Het niet toepassen van de beslagvrije voet door de Belastingdienst |
|
Sadet Karabulut , Arnold Merkies |
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Belastingdienst verergert schuldproblemen»?1
Wat is uw reactie op de bewering van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK), die stelt dat de overheid energie- en postorderbedrijven oproept zich aan de beslagvrije voet te houden maar dat zelf niet doet?
Bent u het eens met de Nationale Ombudsman, die in het rapport «Met voeten getreden. Schendingen van de beslagvrije voet door gerechtsdeurwaarders»2 aangeeft dat deurwaarders die beslag leggen op de zorg- of huurtoeslag en niet bereid zijn te onderzoeken of betrokkenen daardoor voldoende middelen van bestaan overhouden, in strijd met de bedoeling van de wetgever en in strijd met de geldende jurisprudentie handelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Waarom houdt de Belastingdienst bij de verrekening van toeslagen geen rekening met de beslagvrije voet maar moet degene wiens toeslag is verrekend zelf in actie komen om voldoende middelen over te houden voor levensonderhoud?
Acht u het mogelijk dat de in vraag vier beschreven praktijk tot gevolg heeft dat mensen te weinig bestaansmiddelen overhouden, bijvoorbeeld vanwege het feit dat zij niet op de hoogte zijn van het feit dat de Belastingdienst de verrekening ongedaan kan maken als blijkt dat zij te weinig bestaansmiddelen overhouden? Zo nee, waarom niet?
Zou het niet beter zijn wanneer de Belastingdienst bij de verrekening van toeslagen de beslagvrije voet zelf vaststelt om te voorkomen dat betrokkene te weinig bestaansmiddelen overhoudt?
Welke stappen bent u bereid te nemen om ervoor te zorgen dat de beslagvrije voet te allen tijde wordt gehanteerd?
Het Oxfam-rapport Business Among Friends |
|
Arnold Merkies , Jasper van Dijk |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van Oxfam getiteld «Business Among Friends – Why corporate tax dodgers are not yet losing sleep over global tax reform»?1
Business Among Friends: Why corporate tax dodgers are not yet losing sleep over global tax reform
Ja
Bent u het eens met de uitspraak «The OECD’s Arm’s Length Principle, which is based on comparable market prices that do not really correspond to reality, provides several loopholes through which MNCs avoid tax»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het niet eens met de suggestie dat het arm’s length beginsel leidt tot belastingontwijking, wel met de stelling dat het beginsel niet altijd perfect werkt.
De Transfer Pricing Guidelines van de OESO, waarin het arm’s length beginsel is uitgewerkt, zijn er op gericht te bereiken dat de winst daar belast wordt waar deze binnen het concern gegenereerd wordt. Daartoe wordt het zogenoemde arm’s length beginsel gehanteerd dat ook in de Nederlandse wet is verwerkt. Dat beginsel schrijft voor dat verbonden entiteiten met elkaar moeten handelen zoals zij onder vergelijkbare omstandigheden met onafhankelijke partijen zouden doen.
Dat dit niet in alle gevallen leidt tot een voor alle betrokkenen bevredigend resultaat wordt breed gedeeld en daarom wordt binnen het Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) project van de OESO en G20 aan oplossingen daarvoor gewerkt.
In antwoord op eerdere vragen2 gaf u aan dat in de OESO Richtlijnen voor Transfer Pricing verbetering mogelijk is; welke verbeteringen hebt u voor ogen? In hoeverre komt het op 14 november 2013 door uw voorganger genomen Besluit tegemoet aan de verbeteringen die u voor ogen hebt?3
Verbetering van de Transfer Pricing Guidelines zal vooral gericht moeten zijn op het belasten van winsten daar waar de economische activiteiten plaatsvinden die deze winsten genereren. Met name het verplaatsen van het juridisch eigendom van makkelijk verplaatsbare activa zoals vorderingen, licenties en andere immateriële activa, zonder de bijbehorende economische activiteiten, maakt het multinationale concerns mogelijk om winsten kunstmatig te verschuiven.
Verbeterde Guidelines zullen dit soort praktijken zoveel mogelijk moeten voorkomen. In de actiepunten 8, 9 en 10 van het Action Plan on Base Erosion and Profit Shifting van de OESO worden de hoofdlijnen van verbeteringen in de Transfer Pricing Guidelines aangegeven. Nederland hecht belang aan deze actiepunten en draagt actief bij aan het zoeken naar verbeteringen.
In het besluit van 14 november 2013 is met name ten aanzien van materiële en immateriële activa, inkopen in concernverband en interne herverzekeringsactiviteiten beleid opgenomen om onzakelijke verschuiving van winst te bestrijden. In de desbetreffende paragrafen wordt een duidelijk verband gelegd tussen economische activiteiten en de daarmee gegenereerde winst.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de belangen van ontwikkelingslanden, die geen lid zijn van de OESO en derhalve niet meebeslissen over nieuw op te stellen OESO-standaarden, worden geborgd?
Naar mijn mening zorgt de OESO daar zelf in voldoende mate voor.
In het OESO-project inzake Base Erosion and Profit Shifting (BEPS-project) werken OESO-lidstaten en G20-landen aan voorstellen tegen grondslaguitholling en winstverschuivingen. De problematiek van grondslaguitholling en winstverschuivingen in ontwikkelingslanden is in technisch opzicht niet wezenlijk anders dan de problematiek waar voornoemde landen mee worden geconfronteerd. Bovendien gaat het om landen met uiteenlopende economische structuur en ontwikkelingsniveau die in het BEPS-project actief zijn. Daarom zullen ook ontwikkelingslanden naar verwachting baat hebben bij de uitkomsten van het BEPS-project.
Bij het vinden van deze oplossingen wordt uitdrukkelijk ook een dialoog onderhouden met ontwikkelingslanden. Nederland heeft hier ook meerdere malen aandacht voor gevraagd bij de OESO en het stemt tot tevredenheid hoe de OESO hier inhoud aan geeft. Nog voordat de werkgroepen begonnen aan hun werk was in september 2013 een bijeenkomst georganiseerd waar een groot aantal ontwikkelingslanden bij betrokken was. Dit voorjaar zijn op instigatie van de OESO o.a. regionale bijeenkomsten gehouden, georganiseerd door o.a. het African Tax Administration Forum (ATAF) en de Latijns Amerikaanse evenknie CIAT. De directeur van het «Centre for Tax Policy and Administration» bij de OESO heeft in de BEPS Webcast van 24 mei nogmaals gezegd te gaan voor 100% betrokkenheid van alle landen, dus inclusief de ontwikkelingslanden.
Daarnaast heeft het VN Committee of Experts on International Cooperation in Tax Matters initiatieven genomen om ontwikkelingslanden bij het BEPS project te betrekken.4
Tot slot is er de problematiek van implementatie en uitvoering in ontwikkelingslanden. Ontwikkelingslanden zijn extra kwetsbaar door beperkte mankracht binnen belastingdiensten en het gebrek aan fiscaal-juridische opleidingen. Nederland zet daarom actief in op training van belastinginspecteurs en beleidsmedewerkers in ontwikkelingslanden. In het kader van het samenwerkingsverband tussen de Ministeries van Buitenlandse Zaken en van Financiën ondersteunt Nederland diverse projecten financieel en met mankracht.
Deelt u de conclusie dat het bedrijfsleven disproportioneel vertegenwoordigd wordt ten opzichte van het maatschappelijk middenveld in consultatierondes over country-by-country reporting?
Publieke consultatierondes zoals die recent bij de OESO inzake Transfer Pricing documentatie en country-by-country reporting staan open voor alle geïnteresseerde partijen. Of en in welke mate belanghebbende partijen daarvan gebruik willen maken is aan die partijen zelf. Wel leert de ervaring dat partijen die zelf geraakt worden door voorgestelde maatregelen vaker reageren.
Het bericht dat Rusland af wil van het huidige belastingverdrag met Nederland |
|
Arnold Merkies |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Rusland wil af van huidig belastingverdrag met Nederland»?1
De Russische staatssecretaris van Financiën, Sergey Shatalov, heeft mij per brief van 30 december 2013 benaderd over een partiële herziening van het Russisch-Nederlandse belastingverdrag uit 1996. Als beweegreden heeft Rusland aangevoerd van mening te zijn dat de ontwikkelingen op het gebied van internationale belastingheffing die na het overeenkomen van het onderhavige verdrag zich hebben voorgedaan vragen om aanpassing in lijn met de actuele versie van het OESO-modelverdrag. Het is heel gebruikelijk dat een verdragsland een ander verdragsland benadert over een aanpassing van een bestaand bilateraal (belasting)verdrag. Dit geldt te meer indien het desbetreffende verdrag niet meer van recente datum is, zoals het onderhavige belastingverdrag met Rusland dat op 16 december 1996 is ondertekend. In reactie op het verzoek uit Rusland heb ik dan ook voorgesteld dat op ambtelijk niveau besprekingen worden aangegaan over een mogelijke aanpassing van het belastingverdrag tussen de beide landen. Inmiddels is voor juni van dit jaar een (eerste) ambtelijke onderhandelingsronde gepland.
Uw Kamer wordt door de Minister van Buitenlandse Zaken door middel van periodiek verstrekte lijsten op de hoogte gesteld van in onderhandeling zijnde ontwerp-verdragen, bilaterale belastingverdragen daaronder begrepen. In de lijst van per 31 maart 2014 in onderhandeling zijnde ontwerp-verdragen die per brief van 7 april 2014 naar Uw Kamer is verzonden_, is ook de herziening van het bilaterale belastingverdrag met de Russische Federatie vermeld.
Kunt u uiteenzetten welke redenen Rusland heeft aangevoerd om het verdrag aan te passen?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer heeft Rusland Nederland benaderd om aanpassingen in het verdrag aan te brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer was het kabinet van plan om de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 1.
Welke reactie heeft u gegeven op het verzoek van Rusland om het verdrag aan te passen?
Zie antwoord vraag 1.
Het nieuws dat de fiscale structuur van Philip Morris wel in Nederland blijft |
|
Arnold Merkies , Jesse Klaver (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de fiscale structuur van Philip Morris in Nederland blijft?1
Op grond van de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik geen informatie geven over individuele belastingplichtigen. Uit de berichtgeving in de media maak ik overigens op dat Philip Morris een kantoor en wat kleinschalige productiefaciliteiten in Bergen op Zoom handhaaft. Het bedrijf schroeft daarmee wel de productiecapaciteit in Nederland terug, maar verdwijnt zeker niet uit ons land. In totaal resteert er werk voor zo'n honderdveertig mensen, waarmee Philip Morris een significante aanwezigheid in ons land behoudt.
Kunt u bevestigen dat de holdingstructuur in Nederland blijft?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u reden om aan te nemen dat het bedrijf om een andere reden in Nederland blijft dan alleen vanwege de mogelijkheden om belasting te ontwijken? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 1.
In het geval een bedrijf zo wezenlijk van karakter verandert door de productie hier te stoppen, maar tegelijk wel hier om fiscale redenen blijft, moet het bedrijf dan opnieuw een tax ruling aanvragen om aanspraak te maken op verdragsvoordelen?
De Belastingdienst verstrekt zekerheid vooraf over internationale aspecten van de belastingheffing voor het toetsingskader dat ligt verankerd in de APA- en ATR-besluiten. Een bedrijf kan om zekerheid vooraf verzoeken in de vorm van een Advance Pricing Agreement (APA) of Advance Tax Ruling (ATR). Een APA geeft goedkeuring vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning of een methode voor de vaststelling van een dergelijke beloning voor grensoverschrijdende transacties tussen gelieerde lichamen. Een ATR geeft zekerheid vooraf over de fiscale gevolgen van een voorgenomen transactie of samenstel van transacties.
In zijn algemeenheid geldt dat indien zich een wijziging voordoet in de relevante feiten en omstandigheden die ten grondslag hebben gelegen aan de totstandkoming van een APA of ATR, dit aanleiding is voor heroverweging of beëindiging van de APA of ATR. In de praktijk worden bij gewijzigde feiten en omstandigheden ook nieuwe afspraken gemaakt. In dat geval zal uiteraard ook worden gekeken naar de beoogde gewijzigde activiteiten in Nederland. Deze vormen namelijk de basis voor de fiscale gevolgen, waarvoor eventueel zekerheid vooraf wordt gegeven.
