Uitbuiting door toeleveranciers van C&A en H&M |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Bruno Braakhuis (GL), Sjoera Dikkers (PvdA), Joël Voordewind (CU), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Kent u de artikelen, «Indiase textielarbeidsters uitgebuit voor C&A en H&M»?, «Gevangen tussen fabrieksmuren voor bruidsschat»? en «Betaalde inspecteur is niet te kritisch»?1
Ja.
Deelt u de mening van de Speciale Vertegenwoordiger van de Verenigde Naties voor Mensenrechten en het Bedrijfsleven John Ruggie2, dat bedrijven eerst maximaal hun invloed moeten aanwenden om de schending van mensenrechten bij een leverancier ongedaan te maken alvorens de relatie te verbreken?
Wij kunnen ons goed vinden in de visie van de Speciale Vertegenwoordiger dat bedrijven verantwoordelijkheden hebben om mensenrechten te eerbiedigen. Als bedrijven betrokken raken bij een mensenrechtenschending in een zakelijke relatie, dan zou een bedrijf moeten bezien hoe het vanuit de relatie invloed kan uitoefenen om de schending te beëindigen en de schade te herstellen. Beëindiging van de relatie -waartoe overigens geen verplichting bestaat- kan aan de orde zijn als een verbetertraject niet heeft gebaat. Het is aan het bedrijf deze inschatting te maken.
Welke conclusies verbindt u aan berichten dat het bedrijf KPR Mills is gecertificeerd door Social Accountability 8 000, maar dat de grootscheepse schending van arbeidsrechten bij dit bedrijf blijkbaar gewoon door gaat? Zou een kritischer toetsing van dit door «inspecties» gewenst zijn? Zo ja, welke gevolgen zou dit kunnen hebben voor het Nederlandse beleid op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Het certificaat SA8000 wordt uitgegeven onder de vlag van het multistakeholder initiatief Social Accountability International (SAI). SAI heeft ervoor gekozen om te werken met de private Social Accountability Accreditation Service (SAAS), die onder meer Social Accountability 8 000 accrediteert. Certificaten uitgegeven door organisaties in de private sector, zoals het certificaat SA8000, zijn bedoeld om afnemers te informeren over relevante aspecten van de bedrijfsvoering van de leverancier. De acceptatie van deze certificaten onder het toezicht van SAAS vloeit voort uit een acceptatie van dit systeem door de belanghebbende partijen en derhalve ook uit een zelfreinigend vermogen binnen dat systeem. Dit betekent dat de bij SAI aangesloten stakeholders en belanghebbende partijen het SAAS aan kunnen spreken op zaken die de SA8000 accreditatie betreffen. Wij zien hierbij geen rol voor de overheid.
Bent u bereid met C&A en H&M in gesprek te gaan over hun verantwoordelijkheid om zich maximaal in te zetten voor verbetering van de situatie bij KPR Mills, wat bovendien in lijn is met de door de bedrijven zelf opgestelde gedragscodes?
Zoals bekend hecht de Nederlandse regering sterk aan de naleving door Nederlandse bedrijven in het buitenland van de normen zoals vastgelegd in de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. De nieuwsberichten vormden aanleiding om in gesprek te gaan met de genoemde bedrijven C&A en H&M. Uit gesprekken met deze bedrijven is ons gebleken dat zij zich inzetten om goede arbeidsomstandigheden bij hun Indiase toeleveranciers te bewerkstelligen. Hierbij betrekken zij een brede groep belanghebbenden, waaronder lokale NGO’s en brancheorganisaties en de Indiase overheid.
C&A heeft aangegeven, in tegenstelling tot de indruk die in het genoemde artikel wordt gewekt, geen contractuele relatie met KPR Mills te hebben. Tot 2007 heeft C&A wel met KPR Mills samengewerkt, maar volgens C&A is deze relatie verbroken toen bleek dat KPR Mills onvoldoende medewerking wilde geven aan gezamenlijke verbetertrajecten van de arbeidsomstandigheden. Medio 2010 ontving C&A het verzoek van een Duitse tussenpersoon om het Indiase bedrijf Quantum Knits toe te voegen aan hun lijst van leveranciers. Bij nader onderzoek door C&A bleek Quantum Knits een dochter te zijn van KPR Mills. Daarop heeft C&A de tussenpersoon laten weten samenwerking met Quantum Knits niet goed te keuren. De tussenpersoon had echter alvast een technisch evaluatieproces in gang gezet en zogeheten «colour and size samples» aangevraagd. Deze monsters zijn geproduceerd in KPR Mills en de Volkskrant journalist heeft waarschijnlijk een voorbeeld hiervan gezien tijdens haar bezoek aan KPR Mills. Er is volgens C&A echter geen sprake geweest van een opdracht of order.
H&M heeft aangegeven in het verleden negatieve ervaringen met KPR Mills te hebben gehad en heeft naar aanleiding daarvan geen zakelijke relatie. Echter, medio 2010 heeft Quantum Knits, dochterbedrijf van KPR Mills, H&M benaderd en daarbij aangegeven te kunnen voldoen aan de gedragscode van H&M. Na controle bleek er volgens H&M geen reden te zijn om niet samen te werken met Quantum Knits en is een eerste testorder geplaatst. De artikelen over de slechte arbeidsomstandigheden in KPR Mills waren voor H&M een belangrijk signaal om een diepgaander onderzoek uit te voeren naar de mate waarin Quantum knits, als dochter van KPR Mills, zich aan de H&M gedragscode houdt en aan te dringen bij KPR Mills op gezamenlijke verbetertrajecten. H&M stuurde volgens eigen zeggen hierbij aan op breed gedragen initiatieven in dialoog met het management van KPR Mills, de werkneemsters en lokale NGOs. Het management van KPR Mills bleek echter niet bereid om voldoende informatie te delen en samen te werken, waardoor de vertrouwensrelatie tussen beide dermate werd aangetast dat beide kanten zich genoodzaakt zagen om de relatie op te zeggen.
Gegeven de relatie tussen KPR Mills en beide bedrijven en de gerapporteerde inspanningen, hebben laatstgenoemden naar onze mening met de nodige inzet getracht hun invloed bij de leverancier aan te wenden om de situatie te verbeteren. Daarnaast werken beide bedrijven aan verbeteringen in de arbeidsomstandigheden in de textielsector in zuid India. Voorbeelden hiervan zijn de structurele samenwerking van C&A met Terre des Hommes, de actieve rol van H&M in de Brands Ethical Working Group gericht op dialoog en acties om arbeidsomstandigheden te verbeteren, verschillende trainingprojecten en overleg met de Apparel Export Promotion Council over arbeidsomstandigheden in de Indiase textielindustrie.
Geeft de Nederlandse overheid steun of verleent zij diensten aan C&A en H&M? Zo ja, bent u bereid om toe te zien op de inzet om de situatie bij de leveranciers te verbeteren?
De overheid geeft geen subsidies en verleent geen diensten aan C&A en H&M op basis waarvan zij in de positie is om toe te zien op het MVO -beleid van genoemde bedrijven.
Wordt de door uw kabinet aan de Kamer toegezegde lijst van risicoproducten en risicolanden al in de praktijk toegepast? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke ervaringen zijn hiermee opgedaan?
