Het bericht: ‘Spoorbrug over van Harinxmakanaal bij Leeuwarden nog wekenlang defect’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Pieter Grinwis (CU), Aukje de Vries (VVD) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Spoorbrug over Van Harinxmakanaal bij Leeuwarden nog wekenlang defect»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit bericht? Kan een uitgebreide reactie worden gegeven op de situatie?
Het is betreurenswaardig dat de betreffende spoorbrug op 7 september kapot is gegaan en daarmee gedurende enkele weken hinder heeft opgeleverd voor het scheepvaartverkeer.
De spoorbrug over het van Harinxmakanaal bij Leeuwarden betreft een draaibrug en is uitgerust met een zogenaamde hefcilinder, waarmee de brug kan bewegen en opendraaien. Helaas is dit cruciale draaipunt onverwachts defect geraakt en kon de brug sindsdien niet meer geopend worden voor het hogere scheepvaartverkeer. Voor de reparatie van de hefcilinder is deze in de nacht van 18 op 19 september uit de brug verwijderd en getransporteerd naar een gespecialiseerd bedrijf in Sneek. In de nacht van 2 op 3 oktober is de gerepareerde hefcilinder teruggeplaatst in de spoorbrug en sindsdien kan de brug weer geopend worden voor het hogere scheepvaartverkeer.
Kan u een duidelijk beeld schetsen van de aanleiding van dit defect?
De pakkingen waarin de hefcilinder is verpakt waren om nog onbekende reden gescheurd. ProRail heeft de gescheurde pakkingen inmiddels vervangen door nieuwe en betere pakkingen om zo het risico op herhaling te verkleinen. Verder onderzoekt ProRail of op basis van deze ervaring elders aanpassingen aan hefcilinders gedaan moeten worden.
Is de planvorming voor de inspectie, het herstel en het terugplaatsen van de cilinder evenals het weer functioneel maken van de HRMK-brug inmiddels gereed?
Ja en uitgevoerd, zie de beantwoording van vraag 2.
Wat wordt er gedaan om de herstelwerkzaamheden aan de HRMK-brug zo snel mogelijk af te ronden? Bent u hierover in gesprek met ProRail? Kunt u garanderen dat de scheepvaart zo snel mogelijk weer gebruik kan maken van de HRMK-brug en dat de hinder zo veel mogelijk beperkt zal worden?
ProRail heeft haar uiterste best gedaan de werking van de spoorbrug zo spoedig mogelijk te herstellen en heeft daarbij voortdurend in contact gestaan met het ministerie, de provincie en de gemeente. De werking van de brug is inmiddels hersteld, zie ook de beantwoording van vraag 2.
Is het inmiddels bekend hoe lang de werkzaamheden gaan duren? Wat is de snelst mogelijke datum van ingebruikname en kunt u een tijdslijn schetsen zodat de scheepvaart weet waar ze aan toe is?
De werkzaamheden zijn inmiddels afgerond, zie de beantwoording van vraag 2.
Hoe wordt er gecommuniceerd met de scheepvaart over het verloop van de situatie rondom het defect en het herstel van de HRMK-brug?
Met de scheepvaart is gecommuniceerd via de hiervoor gebruikelijke wegen van vaarweginformatie.nl en via de reguliere contacten met de vaarwegbeheerder, de provincie Friesland. Daarnaast heeft ProRail via haar website updates geplaatst zodra dit aan de orde was en was er (telefonisch) contact mogelijk met ProRail via de gebruikelijke publiekskanalen voor bedrijven en mensen die (mogelijk) hinder ondervonden.
Herinnert u zich nog dat tijdens het commissiedebat Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) van 16 juni 2021 aandacht is gevraagd voor de verouderde spoorbrug over het Van Harnixmakanaal en u aangaf dat ProRail is gevraagd u te voorzien van de laatste informatie over de staat van de brug? Kan de u de informatie van ProRail delen?
ProRail heeft inmiddels mijn vragen hieromtrent beantwoord en de laatste informatie rondom de staat van de brug met het ministerie, de provincie en de gemeente gedeeld. Deze laatste inspectierapporten en bijbehorende duiding van ProRail kunt u terugvinden op rijksoverheid.nl2. Op basis van die informatie concludeert ProRail dat de spoorbrug technisch gezien in goede staat verkeert, maar wel zoals gebruikelijk waar nodig onderhouden moet en zal worden en indien zaken aan vervanging toe zijn, vindt dat uiteraard plaats. ProRail ziet momenteel dan ook geen noodzaak om eerder dan einde theoretische levensduur (2051) tot algehele vervanging over te gaan. Het defect raken van de hefcilinder was onverwacht en is geen gevolg van de leeftijd of de onderhoudstoestand van de brug.
Ziet de u naar aanleiding van deze informatie de noodzaak een quickscan uit te laten voeren naar de mogelijkheid de brug te vervangen voor een aquaduct?
Nee. De technische staat van de betreffende spoorbrug is goed en algehele vervanging is niet nodig. ProRail geeft dan ook aan dat er geen noodzaak is een dergelijke quickscan uit te voeren. In 2019 heeft de regio reeds een quickscan laten uitvoeren naar de meerwaarde van (vroegtijdige) vervanging van de brug door een hogere brug of aquaduct. Daarbij is ook gekeken naar de (hoogwaardiger) ruimtelijke ontwikkeling die in combinatie daarmee ter plekke kan plaatsvinden.
Ook beheer en onderhoud, storingen en de maatschappelijke kosten en baten van deze beide posten zijn onderzocht in de kentallen KBA bij deze quickscan. De uitkomsten hiervan kwamen neer op negatieve saldo’s wanneer de brug eerder dan nodig vervangen wordt door een hogere brug of een aquaduct, respectievelijk minus € 58mln. en minus € 68 mln. Vroegtijdige vervanging weegt in principe dus niet op tegen de huidige kosten van beheer en onderhoud.
Wat zijn de (financiële) gevolgen van het defect voor de scheepvaart?
De provincie Friesland schat als vaarwegbeheerder dat de totale kosten van de verstoring voor betrokkenen kunnen oplopen tot in totaal zeker € 50.000 per week. Volgens ProRail overwegen enkele partijen een claim bij hen in te dienen.
Hoe vaak worden bruggen als de brug over het Harinxmakanaal door ProRail geïnspecteerd, gezien de constatering dat de hefcilinder van de brug onverwachts defect is geraakt en de brug sindsdien niet meer te openen is voor scheepvaart?
Visuele inspecties van alle zogenoemde kunstwerken vinden meerdere keren per jaar plaats door inspecteurs van ProRail en de aannemer die in het gebied werkzaam is. Daarnaast vindt om de gemiddeld 7 jaar een uitgebreide inspectie plaats door een externe partij van alle bouwdelen van de brug. Bij de betreffende spoorbrug is in 2020 de meest recente uitgebreide inspectie uitgevoerd. Het defect dat is opgetreden aan de cilinder kan met dergelijke inspecties niet worden vastgesteld. Het is hiervoor nodig een cilinder volledig te demonteren uit de brug. De betreffende cilinder is in 2018 gereviseerd, er was geen reden om aan te nemen dat deze defect zou gaan.
Wat zijn de (maatschappelijke) kosten van het oplossen van een dergelijke storing? En wegen die op tegen investeringen in degelijk beheer en onderhoud?
De precieze kosten van het oplossen van het defect bij de HRMK zijn nog niet bekend, deze worden opgevangen binnen het beschikbare budget voor beheer en onderhoud bij ProRail. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 9 zijn ook beheer en onderhoud, storingen en de maatschappelijke kosten en baten van deze beide posten onderzocht in de kentallen KBA bij de quickscan uit 2019. Het resultaat van die kentallen KBA is bij het betreffende antwoord opgenomen en houdt in dat vroegtijdige vervanging in principe niet opweegt tegen de kosten van beheer en onderhoud.
Hoeveel bruggen werken er, naast deze brug en de andere spoorbrug over het Van Harinxmakanaal, met een vergelijkbare hefcilinder?
In Nederland heeft ProRail 22 draaibruggen die met een hefcilinder werken. Er zijn onderling verschillen in maatvoering of technische uitvoering van de zowel de bruggen als de cilinder. Rijkswaterstaat heeft geen draaibruggen die met een hefcilinder werken.
Is er noodzaak om deze bruggen ook te controleren om soortgelijke defecten te voorkomen?
De betreffende hefcilinders bij draaibruggen zijn omsloten door andere onderdelen van de brug en kunnen niet goed geïnspecteerd worden tijdens de reguliere visuele inspecties. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 3 onderzoekt ProRail of op basis van deze ervaring elders aanpassingen aan hefcilinders gedaan moeten worden.
Het weglekken van jeugdzorggelden |
|
Peter Kwint |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Geldstromen in jeugdzorg voor het eerst inzichtelijk na groot data-onderzoek door Follow The Money»?1
In het artikel wordt ingezoomd op een aantal aspecten van het Jeugdzorgstelsel. Op de individuele voorbeelden uit het artikel kan ik niet ingaan, maar ik herken het beeld uit het artikel dat er in de jeugdzorg aanbieders zijn met hoge winstpercentages. Dit is uiteraard geen wenselijke situatie. Het is aan gemeenten om afspraken te maken met jeugdzorg aanbieders. Gemeenten kunnen als inkopende partij in hun contractering en zelfs in verordeningen randvoorwaarden en harde criteria opnemen om winsten te beperken. Voor wat betreft financiële data van jeugdzorg kan in het algemeen worden gesteld dat zorginstellingen, jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen wettelijk verplicht zijn onder zowel de WTZi (met ingang van 1 januari 2022 onder de Wtza) als de Jeugdwet om hun jaarverantwoording te deponeren (o.a. jaarrekening), waarin zij onder andere rapporteren over omzet onder de Jeugdwet. De grootste aanbieders die in het FTM-artikel genoemd worden zijn instellingen die onder zowel de WTZi als de Jeugdwet hun jaarverantwoording aanleveren.
Deelt u de mening dat dit weliswaar lovenswaardig journalistiek werk is, maar dat het eigenlijk van de zotte is dat gemeenten hieraan naar eigen goeddunken wel of niet meewerken en dat deze informatie niet bij de nationale politiek beschikbaar is? Bent u bereid om soortgelijk onderzoek zelf uit te voeren samen met alle gemeenten?
Ik deel uw mening op deze punten gedeeltelijk. Informatie over geldstromen in de Jeugdzorg, zoals de publicatie van jaarverantwoording van zorgaanbieders, is reeds openbaar beschikbaar (zie ook antwoord 1). Daarnaast publiceert het CBS over uitgaven aan Jeugdzorg op gemeentelijk niveau. Ik ben het eens dat meer inzicht in de uitgaven aan jeugdzorg wenselijk is, zowel op micro- als op macroniveau, om het inzicht te vergroten en daarop beter te kunnen sturen. Daarom is het onderwerp «Data en monitoring» onderdeel van de Hervormingsagenda die de komende maanden wordt uitgewerkt.
Bij de inkoop van jeugdzorg kunnen gemeenten eisen stellen aan prijs en kwaliteit. Gemeenten zien zelf toe op de uitvoering van de Jeugdwet en hebben daarbij ook hun controlerende taak. Gemeenten hebben een instrumentarium in de Jeugdwet waarbij zij zowel kunnen sturen aan de voorkant in de vorm van contracteren en aanbesteden, als aan de achterkant door middel van toezicht op de verantwoording van geldstromen. Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten goed gebruik te maken van hun instrumentarium en daarbij zelf te controleren of aan de door hen gestelde randvoorwaarden is voldaan.
Deelt u de mening dat informatie over de besteding van overheidsmiddelen aan de jeugdzorg belangrijker is dan de vermeende concurrentiepositie van jeugdzorgaanbieders? Zo ja, bent u bereid ervoor zorg te dragen dat deze informatie openbaar beschikbaar wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer gemeenten niet bekend willen maken aan welke aanbieder ze welk bedrag overmaken, hoe kan de journalistiek dan haar controlerende taak vervullen? Hoe kan de lokale politiek dan het bestuur controleren?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom kan zelfs de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) er alleen maar een inschatting van maken hoeveel jeugdzorgbedrijven actief zijn? Hoe kan toezicht worden gehouden op een sector als niet eens bekend is op hoeveel partijen toezicht gehouden moet worden? Deelt u de analyse dat dit verrekte lastig toezicht houden is?
Tot op heden is er geen registratieplicht voor jeugdzorginstellingen. Op 1 januari 2022 treedt de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) in werking. Deze wet heeft nieuwe toetredingsregels voor zorg- en jeugdhulpaanbieders. Startende zorg- en jeugdhulpaanbieders moeten zich vanaf 2022 melden. Door de melding krijgt de IGJ alle aanbieders beter in beeld.
Hoe evalueert u de in het artikel genoemde uitspraak van de emeritus hoogleraar, die zegt dat met de huidige tarieven het alleen vol te houden is met een oorlogskas van de aandeelhouders? Wat zegt het over de staat van de jeugdzorg dat de zorg voor kwetsbare jongeren afhankelijk is van een zogenaamde «oorlogskas»? Welke mogelijkheden ziet u om hier iets aan te veranderen?
Wij zien dat er discussie is over tarieven, die in bepaalde gevallen te hoog of te laag kunnen zijn. De tarieven die worden betaald voor jeugdhulp zijn onderdeel van de onderhandeling tussen gemeente en jeugdzorgaanbieder. Er wordt nu gewerkt aan de AMvB reële prijzen Jeugdwet, waarin onder meer kostprijselementen worden opgenomen voor de opbouw van een reële prijs voor jeugdhulp. Verder is inkoop, waaronder ook tariefdifferentiatie, een onderwerp dat als onderdeel van de Hervormingsagenda nog verder zal worden onderzocht. Er is dit jaar een convenant getekend om de continuïteit in de jeugdhulp te bevorderen, waarop ik in antwoord 9 een toelichting geef.
Aangezien het al langer bekend is dat zeker in de hoek van de dyslexie- en onderwijszorgbedrijven het goed geld verdienen is, deelt u in dit verband de analyse dat dit ten koste kan gaan van het beschikbare budget voor kinderen met een complexe zorgvraag? Hoe verklaart u anders dat in de bv-top 10 zeven bedrijven staan die dyslexie en/of onderwijszorg aanbieden? Hoe denkt u dit te gaan veranderen?
Beleid en budget met betrekking tot onderwijszorg en jeugdhulp worden in samenhang bezien, waarbij de laatste afhankelijk is van de reikwijdte van Jeugdwet. De reikwijdte van de Jeugdwet is een onderwerp uit het rapport van de Commissie van Wijzen dat bij het opstellen van de Hervormingsagenda nadrukkelijk aan bod zal komen. In het kader van motie Peters cs (Kamerstuk 35 570 XVI nr. 60) wordt al onderzoek gedaan naar de financiële, juridische en uitvoeringsconsequenties van het overhevelen van ernstige enkelvoudige dyslexie (EED) naar het onderwijs. Eerder heb ik toegezegd dat ik, samen met de Minister van BVOM, uw Kamer in 2022 zal informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Deelt u ook de mening, tevens van een bestuurder van een winst makende jeugdzorginstelling – niet altijd een gelukkige combinatie –, dat het aan de politiek is om regels te stellen op het gebied van winst maken en uitkeren in de jeugdzorg? Welke mogelijkheden ziet u om hier paal en perk aan te stellen? Op welke wijze zouden welke wetten aangepast moeten worden om dit mogelijk te maken? Bent u bereid de voorbereidingen hiertoe te starten? Zo niet, waarom nog steeds niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Jeugdwet. Bij de inkoop van jeugdzorg kunnen zij eisen stellen aan kwaliteit van de in te kopen zorg en in hun verordeningen kunnen zij eisen stellen aan winstuitkering. Het thema inkoop, waaronder het onderwerp tariefdifferentiatie en reële tarieven, is ook onderdeel van de Hervormingsagenda Jeugd.
In het onderhanden zijnde Wetsvoorstel Integere Bedrijfsvoering Zorgaanbieders wordt de mogelijkheid meegenomen om bijvoorbeeld voorwaarden te stellen aan winstuitkering van (onder-)aannemers in de zorg bekostigd uit de Zvw, Wlz en/of Jeugdwet.
Deelt u de mening dat de huidige marktordening – wat een idioot woord eigenlijk voor de zorg voor kwetsbare kinderen – ertoe leidt dat enkele grote aanbieders belangrijke systeemtaken voor hun rekening nemen terwijl de nieuwe, kleine toetreders vooral de lucratieve krenten uit de pap pikken, waardoor de stabiliteit van grote organisaties in gevaar kan komen? Wat bent u bereid hieraan te doen?
Ik deel uw analyse over de verschillen tussen grote systeem-aanbieders en kleine aanbieders. Er wordt momenteel gewerkt aan de AMvB reële prijs Jeugdwet. Het doel van de amvb is vermindering van het aantal disputen en het voorkomen dat gemeenten te lage of te hoge tarieven betalen. De verwachting is dat de prijzen deels zullen stijgen, deels zullen dalen ten gevolge van de invoering van de amvb. Verder heeft het Rijk samen met stakeholders in juli 2021 het Convenant Bevorderen Continuïteit Jeugdhulp getekend. Het hoofddoel van het convenant is het gezamenlijk bevorderen van de continuïteit van jeugdhulp, zodat de jeugdhulp aan jeugdigen en hun ouders of wettelijke vertegenwoordigers niet (tijdelijk) wegvalt.
Wat is uw verklaring voor de toenemende winsten bij jeugdzorg bv’s, terwijl de stichtingen steeds minder winst maken?
Wij zien een relatie tussen de omvang van de jeugdzorgaanbieders en de mate van winstgevendheid. De gebruikelijke ondernemingsvorm in de Jeugdzorg was een stichting, maar die van veel nieuwe jeugdzorgpaanbieders onder de Jeugdwet is een B.V. De nieuwe B.V. ’s richten zich vaak op een specifieke activiteiten en hebben over het algemeen beperkte kostenposten. De «oudere» stichtingen zijn doorgaans groter, leveren een breder aanbod en hebben daardoor vaak grotere kostenposten, bijvoorbeeld voor overhead, opleiding en/of huisvesting. In de AMvB reële prijzen Jeugdwet, waaraan momenteel wordt gewerkt, worden uitgangspunten gegeven voor een verbeterde prijsstelling.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar de claim van winstgevende zorginstellingen dat zij de winst weer in het systeem investeren? Deelt u de mening dat dit onderzocht dient te worden en dat wanneer blijkt dat geld weglekt vanuit de zorg, het systeem dan op de schop moet?
Er wordt momenteel al gewerkt aan het Wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (WIBZ) waarin dit onderwerp wordt meegenomen. Het WIBZ heeft tot doel het beter borgen van de integere bedrijfsvoering van zorgaanbieders en het externe toezicht voorzien van extra handvatten om zorgaanbieders aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een zorgvuldige bedrijfsvoering bijvoorbeeld bij excessieve winstuitkering.
Wat vindt u ervan dat buitenlandse investeerders de Nederlandse jeugdzorg een interessante groeimarkt vinden? Is het niet beschamend dat waar kinderen maanden moeten wachten op een behandeling die soms levensreddend kan zijn, buitenlandse investeerders dit systeem wel lucratief vinden? Wat bent u bereid te doen om sprinkhaankapitalisten uit de sector te weren?
Ik vind dat de beschikbaarheid van kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare zorg aan jeugdigen en hun naasten altijd voorop moet staan en acht investeringen van private partijen alleen verantwoord als dat helpt bij het bereiken van dat doel. Het is mij bekend dat er een aantal deelgebieden binnen de jeugdzorg is waar winstmarges hoog liggen. Het is binnen de Jeugdwet bij gemeenten neergelegd om passende prijzen toe te passen bij de inkoop bij verschillende soorten aanbieders. Het beter inregelen van prijsvorming binnen Jeugdwet is onderdeel van AMvB reële prijzen, waar momenteel nog aan gewerkt wordt. Verder is inkoop, waaronder tariefdifferentiatie, een onderwerp dat als onderdeel van de Hervormingsagenda zal worden uitgewerkt.
Het WRR-rapport: Kiezen voor houdbare zorg |
|
Wieke Paulusma (D66), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u het eens met de stelling in het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) «Kiezen voor houdbare zorg»1 dat moeilijke politieke keuzes moeten worden gemaakt om de zorg van goede kwaliteit, toegankelijk en betaalbaar te houden?
Ja, met een blik op de toekomst zullen scherpe politieke keuzes gemaakt moeten worden voor de houdbaarheid van de zorg. Daarnaast is er ruimte om in te zetten op doelmatigheid en het aantrekken van personeel.
Welke aanbevelingen in het rapport kunnen wat u betreft direct worden gestart, zogenoemde «quick wins«, ook in een demissionaire fase van het kabinet? Welke aanbevelingen zijn volgens u aan een volgend kabinet?
In het verlengde van het antwoord op vraag 1, zou men niet moeten denken in termen van «quick wins». Het is aan een volgend kabinet om daar keuzes in te maken en inhoudelijk te reageren op de aanbevelingen van de WRR. Het is niet opportuun daar nu al op vooruit te lopen.
Welke concrete beleidsopties zijn er om de samenleving voor te bereiden op de schaarste in de zorg en de noodzaak tot keuzes, zie aanbeveling 1 van het WRR-rapport? Is een dergelijke inventarisatie reeds gemaakt? Zo nee, bent u bereid die te maken?
De afgelopen jaren zijn reeds belangrijke stappen gezet met het inzetten van de beweging naar de Juiste Zorg op de Juiste Plek. In de discussienota Zorg voor de Toekomst worden verschillende knelpunten en beleidsopties beschreven die van belang zijn om de noodzakelijke veranderingen verder te brengen. Ook de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en het Zorginstituut Nederland (ZiNL) beschrijven in hun rapport over Passende Zorg verschillende beleidsopties om partijen in de zorg te ondersteunen bij de noodzakelijke transformatie om de zorg toekomstbestendig te maken. In het verlengde daarvan zijn er een dialoog- en discussienota Ouderenzorg geschreven en is er een ambtelijke verkenning geweest van beleidsopties, zijnde de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen (BMH).