Bent u het er mee eens dat de Belastingdienst bij grootschalig ontslag opnieuw moet toetsen of het bedrijf aan alle substance eisen voldoet?
Zie antwoord vraag 4.
Houdt u bij hoe vaak het gebeurt dat multinationals hun productie weghalen uit Nederland, maar hier wel om fiscale redenen blijven zitten? Zo ja, hoe vaak gebeurt dat?
De Belastingdienst houdt het aantal keren dat multinationals hun productie naar het buitenland verplaatsen niet bij.
Vindt u het wenselijk wanneer multinationals enkel om fiscale redenen in Nederland blijven?
Een aantrekkelijk investerings- en vestigingsklimaat voor binnenlandse en buitenlandse bedrijven is van groot belang voor economische bedrijvigheid, het groeivermogen en daarmee gepaard gaande werkgelegenheid in Nederland. Het fiscale stelsel kan daaraan een wezenlijke bijdrage leveren. Het kabinet kiest daarom voor een aantrekkelijk fiscaal vestigingklimaat voor substantiële activiteiten en tegelijkertijd voor het tegengaan van misbruik van verdragen en regelgeving.
Bevestigt een dergelijke praktijk niet het beeld van Nederland als paradijs voor multinationals die de belasting willen ontlopen door de geldstromen via Nederland te laten lopen?
Zie antwoord vraag 7.
Welke ondersteuning heeft Philip Morris de afgelopen tien jaar van de overheid gekregen?
Zoals hiervoor is aangegeven kan de Belastingdienst op grond van haar geheimhoudings-verplichting van artikel 67 van de algemene wet inzake rijksbelastingen geen informatie over individuele belastingplichtigen naar buiten brengen.
De Belastingdienst maakt slechts afspraken met belastingplichtigen die vallen binnen de kaders van wet, beleid en jurisprudentie. De suggestie dat er geheime afspraken zijn gemaakt buiten de hiervoor geschreven kaders is daarom niet juist.
Wat is uw reactie op het bericht over geheime afspraken die zouden zijn gemaakt met de Belastingdienst?2
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat BinckBank Amerikanen uitsluit van een beleggingsrekening |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Binckbank Amerikanen uitsluit van een beleggingsrekening?1
Het College voor de Rechten van de Mens heeft op 2 april een oordeel geveld. BinckBank stelt op bedrijfseconomische gronden een besluit genomen te hebben om de dienstverlening aan cliënten in een aantal gevallen te beëindigen. Dat betreur ik.
Het College doet overigens geen bindende uitspraak maar geeft een oordeel of de wet gelijke behandeling is overtreden. Indien het oordeel niet wordt opgevolgd kan de eiser met het oordeel van het College naar de civiele rechter stappen. De rechtbank zal het oordeel van het College moeten meewegen en kan het oordeel alleen gemotiveerd naast zich neerleggen.
Klopt het dat voor de toepassing van de Intergovernmental Agreement (IGA) van 18 december 2013 en de Foreign Account Tax Compliance Act (Fatca) de definitie van de Internal Revenu Service (IRS) voor «US person» geldt? Zo ja, vallen ingezetenen die genaturaliseerd zijn hieronder?
FATCA is een Amerikaanse wet die bedoeld is om wereldwijd belastingontduiking en zwartsparen door Amerikaanse belastingplichtigen te bestrijden. FATCA verplicht financiële instellingen rechtstreeks aan de Amerikaanse belastingdienst te rapporteren over Amerikaanse personen («US Persons»). De IGA regelt dat de Nederlandse financiële instellingen deze informatie aan de Nederlandse belastingdienst kunnen rapporteren in plaats van aan de Amerikaanse belastingdienst. De Nederlandse belastingdienst wisselt deze informatie uit met de Amerikaanse belastingdienst en verkrijgt informatie van de VS. Zo hoeven de Nederlandse financiele instellingen geen individuele overeenkomsten te sluiten met de Amerikaanse belastingdienst en komt de 30% bronheffing te vervallen. De IGA zal naar verwachting voor het zomerreces aan het parlement ter goedkeuring worden aangeboden.
FATCA gaat uit van het begrip «US Person». Hierbij wordt aangesloten bij de Amerikaanse belastingwetgeving, het gaat immers om de identificatie van Amerikaanse belastingplichtigen. Dit begrip omvat Amerikaanse staatsburgers waar ze ook wonen, of (Amerikaanse en niet-Amerikaanse) inwoners van de Verenigde Staten. Volgens de Amerikaanse wetgeving behoudt een Amerikaan bij de verkrijging van het Nederlanderschap de Amerikaanse nationaliteit. De Nederlandse nationaliteitswetgeving kent echter de hoofdregel dat de nieuwe Nederlander, indien mogelijk, afstand doet van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Op deze hoofdregel bestaan uitzonderingen waardoor niet alle tot Nederlander genaturaliseerde Amerikanen verplicht zijn afstand te doen van de Amerikaanse nationaliteit. Om aan te tonen dat afstand is gedaan van de Amerikaanse nationaliteit moet na het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit een «Certificate of loss of nationality of the United States» worden ingeleverd bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Zolang een tot Nederlander genaturaliseerde Amerikaan geen afstand heeft gedaan van het Amerikaanse staatsburgerschap bezit hij die nationaliteit naast het Nederlanderschap. Dit betekent dat deze persoon voor FATCA nog steeds een US Person is. Op de website van de Amerikaanse Belastingdienst is informatie te vinden over de «Certificate of loss of nationality of the United States».
Bent u van mening dat de IGA en de Fatca een rechtvaardiging bieden om onderscheid op grond van nationaliteit te maken bij het aanbieden van bankdiensten? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Nee, FATCA is er op gericht dat de Amerikaanse belastingdienst informatie van Amerikaans belastingplichtigen verkrijgt. Het begrip belastingplicht heeft een ruimere strekking en omvat meer dan nationaliteit. De specifieke FATCA klantidentificatieregels moeten er voor zorgen dat als sprake is van een Amerikaans belastingplichtige, deze informatie wordt gerapporteerd. Het gaat niet alleen om staatsburgers. Het betreft onder andere ook personen die ten minste 6 maanden in de VS verblijven en personen met een zogenoemde «greencard». Om deze personen te identificeren zijn in de Amerikaanse FATCA uitvoeringsvoorschriften en in de IGA uitgebreide regels beschreven.
Voor bestaande rekeningen van natuurlijke personen moeten financiële instellingen aan de hand van een aantal Amerikaanse indicatoren bezien of hun klanten potentieel een Amerikaans persoon zijn. Als dat zo lijkt, dan biedt de regelgeving de mogelijkheid voor financiële instellingen om hun klanten tegenbewijs te laten verstrekken dat zij geen Amerikaans belastingplichtige zijn. Indien geen tegenbewijs wordt geleverd, moet de informatie gerapporteerd worden in plaats van dat een bestaande klantrelatie wordt beëindigd. Ten aanzien van nieuwe rekeningen van natuurlijke personen die worden geopend vanaf 1 juli 2014 moeten financiële instellingen aan de hand van een eigen verklaring van de klant kunnen bezien of sprake is van een Amerikaanse belastingplichtige of niet. Het staat de financiële instelling bij het openen van een nieuwe rekening vrij om dit te weigeren als de klant geen eigen verklaring overlegt. De financiële instelling is dan immers niet in staat om te beoordelen of sprake is van een Amerikaans belastingplichtige of niet. Dit valt te onderscheiden van het beëindigen van een bestaande klantrelatie met een persoon die reeds geïdentificeerd is als Amerikaans persoon maar die geen gebruik heeft gemaakt van zijn tegenbewijsmogelijkheid.
Deelt u de mening van het College voor de Rechten van de Mens (CRM) dat BinckBank ingezetenen met een Amerikaanse nationaliteit discrimineert?
Zoals in de antwoorden op vraag 2 en 3 aangegeven ben ik van mening dat FATCA en de IGA geen grondslag bieden om Amerikanen louter op grond van hun nationaliteit uit te sluiten van dienstverlening. Van de zijde van BinckBank heb ik vernomen dat BinckBank de dienstverlening aan cliënten niet zozeer beëindigt op grond van nationaliteit doch op grond van belastingplicht, waarbij de Amerikaanse belastingplicht niet per se samenvalt met de Amerikaanse nationaliteit. Het oordeel van de College gaat op dit punt niet in.
Bent u bekend met andere financiële instellingen die op grond van de IGA en de Fatca ingezetenen een dienst ontzeggen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van deze instellingen? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken of financiële instellingen dergelijke voorwaarden hanteren?
De NVB heeft in een vroeg stadium bij Nederlandse banken de aandacht op FATCA gevestigd met als doel om de banken tijdig op FATCA voorbereid te krijgen. Voorts heeft het Ministerie van Financiën met de IGA een instrument aan financiële instellingen in handen gegeven om op een zo kostenefficiënt mogelijke wijze aan FATCA te kunnen voldoen. Ik verwacht dan ook dat alle financiële instellingen zich aan de wettelijke verplichtingen zullen conformeren zonder de dienstverlening aan hun cliënten op te zeggen.
Het bericht dat verzekeraars het provisieverbod schenden |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat verzekeraars tegen de regels in nog provisie betalen?1
TrosRadar meldt dat enkele verzekeraars vergoedingen (zoals welkomstbonussen) betalen aan de klant bij het afsluiten van een product dat onder het provisieverbod valt. De klant kan daarmee het advies van de adviseur of bemiddelaar betalen. Een dergelijke constructie kan ertoe leiden dat het advies wordt beïnvloed door de vergoeding die de aanbieder van het product aan de klant geeft. Het wordt voor de adviseur gemakkelijker om zijn dienstverlening te verkopen aan de klant, als de klant met de vergoeding zijn advieskosten kan betalen. De adviseur zal geneigd zijn het product van de aanbieder te adviseren die een vergoeding aan de klant verstrekt.
Ik ben het er mee eens dat het onwenselijk is dat financiële ondernemingen op deze manier doel en strekking van het provisieverbod (proberen te) ontwijken.
De AFM heeft in januari 2014 via de nieuwsbrief Financiële dienstverleners de markt geïnformeerd dat dergelijke constructies niet zijn toegestaan onder het provisieverbod. Tegelijkertijd heeft de AFM contact opgenomen met verschillende financiële instellingen, waaronder de grootste pensioenverzekeraars, om het standpunt te communiceren. Waar nodig heeft de AFM de financiële instellingen op het gedrag aangesproken en hebben zij hun werkwijze aangepast of toegezegd hun werkwijze zo snel mogelijk aan te passen. Op 7 april 2014 heeft ook het Verbond van Verzekeraars via een statement bekend gemaakt dat verzekeraars die dergelijke vergoedingen aanboden hiermee zijn gestopt of per direct zullen stoppen. Daarnaast doet de AFM in 2014 marktonderzoek naar ontwikkelingen die er spelen en is de AFM er alert op dat marktpartijen geen constructies gebruiken die in strijd zijn met het doel en de strekking van het provisieverbod. De AFM kan geen overzicht geven van individuele instellingen omdat het om toezichtvertrouwelijke informatie gaat.
Deelt u de mening dat het geven van een eerstejaarsbudget, een welkomstbonus of een communicatiebonus in strijd is met het provisieverbod en moet worden aangepakt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten of dergelijke kwesties aanhangig zijn gemaakt bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM)?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het oordeel van de AFM dat marketingvergoedingen onder het provisieverbod vallen?2
Ik steun de AFM in haar oordeel. Het betalen van vergoedingen aan financiële dienstverleners door aanbieders van financiële producten voor marketingactiviteiten, kan een economische afhankelijkheid creëren. Deze afhankelijkheid kan ertoe leiden dat de adviseur of bemiddelaar beïnvloed wordt in zijn advies of assortimentskeuze.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat financiële instellingen sluiproutes opzoeken om provisies in stand te houden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met andere financiële instellingen die dergelijke provisies verstrekken? Zo ja, kunt u een overzicht geven? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken welke financiële instellingen op deze manier nog provisies verstrekken?
Zie antwoord vraag 1.