Bij vergelijking van het rapport van het Amerikaanse International Labour Affairs Bureau (ILAB) met invoerstatistieken van het CBS is gebleken dat het rapport niet simpelweg kan worden gelezen als een lijst van landen en producten waarin de kans op kinder- of dwangarbeid relatief groot is. Het brengt internationale documenten over kinderarbeid en dwangarbeid bijeen, ingedeeld naar landen en sectoren.
Dit neemt niet weg dat het product/land -overzicht van het rapport, vooral in samenhang met een andere jaarlijks ILAB-rapport, de zogenaamde «Findings on the Worst Forms of Child Labour» 3, wel nuttig kan zijn vanwege de uitgebreide referenties daarin, onder meer naar programma's van lokale overheden en NGO’s voor aanpak van kinderarbeid waar bedrijven bij kunnen aansluiten. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met de zeer brede indeling in de land- en productcategorieën die niet vergelijkbaar is met de veel productspecifiekere indeling van de CBS statistieken. Zoals ook de opstellers van het Amerikaanse rapport aangeven, is het door incompleetheid van gerapporteerde informatie lastig om het relatieve risico op kinderarbeid in de categorieën vast te stellen4. Over gebruik van het ILAB rapport geeft de U.S. Secretary of Labour in haar voorwoord het volgende aan: «It is my strong hope that consumers, firms, governments, labor unions and other stakeholders will use this information to translate their economic power into a force for good that ultimately will eliminate exploitive child labor and forced labor.»5Vanwege de omvang van de investeringen in het Amerikaanse onderzoek en de toepasbaarheid van het rapport voor de Nederlandse context ligt het niet in de bedoeling om als Nederlandse overheid een vergelijkbare uitgebreide databank te onderhouden. Nederland pleit evenwel voor het opzetten van een centrale informatiebron voor kinderarbeid door de Europese Commissie die relevant en bruikbaar is voor Europese bedrijven, in goede samenwerking met het Amerikaanse ILAB. In de conclusies van de Europese Raad van 14 juli 2010 is hierover een eerste aanzet opgenomen6.
Het rapport van het Amerikaanse International Labour Affairs Bureau (ILAB) met landenprofielen en een uitgebreide literatuurbeschrijving is beschikbaar gesteld via de internetsite van de Rijksoverheid, het Agentschap NL in aansluiting op de bestaande landentoolkits MVO7 en via de OESO Richtlijnen navigator site8. De Nederlandse ambassades en consulaten-generaal zijn gewezen op de gebruikswaarde van het Amerikaanse rapport als informatiebron over de situatie ten aanzien van kinderarbeid in het betreffende land.
Ziet u mogelijkheden om deze lijst aan te vullen met de kledingindustriesector? Ziet u mogelijkheden om de risicolijst in de nabije toekomst aan te vullen met alle fundamentele arbeidsrechten, naast uitsluiting van kinderarbeid?
De kledingindustriesector komt al voor op de lijst van het Amerikaanse International Labour Affairs Bureau. De Amerikaanse wetgeving waaronder ILAB deze twee rapporten publiceert, betreft uitsluitend kinderarbeid en gedwongen arbeid. De International Labour Organisation vormt hiernaast de aangewezen internationale informatiebron voor de naleving van alle fundamentele arbeidsrechten.
Bent u bereid met de Nederlandse kledingbranche in gesprek te gaan over hun verantwoordelijkheid voor het naleven van mensen- en arbeidsrechten in «risicolanden» als India, Bangladesh en China?
De Nederlandse overheid spreekt regelmatig met de brancheorganisaties uit de textielsector over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in de internationale keten. De sector geeft aan zich bewust te zijn van zijn verantwoordelijkheden en beseft het belang van transparantie en de noodzaak om waar mogelijk bij te dragen aan verbeteringen in de arbeidsomstandigheden bij de toeleveranciers. Tegelijkertijd geeft de sector aan dat de specifieke invulling van deze verantwoordelijkheid een continu verbeterproces is en dat garanties op het zich niet voordoen van onvolkomenheden in de keten niet kunnen worden gegeven. De brancheorganisaties hebben aangegeven graag het reguliere contact met de overheid hierover voort te zetten en waar mogelijk samen te werken. Wij zijn bereid hierop in te gaan.
In dit kader vinden wij het raamwerk van de Speciale Vertegenwoordiger van de Verenigde Naties voor Mensenrechten en het Bedrijfsleven (John Ruggie) een goede referentie voor internationaal opererende bedrijven. Hij stelt dat bedrijven een verantwoordelijkheid hebben om de mensenrechten te respecteren en de risico’s in de handelsketen te onderzoeken en het bedrijfsproces zo in te richten dat deze risico’s verminderen. In dit licht heeft John Ruggie in zijn rapport van augustus 2010 aangegeven dat bedrijven meer invloed in de handelsketen hebben, indien zij samen met andere bedrijven invloed op de toeleverancier proberen uit te oefenen. Dit is een optie die de textielsector verder kan exploreren.
Bent u van mening dat bedrijven die in landen opereren waar het risico op schending van mensen- en arbeidsrechten groot is, zouden moeten rapporteren over hoe zij het mogelijk schenden van mensenrechten vermijden en bestrijden?
In het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen verwachten wij van bedrijven dat zij transparant zijn over de wijze waarop zij de schending van mensen- en arbeidsrechten zoveel mogelijk voorkomen.
Zijn de regelmatig verschijnende rapporten over schending van arbeidsrechten in India met betrokkenheid van Nederlandse bedrijven voor de regering een reden deze ook in het kader van het Nederlandse MVO-diplomatie met India te bespreken en zo mogelijk samen aan oplossingen te werken?
Maatschappelijk verantwoord ondernemen is een belangrijk aandachtpunt in de economische samenwerking met India en van de ambassade in New Delhi. Zo initieert de ambassade bijeenkomsten voor Nederlandse en Indiase bedrijven, werkgevers- en werknemersorganisaties en lokale maatschappelijke organisaties en stimuleert de ambassade het bedrijfsleven om zelfstandig het thema MVO op te pakken. Tijdens economische missies wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan MVO, onder meer tijdens informatiebijeenkomsten en door het laten zien van goede voorbeelden van bedrijven.
Met het Indiase ministerie van Corporate Affairs wordt gewerkt aan een intentieverklaring voor samenwerking op het gebied van «Corporate Governance en Corporate Social Responsibility». Deze MVO-samenwerking zal zich richten op het ondersteunen van bedrijven om hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen binnen de zakelijke relaties tussen India en Nederland door middel van uitwisseling van expertise en ervaringen. De manier waarop MVO gerelateerde zaken kunnen worden opgepakt binnen deze samenwerking zal afhangen van de verschillende betrokkenen, zoals het Nederlandse en Indiase bedrijfsleven, de Indiase overheid en maatschappelijke organisaties.
Kinderbijslag ten behoeve van ontwikkelingswerkers |
|
Joël Voordewind (CU), Cynthia Ortega-Martijn (CU), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over kinderbijslag ten behoeve van ontwikkelingswerkers?1
Ja.
Hoe verhoudt zich deze uitspraak tot het expliciet benoemen van personen die werkzaam zijn in het algemeen belang in het Besluit Export Uitkeringen en het Besluit afwijkende regels beperking export uitkeringen? Welk doel heeft het benoemen van deze categorie personen als werkers in het algemeen belang in de genoemde besluiten?
