Het bericht ‘Criminelen infiltreren in rederijen in de Rotterdamse haven’. |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Criminelen infiltreren in rederijen in de Rotterdamse haven?»1
Ja.
Bent u het met de mening eens dat elke vorm van corruptie in de binnen- en zeevaart volstrekt ontoelaatbaar is en dat het grondig aangepakt dient te worden?
Ja. Corruptie tast de integriteit en reputatie van bedrijven, branches en onze gehele economie aan.
Klopt de bevinding van de Zeehavenpolitie dat de corruptie in de Nederlandse havens zich niet langer beperkt tot de douane? Deelt u het beeld dat uit het NRC-artikel naar voren komt dat corruptie in de Rotterdamse haven wijdverspreid is? Zo ja, op basis van welke analyse onderschrijft u dit beeld en kunt u deze tevens delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
In mei 2019 is het openbare onderzoeksrapport «Drugscriminaliteit in de Rotterdamse haven: aard en aanpak van het fenomeen» van de Erasmus Universiteit verschenen. Daarin wordt gesteld dat in de drugscriminaliteit «de onmisbare rol van de mens niet beperkt blijft tot douanemedewerkers, maar veel breder opgeld doet in de Rotterdamse haven.»2 Medewerkers van zowel publieke als private organisaties hebben toegang tot informatie die relevant is voor drugscriminelen, zoals locaties van specifieke containers en werkprocessen in de haven. Het rapport beschrijft dat publieke en private medewerkers «onder bepaalde omstandigheden ook daadwerkelijk hun medewerking verlenen aan essentiële onderdelen van het logistieke proces om de invoer van verdovende middelen mogelijk te maken.» Dit blijkt ook uit signalen die door de politie zijn verkregen. Hiermee wordt het beeld van een wijder verspreid probleem onderschreven.
Het onderzoek van de Erasmus Universiteit beschrijft bovendien dat meer en betere drempels voor drugscriminaliteit door de geïntensiveerde aanpak (waaronder betere risicoanalyses en meer toezicht) ertoe hebben geleid dat corrupte contacten in de haven belangrijker worden om drugs in te kunnen voeren. In de aanpak moet daarom nadrukkelijk aandacht uitgaan naar onbedoelde en ongewenste (criminogene) neveneffecten van een geïntensiveerde (preventieve) criminaliteitsbestrijding.
Welke acties neemt u om ondermijning in deze sector aan te pakken, en hoe werkt u hierin samen met partners als de Rotterdamse haven en de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders?
Conform de door de Kamer aangenomen motie3 van Van Toorenburg-Yesilgöz-Zegerius werkt mijn departement samen met de betrokken organisaties aan een integraal plan voor de versterking van de beveiliging van toegangspoorten om georganiseerde ondermijnende criminaliteit tegen te gaan. De reikwijdte van deze gezamenlijke opgave is breed: het doel is een integraal plan dat ziet op het wegnemen van knelpunten, opwerpen van (fysieke) barrières, een internationale strategie en zeker ook op het tegengaan van corruptie en het verhogen van de integriteit. Hiervoor is publiek-private samenwerking essentieel. De voor deze problematiek relevante partijen worden bij de totstandkoming van dit plan betrokken.
De lokale veiligheidspartners in Rotterdam (politie, OM, Douane, FIOD, RIEC en de gemeente), de ondernemersvereniging Deltalinqs, het Havenbedrijf Rotterdam en diverse individuele bedrijven werken overigens al langer nauw samen aan de veiligheid en de integriteit van de Rotterdamse haven. Door de partners is in 2020 een gezamenlijke «uitvoeringsagenda» opgesteld, naar aanleiding van de aanbevelingen uit het eerder genoemde rapport van de Erasmus Universiteit. Op 14 mei jl. heb ik incidenteel 5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor deze uitvoeringsagenda.4 Periodiek bespreken deze partners, onder voorzitterschap van burgemeester Aboutaleb, de stand van zaken rond de integrale aanpak van de drugsproblematiek in de haven. Op 11 februari jl. is de aanpak van corruptie in de Rotterdamse haven uitgebreid aan de orde geweest en toegelicht in de commissie Veiligheid en Bestuur van de Rotterdamse gemeenteraad.
Kunt u aangeven waaruit de huidige aanpak van corruptie in de Nederlandse havens bestaat, wat het specifieke beleid van de Nederlandse rederijen is ten aanzien van het opsporen en aanpakken van corruptie en hoe de samenwerking tussen de Zeehavenpolitie en de Havenmeester eruit ziet?
Uit de gesprekken die ik en ambtenaren van mijn departement voeren blijkt een breed bewustzijn over de risico’s van corruptie bij gemeenten en andere (overheids)partijen die in havens actief zijn. Hier wordt ook naar gehandeld. Zo loopt in Rotterdam het project Integere Haven, een publiek-private samenwerking tussen de (Zeehaven)politie, het Havenbedrijf Rotterdam (zowel de Divisie Havenmeester als de N.V. Havenbedrijf), ondernemersvereniging Deltalinqs, OM, Douane en de gemeente Rotterdam. Primair doel van de activiteiten van Integere Haven is het weerbaar maken van (medewerkers van) bedrijven tegen corruptie, onder meer door gerichte communicatie en voorlichting, het organiseren van meetups en trainingen.5
De Zeehavenpolitie werkt daarnaast op verschillende manieren samen met het Havenbedrijf en specifiek de Divisie Havenmeester. Zo vinden er integrale acties plaats met de Douane, FIOD en Divisie Havenmeester en loopt er een project met het Havenbedrijf om malafide bedrijven te weren.
Bovendien investeer ik vanuit het «brede offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit» in de capaciteit van de Rijksrecherche en het Openbaar Ministerie, om ambtelijke corruptie – ook in de havens – effectief aan te kunnen pakken.6
Het tegengaan van corruptie en het verhogen van de integriteit en weerbaarheid zal daarnaast een wezenlijk onderdeel zijn van het integrale plan waar ik in het antwoord op vraag 4 naar verwees. Hierin zal nadrukkelijk oog zijn voor de rollen, interventiemogelijkheden en verantwoordelijkheden van zowel publieke als private partijen, waaronder rederijen. Ik ga graag in gesprek met de lokale partners om het integrale plan en het beleid van rederijen goed op elkaar aan te laten sluiten.
Om dubbelingen te voorkomen verwijs ik u tot slot graag naar het antwoord op vraag 14.
Is bij u bekend wat rederijen doen om de (in het artikel genoemde) «drop off»-methode te voorkomen? Hoe werken zij hierbij samen met de Nederlandse autoriteiten? Welke mogelijkheden ziet u voor de rederijen om de aanpak van drugshandel te verbeteren en welke stappen worden momenteel daartoe genomen? Op welke wijze kan worden gehandeld richting rederijen die niet actief optreden tegen drugsmokkel en daarin, al dan niet bewust, faciliterend optreden? Kunt u daarbij zowel ingaan om de «drop off»-methode, als op andere smokkelmethodes?
Rederijen zijn verantwoordelijk voor de coördinatie van de beveiliging van hun schepen bij het laden en lossen en bij scheepsbevoorrading. Diverse rederijen nemen zelfstandig (aanvullende) maatregelen, bijvoorbeeld door een zoekronde van de crew aan boord na vertrek uit de haven of het inzetten van eigen drugshonden bij vertrek en binnenkomst.
Er wordt daarnaast door rederijen op verschillende manieren samengewerkt met de Nederlandse autoriteiten. Zo heeft de (Zeehaven)politie op tactisch en operationeel niveau overleg met rederijen over modus operandi (zoals «drop-offs», pincodediefstallen en uithaalacties) en barrièremodellen. Ook de Douane heeft op tactisch en operationeel niveau goed contact met (vertegenwoordigers van de) rederijen.
Zoals ik aangaf in antwoord op vraag 4 is publiek-private samenwerking een belangrijk onderdeel van het integrale plan waar mijn departement op dit moment samen met de betrokken partners aan werkt. Knelpunten en verbeterkansen in de samenwerking met rederijen neem ik daarin mee, evenals interventiemogelijkheden.
Welke sancties en interventies zijn mogelijk indien rederijen die Nederlandse havens aandoen niet actief een zerotolerancebeleid voeren tegen drugsmokkel? Hoe vaak zijn deze sancties ingezet en hoe effectief zijn deze?
U vraagt specifiek naar mogelijke sancties en interventies indien er geen actief zerotolerancebeleid wordt gevoerd. De burgemeester heeft in het kader van zijn openbare orde-bevoegdheden geen mogelijkheden om sancties op te leggen en/of interventies te plegen ten aanzien van rederijen die Nederlandse havens aandoen en die geen actief zerotolerancebeleid voeren tegen drugsmokkel. Ook de Douane beschikt niet over dergelijke sanctiemogelijkheden. De Douane controleert risicogericht en als van een rederij bekend is dat zij onvoldoende optreedt tegen drugssmokkel is dat een aspect dat wordt meegenomen bij de risicoanalyse.
Zoals beschreven in antwoord op vraag 6 worden de interventiemogelijkheden meegenomen in het integrale plan waar momenteel aan wordt gewerkt. In het antwoord op vraag 14 ga ik nader in op het onderzoek dat het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) zal uitvoeren naar corruptierisico’s en instrumenten om dit terug te dringen.
Onder de huidige (privacy-)regelingen is het niet altijd mogelijk om relevante informatie voor de aanpak van georganiseerde misdaad te delen tussen publieke en private partners; op welke wijze wordt getracht dit concrete probleem aan te pakken en is het mogelijk binnen de havens in samenwerkingsverbanden het bestrijden van corruptie en het delen van informatie mogelijk te maken onder de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden?
In samenwerking met de betrokken publieke en private partners wordt momenteel, onder andere in het kader van het in het antwoord op vraag 4 genoemde integrale plan, gezocht naar manieren om knelpunten uit de praktijk, die te maken hebben met informatiedeling, weg te nemen. In sommige gevallen lijkt het delen van informatie over de modus operandi van criminelen en het uitwisselen van kennis over fenomenen uitkomst te bieden, zonder dat privacywetgeving daaraan in de weg staat. In de toekomst zou het Wetsvoorstel Gegevensverwerking door Samenwerkingsverbanden (WGS), als dat wordt aanvaard door de Eerste Kamer, kunnen voorzien in een grondslag voor gegevensdeling tussen publieke en private partners. Private organisaties zouden bij algemene maatregel van bestuur als deelnemer van een Regionaal Informatie- en Expertisecentrum (RIEC) kunnen worden aangewezen als dat noodzakelijk is voor het doel van het RIEC, om op die manier gegevensdeling en informatie-uitwisseling tussen publieke en private partners mogelijk te maken. Een RIEC is een samenwerkingsverband waarin partners uit het strafrechtelijke, bestuursrechtelijke en fiscaalrechtelijke domein samenwerken om met een geïntegreerde aanpak de georganiseerde criminaliteit te bestrijden.
Voor private partners in de logistieke keten is het in de huidige situatie niet mogelijk om een screening te eisen van derden die tijdelijk, kortdurend toegang moeten verkrijgen tot hun terreinen, zoals bijvoorbeeld vrachtwagenchauffeurs of contractors; bent u bereid om, met de logistieke keten samen, te bezien hoe een ketenbrede screening of diepgaande registratie van betrokkenen haalbaar is? Zo ja, kunt u de Kamer voor het zomerreces informeren over de uitkomst van deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
Screening via de Verklaring Omtrent het Gedag (VOG) is een effectief middel om personen met relevante justitiële antecedenten te weren uit kwetsbare functies. Bij het aanvragen van een VOG beoordeelt dienst Justis, namens de Minister voor Rechtsbescherming, het justitiële verleden van de aanvrager. De verantwoordelijkheid voor het vragen van een VOG aan personeel ligt in beginsel bij de werkgever, tenzij er een wettelijke VOG-plicht binnen de sector geldt.
Koepelorganisaties in de logistieke sector ontwikkelen zelf ook instrumenten, bijvoorbeeld via het Waarschuwingsregister Logistieke Sector (WLS). Het doel is om ondernemers te helpen voorkomen dat er medewerkers met een verleden van fraude of criminaliteit «ongezien» het bedrijf binnenkomen.
In de uitwerking van het in het antwoord op vraag 4 genoemde integrale plan zal ik samen met de betrokken partijen in de breedte bezien wat er aanvullend mogelijk is en of het huidige registratie- en screeningsbeleid aanpassing behoeft. Omdat dit plan vanwege de financiële dekking door mijn ambtsopvolger naar de Kamer zal worden gestuurd, zal dit niet voor het zomerreces zal zijn.
Het screenen van personen is evenwel geen op zichzelf staande maatregel. Bedrijven hebben ook andere maatregelen tot hun beschikking die ervoor zorgen dat onbevoegden geen toegang krijgen tot bepaalde delen van hun terreinen. Te denken valt aan afgebakende zones voor vrachtwagens in combinatie met cameratoezicht of het zorgdragen voor begeleiding van en toezicht op contractors. Het is aan private partners om af te wegen welke set aan maatregelen het meest effectief is gegeven de situatie op hun terrein.
Op welke onderdelen kan de gezamenlijke, Europese aanpak van drugssmokkel langs de zeehavens geïntensiveerd worden? Welke stappen worden daartoe genomen?
Er is sprake van intensieve samenwerking bij de aanpak van drugssmokkel in de Europese Unie (EU). Deze vindt EU-breed plaats, maar ook bilateraal, onder meer met directe buurlanden. Zo bestaat er een nauwe samenwerking, zowel strategisch, tactisch als operationeel, tussen de Douane en de Belgische autoriteiten om de drugssmokkel via de zeehavens tegen te gaan. De EU-brede aanpak van drugssmokkel langs de zeehavens vindt plaats met behulp van de recente door de EU aangenomen drugsstrategie van december vorig jaar7 en een EU actieplan dat in ontwikkeling is. Concrete samenwerking geschiedt onder meer binnen de European Multidisciplinairy Platform against Criminal Threats Drug trafficking (EMPACT), de EU-brede operationele samenwerking die onder andere tot doel heeft de smokkel en handel van verdovende middelen als cocaïne en heroïne tegen te gaan. Ook wordt informatie gedeeld over modus operandi inzake smokkel en kennis met betrekking tot de logistieke smokkelroutes.
Ten aanzien van de zeehavens kan in EU-verband de multidisciplinaire en informatie-gestuurde samenwerking in en tussen zeehavens worden bevorderd. Doel hiervan is enerzijds het verhogen van de weerbaarheid van Europese zeehavens tegen crimineel misbruik en anderzijds het tegengaan van een waterbedeffect. Dit vereist het verhogen van bewustwording en kennis bij private partijen over illegaal handelen en hoe zij zich weerbaar kunnen opstellen. Bovendien is publiek-private samenwerking nodig, waarbij informatie en risicoanalyses zo effectief mogelijk worden gedeeld binnen gegevensbeschermingskaders, zodat screeningsprocessen van goederen, personen en organisaties betrokken bij havenactiviteiten worden versterkt.
Goede handhavende samenwerking, zoals in EU EMPACT-verband reeds gebeurt, is in dit verband van belang. Het vereist ook een samenwerkingskader, waarin publieke en private partijen in Europees verband goede controlepraktijken en integriteit bevorderende praktijken met elkaar delen. Daarnaast is ook goede samenwerking met bron- en transitlanden van drugs essentieel, tussen havens en handhavende instanties onderling, met als doel zogenoemde upstream disruption. Dit houdt in dat, rekening houdend met behoeften van instanties in die landen, zowel multidisciplinair handhavend ter plekke wordt samengewerkt, als ook inzet wordt gepleegd om de kwetsbaarheid van maatschappelijke sectoren in die landen die drugssmokkel in de hand werken te verhelpen.
Op al deze punten is Europese ondersteuning nuttig en wenselijk en het Kabinet maakt zich daarvoor dan ook hard in EU-verband. Tegelijkertijd haalt het Kabinet daarvoor ook bilaterale contacten met Europese en Latijns-Amerikaanse landen aan, in het bijzonder waar het gaat om het vergroten van de weerbaarheid van havens, de aanpak van criminele geldstromen en upstream disruption. Samenwerking met buitenlandse partners en hun havens, waaronder België en Duitsland, zal bovendien onderdeel uitmaken van het integrale plan waar ik in het antwoord op vraag 4 naar verwees. In dit verband is het streven om toe te werken naar een samenwerkingsverband van landen en andere partijen om de weerbaarheid van havens te vergroten. De uitvoering van de motie Bikker-Kuik over een structurele Noordzeehavenaanpak wordt hierin betrokken.8
Kunt u aangeven op welke wijze momenteel, concreet, samengewerkt wordt met havens in Zuid-Amerika om drugssmokkel tegen te gaan, gezien het feit dat de drugs die in de Rotterdamse haven worden gevonden, vaak afkomstig zijn uit Zuid-Amerikaanse landen? Zijn op sleutelplekken, zoals Cartagena in Columbia, inmiddels Nederlandse politiemensen of douaniers aanwezig die ter plekke kunnen samenwerken met de lokale autoriteiten om drugshandel tegen te gaan?
De Nederlandse politie heeft momenteel in Zuid-Amerika een Liaison Officer (LO) in Colombia en een LO in Suriname. Daarnaast is er een LO van de Koninklijke Marechaussee geplaatst in Peru. Verder is de plaatsing van een LO van de politie voorzien in Brazilië zodra de ontwikkelingen rondom Covid-19 dit mogelijk maken. Deze verbindingsofficieren, die elk voor meerdere landen geaccrediteerd zijn, werken samen met de lokale autoriteiten, ook in de havens, en met andere buitenlandse partnerorganisaties bij het bestrijden van de drugssmokkel vanuit deze landen. Er wordt doorlopend informatie uitgewisseld. Naast de LO’s wordt ook informatie uitgewisseld via andere kanalen, zoals Interpol en de in Den Haag gestationeerde foreign liaison officers uit de Zuid-Amerikaanse landen. De Douane heeft sinds 2016 een attachéplek in Brazilië. Sinds dat jaar is sprake van een structurele samenwerking tussen de Braziliaanse en de Nederlandse Douane op het gebied van drugssmokkel. In 2019 is voor die samenwerking tussen de Nederlandse en Braziliaanse Douane een Memorandum of Understanding (MoU) getekend. De samenwerking met de Braziliaanse Douane bestaat uit frequente informatie-uitwisseling en het uitwisselen van bijvoorbeeld best practices en gezamenlijke operaties. Concreet heeft dit geleid tot meerdere inbeslagnames cocaïne (in beide landen). De Douane heeft bovendien dit voorjaar extra formatie geclaimd en gekregen (4 fte) om meer liaisons in het kader van drugsbestrijding te kunnen plaatsen Midden- en Zuid-Amerika en het Caribisch gebied. Besluitvorming over de daadwerkelijke plaatsing zal binnenkort worden afgerond.
Nederland neemt hiernaast met zes andere landen deel in het Maritime Analysis and Operations Centre Narcotics (MAOC(N)) in Lissabon, een verdragsrechtelijke civiel-militaire samenwerking voor de bestrijding van de smokkel van verdovende middelen over zee (irreguliere vaart) en door de lucht over de Atlantische Oceaan naar Europa en de westkust van Afrika. Elk van de landen heeft een LO geplaatst bij MAOC(N). De LO’s zorgen voor de informatieverstrekking vanuit de nationale politieorganisaties richting MAOC(N) en vice versa. Ook wordt informatie gedeeld met de partners waarmee een samenwerkingsovereenkomst is afgesloten. Dat zijn de federale politie van Brazilië, de marine van Colombia, de DEA van het Ministerie van Justitie van de Verenigde Staten, het Europese Maritieme Agentschap (EMSA), Europol en Interpol. Tevens werkt MAOC(N) samen met en onderhoudt relaties met onder meer de «Joint Inter Agency Task Force-South en het United Nations Office on Drugs and Crime» (UNODC). Op basis van de operationele behoefte wordt samengewerkt met opsporingsdiensten van landen die betrokken zijn bij (de voorbereiding van) operaties.
Voorts vindt in Europees verband samenwerking plaats tussen Europol, de daaraan verbonden EU lidstaten en Colombia op basis van een operationele en een strategische samenwerkingsovereenkomst. Deze samenwerking kan – naast de uitwisseling van informatie met betrekking tot specifieke onderzoeken – betrekking hebben op alle andere taken van Europol, met name de uitwisseling van specialistische kennis, algemene situatieverslagen, resultaten van strategische analyses, informatie over strafrechtelijke onderzoeksprocedures, informatie over methoden ter voorkoming van criminaliteit, deelname aan opleidingsactiviteiten en het verstrekken van advies en ondersteuning bij individuele criminele onderzoeken. Ten slotte is een strategische samenwerkingsovereenkomst tussen Brazilië en Europol aanwezig, op grond waarvan EU-lidstaten via Europol en Brazilië bovengenoemde niet persoonsgebonden informatie kunnen delen en de onderlinge samenwerking kunnen vormgeven.
Om de internationale aanpak van ondermijning een impuls te geven, haalt het Kabinet momenteel onder meer de bilaterale contacten met Europese en Latijns-Amerikaanse landen aan. Hierbij zet het Kabinet met name in op het vergroten van de weerbaarheid van havens, de aanpak van criminele geldstromen en upstream disruption in relatie tot drugssmokkel.
Deelt u het beeld van een HARC-team dat de explosieve groei van drugssmokkel niet bij kan benen? Erkent u de capaciteitsproblemen waar hier tegenaan gelopen wordt? Welke acties gaat u ondernemen om dit team in staat te stellen hun taak effectief te vervullen?
Het klopt dat niet alle drugsvondsten leiden tot een opsporingsonderzoek. Een deel van de gevonden partijen geeft geen aanleiding voor onderzoek. Dat zijn bijvoorbeeld drugs die worden aangetroffen in containers die nog aan boord staan van schepen en die bestemd zijn om via datzelfde schip hun weg te vervolgen naar een bestemming buiten Nederland. Deze drugs worden in beslag genomen en vernietigd, waarover de autoriteiten in het bestemmingsland worden geïnformeerd. Een ander deel van de niet opgevolgde drugsvondsten komt voort uit gebrek aan capaciteit. Capaciteit en specialistische expertise is schaars en dat betekent in de breedte van opsporing en vervolging dat niet in alle zaken verder gerechercheerd en vervolgd kan worden. Mijn departement beziet in het kader van de uitvoering van de motie Van Toorenburg-Yesilgöz-Zegerius9 wat er in de breedte gedaan kan worden om de aanpak van georganiseerde ondermijnende (drugs)criminaliteit op logistieke knooppunten te verbeteren.
Overigens zijn naast het HARC-team ook verschillende andere samenwerkingsverbanden en teams actief in de aanpak van drugssmokkel in de haven. Zo is in het voorjaar van 2020 het Combiteam Havens (20–25 fte) ingericht door de FIOD, de Zeehavenpolitie en de Rijksrecherche. De Zeehavenpolitie beschikt bovendien over een basisteam Havens, dat onder meer onderzoek doet naar uithalers die worden aangehouden zonder dat zij in het bezit zijn van drugs. Daarnaast is binnen de regionale recherche van de eenheid Rotterdam Team Oscar actief (12 fte), dat is ingericht met ondermijningsgelden. Dit team houdt zich hoofdzakelijk bezig met onderzoeken naar ondermijnende delicten in de haven zoals corruptie bij georganiseerde drugssmokkel.
In de zomer van 2019 kwamen onderzoekers van de Erasmus Universiteit tot de conclusie dat opsporingsdiensten vooral inzetten op het onderscheppen van drugsladingen, waarbij vervolgonderzoek uitblijft, dat douane, politie en de FIOD niet voldoende informatie delen en dat de opsporingsdiensten niet genoeg inzage hebben hoe criminele organisaties opereren; wat is sindsdien met de conclusies uit dit onderzoek gebeurd en welke concrete maatregelen heeft u genomen?