Welke invloed heeft dit rapport op de meerdere visies die het (demissionaire) kabinet de afgelopen periode heeft gepresenteerd en de akkoorden die zijn gesloten, zoals de houtskoolschets acute zorg, het discussiestuk «zorg voor de toekomst», een aangekondigde ggz-visie, het toekomstscenario kind- en gezindsbescherming, afspraken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over de jeugdzorg en bestuurlijke afspraken over de wachttijden in de ggz? Zijn er nieuwe inzichten in het WRR-rapport die tegen deze visies en akkoorden ingaan?
Op dit moment constateer ik vooral grote overeenstemming in de probleembeschrijving en de noodzaak van een samenhangend pakket aan maatregelen gericht op de transformatie van de zorg, om de zorg op termijn toegankelijk, organiseerbaar en kwalitatief hoogstaand te houden. Over de vraag hoe die transformatie in de gezondheidszorg gerealiseerd moet worden bestaan verschillende ideeën. Het is aan een volgend kabinet om daar keuzes in te maken en inhoudelijk te reageren op de aanbevelingen van de WRR.
Hoe kijkt u aan tegen de aanbeveling van de WRR om een breed burgerforum te houden om zo bij te dragen aan de moeilijke keuzes en prioriteiten in de zorg?
Het is aan een volgend kabinet om inhoudelijk te reageren op de aanbevelingen van de WRR over het versterken van de burgerparticipatie. Het is niet opportuun daar nu, op onderdelen, al op vooruit te lopen.
Bent u bereid om het Burgerforum dat is gehouden door het RadboudUMC en de Erasums Universiteit in 2017 te herhalen omdat volgens de WRR nu duidelijkere keuzes met legitimiteit moeten worden gemaakt? Zo ja, wanneer kunt u die laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Het is aan een volgend kabinet om inhoudelijk te reageren op de aanbevelingen van de WRR over het versterken van de burgerparticipatie. Het is niet opportuun daar nu, op onderdelen, al op vooruit te lopen.
Zijn er in het verleden eerder burgerfora op nationaal niveau geweest ten aanzien van keuzes in de zorg? Zo ja, kunt u deze opsommen?
Het is mij bekend dat er eerder burgerfora hebben plaatsgevonden. Het is aan het volgende kabinet om inhoudelijk te reageren op de aanbevelingen van de WRR. Deze vraag naar de ervaringen met eerdere burgerfora zal daarbij worden meegenomen.
Hoe kijkt u tegen de constatering van de WRR aan dat Nederland relatief weinig zorgpersoneel uit het buitenland heeft? Wat is uw reactie op de acties van landen als Duitsland2 en Frankrijk3 die juist vanwege corona naar het buitenland zijn gaan kijken om personeel te werven?
Het demissionair kabinet voert geen specifiek beleid in het werven van buitenlands zorgpersoneel. Wel staat het zorginstellingen vrij om buitenlandse zorgverleners in dienst te nemen, mits zij voldoen aan de Nederlandse kwaliteitsstandaarden, zoals vastgelegd in de wet BIG, en de overige voorwaarden van de toelatingsprocedure. In het jaar 2020 hebben zorgverleners uit 96 landen een aanvraag ingediend om in Nederland te mogen werken. Uit landen van elk continent heeft VWS aanvragen ontvangen. Schaarste van zorgpersoneel is een herkenbaar probleem in andere Europese landen. Het is aan het volgende kabinet om inhoudelijk te reageren op deze aanbevelingen van de WRR over het arbeidsmarktbeleid.
Bent u, gezien het huidige tekort aan zorgpersoneel dat zeer acuut is, bereid om de aanbevelingen van de WRR ten aanzien van buitenlands zorgpersoneel over te nemen? Hoe is dit te realiseren?
Het is aan het volgende kabinet om inhoudelijk te reageren op deze aanbevelingen van de WRR over het arbeidsmarktbeleid. Het is niet opportuun daar nu, op onderdelen, al op vooruit te lopen.
Welke overeenstemmingen en verschillen ziet u, ten aanzien van de arbeidsmarkt in de zorg, tussen dit WRR-rapport en het SER-rapport «Aan de slag voor de zorg»?
Op dit moment constateer ik vooral grote overeenstemming in de probleembeschrijving en de noodzaak om met een samenhangend pakket aan maatregelen het tekort aan zorgprofessionals te verlichten. Het SER-advies richt zich daarbij op een pakket om het werken in de zorg aantrekkelijk te houden waar de WRR fundamenteler kijkt naar het functioneren van de arbeidsmarkt. Het is aan het volgende kabinet om inhoudelijk te reageren op de specifieke aanbevelingen van de WRR en de SER.
Bent u bereid om de aanbevelingen van de WRR ten aanzien van preventie, alvorens een nieuw debat over leefstijlpreventie wordt gehouden, naast het preventieakkoord te laten leggen om zo te kijken in hoeverre deze met elkaar overeenkomen?
Het is aan het volgende kabinet om inhoudelijk te reageren op de aanbevelingen van de WRR over preventie. Deze vraag naar de samenhang met het preventieakkoord zal daarbij worden meegenomen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling in de Kamer van de begroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het jaar 2022?
Ja.
Herintroductie van de werktijdverkorting |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Vanaf welke datum zal de geherintroduceerde werktijdverkorting (WTV), aangekondigd in de Kamerbrief over het steun- en herstelpakket vanaf het vierde kwartaal van 20211, zijn opengesteld? Is dat per 1 oktober 2021, aansluitend op het aflopen van de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW)?
Ja.
Wat was het gebruik van de WTV in de pre-coronatijd? Hoeveel bedrijven vroegen dit jaarlijks aan en voor gemiddeld hoeveel werknemers?
In de periode 2010–2019 zijn jaarlijks gemiddeld zo’n 150 aanvragen ingediend. Ik beschik op de korte termijn voor het beantwoorden van deze vragen niet over specifieke informatie aangaande de aantallen werknemers in kwestie. Wel bekend is dat de ondernemingen waarvoor wtv aangevraagd wordt in het algemeen werkzaam zijn in het midden- en kleinbedrijf (met maximaal 50 werknemers).
Waar kunnen bedrijven terecht als zij een aanvraag voor WTV willen doen? Is daar, net als bij de NOW, een webpagina voor?
Aanvragen voor wtv kunnen met ingang van 1 oktober 2021 digitaal worden ingediend via het portaal van de directie UAW van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid: https://www.uitvoeringarbeidsvoorwaardenwetgeving.nl
Wat zijn de voorwaarden om voor WTV in aanmerking te komen? Zijn die hetzelfde als in de pre-coronatijd? Kunt u hiervan een volledig, gedetailleerd overzicht geven?
Ja. Mijn voornemen is de tijdelijke beëindiging van de Beleidsregels ontheffing verbod op werktijdverkorting 2004 (Stcrt. 2004, 199) ongedaan te maken, waardoor deze beleidsregels weer zullen gaan gelden. De voorwaarden om voor wtv in aanmerking te komen worden hierdoor gelijk aan de situatie voor corona. In de toelichting op de beleidsregel waarmee de wtv wordt heropend, wordt beschreven waarom geen ontheffing zal worden verleend voor corona-gerelateerde situaties. Gelet op de structurele aard van de fase waarin de pandemie zich bevindt, worden gevolgen van corona-gerelateerde maatregelen inmiddels geacht onderdeel te zijn van het normale ondernemingsrisico.
Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt enkele onderdelen van de beleidsregels uit 2004 nader te verduidelijken, om te voorkomen dat ondernemers aanvragen doen die vervolgens moeten worden afgewezen, zoals in de afgelopen jaren diverse malen is voorgekomen. De beleidsregel waarmee dit wordt gerealiseerd zal gepubliceerd worden voor 1 oktober. U treft deze beleidsregel aan als bijlage 12.
Kunt u duidelijk maken in hoeverre een beroep op WTV mogelijk is, wanneer er sprake is van een productiestop als gevolg van tekorten aan chips of andere grondstoffen, die noodzakelijk zijn voor de fabricage van een eindproduct? Betreft dit een «niet tot het ondernemingsrisico behorende buitengewone omstandigheid» of valt dit onder de «corona-gerelateerde omstandigheden» waarvoor de regeling niet bedoeld is?
De ontheffing van het verbod op werktijdverkorting is bedoeld voor situaties waarbij er sprake is van een buitengewone omstandigheid die niet tot het normale ondernemingsrisico kan worden gerekend (calamiteit), die tot gevolg heeft dat er een kortdurende periode van werkvermindering is. Tekorten aan chips of andere grondstoffen zijn doorgaans niet het gevolg van een buitengewone omstandigheid, maar van veranderende marktomstandigheden. Die marktomstandigheden ontstaan in de regel door een samenloop van een aantal ontwikkelingen, zoals een hoge(re) vraag of concurrerende bedrijven die een voorraad aanleggen. Het behoort tot het normale ondernemingsrisico daar op te anticiperen. Dat laat onverlet dat een buitengewone omstandigheid in specifieke situaties kan leiden tot een grondstoftekort, en een bedrijf in dat geval een verzoek in kan dienen voor ontheffing van het verbod op werktijdverkorting. De aanvragende partij zal dan moeten aantonen dat er sprake is van een directe relatie tussen de buitengewone omstandigheid en de negatieve gevolgen van het tekort voor de aanvrager. De toelichting van de beleidsregels uit 2004 wijst hier ook op. Daarin wordt beschreven dat als een bepaalde omstandigheid pas op langere termijn tot werkvermindering leidt en/of slechts indirect gevolgen heeft, dan geen werktijdverkorting wordt verleend. Als voorbeeld worden de terroristische aanslagen van 11 september 2001 in de Verenigde Staten genoemd. Deze hebben naast directe gevolgen, indirect en op wat langere termijn negatieve gevolgen gehad voor de economische ontwikkeling als zodanig, waarmee het bedrijfsleven in meer algemene zin werd geconfronteerd. Bedrijven die te maken hadden met de indirecte gevolgen kunnen geen aanspraak maken op ontheffing van het verbod op werktijdverkorting.
Voor de volledigheid wordt ook hier opgemerkt dat de gevolgen van corona-gerelateerde maatregelen gegeven de structurele aard van de fase waarin de pandemie zich bevindt, inmiddels onderdeel zijn van het normale ondernemingsrisico. Corona-gerelateerde aanvragen komen daarmee niet in aanmerking voor ontheffing van het verbod op werktijdverkorting. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Welke redelijke aanpassingen/aanvullende voorwaarden/criteria zouden aan de WTV kunnen worden verbonden om sectoren die nog steeds hard getroffen worden door de coronamaatregelen te ondersteunen?
De wtv is geen geschikt instrument voor de ondersteuning van door coronamaatregelen getroffen sectoren. Wtv maakt het werkgevers mogelijk werknemers na een calamiteit bij zich te houden, ook als er voor een kortdurende periode (veel) minder werk voor hen is. Als de wtv ingericht zou worden om sectorgerichte coronasteun te verlenen, dan belemmert deze – in navolging van de NOW – dat mensen de overstap maken naar plekken waar zij hard nodig zijn. Het ligt hierom in de rede de steun aan sectoren die te maken hebben met overheidsmaatregelen met het oog op de bestrijding van corona, op een andere wijze dan via een aan de arbeidsduur gerelateerd instrument als de wtv vorm te geven. Overigens is hierbij ook relevant in beeld te houden dat de uitvoering van de wtv niet is toegerust op grote aantallen aanvragen – dat bleek ook in het begin van de coronacrisis. Zo wordt de werkloosheidsuitkering, waarop recht ontstaat bij werktijdverkorting, op dit moment handmatig verwerkt. Het is ook hierom van belang toe te werken naar een structureel andere invulling van de wtv, een eerste stap daarnaartoe is de brief in uitwerking van de motie Palland.
Deelt u de mening dat de wereldwijde chiptekorten en de productiestops, die bijvoorbeeld de automotive industrie noodgedwongen heeft moeten afkondigen, de noodzaak een deeltijd-Werkloosheidswet (WW)-regeling beschikbaar te hebben, onderstrepen, om economische schokken te kunnen opvangen en geen personeel te hoeven ontslaan?
De uitvoering van de motie Palland m.b.t. de uitwerking van verschillende varianten van een deeltijd-ww ligt op schema. Voor de begrotingsbehandeling van SZW 2022 zal de Kamer een brief ontvangen met daarin uitgewerkt een aantal varianten voor een structurele calamiteiten/crisisregeling. Daarin zal ook aandacht besteed worden aan de afbakening van een dergelijke regeling.
Ligt de uitvoering van de aangenomen motie-Palland, over een tussenstap naar een deeltijd-WW-regeling2, op schema om vóór de begrotingsbehandeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) 2022 te zijn afgerond?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het eerstvolgende debat over het coronasteunpakket, waartoe de Tweede Kamer tijdens de Regeling van werkzaamheden op 7 september 2021 heeft besloten?
Ja
De uitblijvende maatregelen tegen stalbranden |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat bij een stalbrand in Drenthe waarschijnlijk honderden varkens zijn omgekomen?1
Ja.
Herinnert u zich nog dat u binnen zes maanden zou komen met een uitgebreide inhoudelijke reactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over stalbranden dat op 24 maart 2021 verscheen?2
Ja.
Herinnert u zich dat u intussen voortvarend aan de slag zou gaan met de opvolging van de aanbevelingen uit dit rapport?
Ja.
Kunt u bevestigen dat u door het amendement van het lid Vestering (Kamerstuk 35 398, nr. 22) de wettelijke mogelijkheid heeft om dieren te beschermen tegen stalbranden?
Ja, dat klopt.
Waar blijven uw maatregelen tegen stalbranden?
Ik verwijs u voor de aangekondigde maatregelen naar de Kamerbrief «Aanpak van stalbranden» van 8 oktober jl.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Slecht onderhouden huurwoningen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tienduizenden sociale huurwoningen in slechte staat en soms rijp voor de sloop»?1
Ja.
Bent u geschrokken van het feit dat zeker 80.000 sociale huurwoningen in Nederland flinke gebreken vertonen? Welke stappen gaat u zetten om dit aan te pakken?
Iedere huurder van een (sociale) huurwoning verdient een woning zonder gebreken, zodat het er prettig wonen is.
Op grond van de Woningwet kunnen gemeente, woningcorporatie(s) en huurdersorganisatie(s) prestatieafspraken maken over investeringen van een woningcorporatie in onderhoud en verduurzaming van hun woningvoorraad. Tevens heb ik voor de periode 2021–2025 volkshuisvestelijke prioriteiten vastgesteld. Eén daarvan betreft het investeren in een duurzame sociale woningvoorraad door aandacht voor kwaliteitsaspecten en inzet op isolatie en de energietransitie. Daarbij herken ik dat er verschillen zijn in de mate van onderhoud tussen woningcorporaties.
De Autoriteit woningcorporaties (Aw) heeft een indirecte rol ten aanzien van het toezicht op de kwaliteit van woningen. De Aw houdt risicogericht toezicht op het beleid en beheer van woningcorporaties en kan een woningcorporatie aanspreken als zij geen goed onderbouwd beleid heeft gericht op onderhoud en verbetering, of als zij dit beleid onvoldoende weet te realiseren. De conditiescores die ook in het genoemde artikel naar voren komen kunnen hierbij behulpzaam zijn. Door gebruik te maken van conditiescores kunnen woningcorporaties (en de Aw) de staat van hun woningen met elkaar vergelijken. Ook vormt de conditiemeting input voor het opstellen van de meerjarenonderhoudsplanning. Dit helpt zodoende om werkzaamheden te prioriteren.
Wanneer een individuele huurder klachten heeft over zijn of haar woning, kan de huurder hiervoor naar de Huurcommissie stappen. Tevens hebben gemeenten de taak om te handhaven op de kwaliteit van woningen als dat nodig is.
Herkent u het beeld dat er grote verschillen zitten tussen corporaties? Wat heeft u de afgelopen jaren gedaan om te zorgen dat corporaties met matige en slechte woningen die woningen aanpakken?
Zie antwoord vraag 2.
Was u ervan op de hoogte dat bijna de helft (49 procent) van alle woningen van corporatie Woonstad Rotterdam in categorie matig tot zeer slecht vallen? Was u ervan op de hoogte dat 44% van de woningen van Woningbedrijf Velsen en ProWonen matig tot zeer slecht is? Zo ja, wat heeft u gedaan?
Woonstad Rotterdam2 en ProWonen3 hebben inmiddels beide een bericht gepubliceerd waarin zij uiteenzetten dat de kwaliteit van hun bezit beter is dan blijkt uit de conditiescores die ze hebben aangeleverd.
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan de aangenomen kamermoties Beckerman en Koerhuis over een aanpak voor schimmel- en vochtproblemen2 en over de aanpak van schimmel- en vochtproblematiek laten gelden in het hele land3? Deelt u de mening dat de uitvoering van deze moties nog onvoldoende is?
In mijn reactie op de aangenomen moties, Kamervragen en in debatten met uw Kamer heb ik aangegeven dat ik het volstrekt eens ben met de noodzaak om vocht- en schimmelproblemen aan te pakken. Het wegnemen en voorkomen hiervan vraagt om een brede aanpak die zich zowel richt op huiseigenaren en verhuurders, als op bewoners zelf. Die aanpak bestaat uit de volgende onderdelen:
Het aanpakken van vocht- en schimmelproblemen vraagt blijvend aandacht. In het WoON2021 zijn uitgebreide vragen opgenomen over vocht- en schimmel in woningen. De resultaten hiervan worden voor de zomer van 2022 gepubliceerd. Op basis hiervan kunnen wellicht nieuwe inzichten volgen die helpen bij de aanpak.
Bent u bereidt met een aanpak te komen om te zorgen dat alle huurders recht hebben op een huis van goede kwaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Alle gebouweigenaren dienen aan de geldende bouwvoorschriften te voldoen. In artikel 204, tweede lid artikel en 206 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is daarnaast geregeld dat de huurder recht heeft op huurgenot en dat de verhuurder op een verzoek van de huurder gebreken dient te verhelpen, tenzij dit redelijkerwijs niet van de verhuurder kan worden verwacht. Daarmee is gewaarborgd dat huurders recht hebben op een woning van goede kwaliteit.
Als een huurder van mening is dat een woning gebreken vertoont kan hij/zij zich tot de rechter of Huurcommissie richten. De Huurcommissie kan gelet op de aard van de gebreken tot de conclusie komen dat de huurder recht heeft op een verlaging van de huur tot het gebrek is verholpen. Vaak verhelpt de verhuurder het gebrek door deze financiële prikkel. Indien dit niet gebeurt, kan de huurder herstel vorderen bij de rechter of onder voorwaarden de gebreken zelf verhelpen en de kosten hiervan op de verhuurder verhalen.
Ook vanuit de gemeente wordt ingezet om de onderhoudssituatie van woningen te verbeteren. Zo kan de gemeente door middel van handhaving de verhuurder dwingen de onderhoudssituatie van huurwoningen te verbeteren. Middels het wetsvoorstel Goed verhuurderschap dat in voorbereiding is wil ik gemeenten meer mogelijkheden geven om op misstanden op de huurmarkt te handhaven. Daarmee krijgen gemeenten bijvoorbeeld meer grip op slechte onderhoudssituaties bij particuliere huurwoningen. Huurders hebben dus verschillende mogelijkheden om goed onderhoud af te dwingen.
Deelt u de mening dat huurders (te) weinig mogelijkheden hebben om achterstallig onderhoud van hun woning af te dwingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe lang zijn momenteel de wachttijden voor de huurcommissie?
De gemiddelde wachttijden bij de Huurcommissie verschillen per soort geschil en wanneer deze zijn ingediend. Geschillen over achterstallig onderhoud vallen onder de zogeheten gebrekengeschillen. Voor de behandeling van deze soort geschillen gold over 2020 een gemiddelde wachttijd van circa 200 dagen. Voor gebrekengeschillen die in 2020 met een voorzitters- of commissieuitspraak zijn afgedaan gold een gemiddelde wachttijd van circa 239 dagen. Het is de verwachting dat deze wachttijden over 2021 lager zullen uitvallen. De definitieve wachttijden over dit jaar worden met het jaarverslag van de Huurcommissie gepubliceerd.
De Huurcommissie werkt er hard aan om de wachttijden voor alle zaaksoorten te verkorten, zodat huurders en verhuurders eerder duidelijkheid krijgen over hun geschil. Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd,9 is het de verwachting dat de achterstanden van de Huurcommissie in 2021 kunnen worden teruggedrongen naar een reguliere werkvoorraad. Ik zal uw Kamer in het voorjaar van 2022 informeren over de resultaten van het actieplan «Aanpak achterstanden» in 2021.
Deelt u de mening dat het ondoenlijk is als al deze huurders met een matige of slechte woning zelf naar de huurcommissie moeten?
Een huurder en verhuurder die samen een contract aangaan, hebben wederzijdse rechten en plichten, onder andere met betrekking tot een goede onderhoudssituatie. Ik vind het logisch dat een huurder die last ondervindt van een slechte onderhoudssituatie hierover in eerste instantie in gesprek gaat met de verhuurder. Zo kunnen beide partijen de problemen onderling oplossen. Lukt het onderling oplossen van de problematiek niet, dan kan alsnog een onafhankelijke partij in het proces worden betrokken, zoals de Huurcommissie. Indien het probleem niet door de Huurcommissie kan worden opgelost, staat de weg naar de rechter open of kan de gemeente handhaven op de onderhoudssituatie.
Het is evenwel logisch dat het niet enkel aan individuele huurders kan worden gelaten om onderhoudsproblematiek aan de kaak te stellen. Daarom voer ik beleid om verhuurders te stimuleren voldoende aandacht te besteden aan goed onderhoud van hun woningen, zoals in mijn antwoorden op vragen 2, 3 en 5 heb toegelicht.
Ziet u mogelijkheden om de huur van mensen met een woning van matige of slechte kwaliteit automatisch te verlagen tot het moment dat de woning van voldoende kwaliteit is? Zo ja, op welke termijn kunt u dit doorvoeren? Zo nee, waarom niet?
De Huurcommissie kan per uitspraak de huur van woningen waar sprake is van een gebrek tijdelijk verlagen, tot de situatie is verholpen. Voor een dergelijke uitspraak moet de Huurcommissie per individuele zaak bekijken wat de relevante omstandigheden zijn. Een geautomatiseerde huurverlaging is op basis van het huidige wettelijke stelsel niet mogelijk.