Welke stappen gaat u zetten om deze vormen van provisie aan te pakken?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de werkdruk bij de Belastingdienst nog altijd te hoog is |
|
Arnold Merkies |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de bewering van Abvakabo FNV dat de werkdruk bij de Belastingdienst nog altijd te hoog is? Bent u het met Abvakabo FNV eens? Zo nee, waarom niet?1
De Belastingdienst is bezig de meerjarige taakstellingen die zij in de achtereenvolgende regeerakkoorden heeft opgelegd gekregen, in te vullen en de effecten ervan in te passen in de organisatie. Daartoe vindt bij Belastingen een reorganisatie plaats waarbij onder meer werkzaamheden worden geconcentreerd en kantoren worden gesloten. Op termijn leveren deze maatregelen de vereiste efficiencywinst op. Verder verdwijnen er werkzaamheden door vereenvoudiging van regelgeving. Dit alles kan in de overgangssituatie voor de betrokken medewerkers een bepaalde onzekerheid en werkdruk met zich meebrengen.
Een voorbeeld hiervan is het Landelijk Incassocentrum (LIC) waarin alle incassowerkzaamheden op twee plaatsen in het land worden geconcentreerd. De werkzaamheden zijn overgeheveld, terwijl de formatie nog niet helemaal op sterkte is. Dit kan zich tijdelijk in extra werkdruk vertalen. Daarnaast levert de doorstroom van eigen medewerkers naar het nieuwe werk in het kader van de intensivering van toezicht en invordering, op bepaalde plekken in de dienst waar vacatures ontstaan, werkdruk op. Verder is bij de BelastingTelefoon de laatste maanden de werkdruk erg hoog geweest. Overigens merk ik op dat de Abvakabo geen nieuw onderzoek heeft gedaan naar de werkdruk bij de Belastingdienst, maar refereert aan eerder onderzoek uit 2013.
Hoe verhoudt het gegeven dat het werk bij de Belastingdienst toeneemt zich tot de bezuinigingen op de Belastingdienst waardoor deze de komende jaren 1000 fte gaat verliezen?
Het doel van de efficiencytaakstelling is dat hetzelfde werk met minder mensen wordt gedaan. De taakstelling op het gebied van vereenvoudiging van regelgeving, moet daarenboven minder werk voor de Belastingdienst betekenen.
Hoeveel fte had de Belastingdienst eind 2012 tot zijn beschikking? Hoeveel fte was dat aan het eind van 2013?
Eind 2012 bedroeg de personele capaciteit 28.107 fte. Eind 2013 was dat 28.857 fte. Deze toename hangt samen met de intensivering van toezicht en invordering waarvoor bij het regeerakkoord extra middelen ter beschikking zijn gesteld.2
Klopt de bewering van Abvakabo FNV dat de 1.100 plekken die vrijkomen vanwege de interne doorstroom naar de afdeling fraude, niet worden opgevuld? Zo nee, hoeveel van de 1.100 plekken die vrijkomen, worden opgevuld door nieuw aan te nemen personeel?
De interne doorstroom bedraagt niet 1.100, maar ruim 600 medewerkers. Verder betreft het onderhavige werk niet de afdeling fraude, maar de hiervoor genoemde intensivering van toezicht en invordering. Niet alle vacatures die vrijkomen door de interne doorstroom, zullen worden opgevuld in verband met de taakstelling en de na te streven efficiencywinst. Op dit moment is niet aan te geven hoeveel vacatures zullen worden opgevuld.
Hebt u zelf signalen ontvangen van een (te) hoge werkdruk bij de Belastingdienst? Zo ja, wat hebt u met deze signalen gedaan? Geven deze signalen u aanleiding om de werkdruk bij de Belastingdienst onder de loep te nemen?
Door middel van periodieke enquêtes wordt de mening van de medewerkers gevraagd over de werkomstandigheden. Deze personeelsmonitor bevat ook vragen over werkdruk. Vorige week is de nieuwe monitor uitgezet onder de medewerkers. Daarnaast is het onderwerp werkdruk een vast item in het overleg van de dienstleiding met de medezeggenschap. Op deze wijze wordt de vinger aan de pols gehouden. Ik word hierover door de dienstleiding op de hoogte gehouden.
Bent u bereid te inventariseren hoe werknemers bij de Belastingdienst de werkdruk ervaren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat belastingplichtigen die vragen hebben over het invullen van hun aangifte, toeslagaanvraag of voorlopige teruggaaf bij de Belastingdienst terecht moeten kunnen om hierop een antwoord te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de beantwoording van de vragen van het lid Nijboer van 14 februari 2014 is uiteengezet hoe dit in de praktijk gestalte krijgt.3 Ook in het kennismakingsoverleg op 26 maart jl. met de vaste commissie voor Financiën is dit onderwerp aan de orde geweest.
De berichten dat multinationals massaal belasting ontwijken in ontwikkelingslanden |
|
Jasper van Dijk , Arnold Merkies |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over de constatering dat de belastinghervormingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) volgens Azië en Afrika niet ver genoeg gaan om belastingontwijking tegen te gaan?1
Ik lees de conclusie in het genoemde artikel anders. Het artikel maakt een onderscheid tussen enerzijds de vraag hoe een einde gemaakt kan worden aan vormen van belastingontwijking die ertoe leiden dat delen van de winst van multinationals nergens belast worden en anderzijds de wens van, in dit geval Afrikaanse en Aziatische, landen om een groter deel van die winst te kunnen belasten. Dat alle landen ernaar streven binnen het redelijke een zo groot mogelijk deel van de winst van multinationals te mogen belasten ligt voor de hand.
Deelt u de mening dat de OESO het huidige systeem probeert te handhaven om de eigen multinationals te behagen en het eigen investeringsklimaat te beschermen?2 Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet.
In de eerste plaats is volgens mij evident dat de OESO pogingen doet het huidige systeem aan te passen omdat het op een aantal gebieden de bestrijding van belastingontwijking onvoldoende mogelijk maakt.
In de tweede plaats suggereert de vraag ten onrechte dat het investeringsklimaat van alle OESO lidstaten met dezelfde maatregelen gediend is.
Kunt u bevestigen dat Afrika naar schatting jaarlijks 34 miljard dollar (24,5 miljard euro) misloopt aan belastinginkomsten wegens de praktijk van transfer pricing?3 Zo nee, kunt u aangeven hoe hoog dit bedrag volgens u naar schatting is?
Nee dat kan ik niet bevestigen. De OESO Richtlijnen voor Transfer Pricing bepalen dat verbonden belastingplichtigen met elkaar moeten handelen onder dezelfde voorwaarden als zij met onafhankelijke partijen zouden doen. Die richtlijnen voorkomen juist dat internationaal opererende ondernemingen hun wereldwijde winst naar willekeur kunnen verdelen over verschillende jurisdicties. In die zin levert «de praktijk van transfer pricing» juist extra belastingen op, ook in Afrika.
Deze richtlijnen zijn verwerkt in vrijwel alle bilaterale belastingverdragen en zijn ook vastgelegd in de Nederlandse wet. Zij passen dan ook volledig bij mijn beleid om te voorkomen dat door het schuiven met verrekenprijzen de belastinggrondslag waar dan ook wordt uitgehold.
Dat neemt niet weg dat landen van inzicht kunnen verschillen over het antwoord op de vraag waar de winst van een internationaal opererende onderneming nu in hoofdzaak wordt gegenereerd en waar welk deel van die winst belast moeten worden. Het laat bovendien onverlet dat er in die richtlijn verbetering mogelijk is en dat aanpassingen nodig kunnen zijn aan de meest recente bedrijfseconomische ontwikkelingen. Binnen het project van de OESO en G20 tegen «Base Erosion and Profit Shifting» (BEPS) wordt hier aan gewerkt.
Heeft u zicht op de activiteiten van Nederlandse multinationals die door het schuiven met interne verrekenprijzen wereldwijd zo min mogelijk belasting proberen te betalen? In hoeverre is uw beleid erop gericht om te voorkomen dat het schuiven met verrekenprijzen de belastinggrondslag van ontwikkelingslanden ondermijnt?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u de voorstellen die door de OESO zijn gedaan in het document «Transfer pricing comparability data and developing countries» met betrekking tot de toepassing van het armth’s length principle?4 Onderkent u de zorgen die bij ontwikkelingslanden bestaan over het gebrek aan informatie? Op welke wijze gaat u uitvoering geven aan de aanbevelingen van de OESO?
Nederland vindt het een goede zaak om ontwikkelingslanden te helpen bij het effectief en efficiënt innen van hun belastingen. Nederland levert daar zowel multilateraal als bilateraal een bijdrage aan. Bij de OESO Task Force Tax & Development, waar Nederland co-voorzitter van is, heeft een aantal ontwikkelingslanden aangegeven dat zij bij het toepassen van de transfer pricing regels moeite hebben goed vergelijkbare transacties tussen ongelieerde partijen te vinden omdat ze of niet of beperkt toegang hebben tot databases. In het aangehaalde document beschrijft de OESO een breed scala van mogelijke acties die, afhankelijk van de beschikbare middelen en wensen van een ontwikkelingsland, kunnen worden ondernomen. Deze mogelijke acties zien bijvoorbeeld op het creëren van betere en effectievere toegang van ontwikkelingslanden tot databases, of bezien of andere bronnen en methoden het ontwikkelingsland kunnen helpen, mede op basis van intensievere internationale samenwerking en informatie-uitwisseling. Nederland ondersteunt deze acties multilateraal en, waar mogelijk en gewenst door het ontwikkelingsland, bilateraal met technische assistentie. Belangrijk uitgangspunt voor Nederland is dat technische assistentie zo veel mogelijk vraag-gestuurd plaatsvindt.
Deelt u de mening dat het wenselijk zou zijn als de Belastingdienst in het kader van de strijd tegen onbedoeld gebruik van transfer pricing daar separaat over zou rapporteren? Zo ja, bent u bereid om de Belastingdienst hiertoe aan te sporen en zo nodig daar extra middelen voor vrij te maken?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 3 en 4 heb aangegeven, dienen de OESO Richtlijnen voor Transfer Pricing er juist voor dat bedrijven fiscaal aanvaardbare interne verrekenprijzen gebruiken. Daarbij werkt de OESO aan verbeteringen in deze richtlijnen om het ontgaan van belastingen nog beter te kunnen bestrijden. Er kan in mijn ogen dan ook geen «onbedoeld gebruik van transfer pricing» zijn. Er is daarom ook geen aanleiding daarover separaat te rapporteren.
Wel blijft het zaak de nodige aandacht te besteden aan de juiste toepassing van verrekenprijzen. In de brief van mijn ambtsvoorganger van 10 december 2012, (Kamerstuk 31 066, nr. 149), inzake versterken toezicht en invordering Belastingdienst, is al aangekondigd dat de Belastingdienst extra capaciteit krijgt om haar toezicht en invorderingstaken te intensiveren. In dit kader is de capaciteit van de Coördinatiegroep Verrekenprijzen van de Belastingdienst uitgebreid met twintig personen.
Het bericht dat ING adverteerders inzicht wil bieden in klantgedrag |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Arnold Merkies |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ING adverteerders inzicht wil bieden in klantgedrag?1
Met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) ben ik kritisch over de plannen van ING. Een onzorgvuldige aanpak en slechte communicatie kan het vertrouwen van de consument in de bancaire sector ernstig schaden. De AFM heeft de banken opgeroepen om met hun klanten de dialoog aan te gaan over dit onderwerp.2 Wij ondersteunen deze oproep.
In hoeverre is de pilot van ING in strijd met privacywetgeving en gedragscodes? Vindt u dat er bij deze proef sprake is van verwerking van persoonsgegevens op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook is aangegeven in het antwoord op de Kamervragen die zijn gesteld door de leden Schouw en Verhoeven (beiden D66) geldt voor het verwerken van persoonsgegevens voor andere doeleinden dan de uitvoering van de overeenkomst als sectorale uitwerking van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen. Deze Gedragscode is opgesteld door de Nederlandse Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars. Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) heeft voor deze Gedragscode in april 2010 een goedkeurende verklaring afgegeven. Deze verklaring heeft een geldigheidsduur van vijf jaar.
De Gedragscode bevat geen bepalingen over het gebruik van de persoonsgegevens voor andere doeleinden in de vorm van verstrekkingen aan derde partijen. Dit betekent niet dat het gebruik van de persoonsgegevens voor andere doeleinden daarmee categorisch is uitgesloten. De Wbp opent in elk geval de mogelijkheid om een rechtvaardiging daarvoor te zoeken in toestemming van de klant (artikel 8a). Die toestemming zal wel aan specifieke eisen moeten voldoen. Voor een nadere uiteenzetting over deze voorwaarden zij verwezen naar de beantwoording van de Kamervragen van de leden De Vries en Van Oosten (beiden VVD, ingezonden 13 maart 2014).
