Het bericht ‘Geen Q-koortsvergoeding voor een op de vijf slachtoffers' |
|
Tjeerd de Groot (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Geen Q-koortsvergoeding voor een op de vijf slachtoffers»?1
Ja.
Is het u bekend dat ongeveer zeshonderd mensen die als Q-koortsslachtoffer een tegemoetkoming bij de regering hebben aangevraagd, die niet krijgen toegewezen?
Het is ons bekend dat de aanvraag voor een tegemoetkoming Q-koorts bij ongeveer zeshonderd mensen is afgewezen.
Hoe verklaart u het hoge percentage afwijzingen van twintig procent?
De tegemoetkoming is bedoeld voor patiënten en de nabestaande(n) van overleden patiënten die van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2012 in Nederland zijn besmet met Q-koorts. Een patiënt met chronische Q-koorts, QVS of een QVS gelijkend ziektebeeld kon een tegemoetkoming aanvragen. Dit geldt ook voor de nabestaande(n) van een patiënt die voor 1 oktober 2018 is overleden met chronische Q-koorts. Aanvragen, die niet voldoen aan deze voorwaarden, zijn afgewezen voor een tegemoetkoming. In totaal is 80% van de aanvragen toegewezen, wat neerkomt op meer dan 2000 mensen.
Klopt het dat u signalen heeft ontvangen van slachtoffers dat nadat zij stelden dat de voorwaarden voor een tegemoetkoming oneerlijk waren, de voorwaarden iets zijn versoepeld? Zo ja, hoe zijn de voorwaarden aangepast?
De beleidsregel is aangepast na overleg met uw Kamer.2 Ik heb u met een afzonderlijke brief van 9 juli 2019 (Kamerstuk 25 295, nr.70) geïnformeerd over de aanpassing van de beleidsregel voor de Q-koortstegemoetkoming.
Er is besloten om de voorwaarden van de tegemoetkomingregeling te verruimen. De periode van besmetting is verruimd, evenals de aanvraagperiode. Daarnaast zijn de ervaringen, die met de beleidsregel zijn opgedaan, gebruikt om de onverplichte financiële tegemoetkomingregeling te verbeteren. Zo bleek in de bezwaarfase dat mensen soms hun eigen diagnose niet goed beschreven. Hierdoor konden de artsen bij de bevestiging van de diagnose alleen «nee» antwoorden. Er is toen besloten om het formulier voor de artsen aan te passen, waardoor de artsen uitgenodigd werden om een toelichting te geven, indien het antwoord met «nee» werd ingevuld.
Hoe komt het dat nog steeds een op de vijf slachtoffers na het aanpassen van de voorwaarden buiten de boot valt?
Diegenen, die geen tegemoetkoming hebben gekregen, voldeden niet aan de voorwaarden voor de tegemoetkoming.
Is het voor een Q-koortspatiënt altijd mogelijk om te achterhalen wanneer een besmetting heeft plaatsgevonden?
Het is voor een Q-koorts patiënt niet altijd mogelijk om precies te achterhalen op welke datum een besmetting heeft plaatsgevonden. Gezien de incubatietijd is wel aannemelijk te maken dat besmetting in een bepaalde periode heeft plaatsgevonden. Er is daarom voor de tegemoetkoming besloten om «bewijs» van besmetting op een bepaalde datum niet als voorwaarde te stellen. Wel is als voorwaarde gesteld dat de besmetting tijdens de Q-koortsuitbraak (1 januari 2005 tot en met 31 december 2012) moet hebben plaatsgevonden.
De aanvrager kon bij de aanvraag voor een tegemoetkoming zelf aangeven dat hij/zij aan de voorwaarden (langdurige klachten, een besmetting opgelopen tijdens de uitbraakperiode en een diagnose voor inwerkingtreding van de beleidsregel) voldeed. Een bevestiging hiervan door de opgegeven arts was afdoende.
Klopt het dat dit een voorwaarde is om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming?