Naar aanleiding van het onderzoek van de Erasmus Universiteit hebben de veiligheidspartners in de Rotterdamse haven een uitvoeringsagenda opgesteld, op basis waarvan momenteel verschillende acties en initiatieven lopen. Op 14 mei jl. heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd deze uitvoeringsagenda te ondersteunen met 5 miljoen euro.10
Ten aanzien van informatiedeling is in Rotterdam het Informatie Centrum Havens (ICH) opgericht. Dit ICH moet zorgen voor betere informatiedeling tussen de politie, Douane en FIOD. Eén van de barrières is dat toezichtinformatie (door Douane) niet vrij kan worden gedeeld met de opsporing. Daarvoor is een wijziging van artikel 1:33 Algemene Douanewet in voorbereiding bij het Ministerie van Financiën.
In het Brede offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit heb ik voorts het Multidisciplinair Interventieteam (MIT) opgericht, als aanvulling op de bestaande aanpak. Het MIT heeft tot doel «het blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen, die verweven zijn met of misbruik maken van legale structuren en de legale economie».11 Het MIT zal de manier waarop criminele netwerken en hun facilitators opereren en misbruik (kunnen) maken van legale sectoren in Nederland en in het buitenland inzichtelijk maken en blootleggen en vervolgens met behulp van de juiste partners bestrijden en verstoren. Het MIT zal op een proactieve, wendbare, multidisciplinaire en data-gedreven modus opereren op nationaal en internationaal niveau. Het MIT zal dus kort gezegd systemische bedreigingen (1) in kaart brengen door middel van integrale data-analyse, en (2) deze (laten) verstoren en bestrijden door middel van interventies. Hierbij functioneert het MIT op korte termijn als samenwerkingsverband op het gebied van gegevensverwerking, waarbij de zes betrokken organisaties onder meer hun informatie, kennis en expertise delen. Dit zal leiden tot een meer structurele informatiedeling tussen verschillende partijen die betrokken zijn bij de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit.
Kunt u aangeven wat de politieorganisatie nodig heeft om deze corruptie nog effectiever aan te pakken en welke acties ondernomen worden om dit te realiseren?
Als er signalen zijn van ambtelijke corruptie doet in beginsel de Rijksrecherche onderzoek. In het Brede offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit heb ik structureel 3,3 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de versterking van de Rijksrecherche en de OM-inzet in Rijksrecherche-onderzoeken. Bij niet-ambtelijke corruptie doet in beginsel de FIOD onderzoek.
De politie en de FIOD ondernemen diverse acties om corruptie in de haven effectief aan te pakken. Zo spitsen alle opsporingsteams in de Rotterdamse Haven (HARC, Combi, RITZ, Oscar) hun onderzoeken toe op ondermijnende strafbare feiten die gepaard gaan met corruptie. Doelstelling van de onderzoeken is standaard om ook de corrupte havenwerkers te vervolgen en dat specifiek te benoemen in perspublicaties.12 Feiteninformatie over havenwerkers die behulpzaam zijn bij grootschalige drugssmokkel wordt op basis van artikel 19 Wet politiegegevens en in overeenstemming met de officier van justitie verstrekt aan de werkgever. Via het programma Integere Haven geven de specialisten en opsporingsteams voorlichting aan bedrijven in de haven over corrumperende praktijken. Tevens wordt bij het toepassen van de International Security Code for Ports and Ships (ISPS), waarbij de Havenmeester Rotterdam certificaten afgeeft aan bedrijven die zeeschepen willen ontvangen, meegewogen in hoeverre die bedrijven gevoelig zijn voor infiltratie door criminele netwerken. Daartoe verstrekt de Zeehavenpolitie informatie aan het toetsingsteam.
Het is in de breedte van belang om beter zicht te krijgen op de risico’s en de volledigheid van interventiemogelijkheden die er bestaan ten aanzien van corruptie binnen bedrijven en overheidsorganisaties op en rond lucht- en zeehavens. Daarom heb ik het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) gevraagd om een onderzoek uit te voeren naar de bestaande en te verwachten risico’s ten aanzien van corruptie bij publieke én private partijen op belangrijke logistieke knooppunten en welke instrumenten nodig zijn voor het mitigeren van deze risico’s.
Op welke wijze zal de Wet Versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit infiltratie van drugscriminelen in rederijen tegen kunnen gaan?
Een onderdeel van het wetsvoorstel strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit ziet op criminele binnendringers die zich wederrechtelijk bevinden op besloten logistieke knooppunten, zoals zeehavens, om illegaal goederen als drugs of personen binnen of buiten Nederland te brengen. In het wetsvoorstel is het zich toegang verschaffen door middel van vervalste toegangspassen, misleiding van personeel en/of onder een valse hoedanigheid als strafverzwarende omstandigheid opgenomen. Dit deel van het wetsvoorstel ziet dus op binnendringers en niet op infiltratie van drugscriminelen in rederijen zelf.
Kunt u deze vragen, gezien de urgentie van een effectieve aanpak van drugscriminelen, uiterlijk binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het artikel 'Vogels overleven vlucht langs nieuwe windmolens Tweede Maasvlakte gegarandeerd dankzij deze radar' |
|
Barry Madlener (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Bas van 't Wout (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Vogels overleven vlucht langs nieuwe windmolens Tweede Maasvlakte gegarandeerd dankzij deze radar»?1
Ja.
Gelooft u zelf dat die radar gaat werken als er vogels of vleermuizen tegen de wieken aan dreigen te vliegen? Gelooft u ook in sprookjes? Hoe groot moet een zwerm vogels zijn om dit hele windturbinepark stil te leggen? Heeft u bewijs voor de effectiviteit van dit radarsysteem en is er een milieueffectrapportage gedaan voor dit onzalige plan?
De Wet natuurbescherming schrijft voor dat getoetst moet worden of door initiatieven, zoals in dit geval het windmolenpark, de instandhouding van vogel- en vleermuizensoorten niet in gevaar komt. Uit de effectbeoordeling voor het verkrijgen van de vergunning en de ontheffing inzake de Wet natuurbescherming blijkt dat het initiatief leidt tot minder dan 1% van de jaarlijkse natuurlijke sterfte bij alle vogel- en vleermuizensoorten, die naar verwachting in aanvaring kunnen komen met de turbines van het nieuwe windpark. Eneco gaat het radarsysteem voor het waarnemen van vogels en een apart systeem van bat-detectors gebruiken om het verwachte aantal nog verder te reduceren. De effectiviteit van het radarsysteem zal de komende jaren nader worden onderzocht. Daarbij zal worden meegenomen bij welke aantallen vogels en vleermuizen de windturbines worden stil gezet.
Er is een uitgebreide milieueffectrapportage voor dit plan opgesteld. De resultaten hiervan zijn meegenomen door de gemeente Rotterdam bij het maken van afwegingen ten behoeve van goede ruimtelijke ordening.
Bent u op de hoogte van de enorme betekenis van het betreffende Noordzeestrand van de Tweede Maasvlakte voor inwoners van de regio Rotterdam? Vindt u het niet eeuwig zonde dat dit prachtige strand waar zo veel mensen van genieten, totaal verpest wordt door deze windturbines?
Bij de planvorming van de Tweede Maasvlakte is al uitgegaan van de mogelijkheid een windpark te creëren in de kustlijn, mede omdat dit een goede windlocatie is. Daarom heeft de gemeente Rotterdam in het in 2018 vastgestelde bestemmingsplan Maasvlakte 2 al rekening gehouden met de komst van het windpark. Tegelijkertijd is gekeken naar meervoudig ruimtegebruik. Op de Tweede Maasvlakte is het mogelijk om beide belangen te combineren.
Bent u op de hoogte van de nationale en internationale faam van dit strand voor kitesurfers? Zo ja, vindt u het niet ontzettend jammer dat dit verpest wordt door deze windturbines?
De gemeente Rotterdam is het bevoegde gezag om te bepalen waar en onder welke voorwaarden kitesurfen wordt toegestaan. Wanneer negatieve effecten op beschermde natuurwaarden niet op voorhand uitgesloten kunnen worden, is ook de provincie bevoegd gezag voor de toetsing van de activiteit tegen de Wet natuurbescherming. Op basis van het Aanwijzingsbesluit kitesurfen Maasvlakte 2 van 2012 is kitesurfen mogelijk op het strand van Maasvlakte 2. Op 19 januari 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam besloten dit aanwijzingsbesluit per 1 januari 2022 in te trekken. De gemeente is in overleg met de Nederlandse Kitesurf Vereniging over een mogelijk geschikte kitesurflocatie in de nabije omgeving. Ook is het voornemen om in de periode 1 oktober tot en met 31 mei kitesurfen mogelijk te blijven maken bij het intensieve (bad-)strand.
Bent u ervan op de hoogte dat dit Noordzeestrand enorm belangrijk is voor (trek)vogels en dat er diverse vogelrustgebieden en natuurgebieden in de buurt liggen? Zo ja, waarom hecht u daar zo weinig waarde aan?
Uiteraard zijn alle betrokkenen bij dit project op de hoogte van de hoogwaardige natuur in de omgeving van dit windpark alsmede de beschermingsregimes die daar gelden. Alle betrokkenen hechten juist veel waarde aan de bescherming van vogels en vleermuizen. De effecten van het windpark op natuur zijn uitvoerig getoetst in het kader van de Wet natuurbescherming. Er is geen sprake is van significant negatieve effecten op instandhoudingsdoelstellingen van nabije Natura 2000-gebieden dan wel wezenlijke effecten op de staat van instandhouding van beschermde soorten. Voor details verwijzen wij naar de uitgebreide Natuurtoets, de Passende beoordeling, de ontheffing en de vergunning op grond van de Wet Natuurbescherming (zie voor de stukken: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2021-4696.html). In de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming zijn in de voorschriften mitigerende maatregelen opgenomen. Zo is onder meer een stilstandsvoorziening opgenomen voor vleermuizen waarmee een aanvaringsreductie van 80% wordt bewerkstelligd. Daarnaast zal het radarsysteem voor vogels geïnstalleerd worden en zal de werking ervan intensief gemonitord worden.
Bent u ervan op de hoogte dat dit Noordzeestrand bij de planvorming voor de Tweede Maasvlakte juist bedoeld was ter compensatie voor de regiobewoners en de Rotterdammers? Weet u dat tienduizenden mensen genieten van de rust en ruimte en de mogelijkheid om lekker uit te waaien en kitesurfers te kijken? Vindt u het welzijn van de inwoners niet belangrijk genoeg om te beschermen? Weet u dat een strandbezoek enorm ontstressend kan werken, juist in ons veel te volle land? Wist u dat de Tweede Maasvlakte het best bereikbare strand is van de regio Rijnmond?
In de m.e.r. die ten behoeve van het bestemmingsplan Maasvlakte 2 is opgesteld, zijn de effecten van de windmolens op de strandrecreatie in beeld gebracht. Deze effecten zijn meegenomen door de gemeente bij het maken van afwegingen ten behoeve van goede ruimtelijke ordening. Met uitzondering van het kitesurfen kunnen alle vormen van huidige recreatie doorgang blijven vinden. Zoals is aangegeven in het antwoord bij vraag 4, is de gemeente Rotterdam in overleg met de Nederlandse Kitesurf Vereniging over een mogelijk geschikte kitesurflocatie in de nabije omgeving.
Bent u bereid om de plannen voor dit onzalige windturbinepark te heroverwegen en met het gemeentebestuur van Rotterdam te zoeken naar alternatieven? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 is aangegeven, is al bij de aanleg van de Tweede Maasvlakte het voornemen uitgesproken om een windpark te creëren in de kustlijn, mede omdat dit een goede windlocatie is. Daarom heeft de gemeente Rotterdam, met in acht name van alle wettelijke vereisten, in het in 2018 vastgestelde bestemmingsplan Maasvlakte 2 al rekening gehouden met de komst van het windpark. Alle effecten van het bestemmingsplan, waarin onder meer een windpark op de zeewering, zijn daarbij zorgvuldig in beeld gebracht en afgewogen.
Hoe vaak verwacht u dat deze windmolens stil komen te staan als gevolg van de overvliegende vogels, en wat zijn hier de kosten van?
Eneco zal als eigenaar en exploitant van het Windpark, de komende jaren – op basis van gerichte monitoringsinformatie – de noodzakelijke frequentie en duur van stilstand bepalen. De kosten van de stilstand komen voor rekening van Eneco.
Bent u ermee bekend dat windenergie voor slechts 1,7% voorziet in onze totale energiebehoefte? En dat iedere aanpassing of uitvinding hiervoor weggegooid geld is en het veel beter is om direct te stoppen met de bouw van subsidie slurpende windmolens?
Het aandeel windenergie binnen de Nederlandse energievoorziening stijgt. En de bouw van windturbines past binnen de afspraken uit het Klimaatakkoord uit 2019 waarin afspraken staan over hoe Nederland de komende decennia de transitie naar hernieuwbare energievoorziening zal doormaken. Het windmolenpark op de Tweede Maasvlakte wordt zonder subsidie gerealiseerd en geëxploiteerd.
Bent u bekend met het bericht: «Molens in Zeeland staan stil voor vogels en dat kost 15.000 euro per maand»?2 Wat zijn de gevolgen hiervan voor de geplande windmolens op de Tweede Maasvlakte?
Met dit bericht ben ik bekend. Er zijn geen directe gevolgen voor de geplande windturbines op de Tweede Maasvlakte.
Bent u bekend met de uitspraken van Willem Bouten (onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam): «Stroom gaat er aan de ene kant in en aan andere kant uit. Het kan daarom zo zijn dat als je in de Eemshaven windmolens uitzet, in Italië het licht uit kan gaan.»3 Hoe beoordeelt u deze uitspraken? En betekent dit dat door deze uitvinding ook het licht in delen van Nederland uit kan gaan? Zo nee, hoe wordt dit dan ondervangen?
Ja, ik ben bekend met de uitspraak van de heer Bouten. De stilstand voorziening van het windpark op de Tweede Maasvlakte zal voldoen aan de voorwaarden die Netbeheerder Tennet daaraan stelt in verband met de netstabiliteit.
Het bericht ‘Nederland raakt met landbouw-innovaties achter op China’. |
|
Thom van Campen (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland raakt met landbouw-innovaties achter op China»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland, de op een na grootste voedselexporteur ter wereld, verder achteropraakt op de Verenigde Staten en met de aanvraag van patenten op China? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat er in Europa minder octrooien in relatie tot CRISPR-Cas zijn aangevraagd dan in de VS en China. Om deze constatering te kunnen staven is een zoekopdracht uitgevoerd in Espacenet, de door het Europese Octrooibureau beheerde octrooidatabase, waarin alle wereldwijd gepubliceerde octrooidocumenten zijn verzameld. Espacenet wordt gezien als een van de meest complete octrooidatabases. Het uitsplitsen naar de verschillende landen (regio) is gedaan op basis van de landcode van het publicatie nummer: US, CN en EP. Dit betekent dus dat de aantallen octrooidocumenten zijn geteld die zijn ingediend voor de desbetreffende jurisdictie. Opgemerkt zij dat dit niet hetzelfde is als het land van herkomst van de octrooi aanvrager. Een bedrijf/uitvinder kan zelf bepalen in welke landen hij/zij octrooi wil aanvragen. Zo kan voor eenzelfde uitvinding van bijvoorbeeld een Amerikaans bedrijf in zowel de Verenigde Staten, China als Europa octrooi worden aangevraagd (resulterend in een octrooipublicatie met een US, CN en EP nummer).
De aantallen octrooipublicaties geven dus in beperkt betrouwbare mate weer in hoeverre de aanvragers de betreffende landen van belang vinden om voor hun uitvinding bescherming te zoeken.
Uit deze snelle scan van octrooipublicatie aantallen blijkt inderdaad, zoals in het artikel van het Financieele Dagblad staat vermeld, dat de laatste jaren in China veel meer octrooidocumenten zijn gepubliceerd met betrekking tot CRISPR-Cas dan in de Verenigde Staten en Europa bij elkaar. In China is de afgelopen 5 jaren het aantal CRISPR-Cas publicaties opgelopen van zo’n 200 in 2016 tot een ruime 850 in 2020. In de Verenigde Staten daarentegen was het aantal CRISPR-Cas publicaties in 2016 niet eens zo veel minder dan in China, namelijk zo’n 150, maar de groei in de afgelopen jaren is minder groot, tot een ruime 500 in 2020. In Europa is het aantal CRISPR-Cas octrooipublicaties vanaf het begin van deze techniek achtergebleven, ter vergelijking: 47 in 2016 tot 140 in het afgelopen jaar. Wanneer enkel naar plantgerichte CRISPR-Cas octrooipublicaties wordt gekeken is eenzelfde trend zichtbaar, maar dan met veel kleinere aantallen.
In onderstaande tabel zijn de aantallen van de afgelopen 10 jaar samengevat.
octrooipublicaties
CRISPR-Cas octrooipublicaties
Plant gerichte CRISPR-Cas octrooipublicaties
Jaar
2011
125.769
770.055
344.886
3
1
6
0
0
0
2012
133.363
1.078.839
355.067
2
1
1
0
1
0
2013
135.037
1.361.720
372.957
2
5
4
0
1
1
2014
138.411
1.472.635
405.215
5
23
38
1
4
10
2015
138.593
1.807.183
410.155
24
86
65
6
20
18
2016
145.814
1.952.686
412.170
47
202
147
6
48
24
2017
148.001
2.233.736
407.983
72
340
204
1
88
29
2018
154.952
3.041.321
409.402
92
511
318
8
121
39
2019
162.357
3.103.663
433.581
109
766
465
11
185
68
2020
169.757
3.882.410
452.441
140
859
538
18
243
74
Bij deze getallen passen nog de volgende kanttekeningen:
Gezocht is op octrooipublicaties in de voor de vraag relevante classificaties. Onder gepubliceerde octrooidocumenten worden verstaan alle octrooiaanvragen die 18 maanden na indiening worden gepubliceerd, zoals bepaald in alle internationale octrooiverdragen. Dit zegt dus niets over hoeveel octrooien daadwerkelijk zijn verleend op dit onderwerp, en of die nog geldig zijn of ooit geldig zijn geweest.
Hoewel dus in absolute getallen de hoeveelheid Chinese publicaties veel groter is dan die in de Verenigde Staten en Europa zegt dit niets over de vraag of de beschreven uitvindingen in al deze octrooipublicaties de toets van octrooieerbaarheid hebben doorstaan.
Verder moet ook bedacht worden dat het aantal octrooipublicaties in alle gebieden van de technologie in China de afgelopen jaren enorm is toegenomen, terwijl er in de Verenigde Staten en Europa maar een kleine (gestage) groei in totaal aantal octrooipublicaties is. Zo is in China het aantal octrooipublicaties de afgelopen 10 jaar vervijfvoudigd (van 770 duizend in 2011 tot 3,9 miljoen in 2020), terwijl de toename in de Verenigde Staten (345 duizend in 2011 tot 452 duizend in 2020) en Europa (125 duizend in 2011 tot 170 duizend in 2020) allebei veel kleiner is.
Deelt u de mening dat dat te wijten is aan verouderde Europese wet- en regelgeving en de stroperigheid binnen Europa om dit aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Nieuwe plantenveredelingstechnieken vallen onder de regelgeving voor genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s), die Europees is bepaald. Nederland pleit er al jaren voor dat het belangrijk is dat de EU-regelgeving doeltreffend is en aansluit bij nieuwe ontwikkelingen. Dit is nodig om innovaties en duurzame toepassingen mogelijk te maken en tegelijkertijd op efficiënte wijze de veiligheid voor mens en milieu te waarborgen. Bedrijven en onderzoeksinstellingen ervaren de huidige toelatings- en vergunningsprocedures voor het op de Europese markt brengen van een product als belastend vanwege de benodigde tijd en kosten, en de onzekerheid die zij ervaren over de uitkomsten. Het kabinet heeft dan ook met belangstelling uitgekeken naar de recent verschenen studie van de Europese Commissie over de status van nieuwe genomische technieken. Hierin staat te lezen dat voor sommige technieken de huidige regelgeving voor genetisch gemodificeerde organismen (ggo-regelgeving) niet «fit for purpose» is2 (zie ook het antwoord op vraag 5) en dus niet doeltreffend is.
Kunt u in een grafiek of tabel aangeven wat de ontwikkelingen zijn van het aanvragen van CRISPR-Cas-patenten van Europa, China en de Verenigde Staten over de afgelopen tien jaar?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar nieuwe biotechnologische technieken, waaronder CRISPR-Cas, dat u noemt in antwoord op eerdere schriftelijke vragen en dat mede op initiatief van Nederland door de Europese Commissie momenteel in opdracht van de Europese Raad wordt uitgevoerd? Klopt het dat dit onderzoek uiterlijk 30 april 2021 gereed moet zijn? Zo ja, wat is het vervolgtraject en hoe snel kan dit leiden tot versoepelingen voor het gebruik van nieuwe veredelingstechnieken?2
Het onderzoek van de Europese Commissie naar de status van nieuwe genomische technieken is 29 april jl. gepubliceerd). De studie erkent dat de huidige ggo-regelgeving ten aanzien van sommige van deze technieken en producten niet meer lijkt te voldoen en moet worden aangepast aan wetenschappelijke en technologische vooruitgang. Daarmee is de noodzaak voor gewijzigde regelgeving duidelijk gemaakt. De studie is geagendeerd voor de Landbouw- en Visserijraad van 26 en 27 mei.4 De Europese Commissie is voornemens om in het derde kwartaal van 2021 een zogeheten aanvangseffectbeoordeling – een vorm van een routekaart met tijdslijn – te presenteren. Daarna zal zij aan de slag gaan met een effectbeoordeling. Het is belangrijk voor het Europese draagvlak dat de effectbeoordeling zorgvuldig en juridisch degelijk wordt uitgevoerd. Dit kost uiteraard tijd. Het kabinet zal de urgentie blijven benadrukken van toekomstbestendige en doeltreffende wet- en regelgeving.
Welke actie(s) heeft u ondernomen op de aangenomen motie van het lid Weverling (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 57), waarin u wordt verzocht om met een aantal gelijkgestemde landen op te trekken voor herziening en versoepeling van de Europese regelgeving met betrekking tot biotechnologie en veredeling?
De Nederlandse inzet in de Raad heeft er mede toe geleid dat de Europese Commissie het recent gepubliceerde onderzoek heeft uitgevoerd. Lidstaten hebben, tijdens de Landbouw en Visserij Raad van 26 en 27 mei jl., een constructieve gedachtewisseling en bespreking over de studie gevoerd. Ook zijn op verschillende niveaus en gremia de contacten versterkt en aangehaald om de kansen van biotechnologie en veredeling te agenderen. Dit is onder andere terug te zien in de aangenomen Raadsconclusies betreffende de «van Boer tot Bord Strategie»5. Verder blijft het kabinet zich in verschillende relevante gremia inzetten om het onderwerp verder te brengen op Europees niveau.
Wat is er na de uitspraak van het Europees Hof van juli 2018 door Europa ondernomen om CRISPR-Cas voor planten uit te zonderen? Of kan gesteld worden dat er, buiten het instellen van een onderzoek, al bijna drie jaar niets gebeurd is?
Er zijn belangrijke stappen gezet. Mede op aandringen van Nederland, heeft de Raad van de Europese Unie op 8 november 2019 de Europese Commissie verzocht een onderzoek uit te voeren en indien gepast, met een voorstel te komen6. De afgelopen anderhalf jaar heeft de Europese Commissie, o.a. in samenwerking met het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) en de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA), dit onderzoek uitgevoerd. Daarbij zijn ook de lidstaten en EU-stakeholders uitgebreid geconsulteerd. Met de publicatie van deze studie op 29 april jl. start een nieuwe fase in het Europese traject. De Europese Commissie wil bij de follow-up van deze studie kijken naar mogelijke beleidsinstrumenten om de wetgeving veerkrachtiger en toekomstbestendiger te maken. Dit sluit aan bij de Nederlandse inzet op dit terrein.