Het is niet aan mij noch aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om een uitspraak te doen over de verenigbaarheid met de Gedragscode of de Wbp. Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) is belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wbp. Het Cbp kan, als het daartoe aanleiding ziet, een onderzoek instellen. Het Cbp doet in beginsel geen uitspraken over lopende en mogelijke onderzoeken.
Kunt u bevestigen dat de verwerking van bijzondere persoonsgegevens in ieder geval is uitgesloten in deze proef?
Uit de informatie in het interview kan ik niet afleiden of de proef ook betrekking zou hebben op betaalgegevens van klanten die als bijzondere persoonsgegevens in de zin van artikel 16 van de Wbp zijn aan te merken.
Hoe duidt u de uitspraak van directeur Particulieren Hans Hagenaars «Stel dat iemand jaarlijks een paar honderd euro uitgeeft bij tuincentrum A, dan kan het voor tuincentrum B heel interessant zijn om diegene een scherp aanbod te doen» in het licht van de toezegging van ING om nooit individueel herleidbare klantdata door te geven aan derden?
Consumenten zijn sterk afhankelijk van banken. Ik sta voor een bancaire sector die dienstbaar is aan de Nederlandse economie en waar de klant centraal staat. Het is echter zeer de vraag in hoeverre het gebruik van betaalgegevens van klanten voor advertentiedoeleinden voor derden in het belang is van de klant en in hoeverre de bank de veiligheid van de klantgegevens kan waarborgen. Het is uiteindelijk aan de banken om aan te tonen dat zij voldoen aan hun (wettelijke) verplichtingen. Naar ik heb begrepen is ING echter niet van plan om klantdata aan derden te verstrekken.
Vindt u dat banken de betaalgegevens van klanten moeten kunnen gebruiken voor advertentiedoeleinden voor derden, ook als de klantgegevens niet bij derden terecht komen? Kunt u uw antwoord onderbouwen?2 3
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de klant degene moet zijn die uiteindelijk bepaalt wat er met zijn data gebeurt, met andere woorden dat de klant degene is die eigenaar is van zijn data, behoudens het gebruik van de data door de bank voor het afhandelen van de geldtransacties en het beheer van de rekening?
De klant heeft recht op bescherming van zijn persoonsgegevens en mag ervan uitgaan dat een bank zich bij verwerking van zijn persoonsgegevens houdt aan de toepasselijke wet- en regelgeving, de Wbp en de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen. Wat de klant als «eigenaar» van zijn gegevens betreft, merk ik op dat in juridische zin niet van eigendom van persoonsgegevens kan worden gesproken. Persoonsgegevens zijn immers geen voor menselijke beheersing vatbare zaken of vorderingsrechten.
Wat wordt bedoeld met «expliciete toestemming», waarover een woordvoerder van het Ministerie van Financiën aangaf dat deze nodig is voor een dergelijk handelen door ING?
In dit geval werd verwezen naar de ondubbelzinnige toestemming van de cliënt zoals verwoord in artikel 8a van de Wbp. Voorzover betaalgegevens als bijzondere persoonsgegevens kunnen worden aangemerkt is uitdrukkelijke toestemming vereist (artikel 23a Wbp).
Deelt u de mening dat het niet zo mag zijn dat klanten door te pinnen bij een bepaalde vestiging per definitie – onvrijwillig – meewerken aan het te gelde maken van hun data? Deelt u de mening dat een klant bij het betalen met zijn pinpas altijd en overal de mogelijkheid moet hebben om gevrijwaard te blijven van de door ING in nieuwsberichten voorgestelde handeling?
Ja, zie het antwoord op vraag 2. Als de bank voor commercieel gebruik van betaalgegevens gebruik maakt van de rechtvaardigingsgrond van artikel 8 onder a Wbp, moet de cliënt zijn ondubbelzinnige toestemming hebben gegeven, moet de toestemming in alle vrijheid gegeven kunnen worden en te allen tijde kunnen worden ingetrokken.
Welke voorwaarden gaat u stellen aan de informatie welke de klant van de bank krijgt over mogelijke verzameling van data, de wijze waarop de klant deze krijgt en de wijze waarop aan de klant duidelijk wordt gemaakt hoe hij hierin een keuze kan maken voor dan wel tegen medewerking aan het te gelde maken van zijn data?
De uitgangspunten voor het verzamelen van persoonsgegevens en het informeren van de klant zijn bepaald in de Wbp en de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen. Vooralsnog lijkt het niet noodzakelijk om de huidige wetgeving ten aanzien hiervan aan te passen. De ministeries houden echter de vinger aan de pols of dit door gedragingen van banken aanpassing behoeft.
Is er onderzoek van het CBP (College Bescherming Persoonsgegevens) naar dergelijk (potentieel) handelen door banken voorhanden?
Voor zover mij bekend is dergelijk onderzoek niet voorhanden.
Hoe gaat u erop toezien dat ING bij het gebruik van Big Data altijd vanuit het klantbelang zal handelen?4
Consumenten zijn sterk afhankelijk van banken. Daarom is het belangrijk dat de bancaire sector goed en integer functioneert en dat de klant centraal staat. Deze uitgangspunten gelden te alle tijde en voor alle soorten banken. De banken dragen hun eigen verantwoordelijkheid en (de activiteiten van) andere commerciële bedrijven doen hier geen afbreuk aan.
Deelt u de mening dat de uitspraak «Als wij het niet doen doet Google het wel» van directeur Particulieren Hans Hagenaars weinig tot niets te maken heeft het centraal stellen van het klantbelang?5
Zie antwoord vraag 11.
Hoe oordeelt u over het feit dat «customer intelligence» niet alleen bedoeld zou zijn om klanten extra financieel voordeel te bieden, maar ook een bron van inkomsten vormt voor banken en hun concurrentiepositie beschermt? Is het in uw ogen noodzakelijk dat banken hun activiteiten op deze manier uitbreiden voor de versterking van hun (financiële) positie?6
Ik ben door de banken en de Nederlandsche Vereniging van Banken niet geïnformeerd over projecten binnen banken waarbij «customer intelligence» wordt gebruikt. Dat laat onverlet dat eventuele huidige projecten binnen de kaders van de Wbp en de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen kunnen vallen. Het onafhankelijke Cbp is belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wbp. Ik vertrouw erop dat het Cbp, als het daartoe aanleiding ziet, een uitspraak zal doen over de verenigbaarheid van dergelijke projecten met de Gedragscode of de Wbp.
Zoals vermeld sta ik voor een bancaire sector die dienstbaar is aan de Nederlandse economie en waar de klant centraal staat. Banken zijn commerciële entiteiten die hun concurrentiepositie wensen te beschermen. Vanuit een prudentieel perspectief is een duurzaam verdienmodel van banken bovendien een noodzakelijke voorwaarde voor een beheerste en integere bedrijfsvoering. Hierbij dienen banken echter te alle tijde in overweging te houden dat deze commerciële activiteiten niet ten koste dienen te gaan van de consument en dat het vertrouwen in de bancaire sector niet wordt aangetast. Of dit het geval is, zullen de banken die volledig op de hoogte zijn van de omvang en aard van de activiteiten zelf moeten aantonen. DNB houdt expliciet toezicht op de integriteit van financiële instellingen.
Kunt u de uitspraak van Bouwe Kuik (adviesbureau IG&H Consulting),«Er is geen bank die geen project heeft lopen om customer intelligence te gaan gebruiken», bevestigen? Kunt u inzicht geven in deze projecten per bank?7
Zie antwoord vraag 13.
Hoe verhoudt de pilot van ING zich tot het beoogde vertrouwensherstel van de burgers in de banken? Wat is uw oordeel over deze pilot vanuit het perspectief van de vertrouwensherstelvraag?
Nederland heeft een solide, integere en concurrerende bankensector nodig. Daarom is gekozen voor een bankenvisie met een brede aanpak die de bankensector weer sterk en stabiel maakt en die bijdraagt aan het herstel van vertrouwen in de sector. Dergelijke projecten brengen veel maatschappelijke onrust met zich mee. Een onzorgvuldige aanpak en slechte communicatie kan het vertrouwen van de consument in de bancaire sector ernstig kan schaden.
Het bericht dat de Raad van Commissarissen van DNB zich zorgen maakt over het toekomstige salaris van de directie van DNB |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hoe heeft de Raad van Commissarissen richting de aandeelhouder zijn zorgen geuit over de gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector?1 2
De Raad van Commissarissen heeft haar zorgen geuit in een brief. Daarnaast heeft de voorzitter van de Raad van Commissarissen deze zorgen aan mij kenbaar gemaakt in een gesprek.
Wat is uw reactie op de zorgen die de Raad van Commissarissen van DNB richting de aandeelhouder heeft geuit over het niveau van de toekomstige bezoldiging?
Ik deel de zorgen van de Raad van Commissarissen niet. In generieke zin ben ik van mening dat de WNT-norm voldoende ruimte biedt voor DNB, net als voor de rest van de (semi) publieke sector, om geschikte bestuurders aan te trekken. Daarmee is het uitgangspunt dat de bezoldigingen voor de bestuurders van DNB binnen de reguliere WNT-norm passen. Onderdeel van de WNT is artikel 2.4 WNT, dat op individuele basis na akkoord van de ministerraad een uitzondering toestaat. Hiermee blijft het mogelijk om indien specifieke kennis uit de markt nodig is, in individuele gevallen een andere afweging te maken. Alleen in deze gevallen zal ik de ministerraad verzoeken om een uitzondering op de WNT-norm toe te staan. Voor zittende bestuurders van DNB geldt een bijzondere situatie vanwege de Europeesrechtelijke verankering van haar onafhankelijke positie voor de uitvoering van monetaire taken als onderdeel van het Europees Stelsel van Centrale Banken. Om deze positie te respecteren zal ik de bezoldiging van de zittende directieleden van DNB niet verminderen gedurende hun huidige zittingstermijn.
Heeft de Raad van Commissarissen bij het uiten van zijn zorgen over de bezoldiging onderscheid gemaakt tussen de bezoldiging van topfunctionarissen en het salaris van de overige medewerkers?
De Raad van Commissarissen heeft aangegeven zich zorgen te maken over de gevolgen van de WNT in relatie tot het personeelsbeleid zowel voor topfunctionarissen als voor overige medewerkers.
Naar mijn mening biedt de WNT-norm voldoende ruimte om een passend loongebouw in te richten.
Bent u van mening dat bezorgdheid over een te laag salaris van de directie van DNB gegrond is?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 2.
Wordt door de commissarissen van DNB bij het vaststellen van de bezoldiging van directieleden rekening gehouden met het feit dat een groot deel van het toezicht verschuift naar de Europese Centrale Bank (ECB) en dat de verantwoordelijkheid die directieleden van DNB dragen daardoor kleiner wordt? Zo ja, waaruit blijkt dat?
De WNT zal een forse versobering betekenen van de salarissen bij DNB. Binnen de kaders die de WNT daarvoor bepaalt, is het op grond van artikel 12, lid 7, van de Bankwet 1998 aan de Raad van Commissarissen van DNB om de hoogte van de salarissen van de directie vast te stellen. Bij een nieuwe benoeming of bij een herbenoeming van een directielid zal daarvan sprake zijn. Dat zal ik vervolgens beoordelen. Ik ga er vanuit dat de Raad van Commissarissen alles overwegende een passend besluit aan mij zal voor leggen, binnen de kaders van de WNT en met inachtneming van het takenpakket van het betreffende lid van de directie.
Bent u van mening dat het gegeven dat de ECB een groot deel van het toezicht van DNB zal overnemen, van invloed dient te zijn op de hoogte van de bezoldiging? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5.
De kwaliteit van dienstverlening door banken en beleggingsondernemingen |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft gedaan naar de kwaliteit van beleggingsdienstverlening?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het feit dat de AFM slechts in een derde van de onderzochte gevallen heeft kunnen constateren dat de beleggingsportefeuille aansluit bij de klant, en dat in de overige gevallen de portefeuille niet aansluit, of onduidelijk is of deze aansluit?