Een voorwaarde om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming is dat de besmetting met Q-koorts opgelopen moet zijn tijdens de uitbraak. Deze grenswaarden voor «tijdens de uitbraak» zijn na overleg met uw Kamer verder verruimd, van 2007 t/m 2011 naar 2005 t/m 2012, om ook de periode in de aanloop en de nasleep van de uitbraak mee te nemen
Klopt het dat er slachtoffers zijn die de Q-koorts diagnose te laat kregen om aanspraak te kunnen maken op de tegemoetkoming? Zo ja, bent u bereid deze personen alsnog een tegemoetkoming aan te bieden?
Om aanspraak te kunnen maken op de tegemoetkoming moet aannemelijk zijn dat de besmetting is opgelopen tijdens de uitbraakperiode en daarnaast moet de diagnose voor de patiënten met QVS of een op QVS gelijkend ziektebeeld gesteld zijn voor inwerkingtreding van de beleidsregel namelijk 1 oktober 2018. Voor patiënten met chronische Q-koorts geldt de voorwaarde dat de diagnose gesteld moet zijn voor 1 oktober 2018 niet. Indien enige twijfel is over deze voorwaarden bij de opgegeven behandelend arts of twijfel over blijkt bij behandeling van de aanvraag, dan wordt het medisch dossier voorgelegd aan een onafhankelijke medische commissie, die daar vervolgens een advies over uitbrengt. Dit advies wordt betrokken bij het nemen van een besluit op de aanvraag. Deze onafhankelijke medische commissie heeft ook een rol gespeeld in de bezwaar- en beroepsprocedures.
Bent u bereid nogmaals naar de afgewezen aanvragen te kijken, zodat zeker is dat aanvragen niet onterecht zijn afgewezen?
Voor de afgewezen aanvragen heeft er bezwaar en beroep opengestaan. Dit is een zeer zorgvuldige procedure. De door u gevraagde controle of aanvragen niet onterecht zijn afgewezen is dus al uitgevoerd.
Falend schuldenbeleid van de Belastingdienst |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Schuldenbeleid van Belastingdienst onder vuur»?1
Zoals toegelicht in de brief bij de beantwoording van deze Kamervragen is er bij verrekening van toeslagen in het kader van de standaard betalingsregeling ten onrechte geen rekening gehouden met de beslagvrije voet, met als gevolg dat mensen onder het bestaansminimum kunnen komen.
Achteraf bezien was de aanname onjuist, dat mensen op basis van de terugvorderingsbeschikking altijd bewust stilzwijgend instemmen met de standaard. Hierdoor werd in voorkomende gevallen de beslagvrije voet ten onrechte niet toegepast. Met de gebruikte werkwijze is niet vast te stellen of er al dan niet is ingestemd met het aflossingsbedrag en of inbreuk is gemaakt op de beslagvrije voet. Gezien het doel en de strekking van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wet vBVV) concludeer ik nu met Toeslagen en de Belastingdienst dat deze werkwijze niet had mogen worden toegepast.
Op 25 maart en op 23 april jl. heb ik, samen met Toeslagen en de Belastingdienst met de Nationale ombudsman (No) en de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR) gesproken over deze uitermate vervelende situatie. Ik heb aan hen toegelicht hoe dit heeft kunnen ontstaan, welke oplossingen Toeslagen en de Belastingdienst kunnen bieden en welke oplossingsrichtingen er onderzocht worden voor de langere termijn. Dit heb ik ook uitgewerkt in de bijgaande brief. Afgesproken is dat ik hierover in contact blijf met hen.
Klopt het dat de Belastingdienst bij het verrekenen van toeslagen er niet standaard rekening mee houdt of mensen genoeg geld overhouden om van te leven, terwijl dat volgens de nieuwe Wet vereenvoudiging beslagvrije voet wel zou moeten?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1 en de meegezonden brief. Naast de verrekening in het kader van de (veronderstelde) overeengekomen standaard betalingsregeling, kan er ook sprake zijn van de eenzijdig door Toeslagen toegepaste «dwangverrekening». Bij gebruikmaking van deze wettelijke verrekeningsbevoegdheid past hij de beslagvrije voet actief toe.2
Bij de verrekening in het kader van de standaard betalingsregeling is verondersteld dat de verrekening plaatsvindt met (stilzwijgende) instemming en ten behoeve van de burger. Hierbij werd er ten onrechte vanuit gegaan dat de beslagvrije voet in dat geval niet geldt. Beide vormen van verrekening zijn sinds 18 december 2020 niet meer opgestart als gevolg van de uitvoering van de motie Azarkan.