Deze vragen gaan over de relatie tussen de betreffende uitspraak van de Centrale Raad van beroep en de regels die gaan over de export van uitkeringen, en de uitzondering die daarin is gemaakt voor werkers in het algemeen belang, waaronder ook ontwikkelingswerkers worden verstaan (onder andere geregeld in artikel 7b AKW).
De betreffende uitspraak van de Centrale Raad van Beroep gaat over personen die als ontwikkelingswerker in het buitenland werkzaam waren. In de uitspraak is vastgesteld dat betrokken personen niet beschouwd kunnen worden als verzekerden. Omdat zij niet verzekerd zijn, hebben zij geen recht op kinderbijslag.
Artikel 7b AKW gaat over de export van de kinderbijslag. Het artikel regelt dat een verzekerde die buiten Nederland woont, alleen recht op kinderbijslag heeft als hij in een land woont waarmee een zogenaamd handhavingsverdrag is gesloten. Het vierde lid van dit artikel biedt de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur te regelen dat een bepaalde groep verzekerden bij uitzondering toch recht op kinderbijslag heeft. Het gaat dan om een groep verzekerden die wonen in een land waarmee geen handhavingsverdrag is gesloten, een zogenaamd niet-verdragsland. Deze algemene maatregel van bestuur heet het Besluit Afwijkende regels beperking export uitkeringen. Op grond van dit Besluit hebben onder andere verzekerden die wonen in een niet-verdragsland en die werkzaamheden verrichten in het algemeen belang, toch recht op kinderbijslag.
Het Besluit regelt wat verstaan moet worden onder personen die werkzaamheden verrichten in het algemeen belang. Hiermee worden bijvoorbeeld bedoeld personen in dienst van de Nederlandse overheid en personen die werkzaamheden verrichten voor een organisatie in het kader van ontwikkelingssamenwerking. Het Besluit ziet niet alleen op de AKW maar ook op andere sociale verzekeringen zoals de AOW en de Anw.
Artikel 7b van de AKW en het Besluit Afwijkende regels beperking export uitkeringen hebben alleen betrekking op verzekerden. Deze regels hebben dus geen betrekking op de personen waarop de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep doelt. Deze personen zijn immers niet verzekerd. Deze personen kunnen zich dus ook niet beroepen op artikel 7b of het Besluit. Voor de groep ontwikkelingswerkers die niet verzekerd zijn, heeft artikel 7b AKW dus geen functie.
Deze leden vragen vervolgens naar het doel van het benoemen van de categorie personen als werkers in het algemeen belang in het Besluit export uitkeringen (bedoeld zal worden de Wet Beu – beperking export uitkeringen) en het Besluit afwijkende regels beperking export uitkeringen.
Het noemen van deze categorie werknemers heeft tot doel dat verzekerden of uitkeringsgerechtigden in landen waarvoor geen verdrag tussen het betrokken land en de Nederlandse overheid is getroffen, toch aanspraak kunnen maken op de sociale verzekeringen. Wat betreft de AKW betekent dit dat sommige werkers in het algemeen belang wel kinderbijslag krijgen in een niet-verdragsland en andere werkers in het algemeen belang niet. Werkers in het algemeen belang die in dienst van de Nederlandse overheid zijn, zijn verzekerd voor de AKW en kunnen dus op grond van het Besluit wel kinderbijslag krijgen in een niet-verdragsland. Een andere groep werkers in het algemeen belang, zoals de personen die hier aan de orde zijn, personen die werkzaamheden verrichten voor een organisatie in het kader van ontwikkelingssamenwerking, zijn niet verzekerd en kunnen dus geen rechten ontlenen aan dit Besluit. Mogelijk wordt die indruk wel gewekt omdat deze categorie expliciet genoemd wordt in artikel 1 van het Besluit. De verklaring dat zij genoemd worden in het Besluit is dat dit relevant is voor andere sociale verzekeringen.
Welke functie heeft artikel 7b, lid 4, sub a, van de Algemene Kinderbijslagwet in relatie tot de positie van de ontwikkelingswerker die werkzaam is bij een door de overheid erkende ontwikkelingsorganisatie, mede in het licht van de eerdergenoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van de lange procedures van soms een jaar die Nederlandse ontwikkelingswerkers bij definitieve terugkeer moeten doorlopen om aanspraak te kunnen maken op het sociaal stelsel?
Ervan uitgaande dat met de procedure bedoeld wordt de aanvraag voor kinderbijslag bij terugkeer naar Nederland, dan past de SVB de termijnen toe als genoemd in de Algemene Wet Bestuursrecht. Dit betekent dat zo spoedig mogelijk een beslissing wordt genomen, binnen een termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag.
Dit sluit niet uit dat een beoordeling in sommige gevallen langer kan duren. Dit speelt met name als onderzocht moet worden of sprake is van verzekering voor de volksverzekeringen op basis van ingezetenschap. Soms is het, als iemand naar Nederland terugkeert, niet duidelijk of deze persoon ook weer in Nederland komt wonen of dat sprake is van een tijdelijk verblijf. In deze gevallen moet aan de hand van de objectieve feiten en omstandigheden in het individuele geval worden onderzocht of en vanaf welk moment er sprake is van ingezetenschap in Nederland. Dit vereist een gedegen onderzoek. Indien het onderzoek langer duurt dan de hierboven genoemde acht weken, brengt de SVB de aanvrager hiervan op de hoogte en meldt ook de termijn waarbinnen hij of zij alsnog een beslissing kan verwachten. Vertragingen kunnen zich voordoen als er bijvoorbeeld buitenlandse documenten moeten worden opgevraagd.
Indien wordt vastgesteld dat er recht op kinderbijslag is, wordt deze alsnog, met terugwerkende kracht toegekend en uitgekeerd tot aan de datum waarop de betrokken persoon weer als woonachtig in Nederland kan worden beschouwd. Een langere termijn is dus niet nadelig.
Deelt u de mening dat deze personen deze omslachtige procedure bespaard moet blijven, omdat zij overduidelijk hun wortels in Nederland hebben, aantoonbaar werkzaam zijn in het algemeen belang en daarom in het buitenland verbleven? Zo ja, bent u bereid de procedure bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) voor werkers in het algemeen belang te vereenvoudigen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is geen sprake van een omslachtige procedure. Wel is het zo dat de persoon bij terugkeer naar Nederland zelf opnieuw kinderbijslag moet aanvragen. Pas vanaf dat moment kan worden onderzocht of er recht bestaat. De procedure kan wel enige tijd vergen en dit kan leiden tot verlenging van de wettelijke termijn. De mogelijke nadelen voor de aanvrager die samenhangen met het verlengen van de termijn worden in de praktijk beperkt door het toekennen van de kinderbijslag met terugwerkende kracht. De procedure is voor personen die werkzaam zijn geweest in het algemeen belang niet anders dan voor personen die om andere redenen in het buitenland waren. Er is geen aanleiding om hier wijziging in aan te brengen.
