De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in de zaak Spijkers |
|
Jasper van Dijk , Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in de zaak Spijkers op 23 december 2010?
In de uitspraak oordeelt de Centrale Raad van Beroep dat het ontslagbesluit en de uitkeringsregeling in stand blijven maar dat twee overwegingen bij de uitspraak van 1997 moeten worden aangepast. De Raad overweegt dat de bemoeienis van de heer Spijkers met de afwikkeling van het ongeval van de heer Ovaa een wezenlijke rol heeft gespeeld bij zijn ontslag en dat Defensie een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de verstoorde verhoudingen die de aanleiding waren voor het ontslag. De Raad baseert de herziening van zijn overwegingen op de in 2002 tussen Defensie en de heer Spijkers gesloten vaststellingsovereenkomst waarin is vastgelegd dat door Defensie jegens de heer Spijkers ernstig nalatig en onzorgvuldig is gehandeld, op de excuusbrief aan de heer Spijkers waarin dit evenzeer wordt erkend en op de rede van de staatssecretaris bij de uitreiking van de Koninklijke onderscheiding aan de heer Spijkers in 2003.
Ter uitvoering van de vaststellingsovereenkomst heeft Defensie, aanvullend op de uitkeringsregeling, een vergoeding van € 1,6 miljoen voor alle geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade aan de heer Spijkers betaald. Sinds 2008 zijn nog enige praktische problemen opgelost die de heer Spijkers ondervond na de vaststellingsovereenkomst. De uitspraak volgt datgene wat is vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst en de nadien genomen acties. Er zijn na de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep geen verdere acties ondernomen omdat het ontslagbesluit zelf en de daarbij getroffen uitkeringsregeling door de Raad in stand zijn gelaten.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep en de herziene overwegingen heeft Defensie contact opgenomen met de FNV, die de heer Spijkers bijstaat. De FNV zal laten weten over welke onderwerpen nog overleg gewenst wordt.
Welke acties heeft u na de uitspraak ondernomen?
Zie antwoord vraag 1.
Is er vanuit uw ministerie contact opgenomen met de heer Spijkers? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Mogelijke onregelmatigheden bij de tenders van de transportdienst DVVO in Zeist |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Luchtvrachtbedrijven hekelen inkoopbeleid Defensie»?1
Ja.
Is het waar dat de Dienst Verkeers- en Vervoersorganisatie (DVVO) de meerderheid van de transportopdrachten aan het bedrijf Fiteline toekent?
Nee, in totaal zijn in 2010 in opdracht van DVVO, met inachtneming van de Europese aanbestedingsregelgeving, 270 opdrachten voor luchttransport uitgevoerd. Daarvan heeft Fliteline 122 opdrachten gerealiseerd. De overige 148 transportopdrachten zijn uitgevoerd door andere vervoerders.
Wat is uw oordeel over de klacht van het vrachtbedrijf Kales Airline Services en anonieme internationale luchtvrachtmakelaars dat zij unfair worden behandeld?
Bij de selectie van de aanbieder gelden criteria die van tevoren bij de vervoerders bekend zijn gemaakt. Het tenderproces van DVVO kent een aantal criteria. Zo dient een aanbieder te beschikken over de NLG-06 vergunning. Dit is een wettelijke eis.
Bij de selectie van de aanbieder wordt ook gekeken naar de prijs. Voor ISAF-vrachtvluchten wordt gekozen voor de aanbieder met de economisch meest voordelige inschrijving.
Hierbij wordt ook rekening gehouden met additionele kosten zoals boetes bij het eventueel niet doorgaan van geplande vluchten. Defensie herkent zich dan ook niet in het beeld zoals geschetst in genoemd artikel.
Wat is uw oordeel over de klachten dat er sprake zou zijn van obstructie bij het verlenen van bepaalde vergunningen en het maken van prijsafspraken met Russische vrachtoperators?
Voor vrachtvluchten verleent het ministerie van Buitenlandse Zaken de diplomatieke klaring. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu verleent de vergunning voor het vervoeren van gevaarlijke stoffen, de zogenaamde NLG-06. De luchtvaartmaatschappijen zijn zelf verantwoordelijk voor het aanvragen van de benodigde vergunningen. Hierover zijn bij Defensie geen klachten ingediend. Er zijn geen afzonderlijke prijsafspraken met vervoerders gemaakt.
Is het waar dat Fliteline NAVO-codes voor vluchten in Afghanistan verleent?
Nee.
Kunt u aangeven welke criteria er worden gehanteerd bij het tenderproces van DVVO?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat Fliteline materiaalvluchten uit Afghanistan uitvoert?
Ja.
Kunt u aangeven wat de transportkosten hiervan zijn?
De transportkosten van de door Fliteline uitgevoerde vluchten zijn commercieel vertrouwelijk.
Is er daarbij een verschil tussen de begrote kosten en de daadwerkelijke kosten?
Ja, de daadwerkelijke kosten liggen circa € 3 miljoen onder de raming.
Bent u bereid het tenderproces bij DVVO te onderzoeken? Zo ja, wanneer en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Defensie voert bij de verlening van transportopdrachten voorafgaand financieel toezicht uit, waarbij de rechtmatige uitvoering van de verwerving wordt gecontroleerd. Ook beschikt Defensie over een interne auditdienst die regelmatig achteraf de correcte uitvoering van verwervingsprocessen controleert in het kader van de controle op het financiële beheer. Bij het tenderproces van DVVO voor luchttransport zijn in 2010 geen onrechtmatigheden geconstateerd. Het genoemde artikel geeft geen aanleiding voor nader onderzoek.
Het artikel "Koop nieuw politiepistool riekt naar corruptie" |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Koop nieuw politiepistool riekt naar corruptie»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Defensie Materieel Organisatie (DMO) goederen/producten geleverd krijgt/kreeg van het Technisch Bureau Muller (TBM) uit Arnhem, waaronder de glock-pistolen? Zo ja, om welke goederen/producten gaat het hier precies en wat is de omvang van deze contracten?
Het Technisch Bureau H.A. Muller B.V. (TBM) verkoopt voor verschillende wapenfabrikanten op de Europese en Nederlandse markt «professionele producten», zoals holsters, kleding, munitie en vuurwapens. De afgelopen tien jaar heeft Defensie voor in totaal ongeveer € 7 miljoen aan overeenkomsten gesloten met TBM. Het betreft onder meer contracten voor de aankoop van langeafstandswapens, munitie, richt- en zichtmiddelen en Glock-pistolen.
Zijn er in het verleden meldingen van integriteitschendingen gedaan over TBM bij Bureau Bijzondere Opdrachten en/of het Bureau Integriteitzaken van uw ministerie? Zo ja, welke acties zijn ondernomen naar aanleiding van deze meldingen? Welke acties zijn ondernomen naar aanleiding van de berichtgeving over meldingen van integriteitschendingen over TBM?
Bij de Functionaris Integriteitzorg van de Defensie Materieel Organisatie (DMO) zijn in het verleden geen meldingen gedaan van integriteitschendingen door TBM.
Naar aanleiding van mediaberichten over de mogelijke omkoping van een politieagent heeft de Functionaris Integriteitszorg van de DMO contact opgenomen met de Rijksrecherche en het Openbaar Ministerie, die lopende het onderzoek geen mededelingen doen. In het bijzonder is navraag gedaan naar de rol van TBM bij de aanbesteding van pepperspray-busjes. Ter voorkoming van beïnvloeding van een aanbestedingsprocedure van Defensie is het defensiepersoneel in het najaar van 2010 niet toegestaan een presentatie van TBM bij te wonen. TBM was een van de bedrijven die een offerte had uitgebracht.
Mag uw ministerie zaken doen met bedrijven waarnaar een corruptie- onderzoek loopt? Wat gebeurt er als een bedrijf als verdachte wordt aangemerkt/wordt aangeklaagd? Heeft dat gevolgen voor de relatie van uw ministerie met zo’n bedrijf? Zo ja, welke gevolgen?
Indien hiertoe aanleiding bestaat kan Defensie opdracht geven tot een integriteitonderzoek bij (potentiële) leveranciers. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de Functionaris Integriteitzorg van de DMO.
Het onderzoek mondt uit in een advies dat kan leiden tot een beperking van de contacten met een leverancier. Dit is bijvoorbeeld het geval bij integriteitsschendingen door een medewerker van een bedrijf of bij financiële problemen.
Contracten worden niet verbroken. Bij integriteitsschendingen door een bedrijf worden contacten opgeschort. Bovendien kan Defensie een bedrijf bij een strafrechtelijke veroordeling wegens integriteitsschendingen voor een bepaalde periode uitsluiten van opdrachten.
Drugshandel en diefstal bij DMO |
|
Jasper van Dijk , Angelien Eijsink (PvdA), Wassila Hachchi (D66) |
|
|
|
Kent u het artikel «Bij materieeltak van defensie is drugshandel en diefstal de norm»?1
Kunt u de rapportage huishoudelijk onderzoek van 13 februari 2009 aangaande mogelijke integriteitsschendingen bij de Defensie Materieel Organisatie (DMO)/Ressort Bedrijfsondersteuning (RBO), die werd uitgevoerd door de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID), naar de Kamer sturen?
Is het waar dat de problemen bij DMO, waaronder het niet ingrijpen bij integriteitsschendingen en onderling wantrouwen, nog altijd voortduren? Zo ja, was u hier van op de hoogte? Welke nadere maatregelen worden er nu of op korte termijn genomen om de problemen alsnog op te lossen?
Op welke wijze zijn de aanbevelingen van de COID opgevolgd? Welke nadere stappen en maatregelen zijn er genomen ten aanzien van de gehele defensieorganisatie, en DMO in het bijzonder, naar aanleiding van de bevindingen van de COID inzake integriteitsschendingen bij DMO?
Zijn de medewerkers die betrokken waren bij de integriteitsschendingen, en die genoemd worden in de officiële en vertrouwelijke verklaringen over deze integriteitsschendingen, nog altijd werkzaam bij DMO? Zo niet, zijn zij nog werkzaam bij de defensieorganisatie? Welke maatregelen zijn er genomen tegen deze medewerkers van DMO?
