Een conferentie door Hizb ut Tharir in Nederland |
|
Ingrid Michon (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat op 3 maart 2024 de organisatie Hizb-ut-Tharir een conferentie in Amsterdam organiseert onder de titel «Khilafa, project van de Oemma en redding voor de mensheid?»
Ja.
Wat is het karakter van dit evenement en deelt u de zorgen van de VVD fractie dat op dit evenement antisemitische, antiseculiere en radicaliserende boodschappen kunnen worden verkondigd? Hoe ziet het kabinet hier op toe?
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat er in onze open samenleving geen ruimte is voor extremistische of antisemitische uitingen. Uitingen, zoals haatzaaien, opruiing en aanzetten tot geweld, zijn strafbaar, ondermijnend aan de democratische rechtsorde en kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid.
Wanneer juridische grenzen in ons land worden overschreden, neemt het Openbaar Ministerie de beslissing of het opportuun is om over te gaan tot vervolging. Als blijkt dat tijdens dit evenement uitspraken zijn gedaan die een strafrechtelijk feit opleveren kan hiervan aangifte worden gedaan. Het is vervolgens aan de politie en het Openbaar Ministerie om de aangifte te onderzoeken en eventuele vervolgstappen te ondernemen.
In reactie op uw Kamervragen van 2021 is Hizb ut-Tahrir destijds getypeerd als een radicale pan-islamistische en anti-zionistische beweging.1 Gelet op het ontbreken van juridische grondslagen om organisatiegericht onderzoek te doen naar dergelijke organisaties is er zowel bij de NCTV als bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geen actueel beeld over de organisatie Hizb ut-Tahrir. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) heeft in 2023 onderzoek gedaan naar welke dreiging uitging van Hizb ut-Tahrir. In het jaarverslag 2023 staat dat er een geringe dreiging uitging van deze beweging. De beweging propageert een extremistische boodschap, maar het is in Nederland een kleine groep zonder groot bereik.2
Herinnert u zich nog de antwoorden op onze Kamervragen uit 2021 over Hizb ut Tharir, waarin deze organisatie door u werd gekenschetst als een radicale pan-islamistische en antizionistische beweging die zou kunnen aanzetten tot radicalisering, maar in de Nederlandse samenleving nog weinig bereik en ontvankelijkheid zou ontmoeten? Wat is uw actuele beeld van deze organisatie?
Zie antwoord vraag 2.
Is het feit dat deze conferentie in Nederland wordt georganiseerd niet een teken dat het bereik en de ontvankelijkheid van en voor de organisatie Hizb ut Tharir is toegenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een vergunning afgegeven door de gemeente Amsterdam voor de conferentie en op welke gronden?
Deze conferentie valt onder de bestaande exploitatievergunning van de locatie. De gemeente Amsterdam heeft daarom geen specifieke vergunning voor de conferentie hoeven afgeven.
Is in het voortraject contact geweest met OM, politie en justitie en/of het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) over de conferentie en zo ja, waarover specifiek?
Er is voorafgaand aan de bijeenkomst vanuit de gemeente Amsterdam geen contact geweest met het Openbaar Ministerie, de politie, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over deze conferentie.
Is u bekend of er visa zijn verstrekt voor sprekers op het congres en zo ja voor welke personen en op welke gronden? Hadden deze geweigerd kunnen worden uit voorzorg om radicale boodschappers hier geen podium te geven en waarom is dat niet gebeurd?
Ik kan niet ingaan op individuele gevallen.
In algemene zin geldt dat wanneer personen naar Nederland komen om hier extremistisch gedachtegoed te verspreiden het kabinet er alles aangelegen is om deze personen te weren. Zo is uw Kamer op 25 oktober 2023 geïnformeerd over het versterken van de maatregel om extremistische vreemdelingen uit Nederland te weren.3 Het weren uit Nederland kan plaatsvinden door een visum voor kort verblijf te weigeren als een vreemdeling visumplichtig is. Niet-visumplichtige derdelanders kunnen ook geweerd worden, bijvoorbeeld door hen te signaleren in het Schengeninformatiesysteem of door een ongewenstverklaring op te leggen, bijvoorbeeld als zij een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Bij EU-burgers en vreemdelingen die langdurig ingezetene zijn van een lidstaat geldt dat het weren pas mogelijk is als het persoonlijk gedrag van de betrokkene een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) baseert zich bij de beoordeling of een vreemdeling een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid is, op de beschikbare informatie, zoals een duiding van de NCTV, een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) of een oordeel over de openbare orde door politie en/of de lokale driehoek.4
De IND heeft geen signalerende rol in de komst van (buitenlandse) extremistische sprekers naar Nederland. De IND is in het uitvoeren van bovengenoemde maatregel afhankelijk van informatie van derden (zoals gemeenten en politie).
Eerder gaf u aan dat, in tegenstelling tot in Duitsland, de organisatie niet verboden is in Nederland en het aan het Openbaar Ministerie (OM) is bepaalde activiteiten te verbieden. Bent u bereid dit standpunt te herzien nu artikel 2:20 van het burgerlijk wetboek u meer bevoegdheden geeft organisaties die ondermijnend zijn voor de vrije en democratische samenleving te verbieden? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie om te bezien of er redenen zijn waarom een organisatie verboden moet worden. Het Openbaar Ministerie kan de rechter verzoeken een organisatie te verbieden en ontbinden op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek (of 10:122 Burgerlijk Wetboek voor internationale organisaties).
Sinds 1 januari 2022 is het wettelijk kader aangescherpt, waardoor de drempel voor het verbieden van een rechtspersoon is verlaagd. Op grond van het tot dan toe geldende artikel 2:20 lid 1 Burgerlijk Wetboek kon de rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is was met de openbare orde, verbieden en ontbinden en een rechtspersoon waarvan enkel het doel in strijd was met de openbare orde ontbinden. Door bovengenoemde wetswijziging is hieraan toegevoegd dat een rechtspersoon niet alleen verboden wordt verklaard en wordt ontbonden indien de werkzaamheid van een rechtspersoon in strijd is met de openbare orde, maar ook als het doel van de rechtspersoon daarmee in strijd is. Daarbij biedt het nieuwe wettelijk kader een krachtiger instrumentarium, doordat een verbod steeds direct werkt vanaf de uitspraak en de rechter bij het verbod ook ordemaatregelen kan nemen voor de verdere duur van de procedure. De niet naleving van deze maatregelen levert een strafbaar feit op. De bestuurders van een verboden organisatie krijgen een civielrechtelijk bestuursverbod van tenminste drie jaar.
Ook na de wetswijziging is het aan het Openbaar Ministerie, niet aan het kabinet, om zich uit te spreken over de vraag of er in casu aanleiding bestaat om dergelijke verzoeken te doen.
Wat is de actuele status van uw aanpak op problematisch gedrag van dit type organisaties, nadat u eerder aangaf via een driesporen aanpak en de Taskforce ongewenst en problematisch gedrag informatie te kunnen delen en desgewenst te kunnen escaleren bij problematisch gedrag, maar later dit op een laag pitje heeft moeten zetten vanwege een gebrek aan grondslagen voor de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)? Wat is de actuele status van de aanpak problematisch gedrag onder de Minister voor Integratie?
Op 4 oktober 2023 heeft de Minister van SZW, mede namens mij, een brief aan uw kamer gestuurd aangaande de voortgang van de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering (hierna: Taskforce).5 Zolang gedrag van burgers niet bij wet verboden is, kan er niet strafrechtelijk worden opgetreden.
Echter gedrag dat binnen de wet valt, kan wel zorgelijk en onwenselijk zijn, bijvoorbeeld als het gaat om het verspreiden van onverdraagzaam en antidemocratisch gedachtengoed. Dan past een preventieve aanpak. Zo zet de Minister van SZW in op de versterking van de veerkracht en weerbaarheid van mensen of groepen in de samenleving die mogelijk kwetsbaar zijn voor extremistisch gedachtegoed. Dit doet zij onder andere door gemeenten en professionals te ondersteunen met kennis van evidence based interventies en het beschikbaar stellen van middelen voor het versterken van beschermende factoren zoals digitale weerbaarheid, een gezonde identiteitsontwikkeling en sociale cohesie in de wijk. Deze factoren zorgen ervoor dat mensen beter bestand zijn tegen tegenslag en minder vatbaar voor radicalisering en ongewenste polarisatie.
Wanneer wel sprake is van strafbare feiten, zoals haatzaaien, discriminatie, opruiing, intimidatie of vandalisme dan is strafrechtelijk optreden in concrete gevallen mogelijk door de politie en het OM. Daarnaast kan de AIVD onderzoek doen naar personen of organisaties, waarbij het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat.
Waar het gaat om signalen van radicalisering die uiteindelijk kunnen leiden of geleid hebben tot gewelddadig extremistische of terroristische activiteiten kunnen gemeenten multidisciplinaire casusoverleggen organiseren en gerichte interventies doen binnen de persoonsgerichte aanpak.
Wat doet de Taskforce van SZW in dit specifieke geval, hoe kan de gemeente optreden en op welke wijze kan de NCTV ondersteunen in de coördinatie nu de wettelijke grondslag geborgd is?
Individuele deelnemers van de Taskforce problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering handelingsperspectief vanuit hun eigen wettelijke kaders en bevoegdheden. Zo kan de politie vanuit haar wettelijke taak in overleg met het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde. Daarnaast kan de AIVD, op basis van de WiV 2017, onderzoek doen naar personen of organisaties, waarbij het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat. Indien daar voldoende aanleiding voor is, kan de AIVD een ambtsbericht uitbrengen aan relevante ketenpartners.
De Taskforce zelf, onder voorzitterschap van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geen juridische entiteit en heeft als samenwerkingsverband geen eigen toezichts – of onderzoeksbevoegdheden. Individuele casuïstiek, in dit geval de conferentie van Hizb ut Tahrir, wordt niet in Taskforceverband behandeld. Dit redenen hiervoor zijn uiteengezet in de laatste voortgangsbrief over de Taskforce.6 Er bestaat geen juridische grondslag voor het behandelen van casuïstiek en het delen van (persoons)informatie over problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering tussen de partners van de Taskforce. Een dergelijk overleg is niet rechtmatig en vindt dan ook niet plaats.
Indien de gemeente op de hoogte is van een bijeenkomst en in het kader van de openbare orde zorgen heeft over sprekers of deelnemers, kan zij haar zorgen uitspreken richting de beheerder van de locatie. Daarnaast zal de lokale driehoek altijd alert zijn op eventuele wanordelijkheden.
De NCTV kan op verzoek van bijvoorbeeld een gemeente een fenomeenanalyse opstellen voor een beter begrip de ontwikkelingen van fenomenen die de nationale veiligheid raken en hoe dit kan doorwerken in de samenleving.
De Wet Coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid is nog niet in werking getreden, de algemene maatregel van bestuur is in internetconsultatie. De NCTV kan na inwerkingtreding, zoals weergegeven in de wet, onder duidelijke voorwaarden persoonsgegevens verwerken, ten behoeve van haar coördinatietaak in terrorismebestrijding en nationale veiligheid. De NCTV mag ook dan geen onderzoek doen gericht op personen en organisaties en geen duidingen verstrekken waardoor een persoon in verband wordt gebracht met een trend of fenomeen.
Bent u bereid deze vragen 1 voor 1 zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het toenemend geweld tegen zorgverleners |
|
Max Aardema (PVV), René Claassen (PVV), Fleur Agema (PVV), Marjolein Faber (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het volgende artikel «Veel agressie tegen artsen op spoedeisende hulp, we willen hulp van politie en de politiek»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met het debat uit januari 2023 waarin uw voorganger stelde dat zorgverleners hun werk gewoon veilig moeten kunnen doen, zonder te worden uitgescholden, te worden belaagd, te worden aangevallen of te worden geïntimideerd, online of fysiek? Wat zijn deze woorden waard? Wat is er in de tussentijd veranderd?
Ja, ik ben bekend met dit debat uit januari 2023. En ik ben van mening dat zorgverleners gewoon veilig hun werk moeten kunnen doen. Dat is helaas niet altijd het geval en daarom ga ik door met de aanpak van agressie in de zorg.
Dit doe ik op verschillende punten. Ten aanzien van agressie is de werkgever primair verantwoordelijk om voor preventie, goede opvang en nazorg op de werkvloer te zorgen. Om hen hierbij te ondersteunen heb ik subsidiegelden beschikbaar gesteld aan vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers in zorg en welzijn, om gericht aan de slag te gaan met de ontwikkeling van een aanpak die aansluit op de situatie en ondersteuningsbehoefte in de eigen branche.
Verder is het van belang dat in de sector het gesprek gevoerd wordt over de normstelling. Agressie komt voor, maar is niet normaal. Er lopen op dit moment gesprekken met een partij die het handelingsperspectief voor zorgverleners wil schetsen als zij te maken hebben gehad met agressie en daarmee ook het gesprek over de normstelling op gang wil brengen.
Tot slot wil ik de aangiftebereidheid in de sector stimuleren. Ik heb hiervoor een podcast laten maken die deze week is opgeleverd en binnenkort online komt. In deze podcast gaan politie, een zorgorganisatie en een slachtoffer van agressie in gesprek over het doen van aangifte. Op ditzelfde thema organiseer ik regionale bijeenkomsten. In elk van de tien politie-eenheden is inmiddels medewerking toegezegd door coördinatoren Veilig Publieke Taak van politie en/of het Openbaar Ministerie (OM). De eerste bijeenkomst staat gepland op 22 april 2024.
De aanpak van agressie, of het nu in de zorg is of in andere delen van de maatschappij, is een taai vraagstuk dat niet van de ene op de andere dag, of binnen een jaar, kan worden opgelost. Wat ik wel kan doen is het actief onder de aandacht blijven brengen en over de hele linie – preventie, opvang en nazorg, het gesprek over de norm en het doen van aangifte – activiteiten ondersteunen of op gang brengen.
Hebben er naar aanleiding van dit debat gesprekken plaatsgevonden met de sector, de politie en het Openbaar Ministerie (OM) over het verbeteren van de aanpak van agressie in de zorg verlopen? Zo ja, wanneer en met wie en wat zijn de gemaakte afspraken?
Er hebben verschillende gesprekken plaatsgevonden. In het voorjaar en de zomer van 2023 hebben gesprekken plaatsgevonden met werkgeversorganisaties over ervaringen met en eventuele knelpunten in de nazorg aan zorgmedewerkers die met agressie te maken hebben gekregen, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 7. Tijdens het bestuurlijk overleg arbeidsmarkt in september stonden drempels rondom aangifte doen op de agenda. De opbrengsten daarvan zijn meegenomen in de voorbereidingen van de regionale bijeenkomsten over aangiftebereidheid.
Met (regionale) medewerkers van de politie en het OM worden gesprekken gevoerd over een bijdrage aan de regionale bijeenkomsten over aangiftebereidheid. Uit elke politie-eenheid is inmiddels een positieve reactie van de politie, het OM of beide.
Kunt u een overzicht geven van het aantal ingediende aangiftes en hoe deze zijn afgedaan door justitie? Zo nee, waarom niet?
Het registreren van het aantal incidenten van geweld en agressie en het stimuleren van de melding- en aangiftebereidheid binnen een beroepsgroep is een belangrijke verantwoordelijkheid van de werkgever.
Aangiften van agressie en geweld waarbij medewerkers met een publieke taak slachtoffer zijn, worden geregistreerd met een apart label «Veilige Publieke Taak» door de politie en het Openbaar Ministerie, omdat hiervoor specifiek beleid is ontwikkeld voor de behandeling van deze aangiften en de vervolging daarvan (de Eenduidige Landelijke Afspraken). Er wordt in beginsel geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende beroepsgroepen (zorg, openbaar vervoer, rechters, officieren van justitie, notarissen, scheidsrechters, politici, medewerkers van energieleveranciers, drinkwaterleveranciers en andere nutsvoorzieningen, medewerkers van gemeenten, provincies, Rijk, et cetera) vanwege de diversiteit aan publieke taken. Op basis van de systemen van de politie en het Openbaar Ministerie is het dus niet mogelijk de cijfers uit te splitsen naar het aantal aangiften en afdoeningen van agressie en geweld specifiek tegen zorgmedewerkers.
In 2021 registreerde de politie 3271 aangiften waarbij het label «Veilig Publieke Taak» is geregistreerd. In 2022 registreerde de politie 3498 aangiften met het label «Veilig Publieke Taak». In 2023 registreerde de politie 3561 aangiften met dit label. In de genoemde aantallen zijn de aangiften die gaan over geweld tegen politieambtenaren niet meegenomen.
Het Openbaar Ministerie (OM) registreert jaarlijks de instroom van verdachten die verdacht worden van geweld tegen mensen met een publieke taak. In 2021 stroomden 9893 verdachten binnen die verdacht worden van geweld tegen mensen met een publieke taak en in 2022 stroomden 9911 verdachten in. Daarbij dient meegegeven te worden dat in de cijfers van het OM ook de instroom van verdachten is meegenomen die verdacht worden van geweld tegen politieambtenaren.
Over 2022 is bekend dat in 58% van de Veilige Publieke Taak-zaken de zaak door het OM aan de rechter voorgelegd. Dat is meer dan gemiddeld. De overige 42% wordt afgehandeld door het OM. Van de 42% wordt 27% door het OM afgedaan met een strafbeschikking, transactie of voorwaardelijk sepot. Het gaat dan vooral om de lichtere delicten zoals belediging of het niet opvolgen van een bevel. Tot slot wordt 16% van de VPT-zaken onvoorwaardelijk geseponeerd, waarvan circa 45% vanwege het ontbreken van wettelijk bewijs. Het sepotpercentage is minder dan gemiddeld.
Is het doen van aangifte van agressie tegen zorgmedewerkers door werkgevers inmiddels de norm geworden? Zo nee, waarom niet?
Mijn streven is dat de werkgevers de aangiften doen en niet de slachtoffers zelf, omdat de agressie en het geweld bij de uitoefening van het werk heeft plaatsgevonden. Het slachtoffer treedt dan op als getuige. Hierdoor valt veel last bij slachtoffers weg en is er een duidelijke signaalwerking dat werkgevers achter hun medewerkers staan. Uiteraard doet de werkgever alleen aangifte na toestemming van het slachtoffer en ook kan het slachtoffer besluiten toch zelf de aangifte te doen. De werkgever heeft dus niet alleen een belangrijke taak in het voorzien in een veilige werkomgeving voor de medewerkers door het nemen van preventieve maatregelen, maar heeft ook een belangrijke verantwoordelijkheid bij het doen van meldingen en aangiften als agressie of geweld tegen de medewerkers heeft plaatsgevonden.
In een deel van de Cao’s is opgenomen dat de werkgever beleid ontwikkelt en implementeert omtrent aangifte doen, de werknemer ondersteunt bij aangifte doen en/of aangifte doet namens de werknemer. Dat betekent nog niet dat het de algemene norm is dat de werkgever aangifte doet namens de werknemer. Daar is dus ruimte voor verbetering. Ik streef er daarom naar om het doen van aangifte, en het liefst aangifte door de werkgever, te bevorderen. Ik organiseer regionale bijeenkomsten waar werkgevers in zorg en welzijn, politie en OM bij elkaar gebracht worden om de juiste kennis en informatie uit te wisselen over de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) en knelpunten in het aangifteproces te bespreken met het doel ze weg te nemen. Daarnaast heb ik een podcast laten maken waarin politie, een zorgorganisatie en een slachtoffer van agressie in gesprek gaan over het doen van aangifte. Er wordt in die podcast veel informatie gegeven over het aangifteproces. Ook de rol van de werkgever komt daarbij aan de orde.
Hoe vaak is de 200% straf voor geweld tegen zorgverleners toegepast?
De Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) vormt het handelingskader voor de politie en het Openbaar Ministerie als het gaat om de opvolging van aangiften van geweld en agressie tegen mensen met een publieke taak. Hierin staan onder andere afspraken over een harde daderaanpak. Op basis van de ELA, de Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen en de toepasselijke richtlijnen voor strafvordering hanteert het OM een 200% hogere strafeis als uitgangspunt.
Op dit moment wordt via het WODC een onderzoek uitgevoerd dat enerzijds beoogt inzicht te bieden in de wijze waarop strafeisen en straffen voor delicten tegen mensen met een veilig publieke taak worden bepaald door officieren van justitie en rechters en anderzijds beoogt inzicht te bieden in de straffen die worden geëist en opgelegd bij deze delicten. Ook kijkt het onderzoek naar de mate waarin een strafverhoging wordt toegepast. De resultaten van het onderzoek worden voor de zomer van 2024 verwacht. Het streven is het onderzoek voor de zomer aan uw Kamer toe te zenden.
Wat is de voortgang van de aangenomen motie over met brancheorganisaties en werkgevers ervaringen en knelpunten bij de zorg voor beschadigde werknemers in kaart brengen? En van de aangenomen motie over het altijd en spoedig opvolgen van aangiftes van agressie tegen zorgmedewerkers?2 3
Er hebben gesprekken plaatsgevonden met brancheorganisaties of sociaal fondsen in de ouderenzorg, jeugdzorg, gehandicaptenzorg, huisartsenzorg, apothekerszorg, GGZ, ziekenhuizen, UMC’s en ambulancezorg. Deze gesprekken zijn inmiddels afgerond.
Er komt een aantal rode draden uit die gesprekken naar voren. Verschillende gesprekspartners geven aan dat de impact van agressie en eventuele schade afhankelijk is van zowel de aard en ernst van de agressie als van de persoon. Agressie heeft vele vormen en het komt bij iedereen anders aan. De opvang is dan ook maatwerk.
De wijze van opvang is gevarieerd, in grote lijnen begint het met intercollegiale opvang en/of opvang door de leidinggevende. Een tweede stap is een nazorgteam, een bedrijfsopvangteam, opvang door bedrijfsmaatschappelijk werk of de arboarts. Dit kan zowel intern als extern belegd zijn. De laatste stap is de gespecialiseerde opvang. Soms kiest een slachtoffer ook voor een andere route bijvoorbeeld lotgenotencontact.
Geen van de partijen heeft duidelijke signalen over knelpunten in de opvang en de nazorg. Over het algemeen zijn procedures en protocollen aanwezig. Gesprekspartners geven echter ook aan dat het verschilt per werkgever hoe deze worden gebruikt en/of opgevolgd. Dit is ook afhankelijk van de affiniteit die de Raad van Bestuur van de betreffende instelling hier mee heeft, van het MT, de cultuur binnen de organisatie en de individuele leidinggevende. Binnen individuele organisaties kunnen er dus wel knelpunten zijn. De primaire verantwoordelijkheid om dit goed op te pakken ligt bij de werkgevers zelf. Ik ondersteun werkgevers hierbij door subsidiegelden beschikbaar te stellen aan vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers in zorg en welzijn, om aan de slag te gaan met de (door) ontwikkeling van een aanpak die aansluit op de situatie en ondersteuningsbehoefte in de eigen branche.
Een ander punt dat door een deel van de gesprekspartners wordt genoemd is dat er ten aanzien van agressie een cultuur heerst van «het hoort er bij». Dat betekent ook dat mensen niet altijd een beroep doen op nazorg. Er lopen op dit moment gesprekken met een partij die het handelingsperspectief voor zorgverleners wil schetsen als zij te maken hebben gekregen met agressie en daarmee ook het gesprek over de normstelling op gang wil brengen: wat is wel en niet acceptabel, wat hoort er wel en niet bij? Door dit gesprek te voeren wordt ook de bewustwording op gang gebracht dat agressie niet normaal is.
Voor wat betreft de motie over het altijd en spoedig opvolgen van aangiftes van agressie tegen zorgmedewerkers kan ik uw Kamer meegeven dat in de Eenduidig Landelijke Afspraken staat opgenomen dat de politie en het Openbaar Ministerie hoge prioriteit geven aan de opsporing en vervolging van verdachten van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak, waaronder zorgmedewerkers. Dit jaar worden de Eenduidig Landelijke Afspraken geëvalueerd. Als uit de evaluatie concrete knelpunten naar voren komen, dan zal ik hierover in gesprek treden met mijn collega van Justitie en Veiligheid.
Hoe staat het met de voortgang van de aangenomen motie over het taakstrafverbod bij delicten tegen zorgmedewerkers?4
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer op 20 oktober jl.5 geïnformeerd dat er op dit moment gewerkt wordt aan een aangepast wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod, dat een taakstrafverbod regelt bij vormen van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak. Daarbij wordt opnieuw gekeken naar de precieze afbakening van het wetsvoorstel en worden ook de aangenomen moties van uw Kamer meegenomen.
Zoals de Minister van Justitie en Veiligheid heeft aangegeven tijdens het tweeminutendebat politie van 1 februari jl. wordt het wetsvoorstel voorbereid maar is het aan een nieuw kabinet om daar wel of niet stappen op te zetten.
Op welke termijn kunnen de betreffende wetsartikelen in het Wetboek van Strafrecht aangepast worden zodat alle geweldsdelicten tegen politieagenten, brandweerlieden of ambulancepersoneel niet meer kunnen worden bestraft met alleen een taakstraf, geldboete en/of voorwaardelijke gevangenisstraf?
Zie antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat het ernstig is dat ziekenhuizen hun beveiligers moeten uitrusten met steekwerende vesten en (body)camera's? Zo nee, waarom niet? Welk alternatief kunt u de ziekenhuizen bieden in plaats van particuliere beveiliging?
Ja, ik vind het ernstig dat ziekenhuizen hun beveiligers moeten uitrusten met dergelijk materiaal. Agressie tegen zorgverleners is te allen tijde onacceptabel. Helaas komt het echter voor dat er agressie plaatsvindt in ziekenhuizen en dat de aanwezigheid van beveiligers gewenst is. Het is aan ziekenhuizen zelf of ze particuliere beveiliging inhuren of beveiligers in dienst nemen.
Kunt u een overzicht geven van de kosten die gemoeid zijn met de beveiliging van ziekenhuizen, inclusief steekwerende vesten en camera’s?
Nee, ik heb hier geen overzicht van tot mijn beschikking.
Vindt u net als uw voorganger dat zorginstanties deze beschermingsmiddelen zelf moeten ophoesten, ten koste van gelden die ingezet kunnen worden aan patiënten die daadwerkelijk zorg nodig hebben? Zo ja, waarom? Waar ligt de grens voor u?
Ja, die mening deel ik. Individuele zorginstellingen geven geld uit aan verschillende zaken die niet met de directe patiëntzorg te maken hebben. Ik ga niet over de uitgaven van individuele zorginstellingen.