De problemen rond oliewinning in Nigeria waarbij Shell betrokken is |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Cynthia Ortega-Martijn (CU), Bruno Braakhuis (GL), Sjoera Dikkers (PvdA), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA), Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het tv-programma Zembla over Shell in Nigeria?1
De uitzending van Zembla illustreert nog eens de ernst en de complexiteit van de problematiek in de Nigerdelta in Nigeria, waar milieuverontreiniging, armoede, onveiligheid, gebrekkig bestuur en corruptie nauw verweven zijn. De Nederlandse regering is bezorgd over de effecten hiervan op de mensenrechtensituatie van de bevolking in de Nigerdelta. Daarnaast toont het programma aan dat een duurzame oplossing van de problemen in het gebied een inspanning zal eisen van alle betrokkenen, waaronder de Nigeriaanse overheid, oliemaatschappijen alsmede de in het gebied actieve lokale groeperingen.
Acht u het, mede gezien het eerdere rapport van Amnesty International over Shell in de Niger Delta2 en uw reactie daarop3, zaak om als Nederlandse overheid uw inspanningen om deze situatie te helpen verbeteren, te intensiveren? Zo ja, wat moet er dan gebeuren en hoe gaat u dat bereiken? Zo nee, waarom niet?
Nederland draagt op verschillende manieren bij aan een oplossing voor de problemen in het gebied. Zo ondersteunt Nederland het «Extractive Industries Transparency Initiative» (EITI), dat zich richt op transparantie in geldstromen die voortkomen uit grondstoffenwinning. Het EITI is inmiddels in Nigeria wettelijk verankerd en zorgt voor jaarlijkse audits van de afdrachten en inkomsten die uit olie- en gasproductie voortkomen. Tevens draagt Nederland middels zijn mensenrechtenfonds (MRF) met een bijdrage van 1,5 miljoen eurobij aan de verbetering van mensenrechten en leefomgeving, en aan de versterking van de rechtspositie van lokale gemeenschappen ten opzichte van de overheid en de internationale oliemaatschappijen in de Nigerdelta.
Voorts neemt Nederland in Abuja deel aan het donoroverleg onder leiding van UNDP inzake het opstarten van een post-amnestie programma voor ex-Nigerdelta-militanten die hun wapens hebben ingeleverd.
Daarnaast stelt Nederland regelmatig de problematiek in de regio, waaronder met name de milieu- en mensenrechtenaspecten, aan de orde in contacten met de Nigeriaanse overheid. Ook voert de regering een dialoog met oliemaatschappij Shell, waarbij de milieuvervuiling in de Nigerdelta nadrukkelijk op de agenda staat. Tot slot vraagt Nederland ook in EU-verband regelmatig aandacht voor de situatie in de Nigerdelta. Waar nodig zullen deze inspanningen verder worden geïntensiveerd.
Bent u bereid contact op te nemen met de heer Cowing, hoofd Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) in Ogoniland, om met hem de kwestie te bespreken en de Kamer te laten weten waartoe dit heeft geleid?
Ja. Zie ook antwoord op vraag 4.
In welke mate schat u in dat de betrokkenheid van een Nederlands bedrijf dat op deze wijze door de VN wordt veroordeeld, schade oplevert aan de internationale positie van Nederland?
Van enige veroordeling van een Nederlands bedrijf door de VN is momenteel geen sprake. De uitkomsten van het lopende UNEP-onderzoek naar de milieu-effecten van oliewinning in de regio zullen naar verwachting begin 2011 aan de Nigeriaanse regering, als opdrachtgever van het onderzoek, worden aangeboden. De Nederlandse regering wacht eerst de uitkomsten van het lopende UNEP-onderzoek af, alvorens hieraan verdere conclusies te verbinden.
De gebrekkige werking van de toerismebepaling in de Winkeltijdenwet |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Toeristloze winkel mag toch elke zondag open» en de hierin genoemde gerechtelijke uitspraak?1
Ja.
Vindt u dat er inderdaad sprake is van een gebrekkige werking van de toerisme bepaling in de huidige Winkeltijdenwet?
Ik ben van mening dat gemeenten een zorgvuldige en bewuste afweging moeten maken ten aanzien van de winkelopening op zondag. Om de gemeenten hierbij meer houvast te bieden, heb ik bovengenoemd wetsvoorstel tot wijziging van de Winkeltijdenwet ingediend. Dit wetsvoorstel wordt momenteel behandeld in de Eerste Kamer.
Deelt u de mening dat de in de Tweede Kamer aangenomen Wijziging van de Winkeltijdenwet voldoende garanties moet bieden om er voor te zorgen dat winkels buiten toeristische gebieden op zondag gesloten blijven?
Het wetsvoorstel dient ertoe gemeenten meer houvast te bieden bij besluiten over de toepassing van de toerismebepaling. Er wordt beoogd dat bij besluiten over de toepassing van de toerismebepaling, naast economische belangen, ook andere, meer immateriële belangen uitdrukkelijk in de afweging worden betrokken. Dit moet ertoe leiden dat gemeenten bij besluiten over winkelopening op zondag een evenwichtige afweging van alle daarbij betrokken (materiële én immateriële) belangen maken.
Op grond van het wetsvoorstel moet er sprake zijn van autonoom toerisme van substantiële omvang in de gemeente. Indien een gemeenteraad kan aantonen dat dit het geval is, dan blijft de gemeenteraad ook na inwerkingtreding van het wetsvoorstel tot wijziging van de Winkeltijdenwet bevoegd winkelopening op zondag toe te staan in de gehele gemeente. Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Winkeltijdenweg is gebleken dat er in de Tweede Kamer geen draagvlak is om de wet op dit punt te wijzigen.
Deelt u de mening dat de gerechtelijke uitspraak kan leiden tot een sneeuwbaleffect doordat gemeenten van de nu ontstane jurisprudentie gebruik gaan maken om alle winkels toestemming te geven voor zondagsopening? Kijkend naar de gerechtelijke uitspraak, biedt de invulling van het begrip autonoom toerisme met een substantiële omvang volgens u in de Wijziging van de Winkeltijdenwet dan voldoende waarborg om dit te voorkomen?
Nee, ik verwacht hier geen sneeuwbaleffect van. Rotterdam en Amsterdam kennen, anders dan de meeste andere gemeenten, deelgemeenten. Beide gemeenten hadden de bevoegdheid om al dan niet gebruik te maken van de toerismebepaling aan de deelgemeenten gedelegeerd. De gemeenteraad van beide gemeenten heeft deze bevoegdheid weer naar zich toegetrokken. Het arrest doet geen afbreuk aan de eis dat er sprake moet zijn van autonoom toerisme in de gemeente. Door het wetsvoorstel wordt deze eis ingekaderd door de toevoeging «met substantiële omvang».
Op welke wijze zou u het begrip «autonoom toerisme met een substantiële omvang» hierbij willen definiëren? Vindt u dat dit van toepassing is op de situatie in Rotterdam Alexandrium?
Op grond van de huidige wetgeving dient de gemeenteraad voor een beroep op de toerismebepaling aan te tonen dat sprake is van autonoom toerisme.
Juist omdat gemeenten verschillen en gemeenten zelf het best in staat zijn om te beoordelen of er toerisme is in de gemeente, is er in de Winkeltijdenwet voor gekozen de besluitvorming of er sprake is van autonoom toerisme bij gemeenten neer te leggen. Het is dan ook aan de gemeenteraad van Rotterdam om te bepalen of er sprake is van autonoom toerisme in Rotterdam. In de memorie van toelichting bij de wet is aangegeven dat onder autonoom toerisme moet worden verstaan: toerisme dat losstaat van de winkelopening op zondag.