Uit het onderzoek van de AFM komt naar voren dat banken en beleggingsondernemingen de kwaliteit van beleggingsdienstverlening dienen te verbeteren. Dat vind ik zorgwekkend. De banken en beleggingsondernemingen hebben erkend dat verbeteringen noodzakelijk zijn en hebben toegezegd dat zij deze verbeteringen zullen doorvoeren. Een aantal partijen heeft al verbetermaatregelen doorgevoerd.
Zijn de genoemde aanbevelingen van de AFM aan de banken en beleggingsondernemingen om de kwaliteit te verbeteren een vrijblijvend advies of kan het opvolgen van de adviezen door de AFM worden afgedwongen?
De AFM heeft de kwaliteit van beleggingsdienstverlening beoordeeld op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft). In artikel 4:23 van de Wft is bepaald dat een financiële onderneming informatie van de cliënt dient in te winnen over diens financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid voor zover dit relevant is voor haar advies of het beheren van een individueel vermogen. Het advies of de wijze van beheer van het individueel vermogen dient mede gebaseerd te zijn op de verkregen informatie over de cliënt. De AFM kan handhavend optreden indien het advies of het vermogensbeheer niet voldoet aan artikel 4:23 van de Wft. Om banken en beleggingsondernemingen meer handvatten te bieden over de wijze waarop de hierboven genoemde inventarisatie en passendheid van de beleggingsdienstverlening kan worden ingevuld, heeft de AFM verschillende leidraden (o.a. de leidraad «De klant in beeld») uitgebracht. De beschreven visie in de leidraden is niet de enige manier om aan artikel 4:23 te voldoen. Het staat de bank of beleggingsonderneming vrij om op een andere manier de wettelijke norm na te leven.
Voor zover is geconstateerd dat de onderzochte banken en beleggingsondernemingen niet voldoen aan de wettelijke norm in de Wft, zijn de aanbevelingen van de AFM niet vrijblijvend en kan naleving door de AFM worden afgedwongen.
Hoe zien de verbetertrajecten er uit die bij een tiental ondernemingen zijn gestart? Zijn deze gestart op advies van de AFM? Welke doelen en termijnen heeft de AFM daarbij gesteld?
De verbeterpunten verschillen per onderneming. Sommige ondernemingen zijn zelf gestart met het verbeteren van de beleggingsdienstverlening. Andere ondernemingen zijn op advies van de AFM gestart met verbetertrajecten. De AFM heeft de ondernemingen aangespoord om op korte termijn de verbetermaatregelen te implementeren. Omdat het gaat om toezichtvertrouwelijke gegevens, is het niet mogelijk om meer inhoudelijk op doelen en termijnen in te gaan.
Is het mogelijk om aan te geven om welke tien ondernemingen het gaat? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, waarom niet? Hoe draagt het niet melden van de ondernemingen bij aan het doel van het rapport om belanghebbenden bij beleggingsdienstverlening te informeren over de kwaliteit daarvan?
De AFM heeft op grond van artikel 1:89 van de Wft een geheimhoudingsplicht. Alle gegevens of inlichtingen die de AFM in het kader van haar toezicht verkrijgt van personen en instanties zijn toezichtvertrouwelijk. De AFM kan derhalve niet aangeven om welke financiële ondernemingen het gaat. De AFM heeft de individuele ondernemingen geïnformeerd over haar bevindingen over de kwaliteit van beleggingsdienstverlening verleend door de desbetreffende onderneming. Verder heeft zij op het gebied van beleggingsdienstverlening op generiek niveau gecommuniceerd aan de banken en beleggingsondernemingen die niet waren betrokken bij het onderzoek.
Is het u bekend waarom de AFM het onderzoek alleen heeft gericht op dienstverlening aan vermogende cliënten? Indien de AFM spreekt over bedieningsconcepten met een ondergrens tussen 100 en 250 duizend euro, over welk gemiddeld bedrag gaat het dan?
Een van de doelen van het onderzoek was om inzicht te krijgen in de kwaliteit van beleggingsdienstverlening in Nederland. Daarbij is met name nagegaan in hoeverre banken en beleggingsondernemingen relevante cliëntgegevens inventariseren, deze vertalen in concrete beleggingsoplossingen en deze vervolgens monitoren. De situaties van vermogende cliënten zijn veelal complexer dan van niet-vermogende cliënten. De AFM heeft er daarom voor gekozen om het onderzoek te richten op advies aan en vermogensbeheer voor vermogende cliënten.
Het gemiddeld bedrag is niet vast te stellen omdat elke bank of beleggingsonderneming een andere ondergrens voor vermogensbeheer of advies voor vermogende cliënten hanteert. Binnen vermogensbeheer en advies kunnen eveneens grote verschillen bestaan tussen de vermogens van de cliënten.
Welke conclusies zijn hieruit te trekken voor niet vermogende cliënten? Komt er ook voor deze groep nog een afzonderlijk onderzoek?
Hoewel het onderzoek zich in eerste instantie heeft gericht op vermogende cliënten raakt het onderzoek in enkele gevallen ook aan bedieningsconcepten voor niet-vermogende cliënten. De conclusie met betrekking tot de kwaliteit van de beleggingsdienstverlening voor vermogende cliënten zal volgens de AFM waarschijnlijk niet veel anders zijn dan voor vermogensbeheer en advies aan niet-vermogende cliënten. De noodzakelijke verbeteringen kunnen derhalve ook zien op de groep niet-vermogende cliënten. De AFM volgt de ontwikkelingen op het gebied van beleggingsdienstverlening aan niet-vermogende cliënten op de voet en zal, indien nodig, overwegen aanvullend onderzoek uit te voeren. Daarnaast heeft de AFM op haar website handreikingen geplaatst voor de consument, zoals een «praktische checklist bij beleggen», zodat de consument de kwaliteit van beleggingsdienstverlening kan beoordelen. Ondernemingen kunnen bovendien de kwaliteit en kosteneffectiviteit van hun dienstverlening vergroten door gebruik te maken van nieuwe technologie en door handige tools ter ondersteuning te bieden. De AFM heeft met haar Normenkader Online Dienstverlening en het Visiedocument Dienstverlening op Maat zichtbaar gemaakt dat wet- en regelgeving de ruimte geeft voor dergelijke ontwikkelingen. Zowel het Normenkader als het Visiedocument zijn mede van toepassing op dienstverlening aan niet-vermogende cliënten.
In hoeverre is de beleggingsdienstverlening door banken en beleggingsondernemingen verbeterd sinds het rapport «De klant in beeld» uit 2011, waarin de AFM aanbevelingen voor zorgvuldig beleggingsadvies en vermogensbeheer doet?2
Zowel in 2011 als in 2013 zag de AFM dat er nog steeds ruimte is voor verbetering van de kwaliteit van beleggingsdienstverlening. De indruk is dat de kwaliteit van de beleggingsdienstverlening niet noemenswaardig is verbeterd, maar eerder gelijk is gebleven. Dit is een reden dat de AFM sterk zal inzetten op de realisatie van de verbeterplannen door de banken en beleggingsondernemingen.
Geeft het feit dat de banken hebben aangegeven nog bezig te zijn met het aanbrengen van verbeteringen aan de hand van leidraden die de AFM al in 2009, 2010 en 2011 uitbracht u het vertrouwen dat zij snel tot actie zullen overgaan om de kwaliteit van dienstverlening te verbeteren? Zo ja, waarop baseert u dat vertrouwen?
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft namens de banken aangegeven dat zij ten aanzien van de bevindingen en conclusies uit het rapport Kwaliteit van Beleggingsdienstverlening stappen hebben gezet en zullen zetten om de kwaliteit van hun dienstverlening verder te verbeteren. De AFM controleert in hoeverre de banken en beleggingsondernemingen de verbeteringen doorvoeren, en of zij dit met voldoende urgentie doen.
Bent u, met inachtneming van de bevindingen van AFM, van mening dat cliënten kunnen vertrouwen op de adviezen die zij van banken en beleggingsondernemingen krijgen?
Uit het onderzoek blijkt dat in een deel van de onderzochte dossiers sprake is van passend advies en in andere gevallen niet. Ik vind dat zorgwekkend en ik ben blij dat de AFM dit serieus neemt en dit blijft monitoren en handhaven.
Wat gaat u ondernemen om er zeker van te zijn dat de beleggingsdienstverlening door banken en beleggingsondernemingen verbetert?
De AFM zal nauwkeurig monitoren in hoeverre banken en beleggingsondernemingen de toegezegde verbetermaatregelen ook daadwerkelijk implementeren.
In hoeveel gevallen zijn door de AFM schendingen van wetgeving geconstateerd? Welke maatregelen neemt AFM in deze gevallen?
In gevallen waarin de AFM onmiskenbare schendingen van de Wft heeft geconstateerd, zal zij passende maatregelen nemen (zoals het geven van een aanwijzing of het opleggen van een bestuurlijke boete).
Hebben alle banken en beleggingsondernemingen waarbij is geconstateerd dat de kwaliteit van de beleggingsdienstverlening tekortschiet, aangegeven verbeteringen aan te brengen?
De meeste ondernemingen zijn volgens de AFM voortvarend met de bevindingen en conclusies aan de slag gegaan. Zo is een tiental ondernemingen al met verbetertrajecten gestart. De AFM is ook in gesprek gegaan met branche-organisaties (waaronder de NVB en de Dutch Fund and Asset Management Association (DUFAS)). De branche-organisaties hebben toegezegd om maatregelen te treffen c.q. ondersteuning te bieden om de kwaliteit van beleggingsdienstverlening te verbeteren. Ondernemingen die hier niet mee aan de slag gaan, zullen, uiteraard voor zover zij de wettelijke normen niet naleven, langs de weg van handhaving worden gedwongen hun dienstverlening te verbeteren.
Een pervers effect van de energiebelasting |
|
Arnold Merkies , Paulus Jansen |
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kunnen aardbevingen het energiebelastingslandschap opschudden?»1 Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op eerdere vragen over de grote verschillen in energiebelasting per eenheid nuttige energie voor elektriciteit en gas?2
Onderschrijft u de analyse dat een kleinverbruiker per eenheid geleverde energie bij elektriciteit zes keer zoveel energiebelasting betaalt als bij gas?
Onderschrijft u de conclusie dat dit verschil negatieve effecten heeft op de realisatie van de doelstellingen van de regering met betrekking tot energiebesparing en verduurzaming van de energievoorziening? Deelt u de mening dat deze ongelijke fiscale behandeling ook een belemmering vormt voor het (door middel van energiebesparing en/of switchen naar warmtepompen e.d.) verlagen van de jaarproductie van het Slochterenveld?
Bent u bereid om de Kamer uiterlijk bij het Belastingplan 2015 te informeren over een herziening van de energiebelasting, waarbij de stip op de horizon is: het tarief is ongeacht de energiedrager gebaseerd op een prijs per kJ geleverde energie?
Een mogelijk nieuw steunpakket voor Griekenland |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Klopt het dat vorige week tijdens de Ecofin en Eurogroep gesproken is over een mogelijk nieuw steunpakket voor Griekenland? Indien ja, waarom is dat niet gemeld in het verslag?
Nee dat klopt niet. Tijdens de Eurogroep van 27 januari jl. hebben we gesproken over de voortgang van de implementatie van het huidige Griekse leningenprogramma. Een eventueel nieuw steunpakket voor Griekenland is niet aan de orde geweest.
Is het waar dat de Trojka heeft geconcludeerd dat Griekenland dit jaar een financieringsgat heeft van 15 miljard euro?
Nee. De trojka heeft nog geen conclusies getrokken over een financieringsgat dit jaar. De huidige voortgangsmissie van de Trojka is tot op heden niet afgerond. Pas na afronding van deze missie zal de Trojka kunnen concluderen of er sprake is van een financieringgat.
Kunt u bevestigen dat er een nieuw steunpakket wordt voorbereid ter waarde van 10 tot 20 miljard euro, zoals de Duitse Minister van Financiën zou hebben aangegeven? Indien ja, wat is uw inzet wat betreft hoe het steunpakket eruit moet zien?
Zoals ik u heb geïnformeerd bij brief van 2 september 2013 (Kamerbrief «Financiële steun aan Griekenland», met kenmerk BFB2013–11246M) kan in de loop van 2014, wanneer de huidige programmaperiode ten einde loopt, worden beoordeeld of Griekenland aan de programmavereisten heeft voldaan en of er zicht is op markttoegang. Op dat moment kan pas worden bezien of en op welke wijze invulling gegeven kan worden aan een nieuw steunpakket.
