De Resolutie van de Interparlementaire Unie inzake mevrouw Jonsdottir |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Kent u de Resolutie van de Interparlementaire Unie1 (IPU)? Zo ja, onderschrijft u deze Resolutie?
Ik heb kennis genomen van de resolutie. Het recht van vrije meningsuiting en bescherming van de persoonlijke levenssfeer zijn in de Nederlandse grondwet vastgelegd. Een inbreuk op die rechten is slechts mogelijk in de gevallen bij de wet voorzien. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat deze rechten niet absoluut zijn, ook niet voor personen die volksvertegenwoordiger zijn. Van belang is dat iedere inperking met de nodige rechtswaarborgen wordt omkleed, hetgeen overigens niet wil zeggen dat betrokkenen altijd vooraf in staat moeten worden gesteld om zich te verzetten tegen het afluisteren of vorderen van gegevens. Dat zou het strafrechtelijk onderzoek immers kunnen schaden.
Wat betreft de casus van het Amerikaanse onderzoek naar de publicatie van informatie door Wikileaks en het vorderen van de Twittergegevens van mevrouw Jónsdóttir ben ik niet op de hoogte van de precieze feiten. Ik onthoud mij dan ook van een oordeel.
Wat vindt u van de door de IPU geuite ernstige bezorgdheid over de wijze waarop Staten parlementariërs van andere Staten in de gaten houden via het gebruik van social media zonder betrokkenen in staat te stellen een onafhankelijk rechterlijk oordeel te vragen over de toelaatbaarheid ervan?
Zie antwoord vraag 1.
Welke juridische en praktische gevolgen verbindt u aan deze Resolutie? Bent u het met mij eens dat deze Resolutie, gezien de vijfde finale overweging, ertoe oproept passende garanties voor het respecteren van de uitingsvrijheid te bieden, daar beschermende wettelijke maatregelen voor de traditionele uitingen niet lijken te werken voor de bescherming van de uitingsvrijheid in de digitale context? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse rechtswaarborgen voor de vrijheid van meningsuiting en het afluisteren van vertrouwelijke communicatie of vorderen van gegevens zijn naar mijn mening voldoende. Ik zie in de resolutie dan ook geen aanleiding om op nationaal niveau nadere maatregelen te nemen. Gebruikers van sociale media of andere internettoepassingen die buiten Nederland gevestigd zijn dienen zich er rekenschap van te geven dat zij te maken kunnen krijgen met de wetgeving van andere landen, en dat die wetgeving hen mogelijk andere rechtswaarborgen biedt.
Gezien de huidige stand van de internationale discussie over internetvrijheid en het grote aantal betrokken partijen lijkt het op dit moment niet zinvol om in te zetten op een wettelijk verankerde internationale rechtsbescherming voor gebruikers van sociale media. Wel is het haalbaar om met een kleiner aantal gelijkgezinde landen de vrijheid van meningsuiting op internet internationaal op de agenda te zetten. Met dit doel heeft Nederland tijdens de conferentie over internetvrijheid op 8 en 9 december 2011 de Coalitie Freedom Online opgericht. Deze coalitie van 15 landen zal zich in internationale fora hard maken voor naleving van vrijheid van meningsuiting op internet.
Welke gevolgen heeft deze Resolutie voor de op dit moment lopende onderzoeken naar de betrokkenen bij de Wikileaks-affaire?
Het Amerikaanse onderzoek naar de publicatie van vertrouwelijke informatie door Wikileaks vindt niet plaats onder mijn verantwoordelijkheid. Ik ben onvoldoende op de hoogte van dit onderzoek en van de Amerikaanse wetgeving om deze vraag te kunnen beantwoorden.
Bent u bereid om op nationaal en internationaal niveau initiatieven te nemen om de rechtsbescherming van gebruikers van social media vorm te geven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke initiatieven neemt u zich voor?
Zie antwoord vraag 3.
De toegankelijkheid van overheidsdata en buienradar |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Weergegevens Buienradar mogen niet meer gratis in apps»?1
Ja.
Klopt het dat de nieuwe eigenaar van Buienradar heeft besloten dat ontwikkelaars weerdata van buienradar niet mogen gebruiken voor applicaties?
Buienradar geeft aan dat ontwikkelaars weerdata wel mogen blijven gebruiken, zij het dat daarvoor nu toestemming van Buienradar nodig is. Buienradar meldt daartoe te hebben besloten om te voorkomen dat data verkeerd worden toegepast of onjuist worden weergegeven.
Klopt het dat buienradar, dat gebruik maakt van door de KNMI beschikbare gegevens, data altijd gratis en vrijelijk beschikbaar heeft gesteld voor ontwikkelaars?
Buienradar heeft dit bevestigd. Wel is het zo dat Buienradar een compensatie vraagt als een ontwikkelaar een commercieel verdienmodel heeft gekoppeld aan de gratis weerdata.
Hoe beoordeelt u bedrijven die gebruik maken van overheidsdata en die de toegankelijkheid van die data beperken?
Een beperking van de toegankelijkheid van overheidsdata is niet aan de orde want ze blijven beschikbaar bij de overheid. Zo hoeven ontwikkelaars van weer-apps voor overheidsdata niet bij Buienradar terecht, maar kunnen die bij het KNMI verkrijgen. Iets anders is als bedrijven met overheidsdata toepassingen ontwikkelen of overheidsdata zodanig bewerken deze voor specifieke doeleinden bruikbaar worden. Het vormt geen probleem als bedrijven de toegankelijkheid tot deze toepassingen beperken, zolang overheden de data waarop toepassingen van bedrijven zijn gebaseerd aan iedereen beschikbaar stellen.
Deelt u de mening dat in het kader van het opendatabeleid van de overheid, ontwikkelaars van applicaties data moeten kunnen afnemen tegen dezelfde daarvoor geldende verstrekkingskosten bij desbetreffende (semi-)overheidsinstanties?
Het hoofdstuk hergebruik van overheidsinformatie in de Wob is van toepassing op overheidsorganen als gedefinieerd in de Wob. Het is de bedoeling om openbare overheidsinformatie van de overheidsorganen zonder voorwaarden, tegen een geringe vergoeding, aan iedereen beschikbaar te stellen. De feitelijke hoogte van vergoeding hangt af van de verstrekking (bijvoorbeeld, 1 kopie of 100 kopieën).
Deelt u de mening dat overheidsdata simpel, snel en gratis of tegen geringe kosten beschikbaar zouden moeten zijn en dat het van groot belang is dat die data toegankelijk zijn?
Ja. De beleidsuitgangspunten zijn op 30 mei 2011 in een brief over hergebruik en open data aan de Tweede Kamer gecommuniceerd2. Afhankelijk van het service niveau kan wel sprake zijn van een te betalen vergoeding, maar het uitgangspunt moet zijn dat overheidsdata zonder drempels of tegen geringe of geen kosten via algemeen gangbare methoden van beschikbaarstelling beschikbaar voor hergebruik zijn.
Google en het ongevraagd gebruik maken van gebruikersdata voor GPS-diensten |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat Google, Apple en andere bedrijven ongevraagd gebruik maken van Android telefoons van consumenten om wifi-locatie data te verzamelen voor GPS-diensten, zoals vermeld staat in het artikel «How Google -and everyone else- gets Wi-Fi location data»?1
Fabrikanten van besturingssystemen voor mobiele telefoons waaronder Google (Android), Apple (iOS) en Microsoft (Windows Mobile) zijn in staat om via de draadloze netwerktoegang Wifi-routers te detecteren en gegevens over deze Wifi-routers (zoals MAC-adres en signaalsterkte van de Wifi router) te verzamelen en op te slaan. De genoemde fabrikanten gebruiken de gegevens over (de nabijheid van) wifi-routers als bron voor geolocatiediensten, vaak in combinatie met andere bronnen zoals GPS (satellietplaatsbepaling) en zendmasten (plaatsbepaling door contact met zendmasten van telecom operators).
Bent u ervan op de hoogte of deze bedrijven ook in Nederland ongevraagd data verzamelen? Zo ja, worden er door deze bedrijven wetten en regels overtreden? Zo nee, deelt u de mening dat een verbod voor ongevraagd en ongeautoriseerde data- verzameling over (in dit geval de locatie van) personen, en ook ongevraagd en ongeautoriseerd doorgifte van data aan derden, wenselijk is?
Nee. Een dergelijk specifiek verbod is niet nodig. De Wet bescherming persoonsgegevens biedt de toezichthouder voldoende ruimte om in een concreet geval een verbod op te leggen, mochten de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Ik verwijs u in dit verband naar mijn brief aan uw Kamer van 20 december 2011 (Kamerstukken II 2011/12, 32 761, nr. 15).
In hoeverre dienen bedrijven expliciet toestemming te vragen aan de eigenaar van de telefoons en tablets om gebruik te maken van de data van deze apparaten? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen geldt dat de verplaatsingsgegevens van smartphones gevoelige gegevens zijn. De samenwerkende Europese toezichthouders op de bescherming van persoonsgegevens (verenigd in de Artikel 29-werkgroep) hebben in opinie WP185 van 16 mei 2011 (Opinion on geolocation services on smart mobile devices) vastgesteld dat voorafgaande toestemming de enige grondslag is voor het verzamelen en verwerken van verplaatsingsgegevens van mensen. In diezelfde opinie hebben de toezichthouders ook aangegeven dat bedrijven een gerechtvaardigd belang kunnen hebben bij het verzamelen en verwerken van (statische) gegevens met betrekking tot Wifi-routers, mits zij voldoende waarborgen aanbieden, zoals adequate informatie en een opt-out.
De vervolging van wapenhandelaars en extraterritoriale wetgeving |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Kent u het bericht «Guilty Verdict for Russian in Arms Trial»?1
Ja.
Waaruit bestond de betrokkenheid van het Korps Politie Curaçao, waarvan tijdens de rechtszaak en in een persverklaring van het Amerikaanse ministerie van Justitie melding is gemaakt? Heeft Nederland toestemming gegeven voor deze betrokkenheid?
De wijze waarop de politie te Curaçao onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en de Minister van Justitie aldaar eventueel betrokken is geweest bij het Amerikaanse onderzoek tegen betrokkene, is mij niet bekend aangezien het land Curaçao een eigen jurisdictie heeft. Ook is om die reden toestemming van Nederland niet aan de orde.
Waren Nederlandse opsporingsambtenaren, politie, marechaussee, FIOD-ECD en/of inlichtingendiensten betrokken bij deze zaak? Zijn er opsporingsmethoden toegepast die voldoen aan de Nederlandse wetgeving? Kunt u dit toelichten?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat voor zover kon worden nagegaan in Nederland geen opsporingshandelingen hebben plaatsgevonden ten behoeve van het Amerikaanse onderzoek. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst doen geen mededelingen over eventuele betrokkenheid bij deze zaak.
Kunt u aangeven hoe een operatie als die van de Amerikaanse autoriteiten in relatie tot Bout en consorten, die zich mede heeft afgespeeld op Curaçao, zich verhoudt tot Nederlandse wet- en regelgeving rond uitlokking van strafbare feiten door buitenlandse (undercover) agenten?
Aangezien ik niet bekend ben met de opsporingshandelingen die de Amerikaanse autoriteiten, en eventueel de autoriteiten op Curaçao, hebben toegepast in het kader van het Amerikaanse onderzoek, kan ik deze vraag niet beantwoorden.
Welke mogelijkheden heeft Nederland op dit moment om wapenmakelaren op te sporen en te berechten die zich niet op Nederlands grondgebied bevinden, maar die in tegenspraak met geldende Nederlandse en Europese regels op het gebied van wapenexport wapens verkopen aan regimes en niet-staat actoren die zich schuldig maken aan schendingen van de rechten van de mens?
Op grond van de Wet op de economische delicten zijn diverse gedragingen met betrekking tot strategische goederen als economisch delict strafbaar gesteld. Het gaat dan om de overtreding van voorschriften die nader zijn uitgewerkt in het Besluit strategische goederen en het Besluit financieel verkeer strategische goederen. Zo is het verboden om zonder vergunning militaire goederen te exporteren naar bestemmingen buiten Nederland en is het eveneens verboden om zonder vergunning financieel betrokken te zijn bij de (tussen)handel in militaire goederen. Indien deze feiten door Nederlanders buiten Nederland worden begaan, is de Nederlandse strafwet op hen van toepassing voor zover zij opzettelijk zijn begaan en daarop door de wet van het land waar zij begaan zijn, straf is gesteld (artikel 5, eerste lid, onder 2°, Sr).
Op grond van artikel 13 van de Sanctiewet 1977 is de Nederlandse strafwet toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de bij of krachtens die wet strafbaar gestelde feiten. Daarvoor is niet vereist dat die feiten ook strafbaar zijn in het land waar zij begaan zijn. Een Nederlander die betrokken is bij wapenhandel in landen waarop een wapenembargo van toepassing is, kan op grond van deze wetgeving in Nederland worden vervolgd, ook als de handel buiten Nederland heeft plaatsgevonden.
Op 1 januari 2012 treedt de Wet strategische diensten in werking, die onder andere het Besluit financieel verkeer strategische goederen vervangt. Daarmee wordt het verboden om zonder vergunning tussenhandeldiensten te verlenen met betrekking tot militaire goederen. Op grond van artikel 12 van deze wet kan de Nederlander of de Nederlandse ingezetene die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een bij die wet strafbaar gesteld feit, voor dat feit in Nederland worden vervolgd. Deze bepaling geldt ook voor de Nederlander die zich permanent in het buitenland heeft gevestigd.