Wat was de reactie tot op heden van de directeur DMO op alle afzonderlijke aanbevelingen (a t/m g) van de COID ten aanzien van de organisatie? Wat was de reactie tot op heden van de directeur DMO op alle afzonderlijke aanbevelingen (a t/m h) van de COID ten aanzien van het personeel?
Is het Openbaar Ministerie ooit geïnformeerd over mogelijke integriteitsschendingen bij DMO/RBO? Zo ja, wanneer?
Is de Algemene Rekenkamer geïnformeerd over de integriteitonderzoeken van de COID bij DMO/RBO? Zo ja, wanneer?
Klopt het dat door het ontbreken van een stabiele leidinggevende factor, er door het personeel van DMO/RBO een «attractieve dienstverlening» wordt gehanteerd? Wat wordt verstaan onder «attractieve dienstverlening»?
Kunt u de conclusie van de COID onderschrijven dat «opportunistisch beheer van dienstvervoer bestaat en het materieel- en voorraadbeheer niet op orde is»? Wat wordt hier verstaan onder «opportunistisch beheer van dienstvervoer»? Is het waar, dat het materieel- en voorraadbeheer niet op orde is?
Kunt u de conclusie van de COID onderschrijven dat door opportunistisch beheer van dienstvervoer en het niet op orde zijn van materieel- en voorraadbeheer er een «risicovolle bedrijfsvoering» is ontstaan waarmee mogelijkheden worden geboden tot «onoorbaar gedrag»? Wat wordt hier verstaan onder «onoorbaar gedrag» en kunnen daarvan voorbeelden worden gegeven?
Deelt u de bevinding van de COID dat er sprake is van «een open winkel» bij Defensie? Welke elementen van de bedrijfsvoering hebben geleid tot het ontstaan van een «open winkel»? Van welke concrete integriteitsschendingen is in dit kader sprake geweest?
In hoeverre betreffen de al dan niet vermeende integriteitsschendingen uit de rapportages van de COID het ontvreemden van (onderdelen van) staatseigendommen, dan wel (onderdelen van) zaken die door de overheid geleased en/of in bruikleen zijn?
Een remigratieregeling voor Bosnische vluchtelingen |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
|
|
Kent u het bericht «Nederland betaalt terugkeer Bosniërs»?1
Kunt u de inhoud van dit bericht bevestigen? Zo ja, kloppen de bedragen die genoemd worden in dit bericht?
Kunt u bevestigen dat de regeling is gebaseerd op de achterliggende motivatie dat een deel van de Bosnische vluchtelingen van 45 jaar en ouder niet goed geïntegreerd zou zijn?
Heeft u het Bosnische ministerie van Mensenrechten en Vluchtelingen over deze terugkeerregeling een officieel bericht gezonden? Zo ja, wanneer is dat gezonden?
Bestaat er een terugbetalingsregeling voor degene die binnen een jaar spijt krijgt en weer terugwil naar Nederland?
Kunt u toelichten waarom de regering in deze tijd van bezuinigingen prioriteit geeft aan het financieren van de terugkeer van Bosnische vluchtelingen in plaats van aan bijvoorbeeld extra investeringen voor het speciaal onderwijs of armoedebestrijding?
Kunt u toelichten waarom is gekozen voor de hoogte van de toelage van 470 euro voor een alleenstaande en 670 euro voor een echtpaar? Kunt u aangeven op welke wijze die bedragen zijn opgebouwd? Deelt u de mening dat deze bedragen disproportioneel hoog zijn, bijvoorbeeld vergeleken met de hoogte van de bijstand van een alleenstaande in Nederland?
Het onderzoek van het Universitair Medisch Centrum (UMC) en de Militaire Geestelijke Gezondheidszorg naar posttraumatische stress bij soldaten |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Kent u het onderzoek van het UMC Utrecht en de Militaire Geestelijke Gezondheidszorg naar posttraumatische stress bij soldaten na afloop van missies?1
Ja.
Hoe luidt uw inhoudelijke reactie op de uitkomst van dit onderzoek? Hoe oordeelt u over de cijfers die uit dit onderzoek naar voren komen? Bent u bereid uw reactie op korte termijn aan de Kamer te sturen?
De uitkomst van het onderzoek van het UMC is van belang omdat een relatie is gevonden tussen een verhoogd aantal stress-hormoonreceptoren Glucocorticoid Receptor en klachten van posttraumatische stress. De klachten kunnen worden afgeleid uit een vragenlijst die de deelnemers zelf hebben ingevuld. Door middel van klinische interviews moet vervolgens worden vastgesteld of er in deze gevallen inderdaad sprake is van het Posttraumatisch Stresssyndroom (PTSS). Bij onderzoeken met klinische interviews is het percentage met de formele diagnose PTSS over het algemeen lager dan bij onderzoeken met vragenlijsten.
Op grond van het onderzoek van het UMC kan nog niet worden vastgesteld dat het aantal van deze stress-hormoonreceptoren een goede indicatie geeft van de gevoeligheid voor PTSS. Het is dan ook van belang dat aanvullend onderzoek wordt gedaan.
Deelt u de mening dat de uitkomst van dit onderzoek dermate belangrijk is dat er concrete plannen gemaakt moeten worden ten behoeve van (ex-)soldaten om niet alleen zoveel mogelijk posttraumatische stress te voorkomen maar ook te behandelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties gaat u ondernemen richting de soldaten die deelnemen dan wel deelgenomen hebben aan de huidige missie in Afghanistan als gevolg van de uitkomst van dit onderzoek? Op welke wijze gaat u dit voor eerdere missies doen?
In de Veteranennota 2009–2010 (Kamerstuk 30 139, nr. 75) is uiteengezet op welke wijze Defensie de uitgezonden militairen voorafgaande aan, tijdens en na hun uitzending begeleidt. Het doel van deze begeleiding is het tijdig onderkennen van onder meer posttraumatische stress. Onderzoek naar de relatie tussen het aantal van deze stress-hormoonreceptoren en klachten van posttraumatische stress kan in de toekomst wellicht bijdragen tot de ontwikkeling van een screeningsmethode om posttraumatische stress te voorkomen of vroegtijdig te onderkennen. Dit onderzoek wordt in samenwerking met de Militaire Geestelijke Gezondheidszorg uitgevoerd.
Bent u van plan bij te dragen aan de ontwikkeling van een instrument of methode die bij militairen kan bepalen of zij na afloop van hun missie extra begeleiding nodig hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het van belang is de uitkomst van het onderzoek te betrekken zowel bij de werving en selectie alsmede bij de ROC opleiding Veiligheid en Vakmanschap? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het aantal vlieguren per F-16 gedurende de afgelopen jaren |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Kunt u de Kamer een actualisering geven van het overzicht «totaal aantal vlieguren F-16 (per tail nummer) per 20 september 2007» voor de volgende data: 31 december 2007, 31 december 2008, 31 december 2009 en 31 december 2010?
Een overzicht van de aantallen vlieguren is in de bijlage opgenomen. Het betreft een overzicht van de vlieguren van zowel de 87 F-16 toestellen die Defensie aanhoudt, als van de achttien overtollige F-16 toestellen die zijn verkocht aan Chili als gevolg van de maatregelen uit de beleidsbrief «Wereldwijd dienstbaar» (Kamerstuk 31 243, nr. 1). Over deze verkoop is de Kamer geïnformeerd op 25 mei 2009 (Kamerstuk 26 488, nr. 183). Nederland heeft in november 2010 zes toestellen aan Chili overgedragen en de overige twaalf toestellen zullen dit jaar volgen. De tailnummers van al deze toestellen zijn met een asterisk aangegeven.
Tot welke ontwikkeling leidt dit voor het aantal gemiddelde vlieguren per F-16 over de afgelopen vijf jaar?
In de brief van 31 maart 2009 (Kamerstuk 26 488, nr. 160) zijn de gemiddelde aantallen vlieguren per toestel in de afgelopen jaren tot en met 2008 vermeld.
In de beantwoording van vragen over de aantallen vlieguren per F-16 (Handelingen TK 2009–2010, aanhangsel 1479) is het gemiddelde aantal vlieguren per toestel in 2009 gemeld. Dat bedroeg 183,3 uur. Het gemiddelde aantal vlieguren in 2010 was 182,5 uur. Dit aantal heeft betrekking op de 87 toestellen die Defensie aanhoudt. Het jaarlijkse aantal vlieguren per toestel heeft zich als volgt ontwikkeld.
Het totale aantal begrote vlieguren voor de F-16 in 2010 bedroeg 17 000. In totaal zijn 16 013 uren gevlogen. Hiervan zijn 15 879 uren gevlogen door de 87 F-16’s die Defensie aanhoudt en 134 uren door de andere F-16’s.
Vanwege de beperkte inzetbaarheid van de F-16-vloot in 2010 zijn 1 000 uren minder met de F-16 gevlogen dan verwacht. De inzetbaarheid van de F-16’s staat onder druk door de veroudering van het toestel, teruglopende voorraden van onderdelen en meer in het algemeen de problemen met de materiële exploitatie.
Indien de ontwikkeling van dit gemiddelde aantal vlieguren afwijkt van uw verwachting eerder dit jaar, welke oorzaken kunt u daarvoor dan aangeven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Kamer een overzicht geven van de kostenontwikkeling ten aanzien van het onderhoud per vlieguur van de F-16’s over de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010?
De uitgaven voor het onderhoud van de F-16’s kunnen worden verdeeld over de volgende posten.
In het onderstaande overzicht zijn de personeelskosten voor het onderhoud aan de in de Verenigde Staten gestationeerde F-16’s niet verwerkt. Voor dit onderhoud wordt personeel van de Air National Guard ingehuurd. Dit maakt deel uit van een overeenkomst met de Amerikaanse overheid waarin onder meer ook het gebruik van de infrastructuur, de transportkosten en de brandstofkosten zijn opgenomen. De waarde van de totale overeenkomst (periode 2007 tot en met 2010) bedraagt $ 122 miljoen. Tot en met 31 december 2010 is in totaal € 75,8 miljoen ($ 102,1 miljoen) betaald. In de financiële administratie worden de uitgaven voor de inhuur van dit onderhoudspersoneel niet afzonderlijk gespecificeerd. Overigens zijn de in de Verenigde Staten gestationeerde F-16’s onlangs verplaatst van de vliegbasis Springfield naar de vliegbasis Tucson.