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken inzake de ontwikkeling en het inzetten van het opleggen van een verplichte anti-agressiecursus aan hen die geweld plegen jegens zorgverleners?
De motie over een gedragsinterventie in de vorm van een verplichte cursus wordt opgepakt in samenwerking met mijn collega van Justitie en Veiligheid. Op dit moment wordt verkend hoe een interventie, zoals beschreven in de motie, aansluit bij het bestaande kader waarin gedragsinterventies kunnen worden opgelegd en bij de reeds bestaande gedragsinterventies die zien op agressiebeheersing. Mijn collega van Justitie en Veiligheid treedt hierover ook in overleg met de reclassering. De reclassering adviseert namelijk over het opleggen van een gedragsinterventie en de reclassering controleert vervolgens of de gedragsinterventie wordt gevolgd.
Kunnen zorgverleners inmiddels weigeren om iemand te behandelen die geweld tegen hen heeft gebruikt? Zo nee, wat bent u voornemens te doen om dat te bewerkstelligen?
Alleen als er een gewichtige reden aanwezig is kunnen zorgverleners de behandelingsovereenkomst met een patiënt opzeggen. Dat volgt uit artikel 7:460 van het Burgerlijk Wetboek. De hulpverlener moet zeer terughoudend omgaan met deze mogelijkheid; de hulpverlener behoort rekening te houden met de gezondheidstoestand en afhankelijkheid van de patiënt.
Wat precies wordt verstaan onder «gewichtige redenen» is in de wet niet uitgewerkt. Wel illustreert de KNMG-richtlijn «Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst» (2021) met voorbeelden wat gewichtige redenen kunnen zijn. Deze voorbeelden zijn afkomstig uit (de toelichting bij) de wet en uit uitspraken van (tucht)rechters over dit thema. Een van de mogelijk gewichtige redenen is dat de patiënt zeer onheus of agressief gedrag vertoont. Niet elke uiting van onheus of onaangepast gedrag vormt echter grond voor eenzijdige opzegging van de behandelovereenkomst. Dit hangt af van de specifieke omstandigheden. Ook dient de arts bepaalde zorgvuldigheidseisen in acht te nemen. Een en ander is nader geduid in de richtlijn van de KNMG6.
Deze richtlijn is inmiddels een aantal jaar van kracht. Ik ben voornemens in gesprek te gaan met de KNMG over deze richtlijn, onder andere over de vraag of deze naar hun ervaring afdoende bekend is en voldoende handvatten bevat voor zorgverleners.
Verder is het zo dat in verschillende ziekenhuizen wordt gewerkt met het gele en rode kaartensysteem. Iemand die zich onacceptabel heeft gedragen krijgt een gele kaart, met de mededeling dat de toegang tot het ziekenhuis voor een bepaalde periode wordt ontzegd bij herhaling van dergelijk gedrag. De politie wordt op de hoogte gesteld dat er een gele kaart is uitgereikt. Bij zeer ernstige vormen van ongewenst gedrag kan een rode kaart worden uitgereikt, met de mededeling dat de toegang tot het ziekenhuis voor een bepaalde periode is ontzegd. Er wordt aangifte gedaan en de politie wordt op de hoogte gesteld van het uitreiken van de rode kaart. Dat geldt ook voor mensen die al een gele kaart hebben en zich binnen een bepaalde periode weer onacceptabel gedragen. Er is wel een uitzondering op de ontzegging van de toegang, namelijk als er sprake is van acute nood. Er gaat echter wel een krachtig signaal uit van een gele of rode kaart.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Arbeidsmarkbeleid in de zorg op 6 maart 2024?
Ja, dat kan ik.
De beïnvloeding van de Eritrese diaspora door de Eritrese regering |
|
Sarah Dobbe , Michiel van Nispen |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rellen Den Haag kunnen ook werk regering Eritrea zijn»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de mogelijke beïnvloeding van de Eritrese diaspora in Nederland door de Eritrese regering? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Zoals ook aangegeven in een brief aan uw Kamer in 20162 is het beeld van sociale druk binnen de Eritrese gemeenschap niet volledig eenduidig. Mogelijk vindt dit wisselende beeld zijn oorsprong voor een deel in een generatieverschil tussen personen die voor, dan wel na de onafhankelijkheid het land hebben verlaten. Het is niet vast te stellen of de druk die sommige Eritreeërs ervaren een direct gevolg is van invloed die de Eritrese overheid zou uitoefenen in Nederland op personen van Eritrese afkomst. Het kabinet erkent dat de sociale druk die Eritreeërs in Nederland kennelijk ervaren niet kan worden genegeerd. Hiervoor zijn verschillende maatregelen genomen, zie meer hierover onder het antwoord op vraag 4.
In algemene zin geldt dat sinds 2018 het kabinet een nationale aanpak tegen Ongewenste Buitenlandse Inmenging (OBI) hanteert, waarover uw Kamer meermaals is geïnformeerd. Deze aanpak bestaat uit drie sporen, te weten het diplomatieke spoor, het weerbaarheidsspoor en het bestuurlijk/strafrechtelijke spoor. Deze integrale OBI-aanpak wordt voortdurend bezien op effectiviteit en actualiteit. Hiertoe is in 2018 de zogenoemde OBI-tafel opgericht, onder coördinatie van de NCTV. Dit is een periodiek, interdepartementaal overleg waarbij de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Defensie, Justitie en Veiligheid en Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn aangesloten, alsmede de nationale politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Indien ons signalen bereiken over onwenselijke beïnvloeding wordt niet geschroomd stevig in te grijpen. Zo is in 2017 de Tijdelijk Zaakgelastigde van het Eritrese ambassadekantoor in Den Haag persona non grata verklaard na berichtgeving over het innen van diasporabelasting met dwang. In 2020 is daarnaast een lokale medewerker van ditzelfde ambassadekantoor weggestuurd omdat hij zich voordeed als consul en geld ophaalde. Uw Kamer is destijds over deze zaken geïnformeerd.
Tot op heden zijn bij ons geen signalen bekend dat er bij de recente rellen sprake was van aansturing door of vanuit het Eritrese regime. Wel is de Eritrese ambassadeur in België, onder wiens ressort Nederland valt, uitgenodigd voor een gesprek (zie ook het antwoord op vraag 7).
Welke maatregelen gaat u nemen om onwenselijke beïnvloeding door de Eritrese regering nog verder te voorkomen? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de maatregelen, zoals aangekondigd in de kabinetsreactie (Kamerstuk 22 831, nr. 125) op het rapport naar aanleiding van de motie Karabulut voldoende uitgevoerd en hebben zij het gewenste effect gehad? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Met bovengenoemde kabinetsreactie van december 2016 heeft de regering maatregelen aangekondigd n.a.v. de moties die werden aangenomen tijdens een debat over de invloed van Eritrea in Nederland. Deze maatregelen betreffen 1) Het uitvoeren van een onderzoek naar de inning van diasporabelasting 2) Het onderzoeken of een centraal meldpunt voor Eritreeërs een zinvolle en doelmatige aanvulling is op bestaande mogelijkheden, 3) Het bevorderen van integratie en participatie van de Eritrese gemeenschap in Nederland, in samenwerking met de gemeenschap zelf, 4) Het opstellen van een handreiking voor lokale overheden en hulpverlening en de situatie in Eritrea en Nederland nauwlettend volgen. Hieronder per maatregel de stand van zaken.
Over de uitkomsten van het onderzoek naar de inning van diasporabelasting werd uw Kamer in 2018 reeds geïnformeerd.3 Zie hierover meer bij het antwoord op vraag 5.
Betreffende het meldpunt, is in de beantwoording van Kamervragen van 26 juli 20184 aangegeven dat het kabinet nog steeds van mening is dat een speciaal meldpunt voor Eritreeërs, zoals waar de motie onder andere toe oproept, niet nodig is. In plaats van een nieuw meldpunt in het leven te roepen zetten de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Justitie en Veiligheid in op het wijzen op de mogelijkheden rondom de gang naar de politie. Daarnaast is uw Kamer op 6 april 2023 geïnformeerd over de algemene geïntensiveerde aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging (OBI), die tot doel heeft mogelijke drempels die burgers ervaren bij het doen van OBI-meldingen zoveel mogelijk te verlagen, als ook door het centraal bijeenbrengen van OBI-meldingen trends en dreigingen op dit gebied eerder te kunnen onderkennen.5 Daarnaast wordt momenteel gewerkt aan de uitvoering van de motie Becker die oproept tot het inrichten van een breed meldpunt voor slachtoffers van OBI.6 U wordt later dit jaar geïnformeerd over de voortgang van de geïntensiveerde aanpak van OBI. Deze motie zal daar onderdeel van uitmaken.
De Expertise Unit Sociale Stabiliteit heeft, conform de toezegging in de kabinetsreactie van december 2016, een netwerk opgebouwd binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland. Daarnaast zijn gemeenten individueel ondersteund bij vraagstukken over de lokale Eritrese gemeenschappen en daar waar nodig in contact gebracht met (leden van) dit netwerk. Dit netwerk is nog steeds actief.
Tot slot heeft het Ministerie van SZW in 2017 een «Handreiking voor ondersteuning van Eritrese nieuwkomers bij hun integratie» laten opstellen, met als doel een beschrijving te geven hoe de participatie en integratie van Eritrese statushouders wordt vormgegeven en voor elk beleidsterrein dat daarmee gemoeid is, best practices en tips te delen.
Dankzij deze maatregelen werden de oplopende spanningen van de afgelopen maanden binnen de Eritrese gemeenschap gesignaleerd door de Expertise Unit Sociale Stabiliteit. Van oktober 2023 tot en met januari 2024 zijn hierover (signaal)gesprekken gevoerd met verschillende ministeries, gemeenten en de gemeenschap zelf.
Blijft u bij het standpunt dat het innen van diasporabelasting niet kan worden verboden binnen de huidige rechtsgronden, zoals u onder andere verwoord heeft in het schriftelijk overleg uit 2019?2 Ziet u noodzaak en/of mogelijkheden om de wet te wijzigen om dit wel mogelijk te maken?
Zoals ook aangegeven in een Kamerbrief van 9 november 20188 zijn de afgelopen jaren op verzoek van uw Kamer verschillende onderzoeken uitgevoerd naar de Eritrese diasporabelasting en de wijze van inning van deze belasting. Uit deze onderzoeken is gebleken dat de inning van diasporabelasting niet onrechtmatig is. In het algemeen geldt dat staten de vrijheid hebben om, binnen de grenzen van het internationale recht, hun belastingstelsel in te richten en hierbij maatregelen te nemen om zich te verzekeren van de inning van belasting. De onderzoeken bevestigden tevens dat het in het Nederlandse belastingstelsel niet mogelijk is om de heffing en de inning van de Eritrese diasporabelasting in Nederland te verbieden. De inning is sinds een ministeriële regeling uit 20169 wel verboden als deze gepaard gaat met fraude, dwang, afpersing en andere strafbare feiten, of wanneer zij in strijd is met het op Eritrea van toepassing zijnde sanctieregime. Dat is niet gebleken.
Het kabinet blijft de situatie ten aanzien van de inning van diasporabelasting nauwgezet volgen. Om vast te kunnen stellen of er sprake is van dwang, intimidatie of fraude bij de inning van de diasporabelasting, is het van groot belang dat personen die dwang of intimidatie ervaren hiervan aangifte doen bij de politie, zodat hieraan strafrechtelijke opvolging kan worden gegeven.
Zijn er na het incident uit 2020 nog meer incidenten geweest met de Eritrese ambassade met betrekking tot het innen van de diasporabelasting en/of de beïnvloeding van de Eritrese diaspora door de Eritrese regering? Is de Kamer daarover geïnformeerd? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Bij het kabinet zijn geen incidenten bekend na 2020 waarbij is vastgesteld dat diasporabelasting werd geïnd door de Eritrese ambassade onder dwang.
Bent u van plan een onderzoek in de stellen naar de beïnvloeding van de Eritrese diaspora door de Eritrese regering? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in 2016 reeds opdracht gegeven voor een kwalitatief onderzoek om inzicht te krijgen in het netwerk van Eritrese (zelf)organisaties in Nederland, de mate en aard van de (buitenlandse) aansturing van Eritrese (zelf)organisaties in Nederland door de Eritrese overheid en/of daaraan gelieerde organisaties en de mate en aard van de ervaren druk onder Eritreeërs in Nederland. Hierover is uw Kamer geïnformeerd (Kamerstukken II, 2016–2017, 22 831, nr. 125)10. Er zijn bij het kabinet geen verdere indicaties die erop wijzen dat de uitkomsten van dit eerdere onderzoek niet meer in overeenstemming zijn met de huidige situatie.
Wel heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de Eritrese ambassadeur in Brussel, onder wiens ressort Nederland valt, in een gesprek duidelijk kenbaar gemaakt dat Nederland verwacht dat de ambassade signalen van eventuele spanningen rondom evenementen onder de aandacht brengt bij de Nederlandse autoriteiten. Tevens is benadrukt dat verwacht wordt dat de ambassade zich inspant om een de-escalerende rol te spelen bij spanningen binnen de Eritrese gemeenschap.
Bent u bereid bereid om, bij een eventueel onderzoek, ook de verschillende groeperingen in Nederland in kaart te brengen en de beïnvloeding van deze afzonderlijke groepen in het onderzoek mee te nemen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u op de hoogte van de artikelen van Follow the Money over de invallen die zijn gedaan bij een brievenbusfirma in Amersfoort waarbij sprake was van fraude?1 2
Wist u dat er bij deze villa in Amersfoort maar liefst 374 bedrijven ingeschreven stonden terwijl dit bovendien niet eens een bedrijfspand was?
Wist u dat dit pand in het bezit was van de Russische voormalig trustdirecteur Vadim Blaustein die al eerder is veroordeeld voor fraude en witwassen en rijke Russen aan arbeidscontracten in Nederland hielp?
Hoe is het volgens u mogelijk dat de inschrijvingen van de bedrijven op de adressen juist gebeurde nadat Blaustein was gearresteerd en er een beslag op de woning was gelegd?
Hoe is het mogelijk dat geen enkele instantie in de 14 jaar tijd dat dit pand was opgekocht door Blaustein niet doorhad dat dit adres werd gebruikt als brievenbusfirma?
Vindt u het niet gek dat het Openbaar Ministerie (OM) al een inval heeft gedaan in 2016 maar dat de Kamer van Koophandel nooit is ingelicht over relevante informatie zoals dat dit mogelijk een brievenbusfirma had kunnen zijn?
Wat vindt u ervan dat er bij deze casus, die typerend zal zijn voor meerdere gevallen in Nederland, instanties veelal naar elkaar wijzen en niemand echt de verantwoordelijkheid heeft genomen om te handelen hierin ondanks duidelijke signalen?
Vindt u, ondanks het feit dat het onder omstandigheden wettelijk legitiem is om een groot aantal bedrijfsadressen op een adres te hebben, het ook niet logisch om dit vervolgens wel scherp in de gaten te houden en veel strikter te controleren op mogelijke fraude?
Waarom is het mogelijk dat zoveel bedrijven zich op een adres vestigen zonder daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten en welke legitieme redenen kunnen hiervoor zijn?
Vindt u deze legitieme redenen zwaarder wegen dan de grote nadelen die hieraan kleven?
Klopt het dat wat betreft massa-registraties op eenzelfde adres Nederland wereldwijd negende staat en in Europa op de vierde plaats, zoals onderzocht door Moody’s?3
Vindt u op basis van deze feiten dat Nederland met recht kan worden omschreven als een brievenbusparadijs?
Kunt u reflecteren op het onderzoek dat door Moody’s is gedaan waarbij de conclusie ook is dat Nederland zeer hoog scoort als het gaat om massa-registraties van bedrijfsnamen op eenzelfde adres?4
Bent u het met fraude-expert Cees Schaap eens dat er een onderzoek moet komen op basis van de Wet toezicht trustkantoren omdat het hier niet alleen gaat om domicilieverlening, maar ook om secretariële dienstverlening?5
Bent u het eens met de stelling dat het bijzonder is dat er geen alarmbellen gaan rinkelen om strikt te controleren bij praktijkvoorbeelden zoals dat er binnen negen dagen 403 bedrijven zijn geregistreerd, dat op één adres 4150 bedrijven ingeschreven staan, dat een bestuurder vijf jaar oud is, dat een bestuurder 108 jaar oud is en iemand 193 actieve bestuursfuncties heeft? 4)
Bent u het met ons eens dat er strenger moet worden gecontroleerd op duidelijke «red flags» zoals de hierboven genoemde voorbeelden en welke mogelijkheden ziet u om die controle en toezicht mogelijkheden uit te breiden?
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel vaker dit soort excessieve gevallen in Nederland voorkomen waarbij zoveel bedrijven op één adres zijn gevestigd?
Wat gaat u eraan doen om deze vormen van brievenbusfraude te bestrijden zodat dit in de toekomst niet meer zal voorkomen?
De twintigste penning in Emmer - Compascuum |
|
Jan Paternotte (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de twintigste penning, eeuwigdurende erfpachtrechten, die rusten op bijna 300 percelen in en rondom het dorp Emmer-Compascuum in Drenthe?
De twintigste penning is ooit ingevoerd om onder andere het onderhoud van de percelen, kanalen en wegen in het gebied te financieren. Nu is dat de taak van de gemeente of waterschap. Wat is de juridische grondslag die deze heffing mogelijk maakt, zeker gezien het feit dat het geld dat wordt opgehaald niet meer voor onderhoud van het gebied wordt gebruikt?
Deelt u de mening dat deze heffing, waardoor van elke grondtransactie 5% van de verkoopprijs naar één familie gaat, marktverstorend en prijsopdrijvend werkt op de lokale woningmarkt, de leefbaarheid verstoort én gebiedsontwikkeling in de weg zit?
Bent u bekend met de «wet regelen omtrent de opheffing van het recht van de Dertiende Penning» waarmee in 1984 voor de dorpen Abcoude, Baambrugge en Vinkeveen de dertiende penning is opgeheven? Kan op eenzelfde manier in Emmer-Compascuum de twintigste penning worden afgeschaft? Zo nee, welke andere mogelijkheden ziet u om van de twintigste penning af te komen?
Welke andere ondersteuning, naast wetgeving, kunt u de inwoners en ondernemers van het dorp bieden bij het oplossen van de problematiek rond de twintigste penning?
Zijn er tenslotte nog andere gebieden in Nederland waar soortgelijke erfpachtconstructies van toepassing zijn? Zo ja, wat kunt hiertegen doen?
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Gewelddadigheden binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland. |
|
Isa Kahraman (NSC), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zeker vier agenten gewond bij rellen rond bijeenkomst Eritreeërs in Den Haag»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het gaat om zeer ernstige geweldplegingen, temeer daar politie en hulpdiensten zijn belaagd?
Ja. Wij verdelen iedere vorm van geweld, in het bijzonder wanneer dit zich richt tegen onze hulpverleners. Politie en andere hulpverleners staan voor onze veiligheid. Zij moeten te allen tijde hun werk veilig kunnen doen. Tijdens de rellen in Den Haag was er sprake van excessief geweld. De feiten worden momenteel onderzocht door het Openbaar Ministerie. Voor snelle en strenge opsporing en vervolging na geweld tegen werknemers met een publieke taak bestaan de Eenduidige Landelijke Afspraken. Gezien de ernst van deze delicten is bij geweldplegers tegen functionarissen met een publieke taak, waaronder hulpdiensten, bijvoorbeeld een strafeis van +200 procent van toepassing.
Kunt u aangeven of de betrokken organisaties bij de geweldplegingen van zondag 18 februari jl. in beeld zijn bij de overheid? Zo ja, welke? Zo nee, wat gaat u op korte termijn doen om deze informatie te bemachtigen?
Als Minister doe ik geen uitspraak over welke groepen wél en welke groepen níet in beeld zijn bij de overheid. Het handhaven van de openbare orde is een taak van de politie, en wordt uitgevoerd onder gezag van de burgemeester. De politie en andere (landelijke) diensten hebben verschillende manieren om informatie te vergaren en hier een zo compleet mogelijk beeld op te baseren. De politie adviseert de driehoek op basis van het informatiebeeld.
In hoeverre is er bij het georganiseerde evenement sprake van een lange arm van (ongewenste beïnvloeding door) het Eritrese regime dat middels afpersing en bedreiging een rol speelt binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland?
Vooralsnog hebben ons geen signalen bereikt dat er sprake was van aansturing door of vanuit het Eritrese regime.
Is er bij de gewelddadigheden sprake geweest van betrokkenheid van (leden van de) zogeheten Brigade Nhamedu, zoals aangegeven in een verklaring van de burgemeester van Den Haag?
Ik kan geen inhoudelijke mededelingen doen over een lopend strafrechtelijk onderzoek. Bovendien wordt over de identiteit van verdachten – waaronder een eventueel lidmaatschap – geen uitspraken gedaan.
Wordt er momenteel onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om gewelddadige organisaties, zoals de Brigade Nhamedu, te verbieden? Zo nee, welke acties kunt u ondernemen om de betrokken organisaties alsnog te verbieden?
Er kunnen geen inhoudelijke mededelingen over een lopend strafrechtelijk onderzoek worden gedaan. Daarnaast is het niet aan ons om deze afweging te maken. Artikel 2:20 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek schrijft voor dat het Openbaar Ministerie de rechtbank kan verzoeken een rechtspersoon verboden te verklaren of te ontbinden indien de werkzaamheid van deze rechtspersoon in strijd is met de openbare orde.
Heeft de overheid in beeld hoeveel en welke personen lid zijn van de bij de gewelddadigheden betrokken organisaties?
Er wordt door politie altijd per casus gekeken naar beschikbare informatie om een informatiebeeld te vormen. Er worden gezien de vertrouwelijkheid geen uitspraken gedaan over informatiebeelden van de politie en het actuele kennisniveau van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Kunt u aangeven wat de verblijfsstatus is van de tot nu toe aangehouden mannen tussen de 19 en 36 jaar?
Over de identiteit van verdachten kunnen geen uitspraken worden gedaan.
Deelt u de mening dat betrokkenheid bij ernstige gewelddadigheden zoals nu in Den Haag hebben plaatsgevonden gevolgen moet hebben voor het verkrijgen van een permanente verblijfstitel of de Nederlandse nationaliteit?
Uitgangspunt van het openbare-ordebeleid is dat vreemdelingen die (ernstige) misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Tegelijkertijd zijn de weigering en de intrekking van de verblijfsvergunning gebonden aan de regels die ik in het antwoord op vraag 10 nader toelicht. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State komt naar voren dat het Nederlandse beleid reeds scherp gesteld is.
Is betrokkenheid bij de gewelddadigheden en/of lidmaatschap van bij het geweld betrokken organisaties volgens u voldoende om een verblijfstitel in te trekken en een betreffend persoon terug te sturen naar het land van herkomst? Zo nee, waarom niet?
Als er sprake is van een veroordeling wegens strafbare feiten kan een verblijfsvergunning worden geweigerd of ingetrokken. In het geval van intrekking van een verblijfsvergunning regulier is de glijdende schaal van toepassing (des te langer het verblijf, des te hoger de opgelegde straf moet zijn om verblijf te kunnen intrekken). Als het gaat om mensen die asielrechtelijke bescherming nodig hebben, gelden bovendien de normen die zijn neergelegd in Europese Kwalificatierichtlijn, die weer een uitwerking zijn van internationale verdragen en jurisprudentie. Ten aanzien van deze personen geldt immers, dat is vastgesteld dat zij bescherming van de Nederlandse overheid nodig hebben. Bij terugkeer naar het eigen land zouden zij ernstige problemen kunnen ondervinden. Daarom is in de Europese regelgeving opgenomen wanneer een asielvergunning kan worden geweigerd of ingetrokken.
Als betrokkene moet worden aangemerkt als verdragsvluchteling, kan de vergunning alleen worden geweigerd of ingetrokken als er sprake is van een «bijzonder ernstig misdrijf». Hiervan is in beginsel sprake als de rechter een onherroepelijke gevangenisstraf van ten minste 10 maanden heeft opgelegd. Daarnaast moet er ook sprake zijn van een gevaar voor de gemeenschap. Als de vreemdeling geen verdragsvluchteling is maar wel in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming, moet sprake zijn van een «ernstig misdrijf». Hiervoor is in ons beleid een grens gesteld van tenminste zes maanden gevangenisstraf. Een van de veroordelingen moet daarnaast betrekking hebben op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert. Ook is de aard van de misdrijven/gepleegde strafbare feiten van belang. In beide gevallen moet ook het Unierechtelijk openbare- orde criterium worden getoetst. Daarnaast moeten beide gevallen evenredig zijn aan de bedreiging die de betrokken derdelander vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Hoeveel asielprocedures van mensen uit Eritrea zijn er de afgelopen vijf jaar behandeld, zowel de nog lopende als de reeds afgehandelde procedures? Hoeveel asielaanvragen zijn toegekend en hoeveel zijn afgewezen in de afgelopen vijf jaar? Is hierbij een differentiatie te maken tussen aanhangers en tegenstanders van het huidige regime?
Tussen 2019 en 2023 zijn er in totaal ca. 3.480 eerste asielaanvragen behandeld, waarvan (afgerond) 36% is afgewezen, 62% is ingewilligd en 1% overig is afgedaan. Per december 2023 zaten er ca. 2.600 eerste asielaanvragen in de werkvoorraad van de IND.
In de systemen van de IND wordt niet geregistreerd of een Eritreeër aanhanger is van het regime. In de praktijk zijn er echter geen recente gevallen bekend waarin Eritrese asielzoekers zich kenbaar maken als regeringsgezind of waarbij de IND aanwijzingen heeft dat zij regeringsgezind zouden zijn. Mede hierdoor kan de IND geen inschatting geven over het aantal Eritreeërs met een verblijfsvergunning dat aanhanger is van het Eritrese regime.
Wanneer tijdens de asielprocedure duidelijk wordt dat de betrokkene een loyale aanhanger van de Eritrese autoriteiten is, wordt dit element meegewogen bij de individuele beoordeling van de asielaanvraag. Dit kan betekenen dat de aanvraag wordt afgewezen. Uit de meest recente ambtsberichten van de afgelopen jaren aangaande Eritrea blijkt immers, dat voor aanhangers van het regime bij terugkeer niet dezelfde risico’s gelden als voor andere Eritreeërs. Vrijwel alle Eritreeërs die recent gevlucht zijn uit het land, voeren echter aan dat zij vluchtten vanwege het zeer repressieve regime en de onbeperkte duur van de dienstplicht. Deze personen zijn vrijwel allemaal op illegale wijze vertrokken en lopen een reëel risico om bij terugkeer aan marteling te worden onderworpen.