De regering acht het van groot belang dat er zo spoedig mogelijk een robuust VN-wapenhandelverdrag komt, onder meer om illegale wapenhandel tegen te gaan. Dit verdrag dient staten onder andere te verplichten wapenexporten te toetsen aan criteria op het gebied van mensenrechten en internationaal humanitair recht.
Hoe vaak heeft Nederland de afgelopen tien jaar wapenmakelaars of tussenhandelaren vervolgd vanwege de handel in wapens en/of strategische diensten vanuit het buitenland?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat dergelijke overzichten niet uit zijn registratiesysteem te herleiden zijn. Eén voorbeeld van een vervolging vanwege betrokkenheid bij wapenhandel en internationale misdrijven waarover uw Kamer is geïnformeerd, betreft de vervolging van de heer K. (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500 VI, nr. 116). Hij werd in 2008 door het Gerechtshof te Den Haag vrijgesproken. In april 2010 heeft de Hoge Raad dit arrest vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te Den Bosch.
Wat is de huidige stand van zaken ten aanzien van de vervolging door Nederland van vergelijkbare zaken als die van Bout?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke gronden kan Nederland op dit moment vervolging overwegen van personen die zich buiten het Nederlands grondgebied schuldig maken aan illegale wapenhandel?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten op welke vormen van wapenhandel extra-territoriale werking van toepassing is? Gaat het alleen om tussenhandel in goederen voor tweeërlei gebruik of ook om tussenhandel in militaire goederen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat valt volgens u in dit geval onder extra-territoriale feiten? Kunt u dit toelichten? Welke lessen worden getrokken ten aanzien van de onderhandelingen voor de totstandkoming van een wapenhandelsverdrag?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het wapenhandelsverdrag moet voorzien in een zo breed mogelijk geformuleerde strafrechtsmacht om straffeloosheid te voorkomen?
De inzet van de regering is dat een VN-wapenhandelverdrag de verdragspartijen opdraagt om een vergunningsplicht voor wapenexporten in te stellen. De in het verdrag vast te leggen verplichtingen zullen op nationaal niveau geïmplementeerd worden. Het voornemen is om aan elke verdragspartij afzonderlijk over te laten hoe zij deze verplichtingen willen handhaven.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg wapenexport op 21 december 2011?
Ja.
Het Palestijns lidmaatschap van UNESCO |
|
Mariko Peters (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Kent u het bericht «Nederland teleurgesteld over besluit UNESCO»?1
Ja.
Wat is volgens u het mandaat en de doelstelling van UNESCO? Deelt u de mening dat de bevordering van samenwerking binnen organisaties als UNESCO op het gebied van onderwijs, wetenschap en cultuur bijdraagt aan vrede en staatsopbouw?
Het mandaat en de doelstelling van UNESCO is het bevorderen van begrip tussen volkeren en vrije uitwisseling van gedachten door middel van samenwerking tussen landen op het gebied van cultuur, onderwijs, wetenschap en communicatie. De activiteiten van UNESCO kunnen een bijdrage leveren aan vrede en staatsopbouw.
Waarom moet het Palestijnse lidmaatschap UNESCO volgens u van uitkomst zijn van «onderhandelingen tussen de Palestijnen en Israël over uitstaande kwesties, conform het tijdpad van het Kwartet»? Deelt u niet de mening dat ook de Palestijnen op het gebied van onderwijs, wetenschap en cultuur internationale samenwerking mogen zoeken?
De succesvolle afronding van onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen is wat Nederland betreft een noodzakelijke voorwaarde voor de totstandkoming van een onafhankelijke Palestijnse staat. Zolang er geen Palestijnse staat is, is een UNESCO-lidmaatschap volgens Nederland niet aan de orde. De Palestijnen hadden de samenwerking op het gebied van onderwijs, cultuur en wetenschap die al bestond op basis van het Palestijnse UNESCO-waarnemerschap, probleemloos kunnen voortzetten en intensiveren.
Wat zijn de overwegingen van leden van het Kwartet, zoals Rusland, leden van de VN- Veiligheidsraad, zoals het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, en andere EU-lidstaten, zoals Italië, Ierland en Denemarken, om zich niet tegen het Palestijnse lidmaatschap van UNESCO te keren? Delen zij uw mening niet? Kunt u dit toelichten?
Zowel binnen het Kwartet als binnen de EU is verdeeld gestemd. Nederland stemde net als de VS (een van de leden van het Kwartet) en EU-lidstaten als Duitsland en Zweden tegen. De regering treedt niet in de overwegingen die het stemgedrag van de UNESCO-lidstaten hebben bepaald.
Hoe oordeelt u over de reactie van Israël op het lidmaatschap van de Palestijnen bij UNESCO?2 Deelt u de mening dat die reactie, zoals het staken van het doorsluizen van belastinginningen en het versneld bouwen van 2 000 woningen in bezet gebied, niet in verhouding staat tot de stap van de Palestijnen om toe te treden tot een organisatie die onderwijs, wetenschap en cultuur bevordert (UNESCO)? Deelt u de mening dat de maatregelen van Israel het vredesproces ernstig verstoren? Zo nee, waarom niet?
Nederland vindt dat beide partijen stappen hebben gezet die niet behulpzaam zijn in het dichterbij brengen van een oplossing via rechtstreekse onderhandelingen. Beide partijen moeten samenwerken met het Kwartet.
Hoe beïnvloedt een Palestijns lidmaatschap van UNESCO de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden?
Op lokaal niveau is door het UNESCO-besluit niets veranderd. Het besluit is voor Israël aanleiding de samenwerking met UNESCO te heroverwegen. Wat het vredesproces betreft, heeft het besluit niet bijgedragen aan het nader tot elkaar brengen van partijen.
Overweegt u zelf stappen zoals de VS die heeft genomen? Zo ja, welke en waarom?
Nee. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen gesteld door de leden Driessen en De Roon op 3 november 2011.
Wat zijn de consequenties van het stoppen van de contributie aan UNESCO door de VS voor de programma's van UNESCO? Deelt u de mening dat een dergelijke stap geen bijdrage levert aan internationale samenwerking op het gebied van onderwijs, wetenschap en cultuur?
Door het wegvallen van de bijdrage van de VS kampt UNESCO met een tekort. Op korte termijn alsook voor de komende jaren zal UNESCO er niet aan ontkomen de programmering aan te passen.
Bent u bekend met de vernieling en roof van cultureel erfgoed in de Palestijnse gebieden door Israël zoals bijvoorbeeld de vernieling van honderden historische gebouwen in Nablus (2002 en 2003) en de toe-eigening in 1948 van tienduizenden boeken die nu in de nationale bibliotheek van Israël staan? Welke maatregelen hebben Israël en de Palestijnse Autoriteit genomen om cultureel erfgoed in de Palestijnse gebieden te beschermen?
Het Israëlisch-Arabisch conflict is gekenmerkt door gewelddadige confrontaties, helaas gepaard gaand met schade aan of vernietiging van cultureel erfgoed in Israël en in de Palestijnse Gebieden, van joodse, islamitische en christelijke signatuur, uit alle tijdvakken van de geschiedenis, door alle partijen.
Conform de Oslo Akkoorden valt de bescherming van cultureel – met name archeologisch – erfgoed in de Palestijnse Gebieden in de Areas A & Bonder de verantwoordelijkheid van de Palestijnse Autoriteit; in de overige gebieden is Israël de eerstaangewezen partij.
Deelt u de mening dat Israël, lid van UNESCO, in het (recente) verleden op grote schaal cultureel erfgoed heeft vernietigd of beschadigd en archeologische vondsten en kunst heeft geroofd en nog steeds in tegenspraak met de Haagse Conventie uit 1954 cultureel erfgoed niet adequaat weet te beschermen en kunstobjecten die ontvreemd zijn uit een bezet gebied, nog steeds niet heeft teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaren?
Er is geen evidentie m.b.t. de mogelijke strijdigheid met de Haagse Conventie uit 1954. Partijen dienen eventuele geschillen over teruggave van bezittingen of verstrekking van schadevergoeding te regelen in de context van een finalestatusakkoord. Partijen kunnen hun rechtstreekse onderhandelingen daarover hervatten, conform het tijdpad en de modaliteiten genoemd in de verklaring van het Kwartet van 23 september 2011.
Deelt u de mening dat een land zijn bewoners de toegang tot cultureel en religieus erfgoed niet moet willen ontzeggen, zoals Israël dat doet met historische en religieuze gebouwen in Jeruzalem voor Palestijnen?
Ontzegging van toegang tot cultureel en religieus erfgoed dient niet het uitgangspunt te zijn. Wel kunnen legitieme veiligheidszorgen aan de orde zijn.
Hebben Israel en de Palestijnen de vredesonderhandelingen inmiddels hervat? In hoeverre heeft uw opstelling sinds september bijgedragen om beide partijen om de tafel te krijgen?
Inmiddels hebben partijen afzonderlijke gesprekken met het Kwartet gehad op 26 oktober en 14 november 2011 en de bereidheid uitgesproken bestaande obstakels te overwinnen en rechtstreekse onderhandelingen te hervatten.
Kunt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken op 23 en 24 november a.s. beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De risico's van JSF testtoestellen |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Kent u het bericht «Stealth Jet Could Be Unsafe for Flight Training»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het memo van J. Michael Gilmore, het hoofd operationele test en evaluatie van het Amerikaanse ministerie van Defensie, en zijn aanbeveling om de aanvang van de F-35 opleidingen uit te stellen om grote risico’s en ongelukken te voorkomen?2
De Amerikaanse luchtmacht is bezig met een procedure ter bevestiging van de luchtwaardigheid van de F-35A toestellen. Deze bevestiging is nodig voordat kan worden begonnen met de training van ervaren operationele vliegers. De Amerikaanse luchtmacht wil spoedig beginnen met deze training op de vliegbasis Eglin in Florida. Voor deze training zullen F-35A toestellen uit de LRIP 2-productieserie worden gebruikt. De twee Nederlandse F-35A toestellen, die nog in productie zijn, behoren tot de productieseries LRIP 3 en 4.
De berichtgeving in de Amerikaanse media betreft een interne discussie in het Pentagon over de risico’s van training met de LRIP-2 toestellen. Volgens deze berichtgeving vindt de Director Operational Test and Evaluation(DOT&E) van het Pentagon dat meer testvluchten met de F-35A nodig zijn voordat op verantwoorde wijze met de training van de operationele vliegers kan worden begonnen. Hij doet het voorstel deze training met tien maanden uit te stellen om eerst meer te kunnen testen, of anders de training te verplaatsen naar de vliegbasis Edwards in Californië waar het technische testprogramma van de F-35 doorgaat.
Het hoofd van het JSF Program Office (JPO) en de verantwoordelijke ondercommandant van de Amerikaanse luchtmacht delen deze mening niet. In een gezamenlijke brief aan de top van het Pentagon, waarvan het JPO het bestaan inmiddels formeel aan Defensie heeft bevestigd, gaan zij in op de door de DOT&E genoemde bezwaren. In hoofdzaak komt hun standpunt er op neer dat de luchtwaardigheidsprocedure op de juiste wijze wordt doorlopen. De training van de operationele vliegers zal pas beginnen als de afzonderlijke tekortkomingen waar de DOT&E op wijst, zullen zijn aangepakt. De voorstellen van de DOT&E achten zij onnodig en onwenselijk.
Het Nederlandse ministerie van Defensie is niet betrokken bij deze kwestie. Het betreft een discussie tussen Amerikaanse instanties over de training van Amerikaanse vliegers op Amerikaanse toestellen. Zie verder het antwoord op de vragen 3, 4, 5 en 7.
Deelt u de mening van de heer Gilmore dat bij een laag aantal testuren het onverantwoord is om te starten met training?
In de tweede helft van 2012, rondom de oplevering van het eerste Nederlandse toestel, beginnen de eerste Nederlandse vliegers aan hun opleiding ter voorbereiding op de deelneming aan de operationele testfase. Naar verwachting is de geschetste problematiek dan opgelost omdat tegen die tijd immers een groter aantal test- en trainingsvluchten zal zijn uitgevoerd. De Nederlandse toestellen zullen voor gebruik onder Nederlands toezicht worden gecertificeerd.
De criteria van de Amerikaanse luchtmacht en het JPO bij het testprogramma hebben betrekking op prestaties. Deze benadering geeft een betere maatstaf voor luchtwaardigheid dan het absolute aantal testuren. Defensie heeft vertrouwen in deze procedure. Een specifiek aantal testvlieguren als criterium voor de aanvang van de vliegeropleiding is niet te geven.
Welke gevaren lopen Nederlandse vliegers als het aantal testuren niet wordt uitgebreid voordat opleidingen beginnen?
Zie antwoord vraag 3.
Bij welk aantal gecontroleerde testuren acht u het verantwoord dat opleidingen met de testtoestellen starten voor Nederlandse vliegers?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gevolgen heeft dit voor de ontwikkeling en productie van de door Nederland bestelde testtoestellen? Is de aflevering van de twee testtoestellen nog steeds voorzien voor augustus 2012, resp. maart 2013?
De levering van de toestellen is inderdaad nog steeds voorzien voor augustus 2012 en maart 2013. Indien het Amerikaanse luchtwaardigheidsproces of het lopende testprogramma leiden tot aanpassingen, zullen die ook bij de Nederlandse toestellen worden uitgevoerd. Er is momenteel geen reden te veronderstellen dat dit zou leiden tot een wijziging van het productieschema.