Bij de uitgaven voor reparaties en vervanging van onderdelen en de instandhoudingsprogramma’s dienen de volgende kanttekeningen te worden geplaatst.
Gelet op het voorgaande kan geen verband worden gelegd tussen de in het onderstaande overzicht vermelde uitgaven in een jaar en de vlieguren in hetzelfde jaar. Ondanks de kanttekeningen kan wel worden geconstateerd dat de uitgaven in de periode 2007 tot en met 2009 zijn gestegen. Zoals toegelicht geven de lagere uitgaven in 2010 een vertekend beeld. De uitgaven zijn vermeld in miljoen euro’s en in het loon- en prijspeil van de desbetreffende jaren.
2007
2008
2009
2010
Uitgaven personeel
€ 50,6
€ 50,7
(+ 0,2%)
€ 51,5
(+ 1,6%)
€ 51,8
(+ 0,6%)
Reparaties, vervangingen, programma’s
€ 58,2
€ 67,4
(+ 15,8%)
€ 71,3
(+ 5,8%)
€ 61,0
(– 14,4%)
Door de veroudering van de vliegtuigconstructie en de mechanische en elektronische componenten zullen de onderhoudsinspanning en de kosten voor preventief en correctief onderhoud blijven toenemen. Komend voorjaar zal ik de Kamer met de beleidsbrief informeren over de wijze waaropeen hernieuwd evenwicht tussen het ambitieniveau, de omvang en samenstelling van de krijgsmacht en de beschikbare middelen tot stand zal worden gebracht.
Kunt u de Kamer een overzicht geven van de procentuele stijging van de onderhoudskosten, uitgesplitst in verschillende kostenposten, per vlieguur van de F-16’s over de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de Kamer een overzicht geven van het aantal gemaakte vlieguren in Afghanistan per tail nummer en per jaar dat de F-16’s actief waren in dit land? Kunt u hierbij inzichtelijk maken wat het verschil was tussen het aantal geplande uren, en het aantal daadwerkelijk gevlogen vlieguren?
In de bijlage is tevens het overzicht opgenomen van de vlieguren per tailnummer in Afghanistan. Het betreft de inzet voor de operatie Enduring Freedom in 2002–2003 en voor ISAF vanaf 2004. De uren in het overzicht zijn inclusief de uren die nodig zijn om toestellen van en naar Afghanistan te vliegen. In de periode 2002–2005 werden vlieguren niet centraal gepland. Enkele van de boven Afghanistan ingezette toestellen hebben een hoog aantal vlieguren. Dit was mogelijk door deze toestellen de hoogste prioriteit te geven bij het onderhoud. Dergelijke hoge aantallen vlieguren zijn niet representatief voor het gemiddelde aantal uren dat voor de volledige F-16 vloot haalbaar is.
Tailnr.
Leverdatum
Totale vlieguren per 31 dec 2007
Totale vlieguren per 31 dec 2008
Totale vlieguren per 31 dec 2009
Totale vlieguren per 31 dec 2010
A1864*
16-7-1984
3 895,9
4 112,3
4 125,1
4 143,5
A1866
16-8-1984
3 793,6
3 906,9
4 135,6
4 293,7
A1867*
28-8-1984
3 754,3
3 754,3
3 755,3
3 756,7
A1868
1-10-1984
3 625,9
3 910,6
4 163
4 294,5
A1869*
31-10-1984
3 740,2
3 886,7
4 035,6
4 056,2
A1870
22-11-1984
3 478,4
3 694,3
3 929,7
4 203,9
A1871
6-12-1984
3 256,3
3 479,1
3 772,6
4 116,2
A1872
18-12-1984
3 906,3
4 201
4 432,8
4 495,1
A1873
25-1-1985
3 309,2
3 599,7
3 928,1
4 266,1
A1874*
13-2-1985
4 212,1
4 531,6
4 636,3
4 637,6
A1875*
25-2-1985
3 896,8
4 191,5
4 251,2
4 251,2
A1876
1-4-1985
3 893,1
4 119,2
4 264,6
4 486,8
A1877
18-4-1985
3 755,3
4 004,1
4 395,4
4 544
A1879
30-5-1985
3 488,7
3 732,8
3 890,4
4 193,2
A1881
26-6-1985
3 675
3 877,7
3 963,9
4 199,2
A1882
27-7-1984
3 311,8
3 542,2
3 663,7
3 879
A1884
18-1-1985
3 894,7
3 911,3
4 043,2
4 181,2
A3192*
24-7-1985
4 190,7
4 216,4
4 229,8
4 249,1
A3193
26-8-1985
4 128,6
4 497,1
4 597,9
4 700,8
A3196
31-10-1985
3 220
3 408,7
3 590,3
3 829,7
A3197
29-11-1985
3 208,6
3 240,2
3 240,2
3 295
A3198*
17-1-1986
3 792,3
4 005,8
4 006,3
4 025,3
A3199
17-2-1986
3 761,2
3 969,6
4 263,2
4 686,9
A3201
2-4-1986
3 134,8
3 297,8
3 492
3 602,4
A3202
28-5-1986
3 688,5
3 919,9
4 193,9
4 370,2
A3203
29-5-1986
3 466,9
3 652,2
3 865,6
4 192,8
A3204*
17-6-1986
3 854,8
3 908,1
3 917,9
3 919,7
A3207*
22-8-1986
3 696,1
3 970,3
4 105,3
4 124
A3208
24-7-1985
3 338
3 609,8
3 897,5
4 161,5
A3209
26-9-1985
3 734,8
3 916,7
4 126,4
4 178,9
A3210
31-1-1986
3 016,4
3 106
3 286,4
3 458,5
A3616
14-5-1982
3 221,6
3 303,5
3 480
3 595,2
A3617*
14-6-1982
3 979,8
4 143,3
4 186,9
4 199,2
A3620*
19-7-1982
3 842,3
3 983,5
3 983,5
3 984,3
A3623
25-10-1982
4 064
4 200,3
4 321,1
4 393,2
A3624
2-12-1982
3 478,4
3 582,2
3 732,2
3 998,2
A3627*
18-2-1983
3 902,1
4 207,3
4 398,2
4 400,4
A3628
1-3-1983
3 788,3
3 796,6
3 892
4 202,8
A3630
5-4-1983
3 521
3 622,4
3 649
3 881,5
A3631
5-4-1983
3 299,2
3 299,2
3 330,7
3 383,5
A3632
2-5-1983
3 419,7
3 444,5
3 451
3 574,1
A3635
30-6-1983
4 049
4 049
4 111
4 314,7
A3636*
21-7-1983
4 282,2
4 377,6
4 398,2
4 401,4
A3637
9-8-1983
3 982,1
4 193
4 399,5
4 697,8
A3638
1-9-1983
3 500
3 674
3 910,7
4 080,9
A3640*
16-9-1983
3 879,5
4 187,8
4 189,7
4 191,7
A3641
3-10-1983
3 526,2
3 603,3
3 863,9
4 006,5
A3642
20-1-1984
3 316
3 513,9
3 610,7
3 905,1
A3643
16-3-1984
3 581,6
3 857,8
4 145,6
4 200,5
A3644
13-4-1984
3 147
3 426,1
3 605
3 900,8
A3646
5-6-1984
3 323,5
3 608
3 762,3
3 896,6
A3647
4-7-1984
3 642
3 808,1
4 010,4
4 191
A3648*
20-7-1984
4 161
4 509,4
4 509,4
4 510,4
A4362
23-12-1986
3 787,9
4 037,8
4 291,6
4 509,2
A4365*
30-3-1987
4 160,6
4 308,4
4 308,4
4 312,3
A4366
29-4-1987
3 592,8
3 789,5
4 109,8
4 345,7
A4367
1-6-1987
3 227,3
3 410,9
3 552,2
3 603,4
A4368
6-10-1986
3 485,4
3 628,7
3 694,4
3 868,4
A4369
4-3-1987
3 522
3 672,6
3 842,7
3 912,7
A5135
30-6-1987
3 604,7
3 895,9
4 046,6
4 206,6
A5136
31-7-1987
3 474,2
3 615,5
3 884,2
4 154,4
A5138*
28-9-1987
3 564,5
3 565,1
3 684
3 702,9
A5142
16-2-1988
3 447,8
3 493,4
3 496
3 496
A5144
7-4-1988
3 567,5
3 641,4
3 643
3 893,5
A5145
26-4-1988
3 301
3 605,6
3 883,9
4 026
A5146
20-5-1988
3 421,9
3 602,8
3 767
3 866,4
A6055
1-8-1988
2 891,8
2 954,8
2 992,2
3 200,9
A6057
14-10-1988
3 577,7
3 740,6
3 829,7
4 114
A6058*
29-11-1988
3 864,9
3 990,2
4 076,5
4 079,7
A6060
22-2-1989
3 486,4
3 586,7
3 852,7
4 021,1
A6061
16-3-1989
3 604,6
3 842,6
4 105,5
4 200,1
A6062
30-3-1989
2 265
2 403,5
2 640,9
2 819,2
A6063
30-5-1989
3 573,3
3 761,4
3 951,8
4 197,3
A6064
8-7-1988
3 111,4
3 255,5
3 323,1
3 387,3
A6065
21-12-1988
3 323,3
3 548,3
3 742,9
3 890,9
A7066
23-6-1989
2 062,1
2 118,7
2 215,1
2 297,4
A7067
8-12-1989
2 995,3
3 208,5
3 507
3 614,9
A7508
3-7-1989
3 234,1
3 443,2
3 585
3 727,2
A7509
1-8-1989
3 945,7
4 201,6
4 405,4
4 526,4
A7510
4-9-1989
3 611,6
3 895,6
4 193,3
4 372,9
A7511
26-9-1989
3 895,8
3 998,8
4 235,1
4 554,3
A7512
12-11-1989
2 991,6
3 286,4
3 432,2
3 592,4
A7513
29-1-1990
3 731,1
3 891,5
4 190,1
4 374,7
A7514
2-3-1990
3 291,2
3 582,4
3 885,6
4 107,5
A7515
3-4-1990
2 832,7
3 089,7
3 277,2
3 521,9
A7516
1-5-1990
3 533,5
3 598,8
3 885,7
4 035,9
A8001
22-6-1990
2 818,9
3 012,3
3 290,5
3 547,4
A8002
3-7-1990
2 912,7
2 965,8
3 235,1
3 468,9
A8003
1-8-1990
3 409
3 592
3 693,6
3 904,1
A8004
9-10-1990
3 126,2
3 196,2
3 404,9
3 435
A8005
5-11-1990
3 463,8
3 572
3 752,6
3 909,1
A8006
13-11-1990
3 395,3
3 468
3 554,5
3 556,1
A8008
31-1-1991
3 487,7
3 619,6
3 783,3
3 992,3
A8009
28-2-1991
3 729,8
3 768,1
3 976,5
4 208,6
A8010
29-3-1991
3 270,5
3 430,3
3 613,1
3 820,9
A8011
26-4-1991
3 198,4
3 285,4
3 503,7
3 769,4
A9013
1-7-1991
2 987,3
3 266,9
3 442,6
3 499,3
A9014
31-7-1991
3 613,4
3 909
4 174,4
4 486,4
A9015
29-8-1991
2 668,8
2 767,6
2 897,7
3 007,1
A9016
8-10-1991
2 667,1
2 973,4
3 117,5
3 333,5
A9017
28-10-1991
3 907,4
4 091,7
4 181,7
4 373,3
A9018
29-11-1991
3 099,6
3 220,7
3 435
3 611,6
A9019
6-1-1992
2 936,7
2 986,4
3 185,7
3 337,9
A9020
30-1-1992
3 586,6
3 761,5
3 824,4
4 081,8
A9021
28-2-1992
3 288,5
3 577,8
3 852,9
4 024,9
*Toestellen die zijn verkocht aan Chili
Tailnr.