De eis dat dit autonome toerisme tevens van substantiële omvang moet zijn, is een eis die wordt toegevoegd door het wetsvoorstel tot wijziging van de Winkeltijdenwet. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Winkeltijdenwet is aangegeven dat substantieel een «kwalitatieve drempel» is en een aanvullende voorwaarde voor de uitoefening van deze bevoegdheid ten opzichte van de eisen die daarvoor thans gelden. De gemeenteraad van Rotterdam hoeft nu (nog) niet te voldoen aan dit vereiste.
Is er volgens u naar aanleiding van de rechtspraak sprake van een weeffout in de wet, die moet leiden tot een aanpassing van de wetswijziging of juist tot het afbakenen en invullen van het begrip «autonoom toerisme met een substantiële omvang», waarbij tevens rekening wordt gehouden met de verschillende gebieden binnen gemeenten?
Zoals ik hierboven reeds heb aangegeven is er onvoldoende draagvlak voor aanpassing van de Winkeltijdenwet op dit punt.
Indien blijkt dat de huidige Wijziging van de Winkeltijdenwet onvoldoende waarborg biedt om zondagsopening van winkels in niet-toeristische gebieden te voorkomen, welke aanvullende maatregelen bent u dan bereid om te treffen?
Ik verwacht dat het wetsvoorstel tot wijziging van de Winkeltijden gemeenten voldoende houvast biedt om tot een goede beoordeling te komen.
Wat is de economische impact voor de positie van gemeenten zonder toeristische aantrekkingkracht die grenzen aan gemeenten met toeristische gebieden?
Het is niet eenduidig te zeggen wat de economische impact is op de positie van gemeenten zonder toeristische aantrekkingskracht die grenzen aan gemeenten met toeristische gebieden. Dat hangt van meerdere factoren af. Zo speelt onder meer het bestaande aantal koopzondagen in de verschillende gemeenten een rol. Maakt een gemeente zonder toeristische aantrekkingskracht gebruik van de twaalf koopzondagen of niet? Hetzelfde geldt voor de gemeente met toeristische gebieden, waarbij ook van belang is of deze gemeente gebruik maakt van de toerismebepaling voor het toestaan van meer dan twaalf koopzondagen per jaar of niet.
Daarnaast blijkt uit het rapport van het CPB, dat uitgaat van de situatie na inwerkingtreding van het wetsvoorstel tot wijziging van de Winkeltijdenwet, dat bij gemeenten die geen toeristisch regime hebben de omzet van hun lokale bedrijfsleven er op vooruit kan gaan. Datzelfde geldt voor gemeenten die voldoen aan de criteria van het wetsvoorstel. Daartegenover kunnen er gemeenten zijn die momenteel gebruik maken van de toerismebepaling, maar niet aan de criteria van het wetsvoorstel voldoen. Van deze gemeenten daalt de omzet.
De economische impact is hierdoor niet in het algemeen te duiden, kan van geval tot geval verschillen en kan zowel positief als negatief uitpakken.
Deelt u de mening dat de concurrentieverhoudingen tussen kleine winkeliers die op zondag dicht willen blijven ten opzichte van grote winkeliers met meer mogelijkheden om op zondag open te zijn als gevolg van de rechtsuitspraak wordt verslechterd?
Zowel kleine als grote winkeliers maken zelfstandig een afweging over hun openingstijden. Dat geldt ook voor de koopzondag. Uit de evaluatie van 1996 van de Winkeltijdenwet blijkt dat de afschaffing van het maximale aantal openingsuren per week de concurrentieverhoudingen heeft doen verschuiven. Winkeliers zijn gebruik gaan maken van de mogelijkheden die de wet hun biedt om openingstijden aan te passen aan consumentenvoorkeuren. Grote bedrijven hebben meer gebruik gemaakt van de ruimere mogelijkheden dan kleine bedrijven. Hoewel het voor grote bedrijven gemakkelijker kan zijn in te spelen op de ruimere mogelijkheden, hebben ook kleine bedrijven gebruik gemaakt van de ruimere openingstijden. Ook kleine bedrijven benutten dus de ruimere mogelijkheden om hun winkels te openen.
Het arrest brengt hier geen verandering in. Het blijft namelijk een keuze en een afweging van de winkelier zelf, zowel klein als groot, open te gaan op zondag of niet.
Deelt u de mening dat juist door deze rechtsuitspraak en het feit dat in contracten van winkeliers die gevestigd zijn in winkelcentra bepalingen staan over een verplichte zondagsopening de keuzevrijheid nog verder wordt ingeperkt? Op welke manier wilt u dit tegengaan?
Het blijft een keuze en een afweging van de winkelier zelf open te gaan op zondag of niet. Deze rechtspraak brengt daarin geen verandering. Wat betreft huurovereenkomsten geldt het volgende. Huurovereenkomsten zijn civielrechtelijke overeenkomsten. Een grondbeginsel van het overeenkomstenrecht is de contractsvrijheid. Partijen zijn in grote mate vrij om te bepalen welke afspraken zij maken, zolang bepalingen niet strijdig zijn met de redelijkheid en billijkheid. Aan deze keuzevrijheid wil ik niet tornen. Voorts geldt ook hier dat het aan de winkelier zelf is een keuze en een afweging te maken of hij een bepaalde huurovereenkomst wil aangaan of niet.
MVO-criteria voor banken |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Kent u het bericht «Rijk verkiest verantwoorde bank»?1
Ja.
Bent u bereid vanaf nu bij alle aanbestedingen van financiële diensten de eis voor een helder en transparant mvo-beleid2 op te nemen?
Het Rijk zal bij toekomstige aanbestedingen van financiële diensten bezien welke criteria kunnen worden meegenomen die zich richten op het maatschappelijk verantwoord handelen van de opdrachtnemer. Er is geen vaste set criteria, omdat de diensten en potentiële dienstverleners verschillen, onder meer in grootte, en het Rijk gebonden is aan juridische voorwaarden. Een belangrijke is het proportionaliteitsbeginsel, dat onder meer betekent dat een criterium naar aard en omvang direct gerelateerd moet zijn aan het product of de dienst die wordt afgenomen.
Bent u bereid dit mvo-criterium bij nieuwe aanbestedingen van financiële diensten verder aan te scherpen zodat er sprake is van een niveau van mvo dat minimaal moet worden behaald?
Het kabinet ziet maatschappelijk verantwoord ondernemen als een continu proces waarbij een bedrijf transparant is over zijn MVO-beleid en in dialoog met stakeholders hieraan invulling geeft. In die zin leent MVO als doorgaand proces zich niet voor het vaststellen van een minimumniveau. Sommige elementen van maatschappelijk verantwoord ondernemen lenen zich wel meer voor het stellen van niveaus, zoals de milieuaspecten van producten of diensten, waarvoor dat binnen het beleid voor Duurzaam Inkopen plaatsvindt. Wel moeten daarbij de eerdergenoemde juridische voorwaarden in acht worden genomen.
Deelt u de mening dat de overheid geen zaken zou moeten willen doen met financiële instellingen die linken hebben met clustermunitie of extreem milieuonvriendelijke bedrijven? Wanneer worden financiële diensten opgenomen in het duurzaam inkoopbeleid?
