geborgd dat de markt voor de aanbestedingen in het OV-domein een eerlijk speelveld kent voor de aanbieders. Enerzijds gelden de algemene aanbestedingsregels, zoals in de Aanbestedingswet 2012, anderzijds gelden algemene regels en afspraken over het OV (zoals de wijze waarop gemeten wordt, openheid van data etc.) waarmee een eerlijk speelveld wordt geborgd.
Is er naar uw oordeel sprake van een echte markt voor het openbaar vervoer in Nederland, specifiek Limburg?
Ja, er is sprake van een markt voor het openbaar vervoer. In de afgelopen jaren zijn in Nederland tientallen concessies in het OV aanbesteed. Meerdere partijen hebben ingeschreven op aanbestedingen en daarmee hebben de concessieverleners de beste combinatie van prijs en kwaliteit kunnen kiezen.
Met de aanbestedingen in het regionaal OV is het OV doelmatiger geworden. In de beleidsdoorlichting die op 19 december 2014 (Kamerstuk 32 861 nr. 6) naar u is gestuurd is dit geconcludeerd. Dat is in het belang van zowel de overheden als de reiziger.
De voorstellen van het Letse EU-voorzitterschap met betrekking tot het Vierde Spoorwegpakket |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Is het waar dat er door het Letse Voorzitterschap nieuwe voorstellen zijn gedaan over de PSO-verordening1, die onderdeel uitmaakt van de politieke pijler van het Vierde Spoorwegpakket?2
Ja, het Lets EU Voorzitterschap heeft een nieuw tekstvoorstel gepresenteerd voor het voorstel voor een verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1370/2007 met betrekking tot openstelling van de markt voor het binnenlands passagiersvervoer per spoor. Dit voorstel is onderdeel van de politieke pijler – of marktpijler – van het 4e spoorpakket.
Is het waar dat de mogelijkheid voor directe gunning van openbaarvervoerconcessies in het Letse voorstel wordt geschrapt? Zo ja, deelt u de mening dat de voorstellen van het Letse Voorzitterschap daarmee haaks staan op de positie die het Nederlandse parlement en de Nederlandse kabinet in 2013 hebben ingenomen?
Ja, het Letse voorstel wijkt hier niet af van het oorspronkelijk Commissievoorstel. Ik deel de mening dat het voorstel daarmee op dit punt niet in lijn is met de Nederlandse inzet over het vierde spoorpakket zoals verwoord in de kabinetsbrief van november 2013 (Kamerstuk 33 546, Nr. 12).
Welke motivatie wordt in het Letse voorstel gegeven om af te wijken van de positie van het Europees parlement (EP), dat expliciet uitsprak de keuze voor directe gunning of aanbesteding aan de lidstaten te laten?
In het Letse voorstel wordt geen motivatie gegeven voor de keuzes die door het Lets EU Voorzitterschap zijn gedaan. Het voorstel is op dit moment ook nog niet besproken in de Raad.
Deelt u de mening dat een lichte beoordeling van de marktsituatie absoluut onvoldoende aansluit bij de heldere keuze die het EP en de Kamer eerder gemaakt hebben?
Ja, en daarom heb ik in eerdere discussies in de Transportraad over het vierde spoorpakket – en in de contacten met mijn collega’s – steeds gepleit voor een grondige beoordeling van de voorstellen aan het eind van de onderhandelingen. In de loop van de onderhandelingen zal de tekst van de voorstellen wellicht ingrijpend wijzigen en daarom is een finale, grondige beoordeling van de gevolgen van de voorstellen voor de lidstaten aan het slot van de onderhandelingen noodzakelijk.
Deelt u de zorg dat het schrappen van artikel 5.6 van de PSO-verordening grote nadelige invloed zou hebben op het Nederlandse spoornetwerk?
Ja, het schrappen van artikel 5(6) van de PSO-verordening zou betekenen dat lidstaten de mogelijkheid wordt ontnomen om openbaar vervoer concessies voor spoorvervoer onderhands te gunnen. In de kabinetsbrief van november 2013 over de Nederlandse inzet voor het vierde spoorpakket is al gewezen op het risico dat de voorstellen over marktopening, vooral tijdens de transitiefase, negatieve effecten met zich meebrengen voor reiziger en verlader wat betreft kwaliteit, betrouwbaarheid en efficiency van het spoorsysteem.
Deelt u de mening dat het aan de lidstaten zou moeten zijn om te kiezen voor een directe gunning danwel een openbare aanbesteding (subsidiariteitsbeginsel), zoals dat ook eerder bekrachtigd is door de Kamer? Zo ja, bent u bereid uw inbreng tijdens de eerstvolgende discussies in de Transportraad hierover hier volledig bij te laten aansluiten? Welke acties onderneemt u verder om het voorstel op dit fundamentele punt gewijzigd te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Ja, en deze mening is ook terug te vinden in de kabinetsbrief van 2013 over de Nederlandse inzet voor het vierde spoorpakket waarin wordt gesteld dat het kabinet ten aanzien van marktopening eigen keuzes wil kunnen maken. Deze positie heb ik in de discussies tijdens de afgelopen Transportraden steeds naar voren gebracht en dat zal ik ook tijdens de komende Transportraden doen. Buiten de Transportraden om heb ik zeer regelmatig contact met een aantal van mijn collega’s om te trachten steun voor deze positie te verwerven.