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
A1864
189,4
332,9
192,3
A1866
142,7
326,5
62,9
A1868
268
A1871
169,5
153,6
312,1
A1872
92,1
A1873
265
293,8
241,7
A1874
107,8
165,2
293,8
75,3
A1875
134,8
A1876
91
A1877
51,2
354,3
46,7
A3192
192,2
290,5
A3193
258,3
A3199
76,1
147,8
126,8
54,3
395,6
A3202
140,1
A3203
283,7
A3205
215,1
A3207
62,5
112,4
A3616
160,8
A3617
145,6
A3636
208
387,2
215,6
A3637
179,9
240
84,4
A3638
37,1
157,1
A3640
135,2
52,8
A3642
248,6
A3643
240,9
A3644
235,9
A3646
253,8
213,1
A3648
216,3
A4362
241,5
A4364
214,9
119,1
105,8
212
A4365
37,4
503,6
19,4
A5135
160,6
72,9
242,3
A5144
31
A5146
78,2
331,5
145,9
A6057
241,6
347,3
206,5
193,5
A6060
258,7
A7508
74,2
A7509
169,3
294,9
272,4
A7511
86,5
73,1
26,1
232,7
A7513
351
265,3
A7514
255,8
228,7
A7516
148,4
A8002
212,5
25,8
A8003
52,5
321,2
136,6
A8005
262,2
A8006
223,4
A8008
263,6
8,6
A8010
182,1
8,8
A9013
252,5
A9014
22,1
186,5
259,6
A9015
65,2
396,2
208,1
260,6
218,9
16,5
A9016
234,4
A9017
286,9
170,9
236,7
260,7
A9018
95,4
25,1
A9020
314,8
164,9
188,2
A9021
227,2
196,6
136,3
–
–
–
–
Het artikel "HAWK personeel wist niet van gevaren. Afweer waar je kanker van krijgt" |
|
Jasper van Dijk , Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «HAWK Personeel wist niet van gevaren. Afweer waar je kanker van krijgt»?1
De staatssecretaris van Defensie heeft in zijn brief van 3 september 1998 (Handelingen 1997–1998, nr. 1731) gemeld dat de veiligheidsafstanden voor de HAWK-installatie van 1985 tot 1998 waren aangepast. Zoals uiteengezet in deze brief bleef ook bij de aangepaste veiligheidsafstanden de vermogensdichtheid van elektromagnetische straling binnen de Navo-veiligheidsnorm. Deze norm voor de vermogensdichtheid van elektromagnetische straling heeft tot doel een overmatige opwarming te voorkomen. Een verband tussen het optreden van kanker en blootstelling aan radarstraling is overigens niet aangetoond. Hoewel de onderzoeksrapporten daar geen aanleiding toe gaven, is in 1998 vanwege onrust bij het personeel de veiligheidsafstand aangepast aan de door de fabrikant voorgeschreven veiligheidsafstand.
De staatssecretaris van Defensie heeft op 17 december 2009 in brief over de «Haalbaarheidsstudie HAWK» (Kamerstuk 27 580, nr. 14) melding gemaakt van de onderzoeken in België en Duitsland. Het onderzoek in de Verenigde Staten is mij niet bekend. In de brief van 17 december 2009 en in de antwoorden op vragen van de vaste commissie voor Defensie (Kamerstuk 27 580, nr. 16, verzonden 18 mei 2010) wordt geconcludeerd dat er onvoldoende mogelijkheden zijn voor een onderzoek naar de gezondheidseffecten van de Hawk-radar. Ik zie in het artikel in De Pers van 1 september jl. geen aanleiding dit standpunt te wijzigen.
Kunt u de Instructie 26224 van de directeur Materieel Koninklijke Luchtmacht, uitgevaardigd op 2 december 1985, en de originele fabrieksaanwijzingen voor het HAWK-afweersysteem naar de Kamer sturen?
Het Hawk-afweersysteem is in 2004 buiten gebruik gesteld. De gevraagde documentatie is niet meer in het bezit van Defensie. Intussen is bij het NATO Maintenance and Supply Agency (NAMSA) de systeemdocumentatie opgevraagd. Fabrieksaanwijzingen, Technical Manuals en meetrapporten van apparatuur zoals HAWK zijn doorgaans zeer omvangrijk en bovendien gerubriceerd. Ik zal de relevante delen van de documenten naar de Kamer zenden zodra deze beschikbaar zijn.
Is het waar dat Defensie de fabrieksaanwijziging betreffende de minimaal veilige afstand tussen de mens en de Improved Continuous Wave Acquisition Radar (ICWAR) heeft ingekort? Zo ja, op welke momenten sinds de ingebruikneming van de HAWK is dit gebeurd? Op basis van welke gegevens is besloten dat deze inkorting geen schadelijke gevolgen kan hebben voor degenen die met of in de nabijheid van het HAWK-afweersysteem werkten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat onderzoek in Nederland naar de gevolgen van blootstelling aan straling afkomstig van de ICWAR alsnog haalbaar is, wanneer er aansluiting gezocht wordt bij de resultaten van gelijksoortige onderzoeken die plaatsvonden in onder andere de VS, Duitsland en België? Zo ja, bent u bereid alsnog onderzoek te doen naar de gezondheidsrisico’s van militairen die hebben gewerkt met HAWK-radarinstallaties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het artikel "Commando in vrije val" |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Commando in vrije val»?1
Ja.
Kunt u een gedetailleerde beschrijving geven van de feitelijke gang van zaken omtrent de verlenging van de Verklaring Geen Bezwaar (VGB) van Serge A. in mei 2009, zodat hij kon deelnemen aan de uitzending met Task Force 55 terwijl hij eerder een voornemen tot het intrekken van zijn VGB ontving (februari 2009)?
In februari 2009 is naar de betrokken militair een voornemen tot intrekking van de verklaring van geen bezwaar (VGB) uitgegaan. Een voornemen wordt, ter bescherming van de privacy, altijd uitsluitend aan betrokkene verzonden. Een voornemen is geen besluit en de VGB is nog geldig. De aanvrager van het veiligheidsonderzoek (in dit geval het Korps Commandotroepen, hierna: KCT) draagt van het voornemen op dat moment dan ook geen kennis. Op grond van een aanvraag van het KCT is vervolgens in mei 2009 een zogeheten NATO Security Clearance, benodigd voor deelname aan ISAF, verstrekt. Het criterium voor afgifte van een dergelijke betrouwbaarheidsverklaring is of de betrokken persoon beschikt over een geldige VGB. Aangezien de VGB nog niet was ingetrokken, bestond er geen reden de betrouwbaarheidsverklaring aan betrokkene te onthouden. Nadat betrokkene van uitzending was teruggekeerd is de VGB ingetrokken. Tegen deze beslissing is betrokkene in bezwaar gegaan. Het advies van de bezwarencommissie de VGB alsnog te verstrekken is niet overgenomen en de intrekking blijft gehandhaafd. Inmiddels heeft betrokkene tegen deze beslissing beroep ingesteld bij de rechtbank.
Worden militairen die deel uitmaken van Special Forces en staatsgeheime operaties uitvoeren sneller en strenger beoordeeld alvorens hun VGB wordt uitgegeven of verlengd?
Veiligheidsonderzoeken naar militairen die deel uitmaken van Special Forces worden niet sneller uitgevoerd dan andere veiligheidsonderzoeken, tenzij een verzoek van de aanvrager daar aanleiding toe geeft. Bij de beoordeling of een VGB wordt afgegeven, worden dezelfde criteria gehanteerd als bij andere functionarissen die een vergelijkbare vertrouwensfunctie vervullen.
Wanneer de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD), om welke redenen dan ook, niet in staat was haar taken inzake de uitgifte, verlenging of intrekking van VGB’s uit te voeren, wie of welke instantie heeft dan de verantwoordelijkheid hiervoor genomen? In hoeverre is dit conform de bestaande regelgeving?
Op grond van de Wet veiligheidsonderzoeken is uitsluitend de MIVD bevoegd tot het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken naar personen die werkzaam zijn in vertrouwensfuncties bij het ministerie van Defensie.