Als de planning hetzelfde blijft en de testtoestellen in augustus 2011 en maart 2013 worden opgeleverd, hoeveel testuren hebben deze testtoestellen dan gemaakt? Is het op dat moment wel verantwoord om opleidingen ermee te beginnen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u om een reactie gevraagd van het Amerikaanse ministerie van Defensie? Zo ja, hoe beoordeelt u die?
Via de Nederlandse vertegenwoordiging bij het JPO is Defensie op de hoogte van het verloop van de discussie. Het Pentagon heeft op het moment van dit schrijven nog geen besluit genomen of de opleiding van de Amerikaanse vliegers op de LRIP 2-toestellen kan beginnen. Ik heb vertrouwen in de Amerikaanse luchtwaardigheidsprocedure en wacht de besluitvorming terzake af.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling Defensie?
Ja.
Het gebruik van spionagesoftware door de Nederlandse overheidsdiensten |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Nederlandse politie kocht Duitse spionagesoftware»?1
Ja.
Klopt het bericht dat Nederlandse overheidsdiensten de Duitse spionagesoftware «Bundestrojaner» ook wel «R2D2» of «0zapftis» gekocht hebben? Zo ja, welke overheidsdiensten hebben deze software gekocht en in gebruik? Wat zijn de kosten die gemaakt zijn voor de aanschaf van deze spionagesoftware?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4 van de leden Schouw en Berndsen over het gebruik van spysoftware (vraagnummer 2011Z20260, ingezonden 13 oktober 2011). Hetgeen in voornoemd antwoord is vermeld geldt ook voor de kosten van deze producten.
Op grond van welke verdenking zetten Nederlandse overheidsdiensten spionagesoftware in? Garandeert u dat het gebruik van deze software binnen de grenzen van de wet valt? Zo ja, aan welke organisaties is toegestaan dergelijke activiteiten te verrichten, en op grond van welke wet(ten)? Zo nee, waarom niet? Welke stappen gaat u ondernemen om deze overtredingen van de wet te voorkomen?
Voor de inzet van technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie in een woning, waaronder ook de bedoelde software, is vereist dat het gaat om een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Er zijn mij geen situaties bekend waarin dergelijke technische hulpmiddelen door onbevoegden en/of onjuist werden ingezet. Voor het antwoord op de vraag welke organisaties gebruik kunnen maken van dit middel verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4 van de leden Schouw en Berndsen over het gebruik van spysoftware (vraagnummer 2011Z20260, ingezonden 13 oktober 2011).
Op welke schaal wordt de spionagesoftware ingezet? Om hoeveel concrete gevallen gaat dit en is bij al deze gevallen sprake van een verdenking die past binnen het wettelijke kader? Zo nee, welke redenen hebben u doen besluiten om buiten het wettelijk kader spionagesoftware in te zetten? Om hoeveel concrete gevallen gaat dit?
Ik deel de mening dat dergelijke software enkel dient te worden ingezet bij het onderzoeken van ernstige misdrijven. Voor de waarborgen die hiertoe zijn ingebouwd verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8 van de leden Schouw en Berndsen over het gebruik van spysoftware (vraagnummer 2011Z20260, ingezonden 13 oktober 2011).
Deelt u de mening dat het inzetten van spionagesoftware enkel ingezet dient te worden indien dit noodzakelijk wordt geacht voor een justitieel onderzoek? Zo ja, garandeert u dat het computergebruik van Nederlandse burgers, waarbij geen enkele sprake is van verdenking, niet vastgelegd wordt door spionagesoftware van de Nederlandse overheid? Zo nee, onder welke omstandigheden acht u het mogelijk om spionagesoftware in te zetten?
Zie antwoord vraag 4.
De export van internetfilters en aftaptechnologie |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Herinnert u zich het gesprek dat u dit voorjaar had met de ICT-bedrijven Fox-IT, Group2000 en Digivox naar aanleiding van uw toezegging in antwoord op Kamervragen van het lid El Fassed over de deelname van Europese bedrijven aan een conferentie in Dubai over aftappen en filteren van telecommunicatie?1 2
Ja.
Heeft de toezegging van deze bedrijven, dat zij «overwegen internationale gedragscodes voor de export van internettechnologie te omarmen», al tot concrete stappen van hun kant geleid, zoals aansluiting bij het Global Network Initiative of de ontwikkeling van een toetsbaar beleid voor maatschappelijk verantwoord ondernemen op basis van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen? Zo niet, waarom niet?
Voordat ik inga op de stappen die de individuele bedrijven hebben gezet, wil ik bevestigen dat het ontwikkelen van een beleid voor maatschappelijk verantwoord ondernemen naar zijn aard een verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf is. De rol van de Nederlandse overheid is vooral het stimuleren van bedrijven om de OESO richtlijnen in praktijk te brengen en het bemiddelen bij geschillen tussen bedrijven en stakeholders.
Desgevraagd hebben de door u genoemde bedrijven mij de volgende reacties gestuurd.
Fox IT
«Fox IT is niet langer actief op het gebied van Lawful Interception. Alle activiteiten op dit gebied zijn overgenomen door het Amerikaanse bedrijf NetScout.»
Group 2000
«De principes van de OESO richtlijnen, het Global network initiative evenals de wetgeving in Nederland en de EU zijn breed binnen Group 2000 gecommuniceerd in plenair overleg vergaderingen. Group 2000 hanteert het principe dat voorkomen beter is dan genezen en wenst om die reden actief contact te hebben en te onderhouden in het kader van mogelijk nieuwe richtlijnen c.q. wetgeving. De technologie die we verkopen, beschouwen we primair als technologie die ingezet kan en mag worden in het kader van criminaliteitsbestrijding en de internationale strijd tegen (cyber)terrorisme. Group 2000 heeft geen portfolio aangaande filter technologieën/apparatuur en/of software welke bedoeld zijn in het kader van de vragen vanuit de tweede kamer. Group 2000 is niet geïnteresseerd in kortstondig succes en hecht als grote leverancier in Nederland veel waarde aan haar reputatie, relatie met haar afnemers, de Nederlandse overheid en overheid gelieerde instellingen. Group 2000 hanteert een eigen code of business conduct voor screening van aanvragen voor levering vanuit de Network Forensics portfolio. Hierbij wordt strikt toegezien op het naleven van restricties die gelden op basis van informatie vanuit de Nederlandse overheid,de EU en de USA blacklist.
Er zijn meer dan voldoende voorbeelden van leveranciers uit Europa die technologie hebben verkocht aan «dictatoriale»regimes. Vanuit Group 2000 zijn we voorstander van een «level playing field». Op het moment dat partijen uit de EU het beleid hebben geschonden zouden deze partijen voor lange termijn ook door de EU overheden uitgesloten moeten worden van deelname aan tenders.»
Digivox
«Allereerst willen we duidelijk stellen dat Digivox géén technologie levert of ontwikkelt waarmee websites, e-mailverkeer, of telefoonverkeer kunnen worden geblokkeerd.
De «tapsystemen» die tot nu toe door DigiVox zijn geleverd vallen onder de zogenaamde «lawful interception» (LI) categorie, dat wil zeggen dat alleen de communicatie van een specifiek persoon kan worden getapt en dus bijvoorbeeld niet alle telefoongesprekken naar of binnen een bepaald land.
Voordat DigiVox overgaat tot levering van een LI systeem raadplegen we verschillende bronnen op het internet over de mensenrechtensituatie in het betreffende land en dan in het bijzonder of er sprake is van politieke gevangenen.
Ook wordt in twijfel gevallen contact gezocht met EL&I. Afhankelijk daarvan wordt besloten wel of niet tot levering over te gaan.
Tevens vragen we om een end-user certificaat waarbij de eindgebruiker (overheid) schriftelijk verklaart dat de LI systemen alleen ingezet worden voor het bestrijden van criminaliteit en terrorisme.
Deze clausule is ook opgenomen in het supportcontract voor het LI systeem,dat jaarlijks verlengd dient te worden.
De genoemde richtlijnen zoals die vermeld staan in «Global Network Initiative» en de «OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen» zijn bekend bij DigiVox en worden meegenomen in de afweging om al dan niet zaken te doen met een overheidsinstantie.»
NetScout
«Statement on LI export
In October 2011 NetScout Systems, Inc. acquired FoxReplay BV, a former subsidiary of Fox-IT BV. FoxReplay BV is active in CyberIntelligence, Information Assurance, Lawful Intercept and general security practices.
As a public company, NetScout Systems, Inc. complies with applicable restrictions under U.S., Dutch, and other foreign laws including those laws and regulations relating to importing and exporting technology, products, services, and regulated information. NetScout has a strong policy and program in place to ensure compliance with applicable export controls.
Besides complying with relevant export laws, NetScout endorses an extensive Code of Business Conduct to summarize the standards that apply to all employees with regards to the way business is done. The company has issued this Code to promote honest and ethical conduct throughout its organization, to deter wrongdoing, and to promote fair dealing with all those with whom it does business. All employees certify to their compliance with the Code.
As a result of its acquisition of FoxReplay BV and its increased presence in the EU, NetScout is reviewing its practices and procedures with regards to exports. The company plans to complete the review and make any necessary changes by the end of the year.
In the meantime, NetScout shall continue to maintain existing processes that are in place today to comply with laws and regulations.»
Wilt u uw antwoorden op vraag 2 uitsplitsen per bedrijf en ook de door NetScout Systems overgenomen aftapdivisie van Fox-IT meenemen in het overzicht?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u reden om nieuwe actie te ondernemen in de richting van de genoemde bedrijven, nu de regering de naleving van internationale gedragscodes voor de export van internettechnologie als een «noodzakelijke stap» ziet? (zie noot 1).
Ik zet mij er in Europees verband samen met de minister van Buitenlandse Zaken voor in om artikel 4 van de dual-useverordening uit te breiden. Hierdoor zou het mogelijk worden een ad-hoc vergunningplicht op te leggen voor individuele gevallen indien er aanwijzingen zijn dat de goederen geheel of gedeeltelijk zullen worden gebruikt voor mensenrechtenschendingen. De Europese Commissie en verschillende lidstaten hebben enthousiast gereageerd op deze suggestie van Nederland, die naar verwachting begin 2012 door de Commissie zal worden opgenomen in een voorstel tot aanpassing van de dual-use verordening.
Daarnaast zet Nederland zich er ook via fora voor in om bedrijven te stimuleren hun verantwoordelijkheid te nemen voor respect voor mensenrechten online. Dit was dan ook een van de centrale onderwerpen van de conferentie over internetvrijheid die de minister van Buitenlandse Zaken op 9 december jl. organiseerde. Naast vertegenwoordigers van landen, NGO’s, internationale organisaties en bloggers waren ook de bedrijven AT&T, British Telecom, Ericsson, Facebook, Google, Nokia Siemens, Vodafone, XS4ALL, Yahoo! en Ziggo aanwezig. Kern van de discussie was hoe bestaande gedragscodes – zoals de Global Network Initiative, Silicon Valley Standard en het Ruggie Framework – aanknopingspunten bieden voor bedrijven om ervoor te zorgen dat hun technologie niet kan worden gebruikt voor mensenrechtenschendingen. Een aantal van de aanwezige bedrijven benadrukte dat bedrijven gebruikers op de eerste plaats moeten zetten. Daarnaast drongen diverse deelnemers aan op bindende regelgeving, zoals hierboven geschetst ten aanzien van «dual use» technologieën binnen de EU.
Het bericht ‘Shell oil paid Nigerian military to put down protests, court documents show’ |
|
Mariko Peters (GL), Arjan El Fassed (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Heeft u kennis kunnen nemen van het bericht «Shell oil paid Nigerian military to put down protests, court documents show»?1
Ja.
Kunt u bevestigen of ontkrachten dat Shell het Nigeriaanse leger en de Nigeriaanse ME betaald heeft om op gewelddadige wijze vreedzame protesten de kop in te drukken? Zo ja, sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte? Zo nee, bent u bereid het gesprek met Shell aan te gaan om uit te vinden hoe dit precies in elkaar steekt?
Het bericht in The Guardian beschrijft gebeurtenissen in de jaren negentig. De joint venture van oliemaatschappijen, waarvan de Shell Petroleum Development Company (SPDC) operator is, besloot in 1993 de productie in Ogoniland te beëindigen wegens de verslechterde veiligheidssituatie in het gebied. Sindsdien beperken de zakelijke activiteiten van de joint venture zich tot het transport van olie via twee pijpleidingen door het gebied.
De correspondentie van Shell waarnaar The Guardian verwijst, is beschikbaar op de website www.shellguilty.com. De website is een initiatief van Friends of the Earth, Oil Change International en Platform/Remember Saro-Wiwa. Shell stelt dat deze informatie betrekking heeft op de zaak Saro-Wiwa, die in 2009 is geschikt.
Door u in uw brief2 aangeeft dat u de conclusies van het UNEP-rapport «Environmental Assessment of Ogoniland» ronduit zorgwekkend vindt, bent u bereid om in internationaal verband een onafhankelijk onderzoek naar mensenrechtenschendingen door Shell in Nigeria te bepleiten?
Het UNEP-rapport laat zien dat de omvang en aard van de olievervuiling in Ogoniland zorgwekkend zijn. De verantwoordelijke partijen – de Nigeriaanse autoriteiten, de joint venture van oliemaatschappijen met operator SPDC en de bevolking van Ogoniland – moeten samen optrekken om het gebied te saneren. Het UNEP-rapport schept de voorwaarden daartoe, mede omdat de schuldvraag niet centraal staat. De Nigeriaanse overheid heeft tot nu toe niet gereageerd op het rapport. Het is aan de Nigeriaanse overheid om te bepalen of er in aanvulling op het UNEP-rapport onafhankelijk onderzoek moet komen.