Het kabinet is van mening dat alle bedrijven zich maatschappelijk verantwoord zouden moeten gedragen. Het beleid is erop gericht dit te bevorderen, ook bij de bedrijven en instellingen waarmee de overheid zaken doet. Duurzaam Inkopen is één van deze beleidsvelden.
Financiële diensten zijn reeds opgenomen in het beleid voor Duurzaam Inkopen. Vanwege het proportionaliteitsprincipe bleek het niet haalbaar om in de criteria voor Duurzaam Inkopen eisen op te nemen gericht op de beleggingen of kredietverlening, of op de dienstverlening van financiële instellingen aan derden. Omdat de duurzaamheidwinst van eisen aan de milieuaspecten van administratieve handelingen gering zou zijn, is daarvan afgezien. Financiële diensten vallen wel onder de internationale sociale criteria waarover u vorig jaar bent geïnformeerd (TK 2009–2010, 30 196 nr. 82) en die naar verwachting binnenkort in werking zullen treden, aangezien deze generiek worden ingezet bij alle producten en diensten.
Het bericht dat Nederland voor het Europese Hof wordt gedaagd omdat de provincie Noord-Holland bij de aanbesteding van koffieautomaten biologische koffie of fairtrade-koffie eist |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Kent u het bericht «Nederland voor Europees Hof gedaagd om koffieautomaat»?1
Ja.
Hoe beziet u deze actie van de Europese Commissie in het licht van de recente uitspraak van de voorzieningenrechter over de gemeenten Alkmaar en Den Helder, die juist criteria voor eerlijke handel hebben opgenomen en in het gelijk zijn gesteld?
Zie antwoord op vraag 3.
Is voor (decentrale) overheden voldoende duidelijk welke fairtrade- en duurzaamheidseisen mogen worden gesteld?
Er is duidelijkheid over wat er is toegestaan binnen de Europese Aanbestedingsregels. De criteria moeten voldoen aan de beginselen van transparantie, non-discriminatie en proportionaliteit. Ook moeten de criteria verifieerbaar zijn. Het beleid van de gezamenlijke overheden inzake Duurzaam Inkopen faciliteert de overheden met criteria die aan deze beginselen zijn getoetst.
De uitspraak van de voorzieningenrechter in het geval van de gemeenten Alkmaar en Den Helder is een kortgedinguitspraak, welke zich niet leent voor een diepgaande analyse. Het ging in die zaak om de eis dat de inschrijver voldoet aan criteria die in deze vorm voor zover bekend alleen worden nageleefd door bedrijven die een fairtrade-keurmerk voeren. Het is duidelijk dat men niet direct naar een keurmerk mag vragen. Men mag wel criteria uit een keurmerk hanteren, mits deze voldoen aan de genoemde beginselen. In specifieke gevallen kan het moeilijk zijn dit te beoordelen. Een van de vragen die de Europese Commissie aan de orde stelt is of de fairtrade-criteria aan de genoemde beginselen voldoen, meer in het bijzonder of de gestelde fairtrade-critera voldoende verband houden met het voorwerp van de opdracht (proportionaliteit). Het is wenselijk dat deze vraag door het Europese Hof van Justitie wordt beantwoord.
Overigens is naar aanleiding van een aantal nationale rechtszaken een factsheet opgesteld waarin aan overheden nog eens helder wordt toegelicht hoe om te gaan met keurmerken. Daarnaast werkt de Europese Commissie aan een gids over de juridische mogelijkheden om sociale aspecten in aanbestedingen op te nemen.
In hoeverre delven waarden als duurzaamheid en eerlijke handel het onderspit ten opzichte van de laagste prijs in aanbestedingen? Zijn er verbeteringen mogelijk?
Het staat aanbestedende diensten vrij om naast de prijs andere factoren zoals duurzaamheid te betrekken bij het gunnen van een overeenkomst. Hierbij is ook van belang wat de markt kan bieden. Hoewel aanbestedende diensten steeds vaker duurzaamheidscriteria meenemen binnen aanbestedingen, zijn er uiteraard verbeteringen mogelijk. Zo zouden meer en ambitieuzere duurzaamheidcriteria kunnen worden gebruikt. Zij worden daartoe gestimuleerd vanuit het programma voor Duurzaam Inkopen maar zijn daarin autonoom.
Zijn overheden voldoende in staat om te voldoen aan de criteria voor duurzaam inkopen, gezien deze recente actie door de Europese Commissie?
Zie antwoord op vraag 3.
Koopsubsidie |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Kent u het bericht «Woede over koopsubsidie»?1
Ja.
Is het waar dat circa 1000 tot 1500 starters in de periode tussen 29 maart en 13 april koopsubsidie hebben aangevraagd?
Van 30 maart 2010 tot en met 13 april zijn er 1353 aanvragen ingediend. De aanvragen van 29 maart zijn in behandeling genomen en beoordeeld.
Herinnert u zich uw uitspraak in uw brief van 22 maart 2010 dat volgens de prognoses van dat moment medio april 2010 het budget voor de regeling Wet Bevordering Eigen Woningbezit (BEW) op zou zijn?
De uitspraak in mijn brief van 22 maart 2010 betrof een prognose op basis van het tot dat moment wekelijks binnenkomende aantal aanvragen. Daarna liep het aantal aanvragen per dag echter fors op, waardoor de uitputting van het budget sneller verliep dan op 22 maart nog werd gedacht.
Waarom is het stoppen van de koopsubsidieregeling pas op 13 april 2010 bekend gemaakt terwijl de subsidiepot al op 29 maart leeg was?
De aanvragen voor koopsubsidie worden op volgorde van binnenkomst beoordeeld. De doorlooptijd bedraagt twee weken. Bij ontvangst van de aanvraag kan nog geen definitief deel van het budget aan de aanvraag gekoppeld worden. Pas op 13 april was duidelijk dat met de aanvragen tot en met 29 maart het beschikbare budget zou zijn uitgeput.
Kunt u uiteenzetten welke informatie op welke datum door Agentschap NL op de website is geplaatst over het aflopen van de subsidieregeling? Welke informatie zoals genoemd in uw brief van 9 april 2010 was voor 13 april al beschikbaar op deze site?
Al vanaf 19 maart 2010 heeft Agentschap NL een waarschuwing en schatting met betrekking tot het aantal nog toe te kennen aanvragen gepubliceerd op de website. Om de aanvragers te beschermen tegen financiële consequenties van het opraken van het budget adviseerde Agentschap NL een ontbindende clausule op te nemen in de koopovereenkomst.
Op 19 maart 2010 werd het volgende op de website gepubliceerd:
«Het budget voor de koopsubsidie is bijna uitgeput. Vanaf 22 maart 2010 zullen wij dagelijks aangeven hoeveel wij nog ongeveer kunnen toekennen. Aanvragen worden op volgorde van indiening behandeld totdat het budget op is. Wij adviseren u om bij het sluiten van de koopovereenkomst een ontbindende clausule op te nemen voor het geval u geen koopsubsidie krijgt. Het budget is voldoende voor ongeveer 1750 aanvragen. De laatste tijd worden ongeveer 120 aanvragen per dag ingediend.»
Vervolgens op 23 maart 2010:
«Budget Koopsubsidie nog voor 1630 aanvragen.