Kunt u garanderen dat de vertragingen bij de MIVD inzake de uitgifte, verlenging en intrekking van VGB's met de door u genomen maatregelen ten aanzien van het vergroten van de onderzoekscapaciteit bij de MIVD en een verbetering van de procedures2 zijn verholpen? Zo nee, wanneer zal dit wel het geval zijn en welke extra maatregelen zult u hiertoe nog nemen?
De eerder door mij getroffen maatregelen, zoals vermeld in mijn brieven van 11 maart (kamerstuk 29 924, nr. 46) en 27 augustus 2010 (kamerstuk 29 924, nr. 56), moeten ertoe leiden dat eind 2010 de vertragingen in het proces van veiligheidsonderzoeken zodanig worden beperkt dat bij ongeveer negentig procent van de onderzoeken geen sprake is van overschrijding van de wettelijke termijn van acht weken. In voorkomende gevallen, zoals bij noodzakelijke navraag in het buitenland, zal sprake kunnen zijn van overschrijding van die termijn.
Op welke wijze, op welk moment en hoe volledig werd de Kamer geïnformeerd over de betreffende inzet van paratroepen voor Task Force 55 in mei 2009 in Afghanistan?
In de stand van zaken brief van 13 maart 2009 (kamerstuk 27 925 nr. 330) is de Kamer geïnformeerd over de inzet van commando’s en mariniers en hun taken. Deze bijdrage valt onder het ISAF-mandaat. Over de Nederlandse bijdrage aan ISAF tot 1 augustus 2010 is de Kamer geïnformeerd met de brief van 30 november 2007 (kamerstuk 27 925, nr. 279). Over specifieke operaties worden vanwege de noodzaak tot strikte geheimhouding geen mededelingen gedaan.
De herijking van de business case JSF |
|
Pauline Smeets (PvdA), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u de gang van zaken rond de beïnvloeding vanuit de luchtvaartindustrie op de herijking van de business case JSF in de zomer van 2008, zoals beschreven in de Volkskrant, bevestigen?1 Zo nee, op welke punten klopt deze beschrijving niet?
Hiervoor verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 1 en 2 van het lid Van Dijk (SP) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 54.
Waarom heeft u de Kamer destijds niet terstond geïnformeerd over de rechterlijke procedure die de betrokken industrie op 2 juli 2008 tegen de Staat heeft aangespannen, het verloop van deze procedure en de daarop volgende overleggen met vertegenwoordigers van deze industrie, mede in het licht van het feit dat de regering kort daarvoor in het algemeen overleg over de JSF in de Kamer had gemeld dat de herberekening van het afdrachtpercentage uit de business case de komende zomer rustig diende te worden afgewacht?
De Staat en de Luchtvaartindustrie hebben gedurende lange tijd intensief overleg gevoerd over de herijking van de business case. De Kamer is voortdurend geïnformeerd over de relevante uitkomsten van en de vervolgstappen in dit proces. De gerechtelijke procedure waaraan in het Volkskrant artikel wordt gerefereerd is door de Luchtvaartindustrie ingetrokken en heeft geen invloed gehad op de uitkomst of het verloop van de herijking van de business case.
Is het waar dat de regering daarbij niet is ingegaan op de voorwaardelijke eis dat Nederland ook werkelijk JSF’s gaat kopen, maar dat de bijkomende «voordelen» van zo’n aankoopbesluit door Nederland uiteindelijk wel zijn meegenomen bij de berekening van het definitief afgesproken afdrachtspercentage? In hoeverre is dit afwijkend van de oorspronkelijke parameters uit de betreffende Medefinancieringsovereenkomst (MFO)? Kan alleen daaruit ook al de conclusie getrokken worden dat, mocht Nederland niet overgaan tot aanschaf van de JSF als opvolger van de F16, de belofte dat de Nederlandse deelname aan de ontwikkeling (SDD) van de JSF de «belastingbetaler geen cent gaat kosten» niet zal kunnen worden waar gemaakt?
Op 1 juli 2008 heeft de Staat conform de MFO aan de Luchtvaartindustrie het resultaat bekend gemaakt van de herijking van de JSF business case. Tevens is de Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 26 488, nr. 90). Bij de herijking is de Staat uitgegaan van de parameters van de MFO. Een voorwaardelijke eis voor de aanschaf van de JSF is niet aan de orde. Het ontwikkelingskostenvoordeel dat Nederland als SDD-partner heeft bij de aanschaf van de JSF is een van de parameters die in overeenstemming met de MFO onderdeel uitmaakt van de business case. Dit aspect is vanaf 2002 bekend. Inmiddels is de business case herijkt en zijn aanvullende afspraken gemaakt met de industrie. Deze bevatten geen wijzigingen ten aanzien van het ontwikkelingskostenvoordeel. De Kamer is hierover geïnformeerd met de brief van 24 maart 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 223). Voorts verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4 van het lid Van Dijk (SP).
Kunt u een overzicht verschaffen wat op dit moment voor de Nederlandse staat, de Nederlandse belastingbetaler en de betrokken Nederlandse bedrijven nog de voor- en nadelen zijn van de uitvoering van de betreffende MFO, sinds de herijking van de business case en het daarbij vastgestelde definitieve afdrachtpercentage, rekening houdend met de volgende feiten:
Ik herken mij niet in de vraag 4 als feit veronderstelde opvattingen.
In de MFO van 2002 is vastgelegd hoe het verschil tussen deelname aan de ontwikkeling van de JSF en het kopen van de plank moet worden berekend. De Staat en de Luchtvaartindustrie zijn in de MFO overeengekomen dat het verschil («Tekort») in deze business case voor rekening komt van de Luchtvaartindustrie. In 2002 is de looptijd van de overeenkomst bepaald op 50 jaar. De achtergrond en inhoud van de business case is onder meer uitvoerig beschreven in de brief aan de Kamer van 11 februari 2002 (Kamerstuk 26 488, nr. 8, blz. 14 t/m 18 en blz. 22 en 23) en bovendien is een en ander met de Kamer besproken tijdens het notaoverleg van 2 april 2002 (Kamerstuk 26 488, nr. 12). De definitie van het Tekort en de elementen die van belang zijn voor de vaststelling daarvan zijn beschreven in artikel 3.3 van de MFO.
Conform de MFO is de business case in 2008 herijkt. Vervolgens hebben de betrokken partijen in 2010 overeenstemming bereikt over het afdrachtpercentage van gemiddeld 3 waarmee gedurende de resterende looptijd van de MFO de private bijdrage van € 105 miljoen (netto contante waarde, prijspeil 2001) door de industrie via de afdrachten over de JSF-gerelateerde omzet moet worden terugbetaald. De MFO biedt de Staat daarmee de juridische basis om het Tekort daadwerkelijk terug te ontvangen. Voorts verwijs ik naar de beantwoording van de vragen van het lid Van Dijk (SP), in het bijzonder vraag 5.
Welke conclusie trekt u uit de balans van deze voor- en nadelen?
Zie antwoord vraag 4.
Over het afgelasten van de opleiding van 467 aspirant militairen |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Defensie stuurt 467 aspiranten excuusbrief. Opleiding nieuwe militairen afgelast»?1
Ja.
Klopt het dat Defensie 467 aanstellingsbeloften niet heeft kunnen nakomen, en dat het hier gaat om 300 arbeidsplekken bij de marine en 167 bij de landmacht? Zo niet, wat is dan de verdeling van deze arbeidsplekken?
Zowel het totale aantal als de verdeling ervan klopt. Het betreft hier overigens geen 467 arbeidsplekken, maar 467 aanstelbare personen die nu dus later zullen beginnen met hun initiële opleiding.
Kunt u gespecificeerd aangeven in hoeverre hier sprake is van het niet goed begroten van de betreffende opleidings - en instroomkosten op de lopende begroting voor 2010, dan wel het doorvoeren van wijzigingen in deze lopende begroting? Waar in de begroting 2010 zijn de betreffende posten te vinden? Waarom is de Kamer niet in de Voorjaarsnota geïnformeerd over deze maatregelen en de tekorten? Wanneer zult u de Kamer informeren over de gemaakte miscalculaties in de begroting dan wel over de nieuw doorgevoerde wijzigingen?
De budgetten voor werving en personeel zijn opgenomen in de beleidsartikelen van de respectievelijke defensieonderdelen. De begroting 2010 en de daaraan gekoppelde personeelsbezetting zijn niet aangepast. De opschorting van de opkomst van een groep toekomstige militairen werd noodzakelijk door een combinatie van factoren die in belangrijke mate het gevolg zijn van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Doordat de werving is aangetrokken komen, na het goed doorlopen van de keuring, meer mensen in aanmerking voor een aanstelling als militair. Tegelijkertijd is het aantal afvallers tijdens de initiële opleiding gedaald en hebben minder militairen vrijwillig ontslag genomen. In april werd duidelijk dat deze ontwikkelingen ingrepen vergden aangezien de beschikbare budgetruimte voor personeel niet is gewijzigd. Van een miscalculatie in de begroting is dus geen sprake, maar wel van een maatregel om binnen het door de Kamer goedgekeurde begrotingsplafond te blijven. De staatssecretaris heeft de beperking van de instroom in algemene zin aangekondigd tijdens het algemeen overleg Personeel van 20 april 2010 (Kamerstuk 32 123 X nr. 129).
Kunt u precies aangeven welke nieuwe redenen er zijn voor het «op de rem zetten van het tempo» om de structurele personeelstekorten in te lopen? Welke ontwikkelingen hebben er precies toe geleid dat de reeds begrote extra instroom militairen niet kan plaatsvinden?
Het in de begroting 2010 gemelde groeitempo van het personeelsbestand is niet aangepast. Om de bezuinigingen uit het aanvullende beleidsakkoord te verwerken is in 2009 besloten tot een meer geleidelijke vulling van de organisatie, van 95 procent in 2010 tot 98 procent in 2015. Niettemin is er de komende jaren nog steeds sprake van een toename van het personeelsbestand. Voor de geplande instroom van nieuw personeel voor 2010 is een schatting gemaakt van onder meer de uitstroom van personeel. Afgezet tegen de personele kaders waarvoor financiële dekking bestaat, leidt dit tot vaststelling van de geplande en gewenste initiële instroom. Het eerder bereiken van de voor 2010 maximaal toegestane en financieel afgedekte sterkte is vooral een gevolg van de lagere uitstroom tijdens de initiële opleiding en het lagere aantal vrijwillige ontslagen onder het zittende personeel.