De Nederlandse ambassade in Abuja neemt momenteel met Britse en Amerikaanse partners het voortouw om de discussie met Nigeria over de «Voluntary Principles on Security and Human Rights» te intensiveren. Deze «Voluntary Principles» zijn in 2000 opgesteld door de VS, het VK, Noorwegen en Nederland, een aantal bedrijven en NGO’s en zijn gericht op de bevordering van veiligheid en mensenrechten bij de winning van delfstoffen en energie. Ook Shell heeft de «Voluntary Principles» onderschreven. Deze beschrijven gedetailleerd hoe de interactie tussen bedrijven en publieke veiligheidsdiensten eruit zou moeten zien.
Deelt u de mening dat Shell verantwoordelijk is voor de daden van haar dochtermaatschappij «Shell Petroleum Development Company» (SPDC), die in het verleden olie heeft gewonnen in het Nigeriaanse Ogoniland en die nu nog steeds olie transporteert door Ogoniland en elders in Nigeria ook nog steeds olie wint?
Het UNEP-rapport biedt een belangrijk houvast voor het aanpakken van de problemen in Ogoniland en doet voorstellen voor maatregelen die de verschillende partijen kunnen ondernemen. Alle partijen moeten zich daadwerkelijk inzetten om daaraan gevolg te geven. In dat verband hechten wij aan de betrokkenheid van SPDC. SPDC staat in contact met gerenommeerde internationale instanties als Veritas, het British Standards Institute en de International Union for Conservation of Nature (IUCN) over assistentie bij het beoordelen van uitgevoerde saneringen en rehabilitatie-operaties.
Deelt u de mening dat SPDC en Shell de vervuiling in de Nigerdelta op moet ruimen, hun excuses aan moeten bieden aan de lokale bevolking en dat ze de slachtoffers van vervuiling en mensenrechtenschendingen ruimhartig moeten compenseren voor de geleden schade? Zo nee, wie houdt u dan wel verantwoordelijk voor de vervuiling en mensenrechtenschendingen? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen?
Wij zijn van mening dat alle partijen met een verantwoordelijkheid voor de situatie in Ogoniland gehouden zijn naar hun verantwoordelijkheid te handelen.
Shell-dochter SPDC heeft zich, anders dan de Nigeriaanse regering en andere partners in de joint venture, al gedetailleerd uitgesproken over het UNEP-rapport. Meteen na de publicatie onderkende SPDC managing director de heer Sunmonu het belang van het UNEP-rapport. Hij wil ook samen met de Nigeriaanse regering, UNEP en andere actoren actie ondernemen. SPDC werkte eveneens mee aan de noodmaatregelen die het rapport opsomt.
Onlangs is op de SPDC-website een uitgebreidere reactie gepubliceerd3. SPDC verwelkomt daarin het UNEP-rapport als een belangrijke mijlpaal voor Ogoniland en de olie-industrie in Nigeria. SPDC hoopt dat het rapport als katalysator de samenwerking tussen alle betrokken partijen tot stand zal brengen. Een dergelijke samenwerking is een voorwaarde voor een succesvol begin van de oplossing van de vervuiling en de daaraan gerelateerde problemen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen niet alleen bij mooie woorden van Shell blijft, maar dat het bedrijf de daad ook bij het woord voegt?
Zie antwoord vraag 4.
Het gebrek aan open standaarden in het voortgezet onderwijs |
|
Arjan El Fassed (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Herinnert u zich de motie Vendrik1? Juicht het kabinet het gebruik van open standaarden, ook in het onderwijs, nog steeds toe2? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet het kabinet er aan om het gebruik van open standaarden in de (semi-) publieke sector te stimuleren?
Ja, de motie Vendrik is bekend en open standaarden zijn belangrijk voor het onderwijs. Naar aanleiding van de motie Vendrik is het actieplan Nederland Open in Verbinding (NOiV, 2008–2011) opgesteld. Het actieplan bevordert dat open standaarden beter worden benut. Zo zijn organisaties in het (semi)publieke domein, waaronder onderwijsinstellingen, ondersteund door middel van voorlichting, praktische instrumenten en een helpdesk. In de Digitale Agenda.nl (bijlage bij Kamerstuk 29 515, nr. 331) heeft het Kabinet aangekondigd dat ook na 2011 open standaarden de norm zijn bij aanschaf en gebruik van ICT-producten en diensten voor overheidsorganisaties.
Om het gebruik van open standaarden zo veel mogelijk in het onderwijs te borgen, zijn vanuit het actieplan NOiV samenwerkingsverbanden ondersteund van intermediaire organisaties en koepelorganisaties in het onderwijs. Het betreft organisaties als Kennisnet en SURF, die al langer een belangrijke rol hebben bij het ontwikkelen, beheren en de adoptie van open onderwijsstandaarden. Dit heeft er onder andere toe geleid dat twee onderwijsstandaarden (NL LOM en e-portfolio NL) zijn opgenomen op de pas toe of leg uit lijst van het College Standaardisatie.
Om het kennisniveau over open standaarden te vergroten heeft het programmabureau NOiV in samenwerking met kennispartners zoals universiteiten een onderwijsprogramma ontwikkeld over open standaarden, die ingezet kan worden voor studenten en werkenden. Door het programmabureau NOiV zijn presentaties en workshops gegeven bij onderwijsinstellingen en artikelen gepubliceerd over het belang van open standaarden in het onderwijs. Concrete hulp aan leveranciers is geboden bij de implementatie van open standaarden voor digitaal leermateriaal.
Daarnaast bestaat er in de onderwijssector het samenwerkingsverband EduStandaard van SURFfoundation, Kennisnet en direct belanghebbenden bij de (door)ontwikkeling en het beheer van standaarden, toepassingsprofielen en vocabulaires. Gezien het grote belang van digitale informatiediensten en hun sectoroverstijgende karakter is recent een expertiseplatform rond standaarden en de toepassing daarvan opgericht: Special Interest Group EduStandaard (SIG EduStandaard). Deze zal zich ontwikkelen als centrum voor kennis en expertise over de ontwikkeling en toepassing van standaarden. Het is de bedoeling dat SIG EduStandaard een centrale rol speelt bij het beheer en de doorontwikkeling van afspraken binnen de onderwijssector.
Bent u bekend met de petitie «Weg met het overgewicht in Nederlandse onderwijs ICT»,3 en met de inhoud van de daarin genoemde open brief aan de vaste Kamercommisie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?
Ja, ik ben bekend met de inhoud van deze petitie en brief. Ik zal bij vraag 7 kort ingaan op de aanbevelingen van deze petitie.
Klopt het dat de meeste scholen in het voortgezet onderwijs werken met het leerlingadministratiesysteem van Magister en veelal ook met de Elektronische Leeromgeving (ELO) van Magister?
Magister is de grootste aanbieder van leerlingadministratiesystemen in het voortgezet onderwijs. Geschat wordt dat ze meer dan 70 procent van de markt bezit. Sinds kort biedt Magister ook een gratis ELO-component aan hun klanten aan. De positie die ze innemen wordt steeds sterker, omdat de koppeling tussen het leerlingadministratiesysteem en de ELO veel gebruikers aanspreekt. Toch blijven veel scholen nog gebruik maken van andere ELO systemen zoals It's Learning/Teletop (onlangs gefuseerd), N@tschool en Moodle(open source variant). Dit heeft ook te maken met de investering die de instellingen gedaan hebben in deze systemen.
Klopt het dat in de overgang van Magister 4 naar Magister 5 scholen, ouders en leerlingen – vanwege de elektronische leeromgeving – feitelijk worden gedwongen om Microsoft Windows aan te schaffen?
Magister is van oorsprong een op Microsoft gestoelde applicatie, maar kan inmiddels ook webbased worden gebruikt. Met de introductie van de webbased versie van Magister is deze in principe via alle relevante internetbrowsers (Microsoft internet Explorer, Google Chrome, Mozilla Firefox etc.) te benaderen door zowel MacOS als Windows gebruikers. Vanuit dit gezichtspunt is het dus niet zo dat ouders en leerlingen gedwongen worden om Microsoft Windows aan te schaffen.
Deelt u de mening dat dergelijke gedwongen winkelnering onwenselijk is, omdat ouders en leerlingen onnodig op kosten worden gejaagd, omdat het innovatie in de weg staat en omdat dit verstorend werkt op een goede werking van de markt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat gedwongen winkelnering onwenselijk is. Onderwijsinstellingen zijn echter zelf verantwoordelijk voor hun inkoopbeleid. Het kan zijn dat onderwijsinstellingen langlopende onderhoudscontracten met leveranciers hebben getekend waarin hen wordt verplicht mee te gaan in de releaseplanning. Als in dit geval een leverancier heeft besloten met Microsoft te gaan werken, hebben de onderwijsinstellingen dus getekend om hierin mee te gaan. Onderwijsinstellingen moeten dus kritisch over dit soort zaken zijn tijdens de onderhandelingen met leveranciers. Daarover geven het programmabureau NOiV en stichting Kennisnet (http://ictpo.kennisnet.nl/techniek/oss) voorlichting.
Deelt u de mening dat er ook veiligheidsrisico’s aan dit soort implementaties kleven, niet alleen aan de serverkant, maar ook voor de gebruiker? Zo ja, welke? Zo neen, kunt u dat toelichten?
De inschatting en de beheersing van de veiligheidsrisico’s bij dergelijke implementaties is de verantwoordelijkheid van de school in samenspraak met de leveranciers. Ik heb niet de indruk dat de huidige wijze van implementeren van administratiesystemen en ELO’s leidt tot onaanvaardbare veiligheidsrisico’s voor gebruikers.
Wat vindt u van de vier aanbevelingen die zijn opgenomen in de petitie?
Hieronder zal ik kort per punt ingaan op de aanbevelingen opgenomen in de petitie.
In de huidige praktijk worden in de onderwijssector open standaarden volgens het pas toe of leg uit principe reeds verplicht gesteld voor gegevensuitwisseling tussen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (waaronder ook de Dienst Uitvoering Onderwijs en de Inspectie van het Onderwijs vallen) en de onderwijsinstellingen. Daarnaast wordt in de subsidievoorwaarden voor (ICT-)projecten in het onderwijsveld opgenomen dat open standaarden gevolgd moeten worden volgens het pas-toe-of-leg-uit principe.
Onderwijsinstellingen in Nederland hebben echter zelf een grote mate van autonomie en zijn in die zin zelf verantwoordelijk voor het toepassen van open standaarden. Ik stimuleer het gebruik daarvan, bij het antwoord op vraag 1 heb ik reeds aangegeven welke activiteiten op dat vlak zijn ondernomen. Ook voor onderwijsinstellingen draagt het toepassen van open standaarden bij aan verhoging van de interoperabiliteit en vermindering van de afhankelijkheid van softwareleveranciers. Net als het actieplan NOiV zelf gebeurt dit echter op basis van «high trust», er wordt niet actief op gecontroleerd of dit gebeurt. Dit past bij de sturingsrelatie die de overheid met de onderwijsinstellingen heeft. Een verplichting zou dus niet gepast zijn.
De discussie over het al dan niet verplicht stellen van platformonafhankelijke online diensten en omgevingen gaat mijns inziens ook over gebruik en toepassing van (open) standaarden. Platformafhankelijkheid ontstaat vaak door het niet (volledig) toepassen van open standaarden in een online dienst of omgeving. In de beantwoording van de vorige vragen heb ik al aangegeven waarom ik een verplichting tot het gebruik van open standaarden volgens het pas toe of leg uit principe op onderwijsinstellingen niet wenselijk acht.
In principe is het onderwijs in Nederland gericht op het aanleren van algemene competenties en vaardigheden, en niet op het aanleren van «exclusieve productspecifieke competenties en vaardigheden».
Onderwijsinstellingen zijn daar zelf verantwoordelijk voor, maar ook vrij in de invulling van deze competenties en vaardigheden in de diverse onderwijscurricula. Dit gebeurt in samenspraak met ketenpartners als Ecabo en Colo. In de wettelijk vastgestelde eindtermen van de diverse onderwijsopleidingen zijn alleen beknopte omschrijvingen van de kennis, inzichten en vaardigheden opgenomen waarover een leerling of student aan het eind van een opleiding minimaal zou moeten beschikken.
Daarnaast werkt met name het beroepsonderwijs voor een belangrijk deel vraaggestuurd, dat wil zeggen, gedreven door marktbehoeften. Tot voor kort was die vraag met name gericht op certificeringen van grote marktpartijen zoals Microsoft en Cisco. Maar recent is daar mede door vragen vanuit de markt verandering in gekomen, enkele voorbeelden hiervan zijn:
http://www.loketmboict.nl/leerbedrijven/ict-certificaten/
http://www.ecabo.nl/news/open-source-moet-plaats-krijgen-mbo-ict/
In de onderwijssector werken de inkooporganisaties (voor met name software en hardware) zoals APS-IT diensten (primair onderwijs), SLB diensten (voortgezet onderwijs) en SURF diensten (hoger onderwijs) nauw samen. Deze krachtenbundeling maakt lage prijsafspraken mogelijk waardoor het voor onderwijsinstellingen (maar ook docenten, ouders en leerlingen) goedkoper wordt deze software (of licenties hiervan) in te kopen. Hierdoor opereren onderwijsinstellingen uiteindelijk efficiënter wat uiteindelijk de hele samenleving ten goede komt. Het is dus niet in het belang van de samenleving dat deze reglementaire inkoopafspraken worden verboden.