Het budget voor de koopsubsidie is bijna uitgeput. Vanaf 22 maart 2010 zullen wij dagelijks aangeven hoeveel wij nog ongeveer kunnen toekennen. Aanvragen worden op volgorde van indiening behandeld totdat het budget op is. Wij adviseren u om bij het sluiten van de koopovereenkomst een ontbindende clausule op te nemen voor het geval u geen koopsubsidie krijgt. Het budget is voldoende voor ongeveer 1630 aanvragen. De laatste tijd worden ongeveer 120 aanvragen per dag ingediend.»
Op 24 maart 2010:
«Budget Koopsubsidie nog voor 1510 aanvragen.
Het budget voor de koopsubsidie is bijna uitgeput. Vanaf 22 maart 2010 zullen wij dagelijks aangeven hoeveel wij nog ongeveer kunnen toekennen. Aanvragen worden op volgorde van indiening behandeld totdat het budget op is. Wij adviseren u om bij het sluiten van de koopovereenkomst een ontbindende clausule op te nemen voor het geval u geen koopsubsidie krijgt. Het budget is voldoende voor ongeveer 1510 aanvragen. De laatste tijd worden ongeveer 120 aanvragen per dag ingediend.»
Na de publicatie van het bericht van 19 maart 2010 steeg het aantal aanvragen. Zie hierbij ook de brief van de minister aan de Tweede Kamer d.d. 20 april 2010.
Om dit te compenseren heeft Agentschap NL het gemiddelde aantal aanvragen dat is vermeld op de website, aangepast naar 170 per dag.
Op 26 maart 2010 werd het volgende op de website gepubliceerd:
«Budget Koopsubsidie nog voor 1290 aanvragen.
Het budget voor de koopsubsidie is bijna uitgeput. Vanaf 22 maart 2010 zullen wij dagelijks aangeven hoeveel wij nog ongeveer kunnen toekennen. Aanvragen worden op volgorde van indiening behandeld totdat het budget op is. Wij adviseren u om bij het sluiten van de koopovereenkomst een ontbindende clausule op te nemen voor het geval u geen koopsubsidie krijgt. Het budget is voldoende voor ongeveer 1290 aanvragen. De laatste tijd worden ongeveer 170 aanvragen per dag ingediend.»
Op 30 maart 2010:
«Budget Koopsubsidie nog voor 1120 aanvragen.
Het budget voor de koopsubsidie is bijna uitgeput. Vanaf 22 maart 2010 zullen wij dagelijks aangeven hoeveel wij nog ongeveer kunnen toekennen. Aanvragen worden op volgorde van indiening behandeld totdat het budget op is. Wij adviseren u om bij het sluiten van de koopovereenkomst een ontbindende clausule op te nemen voor het geval u geen koopsubsidie krijgt. Het budget is voldoende voor ongeveer 1120 aanvragen. De laatste tijd worden ongeveer 170 aanvragen per dag ingediend.»
Op 31 maart 2010:
«Budget Koopsubsidie nog voor 950 aanvragen.
Het budget voor de koopsubsidie is bijna uitgeput. Vanaf 22 maart 2010 zullen wij dagelijks aangeven hoeveel wij nog ongeveer kunnen toekennen. Aanvragen worden op volgorde van indiening behandeld totdat het budget op is. Wij adviseren u om bij het sluiten van de koopovereenkomst een ontbindende clausule op te nemen voor het geval u geen koopsubsidie krijgt. Het budget is voldoende voor ongeveer 950 aanvragen. De laatste tijd worden ongeveer 170 aanvragen per dag ingediend.»
Na deze drie publicaties bleek dat het aantal aanvragen nog steeds toenam tot boven de 200 aanvragen per dag. Het risico dat de voorraad het beschikbare budget zou overschrijden werd te groot waardoor op 1 april de volgende tekst op de website is gepubliceerd:
«Op dit moment zijn er bij Agentschap NL meer aanvragen ontvangen dan er naar verwachting met het nu beschikbare budget toegekend kunnen worden. Als u nu een aanvraag indient, bestaat de kans dat u een afwijzing ontvangt wegens overschrijding van het budget. Omdat wij een werkvoorraad hebben kunnen wij op dit moment niet zeggen op welk moment het budget is overschreden. De reeds ontvangen aanvragen worden in de komende weken op volgorde van ontvangst behandeld. Zolang het budget nog niet is uitgeput, wordt op elke aanvraag, indien aan de voorwaarden van de Wet bevordering eigenwoningbezit is voldaan, positief beschikt. Als bekend is wanneer het budget is overschreden wordt dit op deze website vermeld. Het opraken van het budget heeft geen gevolgen voor reeds toegekende aanvragen.»
In deze tekst van 1 april 2010 ontbrak het advies van Agentschap NL om een ontbindende clausule op te nemen waardoor op 2 april de tekst is aangepast naar:
«Op dit moment zijn er bij Agentschap NL meer aanvragen ontvangen dan er naar verwachting met het nu beschikbare budget toegekend kunnen worden. Als u nu een aanvraag indient, bestaat de kans dat u een afwijzing ontvangt wegens overschrijding van het budget. Omdat wij een werkvoorraad hebben kunnen wij op dit moment niet zeggen op welk moment het budget is overschreden. De reeds ontvangen aanvragen worden in de komende weken op volgorde van ontvangst behandeld. Zolang het budget nog niet is uitgeput, wordt op elke aanvraag, indien aan de voorwaarden van de Wet bevordering eigenwoningbezit is voldaan, positief beschikt. Als bekend is wanneer het budget is overschreden wordt dit op deze website vermeld. Het opraken van het budget heeft geen gevolgen voor reeds toegekende aanvragen. Agentschap NL adviseert u om bij het sluiten van de koopovereenkomst een ontbindende clausule op te nemen voor het geval u geen koopsubsidie krijgt.»
Hoewel deze tekst stond gepubliceerd op de website vanwaar de aanvragers het aanvraagformulier moeten downloaden en de digitale aanvraag kunnen indienen, zijn er in de periode van 2 april tot en met 13 april 2010 643 aanvragen ontvangen.
Op 13 april is daarom de volgende tekst op de website geplaatst:
«Er zijn meer aanvragen ontvangen dan met het beschikbare budget kan worden toegekend. Als u nu nog een aanvraag indient, wordt deze in beginsel afgewezen wegens overschrijding van het beschikbare budget.»
Hoe is het mogelijk dat na 29 maart 2010 nog aanvragen voor subsidie in behandeling zijn genomen?
Aanvragen die zijn binnengekomen na 29 maart 2010 zijn door Agentschap NL ontvangen maar niet in behandeling genomen. Na het uitputten van het budget ontvangen deze aanvragers een afwijzing. Agentschap NL kon op 29 maart 2010 niet voorspellen of deze aanvragen nog toegekend zouden worden.
Hoeveel geld is nodig om alle tot 13 april 2010 binnengekomen subsidieaanvragen die voldoen aan de voorwaarden, te honoreren?
De gemiddelde toegekende maandelijkse bijdrage over 2010 is € 82,92. Om 1353 dossiers toe te kennen is een meerjarig budget nodig van ongeveer €10 mln.