Erkent u dat mensen met schulden die hun toeslag moeten terugbetalen nog dieper in de problemen kunnen komen als er geen betaalregeling wordt getroffen?
Mensen met schulden die hun toeslag moeten terugbetalen kunnen inderdaad nog dieper in de problemen komen als er geen adequate betaalregeling wordt getroffen. Daarom biedt Toeslagen deze mensen ook standaard een betalingsregeling aan. Maar als bij de toepassing van de standaard betalingsregeling een te hoog aflossingsbedrag wordt verrekend waarbij geen rekening is gehouden met de beslagvrije voet, kunnen mensen alsnog dieper in de problemen komen. Mensen kunnen dan de verrekening stoppen door een persoonlijke betalingsregeling aan te vragen waarbij rekening wordt gehouden met hun betalingscapaciteit, waardoor zij niet onder het bestaansminimum komen.
Bij mensen die aangeven niet in te stemmen met het aflossingsbedrag wordt de verrekening per direct gestopt. De beslagvrije voet wordt dan berekend en als de verrekening op basis hiervan te hoog is geweest, dan wordt de verrekening tot en met januari teruggedraaid. Voor een nadere uitleg van de wijze waarop ik dit wil oplossen verwijs ik u naar de brief bij de beantwoording van deze Kamervragen.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat de heer Kloos van een paar euro per week moet leven en zelfs geen cadeautje kan kopen voor zijn zoon? Erkent u dat dit werd veroorzaakt door het botweg stopzetten van zijn huurtoeslag?
Ik erken dat de werkwijze waarbij Toeslagen en de Belastingdienst ten onrechte uitgingen van instemming met de hoogte van de aflossingsbedragen, zonder bij de verrekening daarvan rekening te houden met de beslagvrije voet, tot onaanvaardbare gevolgen kan leiden. Toeslagen en de Belastingdienst zetten alles in het werk om met mensen die dit soort gevolgen ondervinden in contact te komen om desgewenst een persoonlijke betalingsregeling te starten. Zoals ik ook in de begeleidende brief heb aangegeven, betrek ik hierbij ook stakeholders en intermediairs.
Deelt u de mening dat de nieuwe Wet vereenvoudiging beslagvrije voet niet goed wordt uitgevoerd als niet wordt gekeken wat iemand met schulden nog kan betalen? Wat onderneemt u hiertegen?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1 en naar de meegezonden brief.
Erkent u dat mensen niet altijd weten hoe je een persoonlijke regeling moet aanvragen? Hoe gaat u dit verbeteren?
Ik erken dat er mensen zijn die niet weten hoe je een persoonlijke betalingsregeling aan moet vragen. Daarom informeert Toeslagen hen hier op verschillende manieren over. Op de achterkant van elke brief die Toeslagen vanuit de centrale systemen verstuurt, staat informatie over het terug- en invorderingsproces.
Voorbeelden van die brieven zijn: de terugvorderingsbeschikking, de bevestiging van de start van de standaard betalingsregeling, de betalingsherinnering, de aanmaning en mededelingen naar aanleiding van een verwerkte betaling of verrekening. In die brieven staat dat, als iemand niet meer rondkomt omdat de toeslag moet worden terugbetaald of omdat er wordt verrekend, hij zo snel mogelijk een persoonlijke betalingsregeling aan moet vragen. Toeslagen verwijst in die brieven naar het formulier op de website toeslagen.nl, waarmee een persoonlijke betalingsregeling kan worden aangevraagd. Op de website is hierover ook informatie te vinden. Daarnaast staat vermeld dat de burger contact kan opnemen met de BelastingTelefoon bij vragen over het starten van een persoonlijke betalingsregeling.