Overigens worden door deze partijen niet alleen gesloten source software maar ook open source software aangeboden. Zo biedt APS-IT diensten licenties aan voor de desktop versie van RedHat Linux. Onderwijsinstellingen kunnen dus zowel voor gesloten als voor open source software kiezen.
Biedt het actieplan Nederland Open in Verbinding voldoende stimulans voor het gebruik van open standaarden in de (semi-) publieke sector? Zo neen, waarom niet? Zo ja, waarom zijn de resultaten teleurstellend?
Als onderdeel van de uitvoering van het actieplan NOiV is voor de rijksoverheid een rijksinstructie gemaakt en zijn voor mede-overheden bestuursakkoorden en andere (zelfbindende) afspraken gemaakt zoals het iNUP (overheidsbrede implementatie-agenda nationaal uitvoeringsprogramma dienstverlening en e-overheid). De stand van zaken is aan de Tweede Kamer gerapporteerd in de tweede voortgangsrapportage NOiV. Hieruit blijkt dat alle ministeries, uitvoeringsorganisaties en provincies het pas toe of leg uit principe hebben ingevoerd. Van de grote gemeenten (meer dan 50 000 inwoners) heeft de meerderheid dit gedaan, van de kleine gemeenten de helft. De open standaarden van het College Standaardisatie worden dus op steeds grotere schaal toegepast. In de derde voortgangsrapportage NOiV, die dit jaar naar de Tweede Kamer wordt gestuurd, wordt ingegaan op de resultaten van het actieplan NOiV bij de (mede)overheden.
In het onderwijs zijn verschillende initiatieven ontplooid voor het ontwikkelen en toepassen van open standaarden. In de beantwoording van bovenstaande vragen zijn daar verschillende voorbeelden van genoemd. De huidige resultaten laten zien dat langzaam maar zeker vooruitgang wordt geboekt.
Deelt u de mening dat ook stellingen die gefinancierd worden met publieke middelen gehouden zijn aan het «pas toe of leg uit»-principe zoals de overheid voor de eigen organisaties hanteert? Zo neen, waarom niet?
Mijn standpunt met betrekking tot het toepassen van het pas toe of leg uit principe voor de onderwijsinstellingen heb ik bij vraag 7.1 toegelicht.
Kunt u de Kamer informeren over de inzet van de Nederlandse regering tijdens de vierde Review Conferentie van de «Convention on Certain Conventional Weapons» CCW), die plaatsvindt van 14 tot 25 november 2011 in Genève?
Nederland zal tijdens de Toetsingsconferentie van de CCW aandringen op universalisering van de Conventie en rapporteren over de nationale implementatie. Het belangrijkste onderwerp is het conceptprotocol VI inzake een deelverbod op clustermunitie. Nederland wil een Protocol VI met zo groot mogelijke reikwijdte, waarin een totaalverbod van clustermunitie expliciet als einddoel wordt opgenomen.
Deelt u de mening dat het draft Protocol VI, dat wordt besproken tijdens de Conferentie in Genève, geen antwoord biedt op het humanitaire leed dat clustermunitie veroorzaakt en urgentie mist vanwege het feit dat clustermunitie met een «failure rate» van 1% en clustermunitie geproduceerd na 1980 worden toegestaan, en er bovendien een transitieperiode van 12 jaar wordt toegepast? Zo nee, waarom niet?
Nederland beschouwt clustermunitie als een wapen dat onaanvaardbaar humanitair leed veroorzaakt. Een Protocol inzake een deelverbod op clustermunitie kan de kans op humanitair leed verkleinen. Landen als Rusland, de VS, China, India en Pakistan bezitten wereldwijd het overgrote deel van de bestaande voorraden clustermunitie. Deze landen hebben aangegeven vooralsnog niet toe te zullen treden tot de Conventie inzake Clustermunitie (CCM) en voeren hier militair-strategische redenen voor aan. Juridische gebondenheid van deze landen aan een beperkende norm voor het gebruik van dit wapen is een stap vooruit ten opzichte van de huidige situatie.
Deelt u de mening dat Nederland als partij bij de Conventie van Cluster Munitie (CCM), geen steun kan verlenen aan een draft Protocol VI van de Convention on Certain Conventional Weapons (CCW) dat minder vergaand is dan de tekst van de CCM? Zo ja, kunt u toezeggen dergelijke tekst niet te zullen ondersteunen tijdens de aankomende Review Conferentie? Zo nee, waarom niet?
Protocol VI kan in de praktijk een positief effect hebben, ook al gaat de tekst van het Protocol minder ver dan de CCM.
Bent u bereid om de norm van de CCM te promoten en het gebruik van clustermunitie te ontmoedigen, zoals wordt verplicht onder artikel 21 van het CCM, en samen met andere CCM landen aldus tijdens de Review Conferentie van de CCW te pleiten voor nationale maatregelen om clustermunitie uit te bannen? Deelt u de mening dat dit meer in lijn ligt met de universalisatie verplichtingen onder de CCM dan de totstandkoming van een nieuwe en lagere internationale norm binnen het internationaal humanitair recht?
Nederland benadrukt de wenselijkheid van universalisering van de CCM in multilaterale fora en in bilaterale contacten met staten die nog geen partij zijn. Nederland zal zich inzetten voor een toevoeging in Protocol VI die de norm van een totaalverbod op clustermunitie onderschrijft.
Als tijdens de Review Conferentie blijkt dat er geen consensus binnen de CCW is over een draft Protocol VI, bent u dan bereid zich tijdens de Review Conferentie van de CCW in te zetten voor de totstandkoming van een politieke verklaring waarin de CCW lidstaten hun zorg uitspreken over clustermunitie die onaanvaardbaar leed te weeg brengt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze verklaring na afloop van de Review Conferentie met een appreciatie naar de Kamer sturen?
Nederland streeft ernaar de onderhandelingen over Protocol VI succesvol af te ronden. Indien dit niet lukt, zal Nederland een breed gedragen politieke verklaring overwegen.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Een klap voor de Britse luchtvaart, massa-ontslag bij BAE Systems te wijten aan problemen Eurofighter en JSF»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de toekomst van de Britse luchtvaartindustrie gekoppeld is aan het aantal te produceren JSF toestellen?
Ik kan geen uitspraken doen over de toekomstverwachtingen van de Britse Luchtvaartindustrie.
Bent u bekend met de relatie tussen het aantal door de Britse overheid te bestellen JSF toestellen en de hoeveelheid werk die BAE in het JSF project zou mogen uitvoeren?
Ik beschik niet over informatie over de in vraag 3 genoemde relatie en ik kan geen vergelijking maken van de situatie in het Verenigd Koninkrijk met die in Nederland. Over de potentiële productieomzet van de Nederlandse industrie zijn in 2006 afspraken gemaakt met Lockheed Martin en de motorenleveranciers. In het antwoord op de vragen 10, 11, 12 en 13 wordt daar verder op ingegaan.
Deelt u de mening dat Nederland in een vergelijkbare positie verkeert en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe oordeelt u over het feit dat de productie van de JSF toestellen nog altijd niet op gang is gekomen als gevolg van de enorme vertragingen en kostenoverschrijdingen? Wat voor gevolgen heeft dit voor de Nederlandse spelers in dit dossier?
De productie van F-35-toestellen is al enkele jaren geleden begonnen in de vorm van de Low Rate Initial Production (LRIP). De productieserie LRIP 1 (twee toestellen) is gereed, de productieserie LRIP 2 (twaalf toestellen) is grotendeels voltooid en de toestellen van de productieseries LRIP 3 en 4 (respectievelijk zeventien en 32 toestellen, waaronder de twee Nederlandse) bevinden zich op dit moment in verschillende stadia van het productieproces. Wel heeft de F-35 productie in de afgelopen tijd te maken gehad met vertragingen en is inmiddels het aantal te produceren toestellen in de eerstkomende jaren verlaagd. Hierover is de Kamer geïnformeerd met onder andere de jaarrapportage van het project Vervanging F-16 over 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 258 van 17 maart jl.). Voor de Nederlandse industrie heeft een vertraging tot gevolg dat productieomzet later zal worden behaald. Zie ook het antwoord op de vragen 6, 7 en 8.
Wanneer bent u door het Pentagon geïnformeerd over het tot nader order uitstellen door de VS van de productie van 224 JSF’s? Wanneer ben u geïnformeerd over de achterliggende reden van het door de VS tot nader order uitstellen van de productie van 224 JSF’s? Wanneer is het JPO geïnformeerd over het tot nader order uitstellen door de VS van de productie van 224 JSF’s?
Net als andere internationale partners heeft de Amerikaanse overheid de bestelreeksen voor F-35 toestellen in het verleden aangepast.
De Amerikaanse minister van Defensie Gates heeft op 1 februari 2010 aangekondigd dat de productie van 121 toestellen naar latere jaren wordt verschoven. Dit werd op 6 januari 2011 gevolgd door een soortgelijke aankondiging voor nog eens 124 toestellen. De Kamer is hierover geïnformeerd met de brieven van 16 februari 2010 en 7 januari 2011 (Kamerstukken 26 488, nrs. 217 en 252). De herkomst van het in mediaberichten genoemde aantal van 224 vertraagde toestellen is mij niet bekend.
De verplaatsing van productieaantallen naar latere jaren heeft voor de industrie, en dus ook voor de Nederlandse industrie, tot gevolg dat productieomzet later wordt behaald. Er is geen rechtstreeks verband tussen bestelreeksen van partnerlanden en de business case. De afdracht van de Nederlandse industrie aan de Staat betreft de omzet niet alleen voor toestellen van partnerlanden maar ook voor die van derde landen. Verder is begin 2010 met de industrie overeengekomen dat de business case niet meer zal worden herijkt. Wel is er sprake van boekhoudkundige meetmomenten in 2020 en in 2030. De brief van 17 januari jl. (Kamerstuk 26 488, nr. 253, antwoord op vraag 47) gaat hier nader op in.
Het Amerikaanse ministerie van Defensie zal naar verwachting moeten bezuinigen op de begroting voor 2013. Op dit moment is het nog onbekend of, en zo ja, in hoeverre het Amerikaanse F-35 project door deze bezuinigingen zal worden getroffen. Het is daarom ook niet mogelijk uitspraken te doen over eventuele effecten voor de Nederlandse werkgelegenheid in de vliegtuigindustrie.
Welke gevolgen heeft het door de VS tot nader order uitstellen van de productie van 224 JSF’s voor de huidige en de te verwachten werkgelegenheid in de Nederlandse vliegtuigindustrie? Welke gevolgen heeft het door de VS tot nader order uitstellen van de productie van 224 JSF’s voor de Nederlandse businesscase? Welke gevolgen heeft het door de VS tot nader order uitstellen van de productie van 224 JSF’s in het bijzonder voor Fokker?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer bent u geïnformeerd over de nieuwe reducties die mogelijk in de lucht hangen? Kunt u uiteenzetten welke gevolgen dit kan hebben voor de (te verwachten) werkgelegenheid in deNederlandse vliegtuigindustrie? Kunt u aangeven welke gevolgen dit kan hebben voor de Nederlandse businesscase?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wanneer het officiële SAR-2010 rapport zal verschijnen waarin de aangepaste planning is verwerkt?
In de brief van 1 juli jl. (Kamerstuk 26 488, nr. 275) heb ik gemeld dat een aangepast Selected Acquistion Report (SAR) 2010 over de F-35 zeker niet voor de herfst van dit jaar aan de orde zou zijn. Inmiddels is duidelijk dat het Pentagon vanwege de mogelijke bezuinigingen op de Amerikaanse defensiebegroting geen aangepast SAR 2010-rapport meer zal aanbieden aan het Congres. Naar verwachting zal een nieuw SAR-rapport (SAR 2011) pas in het voorjaar van 2012 het licht zien.
Welke gevolgen heeft het mogelijk schrappen van de B-versie van de JSF voor de werkgelegenheid in de Nederlandse vliegtuigindustrie? Welke gevolgen heeft het mogelijke schrappen van de B-versie van de JSF voor de Nederlandse businesscase?
Zoals uiteengezet in de brieven van 24 maart 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 223) en van 17 januari jl. is in 2020 geen herijking van de business case aan de orde zoals dit begrip wordt gehanteerd in de Medefinancieringsovereenkomst. In 2020, en ook in 2 030, zal sprake zijn van een boekhoudkundig meetmoment waarbij de stand wordt opgemaakt van de gerealiseerde afdrachten door de industrie en van de verkregen royalty’s over de verkoop van de F-35 aan derde landen.
Zoals gemeld in de jaarrapportage Vervanging F-16 over 2010 (Kamerstuk 26 448, nr. 258) zijn in 2006 afspraken gemaakt met Lockheed Martin over de potentiële productieomzet. Met de motorenproducenten zijn vergelijkbare afspraken gemaakt. In de afspraken is vastgelegd hoe de Nederlandse industrie op basis van best value kan worden ingeschakeld bij de productie voor het programma. De bijbehorende Industrial Participation Plans (IP-plannen) worden halfjaarlijks door Lockheed Martin in overleg met het ministerie van EL&I geactualiseerd. Daarbij worden onder andere veranderingen in de IP-plannen verwerkt die het gevolg zijn van een andere verdeling tussen de verschillende varianten van de F-35. Met een andere verdeling tussen de F-35 varianten zal het aantal en de soort componenten waarvoor de Nederlandse industrie een offerte kan uitbrengen mogelijk in zeer beperkte mate wijzigen. Het besluit van de Britse regering wordt in de eerstvolgende cyclus verwerkt waarna eventuele effecten in kaart kunnen worden gebracht. De Britse aanschaf van de F-35 C variant in plaats van de F-35 B heeft geen significante gevolgen voor de ramingen van de Nederlandse productieomzet omdat een en ander binnen de gehanteerde marges zal blijven. Zie ook het antwoord op de vragen 6, 7 en 8.