Het is waarschijnlijker dat regeringsgezinde Eritreeërs in Nederland niet afkomstig zijn uit de recente en huidige asielinstroom. Een eerste golf Eritreeërs ontvluchtte het land al tussen 1980–1998, tijdens de onafhankelijkheidsoorlog tussen Eritrea en Ethiopië. Deze groep was grotendeels voorstander van de onafhankelijkheid van Eritrea en lid van de partij die evolueerde tot de huidige regeringspartij. Deze personen zullen reeds vele jaren in Nederland verblijven en in de praktijk daarom veelal een vergunning voor onbepaalde tijd hebben of inmiddels de Nederlandse nationaliteit bezitten. Daarnaast zullen niet alle Eritreeërs in eerste instantie verblijfsrecht in Nederland hebben gekregen op basis van asiel, maar kunnen zij dit ook op reguliere gronden hebben verkregen.
Van de huidige asielstroom kan in algemene zin worden gesteld dat deze juist gevormd wordt door personen op de vlucht voor het huidige regime.
Deelt u de mening dat het vreemd is als aanhangers van het Eritrese regime een vluchtelingenstatus zouden krijgen, omdat juist zij geen vervolging in hun land zouden hoeven vrezen?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn er signalen dat geweldplegingen binnen Eritrese groepen ook plaatsvinden in andere landen met substantiële Eritrese bevolkingsgroepen, zoals Duitsland en Zweden? Zijn er signalen dat bij dergelijke groepen over de landsgrenzen heen contacten bestaan? Zo ja, bent u bereid om deze problematiek op te brengen in een komende JBZ-Raad van EU-Ministers of deze problematiek anderszins te bespreken met uw EU-collega’s?
Ook in andere landen is geweld gebruikt rondom evenementen van de Eritrese diaspora, waaronder in Zweden, Duitsland, de Verenigde Staten en Israël. In het algemeen kan worden aangenomen dat onder Eritrese diasporagroeperingen onderling contact bestaat. Het kabinet beziet de komende periode met de genoemde lidstaten of agenderen in Europees verband opportuun is.
Het bericht ‘Verzorgingshuis laat stervende patiënt (87) niet meer eten, verpleger kan het niet verkroppen en gaat in de fout’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Pia Dijkstra (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verzorgingshuis laat stervende patiënt (87) niet meer eten, verpleger kan het niet verkroppen en gaat in de fout»?1
Ja.
Wanneer worden de onderzoeken van het Openbaar Ministerie en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd naar deze casus afgerond? Kunt u de Kamer informeren zodra over de uitkomsten van de onderzoeken meer bekend is?
Zoals het Openbaar Ministerie (OM) op 5 maart 2024 op zijn website kenbaar heeft gemaakt,2 zijn de stukken uit het medisch dossier in juli 2023, op vordering van de officier van justitie, door de rechter-commissaris in beslag genomen. Tegen deze inbeslagname heeft de behandelend arts bezwaar gemaakt vanwege zijn medisch beroepsgeheim. De rechter-commissaris was met het OM van oordeel dat er in dit geval zwaarwegende redenen zijn om het beroepsgeheim te doorbreken. Ook de rechtbank kwam op 14 februari 2024 tot dit oordeel en verklaarde de bezwaren van de arts ongegrond. De arts heeft tegen de beslissing van de rechtbank cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. In afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad ligt het onderzoek van het OM stil. Het is daarom nog niet te zeggen wanneer dit onderzoek zal zijn afgerond.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft laten weten dat zij het onderzoek na de zomer verwacht af te ronden. Over lopend onderzoek doet de IGJ geen verdere mededelingen. Te zijner tijd zal een zakelijke weergave van het rapport onder toezichtdocumenten worden gepubliceerd op de website van de IGJ.
Kunt u in algemene zin bevestigen dat versterving een vrijwillige keuze moet zijn en dat dit nooit opgedrongen mag worden door naasten, zoals familieleden?
Aan het woord versterving kunnen verschillende betekenissen worden gegeven. Wij gaan ervan uit dat u «bewust stoppen met eten en drinken» (BSTED) bedoelt. De grondslag voor het recht op het stoppen met eten en drinken is gelegen in het grondwettelijke als ook verdragsrechtelijke zelfbeschikkingsrecht van de patiënt. Het is de patiënt zelf die een keuze maakt of hij bewust wenst te stoppen met eten en drinken. Deze keuze dient altijd vrijwillig te zijn.
Kunt u aangeven hoe die vrijwilligheid door zorgverleners wordt getoetst?
In zijn algemeenheid geldt dat iedere patiënt wilsbekwaam wordt geacht, totdat het tegendeel is komen vast te staan. De patiënt hoeft dan ook niet te bewijzen dat hij wilsbekwaam is. Als een zorgverlener twijfelt over de wilsbekwaamheid, kan die getoetst worden aan de hand van professionele richtlijnen en/of door een collega te consulteren. Zorgverleners zullen altijd in gesprek gaan met de betrokkene om de achtergrond van de wens te onderzoeken.
Kunt u eveneens aangeven hoe de wilsbekwaamheid van de patiënt in kwestie wordt getoetst?
Over de betreffende kwestie kan ik geen uitspraken doen. In zijn algemeenheid geldt dat een patiënt wilsbekwaam wordt geacht tot het tegendeel is komen vast te staan. Als zorgverleners twijfelen over de wilsbekwaamheid van patiënten kunnen zij dat toetsen aan de hand van professionele richtlijnen en/of door het consulteren van een collega.
Kunt u uiteenzetten hoe het niet meer toedienen van eten en drinken zich wat u betreft verhoudt tot het verbod op hulp bij zelfdoding (artikel 294 Wetboek van Strafrecht)?
Zorgverleners die zorg bieden aan patiënten die zelf bewust stoppen met eten en drinken respecteren de autonome beslissing van de patiënt en houden de patiënt comfortabel. De zorg en ondersteuning voor een patiënt die gekozen heeft voor bewust stoppen met eten en drinken, zijn gericht op het adequaat en proportioneel verlichten van het lijden van de patiënt, niet op het veroorzaken of versnellen van het levenseinde. Dergelijke zorgverlening aan mensen die wilsbekwaam hebben besloten te stoppen met eten en drinken is gelijk te stellen aan de zorg waarmee mensen worden omringd die een medische behandeling weigeren en daaraan komen te overlijden. Deze begeleiding is daarmee een vorm van palliatieve zorg, die aan alle patiënten die lijden geboden moet worden.
Wanneer een patiënt echter afhankelijk is van de zorg van een ander voor toediening van vocht en voeding, maar daarvan verstoken blijft waardoor deze patiënt komt te overlijden, kan sprake zijn van strafbaar handelen. In een dergelijk geval is de verdenking niet zozeer hulp bij zelfdoding (artikel 294 Wetboek van Strafrecht), maar kan bijvoorbeeld gedacht worden aan verlating van hulpbehoevenden (artikel 255 Wetboek van Strafrecht) of dood door schuld (artikel 307 Wetboek van Strafrecht). Als die verdenking bestaat, dan zal het OM de zaak onderzoeken.
Het oordeel of van strafbaar handelen sprake is, is uiteindelijk aan de rechter. Die zal daarbij kijken naar alle omstandigheden van het geval. Wanneer sprake is van een medische setting zal onder meer van belang zijn of de patiënt zelf behandeling of verzorging heeft geweigerd, of die patiënt toen wilsbekwaam was en hoe met die wens is omgegaan. Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven staat het patiënten in beginsel vrij om te stoppen met eten en drinken, ook als zij daarmee hun eigen levenseinde bespoedigen.
Hoe vaak komt het voor dat mensen bewust willen stoppen met eten en drinken om hun sterven te bespoedigen (versterven)? Is er een ontwikkeling zichtbaar in het aantal mensen dat overlijdt door versterving? Neemt dat aantal toe?
In de herziene KNMG-handreiking «Zorg voor mensen die stoppen met eten en drinken om het levenseinde te bespoedigen» wordt verwezen naar twee onderzoeken uit 2007 en 2015. In deze onderzoeken komt naar voren dat het in 0,5–1,7% van alle sterfgevallen in Nederland mensen betreft die bewust stopten met eten en drinken. Het is niet bekend of er op dit moment een ontwikkeling is in het aantal mensen dat hierdoor overlijdt en of dit aantal toeneemt.
Klopt het dat er bij versterving vaak sprake is van een afgewezen of niet uitgevoerd euthanasieverzoek? Zo ja, wat vindt u daarvan?
In voorgenoemde KNMG-handreiking is opgenomen dat er in 19 tot 45% van de gevallen waarin mensen bewust stoppen met eten en drinken sprake is van een afgewezen of niet uitgevoerd euthanasieverzoek. Als een wilsbekwame patiënt bewust besluit om te stoppen met eten en drinken, moet de zorgverlener het besluit van de patiënt en daarmee de autonomie van de patiënt respecteren, ongeacht of daarbij sprake is van een eerder afgewezen of niet uitgevoerd euthanasieverzoek.
Kunt u aangeven welke rechten en plichten zorgverleners hebben als een patiënt bewust wil stoppen met eten en drinken? Erkent u dat er sprake is van strijdende plichten?
De zorgverlener dient te handelen als een «goed hulpverlener» in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid en in het belang en met toestemming van de patiënt. In bepaalde gevallen kan de keuze van de patiënt conflicteren met de levensovertuiging of persoonlijke waarden en normen van de zorgverlener. In dit licht zijn kernregel 11 van de KNMG-gedragscode voor artsen (2022) en artikel 2.5 van de Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden van belang. De kernregel 11 behelst dat «als je als arts geen gevolg kunt geven aan de hulpvraag van de patiënt vanwege je geweten, dan stel je haar of hem hiervan op de hoogte en breng je haar of hem in contact met een collega. Een beroep op je geweten mag niet leiden tot ernstig nadeel bij de patiënt».
Is u bekend hoe vaak er sprake is van gewetensbezwaren bij zorgverleners in relatie tot versterving?
De KNMG heeft ons laten weten dat hier geen cijfers over bekend zijn.
Kunt u bevestigen dat zorgverleners die gewetensbezwaren hebben tegen versterving van een patiënt, nooit verplicht kunnen worden om hieraan mee te werken? Kunt u bevestigen dat het hebben van gewetensbezwaren nooit mag leiden tot sancties tegen de zorgverlener?
In antwoord op deze vragen verwijs ik u graag naar kernregel 11 van de eerdergenoemde KNMG-gedragscode voor artsen en artikel 2.5 van de Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden. De beoordeling of gewetensbezwaren leiden tot sancties, is aan de bevoegde instanties en wordt beoordeeld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Daarom is het niet aan ons om hierover een algemene uitspraak te doen.
Pro-Palestina demonstratie plaats in Amsterdam |
|
Marjolein Faber (PVV), Max Aardema (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat er op zaterdag 17 februari 2024 een pro-Palestina demonstratie plaatsvond in Amsterdam?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u ermee bekend dat tijdens die demonstratie een bord omhoog werd gehouden door de vice-fractievoorzitter van GroenLinks in provinciale staten van Gelderland met daarop de tekst «viva viva INTIFADA» (zie de foto in het bericht)?1
Ja, daar ben ik nu mee bekend.
Deelt u de mening dat «viva viva INTIFADA» niets anders is dan een keiharde oproep tot geweld?
Ik ben van mening dat de leus als zodanig te veroordelen is. De beoordeling of er mogelijk sprake is van een strafbaar feit in een individueel geval is primair een verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en – mits de zaak wordt aangebracht bij de rechtbank – uiteindelijk is die beoordeling voorbehouden aan de rechter.
Is de politie in Amsterdam overgegaan tot het aanhouden van deze persoon? Zo nee, waarom niet?
De hierboven, in vraag 2 aangehaalde specifieke uiting is tijdens de inzet niet gesignaleerd door de aanwezige politieagenten. Er is derhalve ten tijde van de demonstratie niet tot aanhouding overgegaan. Het Openbaar Ministerie is niet bekend met een aangifte en is geen strafrechtelijk onderzoek gestart.
Kunt u de Kamer informeren of het Openbaar Ministerie tot vervolging over gaat van deze oproep tot geweld door deze politicus?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer zorgt u er nu eens voor dat dit soort handelingen keihard aangepakt wordt?
De beoordeling of er mogelijk sprake is van een strafbaar feit in een individueel geval is primair een verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en – mits de zaak wordt aangebracht bij de rechtbank – uiteindelijk is die beoordeling voorbehouden aan de rechter.
Het niet op tijd invoeren van de Uitvoeringswet digitaledienstenverordening (DSA) |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Vindt u het acceptabel dat Nederland achterloopt met het implementeren van de Uitvoeringswet digitaledienstenverordening, gezien de noodzaak voor het reguleren van verslavende en polariserende online diensten?
Uiteraard is het spijtig dat het wetsvoorstel voor de Uitvoeringswet digitaledienstenverordening op 17 februari jl. nog niet tot wet verheven en in werking getreden was. Er wordt al sinds de totstandkoming van de digitaledienstenverordening (in het Engels: de Digital Services Act, hierna «DSA») aan het ontwerpwetsvoorstel voor de uitvoeringswet gewerkt. De DSA heeft een complex karakter en een breed toepassingsbereik en heeft gevolgen voor bestaande wetgeving, onder meer het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en de Algemene wet bestuursrecht. Het zorgvuldig opstellen van het wetsvoorstel en bijbehorende memorie van toelichting in afstemming met alle betrokken partijen en het doorlopen van alle stappen van het wetgevingsproces, waaronder verplichte raadplegingen en toetsen1, hebben ervoor gezorgd dat het niet mogelijk was om de uitvoeringswetgeving binnen de termijn die de DSA voorschrijft (15 maanden) tot stand te doen komen.
In dit verband zij opgemerkt dat een uitvoeringstermijn van 15 maanden erg kort is als de uitvoering op het niveau van een formele wet dient plaats te vinden, zoals bij de DSA het geval is. Niet voor niets heeft de Nederlandse regering tijdens de onderhandelingen gepleit voor een langere uitvoeringstermijn van ten minste 18, maar liever 24 maanden. Ook in 10 andere lidstaten is tijdige uitvoering niet gelukt (zie verder antwoord op vraag 12).
Dat neemt niet weg dat we uiteraard de urgentie voelen om de bevoegde autoriteiten in Nederland aan te wijzen en van de benodigde bevoegdheden te voorzien. Om die reden heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat op 11 februari jl., vooruitlopend op de verdere totstandkoming en inwerkingtreding van de Uitvoeringswet digitaledienstenverordening een ministerieel aanwijzingsbesluit genomen waarin de Autoriteit Consument & Markt («ACM») voorlopig wordt aangewezen als bevoegde autoriteit en digitaledienstencoördinator.2 Dit besluit stelt de ACM in staat om een aantal handelingen ter uitvoering van de DSA alvast te verrichten. Inmiddels is het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 7 februari jl. verwerkt. Het ontwerpvoorstel voor de uitvoeringswet is gereed en wordt op korte termijn voorgelegd aan de ministerraad. Naar verwachting wordt het wetsvoorstel daardoor binnenkort bij uw Kamer ingediend.
We hechten er verder aan te benadrukken dat het niet zo is dat online (tussenhandel)diensten op dit moment niet gereguleerd zijn. De DSA is sinds 17 februari jl. volledig van toepassing. Tussenhandeldiensten moeten dus aan de daarin neergelegde regels voldoen en gebruikers kunnen hun rechten onder de DSA inroepen. Bovendien moeten aangewezen «zeer grote online platforms» en «zeer grote online zoekmachines» al sinds 25 augustus 2023 volledig aan de regels uit de DSA voldoen. Laatstgenoemde diensten vallen primair onder het toezicht van de Europese Commissie, die deze taak serieus neemt en voortvarend oppakt.3
Ziet u met oog op de aankomende Europese verkiezingen de noodzaak voor het snel implementeren van de Uitvoeringswet om desinformatie zo goed mogelijk te kunnen bestrijden en de toegang tot betrouwbare informatie juist te versterken?
We zien sowieso de noodzaak om zo snel mogelijk goed en volledig uitvoering te geven aan de DSA. Het streven en de verwachting is dat het voorstel voor de uitvoeringswet op korte termijn kan worden aangeboden aan uw Kamer.
Voor wat betreft de bestrijding van desinformatie in relatie tot het Europese verkiezingsproces wordt opgemerkt dat de aanpak hiervan valt onder de DSA-regels gericht op het identificeren en beperken van systeemrisico’s door zogenaamde «zeer grote online platforms» en «zeer grote online zoekmachines», waarvan er thans 22 zijn aangewezen.4 Desinformatie kan zo’n systeemrisico vormen. Deze verplichtingen gelden uitsluitend voor de aangewezen zeer grote online platforms- en zoekmachines. Op grond van artikel 56, tweede lid, van de DSA houdt de Europese Commissie exclusief toezicht op de naleving van deze regels. Dat doet zij al sinds 25 augustus 2023. De lidstaten – en dus de op nationaal niveau aangewezen/aan te wijzen bevoegde autoriteiten – hebben geen bevoegdheid tot toezicht en handhaving ten aanzien van deze verplichtingen. Dat de nationale uitvoeringswet nog niet in werking is getreden heeft daarop geen invloed.
Waar het gaat om maatregelen voor het tegengaan van desinformatie en de toegang tot betrouwbare informatie zullen bij de Europese verkiezingen dezelfde maatregelen worden genomen als bij de Tweede Kamerverkiezingen van afgelopen november. Zie hierover de brief van de Minister van BZK over de weerbaarheid van het verkiezingsproces5.
Heeft u zonder deze Uitvoeringswet voldoende gereedschap om online platforms te dwingen tot actie als er willens en wetens desinformatie en nepnieuws wordt gedeeld op hun kanalen? Welke bevoegdheden vanuit de digitaledienstenverordening zouden u hierbij helpen?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, valt de aanpak van desinformatie (zoals nepnieuws) onder het bereik van de regels gericht op het voorkomen van systeemrisico’s door zeer grote online platforms en zeer grote online zoekmachines (artikelen 34 en 35 van de DSA). De Europese Commissie is exclusief bevoegd voor het toezicht op en de handhaving van de verplichtingen die uitsluitend gelden ten aanzien van aanbieders van zeer grote online platforms en zeer grote online zoekmachines, waaronder de verplichtingen ten aanzien van systeemrisico’s.
De eerste 19 aangewezen zeer grote online platforms – zoals Facebook, Instagram, TikTok, X en YouTube – moeten sinds 25 augustus 2023 al aan de DSA voldoen. Sindsdien kan het strijd met de verordening opleveren als zij niet-optreden tegen desinformatie die een systeemrisico vormt. De Commissie kan daarop handhaven. Daar is de Nederlandse uitvoeringswet niet voor nodig.
Bent u het met de indieners eens dat het een zwaktebod is dat het Nederland niet is gelukt om de digitaledienstenverordening op tijd als nationale wet in te voeren, ondanks de regelmaat waarmee het kabinet verwijst naar deze verordening als voorbeeld van effectieve en noodzakelijke regulering van online diensten?
Het is spijtig dat de uitvoeringswet op 17 februari jl. nog niet tot wet verheven en in werking getreden was en de toezichthouders nog niet bevoegd zijn om toezicht te houden en te handhaven. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1, was de uitvoeringstermijn echter te kort voor een zorgvuldig wetgevingsproces.
Dat de uitvoeringswet er nog niet is, betekent overigens niet dat online tussenhandeldiensten nu niet gereguleerd zijn. Vanaf 17 februari jl. moeten online diensten die onder de DSA vallen volledig aan de verplichtingen uit de verordening voldoen. De ACM en de Autoriteit persoonsgegevens (AP) kunnen, zodra de Uitvoeringswet er is, zo nodig met terugwerkende kracht optreden tegen aanbieders van tussenhandeldiensten die in Nederland gevestigd zijn of hier hun wettelijke vertegenwoordiger hebben aangewezen.
Ook wordt er opgemerkt dat een goede uitvoering van een verordening zoals de DSA meer behelst dan enkel het tot stand brengen van de uitvoeringswet. Zo wordt er sinds de adoptie van de DSA met onder meer de ACM en AP als beoogd toezichthouders samengewerkt, bijvoorbeeld om informatie over de DSA onder de aandacht te brengen van de bedrijven die er straks aan moeten voldoen en van de gebruikers en belanghebbenden die door de DSA nieuwe rechten krijgen. De ACM is bijvoorbeeld in contact gebracht met partijen die geïnteresseerd zijn in het verwerven van de status van «trusted flagger» of «erkend onderzoeker». Verder heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat in 2023 reeds middelen voor beide toezichthouders beschikbaar gesteld zodat zij zich kunnen voorbereiden op het moment dat de DSA volledig van toepassing wordt en zij toezicht kunnen gaan houden. Ook voor 2024 en verder zijn er inmiddels (structurele) middelen beschikbaar gesteld aan de toezichthouders. Verder heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat, vooruitlopend op de uitvoeringswet, het Besluit voorlopige aanwijzing ACM als bevoegde autoriteit en digitaledienstencoördinator digitaledienstenverordening genomen (zie het antwoord op vraag 1).
Deelt u de mening dat het herhaaldelijk missen van deadlines voor de invoering van digitale wetgeving de rol van Nederland als koploper binnen Europa verzwakt?
Uiteraard streeft het kabinet ernaar om uitvoeringstermijnen te halen. In de praktijk blijken de termijnen die hiervoor worden gegeven in Europese regelgeving echter vaak te krap om nationaal de vereiste formele wet tot stand te brengen.
De uitvoering van wetgeving behelst, zoals in het antwoord op vraag 4 toegelicht, meer dan enkel het zorgvuldig tot stand brengen van uitvoeringswetgeving. Daar is veel op bereikt. Daarom denken we dat de beperkte vertraging die Nederland in dit geval oploopt geen substantieel negatief effect heeft op het vertrouwen in Nederland als onderdeel van de kopgroep in digitalisering.
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn van het niet tijdig invoeren van de wet? Kunt u ook uitleggen waarom het niet is gelukt om de Uitvoeringswet vóór de formele inwerkstelling op 17 februari 2024 nationaal in te voeren?
Dat de Uitvoeringswet nog niet tot wet verheven is, betekent dat de ACM en de AP als beoogd toezichthouders op dit moment nog geen toezichtsbevoegdheden kunnen inzetten of handhavend kunnen optreden tegen overtredingen van de DSA door diensten die onder hun bevoegdheid vallen. De redenen voor het niet tijdig invoeren van de wet zijn beschreven in de antwoorden op vragen 1, 4, en 5. Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 9, kan de ACM op basis van het aanwijzingsbesluit bepaalde onderdelen van de verordening wel al uitvoeren.
Wanneer verwacht u dat de invoeringswet wél is geïmplementeerd? Welke deadlines volgen er nog voor het invoeren van de digitaledienstenverordening en wat zijn de gevolgen als we deze missen?
Op 7 februari jl. heeft de Raad van State advies uitgebracht over het ontwerpwetsvoorstel. Dat advies is inmiddels verwerkt en het wetsvoorstel zal na akkoord van de ministerraad bij uw Kamer worden ingediend. Naar verwachting wordt het wetsvoorstel medio/eind maart 2024 aan uw Kamer aangeboden. De uiteindelijke datum van inwerkingtreding is afhankelijk van de behandeling door uw Kamer en de Eerste Kamer.
Er volgen verder geen deadlines meer. De DSA is sinds 17 februari jl. volledig van toepassing.
Bent u gezien het verstrijken van de deadline in staat om het zeer recente advies van de Raad van State (14 februari 2024) op fatsoenlijke manier te verwerken en tevens genoeg tijd aan de Kamer te laten om de wet goed te controleren en zo nodig te amenderen?1
Ja. Het advies van de Raad van State is inmiddels verwerkt en het wetsvoorstel wordt op korte termijn bij uw Kamer ingediend. Het is daarna vanzelfsprekend aan uw Kamer, in haar rol als medewetgever, om te bepalen op welke wijze zij het wetsvoorstel wenst te behandelen. In dit verband hechten we er aan om op te merken dat het wetsvoorstel zich beperkt tot datgene wat noodzakelijk is voor de uitvoering van de DSA in Nederland. Daarbij gaat het om de aanwijzing van bevoegde autoriteiten en de digitaledienstencoördinator, het stellen van regels met betrekking tot hun bevoegdheden en samenwerking en de benodigde wijzigingen van andere wetten. Het wetsvoorstel zelf bevat geen nadere regels waar aanbieders van tussenhandeldiensten zich aan moeten houden. Dat zou ook niet mogelijk zijn omdat de DSA een verordening is, die rechtstreeks werkt en voorziet in maximumharmonisatie.
Welke bevoegdheid heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) precies om toezicht te houden op de digitaledienstenverordening, nu hun taak niet wettelijk is vastgelegd en zij slechts «beoogd toezichthouder» is?
Bij het Besluit voorlopige aanwijzing ACM als bevoegde autoriteit en digitaledienstencoördinator digitaledienstenverordening is de ACM, vooruitlopend op de verdere totstandkoming van voornoemde uitvoeringswet, aangewezen als bevoegde autoriteit en als digitaledienstencoördinator. De aanwijzing stelt de ACM in staat bepaalde onderdelen van de verordening die het karakter hebben van uitvoeringshandelingen alvast uit te voeren. Een voorbeeld is het ontvangen van contactgegevens van in Nederland gevestigde wettelijke vertegenwoordigers van buiten de Unie gevestigde aanbieders van tussenhandeldiensten (artikel 13, vierde lid, DSA). De ACM zal door de aanwijzing tevens fungeren als aanspreekpunt voor de digitaledienstencoördinatoren van andere lidstaten en de Europese Commissie in het kader van de wederzijdse bijstand (artikel 57 DSA) en in die hoedanigheid informatie kunnen uitwisselen die nodig is voor een goede uitvoering van de verordening. Daarnaast zal de ACM deel uitmaken van de digitaledienstenraad – de onafhankelijke adviesgroep van digitaledienstencoördinatoren – en kunnen deelnemen aan de besluitvorming daarin.
De ACM kan op basis van het besluit nog geen uitvoeringstaken uitvoeren die de uitoefening van openbaar gezag behelzen. Dit betekent dat de ACM nog geen toezichtsbevoegdheden kan inzetten of handhavend op kan treden. Ook is zij nog niet bevoegd om besluiten met rechtsgevolgen te nemen, zoals het certificeren van buitengerechtelijke geschilbeslechtingsorganen of het toekennen van de status van «betrouwbare flagger» of «erkende onderzoeker». Die taken kan de ACM pas uitvoeren op het moment dat de uitvoeringswet in werking is getreden.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4, beschikt de ACM wel al over financiële middelen waarmee zij al volop voorbereidingen treft om bovenstaande taken wel uit te kunnen voeren als de uitvoeringswet eenmaal tot wet verheven is. Zo heeft de ACM onder meer een meldingenloket ingericht en een leidraad opgesteld over de DSA.7
De reden dat tot dusver steeds is gesproken over «beoogd» toezichthouders, heeft te maken met het feit dat het ontwerpwetsvoorstel nog niet is aangenomen door de Tweede en Eerste Kamer. Pas als dat het geval is, is hun aanwijzing definitief.