Uit de gesprekken met de No en de LOSR komt naar voren dat de dienstverlening en de informatieverstrekking via de BelastingTelefoon, de schriftelijke communicatie naar aanleiding van verzoeken en de website verbeterd kan worden. Toeslagen werkt daar op dit moment hard aan. Hierbij zal in contact met diverse stakeholders en intermediairs onderzocht worden hoe de betreffende groep beter bereikt kan worden en hoe we hen kunnen activeren om contact op te nemen met de Belastingdienst. Onderdeel hiervan is een gezamenlijke boodschap die de verschillende stakeholders via hun informatiekanalen kunnen verspreiden.
De Belastingdienst en Toeslagen werken daarnaast op diverse vlakken aan de verbetering van de dienstverlening. Zo zal het aantal balieomgevingen verdubbelen. Daar kan de burger ook met vragen omtrent betalingsregelingen terecht. Daarnaast gaan Toeslagen en de Belastingdienst met 10 tot 20 hulpverlenende punten, bijvoorbeeld bij gemeenten en in bibliotheken, pilots aan om meer en betere dienstverlening aan te bieden.
Zoals is toegezegd in de reactie op de ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag, zal daarnaast ook de invorderingsstrategie van Toeslagen en de Belastingdienst tegen het licht worden gehouden, waarbij in ieder geval gekeken wordt naar de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een persoonlijke betalingsregeling.
Is u bekend dat wanneer de deurwaarder beslag op loon legt hij dan vraagt aan de Belastingdienst om door te geven of betrokkene een voorlopige teruggaaf belastingen en toeslagen ontvangt en of hierop verrekend wordt, omdat dit nodig is om de beslagvrije voet goed te kunnen berekenen? Hoe reageert de belastingdienst op deze verzoeken? Wordt ook doorgegeven dat toeslagen niet worden uitbetaald wanneer sprake is van een verrekening als gevolg van een standaard betalingsregeling?
De gerechtsdeurwaarder berekent zelf de beslagvrije voet. In deze berekening worden verrekeningen niet standaard meegerekend. Als een deurwaarder verzoekt om informatie over verrekeningen te verstrekken, geven Toeslagen en de Belastingdienst het bedrag dat verrekend wordt door aan de gerechtsdeurwaarder.
Is de Belastingdienst al in gesprek geweest met de Sociaal raadslieden? Wat was daarvan de uitkomst?
Op 25 maart en op 23 april jl. heb ik gesproken met de LOSR en de No. Ook op medewerkersniveau vinden er gesprekken plaats. Deze gesprekken worden voortgezet om de oplossingsrichtingen met hen te bespreken. Voor de uitkomsten van de eerdere gesprekken verwijs ik u naar de meegezonden brief en antwoord 11 op de vraag van het lid Lodders.
Deelt u de mening van de Nationale ombudsman dat de Belastingdienst altijd moet kijken of mensen genoeg geld over houden? Zo ja, wat onderneemt u om dit te realiseren?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 1 en de meegezonden brief.
Wat heeft u gedaan met de oproep van de National Ombudsman om het beleid van de Belastingdienst op korte termijn aan te passen?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik naar de meegezonden brief.
Wat onderneemt u om mensen beter te informeren over de beslagvrije voet en de mogelijkheden voor een persoonlijke betalingsregeling?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
ABN Amro dat klanten teveel rente liet betalen over hun doorlopend krediet |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Kassa van 6 maart 2021?
Ja.
Welke regels gelden er met betrekking tot variabele rente? Onder welke omstandigheden mag een bank rente verhogen en verlagen? Welke regels gelden er voor banken bij het wijzigen van rentetarieven? Hoe moet de bank klanten hierover informeren?