Hoe kijkt u naar Noorwegen, dat al goed op weg is met deregulering van CRISPR-Cas voor planten? Worden ervaringen uit landen als Noorwegen ook gebruikt als drukmiddel richting Europa?
Als onderdeel van wetenschappelijk onderzoek hebben Noorse wetenschappers door het gebruik van nieuwe veredelingstechnieken in wilde aardbeien genen kunnen uitschakelen die deze aardbeien vatbaar maken voor grijze schimmel. Het onderzoek loopt nog, maar dit soort ontwikkelingen geven een goed beeld van de potentie van biotechnologie om bij te dragen aan de verduurzaming van de land- en tuinbouw. Door nieuwe veredelingstechnieken in te zetten om weerbare gewassen te ontwikkelen binnen soortgrenzen kan onder andere de afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen gereduceerd worden.
Nederland hecht aan doeltreffende, efficiënte en toekomstbestendige regelgeving. Uit voorbeelden van andere landen kan lering getrokken worden en waar mogelijk worden inspirerende voorbeelden dan ook meegenomen bij de besprekingen van het onderzoek van de Europese Commissie.
Bent u bekend met het feit dat het de Noren door het toepassen van CRISPR-Cas op aardbeien gelukt is om de genen uit te schakelen die vatbaar zijn voor grauwe schimmel? Klopt het dat in Nederland aardbeien met dergelijke schimmels bestreden dienen te worden met een combinatie van chemische en natuurlijke bestrijders? Welke techniek zou volgens u de voorkeur moeten genieten?3
Zie antwoord vraag 8.
Waarom is het tot op heden nog niet gelukt om ook binnen Europa een uitzondering te bedingen voor CRISPR-Cas voor planten?
De Europese ggo-wetgeving en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie maakt geen uitzondering voor specifieke toepassingen van nieuwe plantenveredelingstechnieken. Het kabinet zal de urgentie van dit onderwerp blijven benadrukken en blijven pleiten voor toekomstbestendige Europese regelgeving die voldoende ruimte biedt voor innovatie en tegelijkertijd de veiligheid voor mens en milieu borgt.
Deelt u de mening van wetenschappers dat Europa met de beperkingen op het gebruik van nieuwe veredelingstechnieken haar eigen Van boer tot bord-strategie ondermijnt?4
Het onderzoek van de Europese Commissie concludeert dat nieuwe veredelingstechnieken kunnen bijdragen aan het behalen van de doelen van de Sustainable Development Goals en de «van Boer tot Bord strategie». Het kabinet onderschrijft deze conclusie.
Deelt u de mening dat versoepeling van de regels rondom genetische modificatie van planten onderdeel moet zijn van de Van boer tot bord-strategie? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De «van Boer tot Bord strategie» geeft aan dat nieuwe innovatieve technieken belangrijk kunnen zijn voor de verduurzaming van de land- en tuinbouw. Omdat de strategie de EU-kaders rond het voedselsysteem weergeeft voor de komende jaren, is het de verwachting dat het traject rond nieuwe veredelingstechnieken ook binnen dat kader zal vallen. Het kabinet is voorstander van een integrale aanpak van de Green Deal en «van Boer tot Bord strategie» en zal die uitrol daarvan nauwlettend volgen.
Kunt u nader ingaan op de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen waarin u aangeeft dat «Nederland naar een aanpassing van de Europese regelgeving toe wil werken, zodat nieuwe planveredelingstechnieken in de land- en tuinbouw effectief kunnen worden toegepast»? Hoe geeft u hier concreet invulling aan en welke meetbare doelstellingen heeft u hieraan verbonden?5
In het Regeerakkoord is het volgende afgesproken: «Nederland zal zich in Europa inzetten voor de toepassing en toelating van nieuwe veredelingstechnieken, zoals CRISPR/Cas9, mits daarbij geen soortengrenzen worden overschreden». De kabinetsinzet is gericht op het verder brengen van het Europese beleidsvormende traject. Hiertoe vinden constructieve gesprekken plaats met de Europese Commissie, lidstaten en stakeholders over de noodzaak van toekomstbestendige en doeltreffende wetgeving. De eerste meetbare stappen zijn zichtbaar met verschillende acties op Europees niveau, namelijk het Raadsbesluit, de recente studie van de Europese Commissie en de aangekondigde effectenbeoordeling. Kijkend naar de gepolitiseerde en polariserende aard van het thema zijn dit belangrijke ijkpunten voor de kabinetsinzet volgens het Regeerakkoord, ook in demissionaire status.
Bent u het ermee eens dat, doordat genetische modificatie van planten in andere landen al is toegelaten, reeds is vastgesteld dat het geen veiligheidsrisico’s met zich meebrengt voor het milieu en derhalve ook in Nederland en Europa veilig toegepast zou moeten kunnen worden?
De veiligheidsstandaarden voor de beoordeling en toelating van ggo’s in Nederland en Europa zijn hoog. In derde landen toegelaten toepassingen voldoen niet (automatisch) aan deze Europees afgesproken standaarden. Daarnaast is het milieu, waar de genetisch gemodificeerde plant terecht komt bij teelt, een essentieel onderdeel van de milieurisicobeoordeling en de hieruit voortvloeiende conclusies ten aanzien van potentiële milieurisico’s. Hierbij worden onder andere verspreidingsroutes, regionale klimaatomstandigheden en de regionale biodiversiteit in ogenschouw genomen. Dit maakt dat een aparte beoordeling nodig blijft.
Deelt u de mening dat het ontzettend frustrerend is dat landen als Noorwegen, de Verenigde Staten en China ongestoord kunnen innoveren en experimenteren met (nieuwe vormen van) veredeling en Europa al drie jaar aan het studeren is, dat prachtige Nederlandse biotechnologiebedrijven daarmee op achterstand komen te staan ten opzichte van hun buitenlandse concurrenten en dat dit een onwenselijke situatie is waar snel verandering in moet worden gebracht?
Bedrijven ervaren de huidige Europese ggo-regelgeving als problematisch door lange en kostbare toelatingsprocedures. Dit kan op de lange termijn een concurrentienadeel betekenen, zeker nu de ontwikkelingen in de biotechnologie zo snel gaan. Nederland pleit ook daarom voor meer ruimte voor innovatieve technieken zoals CRISPR-Cas, mits geen soortengrenzen worden overschreden en veiligheid voor mens, dier en milieu gewaarborgd blijft. Een belangrijke stap hierin is de publicatie van de studie van de Europese Commissie en de bijgaande aankondiging van een consultatietraject ter oriëntatie op beleidsinstrumenten.
De minicargovluchten die worden uitgevoerd tussen Luik en Maastricht |
|
Kiki Hagen (D66), Bouchallikh , Lammert van Raan (PvdD), Habtamu de Hoop (PvdA), Pieter Grinwis (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het gegeven dat er in de week van 11 april 2021 opnieuw meerdere minivluchten met cargo hebben plaatsgevonden tussen Maastricht en Luik? Zo ja, kunt u bevestigen om hoeveel vluchten in de periode vanaf de start van 2021 het precies gaat?
Ja, ik ben op de hoogte van de vluchten die tussen de luchthavens Maastricht Aachen Airport (MAA) en Luik hebben plaatsgevonden. MAA heeft aangegeven dat er sinds 1 januari jl. sprake is geweest van zeven zogenaamde herpositioneringsvluchten met vrachtvliegtuigen van MAA naar Luik, waarvan twee vluchten in de maand april (1 en 8 april jl.).
Het gaat hierbij om vrachtvluchten waarbij een particulier bedrijf een vliegtuig heeft gecharterd (gehuurd) om naar MAA te vliegen en daar de vervoerde lading te lossen. Zij bepalen de keuze van de bestemming. Hier ligt een commerciële afweging aan ten grondslag. Nadat het vliegtuig op MAA is geleegd vervalt de huurovereenkomst en vervolgt het vliegtuig zijn weg in opdracht van een andere «huurder» of in het gebruikelijke routenetwerk van de luchtvaartmaatschappij. Voor de luchtvaartmaatschappij is dan het meest kostenefficiënt om op MAA weer nieuwe vracht op te halen en naar een volgende bestemming te brengen zodat «lege vliegkilometers» worden vermeden. Wanneer dit echter niet lukt herpositioneert het vliegtuig zich na het lossen van de vracht naar een andere luchthaven, waar het weer geladen kan worden met nieuwe vracht voor de volgende bestemming. In onderhavige gevallen is naar de luchthaven Luik gevlogen voor nieuwe vracht. De baanlengte op MAA kan hierbij ook een overweging zijn geweest. Doordat deze op MAA begrensd is op 2.500 meter kunnen sommige toestellen niet volledig beladen vertrekken naar de volgende gewenste bestemming.
Klopt het dat in elk geval Astral Aviation meermaals deze minivluchten heeft uitgevoerd? Kunt u aangeven of nog andere luchtvaartmaatschappijen dergelijke minivluchten hebben uitgevoerd?
Ja, zes van de zeven vluchten zijn uitgevoerd door Astral Aviation. Daarnaast is een vlucht uitgevoerd door Longtail Airlines.
Staat u nog steeds achter uw uitspraak van november 2019 dat dergelijke minivluchten niet wenselijk zijn vanuit een milieuoogpunt?1 Zo ja, bent u bereid met alle luchtvaartmaatschappijen in gesprek te gaan die dit soort onnodige en schadelijke vluchten uitvoeren en aan hen duidelijk te maken dat dit soort vluchten niet gewenst zijn?
Ja, ik sta nog steeds achter mijn uitspraak dat dergelijke cargovluchten vanuit het oogpunt van milieu niet wenselijk zijn wanneer er goede alternatieven voorhanden zijn.
In Europese regelgeving en ook in luchtvaartverdragen met derde landen gelden over het algemeen liberale vrachtregimes met weinig tot geen ruimte voor beperkingen. Mijn inzet is er wel op gericht om het gebruik van grondvervoer als alternatief voor luchtvaart te stimuleren op routes waarvoor dat reëel is.
Klopt het dat de meeste milieu-impact en overlast voor omwonenden plaatsvindt bij de starts en landingen van vliegtuigen? Bent u het er dan mee eens dat onnodige vluchten met lege toestellen om te «herpositioneren» zoveel mogelijk moeten worden tegengegaan?
Het is correct dat de meeste milieu-impact en overlast voor omwonenden plaatsvindt bij de starts en landingen van vliegtuigen.
Zie verder het antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u verklaren hoe het kan dat in Frankrijk een verbod mogelijk is gebleken voor korte binnenlandse vluchten, maar hier in Nederland naar uw zeggen geen juridisch instrument voor bestaat?2 Bent u in dit licht bereid nader te onderzoeken of dit in de aanloop van de herziening van de Slotverordening toch al mogelijk is?
Op grond van Verordening (EU) 1008/20083 mogen Europese luchtvaartmaatschappijen vrij opereren op alle routes binnen de Europese Unie. De verordening kent evenwel een uitzonderingsmogelijkheid om onder strikte voorwaarden bepaalde vluchten tijdelijk te verbieden. Frankrijk is inderdaad voornemens gebruik van deze mogelijkheid te maken door op grond van artikel 20 van de verordening bepaalde binnenlandse vluchten te verbieden. Het artikel biedt namelijk de mogelijkheid om in geval van ernstige milieuproblemen tijdelijk de uitoefening van verkeersrechten te beperken of te weigeren, met name wanneer andere takken van vervoer een passend niveau van dienstverlening bieden. De toepassing van deze afwijkende voorziening vereist een concrete nationale grondslag en is slechts mogelijk na goedkeuring van de Europese Commissie. Het artikel schrijft verder voor dat de betrokken maatregel niet mag discrimineren, niet mag leiden tot concurrentievervalsing tussen luchtvaartmaatschappijen en niet restrictiever mag zijn dan nodig is om de problemen op te lossen. Frankrijk heeft aangegeven nationale wetgeving te creëren om een deel van de binnenlandse korte afstandsvluchten binnen Frankrijk te verbieden, maar moet hiervoor nog goedkeuring krijgen van de Europese Commissie.
De Franse casus wijkt af van de casus waarin tussen Luik en Maastricht vluchten zijn uitgevoerd. In dat geval is immers geen sprake van binnenlandse vluchten. Een concrete wettelijke grondslag voor het tijdelijk verbieden van dergelijke vluchten wegens ernstige milieuproblemen ontbreekt in de Nederlandse wetgeving en zou gelet op het grensoverschrijdend karakter niet eenzijdig door Nederland vastgesteld kunnen worden. Ook wanneer de Europese Commissie hier toestemming voor zou geven zou een dergelijke voorziening slechts voor ten hoogste drie jaar mogelijk zijn.
Ik hou evenwel het verloop van de Franse zaak en de procedure bij de Europese Commissie in de gaten. Aan de hand van de uitkomsten zal ik bezien welke mogelijkheden dit voor Nederland biedt.
Aangezien de slotverordening toeziet op de verdeling van schaarse capaciteit op slot gecoördineerde luchthavens in de EU en niet toeziet op mogelijke verboden op binnenlandse vluchten, acht ik een onderzoek in het kader van de herziening van de slotverordening niet aan de orde. Wel zal ik bij de herziening van EU Verordening 1008/2008 aandacht vragen voor de mogelijkheid om minicargo vluchten te verbieden wanneer er goede alternatieven voorhanden zijn.
Het feit dat niet-EU-familieleden van expats geen toegang hebben tot Nederland |
|
Raoul Boucke (D66), Kiki Hagen (D66), Jan Paternotte (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Grinwis (CU), Don Ceder (CU) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Expats campaign to lift travel restrictions for international family members»?1
Ja.
Bent u het eens dat er in het inreisbeleid van Nederland een onderscheid moet worden gemaakt tussen familie van Nederlanders of legale inwoners van Nederland enerzijds en toerisme anderzijds?
Ja. Dit is staand beleid. Het EU-inreisverbod betreft een inperking voor alle niet-noodzakelijke reizen van personen vanuit derde landen naar EU+landen met als doel de verspreiding van het COVID-19 virus tegen te gaan.2 Bepaalde familieleden van Nederlanders en van derdelanders met rechtmatig verblijf vallen niet onder het EU-inreisverbod. Andere familieleden, die wel onder de reikwijdte van het EU-inreisverbod vallen kunnen onder omstandigheden daarvan worden uitgezonderd.
Klopt het dat familieleden van Nederlanders of inwoners van Nederland met een verblijfsvergunning niet naar Nederland mogen reizen wanneer ze onderdanen zijn van een derde land? Zo ja, in welke gevallen kunnen zij in aanmerking komen voor een visum «kort verblijf»?
Nee, dat klopt niet. Unieburgers en hun gezinsleden, derdelanders met een verblijfsvergunning en hun gezinsleden en personen met een visum voor lang verblijf (MVV) vallen niet onder de reikwijdte van het EU-inreisverbod. Het EU-inreisverbod kent verder een aantal uitzonderingscategorieën3. Er is daarnaast een EU-veiligelandenlijst, waarop de landen staan die momenteel niet onder het EU-inreisverbod vallen. Voor personen uit visumplichtige landen geldt de gebruikelijke visumprocedure.
Hoe kijkt u aan tegen de bewering in het bericht dat het inreisverbod van de Europese Unie, ingaat tegen artikel acht in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) dat voorziet in het recht voor privé en familieleven?
Van een schending van artikel 8 EVRM is in de ogen van het kabinet niet snel sprake. Allereerst vallen onder andere Unieburgers en hun gezinsleden en derdelanders met een verblijfsvergunning niet onder het inreisverbod. Zij kunnen dus ondanks het inreisverbod hun familieleden hier in Nederland bezoeken. Indien het gaat om familieleden die wel onder de reikwijdte van het EU-inreisverbod vallen, kan een individuele afweging worden gemaakt waarbij zwaarwegende redenen met betrekking tot familiegerelateerde omstandigheden voor verblijf in Nederland worden meegewogen. Daarbij merkt het kabinet op dat het in artikel 8 EVRM opgenomen recht op privé en familieleven geen absoluut recht tot toegang tot Nederland behelst. In het belang van onder andere de bescherming van de volksgezondheid kunnen deze rechten in individuele situaties beperkt worden.
Klopt het dat de Nederlandse vliegverboden nog minder uitzonderingsbepalingen kennen dan het algehele EU-inreisverbod, waardoor familie niet Nederland in kan reizen? Waarom is voor deze afwijking van het EU-beleid gekozen?
Ja, dit klopt. Zoals ook in de beantwoording van vragen van het lid Van Haga van 4 mei jl. wordt toegelicht was er tot 1 juni naast het inreisverbod voor een aantal landen een vliegverbod van kracht.4 Dit was een aanvullende nationale maatregel die naast het inreisverbod gold. Een vliegverbod kent beduidend minder uitzonderingen dan het inreisverbod en daardoor kan het voorkomen dat personen wel zijn uitgezonderd van het inreisverbod, maar niet van het vliegverbod. Dat heeft te maken met het feit dat het een extra maatregel bovenop het inreisverbod is om met name mutaties van het coronavirus buiten de deur te houden. Daarom gelden er minder uitzonderingscategorieën.
Het kabinet was zich er van bewust dat er schrijnende situaties waren waarbij mensen niet naar Nederland konden vliegen vanwege zwaarwegende redenen om familie te bezoeken. Daarom heeft het kabinet het met de laatste verlenging van de vliegverboden van 15 mei jl. mogelijk gemaakt dat familieleden – ondanks het vliegverbod – die voor een dringende zwaarwegende reden naar Nederland moeten komen, uitgezonderd konden worden van het vliegverbod en daarmee toch direct naar Nederland konden vliegen. Hierbij zocht het kabinet naar een balans tussen enerzijds een oplossing voor personen die vanwege zwaarwegende redenen familie in Nederland wensen te bezoeken en anderzijds de gezondheidssituatie in een land waarvoor een vliegverbod gold. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten op de reeds bestaande en vergelijkbare uitzondering voor het inreisverbod. Daarnaast had het kabinet oog voor de uitvoeringsaspecten die hieraan gerelateerd zijn. De testverplichtingen en overige coronamaatregelen voor personen afkomstig uit deze landen bleven onverkort gelden.
Hoe verhouden de Nederlandse vliegverboden en daarbij horende uitzonderingsbepalingen zich ten opzichte van andere Schengenlanden aangaande familieleden van EU-inwoners met een nationaliteit uit een derde land? Zijn er landen die zulke familieleden wel toelaten?
Uit een rondgang langs een aantal EU-lidstaten (België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en Zweden) komt het volgende beeld naar voren. Frankrijk, Spanje, Zweden en Duitsland kennen een uitzondering voor familieleden van EU-inwoners die al dan niet vanwege zwaarwegende redenen wensen in te reizen. Italië en België daarentegen kennen geen mogelijkheden voor familieleden woonachtig in een aantal landen om in te reizen.5
Kunt u zich vinden in het argument dat mensen die via een omreis toch Nederland bereiken meer besmettingsmogelijkheden hebben dan mensen die direct naar Nederland vliegen, testen, en direct in quarantaine gaan als nodig?
Dat is niet één op één zo te zeggen. Dit hangt onder andere af van de manier van reizen. In het algemeen geldt wel dat hoe korter de reis is, hoe kleiner de besmettingsrisico’s zijn.
Bent u bekend met het radiointerview van ABC Suriname, waarin de schrijnende situatie wordt omschreven dat nabestaanden hun overleden familielid niet kunnen opzoeken vanuit Suriname door het vliegverbod?2 Hoe reflecteert u op dit interview?
Het kabinet betreurde de diverse schrijnende situaties die omschreven worden in de vraag en ter sprake zijn gekomen in het interview dat nabestaanden geen afscheid kunnen nemen van hun overleden familielid in Nederland door het vliegverbod voor Suriname. Het kabinet had daarom voor schrijnende situaties een passende oplossing gevonden. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het uitsluiten van eerste-en tweedegraads familieleden bijvoorbeeld voor Surinamers maar ook over families verspreid over de Europese Unie, die vaak familie in Nederland hebben en andersom, problematisch is en schrijnende situaties kan opleveren?
Het kabinet betreurt alle schrijnende situaties, zoals voor eerste- en tweedegraads familieleden woonachtig in Suriname, die als gevolg van vliegverboden zijn ontstaan en is zich daar ook van bewust. Het kabinet had daarom voor schrijnende situaties een passende oplossing gevonden. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Kunt u voor deze families, zowel voor families binnen de Europese Unie als daar buiten, duidelijkheid geven onder welke voorwaarden wel of niet gevlogen mag worden? Wat is een noodzakelijke reis en wat is het perspectief voor deze groep voor wanneer familiebezoeken wel plaats mogen vinden?
Zie het antwoord op vraag 5. Per 1 juni is de wetswijziging ten behoeve van de invoering van de quarantaineplicht van kracht geworden. Daarmee zijn de vliegverboden opgeheven. Het is voor familieleden – indien zij voldoen aan een uitzondering op het inreisverbod – weer mogelijk geworden om vanuit bepaalde landen weer naar Nederland te vliegen.
Is het mogelijk om een uitzondering te maken op het vliegverbod vanuit Zuid-Afrika en Midden- en Zuid-Amerika voor mensen die een verblijfsvergunning toegekend hebben gekregen en deze nu in Nederland kunnen collecteren en tegelijkertijd onder de lange-afstandsrelatie-uitzondering vallen waarbij de rest van de coronamaatregelen voor reizigers zoals het overhandigen van een negatieve test en verplichte quarantaine in stand wordt gehouden? Zo nee, waarom niet?
Het was zo dat personen die vanwege hun nationaliteit naast een verblijfsvergunning ook een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) dienen aan te vragen niet op basis van een mvv waren uitgezonderd onder het vliegverbod. Dit geldt ook – eventueel in combinatie met het voorgaande – voor personen die op basis van de tijdelijke regeling langeafstandsgeliefden Nederland wensen in te reizen. Met de invoering van de wetswijziging inzake de quarantaineplicht is deze situatie verholpen.
Is het mogelijk om een uitzondering te maken op het vliegverbod vanuit Zuid-Afrika en Midden- en Zuid-Amerika voor niet-EU-familie van Nederlanders of inwoners van Nederlanders in het geval van ernstige ziekte, een zware operatie, mogelijk overlijden van een familielid of juist geboorte van een nieuw familielid waarbij de rest van de coronamaatregelen voor reizigers zoals het overhandigen van een negatieve test en verplichte quarantaine uiteraard in stand wordt gehouden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid, gezien de speciale banden met Nederland, specifiek voor Suriname uitzonderingen voor eerste-en tweedegraads familieleden toe te staan op de vliegverboden? Zo nee, waarom niet? Ziet u hier nog een speciale rol voor Nederland in het faciliteren van testen die dergelijke uitzonderingen veilig mogelijk zouden kunnen maken, zoals in samenwerking met Suriname een testfaciliteit op vliegveld Zanderij instellen die veilig reizen weer mogelijk maakt?
Het kabinet had, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5, voor schrijnende situaties een passende oplossing gevonden. Dat moest ook een oplossing bieden aan familieleden woonachtig in Suriname in bijzonder schrijnende gevallen. Generieke uitzonderingen op het vliegverbod voor eerste- en tweedegraadsfamilieleden waren – ook voor Suriname – voor het kabinet echter niet wenselijk.
Er waren geen signalen bij het kabinet bekend dat de testfaciliteiten in Suriname onvoldoende zouden zijn en daardoor verhinderden dat personen naar Nederland konden reizen.
Kunt u deze vragen binnen twee weken en afzonderlijk beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt u de beantwoording binnen twee weken te doen toekomen.