Is de ACM in staat om te handelen volgens haar conceptleidraad zonder implementatie van de Uitvoeringswet?2 Zijn de verplichtingen in deze leidraad afdwingbaar als online platforms deze niet naleven?
De verplichtingen vloeien rechtstreeks voort uit de verordening en tussenhandeldiensten moeten daar sinds 17 februari jl. volledig aan voldoen. Gebruikers kunnen de rechten die zij op grond van de DSA hebben jegens online diensten inroepen. De DSA is dus wel degelijk afdwingbaar. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 9, kan de ACM op dit moment echter nog niet handhavend optreden. De leidraad gaat in op de zorgvuldigheidsverplichtingen voor tussenhandeldiensten die zijn neergelegd in de DSA en hoe de ACM die interpreteert. Zij vormt een hulpbron voor tussenhandeldiensten die uitvoering moeten geven aan de verplichtingen uit de DSA.
Hoe vaak heeft u contact met de ACM om vast te leggen wat precies haar bevoegdheden zijn? Is de Uitvoeringswet hiervoor noodzakelijk?
De ACM is intensief betrokken bij de totstandkoming van het ontwerpwetsvoorstel. Ook heeft zij een Uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets verricht op het ontwerpwetsvoorstel.
De uitvoeringswet is noodzakelijk om de ACM als beoogd toezichthouder te voorzien van de bevoegdheden die zij op grond van (artikel 50 van) de DSA moet hebben.
Zijn er andere landen die de wet niet tijdig hebben ingevoerd? Welke landen zijn dit?
Ja. De Europese Commissie houdt een website bij met daarop een overzicht van de aangewezen digitaledienstencoördinatoren.9 Uit dit overzicht blijkt dat België, Estland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slowakije, überhaupt nog geen digitaledienstencoördinator hebben aangewezen. Een aantal landen heeft, net als Nederland, (voorlopig) een digitaledienstencoördinator aangewezen, vooruitlopend op uitvoeringswetgeving die nog niet is aangenomen. Voor hoeveel landen dit geldt is niet bekend.
Kunt u een overzicht geven van de wetten die betrekking hebben op digitale zaken, die momenteel niet zijn ingevoerd ondanks de verstreken deadline? Wat zijn de financiële gevolgen geweest voor het missen van de deadlines?
Verordening
Deadline1
Stand van zaken
Gevolgen2
Platform to Business Verordening (P2B) – 2019/1150/EU
Geen, verordening is sinds juli 2020 van toepassing.
Wetsvoorstel om ACM als toezichthouder aan te wijzen is in december 2022 aangeboden aan uw Kamer.3
De verordening verplicht lidstaten om te voorzien in een adequate en doeltreffende handhaving van de verordening, maar schrijft niet voor hoe dat vormgegeven moet worden. Sinds de inwerkingtreding vindt in Nederland privaatrechtelijke handhaving van de P2B door de rechter plaats. Nadien is ervoor gekozen om ook de ACM te belasten met de handhaving van de P2B-verordening. Hiertoe is een wetsvoorstel bij uw Kamer ingediend. De ACM heeft zich al voorbereid op haar toekomstige taak, onder andere door het opstellen van een leidraad waarmee zij de regels uit de verordening verder verduidelijkt. Zolang het wetsvoorstel niet is aangenomen en in werking treedt, kan de ACM niet handhavend optreden. De Europese Commissie is van oordeel dat Nederland had moeten voorzien in specifieke nationale uitvoeringsbepalingen ter handhaving van de verordening en heeft Nederland daarom in gebreke gesteld. Het wetsvoorstel neemt de bezwaren van de Commissie weg.
Data Governance Verordening (DGA) – 2022/868/EU
24 september 2023
Het voorstel uitvoeringswet DGA is in oktober 2023 aangeboden aan uw Kamer.4 De nota n.a.v. het verslag wordt op korte termijn aan uw Kamer verstuurd.
Als onderdeel van de DGA geldt een registratieverplichting voor databemiddelingsdiensten, data-altruïstische organisaties kunnen zich vrijwillig registreren. Daarnaast kunnen zij een EU-label aanvragen om het vertrouwen in hun dienst te vergroten. Zo wordt voor iedereen zichtbaar welke partijen betrouwbaar met data omgaan. Een registratie of een EU-label aanvraag is pas mogelijk vanaf het moment dat de ACM met de inwerkingtreding van de uitvoeringswet formeel wordt aangewezen als toezichthouder. Aanbieders kunnen vanaf nu wel al een pre-notificatie van registratie en EU-label indienen bij de ACM. Dit zorgt ervoor dat het registratieproces efficiënt doorlopen kan worden zodra de ACM formeel is aangewezen als toezichthouder. Ook is er nog geen bevoegd orgaan aangewezen om overheidsorganisaties bij te staan in het kader van het tweede hoofdstuk van de verordening. Daarnaast kan de ACM nog niet formeel als toezichthouder deelnemen aan het Europees Comité voor Gegevensinnovatie.
Digitale Markten Verordening (DMA) – 2022/1925/EU
Geen.
Het voorstel uitvoeringswet DMA is in januari 2024 aan uw Kamer aangeboden.5
De Commissie is als enige bevoegd tot handhaving van de DMA. Voor lidstaten is er geen verplichting om nationale toezichthouders aanvullende onderzoeksbevoegdheden te geven, maar de verordening biedt wel die mogelijkheid. In het wetsvoorstel wordt voorgesteld om de ACM deze aanvullende onderzoeksbevoegdheden te geven.
Digitale Diensten Verordening (DSA) – 2022/2065/EU
17 februari 2024
Het voorstel uitvoeringswet wordt binnen enkele weken aangeboden aan uw Kamer.
Zie het antwoord op vraag 6.
Die de verordening stelt voor de uitvoeringswetgeving.
Er zijn vooralsnog geen financiele gevolgen voorzien.
Kamerstuk 36285.
Kamerstuk 36451.
Kamerstuk 36495.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat digitale wetgeving voortaan tijdig en degelijk wordt ingevoerd, zodat de Kamer deze ook grondig kan behandelen en tijd heeft om deze nog te amenderen?
Vanzelfsprekend streeft het kabinet altijd naar tijdige implementatie of uitvoering van Europese (digitale) wetgeving. Dat lukt echter alleen met een realistische implementatie- of uitvoeringstermijn die ruimte laat voor de vereiste nationale afstemming en wetgevingsprocedures van alle lidstaten. Daar maakt het kabinet zich hard voor tijdens het Europese wetgevingsproces en dat zal zij ook in de toekomst blijven doen. Die pogingen zijn soms succesvol en soms niet.
Dat één of meerdere implementatie/uitvoeringswetten op of na de betreffende termijn bij de Kamer worden ingediend, doet overigens niet af aan de rol en bevoegdheden van de Kamer als medewetgever.
Bent u het met de indieners eens dat het niet op tijd voorleggen van wetgeving de controlerende en medewetgevende taak van de Kamer verslechtert?
Het aan de Kamer voorleggen van wetsvoorstellen na het verstrijken van de uitvoerings- of implementatietermijn neemt naar de mening van het kabinet niet weg dat de Kamer haar controlerende en medewetgevende taak voldoende kan verrichten. Ten overvloede zij opgemerkt dat de Kamer ook tijdens de onderhandelingen over de DSA is geïnformeerd.
Deelt u de mening dat regulering van het digitale domein noodzakelijk is en we hier in het verleden te veel steken hebben laten vallen?
Regulering van het digitale domein is inderdaad wenselijk en het kabinet heeft zich daarom ook proactief opgesteld bij de totstandkoming van diverse wetgeving in het digitale domein op Europees niveau.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en apart van elkaar beantwoorden?
Ja.
De rellen in Den Haag tussen groepen Eritreers |
|
Bente Becker (VVD), Ruben Brekelmans (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «waarom voor- en tegenstanders van het Eritrese regime met elkaar botsen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het absoluut onacceptabel is dat groepen Eritreeërs in Den Haag zoveel geweld hebben gebruikt dat vier agenten gewond raakten, meerdere auto's in brand gestoken werden en een zalencentrum beschadigd raakte?
Wij veroordelen elke vorm van geweld, temeer wanneer dit zich richt tegen onze hulpverleners. Politie en andere hulpverleners staan voor onze veiligheid. Zij moeten te allen tijde hun werk veilig kunnen doen. Tijdens de rellen in Den Haag was er sprake van excessief geweld. De feiten worden momenteel onderzocht door het Openbaar Ministerie. Voor snelle en strenge opsporing en vervolging na geweld tegen werknemers met een publieke taak bestaan de Eenduidige Landelijke Afspraken. Gezien de ernst van deze delicten is bij geweldplegers tegen functionarissen met een publieke taak, waaronder hulpdiensten, bijvoorbeeld een strafeis van +200 procent van toepassing.
Welke actie is door de driehoek ondernomen om het geweld in Den Haag te stoppen, en welke stappen zet Justitie om de daders op te sporen en te bestraffen?
Er wordt een risico-inschatting gemaakt op basis van beschikbare informatie. Al eerder werden Eritrese bijeenkomsten in Nederland verstoord, ook hier gingen online oproepen aan vooraf. In de voorbereiding naar de bijeenkomst in Den Haag zijn de nodige maatregelen genomen. Er is extra politie, waaronder de Mobiele Eenheid (ME), ingezet gekomen om te voorkomen dat de veiligheid van personen in gevaar zou komen. Daarnaast was al een verdachte aangehouden wegens de verdenking van opruiing tot openlijke geweldpleging. Meer aanhoudingen werden op dat moment ook niet uitgesloten. Op basis van de aanwezige informatie en het verloop van eerdere bijeenkomsten van deze groep, werd rekening gehouden met een aanloop van enkele tientallen «tegenstanders» die een ongehinderd verloop van de bijeenkomst zouden proberen te voorkomen. Niemand had echter voorzien dat er dit keer zoveel relschoppers zouden opdagen en dat het geweld in zoveel hevigheid zou losbarsten.
Kort na de eerste ongeregeldheden is besloten tot de instelling van een Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden, een bevelstructuur speciaal voor een (terroristische) crisis, (dreigende) rampen en calamiteiten. Vervolgens is de driehoek steeds geïnformeerd over de ontwikkelingen in het situationele beeld. Op basis van dat beeld heeft de driehoek overleg gevoerd. De burgemeester heeft op advies toestemming gegeven tot de inzet van traangas om de relschoppers uiteen te drijven, alsmede om bijstand van de ME uit andere eenheden. Ook heeft de burgemeester een noodbevel afgegeven voor de directe omgeving van het zalencentrum. Tot slot heeft de burgemeester met het oog op de veiligheid van de aanwezigen besloten het zalencentrum te ontruimen en de aanwezigen van de Eritrese bijeenkomst over te brengen naar een opvanglocatie. Het optreden van de politie is in de eerste plaats gericht geweest op het beëindigen van het geweld en het beschermen van de aanwezigen in het zalencentrum. De hoofdofficier van justitie heeft in de driehoek het belang benadrukt van het aanhouden van geweldplegers.
Het onderzoek naar de rellen is nog in volle gang. Inmiddels zijn in totaal 16 verdachten aangehouden wegens opruiing tot openlijke geweldpleging dan wel het plegen van openlijke geweldpleging. Meer aanhoudingen worden nog altijd niet uitgesloten. OM en politie hebben getuigen opgeroepen om beelden van de betreffende avond te delen met de politie om zo tot identificatie van andere verdachten te komen. Nu het nog een lopend onderzoek betreft kunnen geen nadere inhoudelijke mededelingen worden gedaan.
Deelt u de mening dat dit geweld stevig bestraft moet worden en niet slechts met een taakstraf? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het gevraagde taakstrafverbod voor personen die hulpverleners belagen?
Over de beoordeling van de zaken kunnen geen inhoudelijke mededelingen worden gedaan, nu het onderzoek nog loopt. Op dit moment wordt het wetsvoorstel voor het taakstrafverbod ambtelijk voorbereid, waarbij ook wordt gekeken naar de precieze afbakening van het wetsvoorstel.
Welke gevolgen hebben dergelijke daden in algemene zin in het geval van een asielverzoek, een tijdelijke verblijfsvergunning, in het geval van een permanente verblijfsvergunning en in het geval van het nog niet in bezit zijn van het Nederlanderschap?
Overlastgevend en crimineel gedrag is absoluut onaanvaardbaar. Met landelijke en lokale maatregelen bundelen het Rijk en gemeenten hun krachten om overlast en criminaliteit effectief aan te pakken. Als er sprake is van een veroordeling wegens strafbare feiten kan een verblijfsvergunning worden geweigerd of ingetrokken. In het geval van intrekking van een verblijfsvergunning regulier is de glijdende schaal van toepassing (des te langer het verblijf, des te hoger de opgelegde straf moet zijn om verblijf te kunnen intrekken). Als het gaat om mensen die asielrechtelijke bescherming nodig hebben, gelden bovendien de normen die zijn neergelegd in Europese Kwalificatierichtlijn, die weer een uitwerking zijn van internationale verdragen en jurisprudentie. Ten aanzien van deze personen geldt immers, dat is vastgesteld dat zij bescherming van de Nederlandse overheid nodig hebben. Bij terugkeer naar het eigen land zouden zij ernstige problemen kunnen ondervinden. Daarom is in de Europese regelgeving opgenomen wanneer een asielvergunning kan worden geweigerd of ingetrokken.
Als betrokkene moet worden aangemerkt als verdragsvluchteling, kan de vergunning alleen worden geweigerd of ingetrokken als er sprake is van een «bijzonder ernstig misdrijf». Hiervan is in beginsel sprake als de rechter een onherroepelijke gevangenisstraf van ten minste 10 maanden heeft opgelegd. Daarnaast moet er ook sprake zijn van een gevaar voor de gemeenschap. Als de vreemdeling geen verdragsvluchteling is maar wel in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming, moet sprake zijn van een «ernstig misdrijf». Hiervoor is in ons beleid een grens gesteld van tenminste zes maanden gevangenisstraf. Een van de veroordelingen moet daarnaast betrekking hebben op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert. Ook is de aard van de misdrijven/gepleegde strafbare feiten van belang. In beide gevallen moet ook het Unierechtelijk openbare- orde criterium worden getoetst. Daarnaast moeten beide gevallen evenredig zijn aan de bedreiging die de betrokken derdelander vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Deelt u de mening dat dit soort ernstige geweldplegingen gevolgen moeten hebben voor het kunnen krijgen van een permanente verblijfsvergunning dan wel het Nederlanderschap, en welke mogelijkheden heeft u om de glijdende schaal die hier op van toepassing is verder aan te scherpen?
Uitgangspunt van het openbare-ordebeleid is dat vreemdelingen die (ernstige) misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Tegelijkertijd zijn de weigering en de intrekking van de verblijfsvergunning gebonden aan de regels waaraan in het antwoord op vraag 5 wordt gerefereerd. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State komt naar voren dat het Nederlandse beleid reeds scherp gesteld is.
Wat is uw beeld van de mate van ongewenste beïnvloeding vanuit het Eritrese regime, een van de meest onvrije in de wereld, in Nederland? Hoe houdt u hier momenteel toezicht op?
Zoals ook aangegeven in een brief aan uw Kamer in 2016 is het beeld van sociale druk binnen de Eritrese gemeenschap niet volledig eenduidig. Mogelijk vindt dit wisselende beeld zijn oorsprong voor een deel in een generatieverschil tussen personen die voor, dan wel na de onafhankelijkheid het land hebben verlaten. Het is niet vast te stellen of de druk die sommige Eritreeërs ervaren een direct gevolg is van invloed die de Eritrese overheid zou uitoefenen in Nederland op personen van Eritrese afkomst. Ook de heffing van de 2% diasporabelasting door de Eritrese ambassade is een voorbeeld van het uitoefenen van invloed.
Sinds 2018 hanteert het kabinet een nationale aanpak tegen ongewenste buitenlandse inmenging (OBI), waarover uw Kamer meermaals is geïnformeerd. Deze aanpak bestaat uit drie sporen, te weten het diplomatieke spoor, het weerbaarheidsspoor en het bestuurlijk/strafrechtelijke spoor. Deze integrale OBI-aanpak wordt voortdurend bezien op effectiviteit en actualiteit. Hiertoe is in 2018 de zogenoemde OBI-tafel opgericht, onder coördinatie van de NCTV. Dit is een periodiek, interdepartementaal overleg waarbij de Ministeries van BZ, BZK, Defensie, JenV en SZW zijn aangesloten, alsmede de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Indien er signalen zijn die aanleiding geven tot het bespreken van ongewenste beïnvloeding vanuit de Eritrese overheid, kan dat in dit verband worden gedaan.
Kunt u een inschatting geven van het aantal Eritreeërs met een verblijfsvergunning dat aanhanger is van het Eritrese regime? Hoe houdt u toezicht op beïnvloeding en bedreiging van inwoners in Nederland via deze personen door het Eritrese regime?
In de systemen van de IND wordt niet geregistreerd of een Eritreeër aanhanger is van het regime. In de praktijk zijn er echter geen recente gevallen bekend waarin Eritrese asielzoekers zich kenbaar maken als regeringsgezind of waarbij de IND aanwijzingen heeft dat zij regeringsgezind zouden zijn. Mede hierdoor kan de IND geen inschatting geven over het aantal Eritreeërs met een verblijfsvergunning dat aanhanger is van het Eritrese regime. Het is bovendien waarschijnlijker dat regeringsgezinde Eritreeërs niet afkomstig zijn uit de huidige asielinstroom, zoals ik in antwoord op vraag 9 nader toelicht.
Zoals in het antwoord op vraag 7 is gemeld kunnen dergelijke signalen in OBI-verband worden besproken en, indien nodig, van een passende respons worden voorzien. Indien sprake is van bedreiging kan te allen tijde aangifte worden gedaan bij de politie.
Hoe is het mogelijk dat iemand die aanhanger is van het Eritrese regime in Nederland een vluchtelingenstatus krijgt? Is de veronderstelling juist dat aanhangers van het regime aldaar ter plekke geen vervolging hoeven te vrezen en om ongegronde redenen hier asiel kunnen hebben aangevraagd?
Wanneer tijdens de asielprocedure duidelijk wordt dat de betrokkene een loyale aanhanger van de Eritrese autoriteiten is, wordt dit element meegewogen bij de individuele beoordeling van de asielaanvraag. Dit kan betekenen dat de aanvraag wordt afgewezen. Uit de meest recente ambtsberichten van de afgelopen jaren aangaande Eritrea blijkt immers, dat voor aanhangers van het regime bij terugkeer niet dezelfde risico’s gelden als voor andere Eritreeërs. Vrijwel alle Eritreeërs die recent gevlucht zijn uit het land, voeren echter aan dat zij vluchtten vanwege het zeer repressieve regime en de onbeperkte duur van de dienstplicht. Deze personen zijn vrijwel allemaal op illegale wijze vertrokken en lopen een reëel risico om bij terugkeer aan marteling te worden onderworpen.
Het is waarschijnlijker dat regeringsgezinde Eritreeërs in Nederland niet afkomstig zijn uit de recente en huidige asielinstroom. Een eerste golf Eritreeërs ontvluchtte het land al tussen 1980–1998, tijdens de onafhankelijkheidsoorlog tussen Eritrea en Ethiopië. Deze groep was grotendeels voorstander van de onafhankelijkheid van Eritrea en lid van de partij die evolueerde tot de huidige regeringspartij. Deze personen zullen reeds vele jaren in Nederland verblijven en in de praktijk daarom veelal een vergunning voor onbepaalde tijd hebben of inmiddels de Nederlandse nationaliteit bezitten. Daarnaast zullen niet alle Eritreeërs in eerste instantie verblijfsrecht in Nederland hebben gekregen op basis van asiel, maar kunnen zij dit ook op reguliere gronden hebben verkregen.
Van de huidige asielstroom kan in algemene zin worden gesteld dat deze juist gevormd wordt door personen op de vlucht voor het huidige regime.
Hoe houdt u toezicht op dit soort signalen die een contra-indicatie zijn voor het recht op verblijf om vervolgens een verblijfsvergunning in te trekken? Dus als blijkt dat een Eritreeër ongegrond asiel heeft gekregen. Hoe vaak is dat afgelopen vijf jaar gebeurd?
De IND is tijdens de hele asielprocedure alert op signalen die aan verlening van de asielvergunning in de weg staan. Iedere asielaanvraag wordt nauwkeurig en zorgvuldig beoordeeld op individuele gronden. Wanneer er na verlening van de verblijfsvergunning signalen binnenkomen waaruit blijkt dat iemand niet langer de bescherming van Nederland nodig heeft tegen de situatie of individuele omstandigheden in het land van herkomst, kan de IND, afhankelijk van de individuele omstandigheden, toetsen of de vreemdeling in het bezit kan blijven van een verblijfsvergunning asiel dan wel of de verblijfsvergunning asiel ingetrokken moet worden. Voor wat betreft strafrechtelijke veroordelingen in Nederland, ontvangt de IND de vonnissen van vreemdelingen met een verblijfsvergunning, zodat beoordeeld kan worden of op grond van openbare orde het verblijfsrecht moet worden ingetrokken.
In 2019 werden circa 30 asielvergunningen van personen met de Eritrese nationaliteit ingetrokken. In 2020 waren er circa 20 intrekkingen, circa 20 in 2021, circa 30 in 2022 en circa 10 intrekkingen in 2023.
Kan Eritreeërs die jarenlang in Ethiopië, Soedan of een ander land in de regio hebben verbleven vaker een veilig alternatief worden tegengeworpen en op welke wijze?
Ingevolge artikel 38 van de EU-Procedurerichtlijn is voor de toepassing van het begrip «veilig derde land» vereist dat de bevoegde asielautoriteiten zich ervan hebben vergewist dat een persoon die in Nederland om internationale bescherming verzoekt in het betrokken derde land overeenkomstig een aantal in het eerste lid opgesomde beginselen zal worden behandeld. In dit kader is allereerst van belang dat men in het derde land niet wordt geconfronteerd met vervolging of ernstige schade, dat het derde land het beginsel van non-refoulement naleeft en dat voor de vreemdeling de mogelijkheid bestaat om in het derde land om verlening van de vluchtelingenstatus te verzoeken en, als tot erkenning als vluchteling wordt overgegaan, om bescherming te krijgen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag. Soedan en Ethiopië worden op dit moment niet aangemerkt als veilig derde land.
Als wel kan worden vastgesteld dat het land waar lange tijd is verbleven over het algemeen als veilig aangemerkt kan worden, wordt bepaald of de band van de vreemdeling met dat land zodanig is dat het voor hem redelijk is daarnaartoe te gaan en dat het aannemelijk is dat die vreemdeling in beginsel wordt toegelaten tot dat land. Het is daarbij aan de IND, die tegenwerpt dat een vreemdeling uit een veilig derde land komt, om dat aannemelijk te maken. Indien een vreemdeling jarenlang in een derde land heeft verbleven kan in de regel sneller tegengeworpen worden dat dit een veilig derde land betreft. De vreemdeling heeft dan sterke banden met het land opgebouwd. Wel moet in elk individueel geval voldaan worden aan de bovenstaande voorwaarden.
Herinnert u zich nog een toezegging van het kabinet uit 2016 dat meer toezicht gehouden zou worden op Eritreeërs die op vakantie gaan in eigen land (en daar dus veilig zijn), om vervolgens de verblijfsvergunning in te kunnen trekken? Hoe is gevolg gegeven aan deze toezegging en hoe vaak is daadwerkelijk tot intrekking overgegaan?
De asielvergunning is bedoeld om mensen te beschermen tegen een reëel gevaar in dat herkomstland. De IND werkt daarom samen met de KMar en andere ketenpartners om te controleren of vreemdelingen met een asielvergunning naar hun herkomstland zijn gereisd. Als wordt geconstateerd dat personen met een asielvergunning hun herkomstland hebben bezocht, wordt onderzocht of de asielvergunning kan worden ingetrokken. Intrekken kan als de grond voor verlening is komen te vervallen en gebleken is dat bescherming niet langer nodig is. Personen die al een Nederlands paspoort hebben of een asielvergunning van onbepaalde tijd, kunnen in beginsel zonder verblijfsrechtelijke gevolgen reizen naar hun herkomstland.
In 2016 vroeg uw Kamer aandacht voor signalen van Eritreeërs die op veilige wijze tussen Eritrea en Nederland hadden gereisd. Daarop werden, aanvullend op de reguliere controles, tijdelijk extra controles uitgevoerd op vluchten waarvan het vermoeden bestond dat er Eritreeërs met een asielvergunning aan boord waren. Bij deze controles werden geen terugreizende Eritreeërs aangetroffen. Dit leidde derhalve niet tot intrekkingen.
Hoe staat het met het toezicht op de Eritrese diasporabelasting en hoe vaak is door de Nederlandse overheid ingegrepen als geconstateerd is dat deze onder dwang in Nederland is geïnd?
Indien ons signalen bereiken wordt niet geschroomd stevig in te grijpen. Zo is in 2017 de Tijdelijk Zaakgelastigde van het ambassadekantoor in Den Haag persona non grata verklaard. In 2020 is daarnaast een lokale medewerker van het ambassadekantoor weggestuurd omdat hij zich voordeed als consul en geld ophaalde. Uw Kamer is destijds over deze zaken geïnformeerd.
Hoe vaak is door Eritrese politici geprobeerd hier campagne te voeren sinds er dankzij de VVD een verbod is gekomen op campagne voeren voor verkiezingen van buiten de EU? Hoe vaak heeft u hierop gehandhaafd?
Sinds het kabinet positie heeft genomen tegen het voeren van campagne door niet-Nederlandse burgers in het kader van verkiezingen in landen buiten de EU, heeft Buitenlandse Zaken geen melding ontvangen van Eritrese politici die campagne wilden voeren in NL.
Wat doen gemeenten, zoals de gemeente Den Haag, om zicht te houden op en contact te houden met de Eritrese gemeenschap?