Hoe staat u tegenover het voorstel om een «APK» (periodieke kwaliteitskeuring) voor huurwoningen in te voeren?
Ik ben geen voorstander van een verplichte algemene periodieke keuring voor huurwoningen. Dit zou een enorme operatie zijn en het zou ook leiden tot een heleboel keuringen van woningen waar helemaal geen problemen zijn. Ik zet daarom in op maatwerk. Voor heel specifieke veiligheidsrisico’s kan ik wel een gerichte onderzoeksplicht instellen, wat eerder gebeurd is voor bijvoorbeeld de constructieve veiligheid van galerijvloeren van oude galerijflats.
Voor corporaties is onderhoud de basis van hun activiteiten. Er wordt geïnvesteerd in regulier onderhoud, bij mutatie en bij reparatiewerkzaamheden. Evenals het renoveren en vernieuwen van verouderde sociale huurwoningen. De instandhoudingskosten, dat is de optelsom van de kosten voor onderhoud en investeringen in woningverbetering samen, zijn over de afgelopen vijf jaar gestegen. Uit de Aedes benchmark blijkt in de laatste vijf jaar sprake te zijn van een stijging van de instandhoudingskosten. Het gaat om een stijging van 4,8 miljard euro in 2015 naar 7,2 miljard euro in 2019. Medio november zullen de cijfers uit de Aedes benchmark over 2020 worden gepubliceerd.
Het bericht ‘Wordt Evergrande China’s Lehman Brothers?' |
|
Eelco Heinen (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wordt Evergrande China’s Lehman Brothers1?« en de recente miljardeninterventie door de Chinese Volksbank in het Chinese bancaire systeem?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de mogelijke risico’s voor de Chinese financiële markten als gevolg van de problemen bij het op een na grootste Chinese vastgoedbedrijf Evergrande?
De risico’s voor de Chinese financiële markten zijn potentieel groot, met name in het scenario waar herstructurering en/of een ordentelijk faillissement uitblijft. Vooral partijen die direct of indirect blootstellingen hebben op Evergrande, en/of de Chinese vastgoedsector ondervinden negatieve impact. Dit betreffen banken, leveranciers, vastgoed- en bouwbedrijven. Evergrande zelf is beursgenoteerd, en heeft sinds januari al 90% van zijn waarde op de beurs in Hongkong verloren. Onrust op de financiële markten kan leiden tot verdere «negatieve spiralen» bij beleggers, gebrek aan algeheel vertrouwen in meer risicovolle effecten en negatieve bijstelling van kredietratings.
Hoe kijkt u naar de stabiliteit van de Chinese financiële markten in relatie tot de op schulden gebaseerde Chinese vastgoedmarkt? Welke inzichten bestaan hierover?
De Chinese private schuld (260% van het BBP) en de op schuld en speculatie gebaseerde vastgoedmarkten staan al geruime tijd op de radar van financiële stabiliteits- en risicocomités wereldwijd. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de Financial Stability Board (Raad voor Financiële Stabiliteit, FSB).
De centrale bank van China (PBoC) heeft recent geprobeerd de excessieve schuldopbouw (zogeheten leverage) bij vastgoedconcerns een halt toe te roepen via het zogenoemde Red Lines For Real Estate beleid. Inmiddels lijkt Evergrande als eerste bedrijf de gevolgen van dit nieuwe beleid te ondervinden. Door middel van dit beleid is het vastgoedbedrijven inmiddels onmogelijk gemaakt om i) beleggingen of deelnemingen van investeerders te gebruiken om verplichtingen van andere investeerders af te betalen, en ii) een te hoge schuld t.a.v. de algehele balans op te bouwen. Ondanks dit beleid wordt door sommige experts aangenomen dat andere vastgoedpartijen er niet veel beter voorstaan. Indien er op grotere schaal financiële problemen ontstaan binnen de Chinese vastgoedmarkt heeft dit waarschijnlijk gevolgen voor de stabiliteit van de Chinese financiële markten (zie ook antwoord op vraag 2.)
Ziet u risico’s voor wereldwijde financiële markten en instellingen als gevolg van onevenwichtigheden in de Chinese economie? Op welke manier werkt u samen met andere landen om risico’s te beheersen en maatregelen te nemen?
De groei van (hypothecaire) kredietverstrekking in China en problemen in de vastgoedsector vormen in toenemende mate een risico voor de Chinese financiële stabiliteit. Desalniettemin lijken vooralsnog de risico’s voor wereldwijde financiële markten en de directe blootstelling van Nederland en de EU beperkt. Slechts USD 20 miljard van Evergrande’s schulden is in handen van partijen buiten China.
In het algemeen is de betrokkenheid van buitenlandse investeerders in de Chinese vastgoedmarkt en het financiële systeem klein. Door deze beperkte financiële blootstelling zullen directe verliezen van buitenlandse bedrijven op Chinese uitzettingen beperkt zijn. De doorwerking van schokken in de Chinese economie loopt eerder via handelskanalen. Gezien de prominente rol van de Chinese economie voor de internationale handel, kan een financiële en mogelijk economische dip gevolgen hebben voor de mondiale economie en als zodanig het eurogebied. Daarnaast kunnen indirecte effecten van een vastgoedcrisis en een daaropvolgende economische dip impact hebben op grondstofprijzen. Om deze redenen moeten de ontwikkelingen in China nauwlettend gevolgd worden. Onder meer binnen de FSB werk ik samen met andere landen (waaronder China) om risico’s voor het internationale financiële stelsel te beheersen.
Hoe beoordeelt u de risico’s voor de financiële markten en instellingen in Nederland? Zitten er Nederlandse financiële instellingen, waaronder pensioenfondsen, bij de 128 banken en 121 andere instituties waarbij Evergrande een schuld van 300 miljard euro heeft uitstaan? Zo ja, hoe groot is het risico dat zij lopen?
Er is een serieuze dreiging voor het binnenlandse financiële systeem van China, maar analisten achten de kans op besmetting buiten China minder waarschijnlijk. Directe uitzettingen van Nederlandse banken (en EU-banken in het algemeen) op Evergrande zijn beperkt. Impact op de financiële stabiliteit kan dus vooral volgen uit turbulentie op de financiële markten, indien de onrust escaleert en andere bedrijven en markten geraakt worden (wat op dit moment niet het geval lijkt). Mijn ministerie heeft geen inzicht in individuele (buitenlandse) blootstellingen van Nederlandse instellingen. Navraag bij DNB over de omvang van directe blootstellingen bij de Nederlandse banken en pensioenfondsen geeft echter geen aanleiding voor directe zorgen met betrekking tot de financiële stabiliteit.
Heeft u verschillende scenario’s gedefinieerd voor de mogelijke gevolgen voor Nederland van een eventuele nieuwe mondiale financiële crisis?
De daadwerkelijke impact op de Nederlandse economie is afhankelijk van de ontwikkelingen rondom Evergrande en wat de daadwerkelijke impact is op de Chinese economie. Hierover is op dit moment nog veel onzeker en dit is afhankelijk van de respons van de Chinese autoriteiten.
Wel heeft DNB al in 2015 een scenario-analyse uitgevoerd waarin een situatie is gesimuleerd die een indicatie geeft van de impact van een groeivertraging van de Chinese economie op de Nederlandse economie. In dit scenario wordt berekend dat een gemiddeld 3,5%-punt lagere jaarlijkse groei van de binnenlandse vraag in China leidt tot 1%-punt lagere Chinese bbp-groei per jaar en mondiale vertrouwenseffecten op financiële markten en in opkomende economieën. Voor Nederland vertaalt dit zich in een lagere groei van de relevante wereldhandel, waardoor de Nederlandse bbp-groei in het eerste en tweede jaar na de schok respectievelijk 0,7%-punt en 0,5%-punt lager uitvalt.
Daarnaast wordt in de Miljoenennota door middel van de schokproef overheidsfinanciën periodiek een overzicht gepresenteerd van verschillende scenario’s voor een mondiale of Europese crisis en de gevolgen hiervan voor de Nederlandse economie en de overheidsfinanciën. In de laatste schokproef van 2020 heeft het CPB de gevolgen van drie scenario’s doorgerekend: een (mondiale) financiële crisis, een Europese schuldencrisis en een mondiale economische crisis. De resultaten van deze schokproef zijn aan de Kamer verstuurd met de miljoenennota 2020. Het CPB heeft tevens een nadere toelichting van de scenario’s en de methodiek gepubliceerd.3
Ten slotte bleek uit de meest recente stresstest (2021) van de ECB/EBA dat de Nederlandse banken, zelfs in het zwaarste scenario (–3,7% BBP krimp), voldoende kapitaal konden houden om aan de minimale kapitaalseisen – nu veel hoger dan in 2007 – te blijven voldoen.
Heeft u over deze crisissituatie contact gehad met China? Zo ja, wat is de Chinese inschatting van deze situatie? Is China transparant over de risico’s en mogelijke oplossingen?
De eerste analyses over het Evergrande dossier suggereren dat het een kwestie betreft waarvan de gevolgen zich in eerste instantie voornamelijk beperken tot China zelf. Ik heb vooralsnog geen aanleiding gezien hierover contact te leggen met mijn Chinese ambtgenoot. Er zijn van Chinese zijde tot op heden slechts beperkt uitlatingen gedaan over mogelijke interventies in dit dossier. Wel is China lid van het FSB; binnen deze context wordt ook over deze kwestie gesproken.
Het bericht 'Klimaatimpact Nederlandse veestapel fors overschat' |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Klimaatimpact Nederlandse veestapel fors overschat»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de inzichten uit het, door het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) aangedragen rapport, een herbeoordeling vereisen van de klimaatopgave die aan de melkvee- en rundveehouderij is opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Nee deze mening deel ik niet. In het rapport worden bevindingen van een modelonderzoek aangehaald, waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen de rekenmethode GWP* en GWP100 (de huidige standaard) over het berekenen van het opwarmende effect van methaan bij constante en bij stijgende methaanuitstoot over een periode van 20 jaar. De rekenmethode GWP* wijst niet uit dat de invloed van koeien drie tot vier keer minder is dan gedacht. Het drukt alleen de invloed van kortlevende broeikasgassen, zoals methaan, op de opwarming van de aarde anders uit in de tijd dan GWP100. De rekenmethode GWP* laat zien dat het reduceren van methaan een efficiënte manier is om op korte termijn de opwarming van de aarde af te zwakken. Aanpassing van de internationale afspraken door nieuwe inzichten kan doorvertaling krijgen in het klimaatbeleid van Nederland. Dat is vooralsnog niet aan de orde.
Ik licht bovenstaande graag nader toe. Het IPCC bestaat uit drie werkgroepen: werkgroep 1: Visies en principes «Oorzaken», werkgroep 2: Gevolgen, kwetsbaarheden en adaptaties en werkgroep 3: Mitigatie «terugdringen van broeikasgasemissies». Het genoemde IPCC rapport is een product van werkgroep 1. Dit rapport geeft alleen een weergave van actuele wetenschappelijke inzichten van klimaatonderzoek, waaronder verschillende methodes, zoals GWP100 en GWP*, voor het berekenen van de bijdrage van kortdurende broeikasgassen, zoals methaan, aan de mondiale opwarming. Het IPCC doet daarbij geen uitspraak over welke methode beter zou zijn of welke methode gebruikt zou moeten worden.
Voor het vergelijken en wegen van de bijdrage van broeikasgassen in de loop van de tijd maakt het uit met welke rekenmethode gewerkt wordt en over welke periode deze impact worden vergeleken. Binnen de internationale klimaatafspraken is door alle landen afgesproken om te werken met de Global Warming Potential 100 rekenmethode, ook wel GWP100 genoemd. Daarmee wordt de impact van de broeikasgassen over een periode van 100 jaar berekend en vergeleken met de bijdrage van CO2. Met deze rekenmethode kan de impact van de broeikasgassen (zoals methaan, lachgas en CO2) in de loop van de tijd met elkaar vergeleken en verrekend worden in CO2-equivalenten. Met deze methode kunnen de bijdragen van broeikasgassen en van landen door de tijd heen en ten opzicht van elkaar eenvoudig worden vergeleken.
In het IPCC rapport worden er naast de GWP100 andere rekenmethoden, waaronder de zogenoemde GWP*, beschreven. Deze GWP* methode geeft met name het effect van de kortlevende gassen zoals methaan anders weer dan bij GWP100. Met GWP* wordt vooral gekeken naar het effect van de verandering van de emissie van methaan op het opwarmende effect.
De verschillen tussen deze 2 methoden worden met onderstaande grafiek2 geïllustreerd.
Bovenstaande grafiek schetst dat methaanemissie (berekend met GWP*) in de eerste jaren na de uitstoot een sterk opwarmingseffect heeft en dat deze relatief snel afneemt. Als met een gemiddelde waarde gerekend wordt, zoals bijv. bij GWP100, dan is het gemiddelde opwarmingseffect in de eerste jaren van de uitstoot lager dan het daadwerkelijke opwarmingseffect, en jaren daarna hoger dan het daadwerkelijke opwarmingseffect. GWP* maakt inzichtelijk dat bij gelijkblijvend emissies van methaan er een evenwicht ontstaat in de luchtconcentratie van methaan in de atmosfeer. Bij afnemende methaanemissie neemt de luchtconcentratie ook af en daarmee ook het opwarmingseffect. De reductie van methaanemissie moet dan echter wel op mondiale schaal plaatsvinden. De bijdrage van (toe- of afnemende) nationale emissies van methaan wordt dan afhankelijk van de mondiale emissietrend.
Beide rekenmethoden geven relevante inzichten over de impact van methaan. Daarom is het goed dat IPCC beide methoden schetst en deze in samenhang en op mondiale schaal worden bezien. Welke implicaties deze verschillende methoden voor mitigatiestrategieën hebben, zal worden behandeld in het rapport van werkgroep III (mitigatie) van het IPCC, dat in het voorjaar van 2022 uitkomt.
Na afronding van de 6e assessment cyclus in het derde kwartaal van 2022, zullen de IPCC inzichten uit deze cyclus in VN-verband worden besproken en kunnen dan leiden tot aanpassing van de internationale afspraken over de wijze waarop de bijdrage van (verschillende) broeikasgassen wordt berekend. Bij aanpassing van deze afspraken zal dit ook doorvertaald worden in het klimaatbeleid van Nederland. Dat is vooralsnog niet aan de orde.
Bent u op de hoogte van de passage «nieuwe inzichten ten aanzien van [...] methaan in de koolstofcyclus zullen ten gunste [...] komen van de opgave van de zuivelsector» in het klimaatakkoord? Kunt u aangeven op welke wijze u met deze nieuwe inzichten uitvoering gaat geven aan deze afspraak in het klimaatakkoord?
Ik ben op de hoogte van de genoemde passage en ik vind het belangrijk om in gesprek te blijven over (wetenschappelijke) inzichten, zo ook met de melkveesector binnen de klimaattafel Landbouw en Landgebruik. Afspraken die zijn gemaakt in het kader van het internationale klimaatakkoord blijven daarbij leidend. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 geeft het IPCC-rapport de actuele wetenschappelijke inzichten weer en worden de internationale afspraken in dit rapport niet herzien, noch beoordeeld.
Erkent u dat er in Nederland melk met een footprint van 1,2 kg CO2 per liter melk geproduceerd wordt en dat het verplaatsen van melkproductie van Nederland naar het buitenland kan leiden tot een toename van de uitstoot van broeikasgassen, omdat de vraag naar zuivel stijgt en de carbon footprint van melk wereldwijd gemiddeld 2,4 kg CO2 per liter melk bedraagt?
Verplaatsing van melkproductie naar een ander land kan leiden tot een afname of toename van de uitstoot. Dit is afhankelijk van veel factoren en verschillend per bedrijf.
Deelt u de mening dat, gezien het feit dat klimaat een mondiaal thema is, dat ook als zodanig moet worden bezien, het verplaatsen van de productie van levensmiddelen naar landen waar deze met een hogere footprint geproduceerd worden, negatief bijdraagt aan klimaatverandering?
Klimaatverandering is inderdaad een wereldwijde uitdaging. Het voorkomen van verdere klimaatverandering vergt samenwerking met meerdere landen. Daarom hecht ik veel waarde aan de internationale afspraken waar Nederland zich aan verbonden heeft. Deze internationale afspraken moeten leiden tot een daling van de emissies wereldwijd en niet tot een verplaatsing van emissies tussen landen.
Het bericht dat een Nederlander in Angola onder verdachte omstandigheden is overleden |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Familie: Haagse evangelist onder verdachte omstandigheden overleden»?1
Naar aanleiding van een consulaire hulpvraag van de familie kan ik bevestigen dat de heer Antonio Jovelino Castelo, geboren in Angola, met de Nederlandse nationaliteit en laatstelijk woonachtig in België, op 8 september 2021 in Angola is overleden, mogelijk als gevolg van COVID-19. Voor zover bekend is de heer Castelo in het ziekenhuis opgenomen geweest en aldaar overleden. Over de verdere omstandigheden van het overlijden heb ik geen geverifieerde informatie, maar enkele familieleden hebben twijfels geuit over de doodsoorzaak.
Bent u bereid opheldering te vragen bij de Angolese autoriteiten over het overlijden van de heer Antonio Castelo?
Het is aan de nabestaanden om te beslissen hoe om te gaan met buitenlandse autoriteiten in verband met het overlijden van een familielid in het buitenland. Indien de nabestaanden daarbij problemen ondervinden kunnen zij zich tot het Ministerie van Buitenlandse Zaken wenden met een consulaire hulpvraag naar aanleiding van het overlijden en de daarop te nemen acties, zoals begrafenis, repatriëring en autopsie. Toen de familie zich in dit geval tot de ambassade wendde, heeft de ambassade op verzoek van de familie een note-verbale aan de autoriteiten gestuurd met de vraag of repatriëring van het stoffelijk overschot, ondanks een Angolees verbod daarop, bij wijze van uitzondering alsnog mogelijk kon zijn. Het antwoord daarop van de Angolese autoriteiten was helaas negatief.
Kan het Nederlandse consulaat aldaar de lokale autoriteiten verzoeken mee te werken aan autopsie op de overledene?
Voor zover bekend is de heer Castelo in het ziekenhuis opgenomen geweest en aldaar overleden. De familie beschikt over de overlijdensakte en heeft om repatriëring verzocht. Mij is niet bekend of de familie ook om een autopsie heeft verzocht. Wel is mij bekend dat de inspanningen van de nabestaanden van de overledene zich aanvankelijk richtten op repatriëring van het stoffelijk overschot naar Nederland waarbij de ambassade heeft ondersteund. De overledene is echter op 23 september jl., vanwege het ontbreken van toestemming voor repatriëring, in Angola begraven.
Bent u bereid hierop aan te dringen bij de Angolese autoriteiten, zodat de doodsoorzaak vastgesteld kan worden en de overledene naar Nederland overgebracht kan worden?
Voor zover bekend is er geen autopsieverzoek gedaan. Wel heeft de ambassade op verzoek van de familie een verzoek aan de autoriteiten gestuurd met de vraag of repatriëring van het stoffelijk overschot, ondanks een verbod daarop in verband met COVID-19, bij wijze van uitzondering alsnog mogelijk kon zijn. Het antwoord daarop van de Angolese autoriteiten was helaas negatief.
Bent u bereid de familie bij te staan bij een eventuele aangifte van een misdrijf?
Ja, de Nederlandse ambassade in Angola kan informatie verschaffen over het doen van aangifte. De Nederlandse ambassade in Angola staat in het kader van de consulaire bijstand na overlijden in contact met een naast familielid in Angola van de overledene. Dit familielid heeft in Angola aangifte gedaan.
Welke rol ziet u voor uzelf in het geval een Nederlander in het buitenland onder niet opgehelderde omstandigheden komt te overlijden?
Bij vermoeden van een misdrijf is het van belang dat er aangifte wordt gedaan bij de daarvoor bevoegde autoriteiten ter plaatse. Indien er geen nabestaande ter plaatse aanwezig is om lokaal aangifte te doen, kan een nabestaande in Nederland bij de politie aangifte doen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan niet namens een burger aangifte in het buitenland doen. Wel kan het ministerie en de betrokken ambassade adviseren en (contact-) bemiddelen. Dat gebeurt ook in onderhavig geval. Een familielid heeft in Angola aangifte gedaan. Het ministerie kan hierover in contact blijven met de nabestaanden.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De aanpak van de stikstofproblematiek naar aanleiding van de beantwoording van de schriftelijke vragen |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Is het mogelijk de emissiedata in plaats van op het jaar 2018, wat het geval is met AERIUS Monitor 2020, te baseren op het jaar 2019 of 2020 (wat van belang is omdat de sector van de veehouderij in de afgelopen jaren is gekrompen, wat doorwerkt in de verhouding die de stikstofdepositie uit het buitenland levert ten opzichte van binnenlandse bronnen)?
Het RIVM verwacht in december AERIUS Monitor 2021 te publiceren met depositiedata gebaseerd op de emissies uit 2019. In de jaarlijkse update neemt het RIVM steeds de meest recente vastgestelde data mee en dat zijn dan de data van 2019.
De emissies uit 2020 zijn nu nog niet beschikbaar: (landbouw)bedrijven hebben tot medio 2021 de tijd om de hiervoor benodigde informatie over 2020 aan te leveren waarna – na verschillende controles door het bevoegd gezag – deze eind 2021 door de Emissieregistratie worden vastgesteld en gepubliceerd. Hierna kunnen de depositieberekeningen beginnen.
Welke concrete maatregelen gaat Nederland inzetten om de voor de buitenlandse depositie gestelde doelen in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering af te dwingen en welke nadere onderbouwing kan worden gegeven voor de niet onderbouwde aanname van een daling van 20% in 2030?