Waarom wordt er gesproken over een nieuw steunpakket terwijl de volgende tranche van het huidige pakket steeds niet kan worden uitgekeerd omdat Griekenland de gemaakte afspraken niet nakomt?
Op dit moment wordt alleen gesproken over de voortgang in het huidige programma. Op 27 februari heeft de Eurogroep Griekenland opgeroepen voortgang te maken met de implementatie van de nog openstaande punten, zodat de Trojka spoedig terug kan keren naar Athene om de voortgangsmissie af te ronden (zie verslag Eurogroep en Ecofin Raad van 27 en 28 januari 2014 met kenmerk BFB 2014–192M, d.d. 31 januari 2014).
Klopt het dat een schuldherstructurering zoals bepleit door het Internationaal Monetair Fonds (IMF) geen onderdeel uitmaakt van het steunpakket in voorbereiding? Indien ja, waarom niet?
Zoals in bovenstaande antwoorden aangegeven is er nog niet gesproken over een derde steunpakket en de invulling daarvan.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Eurogroep/Ecofin Raad gepland op 13 februari a.s.?
Ja.
Het verwijderen van geldautomaten en het sluiten van bankkantoren, met name in de kleinere gemeenten |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat er volgens de Bereikbaarheidsmonitor 2013 van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) in de afgelopen vijf jaar zowel ruim 1.000 bankkantoren als ruim 1.000 geldautomaten in Nederland verdwenen zijn?1
Het is mij bekend dat de banken het aantal bankkantoren rationaliseren. Daarnaast laat het aantal bancaire geldautomaten, na een jarenlange periode van groei, sinds 2008 een geleidelijke daling zien. Tegenover deze rationalisaties is er binnen het winkelbedrijf sprake van een toename van (fysieke) bancaire geldservicepunten, bancaire en non-bancaire geldautomaten en mogelijkheden tot het «bijpinnen» van extra contant geld aan de kassa.
De rationalisatie in de fysieke infrastructuur gaat gepaard met een forse uitbreiding van de bancaire dienstverlening via internet- en mobielbankieren. Veel dagelijkse bank- en betaaldiensten, waarvoor consumenten en ondernemers vroeger naar het bankkantoor moesten, kunnen nu worden gedaan via internetbankieren en steeds vaker ook via mobiel bankieren. Banken spelen in op veranderende klantwensen en veranderend klantgedrag, die het gevolg zijn van de digitalisering van de maatschappij.
Meer dan 10 miljoen Nederlanders regelen hun bankzaken via het internet. In minder dan tien jaar is dit aantal met meer dan de helft toegenomen, waarbij vooral ouderen de laatste jaren een inhaalslag hebben gemaakt. De toename van het gebruik van digitale distributiekanalen voor betaaldiensten maakt het vraagstuk of een uitgebreid fysiek bankkantorennetwerk nog van deze tijd is een onderwerp van discussie voor iedere bank. Zeker gezien het feit dat Nederlanders steeds minder vaak een fysiek bankkantoor bezoeken.
Tegelijk valt niet te ontkennen dat contant geld nog altijd een regelmatig gebruikte betaalmethode is in het dagelijkse economische verkeer, waardoor toegang tot geldautomaten voor de meeste klanten van banken relevant blijft.
Het gebruik van internet- en mobielbankieren (ook onder kwetsbare groepen, zoals ouderen en mensen met een functiebeperking) en het betalen met de pinpas is sterk toegenomen. Een analyse van de fysieke betalingsverkeerdienstverlening geeft daarom steeds meer slechts een gedeeltelijk inzicht in de feitelijke bereikbaarheid van de bancaire betaaldienstverlening. Dit komt ook in de resultaten van de Bereikbaarheidsmonitor 2013 naar voren; ondanks de afname van bankkantoren en geldautomaten zijn veruit de meeste mensen in 2013 even tevreden over bank- en betaaldiensten als in 2010 het geval was.
Kunt u bevestigen dat de toegang tot bankkantoren in zestig postcodegebieden (ofwel voor ruim 100.000 huishoudens) in de periode 2010 – 2013 is afgenomen? Zo ja, wat is daarop uw reactie?2
Ik beschik niet over een overzicht van de afname van het aantal geldautomaten op gemeenteniveau. Uit berichtgeving in de media maak ik op dat met name kleine plattelandsgemeenten relatief gezien het sterkst te maken hebben met de afname van bankkantoren en geldautomaten.
Wel stelt de Bereikbaarheidsmonitor elke drie jaar de dekking van de fysieke bancaire betalingsverkeerdienstverlening in Nederland vast door afstandsbepaling tussen fysieke bankvoorzieningen en huishoudens, aanwezig in viercijferige postcodegebieden. Als afstandscriterium wordt een hemelsbrede straal van vijf kilometer gehanteerd.
Ten opzichte van 2010 was er in 2013 sprake van een lichte daling van de dekking van bankkantoren en geldautomaten. In 2013 had 94,9% (in 2010: 96,4%) van de in totaal 4.878 viercijferige postcodegebieden, en daarmee ook de huishoudens die in deze postcodegebieden wonen, binnen een hemelsbrede straal van vijf kilometer toegang tot een bankkantoor. Als deze uitkomsten worden gerelateerd aan het aantal inwoners in deze viercijferige postcodegebieden, betekent dit dat 98,8% van alle Nederlanders binnen een hemelsbrede straal van vijf kilometer van een bankkantoor woont.
Wanneer geldautomaten, afstortfaciliteiten en overige voorzieningen (zoals bancaire geldservicepunten) worden meegenomen, woont 98,9% (in 2010: 99,7%) van de huishoudens in de viercijferige postcodegebieden binnen een hemelsbrede straal van vijf kilometer daarvan.
Uit de Bereikbaarheidsmonitor 2013 blijkt dat net als de bij de metingen in 2007 en 2010, de huishoudens die zich verder dan vijf kilometer van een fysieke bancaire voorziening bevinden, vaak woonachtig zijn in relatief dunbevolkte (natuur)gebieden. Inherent aan het wonen in een dergelijk dunbevolkt gebied is dat de afstand tot voorzieningen groter kan zijn. Voor wat betreft het betalingsverkeer kunnen mensen die wonen in een dergelijk dunbevolkt gebied er profijt van hebben dat steeds meer bankzaken online via internet geregeld kunnen worden.
Kunt u een overzicht geven van de gemeenten die het sterkst te maken hebben met de afname van bankkantoren en geldautomaten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de bevinding van het MOB dat de respondenten van de vier onderzochte aandachtsgroepen ten opzichte van 2010 een lagere score geven aan de afstand tot bankkantoren en geldautomaten?3
Uit de Bereikbaarheidsmonitor 2013 blijkt dat mensen afkomstig uit de vier onderzochte aandachtsgroepen (ouderen, mensen met een functiebeperking, mensen zonder internet en laagopgeleiden/inactieven) kritischer zijn geworden over de mate waarin de afstand tussen huis en het eigen bankkantoor gemakkelijk te overbruggen is. Respondenten die hier problemen bij ervaren, noemen hierbij hun beperkte mobiliteit en de afstand tot het bankkantoor. Uit tabel 3.7 in de Bereikbaarheidsmonitor 2013 blijkt dat de afstand tot het bankkantoor door de aandachtsgroepen beoordeeld wordt met een 6,7 (in 2010:6,9) tot een 7,2 (in 2010: 7,5). Dit is een lichte daling van de tevredenheid ten opzichte van 2010. Door het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer, waarin ook genoemde aandachtsgroepen vertegenwoordigd zijn, worden de ontwikkelingen op dit punt gemonitord.
Deze zelfde aandachtsgroepen beoordeelden de afstand naar de geldautomaat van de eigen bank met rapportcijfers variërend van een 7,0 tot een 7,6 en de afstand naar de geldautomaat van een andere (dichtstbijzijnde) bank met een 7,3 tot 7,9. Dit vind ik aanvaardbare cijfers.
Wat zijn de gevolgen voor kwetsbare groepen van deze daling van het aantal geldautomaten? Kunt u aangeven welke inspanningen banken verrichten om deze groepen alsnog te voorzien van contant geld, en in hoeverre deze succesvol zijn?
Nog steeds wonen vrijwel alle Nederlanders binnen een hemelsbrede straal van vijf kilometer tot een bankkantoor, geldautomaat of andere fysieke bancaire voorziening. Er lijkt dus geen sprake te zijn van een dramatische daling van de mogelijkheden voor consumenten, waaronder de genoemde aandachtsgroepen, om aan contant geld te komen.
Een aantal banken biedt daarnaast de mogelijkheid aan om contant geld (al dan niet tegen een vergoeding) thuis te laten bezorgen. Ook kunnen de aandachtsgroepen gebruik maken van het toegenomen aantal (fysieke) bancaire geldservicepunten, bancaire en non-bancaire geldautomaten en mogelijkheden tot het opnemen van extra contant geld aan de kassa in winkels. Tenslotte wijs ik erop dat ook onder de aandachtsgroepen het gebruik van internet- en mobielbankieren en het betalen met de pinpas is toegenomen, ten koste van het betalen met contant geld.
Deelt u de mening van de ANBO dat binnen een straal van vijf kilometer geld opgenomen moet kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven in hoeverre hierop wordt toegezien?4
Uit de Bereikbaarheidsmonitor 2013 komt naar voren dat het overgrote deel van alle Nederlanders binnen een hemelsbrede straal van vijf kilometer toegang heeft tot een bankkantoor, geldautomaat of andere fysieke bancaire voorziening. Daarnaast bieden winkeliers steeds vaker de mogelijkheid om (extra) contant geld op te nemen aan de kassa of via een in de winkel geplaatste bancaire of non-bancaire geldautomaat geld op te nemen. Uiteraard bieden dergelijke alternatieven een minder hoog niveau van dienstverlening, omdat de dienst niet vierentwintig uur per dag en zeven dagen per week bereikbaar is, hetgeen bij reguliere geldautomaten in het algemeen wel het geval is. Toch ben ik van mening dat hiermee wel sprake is van een acceptabel evenwicht tussen het bereikbaar maken van (contant) betalingsverkeer voor iedereen en de kosten die hieraan verbonden zijn.
Klopt het dat Nederland per hoofd van de bevolking minder geldautomaten heeft dan andere landen in de eurozone, en dat het aantal geldautomaten in Nederland sneller daalt dan in de ons omringende landen? Kunt u een verklaring voor deze daling geven? Kunt u een overzicht geven van de hoeveelheid geldautomaten afgezet tegen de populatie, in Nederland en de ons omringende landen?5
Uit ECB onderzoek6 blijkt dat Nederland zich ten opzichte van andere landen in de eurozone kenmerkt door een relatief laag aantal geldautomaten per hoofd van de bevolking. Uit hetzelfde onderzoek komt naar voren dat er in Nederland sprake is van een relatief hoog gebruik van pinpassen (en lager gemiddeld bedrag per pintransactie), een relatief hoog aantal betaalterminals en een relatief laag gebruik van contant geld. Nederland behoort tot de dichtstbevolkte EU-landen. Hierdoor is het aannemelijk dat er, ten opzichte van andere EU-lidstaten, relatief gezien minder geldautomaten nodig zijn en dat de aanwezige geldautomaten intensiever gebruikt worden.
Bent u bereid om concrete afspraken te maken met de banken over een minimale aanwezigheid van fysieke bankvoorzieningen (met name in de kleinere gemeenten), indien blijkt dat banken zich momenteel onvoldoende inspannen om goede toegankelijkheid tot bankvoorzieningen te waarborgen?
Het plaatsingsbeleid voor bankkantoren en geldautomaten is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de banken zelf. Om de drie jaar wordt door het MOB een fijnmazig landelijk onderzoek gedaan naar de bereikbaarheid en toegankelijkheid van betaaldiensten (de Bereikbaarheidsmonitor). De uitkomsten van de Bereikbaarheidsmonitor 2013 zijn duidelijk; er is in 2013 in Nederland geen sprake van een generiek toegankelijkheids- of bereikbaarheidsprobleem. Deze conclusie is onveranderd ten opzichte van de nulmeting in 2007 en tweede meting in 2010. Dit in ogenschouw nemend, zie ik momenteel geen aanleiding tot het maken van afspraken met de banken over een minimale aanwezigheid van fysieke bankvoorzieningen.