Het uitblijven van branchespecifieke coronasteun voor de bruine vloot |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met de brandbrief die de Vereniging voor Beroepschartervaart (BBZ) op 16 april 2021 aan het kabinet heeft verstuurd?1
Ja
Onderkent u de problemen waarmee de bruine vloot zich momenteel geconfronteerd ziet, waaronder een kwetsbare financiële positie als gevolg van de coronacrisis en het uitblijven van branchespecifieke coronasteun die maanden geleden is toegezegd?
De bruine vloot-ondernemers met hun historische zeilschepen zijn door de coronacrisis in het hart getroffen. Het Kabinet heeft een generiek pakket aan maatregelen ontwikkeld waar ook ondernemers met een bruine vloot-schip gebruik van kunnen maken.
Zowel de TOGS als de TVL lijken voor bruine vloot schippers goed te passen.
Dit blijkt onder andere doordat sinds de start van de crisis in maart vorig jaar ruim € 23 miljoen euro TOGS/TVL subsidie is toegekend aan bedrijven binnen de codes waar deze ondernemers grotendeels toe behoren: 5010, 5030 en 9103.
Ik ben me er van bewust dat naast bruine vloot ondernemers ook andere ondernemers zoals bijvoorbeeld motorschepen en rondvaartboten tot deze codes behoren, maar dit geeft wel een beeld van de hulp die deze regelingen biedt.
Dit neemt de problemen van deze ondernemers natuurlijk niet weg, maar levert wel een bijdrage aan de ondersteuning van deze ondernemers in het dragen van hun vaste lasten op de korte termijn.
Kunt u puntsgewijs reageren op de drie verzoeken uit voornoemde brandbrief, namelijk continuering van de TVL- en NOW-regelingen, het zo spoedig mogelijk uitkeren van de toegezegde € 15 miljoen branchespecifieke coronasteun en het komen met een stappenplan waarop ondernemers kunnen anticiperen?
De TVL en andere steunmaatregelen zullen doorlopen in het kwartaal twee van 2021 (Kamerstuk 35 420, nr. 217). Ook in het derde kwartaal zullen we niet plotsklaps stoppen met de steun. Deze steun heeft heel veel bedrijven overeind gehouden, en wordt ook door de bruine vloot-ondernemers goed gebruikt. Zodra de economie weer open kan, kunnen bedrijven daardoor de draad weer oppakken. Niettemin hebben bedrijven een loodzwaar jaar achter de rug en raken ze door hun reserves heen. De analyses van het CPB en De Nederlandsche Bank laten ook zien dat de economie zich goed staande heeft weten te houden. We kunnen dus ook vertrouwen hebben in de onderliggende economie. Uiterlijk in mei komen de Ministers van Financiën, Economische Zaken en Klimaat en Sociale Zaken en Werkgelegenheid met een voorstel hoe de steun eruit zal zien in het derde kwartaal.
In de Kamerbrief van 17 februari jl. (Kamerstuk 35 420, nr. 231) is aangegeven dat de Coronaregeling bruine vloot niet eerder dan eind tweede kwartaal 2021 kan worden opengesteld. Aangezien het ongeduld van deze ondernemers begrijpelijk is, is mijn inzet de regeling in juni van dit jaar open te stellen. De beoordeling door uitvoerder RVO.nl zal zo snel mogelijk na aanvraag worden gedaan. De ervaring vanuit de TVL is dat vervolgens op korte termijn een voorschot zal kunnen worden uitgekeerd.
Het is nog onduidelijk wanneer precies de komende periode weer meer ruimte komt voor het varen met groepen op deze schepen. Toch bieden het aantal gezette vaccinaties en het vooruitzicht dat de epidemiologische omstandigheden zullen verbeteren richting zomer perspectief.
Ik denk ook graag met de sector mee hoe we er voor kunnen zorgen dat men een tocht op een bruine vloot-schip overweegt als een keuze voor een gezellige en leerzame toeristische activiteit. Ik stel hiervoor graag de kennis van het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen beschikbaar en stel voor om met hen te onderzoeken of er nog andere manieren zijn om deze beroepsgroep onder de aandacht te brengen.
Kunt u in het bijzonder ingaan op het verzoek om de € 15 miljoen branchespecifieke coronasteun zo spoedig mogelijk voor ondernemers toegankelijk te maken? Wanneer gaat deze regeling open en hoe snel volgt vervolgens behandeling en uitbetaling?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de problematiek van schippers met een verkeerde SBI-code, die elk kwartaal opnieuw bezwaar moeten maken en opnieuw moeten worden beoordeeld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, terwijl het om dezelfde ondernemer gaat?
Ja, ik ben hiermee bekend. Voor het antwoord wil ik verwijzen naar mijn brieven van 10 maart (Kamerstuk 35 420, nr. 239) en 21 april jl. (Kamerstuk 35 420, nr. 240) en de Voortgangsrapportage (Kamerstuk 35 420, nr. 241) waarin ik aangeef dat RVO.nl een proces heeft ontwikkeld in de bezwaarprocedure om de SBI-problematiek voor de betrokken ondernemer op te lossen. Na positieve beoordeling van het bezwaar ontvangt de ondernemer voor de TVL zijn aangepaste SBI-code. Dit geldt dan ook voor aanvragen in nieuwe TVL-openstellingen. In de praktijk blijkt dat in sommige gevallen bezwaren gericht tegen de TVL Q3 2020 positief zijn beoordeeld terwijl de aanvragen voor TVL Q4 2020 en TVL Q1 2021 al door de ondernemers zijn ingediend en zijn verleend. Het besluit op Q3 en de nieuwe verleningen hebben elkaar dan gekruist. De oorzaak is dat de gewijzigde SBI code dan nog niet in het klantdossier is opgenomen. De ondernemer moet dan helaas alsnog bezwaar maken. Dit komt beperkt voor. RVO.nl heeft maatregelen genomen om SBI bezwaren zo spoedig mogelijk af te handelen, zodat deze situatie zich zo min mogelijk voordoet. RVO.nl zorgt er daarnaast voor dat bij de openstelling van TVL Q2 2021 de juiste SBI-code in het klantdossier staat zodat een ondernemer niet nog een keer bezwaar hoeft in te dienen.
RVO.nl streeft er naar alle bezwaren binnen de wettelijke beslistermijn van 12 weken af te handelen. Zo nodig wordt een termijn in overleg met de bezwaarmaker verlengd. 90% van de bezwaardossiers wordt binnen de wettelijke termijn afgehandeld. Dit geldt ook voor de bezwaren die betrekking hebben op de SBI-problematiek. Zoals genoemd worden de bezwaren die hierop betrekking hebben zoveel mogelijk wel met voorrang opgepakt. RVO.nl heeft extra capaciteit ingeschakeld om dit te bewerkstellingen. Zodra het bezwaar is afgehandeld betaalt RVO.nl zo snel mogelijk het geld uit. Er wordt dan ook altijd persoonlijk contact opgenomen met een ondernemer, om hem/haar over de voortgang van de bezwaar zaak te informeren.
Is het mogelijk dit proces, waarvan wij begrijpen dat behandeling tot vier maanden kan duren en vervolgens uitbetaling nog eens drie maanden, te versnellen? Waarom wel/niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen vóór het wetgevingsoverleg Corona en cultuur op 17 mei 2021 beantwoorden?
Ja, dat kan.
Achterstallig onderhoud aan sluizen |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Sluis Sint-Andries is nog steeds niet storingsvrij»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Klopt het dat de sluis Sint-Andries, die sinds 15 maart gestremd is, nog zeker tot medio mei gestremd blijft vanwege werkzaamheden?
Ja, in de periode tussen 15 april en medio mei 2021 vervangt Rijkswaterstaat de meest beschadigde druk- en geleidewielen van de sluisdeur aan de Waalzijde.
Wat betekent de mededeling van Rijkswaterstaat dat het risico op uitval van sluis Sint-Andries ook na de herstelwerkzaamheden reëel blijft?
Slijtage van (onderdelen van) de sluis is de afgelopen jaren sneller gegaan dan verwacht en hierdoor ontstaat er een reëel risico op het defect raken van onderdelen van de sluis St. Andries. Nieuwe (ongeplande) stremmingen kunnen het gevolg hiervan zijn.
Deelt u de mening dat preventieve controles onderdeel behoren te zijn van regulier onderhoud van waterwerken, ook gelet op het feit dat Rijkswaterstaat heeft aangekondigd na afloop van deze werkzaamheden structureel preventieve controles, zoals duikinspecties, te houden om de inzetbaarheid van de sluis zoveel mogelijk te waarborgen?
Ik deel de mening dat preventieve controles nodig zijn en deze voert Rijkswaterstaat ook uit.
Deelt u, gelet op de stelling van Rijkswaterstaat dat de sluis Sint-Andries, die in 1934 in gebruik is genomen, door de jaren heen intensief belast is en dat dit de kans op storingen en slijtage vergroot, de mening dat de kans op storingen door regelmatig onderhoud beperkt kan worden?
Ook deze mening deel ik met u.
Wat betekent de stremming van de sluis Sint-Andries voor de inzet van de regering om meer goederen via water te vervoeren?
De huidige stremming van de sluis St. Andries is tijdelijk van aard. Tijdens de werkzaamheden is er een omleidingsroute (via de Bergse Maas of via het Maas-Waalkanaal) ingesteld met een extra vaartijd van 4 uur.
Wat betekent het achterstallig onderhoud aan waterwerken in het algemeen voor de inzet van de regering om vervoer over water te bevorderen?
Vervoer over water is gebaat bij een betrouwbare vaarweg met betrouwbare reistijden. Achterstallig onderhoud vergroot de kans op ongeplande stremmingen die kunnen leiden tot minder voorspelbare en langere reistijden. Dit kan het vervoer over water minder aantrekkelijk maken. Onze inzet is er derhalve op gericht stremmingen zoveel mogelijk te voorkomen.
Het Kinderklimaatakkoord. |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Bas van 't Wout (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het Kinderklimaatakkoord?1
Ja.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de afvaardiging die naar Den Haag komt om het Kinderklimaatakkoord aan te bieden aan de landelijke politiek? Zo nee, waarom niet?
Ja, daartoe ben ik bereid.
Erkent u dat een Kinderklimaatakkoord niet nodig zou zijn geweest als u – en eerdere kabinetten – genoeg hadden gedaan om de klimaatcrisis op te lossen,? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland heeft een ambitieus en breed gedragen Klimaatakkoord tot stand gebracht. Ook heeft het kabinet de afgelopen jaren intensief en succesvol gelobbyd om de Europese klimaatdoelen op te hogen naar een CO2-reductiepercentage van 55% in 2030. De betrokkenheid van jongeren bij het vormgeven en uitvoeren van het klimaatbeleid acht ik essentieel en zal altijd nodig zijn. Ik verwelkom daarom deze en andere initiatieven van jongeren om mee te denken over een onderwerp dat bepalend zal zijn voor hun eigen toekomst. Organisaties als de Jonge Klimaatbeweging (JKB) en de young climate professionals van de Klimaat en energie Koepel (KEK) spelen bijvoorbeeld een actieve rol bij de totstandkoming en implementatie van het nationale klimaatbeleid. Ik zet mij als Staatssecretaris in voor het borgen van deze bijdrage, bijvoorbeeld door de halfjaarlijkse overleggen met klimaatjongeren die mede op verzoek van uw Kamer zijn ingesteld (motie Moorlag, Kamerstuk 32813, nr. 507). De Kamer wordt elk jaar in de Klimaatnota, die in oktober met de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) naar de Kamer wordt gestuurd conform de cyclus van de Klimaatwet, geïnformeerd over deze overleggen.
Erkent u uw verantwoordelijkheid om de hoogste prioriteit te geven aan de reële zorgen die leven bij kinderen over de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie het antwoord op vraag 3. Verder draagt mijn ministerie op verschillende manieren bij aan het vergroten van de bewustwording van de jeugd en jongeren over klimaatverandering en het bieden van handelingsperspectief. Zo heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) in 2019 in samenwerking met de coöperatie «Leren voor Morgen» het lesmateriaal voor het basis- en voorgezet onderwijs ontwikkeld bij de Bosatlas van de Duurzaamheid met veel aandacht voor het klimaatvraagstuk. Ook hebben de jongeren een constructieve rol kunnen spelen bij de totstandkoming van het Klimaatakkoord en zitten zij aan momenteel tafel bij het ontwerp en de uitvoering van de Regionale Energiestrategieën (RES’en).
Deelt u de mening dat Nederland zo snel mogelijk, zo veel mogelijk moet doen om een verdere opwarming van de Aarde te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Vandaar dat we in Nederland een ambitieus en breed gedragen Klimaatakkoord tot stand hebben gebracht. Ook heeft het kabinet de afgelopen jaren intensief en succesvol gelobbyd om de Europese klimaatdoelen op te hogen naar een CO2-reductiepercentage van 55% in 2030.
Wat is uw reactie op de drie voorstellen die de basis vormen van het Nationale Kinderklimaatakkoord, zijnde: «duinen ophogen, dijken versterken», «minder vleeseten» en «een boom eruit, twee ervoor terug»?
Nederland is kwetsbaar voor overstromingen. Sterke dijken en duinen beschermen ons land tegen hoogwater vanuit de rivieren en zee. Zonder primaire waterkeringen zou ongeveer 60% van ons land regelmatig onder water staan.
De beheerders van de waterkeringen, Rijkswaterstaat en de waterschappen, zorgen ervoor dat de primaire keringen op orde blijven. Dat gebeurt door dijken, duinen, dammen en stormvloedkeringen te beheren, te onderhouden en indien nodig te versterken. Daarnaast dragen de zandsuppleties in het kustfundament, dat is het aanvullen van zand in de kustregio, bij aan het beschermen van Nederland.
Het kabinet onderschrijft de oproep uit het Kinderklimaatakkoord om te blijven werken aan de bescherming tegen overstroming. Dit blijft noodzakelijk, ook gezien de effecten van klimaatverandering zoals zeespiegelstijging en hogere rivierafvoeren. Hiermee wil het kabinet er voor zorgen dat Nederland de best beschermde delta ter wereld blijft.
Het voorstel om minder vlees te eten sluit aan op het voedselbeleid. Het kabinet vindt het belangrijk om een duurzaam en gezond voedingspatroon te stimuleren, met een goede balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitten conform de aanbevelingen van de Gezondheidsraad. Deze balans is terug te vinden in de adviezen van de Schijf van Vijf, ontwikkeld door het Voedingscentrum.
Het kabinet vindt het voorstel «een boom eruit, twee ervoor terug» interessant. Een simpele maar effectieve boodschap. Het mes snijdt aan twee kanten; enerzijds komen er op termijn altijd meer bomen dan er gekapt zijn, maar anderzijds maant het de initiatiefnemer van de kap ook tot het langer stilstaan bij de effecten van het weghalen van een boom. Wel liggen er nog wat praktische bezwaren, met name buiten de bebouwde kom. Binnen de bebouwde kom ligt de bevoegdheid bij gemeenten. Ook moeten we niet vergeten dat bomen fascineren in hun mogelijkheid koolstof uit de lucht te halen, maar dat zij maar een klein deel kunnen compenseren van wat Nederland aan CO2 uitstoot. De focus op bomen is mooi, maar mag dus niet leiden tot verslapping elders.
Erkent u dat uw huidige voedselbeleid niet heeft kunnen voorkomen dat de gemiddelde Nederlandse vleesconsumptie in 2019 zelfs is gestegen?2 Zo nee, waarom niet?
Het is niet bekend wat de gemiddelde vleesconsumptie van een Nederlandse inwoner in 2019 was. Er zijn wel cijfers over de gemiddelde vleesconsumptie in Nederland in 2019, waar bijvoorbeeld ook de consumptie door buitenlandse toeristen in de horeca onder valt. Deze laatste cijfers laten een stijgende trend zien. Het is ook bekend dat de verkoop van vleesvervangers in de supermarkt de afgelopen jaren flink is gestegen.
Welke extra maatregelen gaat u (bovenop het bestaande beleid) nemen om de Nederlandse vleesconsumptie snel terug te dringen?
Uitgangspunt van het kabinet is om te streven naar een duurzaam en gezond voedingspatroon, waarin de consumptie van dierlijke en plantaardige producten in balans zijn. Hier richt zich het huidige beleid al op. Het Voedingscentrum geeft aan de hand van de Schijf van Vijf voorlichting en tips. In de eetwissel campagne worden bijvoorbeeld concrete handelingsperspectieven geboden om meer volgens de Schijf van Vijf te eten. De balans tussen dierlijke en plantaardige producten is hier onderdeel van. De eetwissel campagne loopt sinds 2019 en sindsdien herkennen steeds meer mensen de boodschap. Steeds meer mensen geven aan een aanpassing in hun voedingspatroon te maken. In de campagne «Iedereen doet wat» is ook aandacht voor een duurzamere voedselkeuze, onder meer door vaker te kiezen voor noten en peulvruchten als belangrijke bron van plantaardige eiwitten. In de nationale eiwitstrategie wordt aangegeven dat de komende 5 tot 10 jaar ingezet zal worden op innovatie en ontwikkeling van alternatieve eiwitbronnen voor mens en dier, zoals microbiële eiwitten en kweekvlees. Tot slot richt het beleid zich op het meegeven van kennis en ervaring aan kinderen en jongeren over voedsel, zodat ze in staat zijn om duurzame en gezonde keuzes te maken. In het programma Jong Leren Eten wordt hiervoor samengewerkt met andere overheden, het onderwijs en maatschappelijke organisaties.
Erkent u dat uw huidige natuurbeleid niet heeft kunnen voorkomen dat in de afgelopen jaren veel te veel bomen zijn gekapt? Zo nee, waarom niet?
Er is inderdaad veel bos verdwenen om andere typen natuur te versterken. Vanuit het oogpunt van natuur was dit noodzakelijk en levert het goede resultaten op voor bijvoorbeeld de versterkte duin- en heidegebieden. Vaak zijn in het verleden productiebossen met een lage biodiversiteitswaarde in de plaats gekomen voor heide of stuifzand. Dat betekent ook dat er bij uitbreiding van deze kwetsbaardere natuurtypen veelal voor is gekozen dezelfde (voormalige) productiebossen op te geven. Met de Bossenstrategie regelen we de compensatie van deze verdwenen bossen alsnog met terugwerkende kracht tot en met 2017. Ook voor woningbouw of infrastructuur heeft bos moeten wijken, maar dit moet altijd binnen 3 tot 5 jaar worden gecompenseerd.
Welke extra maatregelen gaat u (bovenop het bestaande beleid) nemen om het aantal bomen in Nederland zo snel mogelijk te verhogen?
Met de eind 2020 uitgekomen Bossenstrategie hebben we als rijk en provincies forse ambities neergezet. 37.000 hectare bos er bij tot 2030 en daarnaast talloze bomen binnen de bebouwde kom en in het buitengebied. We faciliteren nieuwe landbouwvormen zoals agro forestry en versterken en herstellen landschapselementen als heggen, lanen en houtsingels. Aan het realiseren van deze ambities hebben we voorlopig onze handen vol. Het is aan een volgend kabinet om te bepalen of daar nog een schep bovenop kan én moet.
Het ILT Onderzoeksrapport Stichting Waternet |
|
Lisa van Ginneken (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt de Minister de conclusie van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) dat er een verhoogd – maar moeilijk te kwantificeren – risico aanwezig is op een cyberincident met mogelijke gevolgen voor de kwaliteit en/of de continuïteit van drinkwater?
Ik ga uit van het oordeel dat de ILT in het inspectierapport over de cyberweerbaarheid bij Waternet heeft gegeven. Er wordt op het gebied van cybersecurity niet voldaan aan de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) en de Drinkwaterwet. Waternet staat daarom onder verscherpt toezicht. Het is de eerste keer in Nederland dat een drinkwaterbedrijf door de ILT onder verscherpt toezicht wordt geplaatst omdat de grip op de cyberweerbaarheid niet op orde is. Voor Waternet is het nu de opgave om er met prioriteit voor te zorgen dat de cyberverdediging weer op orde is. Hiertoe heeft Waternet op 29 april jl. een verbeterplan bij de ILT ingediend. Het is nu aan de ILT om in het kader van het verscherpt toezicht de uitvoering van het verbeterplan actief te bewaken.
Taxeert de Minister dat dit risico aanvaardbaar is, hangende het verscherpte toezicht? En zo nee, wat gaat de Minister doen om de risico’s beter in beeld te krijgen en te beheersen?
Op dit moment doen zich voor zover mij bekend geen acute risico’s voor bij Waternet ten aanzien van de veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening die aanleiding zouden kunnen zijn tot verdere interventies. De ILT heeft tot op heden geen incidentmeldingen ingevolge de Wbni of Drinkwaterwet met betrekking tot de levering en kwaliteit van drinkwater ontvangen die kunnen worden gerelateerd aan het geconstateerde verhoogde risico voor cyberincidenten. In mijn Kamerbrief van 4 november 20201 heb ik toegelicht dat de eindverantwoordelijkheid voor cybersecurity bij Waternet (drinkwaterrelevante deel) primair bij het bestuur van de gemeente Amsterdam ligt. De ILT constateert dat het risicomanagement bij Waternet onvoldoende op orde is. Het is daarom in de eerste plaats aan het Stichtingsbestuur van Waternet en de gemeente Amsterdam om invulling te geven aan de bestuurlijke taxatie van de risicoacceptatie van de digitale beveiliging in relatie tot de bedrijfscontinuïteit. Dit overeenkomstig de bepalingen omtrent de risicogebaseerde aanpak in de bijlage bij artikel 3a, eerste lid, van het Besluit beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Bbni).2
Waternet heeft op basis van de gesignaleerde tekortkomingen in het ILT-rapport een verbeterplan ingediend. De ILT zal beoordelen of de onderbouwing van de risicoacceptatie en daarbij gehanteerde systematiek (en prioriteit van te nemen risicobeheersingsmaatregelen) van Waternet voldoende is. Vervolgens moet Waternet de noodzakelijke risicobeheersingsmaatregelen treffen om de cybersecurity in voldoende mate op orde te krijgen. Daar kan ik nu niet op vooruit lopen.
Wat is de Minister voornemens te doen om het tempo te verhogen van het implementeren van de door de ILT voorgestelde oplossingen?
In het verbeterplan dat door Waternet aan de ILT is aangeboden is voor alle in het ILT-rapport vermelde tekortkomingen aangegeven hoe en wanneer deze zijn opgelost, inclusief de stappen op weg daarnaartoe. Het is aan de ILT om te beoordelen of de planning en uitvoering van de voorgestelde maatregelen voldoet en de voortgang daarvan gedurende het verscherpte toezicht te bewaken.
Wordt er in het verscherpte toezicht ook nader gekeken naar de organisatiestructuur en de besturing van de organisatie, en de bijdrage die dat volgens het ILT-onderzoek levert aan de tekortkomingen in de cybersecurity? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het oplossen van de tekortkomingen in de besturing, zoals in het onderzoek aangegeven, maakt onderdeel uit van het verbeterplan van Waternet. Waternet pakt zaken op die op korte termijn verbeterd kunnen worden en evalueert de zaken waarvoor een meer structurele verandering noodzakelijk is die meer voorbereiding vraagt. Gedurende het onderzoek heeft Waternet al stappen gezet die bijdragen aan de verbetering van de cybersecurity, bijvoorbeeld door de aanstelling van een CIO (Chief Information Officer). Bij het verscherpt toezicht onderhoudt de ILT intensief contact met Waternet over de voortgang van de verbeteringen.
Zijn er naast het verscherpte toezicht nog andere stappen die door u of de ILT worden gezet om te zorgen dat de cybersecurity bij Waternet structureel verbetert? Welke stappen worden er door de organisatie van Waternet zelf precies gezet en dragen die naar uw mening voldoende bij aan het voorkomen van cyberincidenten?