De ramingen van de werkgelegenheid die samenhangt met het JSF-programma zoals uiteengezet in de brief van 2 april 2009 (Kamerstuk 26 488, nr. 163) berusten op de gehele periode van de productie- en instandhoudingfase tot en met 2052. De verwachting ten aanzien van de totale werkgelegenheid in die periode berust op een schatting van 4 500 te produceren toestellen voor partnerlanden en derde landen samen. Deze schatting is tot op heden niet gewijzigd. Ramingen voor afzonderlijke jaren zijn daarbij niet zinvol omdat er altijd sprake kan en zal zijn van verschuivingen tussen de jaren binnen die periode. In de komende jaarrapportages zal aandacht worden besteed aan de verwachtingen voor de betrokkenheid van de Nederlandse industrie als die in belangrijke mate wijzigen.
Welke gevolgen heeft het besluit van de Britse regering om de bestelling van 138 F-35 B’s om te zetten in goedkopere F-35 C’s voor de huidige en de te verwachten werkgelegenheid in de Nederlandse luchtvaartindustrie? Welke financiële gevolgen heeft dit voor de Nederlandse businesscase?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u uiteenzetten hoeveel banen er in het jaar 2011, 2012, 2013, 2014, 2015, 2016, 2017, 2018, 2019 en 2020 – waarin herijking van de Nederlandse businesscase zal plaatsvinden – voor de Nederlandse industrie op basis van het «JSF-werk» bijkomen, nu bekend is dat er bij BAE-systems nauwelijks of geen «JSF-werk» zal binnenkomen?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer ontvangt de Kamer een update over de gevolgen van de aanhoudende problemen bij de ontwikkeling en productie voor de JSF voor de Nederlandse vliegtuigindustrie? Wanneer ontvangt de Kamer een update over de gevolgen van de aanhoudende problemen bij de ontwikkeling en productie voor de JSF voor de Nederlandse businesscase?
Zie antwoord vraag 10.
Wat zijn de gevolgen van de aanhoudende problemen bij de ontwikkeling en productie van de JSF voor de Nederlandse testtoestellen?
De productie van de twee Nederlandse toestellen verloopt nog steeds volgens het schema dat is vermeld in de jaarrapportage over 2010. De aflevering van het eerste toestel is voorzien voor augustus 2012 en het tweede toestel voor maart 2013.
Welke gevolgen heeft de vertraging bij de productie van de JSF voor het langer doorvliegen met de F-16»s?
Zoals vermeld in de beleidsbrief Defensie na de kredietcrisis (Kamerstuk 32 733, nr. 1) zal het kabinet geen verplichtingen aangaan voor andere toestellen dan de testtoestellen. Dit heeft tot gevolg dat de beoogde opvolger niet eerder dan 2019 bij de luchtstrijdkrachten zal instromen. De maatregelen die Defensie neemt met betrekking tot het langer doorvliegen met de F-16 zijn dan ook ingegeven door dit besluit, en houden geen verband met de vertragingen bij de productie van de F-35.
Kunt u deze vragen ruim voor het wetgevingsoverleg Materieel Defensie van 7 november 2011 beantwoorden?
Ja.
Het gebruik van sociale media door gemeenten |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het onderzoek van David Kok naar het gebruik van sociale media door gemeenten in Nederland?1
Ja, dat is mij bekend.
Klopt het dat slechts de helft van de gemeenten gebruik maakt van sociale media?
Dit blijkt uit het onderzoek van dhr. Kok, ik heb hier zelf nooit onderzoek naar laten doen.
Deelt u de mening dat gemeenten kansen laten liggen en de vele mogelijkheden van sociale netwerken teveel onbenut laten? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, bent u bekend met de kansen en mogelijkheden van het gebruik van sociale media door overheden?
Nee, ik deel deze mening niet. Uit dit zelfde onderzoek blijkt dat 47% van de gemeenten gebruik maakt van sociale media, en 86% van de gemeenten de intentie heeft om beleid te ontwikkelen m.b.t. het gebruik van sociale media. Dit betekent dat de vele mogelijkheden en kansen die het gebruik van sociale netwerken kunnen bieden door gemeenten wel degelijk worden onderzocht en steeds meer worden benut. Overigens vergt een zinvolle inzet van sociale media een goed doordachte strategie. In de publicatie «Nieuwe media, kans voor dienstverlening en interactie»2 die het ministerie van BZK in samenwerking met o.a.. KING, ICTU en een aantal gemeenten op het congres Klantgerichte overheid op 5 oktober zal presenteren, wordt gemeenten hiertoe een handreiking geboden.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het onderzoek «Alleen aanwezig zijn op social media is niet genoeg»2 dat 86 procent van de gemeenten meer gebruik wil maken van sociale netwerken maar niet weet hoe ze dat moeten aanpakken? Kunt u dit toelichten?
Het zinvol gebruiken van sociale media is relatief nieuw voor gemeenten. Zij zullen hier meer ervaring mee op moeten doen, maar kunnen ook leren van de ervaringen van collega-gemeenten. Ik verwacht dan ook dat gemeenten hun gebruik van sociale media verder zullen ontwikkelen in de komende periode.
Deelt u de mening dat gemeenten het gebruik van sociale netwerken niet aandurven, omdat overheidsinstanties niet zijn gewend interactief met burgers bezig te zijn? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, welke verklaring heeft u voor het feit dat slechts de helft van de gemeenten gebruik maakt van sociale media?
Nee, deze mening deel ik niet. Interactief contact met burgers is niet nieuw, gemeenten hebben al sinds jaar en dag interactief contact met hun inwoners. Sociale media zijn hiervoor niet het enige instrument.
Internetcertificaten |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht1 in onder meer Webwereld dat Iran erin is geslaagd om het internetverkeer van haar burgers naar Google.com af te tappen door middel van een vervalst beveiligingscertificaat bij de Nederlandse certificeringsautoriteit Diginotar?
Ja.
Bent u ermee bekend dat het zogeheten «root-certificaat» van de uitgever van het door Iran vervalste certificaat, het bedrijf Diginotar, ongeldig is verklaard door Microsoft en Mozilla, en mogelijk door andere softwareleveranciers?
Het is ons bekend dat de certificaten van het bedrijf DigiNotar door de webbrowsers niet meer als betrouwbaar worden aangemerkt. Leveranciers van besturingssystemen en applicatiesoftware kunnen een update doorvoeren van hun systemen met als gevolg dat sommige websites en onderliggende systemen moeilijker – of in het geheel niet – bereikbaar zijn. Een aantal heeft dit ook gedaan.
Kunt u toelichten op welke wijze door de overheid toezicht werd uitgeoefend op het functioneren van Diginotar? Doet u onderzoek naar de oorzaken van deze zaak?
In het stelsel van PKI-Overheid is voorzien dat certificaatleveranciers (CA) jaarlijks worden geaudit naar de opzet en werking van de eisen zoals vastgelegd in het Programma van Eisen PKI-Overheid. Deze audits worden uitgevoerd door gecertificeerde auditors. Zij rapporteren aan de Policy Authority (PA) van PKI-Overheid.
Daarnaast vindt er toezicht plaats door de OPTA2 op basis van de Telecomwet, indien er sprake is van uitgifte van gekwalificeerde3 certificaten ten behoeve van de elektronische handtekening. De DigiNotar certificaten waarbij het aangetoonde misbruik heeft plaats gevonden, zijn certificaten waar de OPTA geen bevoegdheid heeft om op toe te zien.
Het Kabinet neemt de structurele betekenis van de gebeurtenissen in ogenschouw. In het licht hiervan voert het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoek uit naar het gehele stelsel en proces rondom PKI-Overheid, inclusief het toezicht daarop. Het ministerie van ELI laat aanvullend daarop onderzoeken in hoeverre de problemen rondom DigiNotar ook consequenties hebben voor de wijze van toezicht op uitgifte van gekwalificeerde certificaten. De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd zodra meer duidelijk is. Zoals in het regeerakkoord is gesteld zal de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie bovendien een wetsvoorstel indienen dat een meldplicht introduceert voor gebeurtenissen zoals deze bij DigiNotar zijn voorgekomen.
Kunt u de consequenties van deze zaak toelichten voor de dienstverlening en het interne functioneren van de Nederlandse overheid en andere klanten van Diginotar? Hebben burgers overlast ondervonden van deze zaak en zo ja, in hoeveel gevallen en op welke wijze?
De gevolgen van de reactie door internetdienstverleners op het bekend worden van de door DigiNotar afgegeven gecompromitteerde certificaten voor het vertrouwen in het digitale communicatieverkeer zijn groot, ook al is de materiële betekenis van die afgifte mogelijk veel beperkter. Alleen partijen die gebruik maken van certificaten of diensten van DigiNotar lopen het risico dat systemen of communicatie uitvallen. Tot nu toe is geconstateerd dat sommige websites (tijdelijk) uit de lucht zijn.
DigiNotar is niet het enige bedrijf dat certificaten en diensten voor internetverkeer genereert. De certificaten van andere bedrijven worden niet geraakt door de gebeurtenissen bij DigiNotar.
Het Kabinet heeft het operationele beheer van de systemen voor certificering bij DigiNotar gecontroleerd overgenomen, zodat de certificaten gefaseerd kunnen worden ingetrokken en het gebruik van de door hacker aangemaakt en gebruikte certificaten kan worden gemonitord en kan worden bestreden waar dit wordt waargenomen.
Acht u het uitgesloten dat Iran of enige andere partij erin kan zijn geslaagd om zich via Diginotar toegang te verschaffen tot vertrouwelijke communicatie van de Nederlandse overheid? Welke stappen heeft u gezet om zich daarvan te vergewissen?
Het Kabinet onderzoekt wie betrokken zijn bij het hacken van DigiNotar. Voor een beschrijving van genomen besluiten en ingezette acties verwijs ik naar de Kamerbrief «Digitale inbraak DigiNotar» van 5 september 2011.
Bent u van plan om Iran op deze zaak aan te spreken?
Het Kabinet onderzoekt momenteel wie betrokken zijn bij het hacken van DigiNotar. Op grond van de uitkomsten van dit onderzoek beraadt het Kabinet zich op passende vervolgstappen.
Acht u het in het licht van deze zaak verstandig om nieuwe certificaten van de Nederlandse overheid toe te vertrouwen aan particuliere bedrijven? Zo nee, overweegt u om certificaten direct door de Nederlandse overheid te laten uitgeven? Zo ja, welke aanvullende eisen overweegt u te stellen aan deze bedrijven? Kunt u dat toelichten?
Het feit dat de hacker certificaten namens DigiNotar oneigenlijk heeft aangemaakt, heeft geen gevolgen voor andere certificaatleveranciers. Wanneer de certificaten op een juiste, zorgvuldige wijze zijn gegenereerd, ongeacht door welk bevoegd bedrijf, is er op dit moment geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en veiligheid van deze certificaten en al het internetverkeer dat met behulp van deze certificaten heeft plaatsgevonden.
Tegelijkertijd is het Kabinet van oordeel dat de structurele betekenis van de gebeurtenissen in ogenschouw moeten worden genomen. Als onderdeel daarvan voert het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een onderzoek uit naar het gehele stelsel en proces rondom PKI-Overheid, inclusief het toezicht daarop. Daarnaast zal de DigiNotar problematiek ook geëvalueerd worden met het oog op de gewenste betrouwbaarheid van digitale dienstverlening van en aan bedrijven. De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd zodra hierover meer duidelijkheid is.
Het bericht 'KHRC wants inquiry reports implemented' |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Bent u bekend met het bericht «KHRC wants inquiry reports implemented»?1 2
Ja.
Klopt het dat via allerlei constructies, zoals o.a. is gemeld in het Kroll rapport inzake het Anglo-leasing schandaal, miljoenen euro's zijn verdwenen uit Kenia?3
Het Kroll rapport concludeert dat er grote sommen geld uit Kenia zijn verdwenen. Het onderzoek dat door de Rijksrecherche is verricht, heeft dit niet kunnen vaststellen (zie hierover verder het antwoord op vraag 3).
Zoals bekend heeft Nederland in 2006 besloten vanwege corruptie in Kenia geen ontwikkelingssteun via de overheid meer te geven. Voorts zet Nederland in op de verbetering van goed bestuur. Zo is bijgedragen aan de totstandkoming van een nieuwe grondwet die in 2010 is aangenomen. Deze introduceert een veelheid aan maatregelen die corruptie en nepotisme moeten tegengaan. Nederland steunt maatschappelijke organisaties in Kenia om goede naleving van de grondwet te bevorderen. Ook op overige onderdelen van het Nederlands ontwikkelingsprogramma in Kenia wordt gewerkt aan corruptiebestrijding, bijvoorbeeld op het gebied van water en milieu.
Is het waar dat een deel van dat geld terecht is gekomen bij bedrijven in Nederland of andere EU-lidstaten, waaronder België, het Verenigd Koninkrijk en Italië?