Wat zijn de gevolgen van de extra 467 vacatures die door de genomen maatregel zijn ontstaan voor de betreffende krijgsmachtdelen en hoe zullen deze gevolgen worden ondervangen?
Door de uitgestelde opkomst van deze groep personen ontstaan geen extra vacatures. De defensieorganisatie is gevuld met de voor 2010 vastgestelde aantallen die passen binnen de begroting.
Wanneer behoort een aspirant-militair tot de categorie «zwaar gedupeerden»? Aan welke voorwaarden moet een protest precies voldoen om te worden gehonoreerd?
Bij gedupeerden gaat het om personen die een aanstellingsbrief hebben ontvangen waarin staat wanneer zij moeten opkomen, en die op grond daarvan bijvoorbeeld ontslag hebben genomen bij hun vorige werkgever of de ziektekostenverzekering hebben opgezegd. Formeel kan een kandidaat die nog niet is opgekomen en dus ook nog geen militair is, niet in bezwaar gaan en zou hij voor een schadevergoeding een civiele zaak moeten aanspannen tegen Defensie. Vanwege de bijzondere omstandigheden geeft Defensie degenen die reeds een aanstellingsbrief hadden ontvangen echter toch de mogelijkheid bezwaar aan te tekenen. Men kan dan uiteenzetten in welke mate men is benadeeld. Defensie zal per individueel geval een zo goed mogelijke oplossing proberen te vinden.
Hoeveel van de 467 aspirant-militairen dienden een verzoek tot compensatie in en hoeveel van deze verzoeken werden ingewilligd? Welke kosten zijn hieraan verbonden?
Tot nu toe gaat het om drie personen. Deze zaken zijn nog in behandeling. Het betreft schade als gevolg van gederfde inkomsten door het reeds ingediende ontslag bij een vorige werkgever. De desbetreffende personen kunnen overigens alsnog in 2011 opkomen.
Klopt het dat het niet voor het eerst is dat Defensie aanstellingsbeloften alsnog niet gestand kan doen? Wanneer heeft zich dat eerder voorgedaan en om welke aantallen ging het daarbij? Welke maatregelen heeft Defensie naar aanleiding daarvan genomen om te voorkomen dat het afgelasten van opleidingen en het niet nakomen van aanstellingsbeloften in de toekomst nog voorkomt? Welke aanvullende maatregelen zullen daartoe naar aanleiding van deze casus genomen worden?
Er is niet eerder sprake geweest van een soortgelijke maatregel. De factoren die deze stap noodzakelijk maakten zijn inmiddels onderdeel van de structurele analyse van de personele keten. Elk kwartaal worden de ontwikkelingen en prognoses aan de ambtelijke en politieke leiding gerapporteerd om bijsturing mogelijk te maken.
Kunt u garanderen dat alle 467 gedupeerde aspirant-militairen in ieder geval in 2011 alsnog kunnen instromen in de functie waarvoor zij dit jaar een aanstellingsbelofte kregen?
Ja, voor zover de betrokkenen dit zelf willen, zal Defensie de toezeggingen zeker gestand doen. Dit betekent dat zij in ieder geval in 2011 kunnen beginnen met hun initiële opleiding.
Welke gevolgen heeft de genomen maatregel voor de instroom vanuit specifieke opleidingen, bijvoorbeeld vanuit de ROC's? Zullen naar verwachting alle leerlingen die de opleiding Veiligheid en Vakmanschap aan het ROC met succes afronden, kunnen instromen bij Defensie? Zo neen, hoeveel leerlingen kunnen niet worden toegelaten en om welk percentage van de leerlingen die de opleiding volgen gaat het?
Alle leerlingen die de ROC-opleiding Veiligheid en Vakmanschap succesvol voltooien en na sollicitatie door Defensie worden goedgekeurd, zullen kunnen instromen. Zij worden niet door deze maatregel getroffen.
De bewapening van lokale milities in Afghanistan |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Afghans to form local forces to fight Taliban» in de New York Times van 14 juli jl., waarin wordt gemeld dat de Afghaanse regering na intensieve onderhandelingen met militaire commandanten van de NAVO heeft ingestemd met de vorming van lokale gewapende milities, die overigens geen milities mogen heten, waarvan Amerikaanse militaire functionarissen hopen dat zij tijdelijk zullen helpen in afgelegen regio’s aanvallen van de Taliban te verijdelen?1
Ja.
Kunt u de strekking van het artikel bevestigen?
Gedeeltelijk. Bepaalde conclusies die door de schrijver van het artikel worden getrokken, worden niet onderschreven.
Was u op de hoogte van deze onderhandelingen tussen NAVO-functionarissen en de Afghaanse regering?
Nederland was op de hoogte van de plannen om een zogenaamde Afghan Public Protection Force (APPF) op te richten. In de Joint Coordination and Monitoring Board, waarin de internationale gemeenschap belangrijke beleidvraagstukken en ontwikkelingen met de Afghaanse autoriteiten bespreekt, heeft Nederland ook mee kunnen spreken over dit voornemen.
De discussie over de Afghan Public Protection Force is de afgelopen weken in de Afghaanse Nationale Veiligheidsraad geïntensiveerd. Daaraan werd deelgenomen namens ISAF door Commandant Petraeus (en eerder zijn voorganger McChrystal) en NAVO Senior Civiele Vertegenwoordiger Sedwill. Hierna is een aangepast plan gepresenteerd aan de internationale gemeenschap, waarin het initiatief is omgedoopt in «lokale politie» («local»of «community police»). De bezwaren tegen eerdere varianten van lokale beveiligingseenheden zijn met dit aangepaste plan weggenomen. Nederland zal de verdere formele uitwerking van dit plan voorts nauwlettend in de gaten blijven houden.
Op welke wijze zijn de NAVO-lidstaten betrokken bij de vormgeving van dit plan?
Zie antwoord vraag 3.
Wat was uw opvatting over de wenselijkheid van dit plan?
Nederland is voorstander van de versterking van de soevereiniteit van de Afghaanse staat en de vergroting van de Afghaanse verantwoordelijkheid, ook op het gebied van veiligheid. Hoewel Nederland en internationale partners zich aanvankelijk terughoudend en kritisch hebben opgesteld ten aanzien van diverse Afghaanse plannen voor oprichting van lokale beveiligingseenheden, stuit het nieuwe plan niet meer op fundamentele bezwaren. De noodzaak tot verbetering van de bescherming van gemeenschappen en de beveiliging van overheidsinstellingen in Afghanistan is evident. Daarbij heeft Nederland ook begrip voor de beweegredenen van de Afghaanse autoriteiten om de schaarse politieagenten voor echt politiewerk in plaats van beveiligingswerk in te willen zetten.
Bij de eerste presentatie van het plan bestonden zorgen over de uitwerking van de oprichting van een dergelijk systeem van public protection forces. Zo was er onduidelijkheid over de «command & control» van deze tijdelijke lokale eenheden en over de vraag hoe het initiatief past in eerdere Afghaanse ontwapeningsprogramma’s. De nader uitgewerkte plannen komen echter voor een groot deel aan deze zorgen tegemoet. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling om bestaande lokale groepen te herbewapenen noch te versterken en hiertegen zijn controlemechanismen voorzien. Verder is de lokale politie beter ingebed in de Afghaanse veiligheidsstructuren doordat deze deel zal gaan uitmaken en onder bevel zal komen te staan van de Afghaanse politie en uiteindelijk het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Kandidaten voor de lokale politie zullen hetzelfde selectieproces doorlopen als kandidaten voor de reguliere politie. Ook worden biometrische gegevens genoteerd en wapens geregistreerd. De lokale politie komt onder rechtstreeks bevel te staan van het hoofd van de districtspolitie. Daarnaast worden aan de eenheden leden van de Afghaanse nationale veiligheidsdienst (NDS) toegevoegd om ervoor te zorgen dat deze lokale eenheden niet worden geïnfiltreerd door de Taliban. Tot slot is het tijdelijke karakter van deze eenheid van de politie (twee tot vijf jaar) bevestigd. In eerste instantie zal rekruten voor de lokale politie een tweejarig contract worden aangeboden, met een maximale verlenging tot vijf jaar. Daarna kunnen deze personen solliciteren op posities binnen zowel de politie als het leger.
Hoe beoordeelt u het geschetste risico dat stammen dankzij de bewapening hun onderlinge strijd met meer geweld kunnen voortzetten en dat het bewapenen van lokale groepen tot toename van het geweld zou kunnen leiden?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het geschetste risico dat dit plan door veel Afghanen gezien zal worden als werkgelegenheidsproject, een manier om makkelijk geld te verdienen, en zodoende andere economische ontwikkeling kan verhinderen?
Dit geschetste risico wordt niet groot ingeschat.
Welke garantie is er dat werkelijk sprake is van een korte termijnplan en dat na het verstrijken van die korte termijn (hoe lang is dat eigenlijk)? mensen hun wapens en uniformen weer inleveren?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe groot acht u het risico dat een en ander zal leiden tot verminderd vertrouwen in overheidsfunctionarissen, aangezien ongetrainde lokale mensen wel een uniform gaan dragen en zodoende namens de overheid opereren?
De lokale politie zal niet ongetraind zijn, maar worden ingezet na een drie-weekse training. De training zal worden verzorgd door Amerikaanse troepen, waar mogelijk aangevuld met reserve-officieren van het Afghaanse Ministerie van Binnenlandse Zaken. Daarnaast is het takenpakket van deze lokale politie eenheden beperkt tot vooral beveiligings- en bewakingswerkzaamheden. De eenheden krijgen geen arrestatie- of onderzoeksbevoegdheden. De bedoeling is dat deze tijdelijke lokale politie-eenheden de veiligheid bevorderen in gebieden waar nu weinig of geen Afghaanse politie of leger aanwezig zijn.
Hoeveel geld steekt de NAVO hierin? Waaruit wordt dat gefinancierd? Levert Nederland direct of indirect ook een bijdrage?