Ik heb geen zicht op hoe individuele gemeenten contacten onderhouden met de Eritrese gemeenschap; dat is aan de gemeenten zelf om daar vorm aan te geven. Voor een specifiek antwoord naar de contacten van gemeente Den Haag met betrekking tot de Eritrese gemeenschap, verwijs ik uw Kamer naar de beantwoording van de feitelijke vragen n.a.v. de ongeregeldheden van 17 februari jl. door de burgemeester van Den Haag.2
Kunt u met de Kamer delen wat voor informatie u heeft over de Eritrese organisatie Brigade Nhamedu die mogelijk betrokken zou zijn geweest bij de rellen gisteren in Den Haag?
Zoals eerder door het Openbaar Ministerie in persberichten kenbaar is gemaakt zijn er meerdere verdachten aangehouden naar aanleiding van betrokkenheid bij de rellen. Het onderzoek richt zich daarbij op iedereen die verantwoordelijk kan worden gehouden voor de rellen in Den Haag, inclusief voor het opruien daartoe, de opdrachtgevers en de geweldplegers. Nadere inhoudelijke informatie kan in het belang van het onderzoek niet worden gedeeld.
Er wordt door de politie altijd per casus gekeken naar de beschikbare informatie om een informatiebeeld te vormen. Er worden gezien de vertrouwelijkheid geen uitspraken gedaan over informatiebeelden van de politie.
Herkent u de betrokkenheid van deze organisatie bij de rellen?
Het Openbaar Ministerie heeft een Team Grootschalige Opsporing ingesteld om daders van de wanordelijkheden te vervolgen. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van dat onderzoek.
Wat is dit voor organisatie, met hoeveel leden, en welke rechtsvorm en welke financieringsstuctuur heeft zij?
Er worden gezien de vertrouwelijkheid geen uitspraken gedaan over informatiebeelden van de politie en het actuele kennisniveau van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Is er contact vanuit de overheid met deze organisatie en zo ja, op welke wijze?
Voor zover bekend is er vanuit de Rijksoverheid geen contact deze organisatie.
Bent u bereid een onderzoek te doen naar de activiteiten van deze organisatie en hoe deze zich verhouden tot artikel 22 van het Burgerlijk Wetboek?
Het lopende strafrechtelijke onderzoek richt zich op iedereen die verantwoordelijk kan worden gehouden voor de rellen in Den Haag, inclusief voor het opruien daartoe, de opdrachtgevers en de geweldplegers. Nadere inhoudelijke informatie kan in het belang van het onderzoek niet worden gedeeld. Ervan uitgaande dat artikel 2:20 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt bedoeld, kan ik slechts zeggen dat dit artikel voorschrijft dat het Openbaar Ministerie de rechtbank kan verzoeken een rechtspersoon verboden te verklaren of te ontbinden indien de werkzaamheid van deze rechtspersoon in strijd is met de openbare orde.
Bent u bereid de Eritrese ambassadeur aan te spreken op de rellen in Den Haag en op de rol van Eritrea in ongewenste buitenlandse beïnvloeding hier?
Het is tot op heden niet aangetoond dat er bij de rellen sprake was van aansturing door of vanuit het Eritrese regime. Op 22 februari jl vond op het Ministerie van Buitenlandse Zaken een gesprek plaats met de Eritrese Ambassadeur. Daarbij is de Ambassadeur in heldere taal verzocht om de gewelddadigheden af te keuren en zich persoonlijk in te zetten voor de-escalatie van de spanningen binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland. De Ambassadeur werd er in het gesprek ook op gewezen dat de Nederlandse overheid is gekant tegen ongewenste buitenlandse inmenging en daar – ook in diplomatiek verband – tegen op zal treden.
Hoe staat het met het meldpunt waar de VVD fractie om heeft gevraagd, waar leden van een diaspora die zich geïntimideerd en bedreigd voelen kunnen melden?
Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van de motie Becker die oproept tot het inrichten van een meldpunt voor slachtoffers van ongewenste buitenlandse beïnvloeding. U wordt later dit jaar geïnformeerd over de voortgang van de geïntensiveerde aanpak van OBI, daar zal deze motie onderdeel van uitmaken.
Bent u bereid deze vragen één voor één te beantwoorden ruim voor het commissiedebat Inburgering en integratie?
De antwoorden zijn zo snel als mogelijk met uw Kamer gedeeld.
Uitlevering door de Verenigde Arabische Emiraten |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel verzoeken tot uitlevering zijn er gedaan aan de Verenigde Arabische Emiraten sinds het van kracht worden van het uitleveringsverdrag met dit land?
Over lopende strafrechtelijke procedures van het Openbaar Ministerie en eventuele uitleveringsverzoeken die daaraan gerelateerd zijn kan ik als Minister van Justitie en Veiligheid geen uitspraken doen. In algemene zin kan ik u informeren dat het aantal aanhoudingen in de VAE ten behoeve van uitlevering aan Nederland flink gestegen is sinds de inwerkingtreding van het uitleveringsverdrag op 1 augustus 2023. Daarmee is ook het aantal verzoeken om uitlevering evenredig gestegen.
Hoeveel verzoeken zijn toegewezen, afgewezen of zijn nog in behandeling?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de procedure nadat een verzoek tot uitlevering binnen 60 dagen formeel is bevestigd door het verzoekende land conform artikel 6 van het uitleveringsverdrag (Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, Abu Dhabi, 29-08-2021)?
Het is na ontvangst van het uitleveringsverzoek aan de autoriteiten van de aangezochte staat om de nationale gerechtelijke procedures te volgen waarin het uitleveringsverzoek wordt getoetst. De verzoekende staat heeft geen invloed op de te volgen procedures en de termijn die hiervoor nodig is.
Nadat een beslissing is genomen op het uitleveringsverzoek is het aan de aangezochte staat om de verzoekende staat hier onverwijld over te informeren. Indien het verzoek wordt ingewilligd, worden er vervolgens afspraken gemaakt over de feitelijke uitlevering van de opgeëiste persoon. Indien het verzoek wordt geweigerd, dient deze afwijzing te worden gemotiveerd door de aangezochte staat.
Wat is volgens u een redelijke termijn waarbinnen beslist moet zijn op een uitleveringsverzoek?
De termijn waar binnen beslist moet zijn op een uitleveringsverzoek is afhankelijk van de duur van de gerechtelijke procedures in het aangezochte land. Ook is deze afhankelijk van de mate waarin de opgeëiste persoon de voor handen zijnde rechtsmiddelen uitput. In Nederland is het, indien een opgeëiste persoon alle rechtsmiddelen uitput, niet ongebruikelijk dat een dergelijke procedure meer dan een jaar in beslag neemt.
Waarom is na zeven maanden nog geen enkele duidelijkheid over het uitleveringsverzoek ter zake Faissal Taghi?
Over individuele lopende procedures kan ik mij niet uitlaten. Wel geldt in algemene zin dat in de VAE uiteraard de rechtsgang zijn loop dient te hebben. Hier hebben de Nederlandse autoriteiten geen invloed op.
Welke concrete stappen zijn er gezet sinds aanvaarding van de motie Ellian (Kamerstuk 36 232 (R2174), nr. 7) om ervoor te zorgen dat rechtshulp- en uitleveringsverdragen, zoals het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, geen papieren tijgers worden?
Zoals blijkt uit mijn antwoord op de eerste vraag is het aantal lopende zaken met de VAE na de inwerkingtreding van de verdragen gestegen. Ik heb dan ook geen enkele indicatie dat de gesloten verdragen met dit land papieren tijgers zouden worden.
In algemene zin kan ik u verder informeren dat door de centrale autoriteit op het gebied van internationale rechtshulp van mijn Ministerie, op regelmatige basis overleg gevoerd wordt met andere centrale autoriteiten van landen waarmee veel strafrechtelijke samengewerkt wordt, waaronder ook de landen waarmee een bilateraal verdrag tot rechtshulp of uitlevering bestaat. Dergelijke overleggen hebben tot doel om individuele zaken te bespreken en procedures rondom verzoeken tot rechtshulp en uitlevering zo efficiënt en succesvol mogelijk te laten verlopen. Ook met de VAE vinden dergelijke overleggen plaats. Het Openbaar Ministerie neemt regelmatig deel aan dergelijke overleggen.
Ook politie-liaison officers die op een post geplaatst zijn in een land waarmee een rechtshulp- of uitleveringsverdrag is gesloten, dragen bij aan de efficiënte en tijdige afwikkeling van rechtshulp- uitleveringszaken door onder andere overleg te voeren met de lokale autoriteiten.
De gebrekkige nazorg zoals PTSS behandeling bij de Brandweer |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van Zembla waaruit blijkt dat de nazorg voor brandweerlieden ondermaats is?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de brandweer nauwelijks zicht heeft op de gevallen van posttraumatische stressstoornis (PTSS) die door het werk bij de brandweer worden opgelopen?
Met u constateer ik dat er momenteel geen goed zicht is op het aantal brandweermensen met PTSS in Nederland.
De werkgeversverantwoordelijkheid voor de brandweer ligt bij de besturen van de 25 veiligheidsregio’s. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) is de werkgever verantwoordelijk voor een gezonde en veilige werkomgeving. De werkgever laat zich daarbij ondersteunen door een bedrijfsarts en andere Arbodeskundigen. Als een bedrijfsarts een beroepsziekte vaststelt, moet de bedrijfsarts dit melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten2 (hierna: NCvB).
In het afgelopen Veiligheidsberaad is gesproken over de zorg rondom PTSS bij de brandweer. Als stelselverantwoordelijk Minister blijf ik in gesprek met de veiligheidsregio’s als werkgevers van de brandweer in Nederland, hierbij zal ik ook inzicht in de omvang meenemen. Daarbij zal ik de voortgang nauwgezet volgen en breng ik uw Kamer hiervan ook op de hoogte.
Bent u bereid om beter in kaart te laten brengen hoeveel brandweerlieden kampen met PTSS en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wordt PTSS niet gezien als een beroepsgerelateerde ziekte terwijl dit bij bijvoorbeeld de politie en defensie wel het geval is?
PTSS kan worden veroorzaakt door één of meerdere ingrijpende gebeurtenissen. Wanneer deze zich in overwegende mate voordoen in het werk, kan er sprake zijn van een beroepsziekte.3 In het algemeen geldt, dat of er sprake is van een beroepsziekte, dit in individuele gevallen wordt vastgesteld door een bedrijfsarts.
Bij Politie en Defensie is PTSS landelijk erkend als beroepsziekte in juridische zin. Dit betekent dat Politie en Defensie de erkenning van PTSS vastgelegd hebben in de rechtspositie middels rechtspositionele regelingen. Dit zijn geldende afspraken tussen werkgevers en werknemers.
Daarbij is het in Nederland zo geregeld dat bij zowel Politie als Defensie het werkgeverschap centraal is belegd. Anders dan bij Politie en Defensie ligt de werkgeversverantwoordelijkheid voor de brandweer bij de besturen van de 25 veiligheidsregio’s. Zo is ook de juridische erkenning van PTSS als beroepsziekte bij de brandweer binnen de veiligheidsregio’s aan de besturen van de individuele veiligheidsregio's voorbehouden. Zie ook mijn antwoord op vraag 15.
Vindt u het rechtvaardig dat brandweerlieden een dure en vermoeiende juridische weg moeten doorlopen zodat zij kunnen bewijzen dat zij PTSS hebben opgelopen door dit werk?
Brandweermensen die zich inzetten voor anderen moeten zelf adequate en voldoende hulp krijgen. De veiligheidsregio’s hebben als werkgevers van de brandweer de verantwoordelijkheid voor een gezonde en veilige werkomgeving op grond van de Arbowet. Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 15.
Vindt u het rechtvaardig dat brandweerlieden zelf moeten betalen voor psychologische hulp die zij nota bene door hun werk bij de brandweer oplopen?
Het is belangrijk dat brandweermensen die zich inzetten voor anderen, zelf tijdig en adequate hulp krijgen indien dat aan de orde is, zeker in het geval van psychische problemen die te relateren zijn aan hun inzet bij de brandweer.
De veiligheidsregio’s hebben als werkgevers van de brandweer de verantwoordelijkheid voor een gezonde en veilige werkomgeving op grond van de Arbowet. Daartoe voert een werkgever een beleid dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden. Hierbij hoort dat werkgevers een plan van aanpak maken voor het beheersen van risico’s.
Op dit moment zijn er enkele veiligheidsregio’s die een psycholoog, bedrijfsmaatschappelijk werker of geestelijk verzorger in dienst hebben. De meeste veiligheidsregio’s werken (daarnaast) samen met gespecialiseerde instituten waaronder het Steunpunt Brandweer4 of vergelijkbare aanbieders van psychosociale hulp voor medewerkers. Daarnaast zijn de collega's uit de collegiale ondersteuningsteams beschikbaar voor hulp en advies.
Vindt u het rechtvaardig dat brandweerlieden ook gekort worden op hun salaris als zij minder werken als gevolg van PTSS?
In lijn met mijn antwoord op vraag 5 vind ik dat de brandweermensen die in- of door brandweerwerk in de knel raken, goede ondersteuning moeten krijgen. Ik vind het belangrijk dat de zorg van PTSS in brede zin bij de brandweer op orde is in Nederland.
Wat vindt u van de uitspraak van Tijs van Lieshout, directeur van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland, dat de ondermaatse nazorg in feite al 20 jaar bekend is bij de brandweer maar dat hier dus blijkbaar niets aan is veranderd?
De signalen die mij hebben bereikt zijn ernstig en serieus. In het afgelopen Veiligheidsberaad is gesproken over PTSS bij de brandweer. De voorzitters veiligheidsregio’s vertegenwoordigen hier de Algemeen Besturen van de Veiligheidsregio’s als werkgevers van de brandweer.
Wat vindt u van de conclusies van hoogleraar Miriam Lommen, dat het daadwerkelijk aantal brandweerlieden met PTSS waarschijnlijk veel hoger is dan wat nu wordt aangegeven?
Er is op dit moment geen goed zicht op het aantal brandweermensen met PTSS in Nederland. In het afgelopen Veiligheidsberaad is gesproken over de zorg rondom PTSS bij de brandweer. Als stelselverantwoordelijk Minister blijf ik in gesprek met de veiligheidsregio’s als werkgevers van de brandweer in Nederland, hierbij zal ik in lijn met mijn antwoord op vraag 2 en 3 ook inzicht in de omvang meenemen.
Waren de signalen over de gebrekkige nazorg bij de brandweer al eerder bij u bekend?
Elk signaal over brandweermensen die (mogelijk) in de knel komen neem ik serieus. Ik ben mij ervan bewust dat uw Kamer al eerder aandacht heeft gevraagd voor de zorg voor brandweermensen met PTSS.
Met de recente media-aandacht vanaf medio 2023, waaronder het online gepubliceerde opiniestuk5 van de Vakvereniging Brandweervrijwilligers (hierna: VBV) en de uitzending van Zembla van 11 februari jl.6, zijn opnieuw ernstige signalen afgegeven.
In het afgelopen Veiligheidsberaad is gesproken over de zorg rondom PTSS bij de brandweer en is aandacht gevraagd voor de werkgeversverantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s.
Bent u het met advocaat Vincent Dolderman eens dat de brandweer de zorgplicht in feite heeft geschonden door veel te weinig oog te hebben voor nazorg?
Het is niet aan mij om op de stoel van de werkgevers of van de Nederlandse Arbeidsinspectie te zitten en hier een oordeel over te vellen. Wel vind ik het belangrijk om hierover het gesprek aan te gaan en deze signalen onder de aandacht te brengen van betrokken partijen.
Heeft u signalen ontvangen of dezelfde negatieve situatie zich momenteel ook voordoet bij het ambulancepersoneel?
De besturen van de veiligheidsregio’s zijn ook werkgevers van ander personeel dat werkzaam is binnen- en voor de veiligheidsregio’s. Gelet op deze, maar ook eerdere signalen zal ik dit zowel in gesprek met de voorzitters veiligheidsregio’s als mijn ambtsgenoot, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onder de aandacht brengen.
Bent u bereid opnieuw in gesprek te gaan met de veiligheidsregio’s en andere relevante instellingen om dit onderwerp hoog op de agenda te zetten?
Ja, in het afgelopen Veiligheidsberaad ben ik hierover in gesprek gegaan met de voorzitters veiligheidsregio’s die de Algemene Besturen van de veiligheidsregio’s vertegenwoordigen als werkgevers van de brandweer in Nederland.
Bent u bereid om hierbij ditmaal wel resultaten te eisen van deze instanties in het verbeteren van de nazorg?
Als stelselverantwoordelijk Minister blijf ik in gesprek met de veiligheidsregio’s als werkgevers van de brandweer in Nederland. Daarbij zal ik de voortgang nauwgezet volgen en breng ik uw Kamer hiervan ook op de hoogte.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om PTSS ook bij de brandweer te laten erkennen als beroepsgerelateerde ziekte waardoor er meer hulp mogelijk is en de Kamer hierover te informeren?
In het afgelopen Veiligheidsberaad heb ik gesproken met de voorzitters van de veiligheidsregio’s over de zorg rondom PTSS bij de brandweer. De veiligheidsregio’s hebben mij aangegeven te werken aan een landelijke modelregeling PTSS. Het uitgangspunt hierbij is volgens de veiligheidsregio’s dat een dergelijke regeling moet gaan gelden voor zowel beroepskrachten als vrijwilligers. Daarbij heb ik vernomen dat de gezamenlijke werkgeversvereniging van de 25 veiligheidsregio’s dit ook gaat agenderen voor overleg met de vakbonden.
Als stelselverantwoordelijk Minister blijf ik in gesprek met de veiligheidsregio’s als werkgevers van de brandweer in Nederland. Daarbij zal ik de voortgang nauwgezet volgen en breng ik uw Kamer hiervan ook op de hoogte.
Het bericht dat bij de brandweer PTSS niet wordt herkend als beroepsziekte, in tegenstelling tot bij defensie en politie |
|
Derk Boswijk (CDA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat bij de brandweer het posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) niet wordt herkend als beroepsziekte, in tegenstelling tot bij defensie en politie?1
Ja.
Klopt het dat PTSS geen erkende beroepsziekte is bij de brandweer, waardoor brandweerlieden zelf psychische hulp moeten opzoeken en uitgevallen medewerkers hierdoor gekort worden op hun salaris? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
PTSS is op dit moment geen landelijk erkende beroepsziekte bij de brandweer in Nederland. De veiligheidsregio’s hebben mij recent aangegeven te werken aan een landelijke modelregeling PTSS. Het uitgangspunt hierbij is dat een dergelijke regeling moet gaan gelden voor zowel beroepskrachten als vrijwilligers. Zie voor een nadere toelichting over het erkennen van beroepsziekten het antwoord op vraag 3.
Op dit moment is het zo geregeld dat indien er brandweermensen (tijdelijk) arbeidsongeschikt raken, er waar nodig maatwerkafspraken gemaakt kunnen worden door veiligheidsregio’s. Het feit dat PTSS niet als landelijke beroepsziekte is erkend bij de brandweer, betekent niet dat individuele veiligheidsregio’s in individuele gevallen deze ziekte niet als beroepsziekte kunnen aanmerken. Op dit moment is het zo dat enkele veiligheidsregio’s een (tijdelijke) regeling hebben waarin PTSS door hen wordt erkend als beroepsziekte.
De veiligheidsregio’s geven aan dat als sprake is van een beroepsziekte, waarbij arbeidsongeschiktheid wordt gekwalificeerd als in en door de dienst, er de aanspraken volgen uit de rechtspositie, zoals volledige doorbetaling van het salaris, aanvulling op de WGA/IVA-uitkering en de vergoeding van geneeskundige kosten voor behandeling en verzorging. Voor brandweervrijwilligers is dit momenteel niet vastgelegd.
Voor een inhoudelijke toelichting op de inrichting van het opvang- en nazorgproces door veiligheidsregio’s bij de brandweer verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
In algemene zin ben ik van mening dat de brandweermensen die in- of door- brandweerwerk in de knel raken, hier tijdig hulp en adequate ondersteuning voor moeten krijgen. Ik vind het belangrijk dat de zorg voor PTSS bij de brandweer in Nederland op orde is.
Wat is de reden dat PTSS bij defensie en de politie wel wordt erkend als beroepsziekte, maar niet bij de brandweer?
PTSS kan worden veroorzaakt door één of meerdere ingrijpende gebeurtenissen. Wanneer deze zich in overwegende mate voordoen in het werk, kan er sprake zijn van een beroepsziekte.2 In het algemeen geldt, dat of er sprake is van een beroepsziekte, dit in individuele gevallen wordt vastgesteld door een bedrijfsarts.
Bij Politie en Defensie is PTSS (landelijk) erkend als beroepsziekte in juridische zin. Dit betekent dat Politie en Defensie de erkenning van PTSS vastgelegd hebben in de rechtspositie middels rechtspositionele regelingen. Dit zijn geldende afspraken tussen werkgevers en werknemers.
Daarbij is het in Nederland zo geregeld, dat bij zowel Politie als Defensie het werkgeverschap centraal is belegd. Anders dan bij Politie en Defensie ligt de werkgeversverantwoordelijkheid voor de brandweer bij de besturen van de 25 veiligheidsregio’s. Zo is ook de juridische erkenning van PTSS als beroepsziekte bij de brandweer binnen de veiligheidsregio’s aan de besturen van de individuele veiligheidsregio's voorbehouden.
Hoeveel brandweerlieden kampen naar schatting jaarlijks met een posttraumatische stressstoornis?
Er is op dit moment geen goed zicht op het aantal brandweermensen met PTSS in Nederland.
Deelt u de mening dat het aantal PTSS-gevallen bij de brandweer beter en centraal geregistreerd moet worden en zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
De werkgeversverantwoordelijkheid voor de brandweer ligt bij de besturen van de 25 veiligheidsregio’s. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) is de werkgever verantwoordelijk voor een gezonde en veilige werkomgeving. De werkgever laat zich daarbij ondersteunen door een bedrijfsarts en andere Arbodeskundigen. Als een bedrijfsarts een beroepsziekte vaststelt, moet de bedrijfsarts dit melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten3 (hierna: NCvB).
In het afgelopen Veiligheidsberaad is gesproken over de zorg rondom PTSS bij de brandweer. Als stelselverantwoordelijk Minister blijf ik in gesprek met de veiligheidsregio’s als werkgevers van de brandweer in Nederland, hierbij zal ik ook inzicht in de omvang meenemen.
Bent u het eens met de stelling dat het onbegrijpelijk is dat brandweerlieden onvoldoende hulp krijgen bij psychische problemen en dat de gegeven hulp per veiligheidsregio verschilt, terwijl zij zich dagelijks inzetten om mensen in nood te helpen en regelmatig worden blootgesteld aan traumatische gebeurtenissen?
In algemene zin ben ik van mening dat de brandweermensen die in- of door- brandweerwerk in de knel raken, hier zelf tijdig en adequate hulp moeten krijgen, Zeker in het geval van psychische problemen die te relateren zijn aan hun inzet bij de brandweer. Ik vind het belangrijk dat de zorg voor PTSS bij de brandweer in Nederland op orde is. De veiligheidsregio’s hebben als werkgevers van de brandweer de verantwoordelijkheid voor een gezonde en veilige werkomgeving op grond van de Arbowet.
Herkent u het beeld dat brandweerlieden niet goed voorbereid zouden worden op de impact van aangrijpende gebeurtenissen, zoals verdrinkingen en suïcides?
Uit de gesprekken met brandweermensen weet ik dat dit ingrijpende ervaringen zijn. Ik heb dit ook besproken met de burgemeesters in het Veiligheidsberaad van 18 maart jl.
Wat is op dit moment het protocol wanneer brandweerlieden aangeven met psychische klachten te kampen na een heftige gebeurtenis tijdens het werk en welke rol hebben de veiligheidsregio’s hierin?
De veiligheidsregio’s hebben als werkgevers van de brandweer een verantwoordelijkheid voor een gezonde en veilige werkomgeving op grond van de Arbowet.
Voor de inrichting van het opvang- en nazorgproces hanteren de veiligheidsregio's de Richtlijn Psychosociale Ondersteuning Geüniformeerden4. Deze Richtlijn is opgesteld in samenwerking met de verschillende hulpdiensten en wordt momenteel herzien. De Richtlijn Psychosociale ondersteuning is voor de veiligheidsregio’s vertaald naar een toolbox Psychosociale Ondersteuning5 en de Handreiking Opvang en Nazorg Brandweer6. De toolbox bevat eenduidige en uniforme handvatten voor de veiligheidsregio’s gericht op het goed
opvangen van medewerkers en het voorkomen van klachten en uitval. Daarbij is tevens aandacht voor klachten die zich later openbaren, of klachten die ontstaan als gevolg van een stapeling van stress en/of langdurige belasting. De toolbox is volgens de veiligheidsregio’s bedoeld voor alle medewerkers van de veiligheidsregio's, ongeacht of ze repressieve taken hebben of niet.
Na het bieden van hulp bij natuurlijk herstel na een schokkende gebeurtenis, kan georganiseerde collegiale ondersteuning nodig of gewenst zijn. Dit aanbod wordt gedaan door getrainde collega's van het Team Collegiale Opvang (TCO). De medewerker zelf, een leidinggevende of de meldkamer kan hierom verzoeken. De collegiale ondersteuning heeft een steunende, signalerende en adviserende functie. Bovendien volgt het TCO de medewerkers na ingrijpende gebeurtenissen actief. Als de gesprekken niet tot het gewenste effect leiden, wordt een advies voor verwijzing naar professionele hulpverlening gegeven.
Soms is een schokkende gebeurtenis zo ingrijpend, dat er verwerkingsproblemen ontstaan die het dagelijks functioneren en het welbevinden (ernstig) verstoren. In dat geval is doorverwijzing naar professionele psychische hulpverlening mogelijk. Dit kan op verschillende manieren georganiseerd worden en is veelal afhankelijk van de hulpvraag van de individuele collega.
Hebben de veiligheidsregio’s gespecialiseerde personen in dienst die brandweerlieden kunnen helpen bij ernstige psychische problemen, zoals een psycholoog, of beschikken zij over een loket waar brandweerlieden laagdrempelig terecht kunnen voor hulp en advies?
Er zijn enkele veiligheidsregio’s die een psycholoog, bedrijfsmaatschappelijk werker of geestelijk verzorger in dienst hebben. De meeste veiligheidsregio’s werken (daarnaast) samen met gespecialiseerde instituten. Enkele veiligheidsregio’s zijn aangesloten op het Steunpunt Brandweer7, andere veiligheidsregio’s maken gebruik van vergelijkbare aanbieders van psychosociale hulp voor medewerkers. Daarnaast zijn de collega's uit de collegiale ondersteuningsteams beschikbaar voor hulp en advies, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8.