De ILT beoordeelt eerst het verbeterplan dat door Waternet is opgesteld. Waternet is nu aan zet om de gesignaleerde tekortkomingen te verbeteren. De ILT monitort de voortgang daarvan.
Voor wat betreft de andere stappen heb ik u in mijn brief van 2 april 20213 toegezegd om u ten behoeve van de commissievergadering Water en Wadden van 10 juni as. schriftelijk te informeren over de vervolgacties in het kader van het versterken van cybersecurity in watersector. De instrumenten die in het kader van dit programma worden ontwikkeld, zijn ook bedoeld voor de structurele verbetering van de cyberweerbaarheid van Waternet. Hierbij gaat het onder andere om de Ministeriële Regeling beveiliging netwerk- en informatiesystemen die voor alle AED’s van IenW per 1 juli as. in werking treedt en om de ontwikkeling van een brede cyberstandaard/handreiking voor de procesautomatisering als aanvulling op deze regeling en de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO). Daarnaast wordt specifiek voor de drinkwatersector een haalbaarheidsstudie gestart naar de samenwerkingsopties voor een security operations centre (SOC) en is een serious game op het gebied van cybersecurity, crisismanagement en operationele technologie ontwikkeld. Verder wordt een Red Team Blue Team training voor professionals in de watersector aangeboden, waaraan ook Waternet deelneemt.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Vliegverboden en de coronasituatie in India en Zuid-Amerika |
|
Jan Paternotte (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Delhi-to-Toronto flights bringing most Covid cases to Canada»1 en «India coronavirus: Delhi announces lockdown as Covid cases surge»?2
Ja.
Klopt het dat India sinds 15 april meer dan 200.000 besmettingen met het coronavirus per dag registreert, en er zorgen zijn over een mogelijk besmettelijkere dubbele virusmutatie (B.1.617) die in India circuleert en inmiddels ook Europa en Noord-Amerika heeft bereikt?
Ja, het klopt dat India de afgelopen dagen een flinke toename in de covid-19 incidentie registreert. Er zijn zorgen geuit over een mogelijke gevaarlijke variant in India. De WHO heeft op dit moment de variant nog niet als Variant of Concern (VOC) benoemt. De variant (B.1.617) komt in sequencing inmiddels in Europa naar voren. Het RIVM heeft mij gemeld dat op 20 april ook in Nederland de Indiase variant twee keer is aangetroffen. Door de betreffende GGD-regio wordt uitgebreid bron- en contactonderzoek ingezet.
Klopt het dat India weliswaar zelf tot eind april een internationaal vliegverbod (met uitzonderingen) heeft ingesteld, maar dat desondanks reizigers tussen India en Canada de belangrijkste toevoer van besmettingen door reizigers vormen?
Uit de beschikbare informatie kan worden afgeleid dat India vliegverboden heeft ingesteld, onder het Indiase vliegverbod mogen nog wel vluchten plaatsvinden. Ik kan u echter niet aangeven hoe de verspreiding van de Indiase mutatie in Canada heeft plaatsgevonden.
Is de afgelopen maand de lijst met landen waarvoor een vliegverbod geldt, thans landen in Zuid-Amerika en het land Zuid-Afrika, opnieuw tegen het licht gehouden om zo te kijken waar een vliegverbod nog nodig is en of er landen aan deze lijst toegevoegd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, de afgelopen maand zijn zowel het RIVM als ook het OMT meermaals om advies gevraagd over het al dan niet verlengen van de vliegverboden en/of er landen waarvoor het vliegverbod geldt aan de lijst moeten worden toegevoegd of worden verwijderd. Op 26 maart heeft VWS, toen de eerste signalen over de mogelijke mutatie van het virus in India in het nieuws waren, het RIVM gevraagd of aanvullende maatregelen nodig waren. Het RIVM heeft aangegeven dat aanvullende maatregelen op dat moment niet nodig waren. De WHO heeft de mutatie niet aangemerkt als een VOC of een VOI (Variant of Interest). Het RIVM heeft aangegeven de situatie te blijven monitoren en sequencing uit te voeren op monsters van reizigers uit India.
Het RIVM heeft ook recent aangegeven op dit moment geen aanleiding te zien om te adviseren een vliegverbod in te stellen.
Elke donderdag vindt overleg plaats tussen de WHO en de lidstaten, hier neemt ook het RIVM aan deel. Tijdens dit overleg wordt gesproken over de VOC’s en de verspreiding hiervan. Indien informatie uit deze bijeenkomst, of het eventuele besluit van de WHO om de mutatie aan te wijzen als een VOC, aanleiding geeft voor het RIVM om te adviseren een vliegverbod in te stellen, zal ze het kabinet hierover informeren.
Hoe verschilt in uw ogen de epidemiologische situatie in een land als Suriname, waarvoor inmiddels sinds januari een vliegverbod geldt en waar het aantal positieve coronatesten relatief ongeveer acht keer lager ligt dan in Nederland, met de epidemiologische situatie in India, waar de situatie juist ernstiger lijkt en waarvoor geen vliegverbod geldt?
Op dit moment is de mutatie variant in India niet door de WHO benoemd als Variant of Concern (VOC) of Variant of Interest (VOI). De mutatievariant (Braziliaanse P1-variant) is wel door de WHO aangemerkt als VOC. Op basis van de beperkte informatie die over de epidemiologische situatie in de landen beschikbaar is, heeft het RIVM Suriname, en andere Zuid-Amerikaanse landen, als een verhoogd risico geclassificeerd en heeft het RIVM geadviseerd het vliegverbod te handhaven.
Deelt u de mening dat, gezien het risico dat zorgelijke virusvarianten bieden op verlenging van de pandemie en mogelijke reductie in de effectiviteit van vaccinaties, het verstandig is het reizen van en naar landen met uitbraken die niet onder controle zijn zoveel mogelijk te beperken?
Ja, daarom heeft het kabinet verschillende maatregelen genomen om de verspreiding van (mutaties van) het virus door internationaal reizen te beperken, zoals de testverplichting(en), het generiek negatief reisadvies, quarantaine en in aanvulling op het EU-inreisverbod in het uiterste geval een vliegverbod. Daarnaast werkt het kabinet op dit moment aan een wetsvoorstel om de quarantaine voor reizigers uit zeer hoogrisicogebieden verplicht te stellen.
Bent u bereid de lijst met landen waar een vliegverbod voor geldt te herbezien, om te kijken voor welke landen dit verbod niet meer noodzakelijk is, en zo nodig landen aan de lijst toe te voegen?
Ja, het RIVM adviseert het Ministerie van VWS gevraagd en ongevraagd over de noodzakelijke maatregelen, zo ook over de verlenging van de vliegverboden. Zie verder antwoord op vraag 4.
Bent u specifiek bereid het RIVM een spoedadvies te vragen over de wenselijkheid van een vliegverbod voor India?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het coronadebat van donderdag 22 april?
Ja.
Ziek worden door luchtvervuiling |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht over de oproep van het longfonds en (kinder)artsen die de oproep doen aan het nieuwe kabinet «Geef kinderen gezonde lucht»?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, het bericht is mij bekend. Schone lucht is inderdaad van levensbelang, en zeker voor kinderen. Het is belangrijk om te blijven werken aan een gezonde luchtkwaliteit in Nederland door bronnen van luchtvervuiling steeds verder terug te dringen. Gezondheidswinst door schonere lucht is ook het doel van het Schone Lucht Akkoord, ondertekend door het Rijk, alle provincies en een groot aantal gemeenten. Inzet is het realiseren van 50% gezondheidswinst voor het aandeel uit binnenlandse bronnen in 2030 ten opzichte van 2016.
Deelt u de zorgen over Noëlle, die inmiddels drie keer op de intensive care (ic) belandde, maar ook over het ontwikkelen van gezondheidsproblemen bij andere kinderen in vervuilde gebieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw zorgen. Het is uiterst verdrietig als een kind als Noёlle zulke ernstige gezondheidsklachten moet ondervinden. In algemene zin is bekend dat luchtvervuiling, naast tot vroegtijdige sterfte, ook tot een breed scala aan negatieve gezondheidseffecten kan leiden, waaronder een hogere kans op het ontstaan en het verergeren van longklachten. De luchtkwaliteit is de afgelopen jaren sterk verbeterd. Inmiddels voldoen we in Nederland vrijwel overal aan de Europese grenswaarden voor NO2 en fijnstof. Echter, ook onder de Europese grenswaarden en zelfs onder de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), leidt luchtvervuiling tot negatieve gezondheidseffecten.
Daarom zet ik mij in het Schone Lucht Akkoord, samen met decentrale overheden, in voor een permanente verbetering van de luchtkwaliteit om gezondheidswinst voor alle Nederlanders te realiseren. Op 17 april is een brief naar uw Kamer gestuurd waarin actielijnen zijn geschetst om te werken aan een Gezonde, Groene Leefomgeving2. Ook via deze actielijnen zullen in de komende jaren provincies en gemeenten ondersteund worden om aan een gezonde leefomgeving te werken. Dit gebeurt onder andere door de inrichting van een adequate regionale kennisinfrastructuur.
Hoe gaat u zorgen dat de EU-normen voor schone lucht minimaal gehaald gaan worden?
Via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) werk ik samen met decentrale overheden om overal in Nederland te voldoen aan de Europese grenswaarden. Uit de meest recente NSL-rapportage blijkt dat in 2019 nagenoeg overal voldaan is aan de grenswaarden voor NO2. De verwachting is dat in 2020 ook op de vijf resterende punten waarop dit nog niet het geval was, hieraan is voldaan. Voor PM10 geldt dat er nog sprake is van een beperkt aantal overschrijdingen in gebieden met intensieve veehouderijen. Ik ondersteun de decentrale overheden zowel inhoudelijk als financieel bij het maken van afspraken met vergunninghouders om deze resterende overschrijdingen op de kortst mogelijke termijn op te lossen. Voor PM2,5 geldt dat overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Voor meer informatie verwijs ik u naar de NSL-rapportage en de bijbehorende Kamerbrief3.
Draagt het Schone Lucht Akkoord daaraan bij? En per wanneer? Bent u niet bang dat het met het huidige tempo – het vaststellen van de routekaart binnen het Schone Lucht Akkoord duurt al een jaar – nog decennia duurt voordat de luchtkwaliteit verbetert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe meer de concentraties van luchtvervuilende stoffen waaraan mensen worden blootgesteld omlaag gebracht kunnen worden, hoe groter de gezondheidswinst. Daarom is ook vóór het Schone Lucht Akkoord met onder andere het NSL al succesvol ingezet op het verbeteren van de luchtkwaliteit. Bij het opstellen van het Schone Lucht Akkoord is als doel afgesproken om nog eens 50% gezondheidswinst te realiseren voor het aandeel uit binnenlandse bronnen in 2030, ten opzichte van 2016. Voor dit doel is gekozen omdat het ambitieus is, en naar verwachting haalbaar. Tegelijk is te verwachten dat door het klimaatbeleid, de elektrificatie van het wegverkeer en steeds betere technieken in de industrie de luchtkwaliteit in de komende decennia verder zal verbeteren.
Dit najaar voert het RIVM een nulmeting van het akkoord uit, waaruit moet blijken of de maatregelen voldoende zijn om de doelen te halen. Mocht dat niet het geval zijn, dan voegen de deelnemers maatregelen toe aan de gezamenlijke Uitvoeringsagenda. Mocht blijken dat het mogelijk is om meer gezondheidswinst te realiseren door luchtvervuiling sneller of meer terug te dringen, dan zal ik mij daar zeker voor inzetten.
Hoe krijgen omwonenden informatie over de luchtkwaliteit waarin ze wonen? Waar kunnen mensen die zich zorgen maken zich melden?
Ik begrijp dat omwonenden zorgen hebben en op zoek zijn naar betrouwbare informatie. Burgers die zich zorgen maken over de luchtkwaliteit in hun specifieke gebied kunnen zich melden bij de desbetreffende omgevingsdienst voor milieuklachten en bij de GGD als zij zich zorgen maken over hun gezondheid. De Provincie Noord-Holland, het bevoegd gezag voor Tata Steel, en de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied hebben specifiek voor het IJmondgebied speciale voorzieningen getroffen, zoals een loket in Wijk aan Zee, een website en regelmatige bewonersbijeenkomsten.
Er zijn daarnaast verschillende informatiekanalen waarop informatie over luchtkwaliteit te vinden is. Zo kan men op de website van het luchtmeetnet4 actuele gegevens inzien van de concentraties van verschillende stoffen. Daarnaast kunnen gebruikers via een alarmering gewezen worden op actuele informatie over de luchtkwaliteit in Nederland, bijvoorbeeld als er sprake is van een smog- of stookalarm. Daarnaast geeft de jaarlijkse NSL-rapportage inzicht in de ontwikkeling van luchtkwaliteit in Nederland.
Wat is uw reactie op het onderzoek van RIVM waaruit blijkt dat bewoners rondom Tata Steel vaker ziek zijn dan mensen in de rest van Nederland?2
Het rapport dat nu uitgekomen is, is een eerste tussenrapportage van een breder onderzoek dat het RIVM op dit moment uitvoert in opdracht van de Provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten. Komende zomer en najaar komen er nieuwe rapportages van het RIVM uit over respectievelijk «depositie» (neerslag van stof in de leefomgeving) en «luchtkwaliteit en inhaleerbare fractie op ervaren (on)gezonde dagen». Hoewel in dit rapport benadrukt wordt dat een hoger voorkomen van bepaalde chronische ziekten niet direct betekent dat dit veroorzaakt wordt door de uitstoot van Tata Steel, zijn de uitkomsten wel degelijk reden tot zorg.
Ook in eerdere onderzoeksrapporten is gewezen op de impact van Tata Steel op de directe omgeving en op het hogere voorkomen van bepaalde chronische aandoeningen in het IJmondgebied. Dat is ook de reden dat er een aantal trajecten lopen om tot merkbare positieve effecten voor de leefomgeving rond Tata Steel komen. Zowel Rijk, als de Provincie Noord-Holland, de betrokken gemeenten in het IJmondgebied, de omgevingsdiensten en de GGD Kennemerland werken intensief samen. In eerste instantie zijn Tata Steel zelf en de provincie Noord-Holland als bevoegd gezag aan zet, met hulp van de betrokken omgevingsdiensten. Het Rijk adviseert en ondersteunt waar mogelijk, bijvoorbeeld via de inzet van de ILT, en via inspanningen om in Europa te pleiten voor strengere bronmaatregelen.
Hoe worden de omwonenden die zich grote zorgen maken over de grafietregens en stofwolken afkomstig van Tata Steel geïnformeerd? Kunnen zij ergens terecht met hun zorgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer heeft de provincie Noord-Holland voor het laatst toegezien en gehandhaafd bij Tata Steel op het gebruik van de best beschikbare technieken die leiden tot een hoog niveau van bescherming van het milieu? Weet u of het bedrijf inderdaad de verantwoordelijkheid neemt een veilige en gezonde leefomgeving te waarborgen, zoals u aangeeft in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Lacin?3
De provincie Noord-Holland ziet continu toe op het gebruik van de best beschikbare technieken (BBT) door Tata Steel. De inspanningen van de provincie zijn weergegeven in het «Programma Gezonde Leefomgeving» en het «Programma Tata Steel 2020–2050: Samenwerken aan een gezondere en veilige IJmond»7. Daar hoort ook een Uitvoeringsprogramma VTH Tata Steel 2020–2022 van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied bij8. Daarnaast monitort de ILT de voortgang van de opvolging van de aanbevelingen van de Randstedelijke Rekenkamer9 door de provincie en de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.
De provincie is ook in gesprek met Tata Steel over de investering van € 300 miljoen die het bedrijf heeft aangekondigd in de zogenaamde «Roadmap+». Tata Steel heeft recent bekend gemaakt welke concrete maatregelen het bedrijf wil nemen in het kader van deze roadmap. De provincie Noord-Holland is positief over de voorgestelde stappen en de sterke reductie van geurbelasting en stofneerslag die dat per 2023 zal opleveren. Zij vindt het een forse stap in de goede richting. Tegelijk erkent zij dat twee jaar nog een lange periode is voor mensen die op concreet resultaat wachten. Ik sluit me bij dit oordeel van de provincie aan. De provincie zal erop toezien dat deze stappen zo snel mogelijk gezet worden. Desalniettemin kost dit soort stappen tijd.
Bent u bereid, naar voorbeeld van de maatregelen die de regering de afgelopen jaren heeft getroffen om de gevolgen voor de volksgezondheid met betrekking tot roken te verkleinen, ook maatregelen voor de industrie te treffen om de gevolgen voor de volksgezondheid met betrekking tot de luchtvervuiling te verkleinen? Zou u bijvoorbeeld bedrijven die te langzaam minder schadelijke stoffen gaan uitstoten boetes willen opleggen?
Het kabinet is van mening dat beide maatregelen nodig zijn. Daarom hebben we als Kabinet naast het Nationaal Preventieakkoord, met daarin maatregelen om de gevolgen van het roken drastisch terug te dringen, ook het Schone Lucht Akkoord gesloten met een groot aantal decentrale overheden. Daarin hebben we als doel gesteld in Nederland de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen verder te verlagen om 50% gezondheidswinst te realiseren voor het aandeel uit binnenlandse bronnen in 2030 ten opzichte van 2016. Het is aan de bevoegde gezagen en omgevingsdiensten om in hun vergunningverlening er op toe te zien dat uitstoot binnen de normen blijft en bijvoorbeeld in het geval van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) sowieso geminimaliseerd wordt. Zij hebben de mogelijkheden om hierop toe te zien en zo nodig te handhaven. Daar horen ook lasten onder dwangsom bij. Daarnaast pleit Nederland bij onderhandelingen in Brussel over de herziening van Europese wetgeving voor het verder omlaag brengen van uitstoot en voor lagere maximum concentraties van vervuilende stoffen in de lucht. Op deze manier komen de Europese en nationale normen steeds dichter bij de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Tata Steel de aangekondigde plannen, die leiden tot het terugdringen van milieuoverlast, gaat uitvoeren? Welk tijdpad heeft u daarbij in gedachten?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 9 is de provincie Noord-Holland met Tata Steel in gesprek over deze plannen. Daarnaast is het Rijk (de Ministeries van IenW en EZK) samen met de provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten in gesprek om de mogelijkheden te verkennen voor Tata Steel om structureel te verduurzamen en tegelijkertijd de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. De inzet is om zo snel mogelijk tot tastbare resultaten te komen. Tata Steel heeft zelf bij de presentatie van de plannen voor de «Roadmap+» een termijn van twee jaar genoemd.
Is bekend of onder het personeel ook een verhoogd percentage is van mensen met misselijkheid, hoofdpijn, oogirritatie, jeuk en benauwdheid? En hoe zit dat met hartaandoeningen, longkanker, COPD (Chronic Obstructive Pulmonary Disease) en diabetes? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat is mij niet bekend. Primair is de werkgever, in dit geval Tata Steel, verantwoordelijk voor goede arbeidsomstandigheden voor het personeel. Noch het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, noch het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben inzicht in werkgerelateerde klachten en aandoeningen.
Kan duidelijk uiteen gezet worden hoe het toezicht en de handhaving ingevuld wordt, of zou moeten worden, door de provincie, de omgevingsdiensten en het Rijk in de provincie Noord-Holland en waar de verantwoordelijkheden liggen?
Binnen het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) ligt het bevoegd gezag voor de meeste inrichtingen zoals bedoeld in de Wet milieubeheer (bedrijven) bij gemeenten en provincies: zij zijn vergunningverlener, toezichthouder en handhaver. Bedrijven zijn zelf primair verantwoordelijk voor de veiligheid en voor naleving van de relevante wet- en regelgeving.
De uitvoering van de milieutaken is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht door het bevoegd gezag neergelegd bij de omgevingsdiensten. Deze omgevingsdiensten verlenen vergunningen, houden toezicht en handhaven in opdracht van het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag is naast opdrachtgever ook eigenaar van een omgevingsdienst. De uitvoering van de VTH-taken door het bevoegd gezag wordt gecontroleerd door de gemeenteraden en provinciale staten.
In de provincie Noord-Holland geldt dat de provincie Noord-Holland bevoegd gezag is voor Tata Steel en voor Harsco Metals. De provincie Noord-Holland heeft de milieutaken voor deze bedrijven belegd bij de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Deze omgevingsdienst voert de VTH-taken in mandaat voor de provincie Noord-Holland uit: ze houdt toezicht op Tata Steel en treedt namens de provincie Noord-Holland handhavend op.
Op basis van de wet ben ik verantwoordelijk voor het VTH-stelsel als geheel. Dit houdt in dat ik ervoor zorg dat de actoren binnen het VTH-stelsel in staat moeten zijn hun wettelijke taken naar behoren uit kunnen voeren. Hierbij kan ik het bevoegd gezag ondersteunen bij het versterken van de uitvoering van de VTH-taken. Ook heb ik via de ILT een adviserende rol bij de verlening van omgevingsvergunningen aan grote bedrijven. Als laatste houd ik toezicht op de uitvoering van de VTH-taken op het terrein van milieu die aan de provincies zijn opgedragen in medebewind. In antwoord 13 ga ik in op het in maart verschenen rapport van de adviescommissie VTH en de daarin voorgestelde verbeteringen ten behoeve van dit stelsel.
Zijn er verbeterpunten nodig bij het toezicht en de handhaving? Zo ja, is of komt daar een plan voor? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op 4 maart 2021 zond ik u het rapport van de adviescommissie VTH onder voorzitterschap van Jozias van Aartsen10. De adviescommissie VTH geeft in haar rapport aan dat het VTH-stelsel niet goed functioneert: het VTH-stelsel wordt nog steeds gekenmerkt door fragmentatie en vrijblijvendheid. Hierdoor ontstaat vermijdbare schade. Zij adviseert om binnen de fundamenten van het bestaande stelsel tot een serie essentiële verbeteringen te komen. Volgens de adviescommissie zijn hiervoor een tiental ingrijpende maatregelen nodig.
Deze conclusies zijn helder onderbouwd en herkenbaar vanuit mijn ervaring van de afgelopen jaren, onder andere op het dossier Tata Steel. De voorgestelde maatregelen voor het versterken van de positie van de omgevingsdiensten en het toezicht op de omgevingsdiensten zijn essentieel om het toezicht en de handhaving op bedrijven als Tata Steel te verbeteren. Het plan voor de opvolging van de door de adviescommissie VTH voorgestelde maatregelen wordt u door een volgend kabinet toegezonden. Gezien de urgentie van het onderwerp heb ik de ambtelijke voorbereiding met de verschillende partijen daarvoor reeds opgestart.
Het bericht dat een aquaduct bij Oirschot ruim 100 miljoen euro goedkoper is dan Rijkswaterstaat eerder voorrekende |
|
Jaco Geurts (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Aquaduct bij Oirschot ruim 100 miljoen goedkoper dan Rijkswaterstaat eerder voorrekende»?1
Ja.
Kloppen volgens u de verschillende cijfers van het onderzoek van ingenieursbureau IPV Delft in opdracht van de gemeente Oirschot? Zo nee, waarom niet?
Een groot deel van de eenheidsprijzen en kengetallen klopt, maar op een aantal onderdelen is de raming niet in overeenstemming met de uitgangspunten van RWS. Er is gerekend met een lager percentage voor ingenieurskosten (Engineering). Dit betreft de ontwerp en voorbereidingskosten voor alle betrokken partijen, alsmede onderzoekskosten en tendervergoedingen. IPV Delft hanteert een kostenraming van 7%, terwijl Rijkswaterstaat hiervoor een kostenraming hanteert van minstens 15%.
Verder is de risicoreservering lager ingeschat; Rijkswaterstaat hanteert in deze fase een risicoreservering van 25%, mede gelet op het schetsmatige ontwerp. IPV Delft hanteert een risicoreservering van 9%. Studies van Horvath/AT Osborne/Rijkswaterstaat laten zien dat in de planfases percentages van 25% tot 30% noodzakelijk zijn voor een stabiele realisatiefase en om het risico op latere tegenvallers te verkleinen.