Er is geen regelgeving die specifiek ziet op de manier waarop een kredietverstrekker de variabele rente bepaalt of hoe de rente zich gedurende de looptijd ontwikkelt. Wel is de rente aan een maximum gebonden in de vorm van de maximale kredietvergoeding. De maximale kredietvergoeding geldt voor alle soorten consumptief krediet, zoals rood staan, kopen op afbetaling en een persoonlijke lening en is zowel van toepassing op vaste als variabele rente. De maximale kredietvergoeding is opgebouwd uit de wettelijke rente (thans 2%) verhoogd met een opslag.1 De maximale kredietvergoeding is in verband met de coronacrisis tijdelijk verlaagd van 14% naar 10%.2
Ter uitvoering van de Europese richtlijn consumentenkrediet gelden specifieke informatieverplichtingen over de gehanteerde rente en wijzigingen daarvan.3 Op grond van de artikelen 7:60 en 7:61 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet de kredietverstrekker (precontractuele) informatie over de kredietovereenkomst verstrekken, waaronder vermelding van de debetrentevoet (de variabele of vaste rente die voor een krediet verschuldigd is), de voorwaarden die de toepassing van deze rentevoet regelen en voor zover beschikbaar, indices of referentierentevoeten die betrekking hebben op de aanvankelijke debetrentevoet, alsmede de termijnen, voorwaarden en procedures voor wijziging ervan.
Op grond van artikel 7:62 BW moet een consument in kennis worden gesteld van een wijziging van de variabele debetrentevoet en daaruit voortvloeiende wijzigingen in de betalingen voordat die wijzigingen van kracht worden. De kredietgever moet deze informatie op papier of op een andere duurzame drager aan de consument geven. Partijen kunnen een minder strikte informatieverstrekking overeenkomen, indien het wijzigen van de debetrentevoet het gevolg is van een wijziging van een referentievoet en de consument hiervan reeds op de hoogte kan raken via een publiek toegankelijk medium. Voorschriften over het verschaffen van precontractuele informatie, waaronder informatie over de rente, zijn ook als verplichtingen voor de kredietverstrekker opgenomen in afdeling 10.2.1 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft en de bijbehorende bijlagen.4
Ik vind het belangrijk dat kredietverstrekkers transparant zijn over de kosten van hun producten en onder welke voorwaarden deze kosten kunnen wijzigen. Dit geldt ook voor producten met een variabele rente die kredietverstrekkers aanbieden. Productvoorwaarden en de communicatie daarover moeten duidelijk zijn voor consumenten die deze producten afnemen. Voor zover voorwaarden in het verleden niet duidelijk genoeg zijn geweest, verwacht ik dat kredietverstrekkers daar voortvarend gevolgen aan verbinden en tot een passende oplossing komen.
Bent u bekend met de uitspraak van de Commissie van Beroep van het Klachteninstituut financiële dienstverlening (Kifid) van 4 maart 2021 inzake variabele rentes?1 Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak?
Ja. In deze uitspraak heeft het Kifid bepaald dat de afnemer van een doorlopend krediet op basis van de hem verschafte informatie mocht verwachten dat de variabele rente op zijn krediet zou meebewegen met de marktrente, ook bij dalingen van die marktrente. Het gevolg van deze uitspraak is dat de kredietverstrekker voor de betrokken consument opnieuw moet berekenen hoeveel rente verschuldigd was over zijn of haar doorlopend krediet. Te veel betaalde rente moet de kredietverstrekker terugbetalen.
Waar baseert ABN AMRO haar standpunt op dat zij «de rente naar eigen goeddunken binnen redelijk grenzen» kan aanpassen? Wat vindt u van dit standpunt? Bent u bereid de wet aan te passen om duidelijk te maken dat variabele rentes de relevante marktrente dienen te volgen, tenzij expliciet anders is afgesproken?
De Commissie van Beroep volgt de uitleg van de kredietverstrekker van het wijzigingsbeding niet. De Commissie van Beroep concludeert dat bij een doorlopend krediet de consument redelijkerwijs mag verwachten dat het rentetarief van zijn krediet stijgt en daalt naarmate de relevante marktrente in het algemeen stijgt en daalt. Dit zou anders zijn, wanneer de kredietverstrekker vóór het sluiten van de kredietovereenkomst de consument heeft geïnformeerd dat het kan zijn dat de rente niet meebeweegt met de relevante marktrente, en waarom en in welke omstandigheden dat zou kunnen. De Commissie van Beroep concludeert dat in deze klachtzaak de consument dit soort informatie niet heeft ontvangen. De consument mocht er daarom op vertrouwen dat de kredietvergoeding in de pas blijft met de marktrente op doorlopend krediet voor consumenten. Daarbij merkt de Commissie van Beroep op dat het op de weg van de kredietaanbieders zelf ligt om in de toekomst duidelijker te zijn over de rechten en plichten die volgen uit het wijzigingsbeding.6
Naast de regelgeving die in de uitspraak aan de orde komt, is sinds 2011 ter uitvoering van de Europese richtlijn consumentenkrediet in de wetgeving opgenomen dat kredietverstrekkers aan consumenten informatie moeten verschaffen die hen in staat stelt te bepalen onder welke omstandigheden de debetrentevoet kan wijzigen, zie ook mijn antwoord op vraag 2.7
Op dit moment lopen op grond van de bestaande wetgeving verschillende procedures en gesprekken tussen aanbieders van krediet en consumenten. Ik zal deze ontwikkelingen nauwlettend blijven volgen, waarbij ik specifiek zal beoordelen of de bestaande wetgeving consumenten voldoende bescherming biedt als zij producten afsluiten met variabele rente.