Wat is de rol van verzekeraars als het gaat om steun van brandweerlieden met PTSS en klopt het dat PTSS-claims als onverzekerbaar worden beschouwd? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Het Verbond van Verzekeraars en de veiligheidsregio’s geven aan dat PTSS in beginsel verzekerbaar is. Het is een beroepsziekte die vaker voorkomt en de beoordeling van aanspraken die daarop zijn gebaseerd, valt onder de dekking voor werkgeversaansprakelijkheid.
Bij gebleken aansprakelijkheid van de werkgever wordt de schade die een werknemer lijdt als gevolg van PTSS onder de aanwezige aansprakelijkheidsverzekering van de werkgever vergoed. Het Verbond van Verzekeraars en de veiligheidsregio’s geven aan dat behandelen van deze claims complex is, omdat de schade medisch en juridisch in causaal verband tot de PTSS moet staan.
De veiligheidsregio’s zijn de werkgevers van de brandweer. Zie voor een nadere toelichting op de huidige vastgelegde aanspraken voor brandweermensen mijn antwoord op vraag 2.
Is er een compensatieregeling voor de hoofdwerkgever van brandweervrijwilligers bij tijdelijke en blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van PTSS en zo nee, zou die er volgens u moeten zijn?
Nee, een dergelijke regeling is er niet en het is een verantwoordelijkheid van werkgevers en vakbonden om hier naar te kijken.
Klopt het dat de veiligheidsregio’s een waarborgfonds hebben opgezet voor onverzekerbare claims waar PTSS niet onder valt? Wat vindt u daarvan?
Ja, er is een waarborgfonds door de veiligheidsregio’s opgericht om te voorzien in de financiering van onverzekerbare aanspraken na dienstongevallen. Volgens de veiligheidsregio’s is de insteek beperkt tot dienstongevallen waar fysiek letsel uit volgt.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de omvang van PTSS bij de brandweer in Nederland en in gesprek te gaan met de veiligheidsregio’s om PTSS te erkennen als beroepsziekte bij de brandweer?
Op 18 maart jl. heb ik gesproken met de voorzitters van de veiligheidsregio’s in het Veiligheidsberaad over de zorg rondom PTSS bij de brandweer. De veiligheidsregio’s hebben mij aangegeven te werken aan een landelijke modelregeling PTSS. Het uitgangspunt hierbij is volgens de veiligheidsregio’s dat een dergelijke regeling moet gaan gelden voor zowel beroepskrachten als vrijwilligers. Daarbij heb ik vernomen dat de gezamenlijke werkgeversvereniging van de 25 veiligheidsregio’s dit ook gaat agenderen voor overleg met de vakbonden.
Als stelselverantwoordelijk Minister blijf ik in gesprek met de veiligheidsregio’s als werkgevers van de brandweer in Nederland, hierbij zal ik ook inzicht in de omvang meenemen. Daarbij zal ik de voortgang nauwgezet volgen en breng ik uw Kamer hiervan ook op de hoogte.
Het bericht ‘Hoe een schaduwteam van Yesilgöz een omstreden asielaanpak doorvoerde’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Hoe een schaduwteam van Yesilgöz een omstreden asielaanpak doorvoerde»? Kloppen de feiten zoals genoemd in dit artikel? Zo nee, welke niet?1
Het bericht geeft op onderdelen een onjuist beeld over de legitimiteit van de aanpak van overlastgevende asielzoekers. In reactie op het Informatieverzoek van lid Podt wordt bij brief van 1 maart jl. nader toegelicht waarom in september 2022 de Coördinator Nationale Aanpak Overlast is aangesteld en hoe zijn opdracht zich verhoudt tot de inrichting van de procesbeschikbaarheidslocatie.
Waarom heeft u ervoor gekozen niet met uw eigen ambtenaren de aanpak van overlastgevende asielzoekers vorm te geven maar hiervoor een van uw eigen contacten aan te stellen, die een team van vijf mensen uit eigen netwerk aantrekt, waarna er al snel in strijd met de aanbestedingsregels een beveiligingsbedrijf uit dat netwerk wordt aangesteld? Hoe kijkt u hierop terug? Vindt u dit nou een verstandige werkwijze die voor herhaling vatbaar is?
In de zomer van 2022 was sprake van een onhoudbare situatie in de migratieketen, met name in Ter Apel. Het lokaal gezag kondigde een veiligheidsrisicogebied af rondom de COA locatie, en een noodverordening werd uitgevaardigd omdat er sprake was van overlast in het dorp. Deze situatie vroeg om een directe noodoplossing met een brede aanpak.
De aanpak van overlastgevend en crimineel gedrag door asielzoekers is één van de prioriteiten van dit kabinet. Daarom was de inzet hierop ook onderdeel van de bestuurlijke afspraken van 26 augustus 20222 tussen het kabinet, de VNG, het IPO en het Veiligheidsberaad. In die afspraken is vastgelegd dat het Rijk een project gestart is om extra aandacht te besteden aan dossieropbouw van overlastgevers in het kader van de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke aanpak. In die context is in september 2022 de Coördinator Nationale Aanpak Overlast aangesteld. Voor deze versterkte aanpak van overlast, waar onder meer de pilot procesoptimalisatie op is gericht, is structureel budget toegekend. Conform deze lijn wordt uitvoering gegeven aan de motie-Ceder3, die bijna met algemene stemmen is aangenomen4 en ons verzoekt om de pilot procesoptimalisatie structureel in te voeren en waar mogelijk en noodzakelijk toe te passen op andere locaties waar problematiek met overlastgevers speelt. Voor het zomerreces wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Klopt het dat de vreemdelingenpolitie, die de asielzoekers moet gaan selecteren op «overlast», hierop verontwaardigd en bezorgd reageerde omdat het risico aanwezig is dat op afkomst of uiterlijk zal worden geselecteerd, waarmee etnisch profileren en discriminatie op de loer liggen? Welke exacte waarborgen zijn uiteindelijk bedacht en gehanteerd om dit te voorkomen?
Van etnisch profileren in relatie tot de procesbeschikbaarheidslocatie en de pilot procesoptimalisatie is nadrukkelijk geen sprake. In het artikel van NRC wordt verwezen naar interne stukken waarin medewerkers van de politie in dit verband opmerkingen plaatsen. Dat in de verkennende fase van de pilot hierover zorgen zijn gedeeld, laat onverlet dat in het ambtelijke besluitvormingsproces, in gezamenlijkheid, van begin af aan is vastgesteld dat van etnisch profileren geen sprake kan en mag zijn. Met deze randvoorwaarde is de pilot dan ook ingericht.
In februari 2023 is departementale afstemming bereikt met de Coördinator en de politie over een gezamenlijk commitment aan de pilot procesoptimalisatie met inachtneming van de bestaande werkprocessen, procedures, rollen en verantwoordelijkheden. Daarbij is de vastgesteld dat er in de pilot procesoptimalisatie nooit sprake mag zijn van etnisch profileren en dat dit ten alle tijde voorkomen moet worden.5
Is hierbij zelfs aan de orde geweest dat een politiechef die weigerde hieraan mee te werken zou worden overgeplaatst?
Van een verzoek om overplaatsing door de Coördinator Nationale Aanpak Overlast of politieke inmenging hieromtrent is geen sprake geweest.
Wat is uw reactie op de opmerking van de hoogleraar die zegt dat het vastzetten van asielzoekers die niets strafbaars hebben gedaan neerkomt op detentie zonder grondslag?
Bij het plaatsen op de procesbeschikbaarheidslocatie wordt geen vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel aan de vreemdeling opgelegd. Er is dan ook geen sprake van detentie of verkapte detentie. De vreemdeling kan op ieder moment de procesbeschikbaarheidslocatie verlaten. Als de vreemdeling besluit niet langer op de procesbeschikbaarheidslocatie te willen verblijven, heeft dat in beginsel geen impact op zijn aanvraag. De behandeling daarvan gaat door. Het is wel zo, dat als de vreemdeling niet komt opdagen voor bepaalde processtappen, dit impact heeft op de behandelduur en uitkomst van de procedure. Dat is geen uitzondering, maar de reguliere werkwijze.
Klopt het dat de definitie van «overlast» bewust vaag is gelaten? Waarom is daarvoor gekozen?
Asielzoekers komen voor de pilot procesoptimalisatie in beeld bij signalen van overlastgevend gedrag. Denk aan verbale of fysieke agressie in de opvang of omdat uit iemands dossier blijkt dat hij gesignaleerd wordt voor een veroordeling van een strafbaar feit in een andere EU lidstaat. In de Vreemdelingencirculaire 2000 is beschreven wat in ieder geval onder overlast wordt verstaan. Dat overlastgevend gedrag in de Vreemdelingcirculaire 2000 niet uitputtend is vastgelegd, geeft professionals in de keten de ruimte om hierin een gerede afweging te maken. Op grond van het Vreemdelingenbesluit mag de rust- en voorbereidingstijd op bepaalde gronden worden onthouden, bijvoorbeeld indien er sprake is van overlast in een opvangvoorziening. De kern van de werkmethode van de pilot procesoptimalisatie is dus: binnen het bestaande recht de procedures versnellen.
Klopt het dat de vreemdelingenpolitie nog steeds niet volledig wil meewerken aan deze aanpak, omdat «overlast» een breed begrip is en lang niet altijd strafbare feiten betreft en omdat de politie er voor iedereen is en hierin geen werkwijze past die in de praktijk zou kunnen leiden tot profilering van een doelgroep op basis van nationaliteit? Wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat ook het Openbaar Ministerie (OM) onder druk is gezet om bijvoorbeeld winkeldieven, als het asielzoekers betreft, anders te behandelen dan anderen die dit strafbare feit plegen? Hoe zou u dit verschil in aanpak willen kwalificeren?
Het Openbaar Ministerie opereert zelfstandig en onafhankelijk. Daar treden wij of medewerkers van het Ministerie van Justitie en Veiligheid op het departement niet in. Het Openbaar Ministerie is in september 2022, gelet op de hiervoor geschetste crisis in de asiel(nood)opvang, uit eigen beweging gestart met het verbeteren van de afdoening van misdrijven door overlastgevende asielzoekers. Het doel is om (vaker) een effectieve afdoeningsbeslissing te nemen binnen de Zorgvuldig Snel Maatwerk-aanpak. Het is aan de officier van justitie of in individuele gevallen vervolging wordt ingesteld. Net als in iedere andere zaak wordt bij een strafbaar feit gepleegd door een asielzoeker rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Bij het verbeteren van de strafrechtelijke aanpak van asielzoekers die misdrijven plegen door het OM is geen sprake geweest van inmenging door het Ministerie van Justitie en Veiligheid of de Coördinator. Het OM heeft de Coördinator hierover in periodieke overleggen enkel geïnformeerd.
Is dit volgens u geen vorm van ongelijke behandeling, zoals ook diverse deskundigen hierover zeggen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u van deze politieke inmenging bij het OM?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom kiest u er als Minister van Justitie en Veiligheid bewust voor de randen van de wet en de rechtsstaat op te zoeken?
Deze vraagstelling neemt een onjuiste veronderstelling als vertrekpunt. In onze reactie op het Informatieverzoek van lid Podt bij brief van 1 maart jl. heb ik toegelicht hoe de pilots zien op het versnellen van processen binnen het bestaande recht.
Zou u dit zo weer doen of zou u, terugkijkend, dit (of onderdelen hiervan) anders aan moeten pakken?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, was in de zomer van 2022 sprake van een onhoudbare situatie in de migratieketen, met name in Ter Apel. Zoals bekend waren er onvoldoende (crisis)noodopvangplekken om mensen onder te brengen. Daardoor waren acute maatregelen in de gehele keten nodig om de druk te verlichten. Met name de situatie in Ter Apel vroeg om een directe noodoplossing met een brede aanpak ten behoeve van de asielzoekers, medewerkers, omwonenden en ondernemers, die lijden onder diegene die overlast veroorzaken en het daarmee verpesten voor iedereen.
Bent u bereid de interne documenten die hierover gaan en waar NRC over bericht openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Bij brief van 1 maart jl. is er uitvoering gegeven aan het Informatieverzoek van lid Podt hieromtrent.
De banden tussen de Mocro Mafia en het Iraanse regime |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «El hermano del sicario de Vidal-Quadras participa en un clan de la Mocro Maffia que mató a disidentes iraníes» en «La Mocro Maffia contrató al sicario «lapidador» para matar a Alejo Vidal Quadras»?1 2
Naar aanleiding van uw vragen heb ik kennisgenomen van deze berichten.
Herkent u de link die door de Spaanse opsporingsautoriteiten gelegd wordt tussen de uitvoerder van de aanslag op de Spaanse politicus Alejo Vidal-Quadra en de Mocro Maffia en zijn de Nederlandse opsporingsautoriteiten ook betrokken bij het onderzoek naar de aanslag? Zo ja of nee, waarom niet?
De Nederlandse opsporingsautoriteiten zijn niet betrokken bij het onderzoek naar de aanslag op de Spaanse politicus Alejo Vidal-Quadra. Wat de onderzoeksrichtingen binnen het Spaanse onderzoek zijn, is de Nederlandse opsporingsautoriteiten dan ook niet bekend.
Overigens geldt hier in het algemeen dat, in een geval er over en weer rechtshulpverzoeken zouden zijn uitgegaan, het mij als Minister niet past om informatie te verstrekken uit een lopend onderzoek van een ander land. Dit zou namelijk een lopend onderzoek in binnen- of buitenland kunnen schaden.
In hoeverre wordt door de Nederlandse opsporingsautoriteiten en veiligheidsdiensten nog actief ingezet op de banden tussen de Mocro Maffia en het Iraanse regime?
De Nederlandse opsporingsautoriteiten houden zich niet actief bezig met banden tussen de groepering in Nederland waarnaar wordt verwezen in de berichten en het Iraanse regime.
Voor zover de vraag ziet op een mogelijk onderzoek van de veiligheidsdiensten, wijs ik u op het feit dat het kabinet daarover nooit mededelingen doet in het openbaar.
Ziet u de urgentie van het onderzoeken van de banden tussen de Mocro Maffia en het Iraanse regime, juist vanwege de discussie over het plaatsen van de Iraanse Revolutionaire Garde op de terreurlijst? Zo ja of nee, waarom?
Zoals uw Kamer bekend, is het kabinet voorstander van het plaatsen van de Iraanse Revolutionaire Garde op de EU terrorisme-sanctielijst. Zowel ikzelf als mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken hebben hiervoor gepleit in (bilaterale) gesprekken in Europees verband. Dit staat wat het kabinet betreft los van de mogelijke banden tussen de groepering waarnaar wordt verwezen in de berichten en het Iraanse regime. Op dit moment ontbreken echter zowel de benodigde juridische basis als de consensus binnen de EU om de Iraanse Revolutionaire Garde op de EU terrorisme-sanctielijst te plaatsen. Het kabinet blijft zoeken naar juridische mogelijkheden hiervoor. Daarnaast onderzoekt het kabinet conform motie Brekelmans3 of de juridische procedure voor de EU terrorisme-sanctielijst eventueel herzien kan worden. Inzet van een dergelijke herziening van de huidige juridische procedure is dat het gemakkelijker wordt organisaties en/of personen op de EU terrorismelijst te plaatsen. Naast de juridische overwegingen kijkt het kabinet hierbij ook naar het draagvlak binnen de EU, aangezien besluitvorming hierover geschiedt met unanimiteit.
Jihadistische illegalen in Nederland en de reactie van het kabinet op eerdere vragen hierover |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich het plenaire debat over de Europese top van 26 en 27 oktober op 24 oktober vorig jaar, waarin u naar aanleiding van de jihadistische aanslag door een illegaal op Zweedse voetbalsupporters in Brussel onder andere de vraag kreeg of zich in Nederland illegalen bevinden waarvan bekend is dat ze jihadistische sympathieën hebben, om hoeveel personen het gaat, of deze per direct actief opgespoord en vastgezet worden en hoeveel uitgeprocedeerde asielzoekers met dergelijke sympathieën de afgelopen jaren met onbekende bestemming zijn vertrokken en dus mogelijk nog in Nederland zijn?
Ja.
Herinnert u zich nog dat u destijds aangaf niet op deze vragen voorbereid te zijn, ondanks het feit dat eerder bij de regeling van werkzaamheden was verzocht om een debat over de aanslagen in Brussel, maar waar de verzoeker toen door een Kamermeerderheid werd doorverwezen naar het betreffende debat over de Europese top?
Tijdens de regeling van werkzaamheden op 17 oktober jl. is door uw Kamer om een brief verzocht over de aanslagen in Brussel en deze brief voorafgaand aan het debat over de Europese Top met uw Kamer te delen. Deze brief is op 24 oktober jl. gedeeld.
Naast de aanvraag voor een brief, werd er door Kamerlid Eerdmans (JA21) ook een debat aangevraagd. Er was tijdens de regeling van werkzaamheden op 17 oktober jl. geen meerderheid voor een debat. Er is wel de suggestie gedaan door uw Kamer om dit verder te bespreken tijdens het debat over de Europese Top op 24 oktober jl.
Tijdens het debat over de Europese Top op 24 oktober jl. heeft de Minister-President inderdaad namens het kabinet aangegeven nog niet op de aanvullende vragen in te kunnen gaan. De aanvullende vragen zijn beantwoord in de kamerbrief die op maandag 11 maart jl. met uw Kamer is gedeeld.1 Deze brief heeft betrekking op de veiligheidssituatie in Nederland, het onderkennen van signalen van mogelijke betrokkenheid bij terrorisme in de asiel- en nareisprocedure, en de dodelijke aanslag in Arras op 13 oktober 2023.
Bent u zich ervan bewust dat in reactie hierop verzocht is om de antwoorden dan maar per brief te ontvangen en dat dit verzoek is doorgeleid?
Ja.
Klopt het dat de gevraagde brief nooit naar de Kamer is gestuurd?
Dit is niet correct, deze kamerbrief is op 11 maart 2024 naar uw Kamer verzonden. Daarin wordt antwoord wordt gegeven op uw vragen zoals die zijn gesteld tijdens het debat over de Europese Top.
Waarom is dit nooit gebeurd?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het recente onderzoek van de NOS en Nieuwsuur, waaruit blijkt dat gemeenten gestopt zijn met toezicht houden op illegaal in Nederland verblijvende veroordeelde jihadisten waarvan het paspoort is ingetrokken en dat een landelijke pilot om toezicht te houden op deze personen nog altijd niet van start is gegaan?1
Ja.
Deelt u de constatering dat het hier om gevallen gaat die zeer sterke overeenkomsten vertonen met de situatie van de illegale Tunesische jihadist Abdessalem Lassoued die de terreuraanslag in Brussel pleegde? Zo nee, waarom niet?
Nee, het item van de NOS en Nieuwsuur gaat in op de uitvoeringsknelpunten voor gemeenten in het geval van intrekken van het Nederlanderschap van terrorismeveroordeelden op basis van artikel 14, tweede lid van de Rijkswet op het Nederlanderschap (14.2 RWN). Het onderzoek van Nieuwsuur en de NOS is daarmee niet vergelijkbaar met het vraagstuk van mogelijk misbruik in de reguliere asiel- en nareisprocedure door personen met jihadistische sympathieën.3
In algemene zin geldt voor de Nederlandse situatie dat wanneer het vertrek van terrorismeveroordeelden naar het land van hun tweede nationaliteit niet gerealiseerd kan worden, het toezicht en handelingsperspectief richting de onrechtmatig verblijvende vreemdeling beperkt wordt. Dit is bekend bij alle relevante ketenpartners die zich gezamenlijk inspannen voor het realiseren van vertrek, en/of mitigeren van risico’s voor de nationale veiligheid.
Deelt u de conclusie dat de groep waar NOS en Nieuwsuur onderzoek naar hebben gedaan onder andere precies de groep betreft waar naar gevraagd is tijdens het debat over de Europese top op 24 oktober en waar nu het zicht op verloren is of dreigt te gaan?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe heeft dit, ondanks de aanslag in Brussel – waardoor alle alarmbellen hadden moeten afgaan –, tal van eerdere waarschuwingen door onder andere de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en gemeenten, het opschalen van het dreigingsniveau en de belofte van landelijk toezicht, kunnen gebeuren?
Ik wil benadrukken dat personen die onherroepelijk veroordeeld zijn voor terroristische misdrijven met deze gruwelijke daden hun band met Nederland opgezegd hebben. In het geval er sprake is van een tweede nationaliteit wordt daarom ingezet op het intrekken van het Nederlanderschap van deze personen. Het intrekken van het Nederlanderschap is een bestuurlijke maatregel die tevens bijdraagt bij aan het verlagen van de terroristische dreiging in Nederland, wanneer de betrokkene Nederland daadwerkelijk verlaat. Dit vanwege de fysieke en sociale afstand die ontstaat tot de Nederlandse Jihadistische beweging. Na intrekking en het opleggen van een inreisverbod wordt dan ook volop ingezet op vertrek uit Nederland. Voor een groot deel van deze terrorismeveroordeelden waarbij het Nederlanderschap is ingetrokken, is het tot op dit moment echter niet gelukt om vertrek te realiseren, zelfstandig dan wel gedwongen. Wanneer vertrek uitblijft, brengt dit knelpunten in de uitvoering waar het gaat om toezicht en handelingsperspectief richting de onrechtmatig verblijvende vreemdeling. Dit is bekend bij alle relevante ketenpartners die zich gezamenlijk inspannen voor het realiseren van vertrek, en/of het zo veel mogelijk mitigeren van risico’s voor de nationale veiligheid. Om op nationaal niveau beter zicht te houden op deze groep ten behoeve van het vertrek naar het land van herkomst of het land van de overgebleven nationaliteit gaat binnen enkele weken de pilot van het Landelijk Afstemmingsoverleg Vertrek van start. Tegelijk wordt continu bezien hoe de overige risico’s aangepakt kunnen worden.
Van beleidswijzigingen in de asiel- en migratieketen is tot dusverre geen sprake. In algemene zin beziet het Kabinet na dergelijke afschuwelijke gebeurtenissen, zoals in Brussel op 16 oktober 2023 en andere zeer recente aanslagen, of en zo ja welke aanscherpingen voor de aanpak in Nederland mogelijk van belang zijn. De maatregelen die getroffen worden om misbruik van asiel- en nareisprocedure door personen met jihadistische sympathieën te onderkennen staan beschreven in de Kamerbrief die op 11 maart naar uw Kamer is verzonden.4
Zijn er sinds de aanslag in Brussel beleidswijzigingen ingezet ten aanzien van illegaal in Nederland verblijvende jihadisten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel gedenaturaliseerde veroordeelde jihadisten verblijven er momenteel in Nederland?
Ik ga ervan uit dat u doelt op het aantal personen dat onherroepelijk veroordeeld is, waarvan het Nederlanderschap is ingetrokken en nog in Nederland verblijft. Circa 15 vreemdelingen waarvan het Nederlanderschap is ingetrokken op grond van artikel 14.2 RWN zijn in vrijheid gesteld. Waar mogelijk zijn op grond van individuele beoordeling vreemdelingrechtelijke toezichtmaatregelen zoals een gebiedsgebod en/of meldplicht opgelegd.
Is bekend hoeveel andere illegalen met jihadistische sympathieën zich in Nederland bevinden, bijvoorbeeld personen die illegaal Nederland zijn binnengereisd of waarvan de asielaanvraag is afgewezen?
Het kabinet is er alles aangelegen om onze nationale veiligheid te beschermen. Het specifieke aantal waar u om vraagt kan niet geautomatiseerd aan de gegevenssystemen van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) worden ontleend. Hetzelfde geldt voor het aantal mensen dat illegaal Nederland binnen reist. We streven ernaar om signalen over een mogelijk terroristisch verleden van iemand tijdig in de asielprocedure te kunnen onderkennen. Het systeem is daar ook voldoende op ingericht.5
Hoeveel uitgeprocedeerde asielzoekers waarvan bekend is dat ze jihadistische sympathieën hebben zijn de afgelopen tien jaar met onbekende bestemming vertrokken?
Het aantal uitgeprocedeerde asielzoekers met jihadistische sympathieën dat een dreiging vormt voor de nationale veiligheid kan niet automatisch aan de systemen van DT&V te worden ontleend.
Klopt het dat de gedenaturaliseerde illegale jihadisten die nu van de radar dreigen te verdwijnen in veel gevallen Marokkanen zijn? Zo ja, bent u bereid hen per direct actief op te sporen en in vreemdelingenbewaring te plaatsen, aangezien door het recente hervatten van terugkeer van uitgeprocedeerden naar Marokko wordt voldaan aan de vereiste van zicht op uitzetting waaraan vreemdelingenbewaring gebonden is? Zo nee, waarom niet?
Wanneer het Nederlanderschap is ingetrokken en een inreisverbod is opgelegd moet iemand Nederland verlaten. Dat verlaagt de terroristische dreiging tegen ons land. Met alle partners wordt ingezet op het realiseren van vertrek tijdens of aansluitend op de strafrechtelijke detentie.
De vraag of (gedwongen) vertrek kan plaatsvinden is afhankelijk van meerdere omstandigheden die in de loop van de tijd kunnen wijzigen. Dit betreft onder meer de individuele omstandigheden van de vreemdeling, de beschikbaarheid van een reisdocument en de situatie in het land waarnaar de vreemdeling dient terug te keren. De groep onrechtmatig verblijvende vreemdelingen waarvan het Nederlanderschap is ingetrokken bestaat uit verschillende nationaliteiten, waaronder een deel dat als overgebleven nationaliteit de Marokkaanse heeft.
Indien vreemdelingen Nederland niet zelfstandig verlaten en er een risico is dat zij zich aan het toezicht onttrekken kunnen zij, onder bepaalde voorwaarden zoals zicht op uitzetting, onder voorwaarden in vreemdelingenbewaring worden gesteld met als doel gedwongen terugkeer te realiseren. Eventuele risico’s voor de nationale veiligheid of openbare orde zijn op zichzelf nog geen grond voor vreemdelingrechtelijke inbewaringstelling in het kader van terugkeer. Deze gronden zijn neergelegd in Europese wet- en regelgeving. Het voorstel van de Europese Commissie tot herschikking van de Terugkeerrichtlijn biedt hier wel een (nieuwe) grond voor. Daarnaast bestaat er een maximum periode (18 maanden) waarin iemand in vreemdelingenbewaring gesteld mag worden. Als vertrek uit Nederland nog niet is gerealiseerd en vreemdelingenbewaring niet of niet langer mogelijk is, kunnen een meldplicht en gebiedsgebod worden opgelegd. Deze toezichtmaatregelen worden gehandhaafd door de afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM), onderdeel van de politie.