De kostenraming van 105 miljoen euro van IPV Delft is exclusief BTW, terwijl de raming van Rijkswaterstaat inclusief BTW is. Met BTW zou de raming van IPV Delft 127 miljoen euro bedragen. Tenslotte hanteert Rijkswaterstaat een gefaseerde uitvoering, waar het neerzetten van een tijdelijke brug bijvoorbeeld onderdeel van is. Hierdoor blijft de binnenscheepvaart mogelijk, maar zijn de uitvoeringskosten logischerwijs ook hoger.
Wat is volgens u de verklaring dat volgens het onderzoek de kosten om een aquaduct aan te leggen als alternatief voor het A58-viaduct bij Oirschot geen 220 miljoen euro zou kosten maar 105 miljoen euro, dat er een onderschatting is van de kosten van de huidige voorkeursvariant van een viaduct met circa 5 miljoen euro (geen 70 miljoen maar 74,3 miljoen euro) en dat de meerkosten van een aquaduct in vergelijking met een viaduct circa 30 miljoen euro bedragen in plaats van 150 miljoen euro, waar bij het nemen van de startbeslissing nog van werd uitgegaan?
In het artikel worden de verkeerde ramingen met elkaar vergeleken. De raming die sluit op 220 miljoen euro is een raming van ingenieursbureau Grontmij welke in 2008 in opdracht van de gemeente Oirschot is uitgevoerd voor een aantal interne analyses. De kostenraming die Rijkswaterstaat heeft ingebracht voor de besluitvorming in 2014 over het aquaduct sluit op een bedrag van 141 miljoen euro, incl. BTW (prijspeil 2013). Daarmee is de vergelijking die wordt gemaakt tussen de bedragen 220 miljoen euro en 105 miljoen euro een onjuiste vergelijking.
Wat betreft de kosten van de huidige voorkeursvariant: deze gegevens worden niet herkend. Er is geen reden om aan te nemen dat de raming buiten de gehanteerde marges van 25% valt.
De meerkosten van een aquaduct t.o.v. een viaduct zoals in het artikel aangedragen (aangenomen wordt dat met viaduct brug bedoeld wordt), zijn meer dan 30 miljoen euro, aangezien IPV Delft niet alle kosten voor het aquaduct meegerekend heeft (zie antwoord 2).
Klopt het dat het onderzoek «appels met appels» heeft vergeleken door dezelfde berekening als Rijkswaterstaat te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat de verkeerde ramingen met elkaar vergeleken zijn. Ook als wel met de raming van Rijkswaterstaat vergeleken wordt, zijn er nog een aantal verschillen. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Hoe komt het volgens u dat Rijkswaterstaat in 2013 stelde dat een aquaduct 220 miljoen euro zou gaan kosten?
De kostenraming die Rijkswaterstaat heeft ingebracht voor de besluitvorming in 2014 over het aquaduct sluit op een bedrag van 141 miljoen euro, incl. BTW (prijspeil 2013). De raming die sluit op 220 miljoen euro is een raming van het ingenieursbureau Grontmij. Deze is in 2008 in opdracht van de gemeente Oirschot uitgevoerd voor een aantal interne analyses.
Verwacht u dat wanneer Rijkswaterstaat deze berekening opnieuw zou gaan maken, zij nog steeds op 220 miljoen euro uit zou komen?
Nee, de kostenraming van Rijkswaterstaat kwam niet uit op 220 miljoen, maar sluit op een bedrag van 141 miljoen euro. Met de huidige uitgangspunten zou een nieuwe raming op de jaarlijkse indexatie na niet wijzigen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de gemeente Oirschot en eventueel de provincie Noord-Brabant om de bevindingen van het nieuwe onderzoek te bespreken en te bezien waar de verschillen vandaan kunnen komen?
De besluitvorming over het niet verder onderzoeken van het aquaduct is tot stand gekomen in samenwerking met alle betrokken overheden, waaronder de gemeente Oirschot. Er zijn uit de onderzoeken geen nieuwe feiten op tafel gekomen die voor mij aanleiding zijn om hierover het gesprek met de regionale bestuurders aan te gaan en tot heroverweging van mijn eerdere besluit te komen.
Uiteraard is Rijkswaterstaat bereid om desgewenst een toelichting te geven op de cijfers uit de verschillende ramingen.
Kunt u aangeven of dit nieuwe onderzoek van ingenieursbureau IPV Delft in opdracht van de gemeente Oirschot voor u aanleiding geeft om nader te verkennen of een aquaduct aanleggen als alternatief voor het A58-viaduct bij Oirschot een verstandig idee zou zijn, aangezien dit een nadrukkelijk wens is van de lokale gemeenschap in Oirschot?
Zie antwoord 7.
Het bericht dat er meer fietsers zijn omgekomen in het coronajaar |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Meer fietsers omgekomen in coronajaar», naar aanleiding van de publicatie van cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over het aantal verkeersslachtoffers?1, 2
Ja.
Bent u het met ermee eens dat ondanks de toegenomen activiteit van fietsers in 2020 deze trend ongewenst is en er gekeken moet worden naar de oorzaak van deze stijging?
Ja.
Hoe valt bijvoorbeeld te verklaren dat ondanks dat het rustiger was op de weg, er relatief veel dodelijke ongevallen plaatsvonden? Welke rol speelt het toegenomen aantal sportfietsers en fietsers op een e-bike (snelheid)? Welke rol speelt hier de door de coronacrisis gegroeide behoefte aan individueel vervoer? Zijn er naar aanleiding van de cijfers uit 2020, kijkend naar de intensiteit van het fietsverkeer, andere trends dan gemeld in eerdere brieven waarmee de komende jaren rekening gehouden moet worden in de aanpak van verkeersveiligheid voor fietsers? Bent u bereid deze vragen mee te nemen in de jaarlijkse analyse van de ongevallencijfers van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV)?
Een eenduidige verklaring is nu nog niet te geven. De SWOV heb ik benaderd over uw vragen. Zij nemen deze mee in hun jaarlijkse analyses van verkeersslachtoffers en andere verkeersveiligheidsontwikkelingen waarover zij rapporteren in «De Staat van de Verkeersveiligheid». Hierin wordt onder andere onderzocht welke rol de mobiliteit in 2020 heeft gehad op het risico om betrokken te raken bij een verkeersongeval met ernstige afloop. Specifiek wordt daarbij ingezoomd op het toegenomen aantal fietsslachtoffers en de mogelijke oorzaken daarvan. De Staat van de Verkeersveiligheid over 2020 wordt eind dit jaar aan uw Kamer aangeboden.
In hoeverre zijn gemeenten en provincies reeds aan de slag met de uitvoering van verkeersmaatregelen die voortvloeien uit de eerste tranche van de investeringsimpuls verkeersveiligheid? Hoeveel van deze projecten, met acties uit het Strategisch Plan Verkeersveiligheid (SPV), zien op het verbeteren van de verkeersveiligheid voor fietsers?
Iets meer dan 200 provincies, gemeenten en waterschappen hebben een rijksbijdrage van maximaal 50% ontvangen voor het uitvoeren van infrastructurele verkeersveiligheidsmaatregelen, waaronder maatregelen die de fietsinfrastructuur verkeersveiliger maken. Ongeveer tweederde van de maatregelen wordt binnen een jaar uitgevoerd. De overige maatregelen dienen uiterlijk eind 2025 gereed te zijn.
Het oorspronkelijke plafond van de eerste tranche betrof € 100 mln. Mede vanwege het feit dat veel maatregelen op korte termijn bijdragen aan de veiligheid van fietsers en voetgangers heb ik het plafond van de regeling opgehoogd. In totaal is voor circa € 165 mln. rijksbijdrage verleend (Kamerbrief 29 398 nr. 887). Hiervan is circa € 42,5 mln. bestemd specifiek voor maatregelen die de fietsinfrastructuur verkeersveiliger maken, bijvoorbeeld de aanleg en het verbreden van fietspaden, het aanbrengen van kant- en asmarkering, het verwijderen van onnodige paaltjes, veilige oversteekplaatsen voor fietsers en fietsonderdoorgangen. Andere maatregelen die niet primair bestemd zijn voor het verkeersveiliger maken van de fietsinfrastructuur, zoals de aanleg van kruispuntplateaus of goed ingerichte rotondes, dragen ook bij aan het verbeteren van de veiligheid van fietsers.
Welke extra maatregelen zijn/worden er tijdens de coronacrisis getroffen om langzaam verkeer voldoende ruimte te geven, nu meer gebruik gemaakt werd/wordt van individuele vervoersmiddelen zoals de fiets? Wat is de ervaring met deze extra maatregelen? Welke lessen kunnen uit de resultaten worden getrokken?
Samen met de andere wegbeheerders, maatschappelijke organisaties en kennisinstituten heb ik het initiatief genomen een protocol stedelijke mobiliteit, inclusief concrete handreikingen, op te stellen voor wegbeheerders om de stedelijke mobiliteit in de 1,5 meter samenleving zo veilig, snel en uniform mogelijk vorm te kunnen geven.3, 4 Hierin staat bijvoorbeeld een handvat voor halen en brengen rondom school. In oktober 2020 is een rapportage verschenen waarin lessen zijn gedefinieerd uit de eerste periode van de COVID-19 crisis5 zoals het instellen van tijdelijke verkeersmaatregelen. Dat is een goed middel gebleken om maatregelen snel in te voeren en te testen en het kan daarmee als vliegwiel dienen voor reeds gepland beleid.
Daarnaast ondersteun ik het initiatief van Maak Samen Ruimte6, een samenwerking van CROW, VNG, Stadsrijk en Rijk. Dit platform deelt kennis en innovaties over maatregelen bij de inrichting van de openbare ruimte in de 1,5 meter samenleving.
Welke (andere) maatregelen kunnen er naast infrastructurele maatregelen getroffen worden om te voorkomen dat, ondanks de groeiende verkoop van e-bikes (onder ouderen), het aantal slachtoffers op de e-bike de komende jaren stijgt?
Zoals blijkt uit het verdiepend onderzoek van SWOV naar oudere fietsers7 kunnen naast infrastructurele maatregelen oplossingen voor ongevallen met de e-bike gevonden worden in gedragsinterventies alsook in ontwikkelingen aan de fiets zelf.
Onder het motto «niet afstappen, maar doortrappen» zetten provincies en gemeenten met het programma «Doortrappen: veilig fietsen tot je 100ste» in op interventies om ouderen bewust te maken van veilig fietsen, zoals Fiets Fit Oefeningen en de Keuzewijzer Fiets. Binnenkort wordt een nieuwe Doortrappeninterventie gelanceerd: Doortraproutes. Dit is een praktische handleiding om mooie, rustige en veilige fietsroutes uit te kunnen zetten, rekening houdend met de veranderende capaciteiten van de oudere fietsers.
Inmiddels doen zo’n 150 gemeenten, een vervoerregio en 12 provincies mee met Doortrappen. Een landelijke dekking is voorzien in 2022.
Ik stimuleer en ondersteun verschillende initiatieven op het gebied van educatie van Veilig Verkeer Nederland (VVN). VVN is gestart met de communicatiecampagne «een ervaren rijder, kan risico’s mijden». Dit voorjaar wordt onder dit motto de fietshelm gepromoot met de tekst «Met een helm op de e-bike? Dat spreekt voor zich». Doel van deze campagne is senioren bewust te maken van de risico’s van een eventuele val en wat zij zelf aan bescherming kunnen doen. VVN blijft de workshops Het Nieuwe Fietsen geven. Nu digitaal, maar zodra het weer kan, op locatie.
Bij maatregelen aan de fiets gaat het vooral om aanpassingen die het op- en afstappen veiliger moeten maken en die de stabiliteit van het voertuig moeten verbeteren, zoals de fiets met stuurondersteuning van de TU Delft8. Ook zijn er verschillende ondersteuningssystemen voor oudere fietsers in ontwikkeling bv. voor het detecteren van inhalende achterliggers (de «achteruitkijk-assistent») of bij het anticiperen op veranderingen in de infrastructuur (de vooruitkijk-assistent).
Ondersteunende systemen zouden ook van nut kunnen zijn bij de interactie met andere weggebruikers.
Ziet u naar aanleiding van de cijfers aanleiding/kans om op korte termijn extra acties te ondernemen om de verkeersveiligheid voor de fietser te verbeteren? Zo ja, bent u bereid om op korte termijn met decentrale overheden te bekijken welke mogelijkheden er zijn?
Via o.a. het programma Doortrappen heb ik regelmatig overleg met decentrale overheden om te kijken welke aanvullende acties er mogelijk zijn om de verkeersveiligheid voor de fietser te verbeteren. Voor de wat langere termijn werk ik aan een nieuw Landelijk Actieplan Verkeersveiligheid. Hierin zal ook gekeken worden naar kwetsbare verkeersdeelnemers, waaronder fietsers. Bij het inventariseren van mogelijke maatregelen, worden medeoverheden betrokken.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Miljoenenbonus topman Air France KLM, ondanks recordverlies en staatssteun’ |
|
Eelco Heinen (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Miljoenenbonus topman Air France KLM, ondanks recordverlies en staatssteun» d.d. 9 april?1 Klopt het dat de topman van Air France KLM onder andere een bonus krijgt voor de loonsteun die hij «in Nederland heeft geregeld»?
Ja, ik ben bekend met het genoemde bericht.
Ik herken niet dat dat de bonus van de topman van Air France-KLM onder andere gekoppeld is aan de loonsteun die hij «in Nederland heeft geregeld». Deze suggestie lijkt inderdaad te zijn gewekt bij berichtgeving over en in het jaarverslag van AFKL. Ik heb aan de onderneming laten weten niet gelukkig te zijn met de gewekte suggestie en dat dit een onjuist beeld geeft. De uitkering van een eventuele bonus is afhankelijk gesteld van bepaalde criteria, zoals de financiële positie van de onderneming. Er is geen relatie tussen de bonus en het regelen van de loonsteun door de topman van Air France-KLM.
Wat is uw oordeel over deze aandelenbonus? Deelt u de mening dat een dergelijke bonus zowel niet past bij de huidige economische omstandigheden, de omstandigheden van het bedrijf als bij de offers die werknemers gevraagd worden te nemen?
We zitten in een crisis en er is veel belastinggeld nodig om bedrijven en werknemers door deze crisis te loodsen. Dit is daarom echt niet de tijd voor bonussen voor bestuurders van bedrijven die overeind moeten worden gehouden met belastinggeld en dus ook niet voor Air France-KLM.
Kunt u aangeven hoe deze bonus zich verhoudt tot het nationaal afgesproken staatssteunkader en de Europese afspraken over staatssteun in het kader van de coronacrisis, waarin beide het beperken van bonussen en het uitkeren van dividend als voorwaarden zijn gesteld?
De voorwaarden zoals deze zijn gesteld in het steunpakket aan KLM richten zich tot KLM, als ontvanger van de steun, en niet op de moedermaatschappij Air France-KLM. In het steunpakket is bepaald dat gedurende de steun de variabele beloning (bonus) voor het bestuur en top management van KLM wordt opgeschort.
De Europese Commissie heeft met haar vaststelling van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19 uitbraak onder punt 78 opgenomen dat bij staatssteun voor herkapitalisatiemaatregelen van ondernemingen er stevige beperkingen zijn in de beloning van het management. Deze Europese beperkingen verbonden aan steun voor herkapitalisatie zijn ook in lijn met het kabinetsbeleid dat is neergelegd in het afwegingskader bij steunverzoeken individuele bedrijven van 1 mei 2020. Daarin is expliciet aangegeven dat met het verstrekken bedrijfsspecifieke steunverlening waarmee een onderneming wordt geherstructureerd, in de regel niet verenigbaar is dat dividenden worden uitgekeerd, bonussen worden betaald, eigen aandelen worden ingekocht of ruime ontslagvergoedingen worden betaald voor leden van de Raad van Bestuur. Uit het persbericht van de Europese Commissie over de goedkeuring van de Franse steunmaatregel voor herkapitalisatie van Air France/KLM lijkt dat deze eis uit de Tijdelijk Kaderregeling is opgelegd. Het is aan de Europese Commissie om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden.
Hoe verhoudt deze bonus zich tot uw Kamerbrief van 1 mei 2020 waarin u in het afwegingskader voor staatssteun stelt dat steun aan individuele bedrijven zich niet verdraagt met het uitkeren van dividenden en het betalen van bonussen?2
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt deze bonus zich tot uw Kamerbrieven van 24 april 2020 en 26 juni 2020 waarin u stelt dat als voorwaarde aan de steunmaatregelen KLM wordt gesteld dat bonussen voor het bestuur en de topmanagementlaag gedurende de looptijd van de staatssteun worden opgeschort?3
Zie antwoord vraag 3.
In uw Kamerbrief van 25 mei 2020 stelt u dat over de voorwaarden van staatssteun voortdurend gesprekken plaatsvinden met de Franse staat; heeft u daarbij gesproken over aandelenbonussen?4 Ziet u verdere mogelijkheden om samen met uw Franse collega op te trekken om dergelijke beloningen te voorkomen zolang gebruik wordt gemaakt van staatssteun?
Aan de Franse staat is aangegeven dat iedere vorm van een bonus, los van hoe die precies wordt vormgegeven, wat de Nederlandse staat betreft niet aan de orde kan zijn.
Kunt u de precieze (Europese) regels omtrent het geven van bonussen en het verlenen van staatssteun in het kader van de coronacrisis beschrijven? Hoe verhoudt deze «bonus voor lange termijn» zich tot de Amendment to the Temporary Framework for State aid measures van de Europese Commissie waar onder punt 78 staat dat zo lang 75 procent van de staatssteun niet is terugbetaald, de vergoeding van het management het vaste deel van het voorgaande jaar niet mag overschrijden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens om in Europa te pleiten voor aanscherping van dit Temporary Framework for State aid measures, dan wel de relevante regels, zodat ook dergelijke aandelenbeloningen zoals uitgekeerd Ben Smith onmogelijk zijn wanneer een beroep wordt gedaan op staatssteun in Europa?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft u naar aanleiding van de tijdens het VAO Staatsdeelnemingen ingediende moties geïnformeerd dat hij bij de Europese Commissie navraag gaat doen over eventuele ruimte die de Tijdelijke kaderregeling nog zou laten voor het toekennen van bonussen of andere variabele beloningen bij staatssteun voor herkapitalisatie. Mocht er ruimte bestaan, dan zal de Minister van Economische Zaken en Klimaat zich bij de Europese Commissie hard maken voor een verdere aanscherping van deze regels.
Het bericht ‘Tata Steel overtreedt opnieuw milieuregels: loost zonder vergunning kwik in het riool' |
|
Kiki Hagen (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Tata Steel overtreedt opnieuw milieuregels: loost zonder vergunning kwik in het riool»?1
Ja.
Bent u bekend met de brief van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG)2 waaruit geciteerd wordt over de inventarisatie naar de uitstoot van zeer zorgwekkende stoffen (ZZS)3, waar gereageerd wordt op de gegevens die aangeleverd zijn door de staalfabrikant Tata Steel en waarin verzocht wordt om de gegevens op korte termijn te completeren? Hoe oordeelt u over deze waarschuwingsbrief?
Ja. De brief past binnen het aangescherpt beleid op Zeer Zorgwekkende Stoffen en is verstuurd op basis van de ZZS-inventarisatie aan de bedrijven waarvoor de provincie Noord-Holland bevoegd gezag is. Met de inventarisatie van ZZS wordt invulling gegeven aan de opgave om ZZS met voorrang aan te pakken.
Klopt het dat illegale lozingen van kwik hebben plaatsgevonden door Tata Steel? Zo ja, van wanneer tot wanneer is dit gebeurd en in welke hoeveelheden? Zo nee, hoe oordeelt u over deze berichtgeving?
OD NZKG heeft namens het bevoegd gezag (aanvullende) meetgegevens van de kwikemissie opgevraagd bij Tata Steel om te kunnen beoordelen of in het kader van de ZZS-minimalisatie extra maatregelen genomen dienen te worden. Daarnaast worden de gegevens gebruikt om te beoordelen of de huidige emissie afwijkt van de destijds vergunde emissie. Dit is nog onder beoordeling bij het bevoegd gezag. Ik zal u informeren zodra hierover geoordeeld is.
Op welke manier is het binnen de huidige vergunning van Tata Steel mogelijk dat kwik geloosd zou mogen worden zoals zij zelf stellen4, gelet op de brief van de OD NZKG waarin wordt gesteld dat er geen vergunning is verleend voor de lozing van kwik?
Zie antwoord vraag 3.
Tata Steel heeft in de oorspronkelijke aanvraag om een lozingsvergunning in 2001 een concentratie voor kwik opgegeven die zodanig laag was dat het bevoegd gezag heeft beoordeeld dat er geen reden was om in de vergunning een voorschrift voor kwik op te nemen. Op basis van de gevraagde aanvullende gegevens wordt momenteel bezien of deze situatie veranderd is.
Is het mogelijk dat kwik van de staalfabriek door de genoemde lozingen in het riool ook in het oppervlaktewater terechtkomt? Welke mogelijke gevolgen kan dit hebben voor de omgeving, visactiviteit en voedselveiligheid?
De genoemde lozingen op het riool komen terecht op de RWZI (Riool Water Zuiverings Installatie) in Velsen waar deze wordt gezuiverd alvorens deze in het oppervlaktewater terecht komt. Ik heb navraag gedaan bij OD NZKG en zij geven aan dat het om zeer lage concentraties gaat en dat nadat deze afvalstroom gezuiverd is in de RWZI, deze minder kwik bevat dan momenteel als achtergrondwaarde voor oppervlaktewater door het RIVM wordt gerapporteerd. Op basis hiervan zijn geen additionele nadelige effecten te verwachten van de genoemde lozing.
Is het heden ten dage mogelijk binnen de milieuwetgeving en vergunningverlening dat kwik wordt geloosd in water? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de bredere inzet van Nederland om de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) te behalen, gezien kwik aangewezen is als een prioritair gevaarlijke stof en het invloed heeft op het waterleven en daarmee ook de ecologische doelstellingen van de KRW?
Inzet van het beleid is om ZZS (waaronder alle prioritaire stoffen voor de KRW vallen) zoveel als mogelijk uit de leefomgeving te weren. De ZZS-inventarisatie, in welk kader de brief aan Tata Steel is geschreven, is daarin een belangrijke stap. Op basis van aangeleverde gegevens wordt beoordeeld of een verdere reductie kan plaats vinden.
Wat zijn de mogelijke effecten van deze lozingen en zijn omwonenden en natuur enig moment in gevaar geweest?
Nee, zie het antwoord op vraag 5.
De brief van de OD NZKG stelt dat de aangeleverde gegevens van Tata Steel aan de omgevingsdienst over de uitstoot van ZZS in de lucht onvoldoende is voor doorzending naar het RIVM; hoe moet dit gezien worden? Is dit een grove schending van de afspraken? Wat is de status van een waarschuwingsbrief in de handhavingspraktijk? Is dit volgens u het geëigende instrument?
Als de ZZS-inventarisatie is goedgekeurd door het bevoegd gezag worden de gegevens aangeboden aan het RIVM. Doordat de aangeleverde gegevens van Tata Steel als onvolledig zijn beoordeeld kunnen deze nog niet worden aangeboden aan het RIVM.
De OD NZKG heeft Tata Steel via de waarschuwingsbrief gevraagd om op korte termijn de aanvullende gegevens aan te leveren. Vanwege de prioritaire status van kwik is voor deze stof gevraagd binnen één week aanvullende gegevens aan te leveren ter beoordeling van het bevoegd gezag. Voor het aanleveren van de overige aanvullende gegevens en minimalisatieverplichting is een langere termijn opgenomen in de brief.