In de Wet stikstofreductie en natuurverbetering zijn geen specifieke doelstellingen voor reductie van buitenlandse stikstofdepositie geformuleerd. Wel is er een reductie van stikstof uit het buitenland te verwachten. In eerdere beantwoording op 6 september jl. (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 3932) is reeds aangegeven dat de verwachte reductie afkomstig van buitenlandse bronnen in de periode tot 2030 100 mol/ha/jaar is (ongeveer 20% reductie op het aandeel uit het buitenland). Voor de toekomstige buitenlandse emissies zijn de ramingen gebruikt die IIASA in 2017 in opdracht van de Europese Commissie maakte op basis van de officieel aan de EU gerapporteerde nationale emissies en het in de EU vastgestelde beleid. Zoals ook op 6 september in de beantwoording betrokken, is ook in het buitenland in het kader van de NEC-richtlijn (inzake nationale emissieplafonds) recent aanvullend beleid aangekondigd. Zo heeft bijvoorbeeld Duitsland aangegeven een forse emissiereductie richting 2030 te gaan bewerkstelligen. Voor deze actuelere toekomstige buitenlandse emissies worden de ramingen gebruikt uit het National Air Pollution Control Programmes (NAPCP)-scenario van «the second clean air outlook» die IIASA in 2020 in opdracht van de Europese Commissie maakte op basis van de officieel aan de EU-gerapporteerde nationale emissies en het in de EU-vastgestelde beleid, rekening houdend met extra maatregelen die landen hebben gerapporteerd.
Nederland ontwikkelt bovendien een aanpak om met buurlanden te komen tot meer inzicht en samenwerking gericht op reductie van buitenlandse stikstofdepositie. In Europees perspectief wordt bezien hoe via EU-beleid ook zo veel mogelijk kan worden bijdragen aan natuurherstel en het terugbrengen van stikstofoverbelasting.
Geeft u een feitelijk juist beeld van de stikstofdepositie in mol per hectare per jaar over heel Nederland, nu het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) met het AERIUS-model alleen de depositie voor de stikstofgevoelige natuur in de Natura 2000-gebieden uitrekent en geen enkele rekening houdt met de depositie, die er toch zonder meer is, op stedelijke gebieden en landbouwgronden en kunt u bij het berekenen van de depositie over heel Nederland ook gebruikmaken van actuele data uit 2019 of 2020 in plaats van uit 2018 (daarbij rekening houdend met het pakket bronmaatregelen van de structurele aanpak)?
Het RIVM berekent en publiceert de depositie over geheel Nederland in het kader van de Grootschalige Depositiekaarten. Overigens beïnvloedt het al dan niet berekenen van de depositie in bijvoorbeeld de steden niet de resultaten van de depositieberekeningen in de natuurgebieden. Over het ingeschatte effect van de bronmaatregelen uit de structurele aanpak is apart gepubliceerd.1
Erkent u dat de depositie van NH3 uit veehouderijbedrijven op slechts maximaal 350 meter afstand van de bron meetbaar is, waarbij een nauwkeurige meting kan plaatsvinden op een afstand tot 150 meter van de bron, waardoor het opkopen van zogenaamde piekbelasters onzin is, althans een ingrijpende optie is waartoe pas zinvol kan worden overgegaan na nader onderzoek over het feitelijk correct kunnen vaststellen van de depositie?
Depositiebijdragen van individuele bedrijven, dus ook veehouderijen, worden met AERIUS Calculator bepaald en niet door middel van metingen. AERIUS Calculator is gebaseerd op wetenschappelijk gevestigde modellen die met metingen zijn gevalideerd.
Het gebruik van modellen is nodig omdat het in de praktijk het niet mogelijk is om op reguliere basis depositiebijdragen van een enkele bron te bepalen met metingen. Dat kan hooguit met specialistische, langlopende en kostbare wetenschappelijke meetcampagnes. Uit onderzoeken van TNO en RIVM is op basis van modeleigenschappen en validatiestudies gebleken dat na 25 kilometer afstand de bijdrage van een enkele bron niet redelijkerwijs meer toerekenbaar is aan die bron. Het is dus binnen die afstand van 25 kilometer wel degelijk mogelijk om de depositiebijdragen van veehouderijbedrijven te bepalen.
De onderzoeken door RIVM en TNO waarnaar ik verwijs in mijn antwoord zijn uitgevoerd in navolging van de kabinetsreactie op het eindrapport «Meer meten, robuuster berekenen» van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof van 13 oktober 2020. Op basis van de resultaten van deze onderzoeken heeft het kabinet op 9 juli besloten een maximale rekenafstand van 25 kilometer voor depositieberekeningen met AERIUS Calculator voor alle typen emissiebronnen door te voeren.
Waarom neemt u een enorm, niet te rechtvaardigen risico met het investeren van grote sommen belastinggeld in bijvoorbeeld opkoop zonder dat de bestaande en erkende grote onzekerheden over metingen van deposities en gevolgen van de maatregelen voor de omgevingswaarden zijn gereduceerd tot waarden die fluctueren binnen bandbreedtes waarbinnen sprake is van een redelijke mate van zekerheid van de werking van maatregelen in plaats van dat deze berusten op grote onzekerheidsmarges?
De potentiële stikstofreductie van het maatregelenpakket is gebaseerd op een doorrekening van PBL in samenwerking met TNO, CE-Delft en RIVM. Ten behoeve van de doorrekening is veelal uitgegaan van een gemiddelde bedrijfssituatie. Vanwege de aanwezige onzekerheid leidde de doorrekening van enkele maatregelen tot een bandbreedte. RIVM heeft per maatregel een omrekenfactor vastgesteld waarmee de emissiereductie kan worden vertaald in een depositie-effect. Deze inzichten leverden de basis voor de besluitvorming over de in te zetten maatregelen, waarbij voor de individuele maatregelen steeds is uitgegaan van het midden van die bandbreedte.
De totale resterende opgave voor het behalen van de omgevingswaarde in 2030 bedraagt een reductie van circa 110 mol/ha/jr in 2030. De afzonderlijke maatregelen van het structurele pakket tellen op tot circa 103–180 mol/ha/jr in 2030. Het uiteindelijke resultaat is afhankelijk van de implementatie van de maatregelen (Kamerstuk 35 334, nr. 82). Het kabinet is van mening voldoende rekening te houden met de onzekerheden binnen het systeem van meten en berekenen van stikstofdepositie.
Hoe zijn de grote onzekerheden en ruime marges in de depositieberekeningen juridisch sluitend te herleiden tot de Habitatrichtlijn en dan met name artikel 6, lid 3 daarvan?
Artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn vereist niet dat 100% zekerheid wordt verkregen. AERIUS Calculator is het best beschikbare instrument voor het doorrekenen van projecten op effecten op stikstofdepositie. AERIUS Calculator wordt ook regelmatig geactualiseerd, waarbij de nieuwste wetenschappelijke inzichten en actuele data worden meegenomen. Dat bij het verkrijgen van de door artikel 6, lid 3, van de Habitatrichtlijn vereiste zekerheid van het best beschikbare instrument mag worden uitgegaan, blijkt onder meer uit het arrest van het Hof van Justitie van 7 september 2004, C-127/02, Kokkelvisserij, ECLI:EU:C:2004:482. Het is verder vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat een model noodzakelijkerwijs een abstractie van de te verwachten werkelijkheid weergeeft en dat de validiteit van een model pas wordt aangetast wanneer de uitkomsten te zeer afwijken van de redelijkerwijs te verwachten werkelijkheid. Daar is bij AERIUS Calculator geen sprake van.
Kunt u aangeven hoe het valt te verantwoorden dat publieke middelen worden besteed aan maatregelen die berusten op depositiemetingen uit het verleden die niet zijn gekoppeld aan onderzoek naar de bronnen van deze depositie?
De informatie die ten grondslag ligt aan het maatregelenpakket voor het voldoen aan de omgevingswaarden zijn gebaseerd op de emissieramingen, berekeningen en metingen. Om een landelijk dekkend beeld te kunnen maken zijn metingen alleen daarvoor niet voldoende. Het RIVM vergelijkt de modelberekeningen met de metingen en stelt de modelberekeningen indien nodig bij. Het resultaat is de meest nauwkeurige en betrouwbare inschatting die gemaakt kan worden van de herkomst en depositie van (stikstof)emissies van de verschillende sectoren en bronnen. Het aantal meetpunten is recent uitgebreid om het systeem nog robuuster te maken (Kamerstuk 35 334, nr. 158).
Wanneer komt de rapportage beschikbaar van het beeld in een beperkt aantal natuurgebieden van de stikstofconcentraties in de verschillende milieucompartimenten (bodem, lucht en water) en de samenhangende analyse, verricht door het RIVM in opdracht van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat?
In het NGN-project (Stikstof Grondwater Natuur) worden in 10 natuurgebieden verschillende stikstofcomponenten in lucht, bodem en grondwater gemeten. Naast stikstof worden ook verschillende andere milieuparameters gemeten. Dit project wordt uitgevoerd door het RIVM in opdracht van I&W. Dit jaar zijn de verschillende meetlocaties ingericht en de eerste meetreeksen opgestart. Naar verwachting zullen eind dit jaar alle initieel geplande metingen voltooid worden.
Het is de bedoeling dat de meetgegevens uit het NGN-project worden gebruikt in de 4-jaarlijkse data-rapportage in het kader van de monitoringsverplichting voor de Nationale Emissiedoelstellingen (NEC) van de EU. Deze rapportage zal in 2022 plaatsvinden.
Kunt u aangeven welke publicatie of publicaties voor de onderbouwing zorgt of zorgen van het vaststellen van kritische depositiewaarden (KDW’s), gelet op het gegeven dat een voor de omgevingswaarden en stikstofdoelstellingen zo wezenlijke vaststelling transparant en gericht te herleiden dient te zijn tot wetenschappelijke bronnen, wat uiteraard iets heel anders is dan het onwetenschappelijke schot hagel van «vele publicaties»?1
De publicaties waar het om gaat, zijn te vinden in de literatuurlijst van het rapport van Van Dobben e.a. (2012) en het rapport Bobbink & Hettelingh (2011). De weblinks zijn respectievelijk https://edepot.wur.nl/245248 en https://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/680359002.pdf.
Hoe kunt u de stelling overeind houden dat de landbouw met 29% voor de meeste gerapporteerde drukfactoren zorgt, gelet op de verwevenheid met natuur en platteland en tegenover 71% van de drukfactoren die niet aan de landbouw is gerelateerd? Hoe is de discrepantie te verklaren van de drukfactor van slechts 3% die aan het buitenland wordt toegerekend, terwijl hetzelfde buitenland voor 35% van de depositie verantwoordelijk is?
De tabel in mijn eerdere antwoord op Kamervragen over de aanpak van de stikstofproblematiek (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 3932) geeft aan in hoeveel procent van de gevallen bepaalde drukfactoren worden genoemd. Drukfactoren uit de landbouw worden het vaakst genoemd, in totaal gemiddeld 29% voor de broedvogels, HR-soorten en habitattypen. Daarmee is de landbouw de grootste drukfactor, de andere drukfactoren zijn voor minder soorten en habitattypen relevant.
Onder de categorie «buiten de lidstaat» vallen bedreigingen die de soort in andere landen ondervindt, onderweg op trekroutes van en naar of ter plekke in overwinterings- of broedgebieden. Dit speelt alleen voor soorten die trekken, vandaar dat het vooral gemeld is bij vogels (en de zalm).
Het bericht in de Financial Times ‘World Bank inquiry finds IMF chief pushed staff to boost China rankings’. |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «World Bank inquiry finds IMF chief pushed staff to boost China rankings»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel dat op 17 september jl. in de Financial Times stond.
Wat is uw oordeel over de conclusie van het externe onderzoeksrapport van WilmerHale, op verzoek van de ethische commissie van de Wereldbank, over manipulatie van onderzoeksdata door de top van de Wereldbank ten gunste van China’s internationale positie?
Ik vind het onwenselijk dat de methodologie van de Doing Business rapportages ruimte liet om uitkomsten aan te passen ten gunste van individuele landen. Ik onderschrijf daarom de aanbevelingen uit het onderzoeksrapport, waarbij ik het jammer vind dat besloten is om de Doing Business rapportages stop te zetten. Inmiddels heeft ook een extern panel in opdracht van de Wereldbank onderzoek gedaan naar de methodologie achter de Doing Business rapportages met aanbevelingen op o.a. transparantie en toezicht die ik steun. Dit zijn nuttige bevindingen bij het zoeken naar een manier om het ondernemings- en investeringsklimaat van landen te onderzoeken zonder beïnvloedingsmogelijkheden.2
Acht u het aannemelijk dat de Wereldbank gegevens manipuleerde ten gunste van China om op die manier financiering vanuit China te krijgen om zo de eigen kapitaalpositie te versterken, waar de Wereldbank ten tijde van de manipulatie over onderhandelde?
De conclusies van het onafhankelijke onderzoek spreken voor zich en vind ik helder; in het rapport van 2018 is de methodologie aangaande de data van China aangepast, met een hogere plaats op de ranglijst tot gevolg. Ook werden in voorbereiding op het rapport van 2020 aanpassingen doorgevoerd die geleid hebben tot veranderingen in de data van Saudi-Arabië, de Verenigde Arabische Emeritaten en Azerbeidzjan. In 2018 vonden onderhandelingen over een kapitaalverhoging plaats, maar het onderzoek vindt geen bewijs voor een direct verband tussen beide.
Acht u het rapport schadelijk voor de integriteit en geloofwaardigheid van de internationale financiële instituties? Hoe beoordeelt u de toenemende rol van China in deze instituties in relatie tot hun onafhankelijkheid?
De Wereldbank is een solide organisatie, maar haar reputatie als kennisinstituut loopt hierdoor inderdaad schade op. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven heeft de ethische commissie van de Wereldbank voorts zelf een externe partij onderzoek laten doen na interne meldingen en heeft de Wereldbank het onderzoeksrapport vervolgens openbaar gemaakt. In het licht van het bovenstaande zijn naar mijn mening de juiste stappen gezet door de Wereldbank om de aantijgingen zowel intern als extern te onderzoeken en uit de resultaten conclusies te trekken. Juist het feit dat er een onafhankelijk extern onderzoek is uitgevoerd na interne meldingen laat zien dat het accountability mechanisme binnen de Wereldbank goed werkt.
Internationale en multilaterale samenwerking vindt plaats op een breed palet aan beleidsterreinen in groot aantal instituties. Dit rapport geeft mij geen aanleiding tot een andere appreciatie van deze instituties. Zoals aangegeven in de Kamerbrief «recente ontwikkelingen in China en de situatie in Xinjiang»3 groeit de invloed van China binnen het multilaterale systeem. Nederland zet zich binnen deze instellingen nadrukkelijk in voor het beschermen van onze waarden en belangen, maar zoekt ook de samenwerking met China waar het kan en waar het in ons belang is.
Wat is uw oordeel over de houdbaarheid van de positie van Internationaal Monetair Fonds (IMF)-directeur Kristalina Georgieva, die ten tijde van de manipulatie bij de Wereldbank daar directeur was, en persoonlijk betrokken bij de manipulatie van onderzoeksgegevens zoals blijkt uit conclusie 12 t/m 17, 27 en 31 uit het rapport, onder andere door medewerkers onder druk te zetten en thuis te bezoeken?
De beschuldiging aan het adres van Managing Director Georgieva is een serieuze zaak. Ik heb ook kennisgenomen van het statement van de Managing Director, waarin zij stelt het fundamenteel oneens te zijn met de bevindingen in het rapport.4 Ik vind het belangrijk dat grondig naar de zaak wordt gekeken door een onafhankelijk orgaan, en dat Managing Director zelf ook de gelegenheid krijgt om inhoudelijk te reageren op de zaak.
De Ethics Committee van het IMF bekijkt de zaak en zal hierover de eigen bevindingen rapporteren aan het bestuur van het IMF. Op dinsdag 21 september is door de leden van het IMF in de Raad van Bestuur van het IMF een eerste discussie over de zaak gevoerd.5 Tijdens deze discussie heeft het bestuur besproken de bevindingen van de Ethics Committee af te wachten. Het bestuur zal spoedig samenkomen om deze bevindingen te bespreken.
Bent u voornemens namens de Nederlandse kiesgroep haar positie ter discussie te stellen in het IMF-bestuur, waar zij momenteel directeur is, om zo de integriteit, geloofwaardigheid en onafhankelijkheid van het IMF te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u overleg met landen in de Nederlandse IMF-kiesgroep over dit rapport? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke landen?
Het contact met de kiesgroeplanden vindt plaats binnen het kiesgroepkantoor bij het IMF.
Het bericht ‘Wordt politieke correctheid een bedreiging voor de universiteit? ‘Het academisch debat moet vrij zijn’ |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het item van EenVandaag over «Wordt politieke correctheid een bedreiging voor de universiteit? «Het academisch debat moet vrij zijn»»?1
Ja.
Herkent u de signalen uit het item dat in toenemende mate studenten op universiteiten niet meer voor hun mening uit durven te komen, als deze afwijkt van de geldende heersende normen? Wat vindt u daarvan?
De universiteit moet een plaats zijn voor open debat, met ruimte voor alle meningen en perspectieven. Ik heb geen signalen dat studenten in toenemende mate hun mening niet durven uiten in het hoger onderwijs. De Inspectie van het Onderwijs heeft in De Staat van het Onderwijs 2021 opgemerkt dat studenten zich over het algemeen vrij voelen om hun mening te geven en de omgang binnen de instellingen als respectvol ervaren.2
Herkent u het beeld geschetst in het item dat het zogenaamde «woke» gedachtegoed ervoor zorgt dat een nieuwe generatie niet meer in staat is om met een open blik te kijken naar andersdenkenden? Zo nee, waarom niet?
Dit beeld herken ik niet. Opleidingen in het hoger onderwijs vormen een leeromgeving voor studenten waarin plaats is voor confrontaties, debat en lastige gesprekken. Daar hoort bij dat studenten en docenten elkaar kunnen aanspreken, maar ook dat daarop een weerwoord kan volgen. Deze kritische functie ligt in de aard van academisch onderwijs. De wrijving die dit soms oplevert, is van alle tijden. Universiteiten zijn robuuste organisaties die hiermee om kunnen gaan.
Deelt u de mening dat door dergelijke ontwikkelingen de academische vrijheid in gevaar komt in het Nederlandse hoger onderwijs? Zo ja, welke concrete stappen gaat u nemen om dit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
De academische vrijheid moet te allen tijde gewaarborgd worden. Dat deze vrijheid niet vanzelfsprekend is, blijkt uit de intimidaties en bedreigingen aan het adres van wetenschappers na het voeren van publieke discussies over de pandemie.3 Bedreigingen en intimidatie – uit welke hoek dan ook – kunnen leiden tot zelfcensuur. Dat vind ik een kwalijke zaak. Met de Vereniging Universiteiten (VSNU) en de Koninklijke Nederlandse Akademie voor Wetenschappen (KNAW) voer ik hierover het gesprek. Van belang is dat we ons hiertegen blijven uitspreken.
Op welke manier heeft u navolging gegeven aan de afspraken met de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) en universiteiten om aandacht te blijven geven aan thema’s als zelfcensuur, zoals u heeft toegezegd in de wetenschapsbrief uit 2019?2 Welke concrete stappen zijn hier uit gekomen?
Zoals in de wetenschapsbrief aangegeven, is het vooral belangrijk dat universiteiten zich bewust zijn van het risico op zelfcensuur en dat zij aandacht blijven houden voor dit thema. Ik blijf hierover dan ook met hen in gesprek. Ik merk dat dit thema nog altijd hoog op de agenda staat bij de universiteiten.
Op welke manier geeft u prioriteit aan politieke diversiteit binnen het «Nationaal Actieplan voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek»?3
Het actieplan gaat uit van een brede definitie van diversiteit, waarbij ook aandacht is voor diversiteit in perspectieven. Diversiteit – in welke vorm dan ook – is echter geen doel op zich. Veel belangrijker is het om te werken aan een inclusieve werk- en leeromgeving waarin iedereen zich kan ontplooien. Daaronder valt ook een cultuur waarin iedereen zich vrij kan en wil uiten, bijvoorbeeld in het geval van verschillende politieke opvattingen.
Het meerekenen van intensieve landbouwgronden als Natura 2000-gebieden terwijl Nederland bijna wereldkampioen biodiversiteitsverlies is |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Nederland is bijna wereldkampioen biodiversiteitsverlies» en «30 procent beschermde natuur in Nederland in 2030? Om dat doel te halen, moet er snel natuur bijkomen»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het inzicht van wetenschappers, zoals Louise Vet, dat het nergens in de wereld zo slecht gaat met de biodiversiteit als in Nederland?3
Ik onderschrijf de conclusie dat het helaas niet goed gaat met de biodiversiteit, in de hele wereld, en zeker ook in Nederland. Ik verwijs u hiervoor onder andere naar de kabinetsreactie op het IPBES-rapport over biodiversiteit (Kamerstuk 26 407, nr. 130), op de meest recente landenrapportage van het Koninkrijk der Nederland in het kader van het wereldwijde Biodiversiteitsverdrag (Kamerstuk 26 407, nr. 128) en op de meest recente rapportage van het Nederland in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (VHR) (Kamerstuk 26 407, nr. 131).
Deelt u het inzicht dat zolang de fundamentele factoren van biodiversiteitsverlies niet worden aangepakt, zoals de intensieve landbouw, uw beleid dweilen met de kraan open is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft in zijn reactie op het IPBES-rapport benadrukt dat (systeem)veranderingen op tal van terreinen nodig zijn om het wereldwijde biodiversiteitsverlies te keren. De landbouw is hierbij een belangrijke factor; mede daarom heb ik in Nederland de omslag naar kringlooplandbouw in gang gezet. Maar ook op het gebied van bijvoorbeeld industrie, infrastructuur en woningbouw zijn veranderingen noodzakelijk. Uiteindelijk is een transitie naar een natuurinclusieve samenleving noodzakelijk. Daaraan werken we, samen met provincies en andere maatschappelijke partijen, onder andere via de Agenda Natuurinclusief (Kamerstuk 35 334, nr. 131 en Kamerstuk 33 576, nr. 244).
Klopt het dat er behalve natuur ook akkers en weilanden opgenomen zijn in beschermde Natura 2000-gebieden? Zo ja, hoeveel hectare akkers en hoeveel hectare wei- of graslanden bevinden zich in Natura 2000-gebied en kunt u dit uitsplitsen naar type akker, weiland en grasland?
Ja. In 2021 liggen er 5.096 hectares (ha) akkers (bouwland) en 54.943 ha weilanden en graslanden binnen Natura 2000-gebied (Gecombineerde Data Inwinning (GDI) 2021).