Wat voor producten zijn er afgelopen jaren door ABN AMRO, maar ook door andere banken, verkocht met een variabele rente? Hoeveel mensen hebben zo’n lening? Is de uitspraak van het Kifid ook toepasbaar op deze producten?
Banken stellen zelf hun productaanbod samen, waaronder producten met variabele rente. Ik heb geen overzicht van de verschillende producten die door kredietverstrekkers worden verkocht en aan wie zij deze verkopen.
Het Kifid doet uitspraak in individuele klachtprocedures. Deze uitspraken hebben in beginsel geen directe gevolgen in andere zaken. Het Kifid heeft nog een tiental soortgelijke klachten tegen de bank in behandeling en heeft aangekondigd bij de beoordeling hiervan de lijn van deze uitspraken te volgen.8 ABN AMRO heeft verder in een persverklaring laten weten dat zij in overleg is getreden met de Consumentenbond Claimstichting om gezamenlijk tot een oplossing te komen voor gedupeerde consumenten die zich daar hebben gemeld.9
Is bekend of ook bij andere banken rentes niet zijn verlaagd waar dat wel had gemoeten? Bent u bereid dit in kaart te brengen?
Of een bank onder omstandigheden gehouden was variabele rente op een krediet te verlagen is ter beoordeling aan het Kifid en de rechter.
Het Kifid heeft uitspraak gedaan in soortgelijke zaken tegen Santander Consumer Finance Benelux B.V., Hollandsche Disconto Voorschotbank en IDM Financieringen B.V. Consumenten hebben daar met succes hun klacht toegewezen gekregen. Deze weg staat ook voor andere consumenten open, alsmede de gang naar de rechter.
Welke mogelijkheden hebben consumenten die een product hebben met een variabele rente? Hoe kunnen zij beoordelen of zij teveel rente hebben betaald? Wat kunnen zij doen om gecompenseerd te worden als zij teveel rente hebben betaald?
Consumenten kunnen met de kredietverstrekker of hun adviseur in overleg treden. Als zij er onderling niet uitkomen, kunnen zij een klacht indienen bij de kredietverstrekker of adviseur, en daarna bij het Kifid. Het is ook mogelijk voor consumenten om de zaak aan de rechter voor te leggen. Consumenten kunnen zich ook melden bij een claimstichting die namens hen met de kredietverstrekker in overleg kan treden.
Is de uitspraak van het Kifid de reden dat ABN AMRO Privélimiet Plus (rood staan) heeft aangepast? Wat gebeurt er met mensen die nu in de problemen komen, omdat zij opeens moeten gaan aflossen op hun roodstand? Hoe wordt voorkomen dat mensen hierdoor nu in de problemen komen?
Ik heb geen specifieke kennis van wijzigingen in de producten van ABN AMRO en de redenen daarvan. In het algemeen neemt de schuldenlast van de consument af door af te lossen en als gevolg daarvan betaalt de consument minder rente. In de situatie waarin een consument het krediet niet kan oversluiten en weinig kan aflossen, vind ik het van belang dat maatwerk wordt toegepast, waarbij wel oog wordt gehouden voor consistente klantbehandeling.