De oprichting van de lokale politie eenheden zal volledig door de Verenigde Staten worden gefinancierd.
De blootstelling van militairen aan mangaan en andere schadelijke metalen in zand van zandstormen in onder meer Irak en Afghanistan |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Jasper van Dijk , Arjan El Fassed (GL) |
|
Bent u bekend met het Amerikaanse rapport «Traumatic Brain Injury (TBI) Care in the «Department of Defense» van het Defense and Veterans Brain Injury Center (DVBIC)» van september 2009 over de herkenning en het voorkomen van TBI bij militairen en veteranen ten gevolge van met name hun inzet in Afghanistan?
Ja.
Bent u bekend met de bevindingen van d.d. 25 juni 2010 onderzoeker Palur G. Gunasekar van het Navy Environmental Health Effects Laboratory ten aanzien van de gezondheidseffecten van mangaan en andere metalen in zand van zandstormen in met name Afghanistan?1
Ja.
Wat is uw oordeel over beide rapporten? Onderschrijft u de conclusies van de rapporten dat mangaan en andere metalen in het zand van zandstormen in Afghanistan en Irak nadelige gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van militairen die in deze landen werkzaam zijn (geweest)? Zo nee, waarom niet?
Het rapport Traumatic Brain Injury (TBI) Care in the Department of Defense geeft een overzicht van de belangrijkste Amerikaanse bevindingen ten aanzien van het voorkomen, diagnosticeren, behandelen, de preventie en het in kaart brengen van alle vormen van TBI onder Amerikaanse militairen. Het begrip TBI (traumatisch hersenletsel) wordt breed gedefinieerd zodat allerlei vormen van herkenbaar letsel (matig, ernstig en penetrerend) eronder vallen, zo ook het nieuwe concept van mild traumatisch hersenletsel (mTBI).
Defensie neemt de mogelijk niet direct herkenbare effecten van explosies serieus. Daarom is besloten onderzoek te verrichten onder de Nederlandse militairen die in de nabijheid van een explosie zijn geweest dan wel een harde klap tegen het hoofd hebben gehad en daarbij niet direct herkenbaar gewond zijn geraakt. Sinds november 2009 wordt alle Nederlandse militairen in Uruzgan die dit hebben meegemaakt verzocht de MACE (Militaire Acute Concussie Evaluatie) vragenlijst in te vullen. Deze vragenlijst wordt ook in de Verenigde Staten gehanteerd en test op aandacht, concentratie en geheugenstoornissen die zouden kunnen duiden op mTBI. Na terugkeer worden deze personen opnieuw opgeroepen voor een screening en zo nodig voor een nader geneeskundig onderzoek. Ook de groep mensen die voor november 2009 in Uruzgan zijn geweest en die een explosie van nabij hebben meegemaakt, zal in de gelegenheid gesteld worden om een onderzoek te ondergaan om te bezien of een dergelijke gebeurtenis nadelige effecten op hun gezondheid heeft gehad.
Het is wachten op de officiële publicatie van Palur G. Gunasekar over de gezondheidseffecten van mangaan en andere metalen in het stof van zandstormen. De aanwezigheid van zware metalen heeft over het algemeen een geologische oorsprong. Lokaal kunnen milieufactoren zoals industriële (verbrandings)processen invloed hebben op het gehalte aan zware metalen in het (fijne) stof. Gezondheidsklachten ten gevolge van metalen die zich bevinden in stof zijn tot dusverre niet in wetenschappelijk onderzoek beschreven.
Op basis van Nederlands onderzoek in Irak (2003) en Afghanistan (2005, 2006, 2009) werden alleen voor lood, zink en ijzer incidentele overschrijdingen van de grenswaarden vastgesteld. Er was geen aanleiding om metingen naar mangaan te doen. Andere onderzoeken wijzen uit dat de grenswaarde voor mangaan incidenteel wordt overschreden. Deze grenswaarden zijn echter jaargemiddelden, waarbij de incidentele overschrijdingen geen aanleiding hebben gevormd om te spreken van een verhoogd risico.
Incidentele normoverschrijding voor enkele metalen komt in specifieke situaties voor. Maatregelen die zijn genomen om de blootstelling zoveel mogelijk te beperken zijn het rekening houden met industriële (verbrandings)activiteiten bij het bepalen van de locatie van een militaire basis, terughoudende inzet van personeel tijdens zandstormen en het gebruik van mondkapjes. In het uitzendgebied wordt voorlichting gegeven over stofblootstelling en zijn mondkapjes beschikbaar. Op basis van de verschillende beschikbare metingen alsmede de genomen maatregelen mag geconcludeerd worden dat het risico op toxische effecten door zware metalen verwaarloosbaar is. De maatregelen werden reeds gemeld aan de Tweede Kamer (vergaderjaar 2009–2010, aanhangsel 1601).
Wanneer de definitieve onderzoeksresultaten van het Navy Environmental Health Effects Laboratory zijn gepubliceerd worden deze samen met de overige beschikbare onderzoeksgegevens in beschouwing genomen. Als de bevindingen consequenties hebben voor de inschatting van gezondheidsrisico’s voor militairen in het uitzendgebied zal een appreciatie naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Bent u bereid uw appreciatie van de conclusies uit de beide rapporten naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel Nederlandse militairen hebben na een uitzending naar Afghanistan en/of Irak gezondheidsproblemen gekregen, zoals geheugenverlies en ademhalingsproblemen, die gerelateerd zouden kunnen zijn aan de blootstelling aan mangaan en andere schadelijke metalen (zoals magnesium, ijzer, aluminium en chroom) in het missiegebied? Welke stappen worden door Defensie gezet om de oorzaken van hun klachten te achterhalen en de militairen de zorg te bieden die zij nodig hebben?
Militairen in uitzendgebieden zoals Afghanistan en Irak worden blootgesteld aan hogere concentraties fijnstof dan in Nederland. Dit is voor het ministerie van Defensie een blijvend aandachtspunt. Het risico van stofblootstellingen is tijdens verschillende uitzendingen onderzocht. Op basis van de huidige gegevens mag geconcludeerd worden dat bij de gemeten concentraties fijnstof en metalen geen onherstelbare gezondheidsklachten te verwachten zijn. Wel kunnen kortdurende gezondheidseffecten optreden, zoals hoesten en soms kortademigheid. Militairen in het uitzendgebied met gezondheidsklachten kunnen terecht bij de militair arts. Door metingen in het uitzendgebied wordt de stofblootstelling in kaart gebracht. Er zijn geen klachten gerapporteerd die gerelateerd worden aan een mogelijke blootstelling aan metalen als onderdeel van stof.
Bent u bereid, mede in het licht van de nieuwe bevindingen, de militairen die met schadelijke stoffen in aanmerking zijn gekomen in het missiegebied, of die gezondheidsklachten hebben die gerelateerd kunnen worden aan de blootstelling aan schadelijke stoffen, te registreren? Zo nee, waarom niet?
Alle uitzendingen worden zowel in het personeelsdossier als in het medisch dossier van militairen vastgelegd. Als militairen gezondheidsklachten hebben en daarbij een relatie met stofbelasting aannemelijk is, zal dit in het medisch dossier gedocumenteerd worden.
Bent u bereid, in het licht van de conclusies uit de rapporten, als minister van Defensie zelf of in NAVO-verband onderzoek te (laten) verrichten naar de mogelijke gevolgen van metalen in het zand van Afghanistan en Irak voor de gezondheid van Nederlandse militairen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zult u dergelijk onderzoek tot stand helpen brengen?
De blootstelling aan fijnstof is en blijft een aandachtspunt voor het Ministerie van Defensie. Het ministerie verricht net als andere NAVO landen metingen in het uitzendgebied. Gegevens en resultaten worden tussen de landen uitgewisseld.
Referenties
Desert Research Institute, Final report, Department of Defense Enhanced Particulate Matter Surveillance Programm; February 2008.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, aanhangsel 1601.
Het project "De Uitdaging" |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Is het waar dat het succesvolle project «De Uitdaging», waarbij probleemjongeren binnen de Defensieorganisatie een interne opleiding krijgen, voor de derde keer in haar voortbestaan wordt bedreigd?
Het project «De Uitdaging» was van 2001 tot en met 2007 een maatschappelijk project van Defensie. Vanaf 2008 is het project opgenomen in het programma van de campuspilots en zijn de extra kosten voor Defensie, boven op het gebruik van de faciliteiten, voor uitvoering van «De Uitdaging» bekostigd vanuit de begroting van Jeugd en Gezin (Kamerstuk 31 056, nr.6). Onder verantwoordelijkheid van de minister voor Jeugd en Gezin is in 2008 en 2009 met in totaal negen pilotprojecten onderzoek gedaan naar een effectieve aanpak voor niet-participerende jongeren die dreigen af te glijden naar maatschappelijk ongewenst gedrag. Dit onderzoek is voltooid en zal u binnenkort worden aangeboden. Mede naar aanleiding van die evaluatie zal door een volgend kabinet een besluit worden genomen over een eventuele structurele voorziening voor deze doelgroep.
Is het waar dat de conceptevaluatie 2009 positieve effecten laat zien ten aanzien van disciplinering, arbeidsoriëntatie en resocialisatie? Is het waar dat van de circa 400 Amsterdamse jongeren die hierin zijn geplaatst tweederde het traject positief afrondde?
Voor de resultaten van de negen campuspilots verwijs ik u naar het eindrapport van de effectevaluatie dat u binnenkort door de minister voor Jeugd en Gezin zal worden aangeboden.
De door u genoemde 400 Amsterdamse jongeren betreft de instroom in «De Uitdaging» over de totale looptijd van 10 jaar. Tweederde daarvan heeft het traject inderdaad met een certificaat afgerond.
Bent u beiden bereid zich in te zetten voor de voortgang van De Uitdaging, zodat de risicojongeren structuur, regelmaat, grenzen kennen, samenwerken, sociale vaardigheden en het tonen van respect blijven leren?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de financiering van De Uitdaging slechts geregeld is tot juli 2010 en dat ambtelijk overleg nog geen duidelijkheid heeft opgeleverd over het vervolg?