Akkers (bouwland)
5.096
Grasland, blijvend
22.483
Grasland, natuurlijk. Hoofdfunctie landbouw.
27.540
Grasland, natuurlijk. Hoofdfunctie natuur.
4.920
Totaal
60.039
(GDI 2021)
Op welke akkers en weilanden in Natura 2000-gebieden wordt intensief bemest en wordt landbouwgif en/of kunstmest gebruikt? Om welke gewassen gaat dat vooral en hoeveel hectare is dit in totaal?
Als er geen beheerovereenkomst is afgesloten op een akker of weiland dan mag er bemest worden volgens de gebruiksnormen en is het gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen toegestaan. Als er wel een beheeroverkomst is afgesloten, staat daarin vermeld of het is toegestaan om te bemesten en of het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is toegestaan. Op bouwland (akkers) gaat het dan met name om de gewassen: suikerbieten, aardappelen, snijmais, tijdelijk grasland en granen. Dit is op ten hoogste 4.300 ha bouwland (akkers) en 19.500 ha weiland/grasland (GDI 2021). Dit is een schatting aangezien er geen cijfers bekend zijn over of en hoeveel kunstmest en/of gewasbeschermingsmiddelen op een akker of weiland gebruikt worden.
Zijn er ook biologische akkers en/of weilanden in Natura 2000-gebieden? Zo ja, om hoeveel hectare gaat het en kunt u dit uitsplitsen per akker en weiland?
Ja, dit gaat om 7.443 ha (GDI 2021).
Bouwland (granen)
307
Bouwland (overig)
151
Grasland, blijvend
3.038
Grasland, natuurlijk. Hoofdfunctie landbouw.
3.510
Grasland, natuurlijk. Hoofdfunctie natuur.
256
Grasland, tijdelijk
181
Totaal
7.443
(GDI 2021)
Deelt u het inzicht van onder andere de rechtbank Noord-Nederland dat negatieve significante effecten van het gebruik van landbouwgif op nabijgelegen Natura 2000-gebieden niet op voorhand kunnen worden uitgesloten? Deelt u de mening dat landbouwgif zeker niet gebruikt zou moeten worden ín Natura 2000-gebieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat landbouwgif gebruikt wordt in Natura 2000-gebieden?4
Ik neem aan dat u deze uitspraak bedoelt: https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNNE:2021:2483
Zoals ik eerder in de beantwoording van uw vragen (Aanhangsel Handelingen II 2020-2021, nr. 3927) en de vragen van lid Boswijk (Aanhangsel Handelingen II 2020-2021, nr. 3584) heb aangegeven, oordeelde de rechtbank dat in de lokale en concrete situatie de provincie Drenthe onvoldoende invulling heeft gegeven aan de eigen onderzoeksplicht, als bepaald in de Algemene wet bestuursrecht. Volgens de rechter is onvoldoende door de provincie aangetoond dat op grond van objectieve gegevens op voorhand kan worden uitsloten dat de drainage en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de nabijheid van een Natura 2000-gebied geen negatieve significante effecten kan hebben voor het betrokken gebied. Die zekerheid is wel vereist om af te kunnen zien van een vergunningstoets op grond van de Wet natuurbescherming. De provincie is het bevoegde gezag in deze zaak en beraadt zich op het vervolg. Het past mij om het vervolg van deze concrete rechtsgang af te wachten, voordat ik tot een interpretatie van deze kwestie kan komen en kan bepalen welke stappen nodig zijn om de impact in kaart te brengen.
Klopt het dat bemeste graslanden in de uiterwaarden als onderdeel van Natura 2000-gebieden worden aangewezen als foerageergebied voor onder andere de bescherming van grauwe ganzen en dat op basis van deze aanwijzing graslanden meetellen als natuur? Zo nee, waarom niet?
Ja, in bijvoorbeeld het Natura 2000-gebied Rijntakken is de landbouw een zeer dominante factor voor de instandhoudingsdoelen. Veel vogelsoorten zoals ganzen, smienten, zwanen en ook de kwartelkoning zijn sterk gebonden aan agrarisch grasland. Voortzetting van het bestaande agrarische gebruik is een bestaansvoorwaarde voor een aantal Natura 2000-soorten (https://www.gelderland.nl/bestanden/Documenten/Gelderland/03Natuur/190114_Beheerplan_Natura2000_Rijntakken_2019_toegankelijk.pdf, blz. 99).
Klopt het dat grauwe ganzen, kolganzen en brandganzen bejaagd worden op agrarische percelen in en rond Natura 2000-gebieden in het kader van schadebeheer en -bestrijding?5
Ja, in de Wet natuurbescherming wordt onderscheid gemaakt tussen jacht, schadebestrijding en populatiebeheer. De jacht is alleen mogelijk op de soorten genoemd in artikel 3.20 van de Wet natuurbescherming, dit betreft fazant, houtduif, wilde eend, haas en konijn. De provincie kan, als bevoegd gezag, op basis van haar eigen beleid een ontheffing verlenen voor bestrijding van schade die wordt veroorzaakt door de genoemde ganzensoorten. Volgens de Wet natuurbescherming is dit ook toegestaan in Natura 2000-gebieden. Voor Natura 2000-gebieden gelden aanvullende regels en is een gebiedsvergunning noodzakelijk. Het is verboden handelingen te verrichten in een Natura 2000-gebied die voor de te beschermen soorten het leefgebied kunnen verslechteren of een groot verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. Het is aan de Faunabeheereenheden om hiertoe een vergunning en/of ontheffing aan te vragen op basis van het provinciale Faunabeheerplan.
Deelt u het inzicht dat het zeer tegenstrijdig en inefficiënt beleid is om ganzen te beschermen en zelfs aan te trekken met bemeste graslanden in beschermde natuurgebieden om vervolgens deze ganzen te doden in het kader van schadebeheer? Zo nee, waarom niet?
De Wet natuurbescherming vormt de basis voor de bescherming van gebieden en soorten dieren in de natuur. Soorten die belangrijke schade veroorzaken aan bijvoorbeeld gewassen mogen worden bestreden, mits deze soorten niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen. Schadebestrijding dient zorgvuldig conform de wet te worden toegepast. De bescherming van ganzen in natuurgebieden is overwegend gericht op het beschermen van de populaties trekkende ganzen die voor hun winterrust Nederland bezoeken, terwijl schadebestrijding vooral plaatsvindt bij de populaties ganzen die in Nederland broeden. Van inefficiëntie en tegenstrijdigheid is derhalve geen sprake.
Deelt u de mening dat intensief beheerde landbouwgrond, akkers en weilanden in principe geen natuur zijn – ook niet als het binnen een Natura 2000-gebied ligt – en als zodanig niet meegerekend kan worden als beschermde natuur voor het behalen van de biodiversiteitsdoelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Akkers en weilanden – al dan niet intensief beheerd – kunnen zeker deel uitmaken van een Natura 2000-gebied en bijdragen aan de instandhoudingsdoelen. Als voorbeeld kan ik het Natura 2000-gebied Oudeland van Strijen noemen. Het huidige agrarische gebruik zorgt voor een ruim aanbod van preferent voedsel voor de overwinterende ganzen en smienten: eiwitrijk gras, graan(resten), nog niet gerooide suikerbieten en oogstresten. Ook draagt het huidige agrarische gebruik bij aan de gewenste openheid (https://www.bij12.nl/wp-content/uploads/2020/09/Natura-2000-Beheerplan-110-Oudeland-van-Strijen.pdf, blz. 95).
Kunt u aangeven of andere Europese landen landbouwgrond in Natura 2000-gebied als beschermde natuur opgeven bij de Verenigde Naties in het kader van het Biodiversiteitsverdrag? Hoeveel landen doen dit en om hoeveel hectare landbouwgrond gaat het?
De Europese Natura 2000-gebieden worden integraal opgenomen als beschermd gebied in de werelddatabase voor beschermde gebieden (WDPA) die de Verenigde Naties gebruiken in het kader van het Biodiversiteitsverdrag. Alle lidstaten van de EU hebben landbouwgrond aangewezen als Natura 2000 omdat nu eenmaal ook gebieden aangewezen moeten worden voor soorten die afhankelijk zijn van of in belangrijke mate voorkomen in agrarisch gebied, zoals in graslanden, wijngaarden, olijf- of fruitboomgaarden, of op akkers of rijstvelden. Bronnen over de hoeveelheid hectares in de EU zijn niet geheel eenduidig, maar variëren van ruim 10% van het areaal Natura 2000 (https://ec.europa.eu/environment/nature/natura2000/management/docs/FARMING%20FOR%20NATURA%202000-final%20guidance_nl.pdf – hoofdstuk 2) tot ruim 15% (https://publications.jrc.ec.europa.eu/repository/bitstream/JRC120383/annex_eu_ecosystem_assessment_final.pdf – factsheet 3.2.213).
Hoeveel hectare natuur staat al in de boeken, maar is nog niet gerealiseerd?
In het Natuurpact uit 2013 heeft het Rijk met de provincies afgesproken dat zij het Natuurnetwerk Nederland nog zullen uitbreiden met minimaal 80.000 hectare in 2027. Via de jaarlijkse voortgangsrapportages natuur van Rijk en provincies, die ook aan uw Kamer worden aangeboden, rapporteren zij over de voortgang van deze afspraak. Uit de meest recente (zesde) voortgangsrapportage natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 200) blijkt dat op 1 januari 2020 nog 38.530 hectare moest worden ingericht.
Bent u bereid om de intensieve akkers en raaigraslanden die momenteel zijn aangewezen als Natura 2000-gebied te bestempelen als «nog niet gerealiseerde natuur ambitie» met het doel om deze activiteiten te beëindigen en de gebieden te ontwikkelen als natuur? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en per wanneer zal u dit uitvoeren?
Nee, deze akkers en weilanden zijn aangewezen omdat ze een functie hebben binnen het Natura 2000-gebied, bijvoorbeeld als foerageergebied. Het is aan het bevoegd gezag, vaak de provincies, welke (beheer)maatregelen op deze landbouwgronden noodzakelijk zijn. Dit is dan in het beheerplan aangegeven.
Kunt u deze vragen per vraag beantwoorden, zonder naar antwoorden op andere vragen te verwijzen?
Ja.
De oproep van de WHO om geen boostervaccins aan te bieden en de conclusie van de Gezondheidsraad om dit slechts voor een kleine groep te doen |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), de Th. Bruijn |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «WHO wil dat westerse landen tot eind dit jaar geen boosterprikken aanbieden» en «Gezondheidsraad: stel derde prik voor bepaalde patiënten beschikbaar»?1 2
Ja.
Wat is de implicatie van het advies van de Gezondheidsraad voor het donatiebeleid van Nederland?
In het Nederlandse voorraadbeheer wordt rekening gehouden met meerdere scenario’s voor nationaal gebruik, waaronder de boostercampagne. Bovendien wordt er een ruime veiligheidsvoorraad aangehouden. Het advies van de Gezondheidsraad aangaande ernstig immuun gecompromitteerde patiënten betreft een geringe groep, en heeft dus geen implicaties voor het Nederlandse donatiebeleid.
Wat is de implicatie van dit advies voor het inkoopbeleid?
Gezien de beperkte omvang van de groep heeft het advies voor ernstig immuun gecompromitteerde patiënten geen directe gevolgen voor het inkoopbeleid.
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan de motie Bikker-Hammelburg3, die verzoekt precies op dit punt een plan van aanpak te formuleren met als doel vaccins die we kunnen missen (via COVAX) aan landen in nood te doneren? Wat is de implicatie van het advies van de Gezondheidsraad voor de wijze waarop u deze motie uitvoert?
Onder het motto «Get one-Give one» wil Nederland dit jaar evenveel vaccins doneren als we zelf gebruiken. Concreet betekent dat een streven naar een donatievolume van tenminste 27 miljoen doses. Inmiddels heeft Nederland 22 miljoen doses gecommitteerd aan Covax en bijna 4 miljoen doses bilateraal gedoneerd. Dat laatste aantal zal de komende weken verder oplopen. Zoals gemeld in antwoord 2 heeft het advies van de Gezondheidsraad hierop geen invloed.
Klopt het dat een deel van de vaccins die als reserve werden aangehouden als mogelijke derde prik, hiermee vrijkomt?
De voorraadstrategie bestaat de komende maanden uit drie elementen: het aanhouden van een voorraadbuffer voor wat er in Nederland nodig is voor verhogen van de vaccinatiegraad, extra vaccinatie voor ernstig immuun gecompromitteerde patiënten en een boostercampagne; het blijven verversen van de voorraad en het doneren van de resterende voorraad. Ook in het scenario waarin het meest nodig is voor de nationale campagne is het bij afdoende levering mogelijk dit jaar nog ruim 27 miljoen vaccins te doneren aan andere landen.
Deelt u de mening dat het kabinet op basis van dit advies minder terughoudend kan zijn in het doneren van vaccins?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoeveel vaccins zijn er tot nu toe gedoneerd aan COVAX? Hoeveel vaccins zijn er tot nu toe bilateraal gedoneerd en aan welke landen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Vaccindonaties aan de WHO voor lage-inkomenslanden |
|
Lisa Westerveld (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
de Th. Bruijn , Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nederland geeft nog geen vaccins aan WHO», uit hetNederlands Dagblad van 16 september 2021?1
Ja.
Klopt het dat Nederland nog geen harde toezeggingen heeft gedaan aan COVAX op het gebied van vaccindonaties voor lage-inkomenslanden? Zo ja, waarom niet? Wat heeft Nederland precies toegezegd rond het «voornemen» om 20 miljoen vaccins te doneren? Is daar een datum aan verbonden?
Nee, die toezeggingen zijn wel hard. Middels donatiemandaten heeft Nederland opdracht gegeven een groot deel van die vaccins waar Nederland dit jaar nog recht op heeft, maar nog niet geleverd zijn, aan Covax te doneren. In totaal gaat dit om 22 miljoen doses AstraZeneca, BioNTech/Pfizer, Janssen en Moderna. Daarnaast worden al geleverde vaccins bilateraal gedoneerd. Tot nog toe zijn zo’n 2,5 miljoen vaccins bilateraal gedoneerd; naar verwachting komen daar de komende weken nog eens 4,5 miljoen doses bij. Daarmee wordt tevens ruim voldaan aan de doelstelling dit jaar minstens zoveel vaccins te doneren als we zelf gebruiken («Get one – Give one»).
Erkent u dat het eerlijk delen van schaarse vaccins in de wereld iets anders inhoudt dan alles voor jezelf houden en aan het eind kijken wat je toch niet kunt gebruiken, en daarom makkelijk weg kunt geven? Waarom kiest u tot nu toe, ondanks alle mooie woorden over het belang van internationale solidariteit, voor die laatste optie? En bent u bereid om nu alsnog een harde toezegging te doen en zo snel als mogelijk ook daadwerkelijk vaccins te leveren aan COVAX?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 is een harde toezegging al gedaan. Een eerlijke wereldwijde verdeling van coronavaccins is van groot belang, zowel vanuit een moreel als een gezondheids- en economisch perspectief. De sociaaleconomische kosten van het achterblijven van de vaccinatiegraad in lage- en middeninkomenslanden zijn groot. Daarom heeft Nederland financieel bijgedragen aan ACT-A en COVAX, en doneert Nederland minstens zo veel vaccins als het zelf gebruikt («Get one – Give one»).
Hoe reflecteert u op het feit dat andere rijke landen al wel harde toezeggingen hebben gedaan voor vaccindonaties aan COVAX? Wat is de reden dat deze landen een andere afweging maken dan Nederland?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 heeft Nederland harde toezeggingen gedaan aan COVAX en worden ook aanzienlijke bilaterale donaties gedaan. Daarmee haalt Nederland ruim de beloofde «Get one – Give one». Verhoudingsgewijs doneert Nederland daarmee ongeveer evenveel als landen als Duitsland en de VS. Ik hecht eraan hier te benadrukken dat Nederland er op dit moment voor kiest om al ons surplus te doneren. Reden dat we hiervoor kiezen is dat Nederland het als verantwoordelijkheid voelt bij te dragen aan het bestrijden van de wereldwijde crisis. Dat doen we omdat we ons betrokken bij de rest van de wereld en kwetsbaren in het bijzonder, maar ook omdat het vanuit
volksgezondheidsoverwegingen van belang is om de pandemie ook elders in de wereld te bestrijden. Bovendien is het ook een Nederlands belang dat de mondiale economie zo snel als mogelijk kan herstellen.
Hoe groot is de Nederlandse vaccinvoorraad momenteel? En hoeveel vaccins worden er dagelijks weggeprikt? Is de verhouding tussen beschikbare voorraad en huidige benodigdheden anders in rijke landen die wel vaccins toezeggen of leveren aan COVAX?
Het RIVM heeft momenteel ongeveer 7,5 miljoen vaccins op voorraad liggen in de centrale opslag. Hiervan worden circa 3,5 miljoen doses aangehouden om de huidige vaccinatiecampagne en de geplande boostercampagne af te kunnen ronden, en voor een noodzakelijke reservevoorraad. Er worden op dit moment in Nederland ongeveer 125.000 prikken per week gezet. Reeds aan Nederland geleverde vaccins kunnen niet aan COVAX worden gedoneerd. De komende weken zullen we nog circa 4 miljoen vaccins bilateraal doneren uit de nationale voorraad. De voorraad die andere landen aanhouden is van vele factoren afhankelijk; ik heb daar geen zicht op.
Heeft Nederland daarnaast nog bestellingen voor vaccins uitstaan? Zo ja, voor hoeveel doses en op welke termijn? Bent u bereid om gehoor te geven aan de oproep van COVAX om de plek van Nederland vooraan in de rij te ruilen met lage-inkomenslanden die veel verder naar achteren staan in de rij en tegelijkertijd een zeer lage vaccinatiegraad hebben? Zo nee, waarom niet?
Niet alle doses waar Nederland nog recht op heeft, zullen in 2021 nog geleverd worden. Naar verwachting zullen we dit jaar nog circa 22 miljoen doses tegemoet kunnen zien. Deze moeten zoveel mogelijk direct vanuit de fabriek aan COVAX geleverd gaan worden. Er zijn ook vaccins ingekocht voor de periode 2022/2023 (met name BionTech/Pfizer en Moderna). Bij deze inkoop zijn we uitgegaan van een voorzorgsprincipe. We willen over voldoende vaccins beschikken om in deze periode de hele Nederlandse bevolking boven de 12 volledig te kunnen vaccineren, mocht de Gezondheidsraad dit adviseren. Van deze volumes staat nog niet vast of en in welke mate deze in de komende jaren in Nederland ingezet zullen gaan worden. Over de mogelijkheden om ook deze vaccins te kunnen doneren, zal ik uw Kamer later nog separaat informeren. De plek van Nederland in de rij ruilen met andere landen levert in mijn ogen niets op: de vaccins die Nederland nu zou doneren, zouden in dat geval door COVAX (opnieuw) worden aangekocht, en de vaccins die dan op een later moment alsnog aan Nederland worden geleverd, zouden wij dan weer ter donatie afstaan.
Wat is de reden dat COVAX niet in de buurt komt van het doel van 1,8 miljard vaccins voor lage-inkomenslanden tegen het eind van 2021? Welke rol speelt de houding van rijke landen zoals Nederland, die weigeren om vaccins te delen, hierbij?
COVAX verwacht het gestelde doel in maart 2022 te behalen: drie maanden later dan gepland. De CEO van Gavi geeft twee oorzaken voor deze vertraging: de beschikbaarheid van vaccins omdat deze zijn gereserveerd en het exportverbod van India op vaccins, waardoor één van de grootste leveranciers van COVAX niet kon leveren. Dit exportverbod is per oktober opgeheven en COVAX hervat momenteel onderhandelingen met producenten aldaar. Om de beschikbaarheid van vaccins voor ontwikkelingslanden te vergroten, is het belangrijk dat landen met grote voorraden hun surplus delen. Daarom zijn donaties in natura nu essentieel. Als gezegd zal Nederland hierbij nadrukkelijk zijn rol spelen. Daarnaast is het belangrijk de productiecapaciteit van vaccins op te schroeven.
Wat zijn de gevolgen van het feit dat vaccinleveringen aan arme landen ernstig achterblijven? Kunt u daarbij ingaan op de sociaaleconomische gevolgen in lage-inkomenslanden, maar ook op de gevolgen voor de wereldeconomie, en voor het risico op het ontstaan van nieuwe besmettelijke varianten?
Alleen als COVID-19 wereldwijd wordt aangepakt kan deze pandemie effectief worden bestreden. Daarom moet nu vooral worden ingezet op de beschikbaarheid van vaccins en andere COVID-19-producten in landen die achterblijven. Een virus kent immers geen grenzen en ongecontroleerde verspreiding van infectie kan ervoor zorgen dat er steeds nieuwe mogelijke resistentere virusvarianten ontstaan.
Vooral lage-inkomenslanden met een lage vaccinatiegraad ondervinden de schadelijke gevolgen van het voortduren van de pandemie. Daarbij zijn vooral ook de secundaire effecten van de pandemie ingrijpend en schadelijk. Zo konden 1.5 miljard kinderen gedurende lockdowns geen lessen meer volgen, 77 miljoen kinderen zijn nog steeds niet zijn teruggekeerd naar school. We weten dat meisjes onevenredig hard getroffen worden en zien ook dat kinderarbeid, huiselijk geweld, gedwongen huwelijken en ongewenste zwangerschappen toenemen.
Het IMF verwacht dat de economische groei in lage inkomens landen dit jaar voor het éérst in 20 jaar minder sterk zal zijn dan in hoge inkomens landen. Daardoor neemt de wereldwijde ongelijkheid toe. Dit is het gevolg van een toenemend verschil in herstelperspectieven die voor een belangrijk deel voortkomen uit verschillen in vaccintoegang.