Naar aanleiding van een verzoek van de Keniaanse anti-corruptiecommissie heeft de Rijksrecherche een voorbereidend onderzoek gestart. Dit heeft in 2007 geleid tot een rechtshulpverzoek aan Kenia waarin werd verzocht om nadere informatie. Ondanks meerdere rappels om te worden geïnformeerd over de stand van zaken, is van de Keniaanse autoriteiten tot op heden niets over de voortgang vernomen. Een verzoek van de toenmalige Minister van Justitie, gedaan tijdens een bezoek aan Kenia, om aandacht voor het rechtshulpverzoek heeft evenmin tot een reactie geleid. Het onderzoek heeft hierdoor tot op heden niet tot conclusies geleid over de in uw vraag bedoelde gelden.
Klopt het dat vier jaar na het uitlekken van het Kroll rapport in EU-landen die genoemd worden in het rapport, nog steeds geen onderzoek wordt gedaan naar deze verdwenen miljoenen euro's?
Voor zover ons bekend zijn in het VK, Finland, Zwitserland en de VS en Kenia zelf onderzoeken gaande. Vanwege het operationele karakter van de nog lopende onderzoeken wordt hierover geen inhoudelijke informatie verstrekt.
Zijn er landen die in het Kroll rapport worden genoemd waar wel onderzoek wordt gedaan naar deze verdwenen miljoenen euro's? Zo ja, in welke landen is dat het geval? Zo neen, waarom niet?
Samen met Europese landen zal Nederland nauwlettend de voortgang blijven volgen van de onderzoeken die in andere landen worden gedaan.
Kunt u bij de eerstvolgende ontmoeting met uw Europese collega's aandacht hiervoor vragen en bepleiten dat onderzoek moet plaatsvinden en deze middelen terug moeten worden betaald? Zo neen, waarom niet?
De export van clustermunitie en het gebruik in Libië |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Kent u het bericht «Qaddafi Troops Fire Cluster Bombs Into Civilian Areas»?1
Ja.
Heeft Spanje in 2006 en 2007 exportvergunningen verleend voor de export van MAT-120 munitie aan Libië? Heeft de laatste export plaatsgevonden in maart 2008? Heeft Spanje in dezelfde periode exportvergunningen verleend voor dit type munitie aan andere landen? Zo ja, aan welke landen?
Spanje heeft het Clustermunitieverdrag geratificeerd op 17 juni 2009 en heeft zijn nationale voorraden clustermunitie al vernietigd. Voorafgaand hieraan heeft Spanje op 11 juli 2008 een nationaal moratorium aangenomen op productie, export en gebruik van clustermunitie.
Zijn er andere landen die in 2006 en 2008 en voorafgaand aan de ondertekening van de Conventie inzake Clustermunitie dit type munitie hebben geëxporteerd aan Libië?
Ik heb hierover geen informatie.
Klopt het dat de Spaanse producent Instalanza ontkent dat het dit type munitie heeft verkocht aan Libië?2
Navraag bij de Spaanse regering levert geen informatie op waaruit dit blijkt.
Zijn er NAVO-bondgenoten of andere betrokken landen, die de Conventie inzake Clustermunitie niet hebben getekend of geratificeerd, die dit type munitie in bezit hebben?
Er is een aantal NAVO-lidstaten dat de Conventie inzake Clustermunitie niet heeft getekend (Canada, Griekenland, Letland, Polen, Roemenië, Turkije en de VS). Deze landen hebben niet – zoals Nederland en de overige partijen bij de Conventie – de verplichting op zich genomen om af te zien van het gebruik en de ontwikkeling van clustermunitie.
Is het uitgesloten dat NAVO-bondgenoten of andere betrokken landen dit type munitie hebben gebruikt in Libië? Zo nee, waarom niet?
De NAVO voert in Operatie Unfied Protector luchtaanvallen uit op geselecteerde militaire doelen. Hierbij wordt alleen munitie gebruikt waarbij precisie zo veel mogelijk is gegarandeerd. De NAVO maakt, voor zover de Nederlandse regering bekend, in deze operatie geen gebruik van clustermunitie.
Heeft u garanties dat dit type munitie niet wordt gebruikt door NAVO-bondgenoten of andere betrokken landen bij Unified Protector?
Zie antwoord vraag 6.
De huisbankier RBS en clustermunitie |
|
Arjan El Fassed (GL), Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het rapport «Worldwide Investments in Clustermunitions; a shared responsibility»?1
Ja.
Kunt het bericht bevestigen dat de huisbankier van de Nederlandse staat, de Royal Bank of Scotland, behoort tot de top vijf van de grootste investeerders in producenten van clustermunitie ter wereld? Zo nee, waarom niet?
Wij zijn bekend met het persbericht dat IKV Pax Christi hier op basis van het in vraag 1 genoemde rapport over heeft doen uitgaan. Daarin stelt zij dat RBS behoort tot de top vijf van grootste investeerders in producenten van clustermunitie ter wereld. Wij kunnen de stelling in het persbericht niet bevestigen, omdat wij niet in de gelegenheid zijn de juistheid van het bericht en het rapport vast te stellen.
Herinnert u zich de uitspraak in september 2010 van minister Donner naar aanleiding van de motie El Fassed c.s.2 dat «in overleg met de Royal Bank of Scotland nadere garanties verkregen zijn met betrekking tot de leningen die de bank verschaft en de dienstverlening. De bank heeft daarvan aangegeven dat dit niet zal zijn ten aanzien van bedrijven in clustermunitie»? Welke garanties heeft de Royal Bank of Scotland in overleg met het kabinet gegeven met betrekking tot de leningen en dienstverlening, zoals verstrekken van leningen, helpen bij aandelen- en obligatie-emissies en beleggingen in aandelen en obligaties, die de bank verschaft aan bedrijven die clustermunitie produceren?
Wij herinneren ons de betreffende uitspraak van minister Donner van 22 september 2010. RBS heeft in april 2010 minister De Jager op zijn verzoek reeds het navolgende laten weten:
«RBS Groep handelt in lijn met de strikte regelgeving en het vergunningenstelsel van het Verenigd Koninkrijk, en in lijn met relevante internationale standaarden over hoe zij zich inlaat met ondernemingen die betrokken zijn bij de ontwikkeling, fabricage en ondersteuning van en handel in defensiematerieel. Bij het beschouwen van complexe en zich ontwikkelende defensiegerelateerde zaken, zoals landmijnen en clustermunitie, houden wij ons aan de gedragsleidraad van het Verenigd Koninkrijk alsmede de aangewezen internationale wettelijke standaarden.
Met betrekking tot landmijnen verbiedt de Ottawa Convention de productie en export van alle typen van anti-persoons landmijnen, inclusief de niet waarneembare, naar alle landen. Met betrekking tot clustermunitie verplicht de Convention on Cluster Munitions alle ondertekende staten om de productie, het gebruik en de opslag van clustermunitie te verbieden. RBS zal niet bewust enig verzoek tot het verlenen van financiering of financiële diensten toekennen dat direct indruist tegen deze standaarden en zal er nauwgezet naar streven dat de relaties met klanten niet strijdig zijn met deze principes.»
Hoe beoordeelt u de garanties die de huisbankier heeft gegeven in het licht van de bevindingen van het rapport «Worldwide Investments in Clustermunitions»? Welke gevolgen verbindt u aan deze bevindingen?
Naar aanleiding van het rapport waaraan u in uw vraag refereert, hebben wij RBS geconfronteerd met de bevindingen. RBS heeft in haar reactie aangegeven dat zij de aantijgingen serieus heeft genomen en daarom intern uitgezocht heeft wat er feitelijk aan de hand is. RBS geeft daarbij aan dat zij op basis van het interne onderzoek van mening is dat de berichten van IKV Pax Christi, dat RBS behoort tot de top vijf van de grootste investeerders in producten van clustermunitie ter wereld, onjuist zijn.
RBS stelt dat zij geen ondernemingen ondersteunt noch wil ondersteunen die betrokken zijn bij de directe fabricage van clustermunitie. RBS heeft als beleid dat aan potentiële klanten en aan bestaande klanten bij hernieuwd gebruik van een faciliteit specifiek gevraagd wordt of zij het groepsbeleid van RBS inzake defensiematerieel (zie antwoord vraag 3) willen navolgen. Als die instemming niet gegeven wordt, wordt er geen zaken gedaan. Ten aanzien van de specifieke ondernemingen als bij RBS vermeld in het in vraag 1 genoemde rapport, geeft RBS aan te bevestigen dat deze volledig de Oslo Conventie onderschrijven.
RBS heeft inmiddels contact opgenomen met IKV Pax Christi teneinde de berichten van IKV Pax Christi, waarvan RBS meent dat deze onjuist zijn, te bespreken.
Zijn er bedrijven of instellingen met staatssteun die nog steeds diensten verlenen aan producenten van clustermunitie? Zo ja, welke bedrijven of instellingen zijn dat en bent u bereid hen daarop aan te spreken of zelfs de relatie te verbreken?
Voor zover wij weten houdt geen van de staatsgesteunde financiële instellingen zich direct bezig met dergelijke diensten. Deze instellingen hebben een mvo-beleid dat daaraan in de weg staat. De Staat heeft als kapitaalverschaffer echter geen zicht op de operationele activiteiten van deze instellingen.
Zijn er bedrijven of instellingen waar de staat een financiële relatie mee heeft die nog steeds diensten verlenen of investeren in producenten van clustermunitie? Zo ja, welke bedrijven of instellingen zijn dat en bent u bereid hen daarop aan te spreken of zelfs de relatie te verbreken? Kunt u, in navolging van een toezegging van het vorige kabinet, een overzicht geven?
Indien wij deze vraag interpreteren als hebbende betrekking op bedrijven en instellingen waarmee de staat een overeenkomst heeft op het gebied van financiële dienstverlening, dan betreft het ING Bank, ABN Amro en RBS. Wij zijn bereid om bedrijven en instellingen aan te spreken indien zij diensten verlenen of investeren in producenten van clustermunitie. Echter, de Staat dient zich tevens te houden aan zijn contractuele verplichtingen.
Op welke wijze is bij de keuze voor de huisbankier van de Nederlandse staat maatschappelijk verantwoord ondernemen meegenomen in de selectiecriteria?
In de Europese aanbestedingsprocedure van het binnenlands betalingsverkeer van de ministeries in 2008, toegekend aan RBS, is maatschappelijk verantwoord ondernemen niet meegenomen in de selectiecriteria. In de daarna volgende Europese aanbestedingsprocedures, te weten het gebruik van credit cards door het Rijk (2009) en het betalingsverkeer van de Belastingdienst (2010) is het hebben van een beleid op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en het in het openbaar daarover verantwoording afleggen een selectie-eis geweest.
Op welke manier gaat u uitvoering geven aan de motie Haubrich-Gooskens c.s. over het verbod op investeringen in clustermunititie die door de Eerste Kamer is aangenomen?3
Het kabinet beraadt zich momenteel over een reactie op de motie Haubrich-Gooskens, waarmee wordt opgeroepen tot een verbod zoals dat verwoord is in vraag 9. De Eerste Kamer zal in dit kader schriftelijk geïnformeerd worden.
Bent u bereid in navolging van landen als België, Ierland en Luxemburg investeringen in en financiële dienstverlening aan bedrijven die betrokken zijn bij de productie in clustermunitie te reguleren? Zo ja, op welke wijze? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het Selected Acquisition Report (SAR) |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Is het waar dat het Selected Acquisition Report (SAR) 2010 beschikbaar is op internet?1
Ja, het Selected Acquisition Report (SAR) over het F-35 programma is te vinden op enkele websites. Het Pentagon zelf heeft het rapport niet openbaar gemaakt.
Hoe rijmt u dit met uw opmerking in uw brief van 12 mei2 dat dit rapport «door het Pentagon niet openbaar gemaakt en ook nog niet aan partnerlanden is aangeboden»?
Het Pentagon heeft in april jl. op grond van een wettelijke verplichting de Selected Acquisition Reports van de Amerikaanse materieelprojecten over 2010 naar het Congres gezonden. Het rapport over het F-35 programma is niet aan de partnerlanden aangeboden. Het JSF Program Office beschouwt dit F-35 rapport als niet representatief voor de stand van zaken van dit programma. De redenen hiervoor zijn de volgende. Het SAR 2010 rapport berust op de verouderde planning van het F-35 programma van vóór de hernieuwde certificering aan het Congres van juni 2010 in het kader van de Nunn-McCurdy wetgeving. Het Pentagon heeft in 2010 en in januari jl. maatregelen genomen die van invloed zijn op de planning en de kostenramingen voor de SDD-fase van het project. Ook heeft deDirector of Cost Assessment and Program Evaluation (D-CAPE) van het Pentagon een nieuwe kostenraming van het F-35 programma uitgevoerd. Deze aanpassingen zijn nog niet in het rapport verwerkt.
Tijdens een hoorzitting van de Amerikaanse Senaatscommissie voor de Strijdkrachten op 19 mei jl. heeft de D-CAPE een raming van de gemiddelde stuksprijs van de F-35 gemeld van ongeveer $ 95 miljoen (prijspeil 2002). Dit betreft de Average Procurement Unit Cost (APUC), de gemiddelde prijs van de drie versies van de F-35 over de gehele productieperiode met inbegrip van de geraamde Amerikaanse investeringen in onder meer gronduitrusting, simulators en initiële reservedelen. Na de hernieuwde certificering van het programma in juni 2010 bedroeg de raming van de APUC $ 92,4 miljoen. Naar verwachting zal het Pentagon in juni besluiten nemen over de nieuwe planning van de ontwikkelingsfase van de F-35 (SDD-fase) en vervolgens deze zomer een nieuw SAR-rapport aanbieden aan het Congres, met inbegrip van de nieuwe kostenramingen van de D-CAPE.