Bent u tevens bereid om de overige bij de Staat bekende illegale jihadisten op te sporen en vast te zetten? Zo nee, waarom niet?
Voor de gehele doelgroep terrorismeveroordeelden waarvan het Nederlanderschap is ingetrokken geldt dat allereerst wordt ingezet op vertrek uit Nederland. Zoals in de beantwoording van vraag 14 genoemd wordt na strafrechtelijke detentie per individu bezien of plaatsing in vreemdelingenbewaring mogelijk is om vertrek te realiseren. Als vreemdelingenbewaring niet (langer) mogelijk is en vertrek uit Nederland nog niet is gerealiseerd kunnen, waar mogelijk, andere vreemdelingrechtelijke maatregelen worden getroffen, waaronder een meldplicht en gebiedsgebod.
Bent u bereid per direct te stoppen met het terughalen van jihadisten (mannen en vrouwen) nu overduidelijk is dat het straffen van deze groep in Nederland meer risico’s met zich meebrengt dan hen laten vastzitten of berechten in de regio zelf? Zo nee, waarom niet?
Uitreizigers in Syrië en Irak hebben zich aangesloten bij een strijd die erop gericht is alles te vernietigen waar wij voor staan. Voor de terroristische misdrijven waarvan zij worden verdacht moeten zij daarom te allen tijde voor een rechter verantwoording afleggen. Het kabinet is van mening dat de berechting zou moeten plaatsvinden in de regio waar de misdrijven zijn gepleegd. Helaas zijn er op dit moment nog geen mogelijkheden om ISIS-strijders internationaal of in de regio te berechten. Een aantal uitreizigers hebben op grond van hun aanwezigheidsrecht de mogelijkheid om een verzoek tot beëindiging strafzaak in te dienen. In deze specifieke gevallen kan worden besloten uitreizigers terug te halen om te voorkomen dat ze straffeloos blijven. Het kabinet maakt in elke individuele casus een brede belangenafweging waarbij het voorkomen van straffeloosheid en de nationale veiligheid een belangrijke rol spelen. Uiteraard worden daarbij ook de overige belangen meegewogen en feiten en omstandigheden van het specifieke geval.
Het kabinet kijkt bij alle uitreizigers altijd naar mogelijkheden om het Nederlanderschap in te trekken op grond van artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, ter bescherming van de nationale veiligheid. Dit is conform de door uw Kamer aangenomen motie van het lid Van der Staaij c.s. Een intrekking van het Nederlanderschap gaat samen met een ongewenstverklaring, waardoor betrokkenen niet meer legaal naar Nederland kunnen afreizen. In het geval van een onherroepelijke veroordeling voor een terroristisch misdrijf in Nederland kan, zoals hierboven nader toegelicht, het Nederlanderschap ook worden ingetrokken op grond van artikel 14, tweede lid, Rijkswet op het Nederlanderschap.
Exposegroepen en doxing op Telegram |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Duizenden kinderen in Telegram-exposegroepen: «Ouders cruciaal in aanpak»»1?
Ja.
Ziet u, net als de indiener, dat het probleem van exposing en doxing toeneemt in openbare en besloten groepen op Telegram?
Vanzelfsprekend ben ik, met de indiener, van mening dat exposing en doxing in Telegram-groepen een zeer kwalijk probleem is. In de eerste plaats voor de slachtoffers wiens foto’s en contactgegevens gedeeld worden. Maar ook omdat Telegram zelf dit probleem niet tegengaat, zoals andere grote platforms vaak wel doen. Ik verwijs hierbij ook naar mijn eerdere antwoorden over dit onderwerp.2
Het is moeilijk te zeggen of het probleem toeneemt; daarvoor ontbreken duidelijke gegevens. Daarnaast is het hebben van een overzicht van besloten groepen lastig omdat deze groepen per definitie niet openbaar zijn. Exposing wordt niet als zodanig door de politie geregistreerd omdat het kan gaan om verschillende strafbare feiten. Hierbij valt onder andere te denken aan misbruik van seksueel beeldmateriaal (artikel 139h Sr), kinderpornografie (artikel 240b Sr) en sinds 1 januari 2024 ook aan het gebruik van persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden, ook wel strafbare doxing (artikel 285d Sr) genoemd. Het aantal gevallen van doxing van vóór die datum is niet vast te stellen, omdat de politie meldingen en aangiften over gedragingen die sindsdien strafbaar zijn, niet als zodanig registreerde. Er wordt inderdaad aangifte gedaan van doxing op Telegram, maar ook van doxing op verschillende andere platformen.
Bent u van mening dat dit soort groepen op Telegram aangepakt moeten worden en verwijderd dienen te worden? Wat is daarin uw rol als Minister?
Ik ben van mening dat alle online inhoud die strafbaar dan wel onrechtmatig is verwijderd zou moeten worden. In eerste instantie is dat de verantwoordelijkheid van de online platformen, zoals Telegram, zelf. Als het platform weet van de aanwezigheid van groepen die actief zijn met het doel om illegale content met elkaar te delen dan moet het platform daartegen optreden.
Via de publiek-private samenwerking online content moderatie ben ik in constante dialoog met verschillende departementen, OM, politie en de verschillende soorten aanbieders in de internetsector over illegale inhoud en illegale activiteiten op het openbare internet. Ik keur het af dat partijen als X (voorheen Twitter) en Telegram besloten hebben hier niet bij aanwezig te zijn.
De afgelopen jaren heeft het kabinet de inspanningen verhoogd om deze partijen op hun verantwoordelijkheden te wijzen, deels op grond van de Verordening Terroristische Online Inhoud en de Digital Services Act3. Dit zijn twee nieuwe wetgevingsinstrumenten die de toezicht en handhaving van illegale inhoud op het internet moeten verbeteren. De Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal houdt toezicht op de Verordening Terroristische Online Inhoud. De Europese Commissie – en in Nederland de Autoriteit Consument en Markt – houden toezicht op de Digital Services Act.
Indien geen gehoor wordt gegeven aan verzoeken tot verwijdering van online illegale content kan de officier van justitie met een machtiging van de rechter-commissaris, die enkel wordt afgegeven ingeval van verdenking van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv, een platform bevelen om gegevens ontoegankelijk te maken als dit noodzakelijk is voor de beëindiging van een strafbaar feit of ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten (artikel 125p Sv).
Zijn u andere platforms bekend waar relatief veel doxing en exposing plaatsvindt? Zo ja, welke platforms zijn dat en welke maatregelen neemt u om doxing en exposing daarop tegen te gaan?
Ik beschik niet over een dekkend overzicht van platforms waarop exposing en doxing zich relatief veel voordoen ten opzichte van andere platforms. De gedragingen doen zich voor op diverse platforms, zoals bijvoorbeeld op Telegram. Een aantal platforms voert een actief beleid tegen illegaal en ongewenst gedrag, zoals Meta, TikTok en Snapchat. Met deze partijen vindt regelmatig overleg plaats en zij werken ook goed samen met mijn ministerie, openbaar ministerie en de politie.
Hoe veel gevallen van doxing zijn er sinds de strafbaarstelling daarvan op 1 januari jl. gesignaleerd en aangepakt op Telegram? Hoe veel van deze gevallen vonden plaats in exposegroepen die daar specifiek voor opgericht zijn?
In januari 2024 zijn 21 incidenten rond doxing gemeld bij de politie. In 13 gevallen is er aangifte gedaan. In drie van die gevallen is de verdachte geïdentificeerd. Het onderzoek naar deze incidenten loopt nog. Over lopende zaken kan ik verder geen uitspraken doen.
Specifiek voor Telegram zijn er bij de politie op dit moment drie registraties van doxing bekend die kunnen worden geduid als exposing – het zonder instemming verspreiden van intiem beeldmateriaal met een negatief doel, bijvoorbeeld om iemand te beledigen of af te persen. Of de gebruikte Telegramgroepen specifiek voor dergelijke exposing zijn opgericht kan ik niet vaststellen.
Wat is de wettelijke definitie van «exposing»? Onder welke voorwaarden is dit strafbaar? Vallen ook niet-naakte beelden, die toch zonder toestemming zijn verzameld en / of verspreid, onder deze definitie? Zo ja, hoe wordt bepaald of materiaal geldt als exposing?
Exposing kan strafbaar zijn als sprake is van strafbare doxing (artikel 285d Sr), kinderpornografie (artikel 240b Sr) of misbruik van seksueel beeldmateriaal (artikel 139h Sr). Strafbare doxing (artikel 285 Sr) doet zich voor in de gevallen waarin persoonsgegevens van een ander worden verspreid om die ander vrees aan te jagen of ernstige overlast aan te doen. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om het adres of een (naakt of niet-naakt) foto van het slachtoffer op grond waarvan de identiteit van het slachtoffer kan worden vastgesteld. In het geval dat beeldmateriaal van seksuele aard, zoals naaktfoto’s, wordt verspreid kan onderscheid worden gemaakt tussen beeldmateriaal van minderjarigen en van meerderjarigen. Beeldmateriaal van seksuele aard van minderjarigen betreft kinderpornografisch materiaal waarvan de verspreiding in alle gevallen strafbaar is (artikel 240b Sr). Is de afgebeelde persoon een volwassene, dan is de openbaarmaking van seksueel beeldmateriaal van de afgebeelde strafbaar wanneer degene die dit doet weet dat die openbaarmaking nadelig kan zijn voor de afgebeelde (artikel 139h, tweede lid, onder b, Sr). Hetzelfde geldt voor de openbaarmaking van seksueel beeldmateriaal van een ander terwijl degene die dit doet weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit materiaal opzettelijk en wederrechtelijk is vervaardigd (artikel 139h, tweede lid, onder a, Sr).
Bent u van mening dat de Digital Services Act (DSA) voldoende handvaten biedt om doxing- en exposegroepen aan te pakken? Zo ja, welke handvatten bent u van plan in te zetten?
Als het openbare chatgroepen betreft, biedt de Digital Services Act zeker handvatten om hiertegen op te treden. Ik wijs in dit verband met name op de verplichtingen neergelegd in artikel 16 (dat voorziet in kennisgevings-en actiemechanismen voor illegale inhoud), artikel 18 (op grond waarvan vermoedens van strafbare feiten waarbij het leven of de veiligheid van een persoon of personen worden bedreigd moeten worden gemeld bij de bevoegde instanties), artikel 22 (over meldingen ingediend door betrouwbare flaggers), artikel 23 (op grond waarvan gebruikers die frequent illegale inhoud plaatsen geschorst moeten worden) en artikel 28 (de verplichting voor online platforms om minderjarigen te beschermen).
De positie van Telegram onder de Digital Services Act is nog niet geheel duidelijk. Het is waarschijnlijk dat de openbare chatgroepen op Telegram voldoen aan de definitie van online platform onder de Digital Services Act, terwijl besloten (groeps)gesprekken erbuiten vallen, maar de praktijk moet dit uitwijzen.4 Opgemerkt zij wel dat Telegram niet in Nederland gevestigd is en geen wettelijke vertegenwoordiger in Nederland heeft aangewezen. Dit beperkt de mogelijkheden om Telegram aan te spreken op naleving van de Digital Services Act, omdat Telegram niet onder de Nederlandse rechtsmacht valt. Het is aan de toezichthouder in de lidstaat waar Telegram besluit een wettelijk vertegenwoordiger aan te wijzen, in dit geval België, om toezicht te houden op de naleving van deze eisen. Mocht Telegram zich niet aan de eisen van de Digital Services Act houden, dan kan de ACM als Nederlandse toezichthouder gebruik maken van de mogelijkheden die de DSA biedt om de Belgische toezichthouder te verzoeken om onderzoeks- en handhavingsmaatregelen te nemen (artikel 58 DSA).
Welke gevolgen heeft het voor de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en uw ministerie dat de DSA nog niet nationaal is geïmplementeerd? Bemoeilijkt dit het nemen van maatregelen tegen platforms die niet voldoen aan de verplichtingen? Wanneer verwacht u dat de uitvoeringswet aan de Kamer wordt voorgelegd?
De Digital Services Act is een verordening en behoeft geen implementatie, maar uitvoering. Als verordening werkt de Digital Services Act rechtstreeks door in de Nederlandse rechtsorde. Sinds 17 februari 2024 geldt de Digital Services Act dan ook door de gehele Europese Unie. Tussenhandeldiensten zijn verplicht om de Digital Services Act na te leven en gebruikers kunnen zich jegens hen beroepen op de rechten die zij door de Digital Services Act krijgen. Dat de ontwerp Uitvoeringswet in Nederland nog niet tot wet is verheven betekent niet dat diensten niet aan de Digital Services Act hoeven te voldoen. Het betekent enkel dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) nog niet in staat is om toezicht te houden op naleving van de Digital Services Act door tussenhandeldiensten die in Nederland zijn gevestigd of een wettelijk vertegenwoordiger hebben, zoals Bol.com, Marktplaats, of Snap. Voor het toezicht op de zeer grote online platformen en zoekmachines, zoals Instagram, X, Amazon, of TikTok is de Europese Commissie de primaire toezichthouder. Dat de ACM nog niet bevoegd is om in Nederland toezicht te houden op naleving van de Digital Services Act betekent dan ook niet dat er nog geen toezicht is op deze diensten.
Voor wat betreft de verwachte planning rondom de Uitvoeringswet DSA, is de Minister van Economische Zaken bezig om het advies van de Raad van State dat op 8 februari jl. ontvangen is, te verwerken. Daarna zal het ontwerpwetsvoorstel worden voorgelegd aan de ministerraad. Na diens goedkeuring kan het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer worden verzonden. Dit zal naar verwachting eind maart zijn.
Verwacht u dat Telegram zich aan de eisen die de DSA aan het platform stelt gaat houden? Zo ja, waaruit blijkt dit? Zo nee, aan welke eisen verwacht u dat Telegram niet zal voldoen?
Zoals toegelicht is de positie van Telegram onder de Digital Services Act nog niet geheel duidelijk. Het is waarschijnlijk dat de openbare chatgroepen op Telegram voldoen aan de definitie van online platform onder de Digital Services Act, terwijl besloten (groeps)gesprekken er buiten vallen, maar de praktijk moet dit uitwijzen. Ondertussen staat wel vast dat de Digital Services Act voor meer transparantie en dus verbetering van het gedrag door Telegram zou moeten leiden. Ik heb op dit moment geen indicaties dat Telegram niet van plan is om de Digital Services Act na te gaan leven. Telegram heeft een wettelijk vertegenwoordiger aangewezen in België; dat betekent dat de Belgische toezichthouder zal gaan handhaven op de verplichtingen uit de Digital Services Act. Dat laat onverlet dat politie en justitie actief zullen blijven om illegale inhoud van Telegram te weren.
Welke escalatieladder schrijft de DSA voor indien Telegram niet meewerkt? Op welke momenten worden welke sancties opgelegd als het platform niet voldoet aan de eisen?
Het toezicht op de naleving van de Digital Services Act is aan de bevoegde onafhankelijke toezichthouders. Het is aan hen om te bepalen hoe zij de handhaving eventueel vormgeven. De Digital Services Act bevat in ieder geval voldoende instrumenten hiervoor, zoals de mogelijkheid om de stopzetting van inbreuken te bevelen, een last onder dwangsom en/of een geldboete op te leggen.
Welke tekortkomingen ziet u in de DSA die het doeltreffend aanpakken van exposegroepen op Telegram nog bemoeilijken?
Ik zie niet direct tekortkomingen in de Digital Services Act. Het aanpakken van exposegroepen zou eventueel bemoeilijkt kunnen worden indien het gaat om besloten groepen, aangezien de Digital Services Act daarop (vermoedelijk) niet van toepassing is. Omwille van het beschermen van onder meer de privacy en veiligheid gelden er voor dergelijke communicatie andere regels dan de Digital Services Act. De bestrijding van exposegroepen en de verspreiding van illegale inhoud in besloten groepen botsen al snel met grondrechten en andere belangen. De Digital Services Act staat er niet aan in de weg dat iemand die weet dat hij- of zijzelf of een ander slachtoffer wordt van deze exposegroepen dit meldt bij de aanbieders, aangifte doet bij de politie of naar de civiele rechter stapt.
Welke andere instrumenten en bevoegdheden heeft u, buiten de DSA om, om exposegroepen aan te pakken? Wanneer zet u deze in?
In situaties waarin gegevens niet worden verwijderd door platforms zoals Telegram kan de officier van justitie met een machtiging van de rechter-commissaris bevelen om gegevens ontoegankelijk te maken op grond van artikel 125p Sv (zie ook beantwoording van vraag 3).
Vaak worden exposes op sociale media en in appgroepen via anonieme accounts gedaan of door accounts waarbij de gebruikersnaam niet overeenkomt met de identiteitsgegevens van de accounthouder. Opsporingsonderzoeken kunnen hierdoor veel tijd in beslag nemen. Wanneer nader onderzoek plaatsvindt, zal de politie trachten te achterhalen welke gebruikersgegevens zijn opgegeven bij het aanmaken van het account (welk e-mailadres en telefoonnummer aan het account zijn gekoppeld), welk IP-adres is gebruikt bij het aanmaken van het account, welk IP-adres is gebruikt bij het plaatsen van de illegale content en welke IP-adressen het laatst door dit account zijn gebruikt. Daartoe kan de politie een vordering (al dan niet door middel van een internationaal rechtshulpverzoek) indienen bij sociale media platforms om de identiteit van de accounthouder te achterhalen (artikel 126naSv). Over het algemeen gaat de samenwerking tussen de politie en sociale mediabedrijven goed en werken ze mee aan de vorderingen tot het verstrekken van gegevens, maar dat is niet altijd het geval, bijvoorbeeld bij een partij als Telegram. Indien de identiteit van de feitelijke verzender van het bericht waarmee een strafbaar feit is gepleegd kan worden vastgesteld zal in beginsel tot vervolging worden overgegaan.
De verspreiding van beeldmateriaal van seksuele aard van minderjarigen is zoals gezegd in alle gevallen strafbaar (artikel 240b Sr). Om de handhaving op het verwijderen van beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik te verstevigen heb ik de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) opgericht. De wet die de bestuursrechtelijke bevoegdheid regelt die de ATKM zal verkrijgen voor handhaving op kinderpornografisch materiaal ligt momenteel voor in uw Kamer.
Behoort een verbod op het aanbieden van de app Telegram in Nederland tot de mogelijkheden? Zo ja, overweegt u een dergelijk verbod? Zo nee, waarom niet?
Ik zie een verbod op de app Telegram in Nederland niet als een manier om exposegroepen aan te pakken; het is immers niet het enige platform waar dit soort activiteiten plaatsvindt. Online platforms zijn vrij om hun eigen gebruikersvoorwaarden op te stellen op basis van de vrijheid van onderneming en contractsvrijheid, mits deze niet in strijd zijn met wet- en regelgeving. Het is aan Telegram om te zorgen dat het gebruik van de app niet leidt tot illegale inhoud of illegale activiteiten.
Vanuit de DSA volgt dat Telegram een Europese vertegenwoordiger moet aanwijzen. Bent u bereid zo snel mogelijk met de vertegenwoordiger in gesprek te gaan over deze problematiek en de Kamer over de uitkomsten te informeren?
Telegram heeft inderdaad een wettelijk vertegenwoordiger in de Unie aangewezen; dat is in dit geval in België. Het gaat hierbij om dezelfde vertegenwoordiger die ook aanspreekpunt is voor de Verordening Terroristische Online Inhoud. Het is nu van belang om vertrouwen te stellen in de onafhankelijk toezichthouders in België en hen niet bij voorbaat voor de voeten te lopen.
Bent u bereid samen op te trekken met de verantwoordelijke Minister in België om de wettelijke vertegenwoordiging van Telegram in Brussel tot actie te dwingen?
Nee, op dit moment zie ik daar geen aanleiding toe. Het is nu aan de onafhankelijk toezichthouders om te onderzoeken of Telegram de Digital Services Act naleeft en zo nodig handhavend op te treden om Telegram tot actie te dwingen.
Heeft u de bevoegdheid om contact met Telegram af te dwingen, mocht de Europese vertegenwoordiging ook onbereikbaar blijken?
Nee, deze bevoegdheid heb ik niet zolang Telegram niet in Nederland gevestigd of vertegenwoordigd is.
Kunt u deze vragen apart van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het bericht '65 miljoen euro schade door ontplofte lachgascilinders, kabinet overweegt compensatie' |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «65 miljoen euro schade door ontplofte lachgascilinders, kabinet overweegt compensatie»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is volgens u de verklaring dat er sinds 1 januari 2023 – toen het lachgasverbod van kracht werd – een enorme toename aan ontploffingen door lachgascilinders wordt gezien door afvalverwerkers?
Deze problematiek is grotendeels te wijten aan de opkomst van niet-hervulbare drukhouders in de loop van 2022. In ons land, maar ook in omringende landen zoals België en landen als Frankrijk, Zweden en Denemarken – zijn er sindsdien meldingen van ontploffingen in de afvalverwerking door deze wegwerpcilinders. Deze ontwikkeling is in 2023 verder tot uiting gekomen. De problematiek in de afvalverwerking wordt veroorzaakt doordat individuen een illegaal product in bezit hebben en zich daar op een illegale wijze van ontdoen. Lachgascilinders zijn, net als andere soorten gasflessen en drukhouders, gevaarlijk afval op grond van de Wet milieubeheer en moeten bij de milieustraat of een andere bevoegde instantie worden ingeleverd.
Hoeveel explosies hebben er in 2023 plaatsgevonden bij afvalverwerkers als gevolg van ontploffende lachgascilinders? Hoe verhoudt dit zich tot eerdere jaren?
Ik heb vanuit de media vernomen dat het bedrijf HVC, dat twee verbrandingsinstallaties exploiteert in Dordrecht en Alkmaar, in totaal 800 explosies heeft geregistreerd in 2023. Explosies worden niet centraal geregistreerd, dus ik kan geen uitspraken doen over hoe dit zich verhoudt tot het aantal explosies in 2022.
Bent u het met de stelling eens dat er een causaal verband mogelijk is tussen het aantal ontploffingen en het verbod op recreatief gebruik van lachgas?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. De ontploffingen zijn niet het gevolg van het invoeren van het lachgasverbod, maar worden veroorzaakt doordat individuen handelen in strijd met wet- en regelgeving. Het is – op grond van de Opiumwet – illegaal om handelingen te verrichten met lachgas voor recreatief gebruik en tevens – op grond van de Wet milieubeheer – illegaal om lachgascilinders achter te laten in de openbare ruimte of te deponeren in het restafval.
Bent u het met de stelling eens dat het verbod op recreatief gebruik van lachgas niet ten koste mag gaan van de veiligheid van medewerkers in de afvalsector? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Zoals reeds toegelicht, is er geen causaal verband tussen het lachgasverbod en de ontploffingen in de afvalverwerking. Dat de ontploffingen van lachgascilinders (en ander gevaarlijk afval) in de afvalverwerking leiden tot risico’s voor de veiligheid van medewerkers in de afvalsector vind ik een zeer ernstige zaak. Daarom heb ik mij samen met de Minister van JenV en de Staatssecretaris van VWS ingespannen om te komen tot maatregelen om het probleem te beperken. Zo hebben we ingezet op zowel brede als gerichte communicatie zodat burgers geïnformeerd zijn over de veiligheidsrisico’s en over de correcte wijze van het zich ontdoen van lachgascilinders. Ook is een toolkit beschikbaar gesteld om gemeenten en milieustraten te helpen omgaan met deze situatie. We blijven ons – samen met de afvalbranche – inspannen om te komen tot verdere maatregelen om dit probleem het hoofd te bieden.
Kunt u garanderen dat explosies als gevolg van ontploffende lachgascilinders de continuïteit van de afvalverwerking niet wezenlijk bedreigen? Zo nee, op welke wijze onderneemt het Rijk stappen om de verwerking van ons afval te borgen?
Ik kan niet garanderen dat de explosies van ontploffende lachgascilinders of ander gevaarlijk afval de continuïteit van de afvalverwerking niet wezenlijk bedreigen. Deze explosies worden veroorzaakt door degenen die illegaal lachgascilinders of ander gevaarlijk afval deponeren in het restafval. De afvalbranche wordt geconfronteerd met de nadelige gevolgen van deze wetsovertredingen. Niet alleen gasflessen en overige drukhouders zorgen voor deze gevaren, maar ook andere soorten afval kunnen de continuïteit van de afvalverwerking bedreigen. U kunt hierbij denken aan criminelen die zich ontdoen van bijvoorbeeld hun munitie en wapens of inwoners die batterij-houdende producten zoals vapes en elektronisch speelgoed bij het restafval deponeren.
Vanuit het Rijk wordt gericht gecommuniceerd over de gevaren van het verkeerd ontdoen van lachgascilinders en worden gemeenten ondersteund in het vormgeven van afvalbeheerbeleid omtrent lachgascilinders. Daarnaast wordt er in het kader van het lachgasverbod voorgelicht over de gevaren van lachgasgebruik en wordt gehandhaafd op het verbod om zo vraag en aanbod van lachgas te beperken.
Overwegende dat afvalverwerkers aangeven dat zij in 2023 65 miljoen euro schade hebben geleden als gevolg van ontploffende lachgascilinders, hoe bent u voornemens afvalverwerkers te compenseren voor deze schade? Zo niet, op basis waarvan vindt u het legitiem dat afvalverwerkers opdraaien voor deze kosten of deze noodgedwongen via hogere afvalstoffenheffingen zullen moeten afwentelen op inwoners als gevolg van nationaal bepaald beleid?
De ontstane schade is niet het gevolg van het invoeren van het lachgasverbod, maar van het in strijd met de wet- en regelgeving handelen van individuen. De Rijksoverheid is niet verantwoordelijk voor het handelen van degenen die illegaal de lachgascilinders bij het restafval of in de openbare ruimte dumpen, waardoor de lachgascilinders in de verbrandingsinstallaties terechtkomen. Het ligt volgens het kabinet daarom niet in de rede dat de schade vanuit het Rijk wordt vergoed.
Het kabinet heeft aangegeven bereid te zijn te verkennen of een financiële tegemoetkoming mogelijk is voor het treffen van maatregelen die bijdragen aan het mitigeren van de risico’s in de afvalbranche. Daarbij is erop gewezen dat rekening moest worden gehouden met beschikbare middelen en Europese staatssteunregels. Inmiddels is gebleken dat een financiële tegemoetkoming vanuit het Rijk niet haalbaar is. De branche is op 14 maart jl. hierover geïnformeerd. Zoals toegezegd tijdens het commissiedebat circulaire economie van 15 februari jl. zal ik de Kamer binnenkort in een separate Kamerbrief hier nader over informeren.