Deelt u de mening dat de Europese Unie niet alleen arme landen in de steek laat, maar ook de gezondheid van haar eigen burgers in gevaar brengt, en haar ambities om een grotere geopolitieke rol te spelen verloochent, gezien het feit dat WHO-cijfers aantonen dat rijke landen tot nu toe 96 miljoen vaccindoses hebben gedoneerd aan COVAX, waarvan er 76 miljoen kwamen van de Verenigde Staten, 10 miljoen van Japan en slechts 5 miljoen van EU-lidstaten (vooral Frankrijk)?2
Met een totale bijdrage aan ACT-A van 4.821 miljard euro is de EU één van de grootste donoren wereldwijd. Het traject om donaties vanuit de EU juridisch mogelijk te maken was complex; zo moesten afspraken rondom aansprakelijkheid goed worden geborgd. Von der Leyen benoemde in de Staat van de Unie in september jl. dat Team Europe streeft naar een donatie van 500 miljoen vaccins voor zomer 2022. Hiervan zullen 300 miljoen vaccins gedoneerd worden door de lidstaten en de Commissie zal verder nog 200 miljoen vaccins aankopen voor de donatie aan partnerlanden. Inmiddels hebben de LS gezamenlijk 279 miljoen vaccins aan Covax gecommitteerd. De levering van deze vaccins aan partnerlanden is nu grotendeels afhankelijk van de producenten.
Wat is uw reactie op berekeningen van de WHO (de Access to COVID-19 Tools Accelerator, waar COVAX onderdeel vanuit maakt, bevat naast vaccindonaties ook een financiële component) die aantonen dat Nederland voor slechts 25% aan haar fair share heeft voldaan, terwijl Duitsland bijvoorbeeld al 130% van haar fair share heeft bijgedragen?3 Is Nederland van plan om op korte termijn aan haar fair sharete voldoen?
Met de recent aangekondigde extra bijdrage van 95 miljoen euro voor 2021 en 2022 draagt Nederland inmiddels 242 miljoen euro bij aan ACT-A. Daarnaast heeft Nederland een donatie in natura van 27 miljoen vaccins aangekondigd. Als zowel de waarde van de financiële bijdrage aan ACT-A en de donatie in natura in ogenschouw wordt genomen komt Nederland dicht in de buurt van de door ACT-A gehanteerde verdeelsleutel. De extra financiële inzet op de respons op COVID-19 moet niet ten koste gaan van onze reguliere inzet op gezondheid, inclusief seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). In veel lageinkomenslanden staat vooral basisgezondheidszorg als gevolg van COVID-19 onder druk. Daarom blijft Nederland vanuit de BHOS-begroting onveranderd investeren in basisgezondheidszorg en SRGR in ontwikkelingslanden. Bij gelijkblijvend BHOS budget zou nog eens extra bijdragen aan ACT-A uit de BHOS begroting betekenen dat minder middelen beschikbaar zijn voor reguliere OS.
Hoe staat het met Europese inspanningen om lokale vaccinproductie, bijvoorbeeld in Afrikaanse landen, te ondersteunen? Deelt u de mening dat patenten een obstakel vormen voor de uitbreiding van de lokale productie? Hoe staat het met de gesprekken binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO) om patenten voor coronavaccins vrij te geven?
Een duurzame oplossing voor Afrika kan zijn om te investeren in het opbouwen van een eigen farmaceutische industrie. Daardoor ontstaat er minder afhankelijkheid. Dit is een belangrijke prioriteit van de EU, waar ook Nederland zich hard voor maakt. Tijdens de G20 in Rome werd een initiatief van Team Europa gepresenteerd van 1 miljard euro om de productie van en de toegang tot vaccins, geneesmiddelen en gezondheidstechnologieën in Afrika te vergroten. De EU heeft specifiek opgeroepen om te investeren in de opbouw van lokale productiecapaciteit in zuidelijke landen en verschillende initiatieven daartoe worden momenteel ontwikkeld, onder meer in Senegal, Zuid-Afrika en Rwanda. Om uitwisseling van kennis en technologie tussen farmaceuten en producenten te stimuleren, organiseert Nederland de komende World Local Production Summit.
Vaccinfabrikanten werken momenteel, binnen het bestaande stelsel van intellectueel eigendom, op grote schaal samen om de productiecapaciteit wereldwijd te vergroten. Dit werpt vruchten af zoals ook blijkt uit de meest recente productiecijfers. AstraZeneca werkt bijvoorbeeld samen met het Serum Institute of India voor de productie van 1 miljard vaccins voor lage- en middeninkomenslanden. Ook werkt AstraZeneca samen met bijvoorbeeld Emergent, Catalent, Halix, Thermo Fisher en IDT Biologika. Het farmaceutische bedrijf Pfizer werkt samen met onder meer BioNtech, Sanofi en Novartis. Moderna werkt samen met Lonza, Catalent, Rovi en Recipharm. Als laatste kan worden aangegeven dat Janssen bijvoorbeeld samenwerkt met Emergent, Catalent, Reig Jofre, Merck, Biological E in India en Aspen in Zuid-Afrika. De wereldwijde productie van vaccins neemt snel toe. Met een wereldwijde productie van bijna 1,5 miljard doses per maand is de verwachting van de WHO inmiddels dat er vanuit het oogpunt van de voorziening voldoende doses zullen zijn om de wereldwijde vaccinatiedoelen te bereiken, mits er een billijke verdeling is.4
Tijdens het tweeminutendebat Informele EU-Gezondheidsraad van 12 oktober 20215 en tijdens het debat over de Europese top van 21 en 22 oktober 20216 is toegezegd uw Kamer nader te informeren over de door het kabinet getoonde inzet en de stand van zaken in de discussies omtrent voorstellen voor tijdelijke opschorting van octrooirechten (een zogenaamde TRIPS-waiver). Ter uitvoering van deze toezeggingen ga ik hieronder nader in op de stand van zaken en de inzet van het kabinet in de onderhandelingen over de TRIPS-waiver.
Zowel de inspanningen van Nederland als die van de Europese Commissie zijn er op gericht dat het stelsel van intellectueel eigendom geen blokkerende (maar juist een faciliterende) rol speelt bij het inzetten van de bestaande capaciteit of het creëren van nieuwe capaciteit voor de productie van COVID-19 vaccins.
Het kabinet heeft er, in lijn met de motie-Piri c.s. (Kamerstuk 35 663, nr. 21), binnen de Europese Unie in aanloop naar bijeenkomsten van de TRIPS-raad herhaaldelijk op aangedrongen dat de EU zich constructief opstelt wat betreft een beperkt waiver-voorstel gericht op coronavaccins. Gezien het uitstel van de 12eMinisteriële Conferentie van de WTO wordt de discussie over intellectueel eigendom omtrent Covid-19-vaccins de TRIPS-raad vervolgd, op basis van de voorstellen van India en Zuid-Afrika enerzijds, en de Europese Unie anderzijds.
Het kabinet zal binnen de EU blijven aandringen op proactieve en constructieve onderhandelingen aan de hand van concrete teksten over zowel het EU-voorstel als een beperkt waiver-voorstel om zo een uitweg te vinden in deze discussie over de rol van intellectuele eigendom bij het verbeteren van de toegang tot betaalbare COVID-19-vaccins. Doel blijft concrete en pragmatische oplossingen op korte en middellange termijn te vinden om de universele toegang tot COVID-19-vaccins tegen betaalbare prijzen te verbeteren.
Kunt u, gezien de achterblijvende vaccinatiegraad in lage-inkomenslanden, helder uiteenzetten welke extra inspanningen Nederland gaat verrichten, op de korte en lange termijn, om dit wereldwijde probleem aan te pakken?
Zie ook het antwoord op vraag 2 en 10. Zoals aangegeven draagt Nederland 95 mln. euro extra bij aan ACT-A en is Nederland voornemens om in 2021 in totaal ruim 29 miljoen vaccins te doneren. Nederland heeft daarmee gedaan wat het voor dit jaar heeft beloofd en zal zich hiervoor blijven inspannen. Naast beschikbaarheid van vaccins zijn vooral ook extra investeringen nodig in de gereedheid van landen om vaccins effectief te kunnen prikken. Daarom draagt Nederland vooral ook bij aan het gereedmaken van landen voor effectieve vaccinatiecampagnes, maar ook aan het versterken van gezondheidssystemen. Dit is belangrijk om de pandemie te bestrijden, maar ook om de reguliere zorg in stand te houden en beter voorbereid te zijn op toekomstige pandemieën. Zoals ook in mijn antwoord op vraag 10 is aangegeven moeten de extra investeringen in de respons op COVID-19 niet ten koste gaan van reguliere zorg inclusief SRGR. Daarom blijft Nederland vanuit de BHOS-begroting onveranderd investeren in basisgezondheidszorg in ontwikkelingslanden.
De plannen van het Ommelander Ziekenhuis Groningen om deel te willen nemen in een zonnepark |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de plannen van het Ommelander Ziekenhuis Groningen (OZG) om deel te willen nemen in een zonnepark?1
Naar aanleiding van het artikel en deze Kamervragen is contact opgenomen met OZG en PowerField om meer informatie over het betreffende plan te verkrijgen. Het ziekenhuis laat weten door projectontwikkelaar PowerField benaderd te zijn om de ontvangende partij te zijn van een schenking ter waarde van € 20 miljoen indien het zonnepark daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Het ziekenhuis investeert zelf niet in het zonneproject. PowerField geeft aan dit aanbod te hebben gedaan om invulling te geven aan de verplichting om opbrengsten van zonneparken deels terug te laten stromen naar de omgeving. De schenking wordt alleen gedaan als het zonnepark daadwerkelijk tot stand komt. Er zou geen sprake zijn van een al uitgewerkte juridische «deal».
Het ziekenhuis heeft tevens laten weten niet afhankelijk te zijn van deze schenking en niet failliet te gaan als het zonnepark niet doorgaat. Wel zou de financiële bijdrage volgens het ziekenhuis van grote betekenis kunnen zijn voor het meerjarenplan «Ommelander op koers» dat medio 2020 in uitvoering is genomen om de duurzame financiële toekomst van het ziekenhuis zeker te stellen.
Overigens is er geen sprake van een wettelijke verplichting om opbrengsten terug te laten stromen naar de omgeving. Wel is er in het Klimaatakkoord een algemeen streven voor 2030 vastgelegd van 50% lokaal eigendom bij projecten voor hernieuwbare elektriciteit op land. Het lijkt erop dat PowerField deze schenking als een alternatieve invulling beschouwt van dit algemeen streven.
Vindt u het tot de taken van een ziekenhuis behoren om op welke manier dan ook financieel betrokken te zijn bij het ontwikkelen van een zonnepark?
Het behoort niet tot de taken van een ziekenhuis om financieel betrokken te zijn bij een te ontwikkelen zonnepark op gronden van derden. Iets anders is het zorgen voor zonnepanelen op het eigen dak of eigen gronden direct grenzend aan het ziekenhuis (zoals bijvoorbeeld boven het parkeerterrein). Dit wordt van Rijkswege ondersteund, via de aanpak van verduurzaming maatschappelijk vastgoed.
Deelt u de mening dat ziekenhuizen zorg moeten leveren en geen energieleverancier moeten zijn?
Ja, het is uiteraard de primaire taak van ziekenhuizen om zorg te leveren. Daarbij wel de volgende kanttekening. In het kader van de energietransitie (minder fossiele en meer duurzame energie), de afspraken uit het klimaatakkoord Gebouwde Omgeving en de Green Deal Duurzame Zorg voor een Gezonde Toekomst, beraden steeds meer ziekenhuizen zich over hun huidige en toekomstige behoefte aan energie en levering daarvan. Het zelf opwekken van hernieuwbare energie in of rond de eigen gebouwen, bijvoorbeeld door middel van zonnepanelen, warmtepompen of technieken voor koude-en warmteopslag, past daar bij. Daarbij kan zich de situatie voordoen dat in bepaalde perioden meer energie wordt opgewekt dan het ziekenhuis zelf nodig heeft en de restenergie aan andere partijen wordt geleverd. In het kader van de energietransitie waar Nederland voor aan de lat staat is het kabinet niet tegen dit soort ontwikkelingen, zolang de primaire taak van een zorgaanbieder hier niet onder lijdt.
Deelt u de mening dat er geen koehandel mag plaatsvinden in de zin dat alleen als het zonnepark er komt, het ziekenhuis openblijft?
Ja. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1 heeft het OZG laten weten niet afhankelijk te zijn van deze schenking en niet failliet te gaan als het zonnepark niet doorgaat.
Deelt u de mening dat zonnepanelen zoveel mogelijk op daken geplaatst moeten worden en niet in het open landschap? Wat vindt u van de plannen om een park van maar liefst 500 voetbalvelden in de prachtige Graanrepubliek te plaatsen? Bent u bereid zich hiertegen uit te spreken?
Het is primair de verantwoordelijkheid van het lokale bevoegd gezag om een afweging te maken met betrekking tot locatiekeuzes voor zonnepanelen. Wel heeft het Rijk een voorkeursvolgorde voor zon-PV (fotovoltaïsche zonnepanelen) vastgelegd in de NOVI (Nationale Omgevingsvisie) waarmee de voorkeur uitgaat naar meervoudig ruimtegebruik zoals zon op daken om daarmee vruchtbare landbouwgronden en natuur zoveel mogelijk te ontzien. Met de voorkeursvolgorde kan het lokaal bevoegde gezag mogelijkheden voor het toepassen van zon-PV tegen elkaar afwegen op het moment dat men invulling wil geven aan de regionale en lokale opgave voor hernieuwbare energie. Om die reden heeft de voorkeursvolgorde zon een nadrukkelijke plaats in het proces van de Regionale Energiestrategieën (RES). Deze voorkeursvolgorde houdt echter geen volgtijdelijkheid in. De verkenning kan uitwijzen dat er ook zon-PV op gronden nodig zijn om de opgave te realiseren en in dat geval kan worden begonnen met het gelijktijdig benutten van gekozen mogelijkheden op veld en op dak.
Bent u bereid het OZG financieel te steunen, zodat dit gloednieuwe ziekenhuis uit de financiële gevarenzone komt?
Het kabinetsbeleid met betrekking tot zorgaanbieders in financiële problemen is uiteengezet in de Kamerbrief «Doorontwikkeling beleid rond zorgaanbieders in financiële problemen» van 11 oktober 20192. Dit beleid is gericht op continuïteit van zorg voor patiënten en cliënten. Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor hun financiële bedrijfsvoering. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht. Als een aanbieder financiële problemen heeft moet hij in gesprek gaan met de zorgverzekeraars en andere betrokkenen, zoals financiers, om een passende oplossing zoeken. Betrokkenheid van het Ministerie van VWS is daarbij normaal gesproken niet nodig en niet aan de orde.
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1, heeft het OZG laten weten niet afhankelijk te zijn van deze schenking en niet failliet te gaan als het zonnepark er niet komt. Wel vinden er gesprekken plaats tussen het OZG en de zorgverzekeraars over het toekomstbestendig maken van de bedrijfsvoering van het ziekenhuis. Uw Kamer is hier eerder over geïnformeerd3. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), die toezicht houdt op de zorgplicht van zorgverzekeraars, heeft mij desgevraagd laten weten dat deze gesprekken constructief verlopen.
Snapt u dat de terugkomende berichten over financiële zorgen leiden tot zorgen bij personeel en inwoners in Oost-Groningen, temeer daar de aanrijtijden nu al niet worden gehaald? Bent u bereid te garanderen dat het OZG niet sluit?
Uiteraard begrijpt het kabinet dat berichten over financiële problemen bij een ziekenhuis leiden tot zorgen bij personeel en inwoners. Zoals ook in de antwoorden op de vorige vragen aangegeven is er bij het OZG echter geen sprake van een dreigend faillissement. In algemene zin kunnen wij nooit garanderen dat een individueel ziekenhuis voor altijd in zijn huidige vorm blijft bestaan. Wat we wel kunnen garanderen, is dat er altijd genoeg kwalitatief goede en bereikbare zorg beschikbaar is voor de inwoners van Oost-Groningen.
De gedupeerden door de sluiting van een lerarenopleiding aan de Hogeschool Inholland |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat een student bij aanvang van een studie er redelijkerwijs vanuit moet kunnen gaan dat de studie op zijn minst blijft bestaan tot hij of zij afgestudeerd is, of tot de maximale termijn om de studie af te ronden verstreken is?
Ja, ik deel deze mening.
Deelt u de mening dat studenten bij de keuze voor een Hogeschool ervan uit zouden moeten kunnen gaan dat zij hun studie binnen de maximale termijn van de studie op dezelfde Hogeschool of op een andere vestiging hiervan af kunnen maken?
Ja, ik deel deze mening.
Deelt u de mening dat het oneerlijk is als studenten bij onvoorziene omstandigheden geen enkele zeggenschap krijgen in waar zij hun studie willen voortzetten? Zo nee, waarom niet?
Wanneer studenten, al dan niet door onvoorziene omstandigheden van instelling moeten wisselen, dan staat het hen vrij zelf te kiezen bij welke instelling zij hun studie willen vervolgen. Of zij dit kunnen doen met behoud van alle eerder behaalde studiepunten, is ter beoordeling van de examencommissie van de instelling waar studenten hun studie willen vervolgen. Die beoordeelt individuele gevallen op basis van het vrijstellingenbeleid zoals dit in de opleidings- en examenregeling (OER) van de opleiding is vastgelegd.
Deelt u de constatering dat de studenten Engels aan de Hogeschool Inholland een take it or leave it-voorstel hebben gekregen en er geen alternatieven zijn geboden om de studie elders dan de Hogeschool van Amsterdam af te ronden? Zo nee, welke andere Hogescholen behoorden tot de mogelijkheden?
Inholland heeft alle zittende studenten in de gelegenheid gesteld om de opleiding bij Inholland af te maken, binnen de reguliere, resterende opleidingsduur plus één jaar. Daarnaast heeft de betrokken instelling een coulanceregeling met Hogeschool van Amsterdam (HvA) getroffen. Er is gekozen voor de Hogeschool van Amsterdam omdat deze hogeschool de meest nabije instelling is in de regio die lerarenopleidingen verzorgt. Er is geen sprake geweest van een take it or leave it-voorstel. Als studenten ervoor kiezen om hun studie elders voort te zetten, dan staat dit hen uiteraard vrij. Er is een aantal bekostigde hogescholen in Nederland dat de lerarenopleiding Engels aanbiedt. In de randstad gaat het, naast de HvA, om de Hogeschool Utrecht en om de Hogeschool Rotterdam. Daarnaast zijn er ook particuliere aanbieders van lerarenopleidingen Engels.
Deelt u de mening dat de studenten er in eerste instantie nooit voor hebben gekozen om op de Hogeschool van Amsterdam te studeren en de enkele en eenzijdige optie om hun studie daar voort te zetten als een dwangmatige oplossing kan worden gezien?
Ik herken dit beeld niet. Alle zittende studenten hebben de gelegenheid gekregen hun opleiding gewoon bij Inholland af te maken. «Afbouw» van een opleiding betekent dat er geen nieuwe instroom meer komt, en dat de afbouwperiode vier + 1 jaar beslaat. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u aantonen op basis van welke overwegingen, buiten de geografische ligging, is besloten om de Hogeschool van Amsterdam als enige optie aan te bieden?
De opleiding werd aangeboden in Diemen. Hogeschool Inholland heeft mij laten weten dat men omwille van de toegankelijkheid heeft ingezet op een afspraak met een soortgelijke opleiding in een aangrenzende gemeente. Een afspraak met andere instellingen is door Inholland niet overwogen, ook is er door studenten niet om gevraagd. Studenten konden er ook voor kiezen hun studie elders voort te zetten.
Klopt het dat de betreffende studenten die slechts een paar studiepunten missen op de Hogeschool van Amsterdam een volledig studiejaar, twee dagen per week moeten doorbrengen, terwijl dat op de Hogeschool Inholland normaal gezien niet zou hoeven? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Indien desbetreffende studenten er nu voor kiezen om hun studie aan de HvA af te ronden met behoud van behaalde studieresultaten, dan dienen ze aan de eisen van de HvA te voldoen. Het is een besluit van de examencommissie van de instelling waar de student zijn/haar studie wenst voort te zetten welke onderdelen een student nog moet behalen. De examencommissie is deskundig en doet haar werk in onafhankelijkheid, en beoordeelt dit van geval tot geval.
Gelet op autonomie van de instellingen met betrekking tot inrichting van het onderwijs is goed denkbaar dat er inhoudelijke accentverschillen in curricula bestaan, alsook verschillen in studiepunten die nog behaald dienen te worden om tot de volledige 240 studiepunten te komen.
Kunt u aantonen op welke wijze en wanneer aan de studenten is gecommuniceerd dat zij bij overgang naar de Hogeschool van Amsterdam verschillende modules opnieuw moesten doen? Zo nee, waarom niet?
Inholland laat weten dat de studenten in het laatste jaar verschillende malen zowel mondeling als schriftelijk zijn geïnformeerd over de procedure voor overstap naar de HvA. Daarbij is duidelijk gemaakt dat niet Inholland, maar de HvA bepaalt hoe de opleiding aan de HvA kan worden vervolgd. Voor studenten die zich meldden voor een overstap werd een intakegesprek georganiseerd, alsmede een conversiecontract opgesteld dat moest worden vastgesteld door de examencommissie van de HvA.
Vindt u dat er sprake is van een coulance-regeling voor niet vrijwillig overstappende studenten van de Hogeschool Inholland naar de Hogeschool van Amsterdam als er studenten zijn die tot 12 vakken over moeten doen?
De coulanceregeling die destijds tussen Inholland en HvA was afgesproken had betrekking op de eerstejaars van het cohort 2016. Voor het tweede deel van deze vraag ben ik te rade gegaan bij de HvA. De opleiding laat weten – zonder in te kunnen gaan op individuele gevallen – dat «12 vakken over moeten doen» niet klopt. In het algemeen geldt dat overstappen het minst voordelig is voor langstudeerders die nog maar weinig studiepunten moeten behalen. Langstudeerders hebben soms oudere curricula gevolgd en hebben hierdoor meer hiaten in hun kennis dan studenten die recenter begonnen zijn aan een studie. De examencommissie staat garant voor de kwaliteit van het diploma van de opleiding en voor het kennisniveau van aanstaande leraren. Dit kan bij een overstap leiden tot het moeten volgen van vakken die niet aanwezig waren in het curriculum van de opleiding waar de student vandaan komt. Er is een verschil tussen vakken te moeten overdoen en nieuwe vakken te moeten volgen, omdat die vakken inhoud dekken die de student niet eerder heeft gevolgd.