Ondanks dat het SAR 2010-rapport niet aan de partnerlanden is aangeboden beschikte Defensie wel over voorlopige kosteninformatie over de investeringskosten van de CTOL-versie van de F-35 waarvoor Nederland belangstelling heeft. Zoals gemeld in de brief van 12 mei jl. (Kamerstuk 26 488, nr. 269) valideert en verwerkt Defensie momenteel de beschikbare informatie. De Kamer zal over enkele weken over de resultaten hiervan kunnen worden geïnformeerd, met dien verstande dat zoals hierboven uiteengezet in de zomer nieuwe informatie beschikbaar zal komen met inbegrip van de raming van de D-CAPE. Na de besluitvorming door het Pentagon zal ik de Kamer ook informeren over de nieuwe planning van de SDD-fase en de stand van zaken van het testprogramma van de F-35.
In de jaarrapportage van het project Vervanging F-16 over 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 259) is een raming van de Nederlandse exploitatiekosten van de F-35 opgenomen. Tijdens de hoorzitting van 19 mei jl. heeft de Amerikaanse onderminister van Defensie Carter melding gemaakt van nieuwe, hogere kostenramingen van de exploitatiekosten van de F-35. Hij onderstreepte dat de oorzaken van de geraamde stijging nog moeten worden onderzocht en dat er maatregelen komen om de kosten te drukken, zodat de hoge ramingen geen werkelijkheid zullen worden. Defensie heeft ten behoeve van het Nederlandse project Vervanging F-16 gedetailleerde informatie nodig over de exploitatiekosten van de CTOL-versie om de raming te kunnen actualiseren. De benodigde informatie komt waarschijnlijk later dit jaar beschikbaar.
Wanneer is dit rapport openbaar gemaakt? Had u beschikking over dit rapport voor 30 april jl.?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de in dit rapport beschreven planning, prestaties, de ontwikkelingskosten, de totale projectkosten, de gemiddelde all-in prijs en de kosten per vlieguur van de F-35?
Zie antwoord vraag 2.
De mediasituatie in Arabische landen, en in Jemen en Bahrein in het bijzonder |
|
Frans Timmermans (PvdA), Arjan El Fassed (GL), Mariko Peters (GL), Wassila Hachchi (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Deelt u de zorgen dat nu ook in Jemen en Bahrein in reactie op de betogingen het internet van overheidswege zwaar wordt beperkt qua bandbreedte en toegang? Deelt u de zorgen dat burgers en betogers als gevolg daarvan nauwelijks toegang tot informatie meer hebben en nauwelijks meer video en beelden kunnen uploaden, terwijl steeds gewelddadiger op hen wordt ingegrepen1
Wij delen uw zorgen over de beperkingen op toegang tot vrije media en de mogelijkheden tot vrije nieuwsgaring die in verschillende Arabische landen worden opgelegd.
Deelt u de zorgen dat lokale en onafhankelijke media in Jemen en Bahrein steeds minder in staat zijn de betogingen en gewelddadige overheidsreacties te verslaan, nu mediastations uit de lucht worden gehaald?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen over de beperkingen voor internationale media, nu in Jemen Westerse journalisten en journalisten van Al Jazeera het land worden uitgezet?3
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid het gewelddadige ingrijpen en de mediarestricties in Bahrein en Jemen net zo scherp te veroordelen als in het geval van Libië? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het gewelddadig ingrijpen tegen vreedzame demonstranten, het opleggen van mediarestricties en het beperken van internetvrijheid zijn zware inbreuken op de vrijheid van meningsuiting. Wij veroordelen deze inbreuken waar ze ook ter wereld plaatsvinden.
De verslechtering van de mediavrijheid in Jemen baart niet alleen Nederland maar ook de EU zorgen. Dit is zowel bilateraal als in EU-kader aan de orde gesteld bij de Jemenitische overheid. Zo heeft Nederland, bijvoorbeeld, zorg uitgesproken bij de Jemenitische autoriteiten over een voorstel voor een restrictievere nieuwe mediawet. Naar aanleiding van diezelfde wet heeft de EU later gedemarcheerd om zijn zorg te uiten.
De EU ministers van Buitenlandse Zaken hebben zich meerdere malen publiekelijk uitgesproken over de situatie in Bahrein, meest recentelijk op 23 mei jl. Onze collega’s en wij hebben onze zorgen uitgesproken over de arrestaties van personen die hun recht op vrijheid van meningsuiting vreedzaam hebben gebruikt. De autoriteiten zijn opgeroepen hen direct vrij te laten en de mensenrechten te respecteren, inclusief de vrijheid van meningsuiting. Op 15 mei jl. heeft de EU een demarche uitgevoerd bij de Onderminister voor Buitenlandse Zaken, waarbij de zorgen van de EU over mensenrechtenschendingen aan de orde zijn gesteld. Op ons verzoek zijn dezelfde grote zorgen ook bilateraal overgebracht door de Nederlandse ambassadeur te Koeweit in een gesprek met de Onderminister voor Buitenlandse Zaken op 19 mei jl.
Op welke wijze zullen de Verenigde Staten de vrije toegang tot internet in het Midden-Oosten bevorderen, nu minister van Buitenlandse Zaken Hillary Clinton middelen heeft vrijgemaakt voor het ondersteunen van internettechnologie en het omzeilen van internetcensuur in onder andere Egypte en Iran?4
Op welke wijze bent u van plan u in te zetten voor het veiligstellen van toegang tot internet in de regio en met name in partnerland Jemen, waar Nederland zich inzet voor democratisering en mensenrechten? Bent u bereid hier met urgentie stappen te ondernemen, voordat de situatie in deze landen verder verslechtert? Zo nee, waarom niet?
Persvrijheid is een belangrijke prioriteit in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. In Jemen wordt gewerkt aan een project ter ondersteuning van de media, gericht op de versterking van een journalistensyndicaat en training van journalisten en NGOs. De voorbereidingen voor dit project worden sinds de repatriëring van de ambassadestaf vanwege de veiligheidssituatie voor zover mogelijk vanuit Den Haag voortgezet.
Daarnaast worden in de regio uit het Mensenrechtenfonds projecten ondersteund gericht op bevordering van mediadiversiteit en internetvrijheid. Voor de bredere inzet van Nederland op de bevordering van internetvrijheid verwijzen wij u naar de Kamerbrief die u over dit onderwerp zult ontvangen.
Bent u bereid initiatieven voor het ter beschikking stellen van satellietmodems aan burgerjournalisten in die landen te ondersteunen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over de Arabische regio op 28 juni 2011?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Tegengaan van het gebruik van dual use-goederen voor censuur en aftappen |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Bent u bekend met de amendementen die het Europees Parlement op 5 april heeft aangenomen op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1334/2000 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik?1
Ja.
Steunt de regering het standpunt van het Europees Parlement, zoals verwoord in de amendementen 39 en 40, dat de voorgestelde communautaire exportvergunning voor telecommunicatie- en informatiebeveiligingsproducten niet mag gelden voor producten die geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor doeleinden die verband houden met mensenrechtenschendingen «waarbij gebruik wordt gemaakt van onderscheppingstechnieken en digitale gegevenstransferapparatuur voor het afluisteren van mobiele telefoons en het meelezen van tekstboodschappen en van gerichte bewaking van het internetgebruik (bijvoorbeeld met behulp van controlecentra en legale interceptiegateways)»? Zal het mensenrechtencriterium (criterium 2) hierin daadwerkelijk worden toegepast?
In 2008 heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan om een aantal Communautaire Algemene Vergunningen (CAV) toe te voegen aan de dual-useverordening. Destijds was dat verordening 1334/2000, maar deze is in mei 2009 herzien door verordening 428/20092. Algemene vergunningen worden van rechtswege afgegeven. Het gebruik ervan staat derhalve open voor een ieder die aan de gebruiksvoorwaarden voldoet. Voor goederen en bestemmingen die onder de reikwijdte van de algemene vergunning vallen is daarom geen voorafgaande, individuele toestemming meer nodig. Op dit moment kent Nederland twee algemene vergunningen. Een communautaire (EU 001), voor de uitvoer van dual-usegoederen naar belangrijke handelspartners van Europa die bij alle exportcontroleregimes zijn aangesloten3, en een nationale (NL 002), voor de uitvoer van de minst gevoelige dual-usegoederen naar alle – behalve de meest gevoelige – bestemmingen4.
Met de nieuwe CAV beoogde de Commissie de uitvoer van bepaalde niet-gevoelige dual-usegoederen naar bepaalde niet-gevoelige bestemmingen te vergemakkelijken. Aanvankelijk was Nederland geen voorstander van dit voorstel omdat het voorstel de handelsbelangen teveel benadrukt ten koste van proliferatierisico’s5. Tijdens de behandeling van het voorstel in de raadswerkgroep dual-use is het voorstel – mede door actieve inbreng van Nederland – zodanig aangepast en aangevuld met dermate voldoende voorwaarden en waarborgen, dat de uitbreiding van de CAV geen nadelige invloed heeft op de veiligheid en het toch al complexe exportcontrole terrein niet verder compliceert.
Voorstellen tot wijziging van de Dual-useverordening zijn sinds inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon onderwerp van de codecisieprocedure. Dat betekent dat het door de raadswerkgroep uitgewerkte voorstel zal moeten worden afgestemd met het Europees Parlement en de Europese Commissie. In die triloog zal ook gesproken worden over de amendementen die het Europees Parlement op 5 april overeenkwam.
De Nederlandse regering steunt de inhoud van amendementen 39 en 40. In de triloog zal het voorzitterschap echter wel een aantal redactionele wijzigingen van amendement 39 voorstellen.
Als deze amendementen uiteindelijk in de CAV worden opgenomen, is het de verantwoordelijkheid van de exporteur om erop toe te zien dat de goederen niet worden ingezet voor doeleinden die verband houden met mensenrechtenschendingen. Controle hierop door de overheid geschiedt achteraf door een gespecialiseerd toezichtteam van de Douane.
Zet de regering zich in voor een zodanige wijziging van de dual use-verordening dat in dit soort gevallen ook geen nationale exportvergunningen mogen worden verleend? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De mogelijkheid om Nationale Algemene Vergunningen (NAV) af te geven, is een competentie die op basis van artikel 9, lid 4b, van de dual-useverordening toebehoort aan de individuele lidstaten. Alleen de meest gevoelige dual-usegoederen mogen niet onder een NAV gebracht worden. Deze goederen worden opgesomd in deel 2 van CAV EU 001 (bijlage II van de dual-useverordening).
Op dit moment bevat de dual-useverordening geen mogelijkheden om specifiek gevoelig eindgebruik uit te zonderen van de NAV. Lidstaten zijn bij het afgeven van NAV echter wel gebonden aan de toetsingscriteria in artikel 12 van de dual-userverordening. Deze overwegingen verwijzen onder andere naar de acht criteria van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie, waaronder ook het mensenrechtencriterium.
Voor telecommunicatie- en informatiebeveiligingsproducten die genoemd worden in bijlage I van de dual-useverordening, biedt die verordening voldoende waarborgen om de uitvoer van goederen te verbieden indien deze goederen geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor doeleinden die verband houden met mensenrechtenschendingen.
Voor producten die niet voorkomen in bijlage I kan een ad-hoc vergunningplicht opgelegd worden voor individuele gevallen indien de goederen geheel of gedeeltelijk zullen worden gebruikt ten behoeve van massavernietigingswapens of van conventioneel militaire toepassingen in een land waar een wapenembargo op rust. Het is op dit moment niet mogelijk om zo’n vergunningplicht voor individuele gevallen op te leggen indien de goederen geheel of gedeeltelijk worden gebruikt voor mensenrechtenschendingen. Omdat ik er ter bescherming van mensenrechten echter belang aan hecht dat bedrijven naast zelfrestrictie ook een kader hebben om besluiten te nemen over export van hun producten zal ik mij er in Europees verband voor inzetten om deze mogelijkheid toe te voegen aan artikel 4 van de dual-userverordening.
Daarnaast is het mogelijk om nationaal bij ministeriële regeling, om redenen van openbare veiligheid of uit mensenrechtenoverwegingen, een vergunningplicht op te leggen voor dual-usegoederen die niet zijn genoemd in bijlage I bij de dual-useverordening. Ik ben echter van mening dat zo’n nationale vergunningplicht voor deze goederen dermate in strijd is met ons streven naar een Europees level playing field dat de hierboven genoemde Europese aanpak mijn voorkeur heeft.
Zet de regering er zich voor in dat ook bij de export van telecommunicatie- en informatiebeveiligingsproducten voor tweeërlei gebruik de controle vooraf plaatsvindt en niet pas nadat de uitvoer al heeft plaatsgevonden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Nederlandse regering is met u van mening dat de controle op dual-usegoederen dient plaats te vinden voordat de uitvoer plaats vindt. Zij zet zich er voor in dat bedrijven die willen uitvoeren onder een algemene vergunning, verplicht zijn om zich voorafgaand aan het eerste gebruikte registreren. Op deze wijze kan de controle alsnog vooraf plaatsvinden. Weliswaar niet voorafgaand aan elke individuele transactie, maar wel voordat een individuele exporteur van de vergunning gebruik maakt.
Zal dit door de regering worden meegenomen in de herziening van het wapenexportbeleid, die aangekondigd is in het algemeen overleg Wapenexport van 24 maart 2011, waar onder andere de export en doorvoer van dual-use-goederen stond geagendeerd?
Zie antwoord vraag 3.