Bent u ermee bekend dat de brief van de OD NZKG stelt dat tot op heden op 17 punten van de 213 zogenoemde ZZS-emissiepunten maatregelen zijn genomen om de uitstoot de reduceren? Is dit in lijn met het afgesproken duurzaamheidsprogramma met gemeente en provincie? Zo nee, hoe wordt daarop gehandhaafd?
De OD NZKG geeft aan dat op basis van de inventarisatie Tata Steel heeft gerapporteerd dat op 17 emissiepunten maatregelen worden genomen om de emissie van ZZS te verminderen. De onderbouwing waarom alleen op deze 17 punten maatregelen worden genomen ontbreekt. Op basis hiervan heeft de OD NZKG Tata Steel verzocht om voor alle ZZS-emissiepunten alle toepasbare technieken voor de ZZS-reductie te beschouwen en op basis van deze informatie een onderbouwing te geven voor de prioritering van de aanpak van de ZZS.
Het bericht dat ProRail Spoorwerkers jarenlang heeft blootgesteld aan kankerverwekkend kwartsstof |
|
Mahir Alkaya , Bart van Kent |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat ProRail spoorwerkers jarenlang blootgesteld heeft aan kankerverwekkend kwartsstof?1 Bent u ook bekend met het in dit artikel genoemde rapport van TNO?
Ja.
Sinds wanneer bent u op de hoogte dat deze betreffende stenen kankerverwekkend kunnen zijn?
Het is belangrijk om aan te geven dat de betreffende stenen op zichzelf niet kankerverwekkend zijn. Als stenen kristallijne kwarts bevatten kan deze bij bepaalde bewerkingen als respirabele stof vrijkomen. Dit zijn hele kleine deeltjes die tot diep in de longen (in de kleine longblaasjes) kunnen komen. Dit gedeelte van de vrijkomende stof is geclassificeerd als kankerverwekkend. De gevaren van deze kwartsstof zijn in het algemeen al jaren bekend.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft op grond van een advies van de Gezondheidsraad uit 1992 een wettelijke grenswaarde ingevoerd van 0.075 mg/m3 lucht voor respirabel kristallijn kwartsstof. In het betreffende advies wordt respirabel kristallijne silica (waartoe kwartsstof behoort) al kankerverwekkend genoemd en in 1998 heeft de Gezondheidsraad dit in een apart rapport bevestigd.
Hoe kan het dat de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) hier niet eerder van op de hoogte was en heeft ingegrepen terwijl dit probleem al tien jaar speelt?
De Inspectie heeft in 2008 geconstateerd dat het arbeidsrisico blootstelling aan kwartsstof onvoldoende wordt beheerst op het spoor. Naar aanleiding van de inspecties in 2008 heeft de branche blootstellingsonderzoek laten uitvoeren en zijn goede maatregelen rond kwartsstof opgenomen in de Arbocatalogus Railinfra (bijv. om nat te werken). Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de werkgever maar ook van ProRail als opdrachtgever om de maatregelen in de Arbocatalogus uit te voeren en er ook op toe te zien dat dit in de praktijk gebeurt.
De inzet van de Inspectie SZW gebeurt risico-gestuurd (zie ook het antwoord op vraag 4) en is daarnaast ook afhankelijk van meldingen of klachten en andere signalen die binnenkomen. Sinds 2010 zijn geen meldingen ontvangen vanuit deze sector. Eénmaal (in 2017) is een project stilgelegd omdat werd vastgesteld dat er sprake was van teveel stofontwikkeling, zonder dat een kwartsstof-blootstellingsbeoordeling had plaatsgevonden. Dit werd vastgesteld bij een controle naar aanleiding van een milieuklacht gericht op een bedrijf vlak bij het spoor.
Welke andere signalen zijn er dat de ISZW over te weinig mensen en middelen beschikt? Waarom heeft u dit tekort niet eerder aangekaart? Wat gaat u doen om de ISZW slagkrachtig te maken zodat zij kunnen waken voor de veiligheid van werkenden in Nederland?
In het regeerakkoord zijn extra middelen toegekend voor de Inspectie SZW, waaronder om specifiek het toezicht op gezond en veilig werk en dus ook gevaarlijke stoffen te versterken. De capaciteit van de Inspectie is afgelopen jaren dan ook uitgebreid. Deze uitbreiding van capaciteit zet de Inspectie SZW risicogestuurd in om zoveel mogelijk effect te bereiken. De Inspectie SZW voert hiertoe periodiek een Inspectiebrede Risicoanalyse en een Omgevingsanalyse uit, en investeert sinds enkele jaren sterk in de doorontwikkeling van het Informatiegestuurd Werken. Omdat veel bedrijven te weinig kennis hebben van gevaarlijke stoffen zet de Inspectie ook in op het informeren en het vergroten van het bewustzijn over de risico’s. Het is niet haalbaar om bij alle 100.000 bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen een inspecteur op de werkvloer te laten controleren. Het is en blijft de verantwoordelijkheid van de werkgever en de opdrachtgever om aan de wetgeving te voldoen.
Wat vindt u er van dat ProRail al minstens tien jaar op de hoogte was van deze gevaren voor de gezondheid van hun werknemers, maar niet ingreep?
Spoorwerkers moeten gezond en veilig hun werk kunnen doen. Daarom heeft ProRail in nauwe afstemming met de Stichting Rail Alert (voorheen de Stichting Arbeidsomstandigheden en Spoorwegveiligheid) en met de aannemers diverse maatregelen genomen om stofvorming bij het werken met ballast en de gevaren daarvan te verminderen. Zo is mede naar aanleiding van een onderzoek van bureau Blauw uit 20102 een Arbocatalogus opgesteld waarin concrete maatregelen zijn beschreven voor alle werkzaamheden waarbij risico op blootstelling aan fijn- en kwartsstof bestaat. Dit betreft onder meer het wassen en besproeien van ballast en waar nodig het verplicht gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. In dit kader heeft ProRail samen met de aannemers geïnvesteerd in de zogeheten StofArmLosTrein (SALT). Die trein zorgt ervoor dat ballast wordt bewaterd terwijl het wordt gestort.
In de uitzending van Zembla zijn beelden te zien van situaties waarin stofwolken ontstaan en werknemers geen persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken. ProRail en de aannemers erkennen dat de zorgplicht op dit punt beter nagekomen had moeten worden. Zij hebben inmiddels een verbetertraject in gang gezet door werknemers opnieuw te wijzen op de collectieve, technische en persoonlijke beschermingsmiddelen die zij moeten gebruiken. ProRail heeft ook aangegeven er strenger op toe te zien dat de aannemers zich aan hun verantwoordelijkheden voor het eigen personeel houden.
In het onderzoek van bureau Blauw uit 20103 wordt geadviseerd om voor de lange termijn ook te zoeken naar ander materiaal, zoals ballast met een laag kwartsgehalte. Adviesbureau 4Infra concludeert in 20184 expliciet dat niet aan de Arbowet voldaan wordt ten aanzien van bronbeleid. Onderzoek naar mogelijke alternatieve ballaststenen is nu gaande en wordt in opdracht van ProRail uitgevoerd door TNO5.
Kunt u een overzicht aan de Kamer laten toekomen van alle punten waarop deze gedraging van ProRail de Arbowet en specifiek ook de zorgplicht schendt?
Werkgevers zijn verantwoordelijk voor het naleven van de Arbowet en -regelgeving en de daarin vervatte plichten voor de werkgever. Dit betekent dat ProRail onder andere in zijn Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) dat overzicht in beeld moet hebben met een plan van aanpak. De Inspectie SZW controleert of werkgevers zich houden aan de verschillende wetten, besluiten en regelingen op het terrein van arbeid. De Inspectie SZW is een onderzoek gestart naar de naleving door ProRail in haar rol als werkgever en als opdrachtgever en is met ProRail in gesprek over verbeteringen in het veiligheids- en gezondheidsbeleid van ProRail. Daarbij is onder andere gevraagd te komen met een verbeterplan waarin ProRail vanuit de verantwoordelijkheid als opdrachtgever de noodzakelijke beheersmaatregelen moet aangeven en hoe zij stuurt op de toepassing daarvan door de betrokken organisatieonderdelen en (onder)aannemers. Daarbij moet specifiek aandacht zijn voor de meer directe verplichtingen uit het Arbobesluit, zoals het doen van een volledig blootstellingsonderzoek, het onderbouwen waarom vervanging van kwartshoudend steen nog niet mogelijk is, het daadwerkelijk vervangen waar mogelijk, en het treffen van maatregelen om de blootstelling zo laag mogelijk te houden. Dit omvat ook het voorschrijven van een veilige werkmethode en het er op toezien dat deze wordt toegepast.
Deelt u de mening dat er consequenties moeten zijn voor het jarenlang bewust toestaan van deze grote risico’s voor werknemers? Of vindt u het normaal dat «als je groot en sterk bent je in Nederland blijkbaar jarenlang de wet kunt overtreden»?
Het is belangrijk dat arboregels die gelden bij werkzaamheden aan infrastructuur worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn voor iedere werkgever danwel opdrachtgever of deze nu groot of klein is: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken. Het is aan de werkgever en de opdrachtgever om daar zorg voor te dragen. De Inspectie SZW ziet toe op naleving van de Arbowetgeving. Zij doet dit risicogericht. Als de Inspectie een overtreding constateert zal er handhavend worden opgetreden. Er is wat dit betreft geen onderscheid tussen grote en kleine bedrijven.
Deelt u de mening dat doorgeslagen privatiseringen in het verleden mede ten grondslag liggen aan dit gedrag door ProRail, waarbij de cultuur en focus verschoven zijn naar het winstoogmerk en kostenbesparingen in plaats van het collectief belang en de gezondheid van werkenden centraal te stellen?
ProRail heeft niet de doelstelling om winst te maken. Desalniettemin is de regering van mening dat bij een publieke taak, hoofdzakelijk bekostigd uit publieke middelen (jaarlijks zo’n 2 miljard euro), een publiekrechtelijke rechtsvorm en een daarop toegespitst sturings- en verantwoordings-instrumentarium horen. Er ligt dan ook een wetsvoorstel in uw Kamer tot wijziging van de Spoorwegwet waarmee ProRail wordt omgevormd tot een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan (ZBO). Overigens gelden de bepalingen uit de Arbowet ten aanzien van gezond en veilig werken onverkort voor zowel publieke als private werkgevers.
Wat gaat u doen om te garanderen dat de slachtoffers van dit schandaal gecompenseerd gaan worden? Hoe en wanneer gaat u dit in kaart brengen?
Als eerste geldt dat de werkgever verantwoordelijk is voor eventueel geleden schade. Dat is ook hier het geval. Werkgevers en werknemers zullen hierover met elkaar in gesprek moeten gaan.
Omdat het schadeverhaal bij beroepsziekten via het aansprakelijkheidsrecht voor werkenden complex is – het vaststellen van de oorzaak van de schade is vaak ingewikkeld en de schadeafhandeling is daardoor tijdrovend en kostbaar – heeft het Ministerie van SZW de commissie Heerts gevraagd advies uit te brengen over een betere organisatie van het proces van schadeafhandeling bij beroepsziekten door blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Naar aanleiding daarvan werkt het Ministerie van SZW aan een tegemoetkomingsregeling voor slachtoffers van ernstige beroepsziekten veroorzaakt door blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Het streven is er op gericht dat de regeling op 1 juli 2022 in werking treedt. De regeling voorziet in erkenning en tegemoetkoming voor (ex)werknemers die een ernstige beroepsziekte hebben opgelopen als gevolg van blootstelling aan gevaarlijke stoffen. In juni wordt een voortgangsbrief naar de Kamer gestuurd over deze regeling. Deze tegemoetkoming komt niet in de plaats van een eventuele schadeloosstelling door de werkgever; de weg naar schadeverhaal door de werknemer blijft bestaan.
Wat gaat u doen om deze gevaarlijk situatie voor werkenden nu onmiddellijk te laten oplossen door ProRail? Deelt u de mening dat werknemers geen dag langer in gevaarlijke omstandigheden dienen te werken?
Uit een onderzoek van bureau Blauw (2010)6 valt op te maken dat bij correct gebruik van adequate adembeschermingsmiddelen voor alle onderzochte werkplekken de blootstelling voor respirabel kwartsstof onder de wettelijke grenswaarde ligt. Daaruit kan worden opgemaakt dat er in dat geval geen overschrijding plaatsvindt. Daarbij moeten de werkgevers deze persoonlijke beschermingsmaatregelen ter beschikking stellen en erop toezien dat ze (goed) worden gebruikt. Wel is het zo, dat het gebruik van ademhalingsbeschermingsmiddelen als laatste maatregel geldt en dus niet ter vervanging van maatregelen die hoger staan in de arbeidshygiënische strategie, zoals nat werken zoals genoemd in de eigen Arbocatalogus.
Als opdrachtgever van de bouwwerkzaamheden moet ProRail erop toezien dat de aannemers de werkzaamheden conform de richtlijnen en maatregelen uit de Arbocatalogus uitvoeren. ProRail heeft naar aanleiding van de situaties die Zembla heeft getoond aangegeven er met onmiddellijke ingang strenger op toe te zien dat de aannemers zich aan hun verantwoordelijkheden voor het eigen personeel houden. Dit wil overigens niet zeggen dat ProRail hiermee aan alle Arboregels voldoet. Bureau 4Infra heeft in 20187 geconcludeerd dat er geen beleid is dat zich richt op het totaal wegnemen van de gevaarbron (ballast zonder kwartsstof) en expliciet benoemd dat de spoorbranche hiermee niet aan de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit voldoet. Dit was voor ProRail aanleiding om TNO onderzoek8 te laten doen naar mogelijke alternatieve ballast steensoorten. Het is aan de Inspectie SZW om vast te stellen op welke punten ProRail wel of niet aan de Arbowet- en regelgeving voldoet. De Inspectie is een onderzoek daarnaar gestart. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van dat onderzoek.
Het bericht ‘Vrachtschip verliest ten noorden van Ameland vijf containers’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Vrachtschip verliest ten noorden van Ameland vijf containers»1
Ja.
Klopt het dat de Waddenvereniging al daags van tevoren waarschuwde dat het risico dat een nieuw drama met een containerschip zou voorkomen groot was door de stormachtige omstandigheden? Was u hiervan op de hoogte?2
Dat bericht is mij bekend.
Wat is de reden dat de aangenomen motie van de leden Schonis en Postma (Kamerstuk 35 570 XII, nr. 40) om de Kustwacht zo spoedig mogelijk de bevoegdheid en middelen te geven om bindende aanwijzingen en adviezen te geven nog niet is gerealiseerd? Biedt dit incident reden om de uitvoering hiervan te versnellen?3
Tijdens het AO Maritiem op 3 december 2020 heb ik aangegeven te gaan onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor verkeersbegeleiding van containerschepen. Ik bekijk dat zowel voor het gebied boven de Wadden, als ook voor de gehele Noordzee met het oog op de bouw van windparken en het daardoor toenemende risico op incidenten. Het instrument van verkeersbegeleiding is ingrijpend en complex, en vraagt om internationale afstemming. In de voortgangsrapportage over de Aanbevelingen uit het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) over de MSC Zoe, die ik voorafgaand aan het AO Maritiem van 2 juni a.s. zal sturen, zal ik hier nader op ingaan. Daarbij zal ik ook de motie Tjeerd de Groot/Geurts4 betrekken.
Heeft u inmiddels in samenspraak met Rijkswaterstaat (RWS) en de Kustwacht bepaald hoe u de interventiebevoegdheid op basis van de Wet maritieme ongevallen kunt inzetten? Zo ja, waarom heeft de Kustwacht die interventie de afgelopen dagen niet ingezet? Zo nee, wat weerhoudt u om deze interventie op zeer korte termijn te realiseren?
Zie het antwoord op vraag 13 van de PvdA.
Kunt u toelichten of er inmiddels draaiboeken of rampenplannen voor dergelijke containerrampen gereedgemaakt zijn, zoals toegezegd na de ramp met de MSC Zoë? Zo ja, is er met verschillende partijen al mee geoefend? Zo nee, waarom niet?
Afhandeling van ongevallen met containerschepen gebeurt aan de hand van de Wbmo en het Incidentbestrijdingsplan Noordzee. Dat gold voor de MSC Zoe en ook voor de Baltic Tern. Zoals toegezegd tijdens het AO Maritiem van 3 december 2020 zal naar aanleiding van het ongeval met de MSC Zoe de «Samenwerkingsregeling Bestrijding Kustverontreiniging RWS-diensten» worden aangepast. Hierin is opgenomen in welke gevallen RWS kustgemeenten te hulp schiet, zoals bij verontreiniging van een strand door olie of dode walvissen. Dit zal in samenspraak met de gemeenten worden uitgebreid met grootschalige vervuiling, zoals door plastics, bij maritieme ongevallen. Daarnaast is er de Coördinatie Regeling Waddenzee (CRW), een netwerk van hulpverleningsorganisaties die gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de incident- en rampenbestrijding op de Waddenzee. De CRW vervult onder meer een rol bij oefeningen en op het gebied van vakbekwaamheid. In 2017 heeft er een driedaagse oefening in olieopruiming plaatsgevonden in het Waddengebied met alle betrokken partijen. Verder wordt er samengewerkt met kustgemeenten naar aanleiding van concrete voorvallen, zoals recent het aanspoelen van een potvis op Ameland.
Klopt het dat het incident met de Baltic Tern plaatsvond op de zuidelijke route?
Het ongeval vond plaats in de bovenste verkeersbaan (van oost naar west) van de zuidelijke verkeersroute die langs de Waddeneilanden voert.
Had het schip op enig moment de aanwijzing gekregen van de Kustwacht om niet over deze route te varen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dit advies genegeerd?
Zie het antwoord op vraag 4 van de PvdA.
Klopt het dat de capaciteit bij de Kustwacht voor het actief aanroepen van containerschepen tussen de 100 en 200 meter, een categorie waar dit schip onder viel, op dit moment ontoereikend is? Wat weerhoudt u om dit op zeer korte termijn te regelen? Biedt dit incident volgens u aanleiding om deze capaciteit uit te breiden zodat ook deze schepen actief kunnen worden gewaarschuwd, zeker gezien onderzoek van het MARIN heeft uitgewezen dat ook kleinere schepen containers kunnen verliezen door het groene water van de Waddenroutes?4
De Kustwacht voert de taken uit die haar door haar opdrachtgevers (waaronder het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) worden opgedragen. Het waarschuwen van containerschepen is een extra taak die er tussentijds bijgekomen is, en die vooralsnog binnen de bestaande capaciteit moet worden opgevangen. Voor grote containerschepen (Panamax en ULCS) is dit goed werkbaar: het aantal grote containerschepen is relatief klein, en de golfhoogte waarboven gewaarschuwd wordt (4,5 m) komt relatief weinig voor. Voor feeders ligt dit anders: het aantal feeders is relatief groot, en de golfhoogte waarboven gewaarschuwd wordt (3,3 m) komt veel vaker voor. De Kustwacht spant zich op dit moment in om binnen de mogelijkheden van de bestaande capaciteit feeders die in oostelijke richting varen zo veel mogelijk actief te waarschuwen.
MARIN heeft aangetoond6 dat voor feeders de risico’s op containerverlies op de zuidelijke route vergelijkbaar zijn met die op de noordelijke route. Het advies van de Kustwacht aan de bemanning van feeders is daarom om de noodzakelijke maatregelen te nemen om containerverlies tegen te gaan en/of een alternatieve koers aan te houden, waarbij dwarsscheepse golven worden vermeden. Het advies om de noordelijke route te nemen, zou immers het probleem slechts verplaatsen. MARIN voert momenteel in mijn opdracht nader onderzoek uit naar het effect van groenwater7 op feeders. Het onderzoek dient voor de Kustwacht meer handelingsperspectief op te leveren, zodat deze gerichtere adviezen kan geven. Wanneer het MARIN-onderzoek is opgeleverd, kan ook de bijbehorende capaciteit voor de Kustwacht vastgesteld worden.
Is er op dit moment al een onderzoek ingesteld naar hoe dit incident heeft kunnen gebeuren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer hiervan de resultaten verwachten? Is hierover reeds contact opgenomen met Duitsland, waar het schip vertrokken was? Zo ja, wanneer en welke acties vloeiden hieruit voort?
De bevoegdheid tot het doen van onderzoek naar de oorzaak van het ongeval ligt bij de OvV, die zelfstandig besluit of hij overgaat tot een onderzoek. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is bij binnenkomst van het schip in Rotterdam direct een inspectie gestart. Naast een algehele havenstaatcontrole van het schip op basis van de procedures zoals vastgesteld in Paris MoU-verband en conform de Wet havenstaatcontrole, is er specifieke aandacht voor, en aanvullend inspectie ingesteld naar, het overboord slaan van de containers. De inspectieresultaten zijn inmiddels openbaar gemaakt via de internetsite van de Paris Mou8. Uit de inspectie bleken meerdere tekortkomingen, o.a. het onjuist en onveilig vervoer van containers. Nadat de tekortkomingen waren verholpen mocht het schip op 17 april weer uitvaren. Zoals gebruikelijk bij dit soort incidenten loopt er een strafrechtelijk onderzoek door de maritieme politie om te beoordelen of er sprake is van strafbare feiten.
Is er op dit moment al een onderzoek ingesteld naar de potentiële ecologische gevolgen van dit incident? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer hiervan de resultaten verwachten?
Alle containers en lading zijn inmiddels geborgen. De houtpellets en de houtvezels zijn met zeewater in aanraking geweest en een deel daarvan zal zijn uiteengevallen en in zee zijn achtergebleven. Gezien de aard van dit materiaal (houtproduct) is er geen aanleiding om een ecologisch onderzoek in te stellen.
Heeft u het instellen van niet-vrijblijvende verkeersbegeleiding door een Kustwacht of andere bevoegdheid inmiddels aangekaart bij Duitsland en Denemarken? Zo ja, wat waren hierop de reacties? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen?
Ik heb dit onderwerp besproken met Duitsland en Denemarken. Beide landen geven op voorhand aan dat het instrument van verkeersbegeleiding ingrijpend en complex is. Zij zijn bereid om actief mee te werken aan het onderzoek naar de mogelijkheden van (niet-vrijblijvende) verkeersbegeleiding. Op de resultaten van mijn contacten met Duitsland en Denemarken zal ik nader ingaan in mijn voortgangsbrief, die ik u vóór het AO Maritiem van 2 juni zal toesturen.
Gaat u naar aanleiding van dit incident nog een keer met Duitsland en Denemarken om de tafel over het sluiten van de zuidelijke vaarroute, of in elk geval beperken van het bevaren ervan bij stormachtige condities? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en bent u bereid hierover verslag uit te brengen aan de Kamer?
Zie het antwoord op vraag 11 van de PvdA.
Geeft dit drama aanleiding om bij de eerstvolgende Transportraad het onderwerp containerrampen en de nasleep ervan opnieuw te agenderen? Zo ja, welke plannen gaat u aankaarten om dergelijke incidenten in de toekomst te voorkomen?
Tijdens het AO Maritiem van 3 december 2020 heb ik op een vraag over het onderzoeksprogramma naar containerverlies aangegeven dat ik dit ter sprake wil brengen in de Transportraad. Mijn voornemen is om hiervoor in de Transportraad van 3 juni a.s. aandacht te vragen. Ik zal daarbij ingaan op de maatregelen die Nederland neemt en nog gaat nemen naar aanleiding van het ongeval met de MSC Zoe, en de urgentie voor deze maatregelen benadrukken.
Kunt u aangeven wanneer de acties die u heeft aangekondigd bij het vorige commissiedebat Maritiem op 2 juni 2021 richting de International Maritime Organization (IMO), zullen worden geagendeerd bij de IMO?