Wat vindt u ervan dat ABN AMRO de kosten van een gerechtelijke procedure van één van haar klanten overneemt? Waarom doet ABN Amro dit? Is dit bedoeld om te traineren, dus om compensatie aan andere klanten te vertragen?
ABN AMRO heeft in haar persverklaring te kennen gegeven dat zij graag ziet dat de civiele rechter oordeelt over de te hanteren referentierente.10 Inmiddels is ABN AMRO in overleg getreden met de Consumentenbond Claimstichting om gezamenlijk tot een oplossing te komen. Zij heeft in dat kader laten weten dat zij een civiele procedure over dit onderwerp wil opschorten en is hierover in overleg met de wederpartij.
Deelt u de mening dat de glasheldere uitspraken van het Kifid direct opvolging moeten krijgen en dat niet getraineerd mag worden?
Ik vind het belangrijk dat ABN AMRO zorgt voor een voortvarende afhandeling. Ik heb begrepen dat ABN AMRO in overleg is getreden met de Consumentenbond Claimstichting over een oplossing voor consumenten die zich daar hebben gemeld. Ook zal ABN AMRO terugkijken of haar prijsbeleid op de juiste wijze is uitgevoerd. Dat moedig ik aan.
Wat gaat u doen om – zeker in deze tijden van COVID-19, waarbij veel mensen financiële zorgen hebben – ABN AMRO te bewegen iedereen te compenseren voor dit woekerproduct?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u ook dat ABN AMRO alle gedupeerden zo snel mogelijk uit zichzelf moet compenseren? Bent u bereid een beroep te doen op de heer Swaak, de ceo van de bank, om alle schade te compenseren voor alle mensen die hiervan schade hadden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u het handelen van ABN AMRO passen bij maatschappelijk verantwoord ondernemen? Bent u bereid ABN AMRO aan te spreken op haar gedrag?
In algemene zin vind ik dat staatsdeelnemingen een voorbeeldfunctie hebben bij het nemen van maatschappelijke verantwoordelijkheid. Zoals aangegeven in mijn antwoord hierboven, moedig ik aan dat ABN AMRO te kennen heeft gegeven het gesprek over het prijsbeleid met betrokkenen aan te gaan. Het handelen van ABN AMRO en de keuzes die zij maakt in individuele gevallen betreffen operationele aangelegenheden die onder de verantwoordelijkheid van (de raad van bestuur van) de onderneming vallen. Aandeelhouders dan wel certificaathouders (bij ABN AMRO is het beheer van de aandelen bij NLFI belegd onder certificering van de aandelen ten behoeve van de staat) staan hierbij op afstand en hebben hier geen directe betrokkenheid bij. Dit is conform governance-verhoudingen in het vennootschapsrecht en in het specifieke geval van de financiële instellingen onder beheer van NLFI (waaronder ABN AMRO) in lijn met de afspraken die zijn gemaakt met de ACM. Wel zal ik in het algemeen in gesprek gaan met kredietverstrekkers over de gevolgen van deze uitspraak.
Hoe verhouden de beloftes die worden gedaan met het afleggen van de bankierseed zich tot de glasheldere uitspraken van het Kifid? Welke consequenties heeft de overtreding van de eed?
In Nederland zijn diverse mogelijkheden om financiële ondernemingen en personen werkzaam in de financiële sector aan te spreken in geval van niet-naleving van wet- en regelgeving. Naast bestuursrechtelijke en strafrechtelijke mogelijkheden, zijn er civielrechtelijke mogelijkheden. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen een geschil met een bank over het beleid van de bank en naleving van wet- en regelgeving enerzijds en de schending door een (individuele) bankmedewerker van de door hem of haar afgelegde eed of belofte anderzijds. De beoordeling van een geschil tussen een consument en een bank over haar beleid en de naleving van wet- en regelgeving valt onder de competentie van de burgerlijke rechter of het Kifid. Indien een individuele bankmedewerker in strijd met de eed of belofte handelt, is deze tuchtrechtelijk aan te spreken. De beoordeling hiervan is aan de tuchtrechter. De tuchtrechter kan in geval van tuchtrechtelijk laakbaar handelen sancties opleggen aan de bankmedewerker, waaronder een boete of een beroepsverbod van maximaal drie jaar.