De registratie van de afkomst van werkloze jongeren |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «UWV registreert afkomst werkloze jongeren»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u tevens bekend met het rapport «Onverzilverd talent II»?2
Ja, hiermee ben ik bekend. Het betreft een onderzoek naar belemmeringen die hoogopgeleide (allochtone) jongeren ondervinden bij het vinden van een baan. Het onderzoek is uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van Forum. Het ministerie van SZW heeft Forum voor dit onderzoek subsidie verleend.
Om hoeveel jongeren gaat het waarbij het UWV (Uitvoeringsorganisatie Werknemersverzekeringen) mogelijk de afkomst zal registreren?
Vooropgesteld wordt dat het niet gaat om een nieuwe registratie maar om een koppeling van de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) met de administratie van UWV, het zogenaamde SONAR systeem. In het GBA worden van elke inwoner de kenmerken geboorteland betrokkene, geboorteland moeder en geboorteland vader vermeld. Op basis hiervan kan de afkomst van de betrokkene worden afgeleid. De koppeling van de GBA met SONAR betreft dus niet alleen jongeren, maar alle werkzoekenden.
Op 1 mei 2010 stonden er 70.525 jongeren als werkzoekende ingeschreven bij het UWV. 20.443 hiervan zijn van allochtone afkomst.
Waaruit blijkt dat het registreren op afkomst van werkloze jongeren zal helpen om sneller een baan te vinden?
Zoals de landelijke CBS statistieken ons laten zien zijn bepaalde groepen werkzoekenden in Nederland relatief sterk oververtegenwoordigd in de werkzoekendenbestanden. Dat geldt op dit moment voor jongeren, voor ouderen en ook voor niet westerse allochtonen. Ik vind dit een ongewenste situatie die vraagt om een beter inzicht in de bestanden met werkzoekenden. Ook de Kamer heeft haar zorg hierover uitgesproken. Tijdens het Algemeen Overleg in juli 2009 met de Tweede Kamer over Jeugdwerkloosheid heeft staatssecretaris Klijnsma de Tweede Kamer desgevraagd toegezegd te bezien welke inzichten registratie van afkomst van werkzoekenden kan opleveren voor beleidsontwikkeling. Het Landelijk Overleg Minderheden (LOM) heeft zich voorstander getoond van het invoeren van de registratie op herkomst op de werkpleinen.
Ik ben van mening dat een goed inzicht in primair de regionale en lokale bestanden van werkzoekenden een voorwaarde is om de oververtegenwoordiging van bepaalde groepen werkzoekenden in de bestanden positief te kunnen beïnvloeden. In de regio vindt de feitelijke bemiddeling naar werk plaats. Het gaat hierbij nadrukkelijk niet alleen om het kenmerk afkomst, maar ook om kenmerken als opleidingsniveau, burgerlijke staat, leeftijd, geslacht, het wel of niet hebben van een startkwalificatie en het arbeidsverleden. De koppeling van het GBA met SONAR is geen doel op zich, maar een middel om een beter inzicht te krijgen in de populatie van werkzoekenden als basis voor een betere dienstverlening en betere resultaten. Het levert een goed inzicht in de factoren van de problematiek en biedt gemeenten en UWV aanknopingspunten voor het bepalen van een effectieve aanpak. Het inzicht is daarnaast ook belangrijk om het succes van een aanpak te bepalen en zonodig bij te sturen.
Het verbeteren van het inzicht in de bestanden komt niet in de plaats van de individuele dienstverlening aan betrokkene. Uitgangspunt blijft dat deze dienstverlening zo goed mogelijk moet worden afgestemd op de specifieke belemmeringen en mogelijkheden van de betrokkene.
Waarom is registratie op afkomst nodig om allochtone werkloze jongeren te benaderen voor initiatieven als banenmarkten en netwerkbijeenkomsten? Deze markten en bijeenkomsten zijn toch voor alle werkloze jongeren ongeacht afkomst?
Het uitgangspunt dat banenmarkten en netwerkbijeenkomsten open moeten staan voor alle werkzoekenden, deel ik. Dit neemt niet weg dat het van belang is dat uitvoerders hun activiteiten – met het oog op optimalisering van resultaten – zo goed mogelijk afstemmen op de deelnemers. Specifieke bijeenkomsten voor allochtone jongeren, bijvoorbeeld ook als extra inspanning voor deze groep, zouden hiervan een invulling kunnen zijn.
Wat heeft het overhalen van allochtone ondernemers om een erkend leerwerkbedrijf te worden te maken met het bestrijden van werkloosheid voor specifiek allochtone werkloze jongeren? Deelt u de mening dat het van belang is voor de integratie dat allochtone werkloze jongeren juist ook aan de slag kunnen gaan in leerwerkbedrijven van autochtone ondernemers?
Uiteraard ben ik met u van mening dat allochtone werkloze jongeren breed moeten kunnen meedingen naar de beschikbare leerwerkplaatsen. Een belangrijk onderdeel van de aanpak van de jeugdwerkloosheid is het zorgdragen voor voldoende stageplaatsen en leerwerkplekken. Vergroting van het aantal erkende leerbedrijven kan hierbij helpen en juist bij allochtone ondernemers lijken hiervoor nog mogelijkheden aanwezig te zijn.
Kunt u de beoordeling van het College Bescherming Persoonsgegevens naar de Kamer sturen?
In de voortgangsbrief Actieplan Jeugdwerkloosheid van 14 april jl. is abusievelijk vermeld dat het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) indertijd toestemming heeft gegeven voor de koppeling: het vragen van toestemming voor het gebruik van GBA gegevens vindt niet plaats bij het CBP maar bij het Agentschap Basis Persoons Register (BPR) van het ministerie van BZK.
Het Agentschap BPR heeft na zorgvuldige juridische toetsing aan UWV toestemming verleend tot gebruik en uitvraag van een groot aantal persoonsgegevens, waaronder de 3 gegevens die betrekking hebben op het geboorteland van de betrokkene zelf evenals op dat van diens vader en van zijn moeder. De toestemming tot het gebruik van GBA gegevens is neergelegd in een – laatstelijk in januari 2010 aangepast – Autorisatiebesluit. Aan het verzoek om verstrekking van deze specifieke gegevens, waarvan de verwerking op instigatie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door het UWV WERKbedrijf plaatsvindt, liggen beleidsdoeleinden ten grondslag.
Kunt u uitleggen of u de conclusie van het rapport «Onverzilverd talent II» deelt dat het sociaal milieu belangrijker is voor het vinden van een baan dan de afkomst?
Ik deel de conclusie uit het rapport dat sociale achterstand een factor is die grote impact heeft op de kansen van deze jongeren bij het vinden van een baan en dat er bij het maken van beleid geen overaccentuering van etniciteit moet plaatsvinden. Met Forum ben ik van mening dat het integratievraagstuk niet alleen vanuit etnisch-cultureel, maar ook vanuit sociaal-economisch perspectief dient te worden benaderd. Sociale achterstand is echter niet de enige, allesbepalende belemmering bij het vinden van een baan. Het is ook van belang rekening te houden met andere risicofactoren die aan herkomst zijn gerelateerd, zoals taalachterstand en negatieve beeldvorming.
Wat vindt u vanuit deze vaststelling over het nut van het registeren van de afkomst van werkloze jongeren door het UWV? Waarom wordt er niet op ingezet om de sociale positie van de jongeren te versterken?
Zie mijn antwoord op vragen 4 en 8.