Van belang in dit kader is de in 2007 tussen de betrokken maatschappelijke partijen de overeengekomen »Werkafspraak Bereikbaarheid». Deze Werkafspraak beschrijft hoe de partijen vertegenwoordigd in het MOB (dat onder voorzitterschap staat van DNB), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Landelijke Vereniging voor Kleine Kernen (LVKK) gezamenlijk met de banken knelpunten op het gebied van bereikbaarheid van het betalingsverkeer aanpakken. Uitgangspunt daarbij is dat afzonderlijke knelpunten zoveel mogelijk door lokale betrokkenen worden opgelost. Wanneer sprake is van een structureel knelpunt, zullen partijen in het MOB naar een oplossing zoeken. Ik zal dit vanuit het MOB, waarin het Ministerie van Financiën als toehoorder is vertegenwoordigd, nauwlettend blijven volgen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Betalingsverkeer op 30 januari a.s.?
Ja.
De door het openbaar ministerie getroffen schikking met KPMG in een fraudezaak van Ballast Nedam |
|
Jan de Wit , Arnold Merkies , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de recente berichten over betrokkenheid van de top van KPMG bij de omkopingsaffaire van Ballast Nedam in Saoedi-Arabië?1 Herinnert u zich voorts de eerdere vragen over een schikking van het Openbaar Ministerie (OM) met KPMG?2
Ja.
Klopt het dat de top van KPMG, dat wil zeggen één of meerdere leden van de raad van bestuur en/of van de raad van commissarissen, al tien jaar op de hoogte is van deze omkopingsaffaire?
Eind 2013 is het strafrechtelijke onderzoek tegen KPMG met een transactie afgesloten. Het strafrechtelijke onderzoek naar drie verdachte accountants van KPMG wordt voortgezet. Om dit nog lopende onderzoek niet te schaden kan ik de specifieke vragen die u stelt nu niet beantwoorden.
Indien het antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt, betekent dit dan niet tegelijkertijd dat deze affaire bewust al die jaren aan het oog van Justitie en in het bijzonder het Openbaar Ministerie is onttrokken? Wat is uw mening hierover en hoe heeft u dit gewogen bij uw besluit in te stemmen met de onderhavige schikking?
Zie antwoord vraag 2.
Onderzoekt het OM de eventuele betrokkenheid van de toenmalige en de huidige top en van eventuele andere functionarissen van KPMG bij deze omkopingsaffaire? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Leidt één en ander bij u tot een heroverweging van uw besluit in te stemmen met de hier bedoelde schikking? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoord op uw eerdere vragen over deze hoge transactie met KPMG (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1113) zet ik uiteen waarom ik hiermee heb ingestemd. Kortheidshalve verwijs ik u naar die antwoorden. Ik sta achter die beslissing en de afwegingen die ik heb gemaakt.
Een schikking van het Openbaar Ministerie met KPMG |
|
Jan de Wit , Sharon Gesthuizen (GL), Arnold Merkies |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de schikking die het Openbaar Ministerie (OM) heeft getroffen met KPMG naar aanleiding van haar betrokkenheid in een fraude-affaire van Ballast Nedam?1 2
Ja.
Bent u op grond van de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties over de voorgenomen schikking van tevoren geraadpleegd en hebt u hiermee ingestemd? Zo ja, waarom?
Het College van Procureurs-Generaal heeft het voorstel tot deze hoge transactie conform de Aanwijzing hoge transacties en bijzonder transacties aan mij voorgelegd en ik heb daarmee ingestemd. Over deze transactie heeft het Functioneel Parket een persbericht naar buiten gebracht, waarin is toegelicht waarom aan KPMG een hoge transactie is aangeboden. Het gaat om oude feiten, terwijl de voor deze feiten primair verantwoordelijken niet meer bij KPMG werkzaam zijn. Met deze transactie is het onderzoek naar verantwoordelijke natuurlijke personen niet beëindigd; dat onderzoek wordt voortgezet. KPMG betreurt de gang van zaken rondom de controles van Ballast Nedam en heeft aangegeven deze ten sterkste af te keuren. KPMG en de accountants hebben meegewerkt aan het onderzoek en volledige openheid van zaken gegeven. De onderneming heeft lering getrokken uit deze zaak en maatregelen getroffen. Mede naar aanleiding van deze zaak is het compliancebeleid bij KPMG verder aangescherpt en vastgelegd in aanvullende maatregelen om de integriteit van de organisatie te waarborgen. De aanvullende integriteits-, compliance- en kwaliteitsmaatregelen waar KPMG zichzelf aan heeft gecommitteerd zijn van preventieve en repressieve aard. De preventieve maatregelen dienen bijvoorbeeld om problemen tijdig te signaleren en misstanden te voorkomen. De repressieve maatregelen variëren van herschikking van taken tot opzegging van de arbeidsrelatie. Op de naleving daarvan wordt door de Autoriteit Financiële Markten toegezien. Verder is van belang dat ook door de strafrechter aan een rechtspersoon slechts een financiële sanctie kan worden opgelegd en dat eerder ook aan Ballast Nedam een hoge transactie is aangeboden.
Ik ben bekend met het feit dat in de bouwfraude waarover een parlementaire enquête heeft plaatsgevonden schaduwboekhoudingen een prominente rol speelden. Hoewel de context van de schaduwboekhouding in deze zaak een andere is, speelt het een rol in de waardering van de feiten. Het Openbaar Ministerie spreekt dan ook van ernstige strafbare feiten. De clementieregeling die na de parlementaire enquête is ingericht heeft alleen betrekking op de aanpak van kartels door de Autoriteit Consument en Markt en is niet van toepassing op de strafrechtelijke afdoening van een zaak. Dit aspect heeft daarom geen rol gespeeld bij de beoordeling van de hoge transactie.
Ik ben van oordeel dat deze hoge transactie, na afweging van alle belangen, een passende afdoening vormt. Met de aanzienlijke geldboete en ontneming en de publieke bekendheid daarvan worden de strafdoelen repressie en preventie gediend en wordt vervolgingscapaciteit efficiënt ingezet. Met deze afdoening wordt voldoende recht gedaan aan de ernst van de strafbare feiten en de maatschappelijk verontwaardiging daarover.
Hoe hebt u bij uw afweging het feit beoordeeld dat het OM spreekt van zonder meer verwijtbaar ontoereikende accountantscontroles, dat in deze zaak sprake is van een schaduwboekhouding die kennelijk door KPMG werd verhuld en dat er nagenoeg op hetzelfde moment in de Tweede Kamer een parlementaire enquête werd gehouden over de bouwfraude waarin schaduwboekhoudingen een prominente rol speelden?
Zie antwoord vraag 2.
Moet de reactie van het OM nu niet zijn dat KPMG wordt vervolgd en zich voor de rechter in het openbaar dient te verantwoorden nu zij kennelijk haar betrokkenheid bij deze schaduwboekhouding niet eerder zelf heeft gemeld en zij ook geen gebruik heeft gemaakt van de na de bouwenquête door de Nederlandse mededingingsautoriteit ingestelde clementieregeling, conform de toezegging die destijds de regering de Tweede Kamer deed in het kader van de totstandkoming van deze clementieregeling?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt door deze schikking nog wel recht gedaan aan de in de samenleving naar aanleiding van deze affaire ontstane verontwaardiging over de handelwijze van Ballast Nedam en over de handelwijze van haar accountant KPMG? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u mogelijkheden om deze schikking terug te draaien? Zo ja, bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Ik heb hiervoor in antwoord op de vragen 2 tot en met 5 aangegeven waarom ik heb ingestemd met deze hoge transactie. Ik sta achter die beslissing en de afwegingen die ik daarbij heb gemaakt. Van het terugdraaien hiervan kan geen sprake zijn.
Country-by-country reporting voor internationaal opererende ondernemingen |
|
Arnold Merkies , Jesse Klaver (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het voorstel van de commissie Ontwikkelingssamenwerking van het Europees Parlement (advies-Sargentini) tot invoering van country-by-country reporting voor internationaal opererende ondernemingen?1
Ja.
Komt de Nederlandse inzet binnen de Raad van ministers (hierna: de Raad) overeen met dit voorstel, dat is gebaseerd op de verplichting tot country-by-country reporting voor banken die reeds is goedgekeurd door de Raad en opgenomen in de richtlijn kapitaalvereisten2? Zo nee, op welke onderdelen wijkt de Nederlandse inzet af en waarom?
Op het richtlijnvoorstel is de gewone wetgevingsprocedure van toepassing. Dat betekent dat het Europees Parlement zich ook uitspreekt over het voorstel. In dat kader wordt door de leidende commissie Juridische zaken een verslag opgesteld. Door andere commissies wier beleidsterreinen worden geraakt, zoals de commissie Ontwikkelingssamenwerking, worden adviezen opgesteld.
In mei 2013 heeft de Europese Raad conclusies aangenomen om country-by-country reporting inzake belastingbetalingen door grote ondernemingen en groepen ter hand te nemen bij het richtlijnvoorstel over de bekendmaking van niet-financiële informatie. Nederland heeft steeds aangegeven dat afstemming met bestaande transparantieverplichtingen, zoals de verplichting die reeds is opgenomen in de richtlijn voor kapitaalvereisten, van belang is. Dat bevordert immers consistente regelgeving en voorkomt onnodige stapeling van administratieve lasten.
Bent u bereid om u ervoor in te spannen dat bedrijven verplicht worden om de afgedragen belasting per land in hun jaarverslag aan te geven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van het tegengaan van agressieve fiscale planning door grote of beursgenoteerde (internationaal opererende) bedrijven, die door middel van fiscale planning erosie van belastinggrondslagen teweegbrengen. De Nederlandse regering heeft ten aanzien van voorstellen over rapportage van belastingbetalingen het standpunt uitgedragen zoals eerder door haar is verwoord in de antwoorden op de eerdere vragen van de leden Klaver en Merkies van 17 april 2013 en 15 oktober 2013 (Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nr. 2329 en Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 440) en in de brief aan de Tweede Kamer van 30 augustus 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 25 087, nr. 60). Dat wil zeggen dat Nederland volop steun geeft aan het groeiende aantal internationale initiatieven tot bevordering van transparantie door middel van belastingrapportages. Daarbij heeft Nederland wel aandacht voor de mogelijk negatieve economische consequenties van publieke beschikbaarheid van deze informatie. Ook vindt Nederland het belangrijk dat wanneer er in de EU specifieke voorstellen worden gedaan, deze voldoende duidelijk zijn en de effecten voldoende in kaart worden gebracht. Op die manier kunnen de lidstaten zich een gedegen oordeel over het voorstel vormen, hetgeen de voortvarendheid van de besluitvorming bevordert.
Kunt u deze vragen in ieder geval beantwoorden voor het plenaire debat over het SEO rapport «Uit de schaduw van het bankwezen»?
Uw vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het gebrekkige monitoren van transacties door trustkantoren |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «DNB: trustkantoren houden ongebruikelijke transacties zorgelijk slecht bij»?1
Het bovengenoemde artikel is gebaseerd op een nieuwsbrief van De Nederlandsche Bank (DNB) en geeft inzicht op het toezicht trustkantoren. Dit heeft wellicht geleid tot een gestage toename van het aantal meldingen (zie vraag 8). Aan de andere kant volgt uit de bevindingen van DNB dat naleving door trustkantoren van wettelijke regels, met name inzake transactiemonitoring, beter kan.
Onderschrijft u de mening dat het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties door trustkantoren laag is omdat zij niet goed opletten?
Volgens DNB sluit de wijze en diepgang van de transactiemonitoring niet altijd aan bij het risicoprofiel van de cliënt en dat dit ook zijn weerslag heeft op het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties.
Bent u het eens met branchevereniging Holland Questor, die stelt dat het lage aantal meldingen van ongebruikelijke transacties onder meer wordt veroorzaakt door de dubbele belangen die trustbestuurders dikwijls hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Van trustkantoren wordt verwacht dat zij zich vergewissen van de identiteit en de intenties van hun cliënten alvorens het trustkantoor hen toegang verleent tot de Nederlandse financiële markten. Dit wordt de poortwachtersfunctie genoemd. Trustkantoren moeten deze poortwachtersfunctie naar behoren uitvoeren en kunnen dus niet uitsluitend in het belang van de cliënt handelen. Tegelijkertijd moet er ook aan wettelijke verplichtingen zoals transactiemonitoring en melden van ongebruikelijke transacties worden voldaan.