Lachgasgebruik concentreert zich voornamelijk in grote (Randstedelijke) gemeenten. De problematiek met illegale dumpingen en ontploffingen is daarmee ook het grootst in West-Nederland. Op grond van de Wet milieubeheer zijn gemeenten verantwoordelijk voor het afvalbeheerbeleid en mogen zij ter bestrijding van de kosten die daaruit voortkomen een heffing instellen. Dat gemeenten de extra kosten, die ontstaan zijn als gevolg van het in strijd met de wet- en regelgeving handelen van individuen, moeten doorberekenen, betreur ik ten zeerste. Echter is doorberekening van de extra kosten op basis van een lokale heffing de eerlijkste manier, omdat dit voorkomt dat inwoners uit gemeenten waar deze problematiek niet of nauwelijks speelt hieraan meebetalen.
Hoe groot zijn de kosten die gemeenten jaarlijks moeten maken om lachgascilinders veilig uit het afval te sorteren? Deelt u de zorgen van gemeenten dat dit probleem aanzienlijke gevolgen heeft voor de gemeentelijke afvalstoffenheffing?
De Koninklijke Nederlandse Vereniging van Afval- en Reinigingsdiensten heeft inzichtelijk gemaakt dat de kosten die gemeenten jaarlijks moeten maken voor het uitsorteren van lachgascilinders uit het restafval € 32 miljoen bedragen. Zij geven aan dat dit moet worden beschouwd als een ondergrens omdat dit een indicatie betreft voor de kosten voor alleen gemeenten in stedelijkheidsklasse 1 en 2 (en dus niet alle gemeenten).
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten willen van rijk compensatie opruimkosten lachgas»?2 Op welke manier bent u van plan gehoor te geven aan deze oproep om compensatie vanuit de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
Ja, ik bekend met dit bericht. Ten aanzien van de vraag over de oproep om compensatie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Kunt u garanderen dat de kosten die voortkomen uit het sorteren van lachgascilinders en de schade bij afvalverwerkers die hiermee gemoeid zijn niet ten koste komen van de afvalstoffenheffing die inwoners betalen? Zo nee, kunt u een inschatting geven van de mogelijke stijging die hiermee voorzien is in de hardst getroffen gemeenten?
Gemeenten hebben krachtens de Wet milieubeheer (artikel 10.21) de zorgplicht voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen. In artikel 15.33 van de Wet milieubeheer is bepaald dat gemeenten ter bestrijding van de kosten een heffing mogen instellen, die maximaal kostendekkend mag zijn. Gemeenten kunnen de extra kosten die zij maken door de lachgascilinders dus doorberekenen aan hun inwoners door middel van de afvalstoffenheffing. Ze mogen de extra kosten voor afvalbeheer ook dekken uit andere middelen. Dit is een gemeentelijke bevoegdheid en ik kan daarom niet garanderen dat gemeenten dit niet zullen doen. Zelf kan ik geen inschatting maken van de mogelijke stijging die hiermee is gemoeid, omdat dit sterk afhankelijk is van het afvalbeheersysteem dat in de desbetreffende gemeente wordt gehanteerd.
Hoeveel wegwerp lachgascilinders zijn er aangetroffen in het restafval en de publieke ruimte in 2023? Hoe verhoudt dit zich tot eerdere jaren?
De Koninklijke Nederlandse Vereniging van Afval- en Reinigingsdiensten heeft in een rapportage inzichtelijk gemaakt dat zij, op basis van benchmark en een extrapolatie, verwachten dat op jaarbasis 375.000 cilinders in de openbare ruimte worden gedumpt ofwel worden ingeleverd bij de milieustraten. Er is geen landelijke registratie van illegale dumpingen van lachgascilinders, waardoor ik geen uitspraken kan doen over voorgaande jaren.
Overigens blijkt wel uit monitors dat het aantal gebruikers van lachgas flink is gedaald. Onder uitgaande jongeren daalde het gebruik van 35,2% in 2020 naar 15% in 2023. Ook geeft de helft van de jongeren die lachgas gebruiken aan dat het moeilijker is om aan lachgas te komen. Hopelijk vertaalt deze daling in het gebruik en de beschikbaarheid zich ook op korte termijn naar een afname van de problematiek van het lachgasafval.
Kunt u aangeven in hoeverre de fysieke verpakkingen van lachgas zijn veranderd ten opzichte van vóór het verbod?
De politie geeft aan dat zij de afgelopen jaren hebben gezien dat het aanbod op de lachgasmarkt niet statisch is, noch dat er sprake is van een situatie van voor en na het verbod. Waar zij initieel met name lachgaspatronen aantroffen, werden dit later hervulbare- en vervolgens niet-hervulbare drukhouders. Het is hierbij van belang op te merken dat op enig moment steeds één van deze verpakkingen dominant was, maar niet exclusief werd aangetroffen. Zo werden in 2022 al wegwerpcilinders aangetroffen en komt men ook nu nog patronen tegen. Daarbij is de problematiek die gemeenten en de afvalverwerkers ervaren met deze wegwerpcilinders niet gelimiteerd tot alleen Nederland. In 2022 hebben in Frankrijk bij twee verwerkingsinstallaties in totaal 3.568 explosies plaatsgevonden. Ook worden in landen als Denemarken en Zweden grote aantallen wegwerpcilinders aangetroffen in de openbare ruimte en/of ingeleverd bij de milieustraten. Dit leidt ook daar tot hoge kosten en schade.
Ik ben dan ook van mening dat het hier om een autonome ontwikkeling gaat en er geen sprake is van een verandering van verpakkingen van lachgas specifiek ten opzichte van voor en na het verbod.
Erkent u dat de toename aan wegwerpverpakkingen onveilig(er) zijn voor mens en milieu dan de herbruikbare verpakkingen die voornamelijk vóór het verbod werden aangetroffen? Erkent u dat mede daardoor de effecten op de afvalketen zo groot zijn?
Momenteel wordt onderzocht of een beperkt aantal typen verpakkingen van niet-hervulbare drukhouders voldoet aan de geldende ISO-normen. Dit onderzoek richt zich niet op het onveilig zijn van de niet-hervulbare drukhouders, maar op de vraag of de drukhouder conform het prototype is op grond waarvan een typegoedkeuring is afgegeven. Indien dit niet het geval blijkt, dan kan, los van de inhoud, mogelijk worden gehandhaafd op het moment dat deze specifieke types niet-hervulbare drukhouders worden aangetroffen. Ook in landen waar geen verbod geldt. Dit onderzoek doet geen uitspraak over of de toename aan wegwerpverpakkingen onveilig(er) is voor mens en milieu. De uitkomsten van het onderzoek zijn nog niet bekend. Ik kan daarom nog niet vooruitlopen op eventueel te nemen maatregelen.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre deze wegwerpverpakkingen inderdaad ondeugdelijk zijn en of de leveranciers hiervan aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de schade?
Zie antwoord vraag 13.
Zijn de genoemde wegwerpverpakkingen überhaupt wel toegestaan op de Nederlandse en Europese markt, ongeacht hun inhoud? Zo nee, hoe bent u voornemens met dit gegeven om te gaan?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bekend met het bericht «Zwerfafvalrapers willen UPV lachgascilinders»?3
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u het met D66 eens dat ook binnen het lachgas dossier leidend zou moeten zijn dat de vervuiler betaalt? Hoe beoordeelt het kabinet de aangedragen oplossing in dit artikel om producenten verantwoordelijk te maken voor de lachgasverpakkingen?
Ik ben het er in het algemeen mee eens dat uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) een krachtig instrument is waarmee het streven dat «de vervuiler betaalt» kan worden vorm gegeven. Zoals ook in het artikel waar u naar verwijst wordt aangegeven, kan vanuit de overheid geen statiegeldsysteem of UPV worden opgelegd voor lachgascilinders voor recreatief gebruik. Onder de Opiumwet is het verboden om lachgas voor recreatief gebruik binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen, te produceren, te verkopen en te bezitten. Op illegale producten kan geen statiegeld worden geheven of een UPV worden ingesteld. Deze producten worden immers niet via legale verkoopkanalen aan een gebruiker verkocht. Eventuele Nederlandse producenten en importeurs van lachgas voor recreatief gebruik bevinden zich in het criminele circuit en buiten de radar van de Nederlandse overheid. Zodra deze illegale producenten en importeurs in beeld komen, is beëindiging van de activiteit en een strafrechtelijke vervolging de aangewezen route. Er zijn dus in Nederland geen legale producenten en importeurs van lachgas voor recreatief gebruik waar eisen ten aanzien van een UPV of statiegeldsysteem aan kunnen worden gesteld. Het produceren en importeren is immers een strafbaar feit. De producent van wegwerpcilinders bevindt zich veelal buiten Europa en lachgas voor recreatief gebruik wordt geïmporteerd door partijen in Europese landen die geen verbod kennen. Deze partijen bevinden zich buiten de reikwijdte van de bevoegdheden van de Nederlandse overheid.
De publicatie van De Andere Krant ‘Werkte Bellingcat samen met NCTV voor aanval op MH17-journalisten?’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de publicatie van De Andere Krant «Werkte Bellingcat samen met NCTV voor aanval op MH17-journalisten?»1 En bent u bekend met de publicatie van The Grayzone «FOI raises further questions about Bellingcat coordination with Western intelligence »?2
Ja.
Heeft Bellingcat het artikel – zoals vermeld in het artikel van De Andere Krant – voor publicatie ter inzage gegeven aan de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) of «een andere Nederlandse overheidsinstelling»? Indien dit niet zo is, heeft iemand anders wellicht het artikel aan de NCTV doen toekomen voor publicatie?
Bellingcat heeft het artikel voor publicatie niet ter inzage gegeven aan de NCTV en voor zover mij bekend ook niet aan een andere overheidsinstelling. Het artikel was al op de website van Bellingcat gepubliceerd op het moment dat de NCTV dit deelde met andere ministeries.
Heeft de NCTV of een andere Nederlandse overheidsinstelling opdracht gegeven aan Bellingcat om het artikel te produceren?
Nee.
Heeft de NCTV of een andere Nederlandse overheidsinstelling Bellingcat benaderd met het idee iets te schrijven over Bonanza Media?
Nee.
Heeft de NCTV of een andere Nederlandse overheidsinstelling op enigerlei wijze een bijdrage geleverd aan het artikel, bijvoorbeeld in de vorm van aanlevering van informatie, het schrijfproces of financiering?
Nee.
Heeft NCTV of een andere overheidsorganisatie voor publicatie van het Bellingcat-artikel contact gehad met journalisten? Zo ja, waarom en met welke journalisten?
Nee.
Heeft de NCTV of een andere Nederlandse overheidsinstelling contact met Bellingcat? Indien dit het geval is, wie, binnen de Nederlandse overheid, heeft waarover dan contact met Bellingcat? Werkt de NCTV of een andere Nederlandse overheidsdienst mee aan de totstandkoming van publicaties van Bellingcat?
Voor zover mij bekend is er geen sprake van structureel contact tussen de rijksoverheid en Bellingcat. Vanuit de overheid vinden veelvuldig gesprekken plaats met allerlei maatschappelijke organisaties, bedrijven, media en dergelijke. Dit kan zijn om beleid te toetsen, kennis op te doen of simpelweg een uitwisseling van gedachten. Bellingcat heeft hierin geen andere positie dan andere partijen. De rijksoverheid werkt niet mee aan de inhoudelijke totstandkoming van publicaties van Bellingcat. Eventuele vragen van Bellingcat worden door de rijksoverheid op dezelfde manier in behandeling genomen als vragen van andere media.
Klopt het dat de Nederlandse overheid Bellingcat als een «goed doel» beschouwt? Zo ja, waarom beschouwt de Nederlandse staat Bellingcat als een «goed doel»?
Ik neem aan dat bedoeld wordt of sprake is van een algemeen nut beogende instelling (ANBI). In het ANBI-register op de website van de Belastingdienst is een stichting met de naam Bellingcat opgenomen. Dat betekent dat de desbetreffende stichting de ANBI-status heeft. Een instelling zoals een stichting kan de ANBI-status verkrijgen als de instelling (onder meer) uitsluitend of nagenoeg geheel (ten minste 90%) het algemeen nut beoogt (artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).
Is het correct dat Bellingcat miljoenen euro’s heeft ontvangen van de Nationale Postcodeloterij?
Bellingcat heeft tweemaal een schenking van de Nationale Postcode Loterij ontvangen. In 2019 ontving Bellingcat een bijdrage van 500.000 euro en in 2021 een bijdrage van 1 miljoen euro.
Is er ooit overleg geweest tussen Nederlandse ambtenaren en de organisatie van Postcodeloterij over donaties aan Bellingcat?
Nee, er is geen overleg geweest tussen Nederlandse ambtenaren en de organisatie van de Nationale Postcode Loterij over donaties aan Bellingcat.
Heeft de NCTV de inhoud van het Bellingcat-artikel op feitelijkheid getoetst voordat de NCTV het doorstuurde aan de ministeries? Indien dit het geval is, wat was de conclusie van deze toets? Indien dit niet het geval is, waarom heeft de NCTV een artikel met de ministeries gedeeld dat mogelijk feitelijk onjuist is en «desinformatie» bevat?3
Bij verschijnen van bijvoorbeeld een artikel, rapport of nieuwsitem waarvan verwacht wordt dat het tot vragen van overige media of de Tweede Kamer leidt, is het gebruikelijk dat een woordvoeringslijn wordt voorbereid. Dat was ook het geval bij het artikel van Bellingcat. Of het artikel feitelijk juist is, staat hier los van.
Bent u bekend met het feit dat Bellingcat sinds de oprichting gefinancierd wordt door de National Endowment for Democracy (NED) die op zijn beurt volledig gefinancierd wordt door het Amerikaanse Congres? En bent u bekend met het feit dat oprichter van de NED Allen Weinstein in The Washington Post van 22 september 1991 heeft verklaard: «Veel van wat we vandaag doen, werd 25 jaar geleden nog heimelijk gedaan door de CIA.»? Zijn, wat u betreft, gezien dit alles, contacten tussen de Nederlandse autoriteiten en Bellingcat eigenlijk wel wenselijk?
Gelet op de door u aangehaalde berichtgeving zie ik geen reden te twijfelen aan de wenselijkheid van eventueel contact tussen de Nederlandse autoriteiten en Bellingcat. Dat Bellingcat niet onafhankelijk zou zijn en aan de leiband van overheden zou lopen is niet een feitelijk beeld dat ik herken.
Het artikel ‘Aantal tbs’ers wéér gestegen, maar geen plek in klinieken: krijgen enorme bedragen uitgekeerd.’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Aantal tbs’ers wéér gestegen, maar geen plek in klinieken: krijgen enorme bedragen uitgekeerd»?1
Ja, ik heb hiervan kennis genomen.
Kunt u concreet aangegeven hoe groot het tekort van gekwalificeerd personeel in alle Nederlandse terbeschikkingstelling (tbs)-klinieken is?
Het totale tekort bij tbs-klinieken, die op twee na allemaal particulier zijn, is lastig in beeld te brengen. Hoe groot het tekort aan personeel is wisselt namelijk sterk per kliniek, per periode en per functiegroep. Bovendien hanteren de instellingen verschillende methoden om dit tekort te meten (bijvoorbeeld verschillende peilmomenten of verschillende functiegroepen). Wel is de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) met alle instellingen in gesprek over de tekorten, hoe zij aan de slag zijn om deze tekorten op te vullen en wat de consequenties van deze tekorten zijn.
Bij krapte van personeel kunnen er aangepaste programma’s gedraaid worden waarbij tbs-gestelden bijvoorbeeld langer worden ingesloten. Ook kan in het uiterste geval een afdeling gesloten worden. Door dergelijke maatregelen blijft er voldoende personeel beschikbaar om op een veilige manier begeleiding en zorg aan te bieden en zo de veiligheid in de kliniek te waarborgen. Op dit moment is daar gelukkig geen sprake van.
Personeelskrapte is geen exclusief probleem voor de tbs-sector, maar een breder maatschappelijk fenomeen, waar de gehele zorg mee kampt. We zien bovendien dat de doelgroep in de forensische zorg complexer wordt en dat het aantal tbs-gestelden sterk toeneemt. Dat maakt de zoektocht naar ervaren en gekwalificeerd personeel ingewikkeld. Ik verwacht daarom niet dat de personeelskrapte in de tbs-sector op korte termijn is opgelost.
Kunt u concreet aangeven hoeveel tbs-veroordeelden er de afgelopen jaren buiten de termijn van plaatsing in een tbs-kliniek zijn gevallen?
De termijn begint op de dag dat iemand in een tbs-kliniek geplaatst moet worden om aan de tbs-maatregel te beginnen. Tijdens die wachttijd verblijven veroordeelden tot tbs-dwang in het gevangeniswezen. Na vier maanden wachten in het gevangeniswezen (>120 dagen) heeft een tbs-passant recht op een vergoeding.
Onderstaande tabel toont het aantal tbs-gestelden dat langer dan vier maanden (120 dagen) op definitieve plaatsing in een tbs-kliniek heeft moeten wachten na aanvang van de termijn (artikel 6.3 eerste lid Wet forensische zorg).
48
49
62
127
124
Bron: Monitoring Informatiesysteem Terbeschikking Stelling (MITS)
Uit de tabel is op te maken dat van alle tbs-gestelden die in 2019 definitief in een tbs-kliniek zijn geplaatst, 48 daar langer dan 120 dagen op hebben moeten wachten. In 2023 is dat aantal 124. Van de personen die op 31-12-2023 nog binnen het gevangeniswezen als tbs-passant waren ingesloten (in totaal 151), waren er 89 die op dat moment langer dan 120 dagen wachtten op plaatsing in een tbs-kliniek.
Kunt u concreet aangeven hoeveel tbs-veroordeelden er de afgelopen jaren geld van de overheid hebben ontvangen?
In onderstaande tabel is weergegeven welke bedragen in totaal aan hoeveel individuele personen zijn uitgekeerd aan schadevergoedingen voor niet tijdige plaatsing in een tbs-kliniek. Ook het gemiddelde bedrag per persoon en het hoogste bedrag per betaling zijn in de tabel opgenomen.
24
64
501
€ 25.150,–
€ 100.300,–
€ 81.475,–
€ 1.048,–
€ 1.567,–
€ 1.630,–
€ 4.725,–
€ 6.900,–
€ 6.050,–
De aantallen unieke personen in deze tabel wijken af van het aantal uit de tabel bij vraag drie. Dat komt doordat het uitkeren van de vergoeding in een ander jaar kan vallen dan het jaar waarin iemand als tbs-passant met recht op een vergoeding wordt geteld. Daar zijn verschillende redenen voor. Zo kan sprake zijn van een lange totale wachttijd of een late aanvraag door de tbs-gestelde. Ook kost het beoordelen van de aanvraag de nodige tijd. Tot slot vragen niet alle tbs-gestelden de vergoeding aan.
De werkwijze is als volgt. Een tbs-gestelde moet de vergoeding zelf aanvragen. Dat kan na definitieve plaatsing in een tbs-kliniek. Pas dan is de totale wachttijd namelijk bekend en kan de hoogte van de schadevergoeding vastgesteld worden. DJI beoordeelt vervolgens de aanvraag.
Hoeveel kosten zijn er de afgelopen jaren gemaakt door de overheid, omdat tbs-veroordeelden niet in een tbs-kliniek geplaats konden worden, waardoor zij noodgedwongen in een gevangenis zijn geplaatst?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre vindt u het uit te leggen aan de samenleving, en in het bijzonder slachtoffers, dat veroordeelde tbs’ers geld van de staat uitgekeerd krijgen?
Uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vloeit voort dat enige wachttijd voordat een tbs-gestelde in een tbs-kliniek geplaatst wordt acceptabel is, vanuit het oogpunt van een doelmatige besteding van publieke middelen.2 Het Europees Hof heeft ook gesteld dat deze wachttijd niet te lang mag zijn. Een andere opvatting zou volgens het Europees Hof een serieuze uitholling zijn van het recht op vrijheid (artikel 5, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens).
De Hoge Raad heeft, met inachtneming van dit arrest van het Europees Hof, bij arrest van 21 december 2007 geoordeeld dat «een termijn van drie maanden die nog met enkele weken tot in totaal vier maanden mag worden verlengd» toelaatbaar is. Deze norm is later in de wet verankerd in artikel 6.3 Wet forensische zorg. Daarin is vastgelegd dat plaatsing van een tbs-gestelde in een instelling binnen een termijn van vier maanden na aanvang van de termijn van de tbs moet geschieden. Indien dat niet lukt kan de tbs-gestelde aanspraak maken op een passantenvergoeding. De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming stelt de hoogte van de vergoeding vast.3
In hoeverre bestaat er het risico dat veroordeelde tbs’ers psychisch nog verder achteruitgaan, wanneer zij niet tijdig in een tbs-kliniek worden behandeld omdat zij voor onbepaalde tijd in een reguliere gevangenis worden geplaatst?
Gedetineerden, waaronder tbs-passanten, kunnen in penitentiaire inrichtingen psychiatrische zorg krijgen. Indien nodig, worden zij op speciale afdelingen geplaatst. De meest intensieve psychiatrische zorg in het gevangeniswezen wordt geleverd in de Penitentiair Psychiatrische Centra (PPC’s), waarvan er vier zijn in Nederland. Ongeveer twee derde van de tbs-passanten verblijft hier. De behandeling van (afgestrafte) gedetineerden in een PPC is erop gericht om hen te stabiliseren en om het recidiverisico te verlagen. De zorg die in de PPC’s geleverd wordt moet voldoen aan het Kwaliteitskader Forensische Zorg. De tbs-behandeling zelf, inclusief verloven wanneer dat verantwoord is, start pas in de tbs-kliniek.
Er bestaat te weinig wetenschappelijk inzicht in het effect van een (langdurige) gevangenisstraf op de behandeling van een tbs-gestelde. Ik heb daarom het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) gevraagd hier een onderzoek naar uit te voeren.4
Kunt u aangeven in hoeverre de behandeling van een tbs’er bemoeilijkt wordt wanneer een tbs-veroordeelde noodgedwongen in een reguliere gevangenis wordt geplaatst?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u concreet aangeven of tbs-veroordeelden die in een reguliere gevangenis zijn geplaatst voor incidenten en overlast hebben gezorgd binnen de gevangenismuren?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over incidenten en overlast specifiek door tbs-veroordeelden die in het gevangeniswezen verblijven.
Hoe vindt u het uit te leggen dat u in een Kamerbrief2 aangeeft dat de tekorten mogelijk nog groter worden de komende jaren, waardoor er mogelijk nog meer tbs’ers in reguliere gevangenissen worden geplaatst, waardoor de overheid mogelijk nog meer geld moet uitkeren aan veroordeelde tbs’ers?
De huidige situatie is onwenselijk en daarom zijn mijn inspanningen er op gericht om zo goed mogelijk om te gaan met de capaciteitsdruk op het hoogste beveiligingsniveau. Daarbij wil ik uw Kamer een realistisch beeld geven van de resultaten die ik haalbaar acht. Het is een feit dat een snellere uitbreiding van plaatsen in de huidige omstandigheden niet mogelijk is.
Kunt u aangeven, wellicht in samenspraak met de Raad voor de Rechtspraak, of rechters vanwege overvolle tbs-klinieken minder vaak een tbs-veroordeling opleggen?
De Raad voor de Rechtspraak laat desgevraagd weten dat rechters in een concrete zaak een straf en/of maatregel opleggen die passend is en zich daarbij niet laten leiden door capaciteitsproblematiek. Het niet opleggen van tbs – met als reden de overvolle tbs-klinieken – terwijl dat in een concrete zaak wel passend is, is dan ook niet aan de orde.
Kunt u aangeven in hoeverre u, gezien het feit dat u op eerdere Kamervragen3 heeft aangegeven dat misdadigers die tot maximaal een jaar cel zijn veroordeeld vanwege capaciteitsgebrek in gevangenissen mogelijk geen gevangenisstraf hoeven uit te zitten, het eens bent met de stelling dat de onwenselijke situatie van het tekort aan tbs-plaatsen druk legt op de gevangenissen, waardoor veroordeelde misdadigers tot een jaar cel, mogelijk hun celstraf niet uit hoeven te zitten?
Het klopt dat er een extra beroep op het gevangeniswezen gedaan wordt doordat de tbs-capaciteit ontoereikend is. De druk op het gevangeniswezen kent echter meerdere oorzaken, waarvan de belangrijkste de personeelskrapte is. Verder heeft DJI te maken met renovaties van vastgoed, waardoor capaciteit tijdelijk niet beschikbaar is.7 Ook zonder tbs-passanten is er druk op het gevangeniswezen en zijn maatregelen noodzakelijk.
Hoe is het mogelijk dat in een ontwikkeld land als Nederland, geen capaciteit is om veroordeelde criminelen en tbs’ers op te sluiten op de plek waar de rechter dat nodig acht?
In de voortgangsbrief forensische zorg die ik 31 januari 2023 aan uw Kamer heb verzonden ben ik ingegaan op de oorzaken van de capaciteitsdruk in de tbs.8 Zo is er sprake van een stijgende instroom, een stokkende door- en uitstroom, een verdichting van de zwaardere populatie en zijn er knelpunten bij uitbreidingen. In het algemeen stel ik vast dat de behoefte aan tbs-zorg door de jaren heen fluctueert en het momenteel niet lukt om de capaciteit in hetzelfde tempo mee te laten ontwikkelen. Het is dus zaak dat we het stelsel versterken om op de lange termijn beter met een fluctuerende behoefte om te kunnen gaan. In mijn laatste voortgangsbrief geef ik aan op welke manier ik daar aan werk.9 De belangrijkste maatregelen voor de lange termijn die ik verken zijn het meer financieren van forensisch psychiatrische centra (FPC) op basis van beschikbaarheid en het maken van een garantieregeling voor FPC’s. Met deze maatregelen wil ik belemmeringen voor capaciteitsuitbreidingen verminderen.
Voor wat betreft het gevangeniswezen is de voornaamste oorzaak van het capaciteitskort van personele aard: DJI kampt met een groot aantal vacatures. Ook heeft DJI te maken met renovaties van vastgoed en worden ook andere doelgroepen in detentie geplaatst. Naast de tbs-passanten gaat het om jongvolwassenen in voorlopige hechtenis waarbij de officier van justitie toepassing van het adolescentenstrafrecht wil eisen. In beginsel ondergaat een persoon die door de rechter is veroordeeld tot een gevangenisstraf altijd daadwerkelijk detentie.10