Er zijn al enkele voorstellen ingediend bij IMO, zoals die voor de elektronische inclinometer en voor de agendering van het detecteren en monitoren van verloren containers. Deze voorstellen worden in mei 2021 behandeld. Daarnaast is het ILT-rapport over het sjorren van containers op zeeschepen9 naar IMO gestuurd. Dit wordt in juli 2021 behandeld. Van de overige voorstellen is het tijdstip van behandeling nog niet zeker vanwege de impact van de COVID-maatregelen op de tijdplanning van de IMO-vergaderingen.
Bent u inmiddels reeds in overleg getreden met het Verbond van Verzekeraars over hun rol in het voorkomen van dergelijke containerrampen en de nasleep ervan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de Kamer gezien de urgentie van het probleem eerder op de hoogte worden gesteld van de voortgang?
Ja, ik ben hierover in overleg met het Verbond van Verzekeraars. Dat heeft aangegeven dat alleen in internationaal verband stappen gezet kunnen worden, omdat voorbijvarende schepen veelal elders verzekerd zijn. In mijn voortgangsbrief, die ik u vóór het AO Maritiem van 2 juni a.s. toestuur, zal ik hier nader op ingaan.
Bent u bereid om, gezien de urgentie van het probleem, een extra voortgangsrapportage uit te brengen? Zo nee, waarom niet?
In de kabinetsreactie op het OvV-rapport over de MSC Zoe heb ik toegezegd uw Kamer voor het zomerreces van 2021 een eerste voortgangsrapportage te sturen. Vanwege het AO Maritiem op 2 juni a.s. zal ik de planning aanpassen en de voortgangsrapportage tijdig voorafgaand aan dat AO sturen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Lozingen van de chemische industrie op het oppervlaktewater |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u de tv-uitzending «Troebele wateren» in de KRO-NCRV-serie «De vuilnisman» op 4 april jl. gezien, over lozingen van de chemische industrie op het oppervlaktewater en de gevolgen daarvan voor drinkwaterbedrijven?1
Ja.
Op basis van welk beleid kunnen zogenoemde «opkomende stoffen» geloosd worden, zonder dat bekend is wat de effecten zijn op langere termijn?
Opkomende stoffen zijn stoffen die in het (water)milieu terecht kunnen komen, maar nog niet zijn genormeerd en waarvan ook nog niet precies bekend is of en in hoeverre ze schadelijk voor de gezondheid of leefomgeving zijn. Een initiatiefnemer dient bij het aanvragen van een vergunning gegevens te overleggen over alle stoffen waarvan bekend is dat deze mogelijk in de lozing aanwezig kunnen zijn. Op basis van deze informatie zal het bevoegd gezag een afweging maken en, indien mogelijk, onder voorwaarden een lozing toe staan.
Klopt het dat er niet één actueel overzicht is voor heel Nederland waar fabrieken hun afvalwater lozen? Deelt u de mening dat een dergelijk overzicht nuttig en nodig is? Zo ja, welke stappen neemt u om het bedoelde overzicht te realiseren?
Het is aan het bevoegd gezag (tevens waterbeheerder) om overzicht voor het eigen beheergebied bij te houden. Belangrijk daarbij is dat er goede samenwerkingsverbanden zijn tussen de verschillende partijen, zoals bij de Schone Maaswaterketen waar waterschappen, drinkwaterbedrijven, Rijkswaterstaat en mijn ministerie kennis en expertise bij elkaar brengen. Waar dit toe kan leiden is te zien in de atlas voor een Schone Maas2 die inzicht geeft in de invloed van de omgeving op de waterkwaliteit van de Maas. Eén overzicht voor heel Nederland is niet voor handen en ook niet nodig omdat hier regionaal goed invulling aan kan worden gegeven.
Klopt het dat er door het bevoegd gezag niet permanent metingen worden uitgevoerd, maar dat drinkwaterbedrijven zelf moeten constateren wanneer de normen door lozingen van afvalwater worden overschreden? Zo ja, acht u dit wenselijk?
Nee, er is een intensief monitoringsprogramma waarbij het bevoegd gezag zowel de kwaliteit van afvalwaterlozingen controleert als monitoring uitvoert in het oppervlaktewater. Daarnaast beschikt elk bedrijf met een watervergunning over een meet- en beheerplan waarin is aangegeven welke monitoring het bedrijf zelf uitvoert om de continuïteit van de waterzuivering te kunnen garanderen. Het bevoegd gezag neemt hiervoor voorschriften op in de vergunning. Tot slot, en dit is specifiek voor het drinkwater, monitoren de drinkwaterbedrijven de concentraties in het oppervlaktewater dat wordt gebruikt voor de bereiding van drinkwater en in het drinkwater zelf. Indien er bij één van deze monitoringspunten een omissie wordt geconstateerd zal het bevoegd gezag actie ondernemen.
Klopt het dat zijtakken van rivieren niet onder het toezicht van Rijkswaterstaat vallen, maar van decentrale overheden? Zo ja, wat is daarvan de reden en acht u dit wenselijk?
Dat is afhankelijk van wie is aangewezen als waterbeheerder van de betreffende zijtak. Het beheer van oppervlaktewater is voor de rijkswateren belegd bij Rijkswaterstaat en voor regionale wateren bij de waterschappen. Deze instanties zijn verantwoordelijk voor vergunningverlening, toezicht en handhaving. Een volledig overzicht van het oppervlaktewater dat is aangewezen als rijkswater is opgenomen in bijlage 2 van de waterregeling3. In het geval van Chemelot-Sitech vindt de afvalwaterlozing plaats in regionaal water. Het Waterschap Limburg is daarvoor het bevoegde gezag.
Uit de uitzending blijkt dat op basis van economische motieven wordt afgeweken van normen om bepaalde stoffen te lozen op het oppervlaktewater. Klopt dat? Zo ja, op welke wijze worden deze «economische motieven» afgewogen tegen de risico’s voor de volksgezondheid op korte en langere termijn?
Een initiatiefnemer zal in alle gevallen de Best Beschikbare Technieken (BBT) moeten toepassen om emissies te beperken. Met BBT wordt bedoeld de meest doeltreffende methoden die technisch en economisch haalbaar zijn om emissies te beperken. Hierbij zal afhankelijk van de schadelijkheid van een stof door het bevoegd gezag in meer of mindere mate inspanning worden gevraagd van de initiatiefnemer. Om hier een goede afweging in te kunnen maken heb ik het handboek «Kosteneffectiviteit van maatregelen ter beperking van emissiebeperkende maatregelen» vastgesteld. Met dit handboek kan berekend worden of de baten nog opwegen tegen de lasten en kan op basis hiervan economisch gemotiveerd worden waar de grens ligt. Een initiatiefnemer is verplicht om elke maatregel uit te voeren welke gezien kan worden als economisch redelijk. Vervolgens wordt met de immissietoets gecontroleerd of de emissie (na toepassing van BBT) in voldoende mate is beperkt en niet leidt tot overschrijding van de milieukwaliteitsnormen voor de ecologische toestand en drinkwaterkwaliteit. Indien een overschrijding wordt voorspeld zal de emissie verder moeten worden beperkt alvorens deze kan worden toegestaan. Indien er sprake is van een opkomende stof zal het bevoegd gezag contact opnemen met het RIVM met het verzoek een norm af te leiden. Een schematische weergave van de te nemen stappen bij vergunningverlening is opgenomen in figuur 1 en een uitgebreidere toelichting staat op de website van de helpdesk water4.
Figuur 1: schematische weergave beoordeling wateremissie.
Nederlandse (midden en klein-)bedrijven meer laten profiteren van grote overheidsaanbestedingen zoals de renovatie van de Afsluitdijk |
|
Derk Boswijk (CDA), Inge van Dijk (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u zich herinneren dat Rijkswaterstaat bij de gunning van de renovatie van de Afsluitdijk veel ruimte heeft gegeven aan de bouwcombinatie Levvel om innovatieve oplossingen op het gebied van duurzaamheid en waterveiligheid toe te passen?1
Ja.
Kunt u aangeven of en hoe Rijkswaterstaat bij de aanbesteding heeft bevorderd dat Levvel deze innovatieve oplossingen – inclusief de productie van onderdelen – zoveel mogelijk zoekt bij innovatieve midden- en kleinbedrijven in Nederland zelf?
Rijkswaterstaat heeft het hoofdcontract voor de Afsluitdijk in zijn geheel op de markt gezet om de integraliteit te borgen en raakvlakproblematiek te voorkomen. Dat betekent dat kleine bedrijven, die niet in aanmerking komen voor een contract van zo’n grote omvang, alleen via onderaanbesteding een bijdrage kunnen leveren. Bij de aanbesteding van project Afsluitdijk heeft Rijkswaterstaat het Bidbook «De Nieuwe Afsluitdijk» ter beschikking gesteld aan de deelnemende consortia. Dit bidbook was opgesteld door provincies en de gemeenten en bevat 190 bedrijven afkomstig uit de regio van de Afsluitdijk. Rijkswaterstaat heeft het hoofdcontract gegund op basis van de beste prijs-kwaliteit verhouding volgens de Europese aanbestedingsregels. Kwaliteitscriteria waren onder meer een tevreden omgeving en de mate waarin innovaties, duurzaamheid en social return (duurzame werkgelegenheid voor doelgroepen met afstand tot de arbeidsmarkt) in de aanbieding terug kwamen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Hoe wordt bijvoorbeeld bevorderd dat er in de sluis hoogwaardige vlinderkleppen worden toegepast die in Nederland (of in de Europese Unie) zijn gemaakt, in plaats van producten die in China zijn geproduceerd?
Op basis van de Aanbestedingswet 2012 is het voor aanbestedende diensten niet mogelijk om in de technische specificaties van de opdracht een bepaalde herkomst voor te schrijven van de producten die worden toegepast in de aanbesteding. Dat zou in strijd zijn met het beginsel van non-discriminatie dat de basis is van het WTO-recht. Bij deze aanbesteding is gebruik gemaakt van gunningscriteria op het gebied van innovatie en duurzaamheid, waarmee wordt gestuurd op een bepaalde kwaliteit. Indien een Chinese producent deze kwaliteit kan leveren, kan de winnende inschrijver gebruik maken van deze producten.
Welke prikkels heeft Levvel om bij onderaanbesteding en inkoop niet alleen te letten op de prijs, maar ook op zaken als werkgelegenheid, circulariteit, CO2-footprint en/of gehanteerde arbeidsvoorwaarden?
Een belangrijk kwaliteitscriterium bij de aanbesteding van het hoofdcontract was het «Plan Duurzaamheid» waarin expliciet aandacht is gegeven aan het reduceren van CO2 emissie, energieneutraliteit, het reduceren van milieubelasting en social return. Dit werkt ook door in opdrachten aan onderaannemers.
Kunt u aangeven welk deel van de aanneemsom van € 550 miljoen ten goede komt aan de economie en de werkgelegenheid in Nederland, en welk deel weglekt naar het buitenland?
Een groot deel van de investeringen komt ten goede aan de Nederlandse economie en werkgelegenheid. Precieze cijfers kan ik uit concurrentieoverwegingen niet openbaar maken.
Deelt u de opvatting dat investeringen met belastinggeld, bijvoorbeeld in publieke werken, bij voorkeur ten goede moeten komen aan bedrijven in Nederland of Europa? Op welke wijze borgt Rijkswaterstaat dit in aanbestedingsprocedures?
Een open economie vormt het uitgangspunt van de regels voor de interne markt en de Europese aanbestedingsrichtlijnen waarop de Aanbestedingswet 2012 is gebaseerd. De interne markt creëert een vrijhandelszone waarbinnen Europese bedrijven onder gelijke voorwaarden met elkaar kunnen concurreren. Dit leidt tot meer kennis, kwaliteit en innovatie. Vanuit dezelfde gedachte is de Europese Unie aangesloten bij de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Government Procurement Agreement, GPA) van de WTO, waardoor de aanbestedingsmarkten van aangesloten landen onderling zijn opengesteld. Een aanbestedende dienst mag daarom geen onderscheid maken tussen Nederlandse en Europese inschrijvers, of tussen inschrijvers uit Nederland of de EU en GPA-landen. Het is wel mogelijk om landen die niet deelnemen aan de EU of de GPA, uit te sluiten. Opdrachten van Rijkswaterstaat verlopen volgens dit regelgevend kader.
De KLM Flight Academy in de context van een krimpende luchtvaart |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat het aantal vliegbewegingen op Groningen Airport Eelde in 2020 met ruim 23% is gestegen ten opzichte van 2019, waarbij 70% van alle vliegbewegingen afkomstig is van lesvluchten? Zo nee, hoe zit het dan?1
Ja, dat klopt. In 2020 is het totale aantal vliegtuigbewegingen op Groningen Airport Eelde (GAE) met 23 procent gestegen ten opzichte van 2019, naar ongeveer 39.400 bewegingen. Van het totaal aantal bewegingen in 2020 was 69 procent een lesbeweging, wat neerkomt op ongeveer 27.000 lesbewegingen. De toename van het aantal lesbewegingen op GAE in 2020 is mede het gevolg van het feit dat in 2020 de Martinair Flight Academy is gefuseerd met de KLM Flight Academy (KFA). De Martinair Flight Academy was tot mei 2020 gevestigd op Lelystad Airport en voerde de laatste periode vrijwel uitsluitend lesvluchten uit voor de KFA.
Hoeveel van deze lesvluchten werden er uitgevoerd door de KLM Flight Academy, gevestigd op Groningen Airport Eelde?
Bij het beantwoorden van deze vraag is het belangrijk onderscheid te maken tussen vliegtuigbewegingen en vluchten. Een vliegtuigbeweging is één start of één landing. Een vlucht is de operatie van een vliegtuig vanaf dat het begint met taxiën totdat het weer geparkeerd is om de motor(en) af te zetten. Dus één lokale lesvlucht (van GAE naar GAE) resulteert in ieder geval in twee vliegtuigbewegingen. Bij een lesvlucht worden vaak meerdere starts en landingen geoefend in één vlucht (zogenoemde »touch and go’s») waardoor één lesvlucht bijvoorbeeld tien vliegtuigbewegingen kan omvatten (5 starts en 5 landingen in de tellingen van de luchthaven). De KFA heeft aangegeven in 2020 ongeveer 5.500 lesvluchten te hebben uitgevoerd op Groningen Airport Eelde. Dit resulteerde in ongeveer 20.700 vliegtuigbewegingen.
Hoeveel lesvluchten heeft de KLM Flight Academy in 2020 meer uitgevoerd dan in 2019?
De KLM Flight Academy geeft aan als gevolg van COVID-19 maatregelen in 2020 minder lesvluchten te hebben uitgevoerd dan in 2019. Zoals aangegeven in antwoord 2 heeft de KFA in 2020 ongeveer 5.500 lesvluchten uitgevoerd. In 2019 waren dit er 6.200.
Klopt het dat de omzet van de KLM Flight Academy ongeveer overeenkomt met het aantal leerlingen vermenigvuldigd met de kosten van de opleiding à 122.000 euro?2 Zo nee, hoe zit het dan?
Nee, volgens de KFA klopt dit niet. De kosten van de opleiding bedragen inderdaad EUR 122.000,- per student. De omzet van de opleiding wordt volgens de KFA echter geboekt in relatie tot de voortgang van de studenten. Door de COVID-19 maatregelen (lesvluchten vallen onder de contactberoepen) is in 2020 en begin 2021 grote vertraging ontstaan in de voortgang waardoor de omzet in 2020 lager was dan in 2019.
Klopt het dat het aantal leerlingen van de KLM Flight Academy in 2020 niet substantieel is afgenomen? Zo nee, hoe zit het dan?
Onderstaande tabel bevat een overzicht van het aantal instromers bij de KFA. Gegevens zijn afkomstig van de KFA zelf. Uit de tabel valt af te leiden dat het aantal leerlingen in 2020 niet substantieel is afgenomen. Zoals de tabel laat zien bedroeg de instroom in 2020 55 leerlingen. In 2019 waren dit er nog 60.
2016
41
2017
59
2018
60
2019
60
2020
55
Kunt u een overzicht geven van het aantal leerlingen van de KLM Flight Academy in de afgelopen vijf jaar?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u bevestigen dat de omzet van de KLM Flight Academy tussen 2019 en 2020 ongeveer gelijk is gebleven? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u een overzicht geven van de omzet van de KLM Flight Academy in de afgelopen vijf jaar?
De KFA is voor 100 procent onderdeel van KLM. In de jaarverslagen van KLM worden de geconsolideerde resultaten gepresenteerd en wordt niet over de omzet van dit afzonderlijke onderdeel gerapporteerd. De KFA geeft aan dat dit bedrijfsvertrouwelijke informatie betreft.
Klopt het dat de KLM Flight Academy 1,56 miljoen euro heeft ontvangen uit de NOW-regeling? Zo nee, hoeveel euro heeft de KLM-vliegschool dan ontvangen uit de NOW-regeling?
Ja, dat klopt. Gebaseerd op de door UWV gepubliceerde gegevens in de NOW-registers heeft de KLM Flight Academy tot en met de derde aanvraagperiode cumulatief € 1.559.444, afgerond 1,56 miljoen euro, aan NOW-subsidie ontvangen. Dit bedrag betreft een voorschot op basis van verwacht omzetverlies, de definitieve afrekening van de subsidie volgt na vaststelling van het daadwerkelijke omzetverlies. Eventueel aangevraagde subsidies in de vierde (NOW3.2) en vijfde aanvraagperiode (NOW3.3) zijn (nog) niet bekend.
Hoe verhoudt het nagenoeg gelijk blijven van de omzet van de KLM Flight Academy en de groei van het aantal lesvluchten zich tot het in aanmerking komen voor de NOW-regeling?
Zoals aangegeven in de eerdere antwoorden is er volgens de KFA geen sprake van een gelijkblijvende omzet en groei in het aantal lesvluchten van de KFA. Om in aanmerking te komen voor de NOW-regeling moet een bedrijf voldoen aan de voorwaarden die hieraan zijn gesteld, waaronder een omzetverlies van ten minste 20 procent in het subsidietijdvak ten opzichte van 2019. Bij de aanvraag van het voorschot, geeft een bedrijf het verwachte percentage omzetdaling op. Een concern geeft dit op concernniveau op. Indien de omzetdaling lager is dan verwacht (of wanneer de werkgever niet aan de plichten heeft voldaan die gesteld zijn aan het verkrijgen van de NOW-subsidie) dan zal een gedeelte tot het geheel (in het geval van minder dan 20 procent omzetverlies) van de subsidie terugbetaald moeten worden. Omdat een concern de omzetdaling op concernniveau opgeeft kan het voorkomen dat een individueel concernonderdeel dat zelf geen omzetdaling van minstens 20 procent heeft toch NOW ontvangt omdat het concern als totaal wel de minimale 20 procent omzetdaling heeft.
Erkent u dat er in de toekomst minder piloten nodig zijn vanwege de onvermijdelijke krimp van de luchtvaart om de klimaatdoelstellingen te behalen? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt van de Luchtvaartnota 2020–2050 is dat, als de luchtvaart erin slaagt de negatieve impact op leefomgeving en klimaat aantoonbaar te verminderen, er ruimte voor groei kan worden verdiend. Zelfs als de ruimte voor groei beperkt of niet aanwezig is, zal volgens de KFA een fors aantal nieuwe piloten nodig zijn. Een aanzienlijk deel van de beroepsgroep, zowel wereldwijd als binnen Nederland, zal naar verwachting binnen de komende twee decennia met pensioen gaan.
Hoe verhoudt de afname in vraag naar piloten zich tot het operationeel houden van een grote vliegschool door middel van steunregelingen, terwijl dit geld ook zou kunnen worden gebruikt om piloten te helpen in de transitie naar een duurzamere baan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 is het niet de verwachting dat de vraag naar piloten afneemt.
Bent op de hoogte van het feit dat de lesvluchten van de KLM Flight Academy ook in de avonduren doorgaan?3
Ja.
Past de gewijzigde intensiteit van het lesverkeer, met name in de avond, binnen de bestaande vergunningen van Groningen Airport Eelde? Zo nee, is hier een extra vergunning of ontheffing voor aangevraagd?
Ja, uit de geluidberekeningen blijkt dat de operatie op Groningen Airport Eelde in het gebruiksjaar 2020–2021 binnen de grenswaarden voor geluid, zoals deze zijn opgenomen in de Omzettingsregeling luchthaven Eelde, is gebleven. Ook zijn in de omzettingsregeling gebruiksbeperkingen opgelegd aan de operatie op GAE ter bescherming van de omgeving, zoals bijvoorbeeld openingstijden. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) houdt toezicht op de naleving van de bepalingen in de omzettingsregeling. De resultaten van het toezicht worden jaarlijks gepubliceerd in een handhavingsrapportage. De handhavingsrapportage over het gebruiksjaar 2020–2021 moet nog worden gepubliceerd.
Kunt u een overzicht geven van de tijdstippen waarop er lesvluchten plaatsvinden?
Lesvluchten moeten plaatsvinden binnen de vastgestelde openingstijden in de Omzettingsregeling luchthaven Eelde. De luchthaven is op maandag tot en met zaterdag geopend van 6.30 tot 23.00 uur en op zon- en feestdagen van 7.30 tot 23.00 uur. Lokale circuitvluchten mogen alleen plaatsvinden van maandag tot en met zaterdag van 8.00 tot 22.00 uur en op zon- en feestdagen van 10.00 tot 19.00 uur lokale tijd. Zoals aangegeven in antwoord 14 houdt de ILT toezicht op de naleving van deze bepalingen.
Wordt de overlast, voortkomend uit de lesvluchten (in de avond), in kaart gebracht? Zo nee, waarom niet?
Omwonenden die overlast ervaren kunnen een melding indienen bij het Meldingenloket vliegverkeer GAE. Het meldingenloket registreert, analyseert en rapporteert de binnengekomen meldingen. Mochten meldingen te relateren zijn aan lesverkeer dan komt dit aan de orde in de periodieke rapportages van het meldingenloket.
Wordt er gehandhaafd op de overlast voortkomend uit de lesvluchten? Zo ja, hoe wordt er gehandhaafd? Zo nee, waarom niet?
Ja, de geluidbelasting van al het vliegverkeer opgeteld (in een jaar) mag de grenswaarden in de handhavingspunten niet overschrijden. Aan het eind van het gebruiksjaar toetst de ILT of de geluidbelasting van al het vliegverkeer opgeteld (in een jaar) de vastgestelde grenswaarde in een handhavingspunt niet heeft overschreden. Bij het vaststellen van een grenswaarde-overschrijding legt de ILT een maatregel op die ervoor zorgt dat deze overschrijding in het jaar erna niet meer zal optreden. Bij overtreding van een gebruiksregel (die tot doel heeft geluidshinder te beperken) door een individuele vlucht kan de ILT na waarschuwing een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom opleggen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 14 worden de resultaten van dit toezicht vastgelegd in de nog te publiceren Handhavingsrapportage Groningen Airport Eelde.
Kunt u de uitstoot van CO2, ultrafijnstof, stikstof en lood door de vliegtuigen van de KLM Flight Academy inzichtelijk maken?
De uitstoot van de vliegtuigen van de KLM Flight Academy wordt niet apart inzichtelijk gemaakt. De lesvluchten die plaatsvinden vanaf GAE vallen binnen de vergunning op grond van de Wet natuurbescherming die is afgegeven aan de luchthaven. De effecten van de vluchten zijn beoordeeld bij de verlening van de vergunning. Daarbij is vastgesteld dat de effecten geen significant negatief effect kunnen hebben op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden.
Hoe verhoudt deze uitstoot zich tot de natuurdoelstellingen met betrekking tot de Natura 2000-gebieden in de buurt van Eelde, namelijk Fochtelooerveen, Leekstermeer, Drentsche Aa en het Zuidlaardermeergebied?
Zie antwoord vraag 18.