Volgens DNB (De Nederlandsche Bank) werkt de transactiemonitoring vaak onvoldoende omdat «de wijze en diepgang van de monitoring niet altijd goed aansluiten bij het risicoprofiel van de cliënt»; kunt u dit toelichten?2
Een trustkantoor moet een risicoprofiel van elke cliënt maken en haar procedures en maatregelen daarop inrichten. Dit is van belang voor het monitoren van transacties: controleren of transacties passen binnen het (risico)profiel van de betrokken cliënt. Voor het kunnen melden van ongebruikelijke transacties is het namelijk belangrijk dat het ongebruikelijke karakter van de transactie als zodanig door het trustkantoor wordt herkend. Voor het kunnen voldoen aan de meldplicht is het dus essentieel dat het trustkantoor het risicoprofiel adequaat opstelt en dat de transactiemonitoring daar goed op aansluit. Volgens het onderzoek van DNB slaagt een aantal trustkantoren daar op dit moment onvoldoende in.
Welke formele maatregelen heeft DNB genomen ten aanzien van drie van de twaalf onderzochte trustkantoren?
Zie vraag 6.
Zijn er reeds boetes uitgedeeld aan trustkantoren bij wie tekortkomingen in het naleven van regelgeving zijn geconstateerd?
DNB kan geen uitspraken doen over acties bij individuele instellingen, maar in algemene zin geeft de Wet toezicht trustkantoren DNB de mogelijkheid tot het geven van een aanwijzing, het opleggen van een last onder dwangsom of het opleggen van een bestuurlijke boete. DNB publiceert in de ZBO-verantwoording jaarlijks hoeveel formele maatregelen zijn genomen per sector. In de periode 2010 tot en met 2012 zijn 23 formele maatregelen richting trustkantoren genomen: zes keer een aanwijzing, zestien keer een last onder dwangsom en één keer een bestuurlijke boete.
Op welke wijze voorziet de ter consultatie aangeboden Regeling integere bedrijfsvoering Wet toezicht trustkantoren 2013in het beter monitoren van transacties en het beter scheiden van uitvoerende en controlerende functies bij trustkantoren?
Een nieuw onderdeel in de geconsulteerde Regeling integere bedrijfsvoering Wet toezicht trustkantoren 2013 (hierna: RibWtt) betreft het onderscheid tussen de uitoefening van de compliancefunctie en de auditfunctie. De compliancefunctie richt zich op naleving van wettelijke verplichtingen en de eigen interne procedures van het trustkantoor. De auditfunctie controleert of de uitoefening van de compliancefunctie overeenstemt met wettelijke verplichtingen en interne procedures. Naar gelang de compliancefunctie meer op afstand staat van de uitvoering van de commerciële praktijk, zal de auditfunctie minder intensief kunnen zijn. Andersom geldt uiteraard het zelfde. Op deze wijze beoogt de RibWtt een duidelijke scheiding tussen de uitvoerende en controlerende functies bij trustkantoren te borgen. Door de functiescheiding bij trustkantoren scherper neer te zetten ontstaan er meerdere waarborgen op het goed functioneren van een trustkantoor. Door die extra controles is het te verwachten dat een gebrek in de transactiemonitoring eerder wordt opgemerkt en door het trustkantoor zelf wordt geadresseerd.
Kunt u een overzicht geven van het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties door trustkantoren in de afgelopen tien jaren?
2003: 2
2004: 2
2005: 71
2006: 52
2007: 33
2008: 44
2009: 55
2010: 126
2011: 267
2012: 388
Kunt u bevestigen dat de politie onderzoek doet naar het mogelijk witwassen van 1,7 miljard euro via een Nederlands trustkantoor? Kunt u een inschatting geven van de omvang van witwaspraktijken via trustkantoren in Nederland?3
Over mogelijk lopende opsporingsonderzoeken kunnen geen mededelingen worden gedaan.
Er is geen inschatting van de omvang van witwaspraktijken via trustkantoren in Nederland.
Het feit dat Blackrock vastgoed gaat keuren waar het zelf belang in heeft |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hoe is de Nederlandsche Bank (DNB) tot de keuze gekomen om de Amerikaanse vermogensbeheerder BlackRock in te huren voor het doorlichten van de vastgoedportefeuilles van Nederlandse banken?1
Op 8 juli heeft DNB een Europese aanbesteding uitgeschreven volgens een versnelde niet-openbare procedure conform de Aanbestedingswet. De aankondiging is gepubliceerd op diverse openbare gespecialiseerde websites. Naar aanleiding van de aankondiging hebben zes verschillende partijen een aanmelding ingediend die zijn beoordeeld op de geschiktheidseisen en kwalitatieve selectiecriteria die DNB vooraf heeft vastgesteld. Hierbij gaat het onder andere over ervaring met dit soort grote en complexe waarderingsvraagstukken en de kennis om grote hoeveelheid ingewikkelde leningsconstructies goed te modeleren. Op basis van de gunningscriteria is BlackRock Solutions als beste uit de bus gekomen en heeft de opdracht gekregen.
Kunt u vertellen welke andere partijen meededen bij de aanbesteding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke partijen waren dat?
Na de openbare selectieprocedure zijn 5 partijen in de gelegenheid geweest om zich in te schrijven voor het tweede deel van aanbestedingsprocedure. Deze was vanwege het toezichtsvertrouwelijke karakter van het onderzoek geheim. Er kunnen daarom ook geen mededelingen worden gedaan over welke partijen hier bij betrokken waren.
Maakt het voor u uit of de door DNB ingehuurde partij een belang heeft in een bank die door haar wordt doorgelicht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies verbindt u daaraan?
BlackRock heeft zelf geen direct belang in ING (zie ook het antwoord op vraag 4). Daarnaast hebben bijna alle partijen die ervaringen hebben om grote portefeuilles te waarderen belangen in de markten waarin zij opereren, hebben zij eerder advies- of controlewerk gedaan of hebben zij ervaring met de aan- of verkoop van activa.
DNB heeft een contract gesloten met BlackRock Solutions, de adviestak van BlackRock, die gescheiden is van de beleggingstak van BlackRock. Tussen deze takken van een onderneming als BlackRock staan zogenaamde Chinese Walls om te voorkomen dat belangenverstrengeling kan plaatsvinden of bedrijfsgevoelige informatie misbruikt kan worden. Een dergelijke interne scheiding – waarbij bedrijfsgevoelige informatie alleen binnen een bepaald team of onderdeel van een bedrijf gebruikt mag worden – is gebruikelijk in de financiële wereld, maar bijvoorbeeld ook bij advocaten of adviseurs.
Vanwege de gevoelige aard van het onderzoek dat BlackRock Solutions zal uitvoeren, zijn in het contract tussen DNB en BlackRock Solutions zware condities opgenomen om misbruik van informatie te voorkomen en eventuele risico's van belangenverstrengeling in te dammen. Standaard onderdelen van zo’n contract zijn strikte voorwaarden voor de werking van de Chinese Walls, boeteclausules in het geval van overtredingen en een screening van alle betrokken consultants door DNB op eenzelfde niveau als dat gebeurt bij DNB-medewerkers.
Kunt u bevestigen dat BlackRock een kapitaalbelang en stemrecht van respectievelijk 4,5 procent en 5,14 procent heeft in ING?
BlackRock heeft zelf geen direct belang in ING. Wel beheert BlackRock gelden voor haar cliënten in ING voor respectievelijk 5 procent kapitaalbelang en 5,57 procent stemrecht (door BlackRock gemeld aan de AFM per 29 oktober 2013). Het overgrote deel van deze belangen komen voort uit de indexfondsen die BlackRock beheert, waarbij sprake is van het (passief) kopiëren van een index en waar geen actieve beleggingskeuzes door BlackRock gemaakt worden.
Vindt u dat er hierdoor sprake is van belangenverstrengeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies trekt u daaruit?
Nee, zie de antwoorden op vragen 3 en 4. Met DNB acht ik voldoende gewaarborgd dat een onafhankelijk en grondig onderzoek door BlackRock Solutions kan plaatsvinden.
Bent u het ermee eens dat, mede gezien de enorme verschillen die te zien waren bij de waardering van de vastgoedportefeuille van SNS, er grote interpretatieverschillen mogelijk zijn in de manier waarop vastgoed gewaardeerd wordt?
Antwoord op vragen 6, 7 en 8: Bij de waardering van de vastgoedportefeuille van SNS is gebruik gemaakt van de zogenoemde reële economische waarde methodiek, conform de eisen die de Europese Commissie hier aan stelt.2 Uitgangspunt bij deze exercitie was dat de vastgoedleningenportefeuille zou worden afgescheiden en overgedragen naar een zelfstandige vastgoedbeheerorganisatie. Bij deze waardering is gewerkt met een basisscenario (base case) en een negatief scenario (adverse case). Beide scenario’s hebben als input gediend bij het vaststellen van de overdrachtswaarde. Bij de huidige doorlichting van de Nederlandse vastgoedleningenportefeuille van banken door DNB, is de continuïteit van de betreffende banken het uitgangspunt («going concern»). De waardering zal hier dus uitgaan van de aanname dat de vastgoedportefeuilles niet worden overgedragen aan een derde partij.
Waardering van commercieel vastgoed(leningen)portefeuilles is altijd gevoelig voor de exacte timing van de waardering, de economische uitgangspunten en de gehanteerde methodologie. DNB schrijft de methodologie en de economische uitgangspunten zelf voor, de consultants assisteren bij de uitvoering. Uiteindelijk is het aan DNB om aan de uitkomsten de juiste conclusies te verbinden vanuit toezichthouderperspectief.
Schept dat niet de mogelijkheid voor een belanghebbende partij om de vastgoedportefeuille op een voor haar gunstige wijze te waarderen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het daardoor wel heel erg moeilijk wordt om vast te stellen of er door de belanghebbende partij in eigen belang is gehandeld bij het doorlichten van de banken?
Zie antwoord vraag 6.
Het Nederlands verzet tegen country-by-country reporting voor internationaal opererende ondernemingen |
|
Arnold Merkies , Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Nederlandse regering in Raadsverband «woordenrijk bezwaren aanvoert» tegen een EU-brede verplichting tot country-by-country reporting voor internationaal opererende ondernemingen?1
Ja.
Klopt dit bericht? Zo ja, wat zijn de aangevoerde bezwaren?
De Nederlandse regering heeft ten aanzien van voorstellen over rapportage van belastingbetalingen het standpunt uitgedragen zoals eerder door haar is verwoord in de antwoorden op genoemde vragen van de leden Klaver en Merkies en de kabinetsreactie op het SEO-rapport Overige Financiële Instellingen en het IBFD-rapport ontwikkelingslanden. Dat wil zeggen dat Nederland volop steun geeft aan het groeiende aantal internationale initiatieven tot bevordering van transparantie door middel van belastingrapportages. Daarbij heeft Nederland wel aandacht voor de mogelijk negatieve economische consequenties van publieke beschikbaarheid van deze informatie en voor een goede afstemming met reeds bestaande transparantieverplichtingen. Ook vindt Nederland het belangrijk dat wanneer er in de EU specifieke voorstellen worden gedaan, deze voldoende duidelijk zijn en de effecten voldoende in kaart worden gebracht. Op die manier kunnen de lidstaten zich een gedegen oordeel over het voorstel vormen, hetgeen de voortvarendheid van de besluitvorming bevordert. Nederland zal ook in de toekomst een positie langs de hiervoor geschetste lijnen innemen.
Opereert de Nederlandse regering in EU-verband nog steeds in lijn met de motie-Merkies/Klaver2, het antwoord op de eerdere vragen van de leden Klaver en Merkies3, punt 10i van de conclusies van de Europese Raad van 22 mei jl.4 en de kabinetsreactie op het Sociaal Economisch Onderzoek-rapport Overige Financiële Instellingen en het International Bureau of Fiscal Documentation-rapport ontwikkelingslanden5?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zal de Nederlandse positie zijn tijdens de volgende bijeenkomst van de werkgroep «company law» van de Raad op 22 oktober aanstaande?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze vragen voorafgaand aan bovenstaande bijeenkomst van 22 oktober te beantwoorden?
Uw vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.