De minister voor Jeugd en Gezin heeft het project «De Uitdaging», net als de andere acht projecten die tot het pilotprogramma behoorden, de financiële mogelijkheid geboden om hun activiteiten tot en met december 2010 voort te zetten. U bent hiervan op de hoogte gesteld tijdens het algemeen overleg over jeugdzorg van 11 mei 2010.
Herinnert de minister voor Jeugd en Gezin zich zijn toezegging aan de Kamer dat in afwachting van de evaluatie van de lopende campusprojecten de financiering zou worden verlengd? Zal het kabinet deze toezegging ook gestand doen voor De Uitdaging?
Zie antwoord vraag 4.
De rol van Nederlandse militairen bij een actie op 7 augustus 2002 |
|
Ton Heerts (PvdA), Angelien Eijsink (PvdA), Mariko Peters (GL) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen over de rol van Nederlandse militairen bij een actie op 7 augustus 2002 (ontvangen 12 januari 2010)?1
Ja.
Wat waren ten tijde van het in die vragen genoemde incident de internationale procedures om mogelijke strafbare feiten te melden? Aan wie konden die worden gemeld?
ISAF-militairen moesten mogelijke strafbare feiten melden aan de hogere ISAF-eenheid waartoe zij behoorden. In het geval van de Nederlandse ISAF-militairen was dit de Kabul Multinational Brigade (KMNB) van ISAF. De Nederlandse compagniescommandant heeft dan ook over zijn bevindingen met betrekking tot het schietincident van 7 augustus 2002 gerapporteerd aan de KMNB.
Welke instantie was belast met het onderzoek naar mogelijke schendingen van het humanitair recht en/of oorlogsrecht?
Het onderzoek naar mogelijke schendingen van het humanitair oorlogsrecht, gepleegd door Afghaanse onderdanen in Afghanistan, was en is primair een verantwoordelijkheid van de Afghaanse Justitie. Het Nederlandse Openbaar Ministerie is belast met het onderzoek naar een mogelijke betrokkenheid van Nederlandse militairen bij schietincidenten.
Is het waar dat er vanuit het ministerie van Defensie of de krijgsmacht aan betrokken militairen (van – destijds – de luchtmobiele brigade, de Koninklijke Marechaussee (KMar), het Korps Commando Troepen (KCT)) is afgeraden om met journalisten van Argos of andere personen over dit incident te spreken? Zo ja, waarom?
Na het stellen van de schriftelijke vragen door leden van uw Kamer over dit onderwerp, begin oktober 2009, heeft de redactie van Argos enkele verzoeken om interviews ingediend bij de Directie Voorlichting en Communicatie van het Ministerie van Defensie. Op deze verzoeken is niet ingegaan omdat het gebruikelijk is de Kamer als eerste te informeren als de Kamer over een onderwerp om informatie heeft verzocht. Los daarvan is de Nederlandse compagniescommandant langs een andere weg benaderd voor een interview. Hij heeft zelf besloten daar niet op in te gaan.
Waarom heeft het Openbaar Ministerie (OM) niet onderzocht of de digitale foto’s van de lijken zijn gemaakt met het digitale fototoestel (een Sony Mavica FD 73) van het KCT in 2002 in Afghanistan?
Zoals geantwoord op eerdere vragen van het lid Peters van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 1846) hebben leden van het Korps Commandotroepen (KCT) geen foto’s gemaakt van slachtoffers van het schietincident. De foto’s zijn gemaakt door militairen van de luchtmobiele compagnie. De naamgeving van de digitale fotobestanden geeft een indicatie dat de foto’s zijn gemaakt met een Sony Digital Mavica camera. Het is niet meer te achterhalen welk type Sony Digital Mavica camera dit is geweest. Zowel de militairen van de luchtmobiele compagnie, die de foto’s hebben gemaakt, als de KCT-eenheden maakten gebruik van Sony Digital Mavica camera’s. Bovendien werd de specifieke bij de KCT-eenheid in gebruik zijnde Sony Digital Mavica camera waarschijnlijk ook door andere defensieonderdelen gebruikt.
Zie verder mijn antwoord op vraag 6.
Waarom vond het OM het niet nodig om – met name naar aanleiding van het boek van de Duitse ex-militair van het KCT Achim Wohlgethan – (ex-)militairen van het KCT te horen over de opdracht(en) die zij in verband met het incident van 7 augustus 2002 (de ontsnapping van de gevangenen, het vuurgevecht en de executie) hebben uitgevoerd?
Zoals geantwoord op eerdere vragen van de leden Heerts en Eijsink van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 1844) is de KCT-eenheid 411, waartoe ook de heer Wohlgethan behoorde, pas omstreeks 12:00 uur plaatselijke tijd, nadat het schietincident had plaatsgehad, vertrokken uit de ISAF-basis voor de opdracht die zij moesten uitvoeren. Eerder die dag had de KCT-eenheid al een andere, niet aan het schietincident gerelateerde opdracht uitgevoerd waartoe de eenheid omstreeks 09.30 uur plaatselijke tijd de basis had verlaten. De KCT-eenheid kan daarom onmogelijk opdrachten hebben uitgevoerd voor of tijdens het schietincident waarvan het aannemelijk is dat dit even na 08:00 uur plaatselijke tijd heeft plaatsgehad, zoals uiteengezet in de beantwoording van vragen van de leden Peters, Van Bommel en Pechtold (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–1010, nr. 1845). Voor het horen van de leden van eenheid 411 van het KCT bestond daarom geen aanleiding.
Wat hadden die militairen van het KCT moeten doen als zij wel nog andere ontsnapte gevangenen hadden gevonden? Hadden ze deze personen moeten aanhouden? Wat hadden ze er vervolgens mee moeten doen?
De bedoelde militairen van het Korps Commandotroepen (KCT) hadden de opdracht in de omgeving van het schietincident te zoeken naar eventuele andere ontsnapte gevangenen. Als zij die hadden gevonden, hadden zij de ontsnapte gevangenen moeten vastnemen en overdragen aan de KMNB.
Kunt u aangeven welke generaal in dienst van het Afghaanse National Department of Security (NDS) op 7 augustus 2002 door Nederlandse militairen op de plaats van de executie werd gezien? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse militairen en hun Afghaanse tolk hebben twee generaals op de plaats van het incident gezien. Een van hen was generaal Najim, die volgens de tolk behoorde tot de Afghaanse veiligheidsdienst National Directorate of Security (NDS). De tweede generaal behoorde tot het garnizoenscommando van de stad Kaboel.
Welke personen zaten in de onderzoekscommissie die dit incident in 2002 in opdracht van de Afghaanse president Karzai hebben onderzocht? Wie was de vertegenwoordiger van de NDS in deze onderzoekscommissie?
Noch de NDS, noch de Verenigde Naties kunnen bevestigen dat een onderzoekscommissie in opdracht van president Karzai in 2002 uiteindelijk tot stand is gekomen. Er kan daarom niet worden bevestigd dat het incident door een dergelijke commissie is onderzocht, dat de NDS een vertegenwoordiger heeft afgevaardigd naar de onderzoekscommissie of wie dat is geweest.
Is er behalve het onderzoek van mevr. Asma Jahangir, speciale rapporteur van de VN op het terrein van buitengerechtelijke executies, nog een ander (diepgaander) VN-onderzoek naar dit incident uitgevoerd?
De Speciaal rapporteur van de VN op het terrein van buitengerechtelijke executies mevr. Asma Jahangir maakt in haar rapport over Afghanistan (E/CN.4/2003/3/Add.4 van 3 februari 2003) melding van het incident. Navraag bij de United Nations Assistance Mission to Afghanistan (UNAMA) in Kaboel leert dat UNAMA op basis van eigen informatie concludeert dat de VN geen aanvullend onderzoek heeft gedaan naar het incident.
Kan de Kamer – desnoods vertrouwelijk – inzage in het volledige dossier krijgen, waarbij het met name om de volgende stukken gaat:1 het complete bevindingenrapport van de KMar, 2) de rapportage(s) van de compagniescommandant van de c-compagnie van de luchtmobiele brigade, 3) de rapportages van de Senior National Representative van 7 t/m 15 augustus 2002, 4) de nota die de minister van Defensie op 13 augustus 2002 ontving van waarnemend CDS, 5) het «Incident Report» van ISAF, 6) alle rapportages die de KCT-militairen in Afghanistan op/over 6, 7 en 8 augustus 2002 maakten? Zo nee, waarom niet?
De Kamer is over het schietincident van 7 augustus 2002 reeds eerder uitgebreid geïnformeerd. Als bijlage ontvangt u die gedeelten van de onder 1 tot en met 4 genoemde documenten die openbaar kunnen worden gemaakt.2 Het betreft een groot deel van de bevindingenrapporten van de Koninklijke marechaussee uit 2002 en 2010, de relevante passages uit de rapportages van de compagniescommandant en de Senior National Representative, en de in de vraag genoemde nota van de waarnemend Chef Defensiestaf van 13 augustus 2002.
De onder 1 tot en met 4 genoemde documenten worden niet volledig openbaar gemaakt aangezien deze documenten ook informatie bevatten die geen betrekking heeft op het schietincident of omdat zij gerubriceerde bijlagen bevatten. De onder 5 en 6 genoemde documenten kunnen vanwege de rubricering niet openbaar worden gemaakt. Verder zijn de verstrekte documenten geanonimiseerd. In enkele delen van het tweede bevindingenrapport van de Koninklijke marechaussee uit 2010 was, om de mogelijkheden tot herleidbaarheid te beperken, meer nodig dan alleen het verwijderen van naam en functiegegevens.
Het tweede bevindingenrapport van de Koninklijke marechaussee bevat als bijlage enkele door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) opgemaakte documenten. In een aantal van deze documenten komt de volgende passage voor: «De Nederlandse commando’s staan op foto’s waarop te zien is dat een executie heeft plaatsgevonden. Deze foto’s worden niet bestreden, maar het tijdstip waarop de foto’s zijn gemaakt wel.» Voor de goede orde merk ik op dat alle Nederlandse militairen die op foto’s van de gedode personen voorkomen, militairen zijn van de luchtmobiele compagnie en geen commando’s (zie mijn antwoord op vragen 5 en 6).