Deelt u de mening dat studenten, die buiten hun schuld om en door bijzondere omstandigheden, niet langer in staat worden gesteld om op een reguliere manier af te studeren, juist een mogelijkheid zouden moeten krijgen om de studie sneller af te ronden? Zo nee, waarom niet?
Studenten moeten bij het stoppen van een opleiding zo goed mogelijk in staat worden gesteld om de opleiding met succes af te ronden. Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op de vragen van het lid Kwint (Kamerstuk 2020–2021, Aanhangsel, nr. 3878) heeft Inholland de mogelijkheden die de hogeschool daartoe had, aangewend. Zo hebben studenten extra toetskansen gekregen en is hen extra begeleiding aangeboden. Ook op dit moment nog staan opleiders van de voormalige opleiding Engels van de Hogeschool Inholland de studenten die hun studie elders moeten voortzetten – desgewenst – met raad en daad bij, bij hun overstap naar een andere instelling. Met de studenten die de opleiders kunnen bereiken is regelmatig contact. De examencommissie van de ontvangende instelling bepaalt aan welke eisen de desbetreffende student nog moet voldoen.
Bent u bekend met het feit dat deeltijdstudenten pas veel later dan de overige studenten is aangeboden om over te stappen naar de Hogeschool van Amsterdam? Wat vindt u hiervan?
Nee, ik heb van Inholland vernomen dat dit niet het geval is. De studenten werden door de opleiding maandelijks geïnformeerd via een nieuwsbrief. Ten tijde van de coronapandemie is de communicatie geïntensiveerd tot een tweewekelijks nieuwsbericht. De informatievoorziening gold voor alle studenten, ongeacht de onderwijsvariant; dus zowel voor de voltijd- als deeltijdvariant. Verder is er ieder semester een startbijeenkomst georganiseerd om studenten (voltijd en deeltijd) ook live voor te lichten over datgene wat in het eerstvolgende semester te gebeuren stond. Zo werden er in februari/maart 2021 kennismakingsgesprekken georganiseerd voor studenten met vertegenwoordigers van de opleiding van de HvA. De overstap naar de HvA vond plaats op basis van een intake en een conversiecontract dat werd goedgekeurd door de examencommissie van de HvA. Daarbij behoorde overstap per 1 april 2021 tot de mogelijkheden. Studenten zijn concreet en tijdig geïnformeerd over een overstap naar de HvA en het langetermijnperspectief naar de sluitingsdatum is daarbij geschetst. De HvA meldt dat 50 hoofdfasestudenten van Inholland in 2021 naar tevredenheid deze overstap hebben kunnen maken. Een kleine groep vond de overstap niet aantrekkelijk.
Bent u bekend met het feit dat het alleen deeltijdstudenten zijn die in deze kwestie getroffen zijn, terwijl voltijdstudenten wel hun studie hebben kunnen afronden? Zo nee, wat vindt u hiervan?
Volgens de informatie die ik van Inholland heb gekregen is er sprake van 1 voltijdstudent en van 4 deeltijdstudenten die hun opleiding niet bij Inholland hebben kunnen afmaken. Eén student is van het cohort 2016, de andere studenten zijn van resp. de cohorten 2010, 2011 (2x) en 2015. Er is door Inholland bij de afhandeling geen onderscheid gemaakt tussen de onderwijsvarianten voltijd en deeltijd.
Deelt u de mening dat er, gezien de enorme werkdruk in het onderwijs, een onderscheid zou moeten zijn in coulance tussen deeltijdstudenten en voltijdstudenten? Zo nee, waarom niet?
Instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor eventuele (coulance-)afspraken bij de afbouw van een opleiding. De instelling kent haar studenten, voltijd en deeltijd, en kan waar mogelijk rekening houden met de omstandigheden van de student en zo nodig maatwerk bieden.
Bent u bekend met het feit dat een aantal deeltijdstudenten hun verlofdagen op hebben moeten offeren om voor hun opleiding aanwezig te kunnen zijn, omdat zij geen vrij kregen van de school waar zij werken?
Nee, daarmee ben ik niet bekend, dit soort informatie past wel in het verkeer tussen werkgever, individuele student en opleiding. Veel deeltijdstudenten combineren werk en opleiding. Opleidingen spannen zich in om waar mogelijk rekening te houden met de omstandigheden van de deeltijdstudenten. In het hoger onderwijs worden per instelling of opleiding regels gesteld inzake het missen van onderwijs. Dat gebeurt in samenspraak met de medezeggenschap en wordt vastgelegd in de Onderwijs- en Examenregeling (artikel. 7.13 WHW).
Wat vindt u van het feit dat een getalenteerde student die op cum laude stond en al 13 jaar voor de klas staat, nu ontslagen is, omdat zij niet tijdig de opleiding kon afronden?
Van scholen mag worden verwacht dat zij de leraren die zij in dienst hebben, maar nog niet bevoegd zijn, ondersteunen bij het opleidingstraject dat zij volgen. Bij de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur behoort ook dat zorgvuldig wordt afgewogen of de aanstelling van een onbevoegde docent kan worden gecontinueerd. Ik vind het jammer dat deze student er niet in geslaagd is om de studie binnen de gestelde periode af te ronden en het diploma te halen. De examencommissie van de opleiding heeft de verantwoordelijkheid om diploma’s af te geven aan studenten die aan alle eisen hebben voldaan.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat tweedegraads leraren die zich al jarenlang hebben bewezen in het onderwijs nu op basis van een toets van universitair niveau (C2) uit hun vak worden gezet? Zo nee, waarom niet?
Om de kwaliteit van het onderwijs te borgen zijn er bekwaamheidseisen voor leraren opgesteld. De lerarenopleidingen zijn gehouden op te leiden tot die bekwaamheidseisen en hebben deze eisen vertaald in gezamenlijke kennisbases. Voor de opleiding Engels is het Cambridge Proficiency Exam (CPE) op niveau C2 als eis opgenomen in de kennisbasis. Vergelijkbare vaardigheidseisen worden ook gesteld voor bijvoorbeeld Duits en Frans. Scholen zijn ervoor verantwoordelijk dat hun docenten over de juiste papieren beschikken. Wanneer docenten onbevoegd aan het werk zijn gegaan, is de school samen met de docent ervoor verantwoordelijk dat de benodigde bevoegdheid binnen enkele jaren alsnog wordt behaald.
Het spijt mij dat enkele studenten er niet in zijn geslaagd hun opleiding af te ronden, maar er dienen geen concessies gedaan te worden aan de kwaliteit van een opleiding.
Bent u van mening dat toetsen op universitair niveau (C2) van tweedegraads leraren past bij het werk dat deze leraren in het vmbo en onderbouw havo-vwo uitvoeren?
De instellingen voor hoger onderwijs genieten autonomie met betrekking tot het inrichten van het onderwijs. Het is aan de instellingen om de beroepsvereisten voor leraren te vertalen naar het curriculum. Landelijk hebben de tweedegraads lerarenopleidingen Engels in de zogeheten Kennisbasis vastgelegd dat het gewenste niveau CPE, niveau C2 is. Aan alle hbo-lerarenopleidingen Engels is dit dan ook een vereiste.
Bent u bekend met het feit dat C2-niveau niet landelijk verplicht is om een Engels diploma op hbo-niveau te behalen en dat op meerdere hogescholen, zoals op de Leidse Onderwijsinstellingen (LOI), C1-niveau voldoende is voor een diploma?
Het niveau is inderdaad niet bij wet vastgelegd. Het is een norm die de bekostigde sector voor zichzelf hanteert. De bekostigde lerarenopleidingen hebben via de Kennisbasis afspraken vastgelegd over de eisen waaraan een student bij afstuderen moet voldoen. Eén van die eisen betreft het C2-niveau van het Cambridge English Proficiency examen (CPE). Dit past bij hoe het gehele stelsel voor hoger onderwijs is ingericht. LOI, een particuliere onderwijsinstelling, heeft zich hierbij niet aangesloten. Dit betekent dat LOI op een andere wijze voorziet in de kwaliteit van de opleiding. Ook dit is een geaccrediteerde opleiding die aan de kwaliteitseisen voldoet.
Kunt u uitleggen waarom van de gedupeerden alsnog standvastig wordt geëist om toetsen op C2-niveau afgerond te hebben, alvorens zij hun diploma kunnen behalen?
Voor deze opleiding Engels is Cambridge English Proficiency examen (CPE), niveau C2, vereist. Dit is vastgelegd in het onderwijs- en examenreglement van de opleiding. Examencommissies hebben de wettelijke taak om op objectieve en deskundige wijze vast te stellen of een student voldoet aan de voorwaarden die de OER stelt voor het verkrijgen van een diploma. Het niet beschikken over het nodige niveau heeft tot gevolg dat aan een student geen getuigschrift, c.q. diploma, mag worden uitgereikt. Ik breng in herinnering dat Inholland zo’n tien jaar geleden leergeld heeft betaald wat betreft het lichtvaardig uitreiken van diploma’s. Standvastigheid bij het borgen van kwaliteit acht ik hier op zijn plaats.
Hoe wilt u het structurele lerarentekort oplossen als van aankomende hogeschoolstudenten van de lerarenopleiding wordt gevraagd om op universitair niveau te kunnen functioneren?
Aan hogeschoolstudenten worden eisen gesteld die passen bij een opleiding in het hbo. Het lerarentekort los ik niet op door concessies te doen aan de kwaliteit.
Op welke wijze is rekening gehouden met studenten die als gevolg van Corona de CPE-toets hebben moeten uitstellen?
De CPE-toets wordt afgenomen onder de voorwaarden van Cambridge Assessment English. Voor deze toetsen gelden daarom andere regels dan voor de instellingstoetsen, bijvoorbeeld met betrekking tot roostering, nakijktermijn en aantal herkansingen. De studenten die de CPE-toets niet hebben gehaald, hebben een extra toetskans gekregen. Voor alle overige gevallen, is het mogelijk geweest om een verzoek bij de examencommissie in te dienen, indien er sprake is geweest van bijzondere omstandigheden, al dan niet gerelateerd aan de coronapandemie.
Bent u bekend met het feit dat een student die de CPE-toets moest uitstellen als gevolg van Corona, de herkansing moest afnemen, nog voordat het cijfer van de eerste toets bekend was?
De CPE-toets wordt vele malen per jaar en locatie aangeboden door de British Council. De opleiding heeft studenten in het afgelopen studiejaar een extra kans gegeven om de toets te doen. Daarmee kwam het aantal kansen op drie. Het staat studenten uiteraard ook vrij om daarnaast, voor eigen rekening, gebruik te maken van de andere toetsmogelijkheden CPE. Dat kan op verschillende data en in verschillende regio’s in ons land. Inholland heeft mij laten weten dat de desbetreffende student zelf ervoor heeft gekozen zich in te schrijven voordat de uitslag van de al afgelegde toets bekend was.
Deelt u de mening dat een herkansing plaats zou moeten vinden pas nadat duidelijk is dat de initiële toets niet behaald is? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik. Zie verder mijn antwoord op vraag 22.
Deelt u derhalve de mening dat er in dit geval niet kan worden gesproken van een eerlijke herkansing voor deze student? Zo nee, Waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Zie mijn antwoord op vraag 22.
Klopt het dat na de beëindiging van de opleiding – in dit geval 31 augustus 2021 – geen diploma’s kunnen worden uitgereikt?
Dit klopt.
Kunt u motiveren waarom hier niet van afgeweken kan worden in bijzondere omstandigheden?
Aangezien de studenten om wie het hier gaat echt alle kansen hebben gekregen van de instelling om hun opleiding af te ronden, was er voor de instelling geen reden af te wijken van de regels omtrent het beëindigen van een opleiding.
Deelt u de mening dat mensen altijd boven bureaucratie horen te staan? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening. Hier is echter geen sprake van bureaucratie. Zoals ik al eerder aangaf, het afgeven van diploma’s aan studenten die niet aan de gestelde eisen voldoen, betekent dat de kwaliteit van dergelijke diploma’s niet is geborgd.
Kunt u motiveren hoe er rekening is gehouden met het standpunt van de studenten in deze kwestie?
Studenten kunnen via de medezeggenschap hun invloed uitoefenen op het beleid van de instelling. Verder kunnen studenten bezwaar maken tegen het oordeel van de examencommissie en kunnen zij in beroep gaan bij het College van Beroep voor de Examens. Twee van de studenten hebben dat ook gedaan.
Deelt u de mening dat met het vasthouden aan de einddatum van 31 augustus er wordt gekozen voor bureaucratische gemakken boven het welzijn van de studenten? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De hogeschool heeft na het besluit tot opheffing al het mogelijke gedaan om studenten vóór beëindiging van de opleiding naar het diploma te begeleiden.
Deelt u de mening dat er parallellen zijn te trekken met de toeslagenaffaire, gezien het bureaucratisch belang hier boven het menselijk belang wordt geplaatst? Zo nee, waarom niet?
De hogeschool heeft na het besluit tot opheffing al het mogelijke gedaan om studenten vóór beëindiging van de opleiding naar het diploma te begeleiden.
Bent u bereid te garanderen dat alle gedupeerden studenten (alsnog) de mogelijkheid wordt geboden om hun studie af te ronden en dat hen verder leed wordt bespaard? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
De voormalig opleiders van de opleiding Engels van de Hogeschool Inholland staan ook nu nog de studenten die hun studie elders moeten voortzetten – desgewenst – met raad en daad bij om de overstap zo soepel mogelijk te maken. De examencommissie van de ontvangende instelling bepaalt aan welke eisen de desbetreffende student nog moet voldoen.
Het bericht 'Ambtenaren hielpen staatssecretaris Knops bij privékwestie' |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ambtenaren hielpen Staatssecretaris Knops bij privékwestie»?1
Ja.2
Acht u het te verantwoorden dat ambtenaren, dus personen die het publieke belang dienen en met belastinggeld worden betaald, worden ingezet voor privékwesties van bewindspersonen? Zo ja, waarom?
Privéaangelegenheden kunnen van invloed zijn op het functioneren als Staatssecretaris of Minister. Als de integriteit van een bewindspersoon aan de orde wordt gesteld vanwege privéaangelegenheden, dan kan dit het functioneren als bewindspersoon beïnvloeden. Als zich een dergelijke situatie aandient, is het belangrijk om daarover het gesprek te kunnen voeren, op basis van de feiten en omstandigheden. Omdat de integriteit van een bewindspersoon van belang is voor diens taakuitoefening, en daarmee voor het ambt van de Staatssecretaris en het ministerie, ligt er een taak voor het ministerie om zich te verdiepen in de feiten en de regelgeving.
Klopt het dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ambtenaren, de landsadvocaat en een aan het ministerie ondergeschikte dienst heeft ingezet bij het afhandelen van een privékwestie van Staatssecretaris Raymond Knops?
In het antwoord op vraag 2 van de leden Arib en Kathmann over deze aangelegenheid (2021Z15711, ingezonden 16 september 2021) is uiteengezet hoe deze aangelegenheid is behandeld op het Ministerie van BZK. Daarbij is benadrukt dat een aangelegenheid in de privésfeer onder omstandigheden van invloed kan zijn op het ambt van de Staatssecretaris.
Klopt het dat ambtenaren juridische analyses uitvoerden, hielpen bij het opstellen van communicatiestrategieën en overlegden met andere overheden over reacties aan kranten en kunt u uiteenzetten wat ambtenaren in deze privékwestie exact voor het betreffende bewindspersoon hebben gedaan?
In het antwoord op vraag 2 van de leden Arib en Kathmann over deze aangelegenheid (2021Z15711, ingezonden 16 september 2021) is beschreven welke werkzaamheden door ambtenaren zijn verricht.
Klopt het dat zowel juristen van de directie Constitutionele Zaken en Wetgeving als de landsadvocaat adviezen voor bewindspersoon Knops hebben opgesteld en welke kosten waren er gemoeid met het inwinnen van deze adviezen?
Een jurist van de afdeling Juridisch Adviseur van het ministerie heeft een analyse gemaakt van de feiten en de toepasselijke regelgeving. Deze jurist is in loondienst bij het ministerie. De landsadvocaat is door mij (de Minister van BZK) verzocht om te adviseren over de vraag of er aanleiding bestaat voor de staat om de kosten te vergoeden die gemoeid zijn met het inschakelen van een advocaat door de Staatssecretaris. De landsadvocaat heeft voor deze advisering € 4.173,68 in rekening gebracht bij het ministerie.
Waartoe dienden deze juridische adviezen? Dienden deze juridische adviezen om Knops bij te staan in eventuele juridische geschillen?
In het antwoord op vraag 5 is aangegeven waarom advies is ingewonnen bij de landsadvocaat. Zoals in het antwoord op vraag 2 van de leden Arib en Kathmann over deze aangelegenheid (2021Z15711, ingezonden 16 september 2021) is beschreven, had de juridische analyse van het ministerie tot doel om zich te vergewissen van de juistheid van de aantijgingen die de integriteit van de bewindspersoon aan de orde stelden.
Klopt het dat een ambtenaar stelde dat de adviezen «bij evt. juridische stappen alleen gebruikt worden als achtergrondinformatie»? Zo ja, acht u het ethisch te verantwoorden dat publieke middelen worden ingezet voor eventuele juridische stappen in een privékwestie van een bewindspersoon?
In het antwoord op vraag 6 is beschreven wat het doel was van de juridische analyse die binnen het ministerie is gemaakt. Omdat deze analyse dus niet was gemaakt ten behoeve van juridische stappen die de heer Knops eventueel zou nemen, is afgesproken dat deze analyse in dat geval alleen gebruikt zou worden als achtergrondinformatie.
Klopt het dat het Kadaster voor een topambtenaar een notitie maakte over hoe het verschil in grootte tussen het opgemeten perceel en het bij de notaris afgerekende „gecorrigeerd» kon worden? Hoe acht u dit te verantwoorden?
Het Kadaster is vanuit het ministerie verzocht om aan te geven op welke wijze perceelsgrenzen gewijzigd kunnen worden. De notitie die het Kadaster hierover heeft opgesteld is openbaar gemaakt op 5 oktober 2020, naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet openbaar bestuur en is voor de volledigheid als bijlage3 bij deze antwoorden gevoegd. Het verzoek aan het Kadaster is gedaan in het kader van de departementale analyse van de situatie. De notitie heeft inzicht geboden en heeft niet geleid tot nadere acties.
Welke integriteitsregels en/of andere regels zien op het inzetten van publieke middelen en/of ambtenaren, dan wel door de rijksoverheid betaalde externe partijen, voor onderwerpen die raken aan privékwesties van bewindspersonen? Kunt u dit nauwkeurig uiteenzetten? Kunt u aangeven of deze regels in betreffende casus zijn geschonden?
Als ambtenaar dien je het algemeen belang. Dit betekent onder meer dat geen sprake mag zijn van belangenverstrengeling en dat je zorgvuldig omgaat met de bevoegdheden, middelen en informatie die je vanuit het ambt ter beschikking staan. Er zijn geen specifieke regels die zien op het inzetten van publieke middelen en/of ambtenaren voor aangelegenheden in de privésfeer van bewindspersonen. Dit onderwerp zal worden betrokken bij de concrete uitwerking van de gedragscode voor bewindspersonen. Zie hierover nader het antwoord op vraag 9 van de leden Arib en Kathmann over deze aangelegenheid (2021Z15711, ingezonden 16 september 2021).
Kunt u alle zaken die de afgelopen vier jaar zijn voorgevallen waarin publieke middelen en/of ambtenaren, dan wel door de rijksoverheid betaalde externe partijen zijn ingezet bij de afhandeling van onderwerpen die raken aan privékwesties van bewindspersonen met de Kamer delen?
Er wordt binnen het rijk geen overzicht bijgehouden van privéaangelegenheden van bewindspersonen die mogelijk invloed hebben op hun functioneren als bewindspersoon, en ook niet of ambtenaren daarover geadviseerd hebben of externe partijen daarvoor zijn ingezet.
Klopt het dat bewindspersoon Knops een rechtszaak tegen beide kranten en de betrokken journalisten voert en kunt u 100% uitsluiten dat de betrokken bewindspersoon hierbij voordeel geniet vanuit de inzet van publieke middelen en/of ambtenaren, dan wel door de rijksoverheid betaalde externe partijen? Kunt u dit relateren aan de uitspraak van een ambtenaar, namelijk dat juridische adviezen «bij evt. juridische stappen alleen gebruikt worden als achtergrondinformatie»?
De juridische analyses die op het ministerie zijn gemaakt, waren noodzakelijk omdat de integriteit van een bewindspersoon mogelijk aan de orde zou worden gesteld. Deze analyses zijn niet opgesteld voor gerechtelijke procedures die de heer Knops eventueel als privépersoon zou kunnen starten. Daarom is de afspraak gemaakt dat de bedoelde juridische analyses bij eventuele juridische stappen alleen gebruikt worden als achtergrondinformatie.
De heer Knops heeft als privépersoon besloten beide kranten te dagvaarden in een civiele procedure. Hij heeft hierbij niet verzocht om ondersteuning vanuit het departement en zulke ondersteuning is ook niet geleverd. Er zijn door het departement ook geen externe partijen betaald.
Deelt u de mening dat er sprake is van een privilege, indien bewindspersonen rijksmiddelen en ambtenaren in kunnen zetten voor privékwesties en hoe legt u dit uit aan gewone mensen, die géén gebruik kunnen maken van deze privileges?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 kan het voorkomen dat een privéaangelegenheid invloed heeft op het functioneren als bewindspersoon. Omdat de integriteit van het openbaar bestuur – en dan in het bijzonder van bewindspersonen – cruciaal is voor het functioneren van de democratische rechtsstaat, vind ik het gerechtvaardigd dat departementen zich vergewissen van de feiten en omstandigheden indien de integriteit van een bewindspersoon aan de orde wordt gesteld.
Bent u bereid om de gang van zaken rondom de inzet van ambtenaren in een privékwestie van bewindspersoon Knops onafhankelijk te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
De grondtransactie is door een jurist van de afdeling Juridisch Adviseur het ministerie onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat er geen sprake was van onoorbare handelingen. De vragen die twee kranten over deze aangelegenheid aan het ministerie hebben gesteld, zijn zo goed mogelijk beantwoord. De documenten die in dit kader zijn opgesteld op het ministerie, zijn zo veel mogelijk openbaar gemaakt. Ik zie daarom geen aanleiding voor nader onderzoek.
De aanhoudende kindermarketing en onderwijsbeïnvloeding door de fossiele industrie. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u de recente pogingen van Shell om kinderen te ronselen voor hun «kinderraad» in Moerdijk en Pernis?1 2
Ik heb kennis genomen van de in de vraag aangehaalde tweets waarin Shell leerlingen van basisscholen in de buurt van Shell Pernis en Shell Moerdijk uitnodigt deel te nemen aan een zogeheten Kinderraad.
Klopt het dat ExxonMobil op scholen cadeautjes uitdeelt die kinderen een positief beeld moeten geven van dit bedrijf?3
In de in deze vraag aangehaalde tweet waarin hieraan gerefereerd wordt, wordt aangegeven dat (letterlijk citaat) «een mevrouw vandaag bij mijn jongste in de klas over haar werk kwam vertellen. En ook nog kadotjes mee had genomen.» De context waarbinnen dit heeft plaatsgevonden is ons niet bekend.
Op hoeveel scholen is deze fossiele kindermarketing verspreid?
Blijkens online beschikbare informatie van Shell is informatie over de zogeheten «Kinderraden» gericht op leerlingen van basisscholen in de buurt van Shell Pernis (Vlaardingen, Schiedam, Pernis, Hoogvliet, Spijkenisse, Poortugaal en Rhoon) en Shell Moerdijk (Moerdijk, Zevenbergen, Fijnaart en Klundert)4 Dat zijn enkele tientallen scholen. Het is mij niet bekend hoeveel van die scholen gebruik maken van deze informatie. Over het in vraag 2 genoemde voorbeeld van ExxonMobil heb ik geen nadere informatie.
Erkent u dat zowel Shell als ExxonMobil al in de jaren «70 van de vorige eeuw op de hoogte waren van de catastrofale gevolgen van hun fossiele verdienmodel en dat ook in de jaren daarvoor al veel wetenschappelijke kennis is ontwikkeld over het schadelijke effect van broeikasgassen?4 5 6
De genoemde bronnen suggereren dat de Exxon Mobil en Shell al eerder op de hoogte waren van de mogelijke consequenties van het voortgaand gebruik van fossiele brandstoffen op het klimaat.
Bent u er van op de hoogte dat zowel Shell als ExxonMobil in de daaropvolgende decennia het klimaatbeleid actief hebben gesaboteerd?7
De vragensteller verwijst naar het oprichten van de zogenaamde Global Climate Coalition in 1989 door een aantal Amerikaanse oliebedrijven. Shell is ook lid geworden van deze organisatie. Het is bekend dat de Global Climate Coalition lange tijd steun heeft gegeven aan sceptische wetenschappers.
Erkent u dat zowel Shell als ExxonMobil zo toekomstige generaties bewust hebben opgezadeld met de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Er is al enige tijd een breed gedeelde consensus – ook binnen het bedrijfsleven – over klimaatverandering, de rol van de mens hierin en dat wij er iets aan moeten doen. De historische uitstoot van CO2 is niet alleen de verantwoordelijkheid van de oliemaatschappijen, maar komt door de inzet van fossiele grondstoffen sinds 1900 wereldwijd als energiebron en grondstof, waarbij niet alleen olie en gas, maar ook de inzet van kolen een belangrijke rol speelt, recentelijk met name in landen als China en India. Daarnaast heeft ook de mondiale ontbossing en de landbouw aan de toename van de uitstoot van CO2 en methaan bijgedragen. Het is daarom goed dat er in Parijs in 2015 en nu in Glasgow wereldwijd afspraken worden gemaakt om de uitstoot van CO2 en methaan door het gebruik van fossiele brandstoffen en ontbossing te verminderen. Hieraan zullen ook bedrijven als Exxon en Shell moeten bijdragen. De uitstoot die Shell met haar installaties in Nederland veroorzaakt moet Shell reduceren in lijn met het ETS-systeem en de doelstellingen van het Nederlandse klimaatbeleid. Ook wereldwijd heeft het bedrijf investeringen aangekondigd in hernieuwbare energie en alternatieve energiebronnen zoals waterstof.
Deelt u de mening dat het moreel verwerpelijk is dat bedrijven zoals Shell en ExxonMobil, die bewust gekozen hebben voor het aantasten van de leefbaarheid op aarde voor kinderen en toekomstige generaties, diezelfde kinderen proberen wijs te maken dat er niets mis zou zijn met deze bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft de keuze van scholen voor leermiddelen hecht het Kabinet aan een zuivere verantwoordelijkheidsverdeling. Vrijheid van onderwijs, autonomie van scholen en professionele ruimte van leraren zijn fundamenten van het Nederlandse onderwijs(-beleid). De rijksoverheid is daarom zeer terughoudend in het stimuleren of juist ontmoedigen van het gebruik van bepaalde materialen in het onderwijs. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt op het niveau van de school. Het is dus belangrijk dat dáár het gesprek hierover gevoerd wordt.
Herinnert u zich dat Shell meermaals op de vingers is getikt vanwege het verspreiden van misleidende reclame en kindermarketing?8 9
Dat is ons bekend.
Deelt u de mening dat fossiele bedrijven niets te zoeken hebben in het onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat bedrijven en andere (al dan niet commerciële) organisaties hooguit een bijdrage kunnen leveren aan het onderwijs, als dat op initiatief, onder regie en onder verantwoordelijkheid van de school en leraren die daar werken plaatsvindt. Als een school of leraar meerwaarde ziet in het uitnodigen van partijen van buiten de school, is dat mogelijk. De school is hier dan op aanspreekbaar.
Erkent u dat het vrijblijvende convenant over sponsoring in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs voor de jaren 2020–2022 niet heeft kunnen voorkomen dat bedrijven als Shell en ExxonMobil hun fossiele kindermarketing nog steeds weten te verspreiden? Zo nee, waarom niet?
Het Sponsorconvenant onderwijs bevat, aanvullend op de wetgeving over sponsoring, spelregels voor scholen op het moment dat een school in ruil voor een materiële of geldelijke bijdrage een tegenprestatie aan een derde (commerciële) partij levert. Dit lijkt in deze casus niet aan de orde. Niettemin geldt ook bij het gebruiken van informatie van bedrijven als Shell en ExxonMobil dat het belangrijk is dat een school hierover de regie heeft. Het is aan de school om te beoordelen of het lesmateriaal past binnen de kaders van de wet en het programma van de school, en of het doel en de betrokkenheid van derde partij transparant is voor alle betrokkenen. Als bijvoorbeeld de beschikbaar gestelde informatie aantoonbaar onjuist is, kan degene die dit verspreidt hierop worden aangesproken, zoals bijvoorbeeld het geval was bij de in vraag 8 aangehaalde uitspraak van de Reclame Code Commissie. De wetgeving en het convenant zijn er dan ook niet op gericht om op voorhand bepaalde lesmaterialen of informatie categorisch te verbieden, maar om ervoor te zorgen dat scholen zorgvuldige en transparante besluiten nemen, bijvoorbeeld in overleg met de medezeggenschapsraad.
Waarom heeft u, ondanks herhaalde waarschuwingen over de werkwijze van o.a. de fossiele industrie, gedurende uw ambtstermijn niets wezenlijks gedaan om kinderen beter te beschermen tegen kindermarketing door bedrijven met een ontwrichtend verdienmodel?
In mijn ambtstermijn is het Sponsorconvenant onderwijs aangescherpt. Het is aan scholen en leraren om al dan niet gebruik te maken van het beschikbare aanbod van (les-)materialen. Hieruit volgt dat de rijksoverheid zeer terughoudend is in het stimuleren of juist ontmoedigen van het gebruik van bepaalde leermiddelen.
Deelt u de mening dat er scherp toezicht nodig is op de lespakketten, gastlessen, kinderraden, techniekfestivals, excursies en andere educatieve vormen die worden aangeboden door de fossiele industrie en andere bedrijven met een destructief verdienmodel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit organiseren?
Nee, zie het antwoord op vraag 11.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om scholen en ouders beter te ondersteunen in het weren van verkapte kindermarketing door bedrijven met een destructief verdienmodel?
Wij blijven onder de aandacht brengen dat scholen en leraren altijd zelf mogen en moeten kiezen of en zo ja hoe zij bij hun onderwijs gebruik maken van materialen die door (al dan niet commerciële) derden worden aangeboden, en dat zij daarop ook aanspreekbaar zijn. Ook via bijvoorbeeld de PO-raad en de VO-raad en (vakinhoudelijke) verenigingen voor leraren wordt die boodschap voor het voetlicht gebracht.
Welke stappen gaat u zetten om kinderen eindelijk beter te beschermen tegen kindermarketing van bedrijven met een destructief verdienmodel?
Een belangrijke taak van het funderend onderwijs is ervoor te zorgen dat kinderen en tieners zich ontwikkelen tot geïnformeerde en kritische burgers. In het curriculum van het funderend onderwijs is dan ook aandacht voor kritisch denken; deze aandacht blijft gewaarborgd bij (toekomstige) ontwikkelingen ten aanzien van het curriculum in het funderend onderwijs.
Het onrechtmatig handelen van de NCTV en de uitspraken van de minister dat dit niet het geval zou zijn |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het dat er al voor het debat op 15 juni 2021 op het ministerie juridische adviezen lagen waaruit bleek dat de NCTV wel degelijk onrechtmatig heeft gehandeld?1
In het mondelinge vragenuur op 13 april 2021 heb ik uw Kamer gemeld dat ik op 15 maart 2021 over de uitkomsten van het project Taken en Grondslagen ben geïnformeerd. Zoals uit de inmiddels openbare documenten blijkt, maakten op dat moment twee juridische adviezen onderdeel uit van het project Taken en Grondslagen: het eindverslag van dat project, uitgevoerd door de juristen van de NCTV, en een advies van de centrale directie Wetgeving en Juridische Zaken (DWJZ) van mijn ministerie. Geconcludeerd werd dat de analyse- en coördinatiewerkzaamheden als «juridisch kwetsbaar» moeten worden bestempeld en het Organisatiebesluit JenV «onvoldoende grondslag biedt» voor de verwerking van persoonsgegevens. De algehele conclusie luidde dat de grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens bij bepaalde analyse- en coördinatiewerkzaamheden juridische versteviging nodig heeft.
Op grond van deze conclusies heb ik besloten bepaalde specifieke werkzaamheden per 31 maart 2021 op te schorten, in te zetten op versteviging van de grondslag met het oog op de toekomst en in de tussentijd zeer terughoudend te zijn met de verwerking van persoonsgegevens. Hierover heb ik uw Kamer in mijn brief van 12 april 20212 geïnformeerd. Vervolgens heb ik, daarin gesterkt door de aangenomen motie van het lid Michon-Derkzen tijdens het debat van 15 juni 2021 om met spoed met een bijzondere wettelijke grondslag te komen voor de NCTV om persoonsgegevens te verwerken voor de uitvoering van zijn bestaande analyse- en coördinatietaken, de hoogste prioriteit gegeven aan het aangekondigde voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid.
Waren deze adviezen ook al uitgebracht voor de beantwoording van mondelinge vragen op 20 mei 2021?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe rijmen de juridische adviezen met uw uitspraken in het debat van 15 juni 2021 waarbij u antwoordde op vragen of de NCTV de wet heeft overtreden: «Maar ik heb niet gezegd dat er geen sprake was van een wettelijke grondslag.» en: «Ik heb gezegd: naar mijn stellige oordeel is dat niet het geval.» en: « Het is dus niet zo dat we hier nu staan en dat ik zeg dat er naar mijn oordeel jarenlang in strijd met wet- en regelgeving is gehandeld.» Hoe oordeelt u daar nu over?
In mijn brief van 12 april is toegelicht, en dat heb ik tijdens het debat met uw Kamer op 15 juni 2021 herhaald, dat binnen de NCTV vaker discussie is geweest over de juridische grondslag van internetmonitoring, maar dat de heersende opvatting steeds is geweest dat er een algemene rechtsgrondslag voor deze activiteit was, ook al was die niet vastgelegd in een formele wet. Internetmonitoring door de NCTV is een werkwijze waarover uw Kamer door de jaren heen meermaals is geïnformeerd3, waarover in het verleden transparantie is betracht door het aan te melden voor het openbare verwerkingenregister onder het destijds geldende regiem van de Wet bescherming persoonsgegevens en waarover niet door een rechter of toezichthouder was geoordeeld dat de juridische grondslag ontbrak. Door het project Taken en Grondslagen kwam de NCTV echter zelf tot het inzicht dat die algemene rechtsgrondslag gezien de rechtsontwikkeling naar huidige maatstaven als juridisch kwetsbaar moet worden bestempeld en dat de tot dan toe gehanteerde juridische grondslag, verstevigd zou moeten worden door de introductie van een grondslag in een formele wet.
Is de NCTV, ondanks het ontbreken van een wettelijke grondslag, doorgegaan met de taken waarvoor deze grondslag ontbrak? Zo ja, welke taken zijn dit?
In de kamerbrief van 12 april is toegelicht dat de uitkomsten van het project Taken en Grondslagen er in de eerste plaats toe hebben geleid dat specifieke werkzaamheden waarbij de verwerking van persoonsgegevens het meest verstrekkend werd geacht per 31 maart 2021 werden opgeschort en op dit moment ook niet meer worden uitgeoefend: het verstrekken van duidingen over individuele personen ten behoeve van zowel de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering, alsmede op verzoek van lokale overheden.
Zoals ook gemeld in de Kamerbrief die uw Kamer gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen ontvangt over de werkzaamheden van de NCTV is op grond van correspondentie met de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) over deze materie in juli van dit jaar besloten om voorlopig nog meer werkzaamheden van de NCTV op te schorten in afwachting van de inwerkingtreding van de Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid.
Die verdere opschorting van werkzaamheden betekent concreet dat de NCTV voorlopig geen online openbare uitingen meer duidt om te beoordelen of deze passen binnen een bepaalde trend of fenomeen die in potentie de stabiliteit van Nederland kan ontwrichten en of er in dat kader maatregelen ter verhoging van de weerbaarheid moeten worden bevorderd. Het moge ook duidelijk zijn dat dit het belang van de nationale veiligheid niet ten goede komt. Om die reden hecht ik veel waarde aan de voortgang van het voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid.
Waarom is er niet ingegrepen in 2018, toen er ook werd aangegeven dat er niet voldoende basis was voor alle werkzaamheden van de NCTV?
In verband met de inwerkingtreding van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) op 25 mei 2018 is binnen de NCTV in 2018 het project «Implementatie AVG» gestart. In dat proces zijn ook de kwetsbaarheden ten aanzien van de juridische grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens in kaart gebracht. Daarnaast zijn aandachtspunten opgeleverd om de werkprocessen in lijn met de vereisten uit de AVG te brengen. Dat laatste heeft ertoe geleid dat er binnen de NCTV een doorlopend NCTV-privacyproject is opgezet gericht op naleving van de AVG. Zoals ik in de kamerbrief van 12 april heb gemeld, is daarnaast de betrokkenheid van de NCTV bij de aanwijzing in 2019 door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen om het schoolbestuur van het Cornelius Haga Lyceum te vervangen en de vernietiging daarvan door de Rechtbank Amsterdam, aanleiding geweest voor de NCTV om in februari 2020 het project Taken en Grondslagen te starten. Doel was om scherp in beeld te krijgen bij welke NCTV-activiteiten de juridische grondslag, met name in relatie tot de verwerking van persoonsgegevens, een knelpunt zou kunnen vormen en waar juridische versteviging nodig is. Ten gevolge van de Covid19-pandemie en de inzet van het juridisch cluster ten behoeve van de NCTV-crisisorganisatie heeft dit project direct na de start in februari 2020 tot in oktober 2020 stilgelegen.
Hoeveel juridische adviezen zijn er sinds 2013 afgegeven over de werkwijze van de NCTV? Hoeveel daarvan zijn niet opgevolgd? Kunt u een lijst van deze onderzoeken sturen?
Daar is geen lijst van bijgehouden. In het algemeen geldt dat juristen actief bij beleidsdossiers worden betrokken vanwege de centrale adviesfunctie die zij vervullen binnen de NCTV, zodat zij mij op die manier kunnen wijzen op eventuele juridische risico’s indien zich juridische dilemma’s voordoen. Deze worden vervolgens betrokken in de weging van alle invalshoeken die plaatsvindt bij beleidsbeslissingen.
Waarom kan er geen openbaarheid worden gegeven over welke taken de NCTV uitvoert? Waarom zijn deze passages zwartgelakt in het WOB-verzoek van de NRC?
Van een aantal passages is op grond van de Wob geoordeeld deze niet openbaar te maken. Dit kan onder meer samenhangen met informatie die betrekking heeft op een rechtszaak of partnerorganisaties. Eveneens heb ik persoonlijke waarderingen van een enkele ambtenaar met betrekking tot de keuze van een of meer voorbeelden niet openbaar gemaakt, omdat dit zonder kennis van andere situaties een vertekend beeld zou geven. Die voorbeelden zijn selectief en missen daarmee context. In het bijbehorend besluit is per document toegelicht waarom bepaalde passages niet openbaar zijn gemaakt op grond van de Wob.
Waarom heeft het zo lang geduurd voordat de gevraagde stukken naar de indieners van het WOB-verzoek zijn gestuurd?
Het Wob-verzoek dat is ingediend beslaat een lange periode en eventuele relevante informatie kan bij veel verschillende medewerkers binnen de NCTV aanwezig zijn. Het traceren van de informatie is hierdoor een bewerkelijk en arbeidsintensief traject en vraagt veel (schaarse) capaciteit van medewerkers. Ook kan het gebruik van informatie- en communicatiemiddelen zeer uiteenlopen waardoor het gericht zoeken over de jaren heen sterk bemoeilijkt wordt. Vervolgens dient die informatie nog beoordeeld te worden aan de hand van de gronden in de artikelen 10 en 11 van de Wob. Gelet op de voorziene lange duur van dit traject is daarom besloten om een eerste deelbesluit uit te brengen met een belangrijk deel van de relevante gevraagde informatie.
Bent u het ermee eens dat, nu dit nieuws naar buiten is gekomen, de behandeling van het ingediende wetsvoorstel over de grondslagen voor de NCTV in ieder geval gestaakt moet worden totdat de Kamer over deze kwestie volledig geïnformeerd is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is juist voorstander van een spoedige behandeling van het wetsvoorstel. Doel van het wetsvoorstel is immers de juridische grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens te verstevigen en te voorzien van een formeelwettelijke basis. Het staken van de behandeling van dat wetsvoorstel zou in dat licht juist averechts werken. Zie ook het antwoord op vraag 4. In de Kamerbrieven van 12 april en 21 mei 20214 heb ik uitgebreid uiteengezet welke belangrijke bijdrage de NCTV als organisatie heeft geleverd en nog steeds levert aan de veiligheid van Nederland. In het belang van de nationale veiligheid hecht ik dan ook veel waarde aan de voortgang van het wetsvoorstel Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid zodat deze werkzaamheden zo spoedig mogelijk hervat kunnen worden. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State heb ik onlangs ontvangen en ik verwacht het wetsvoorstel op zeer korte termijn naar uw Kamer te kunnen sturen. De behandeling van het wetsvoorstel betekent ook dat ik met uw Kamer daarover in alle openheid het debat kan voeren.
Bent u bereid mensen die ongeoorloofd onderwerp waren van een onderzoek door de NCTV omdat hier geen wettelijke basis was, te informeren? Zo nee, waarom niet?
De analysetaak van de NCTV is gericht op trends en fenomenen in het kader van terrorismebestrijding en het versterken van de nationale veiligheid. Voor het maken van fenomeenanalyses zoals het DTN kwam het voor dat persoonsgegevens door de NCTV werden verwerkt voor de duiding van de dreiging. Sommige van deze dreigingen zijn nauw verbonden met bepaalde personen; dit kunnen zowel personen waar een dreiging vanuit kan gaan zijn als personen die bedreigd kunnen worden. De verwerking van persoonsgegevens is dan ook noodzakelijk voor de uitoefening van deze taak, ook al is die taak gericht op de duiding van het fenomeen en niet op die van personen en organisaties. Zoals ook gemeld bij vraag 4 zijn specifieke werkzaamheden waarbij de verwerking van persoonsgegevens het meest verstrekkend werd geacht opgeschort en is op grond van correspondentie met de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) over deze materie in juli van dit jaar besloten om voorlopig nog meer werkzaamheden van de NCTV op te schorten in afwachting van de inwerkingtreding van de Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid.
Sinds het verschijnen van de Kamerbrieven van 12 april en 21 mei en het Kamerdebat van 15 juni heeft de NCTV reeds een groot aantal inzageverzoeken op grond van de AVG ontvangen. Mensen die willen weten of hun gegevens door de NCTV zijn verwerkt, kunnen bij het ministerie terecht. Elk van deze verzoeken wordt zorgvuldig afgehandeld en mondt uit in een aan de verzoeker gericht besluit op zijn verzoek.
De hierboven geschetste ontwikkelingen zullen, gegeven de omstandigheden van elk afzonderlijk geval, worden meegewogen bij een beoordeling van alle lopende verzoeken.
Op basis van een inzageverzoek vindt een zoekslag plaats om te kijken of en zo ja welke persoonsgegevens bij de NCTV berusten. Zodoende wordt de beschikbare informatie voor het opstellen van het besluit eerst bijeengebracht. Ook dit is een bewerkelijk en arbeidsintensief traject. Er bestaan geen lijsten of overzichten van namen welke personen in het kader van een fenomeen zijn meegenomen in een duiding en of analyse.
Kunt u een inschatting geven van de juridische risico’s voor de NCTV, nu duidelijk wordt dat er geen basis voor alle werkzaamheden was?
In verband met het belang dat ik hecht aan naleving van de AVG en rechtsstatelijke normen en om eventuele juridische risico’s te mitigeren heb ik diverse werkzaamheden van de NCTV opgeschort in afwachting van een steviger wettelijke grondslag, ook met het oog op de beperking van juridische risico’s. De NCTV is met de start van het project Taken en Grondslagen in februari 2020 een weg ingeslagen die ik nog steeds onderschrijf: de organisatie toekomstbestendig maken en de taken en grondslagen juridisch beter verankeren en versterken.