Is de wettelijke zorgplicht hier overtreden? Zo ja, welke consequenties heeft dit?
Er is geen regelgeving die specifiek ziet op de manier waarop een kredietverstrekker de rente bepaalt. Wat een consument van een kredietverstrekker op grond van de zorgplicht mag verwachten is ter beoordeling aan de burgerlijke rechter of het Kifid. De Commissie van Beroep heeft in onderhavige zaak geoordeeld dat de consument bij een doorlopend krediet redelijkerwijs mag verwachten dat het rentetarief van zijn krediet stijgt en daalt naarmate de relevante marktrente in het algemeen stijgt en daalt. Dit zou naar het oordeel van de Commissie van Beroep anders zijn, wanneer de kredietverstrekker vóór het sluiten van de kredietovereenkomst de consument heeft geïnformeerd dat het kan zijn dat de rente niet meebeweegt met de relevante marktrente, en waarom en in welke omstandigheden dat zou kunnen, hetgeen in deze zaak niet is gebeurd. De kredietverstrekker dient nu de door de consument verschuldigde rente gedurende de looptijd van het krediet opnieuw te berekenen en de teveel betaalde rente terug te betalen. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 5.
Heeft de uitspraak van het Kifid gevolgen voor bedrijven in het midden- en kleinbedrijf (mkb), die ook worden geconfronteerd met variabele rentes op hun doorlopend krediet? Hoe kunnen ook zij ervoor zorgen dat zij worden gecompenseerd?
Of de Kifid-uitspraak één op één te vertalen is naar de relatie tussen zakelijke klant en kredietverstrekker is op dit moment niet duidelijk. In de uitspraak van het Kifid spelen ook specifieke omstandigheden van het geval een rol. Het gaat dan bijvoorbeeld om de informatievoorziening aan de individuele klant en de verwachtingen die de klant op grond daarvan mocht hebben. Het is op voorhand dus niet te zeggen óf en in welke mate een onderneming recht kan hebben op compensatie. Indien een onderneming van mening is dat zij recht heeft op compensatie, kan de onderneming in contact treden met zijn kredietverstrekker of een klacht of claim indienen bij het Kifid of de civiele rechter.11 Het staat een onderneming ook vrij om zich aan te sluiten bij een collectieve claim of zich op andere wijze te verenigen.
Bent u bereid te onderzoeken of bij het Kifid ook collectieve klachten aangenomen zouden kunnen worden?
De mogelijkheid om collectieve klachten te behandelen komt ook aan de orde in de initiatiefnota van het lid Alkaya (SP) over «Van «neutrale» arbiter naar consumentenwaakhond: Voorstellen ter verbetering van het doel en de structuur van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening» (Kamerstukken II, 35 727, nr. 2). In de kabinetsreactie op deze initiatiefnota zal hier nader op worden ingegaan.
Bent u bereid de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te vragen onderzoek te doen naar het gebruik van variabele rentes in Nederland, daarbij in het bijzonder naar of dalende rentes wel correct worden doorgegeven aan consumenten en mkb-ers? Wilt u aangeven dat bij dit onderzoek alle soorten producten meegenomen kunnen worden, waaronder doorlopende kredieten, rood staan, creditcards en hypotheken met een variabele rente?
De AFM verwacht in algemene zin dat kredietaanbieders de uitspraken van het Kifid respecteren, dat aanbieders zorgvuldig omgaan met klachtafhandeling, zorgen dat gelijke klanten gelijk worden behandeld – ook wanneer ze geen klacht indienen – en dat klanten binnen een redelijke termijn weten waar ze aan toe zijn. De uitspraak van het Kifid biedt wat de AFM betreft in ieder geval aanleiding voor marktpartijen die nog actief consumptief krediet met een variabele rente aanbieden, om kritisch naar de voorwaarden te kijken en eventueel een product review proces op te starten.
In de uitspraak van het Kifid spelen specifieke omstandigheden van het geval een rol. Zo is de beoordeling onder meer afhankelijk van de informatie die de kredietverstrekker of de adviseur heeft verstrekt. Als de kredietverstrekker en de klant van mening verschillen moet het Kifid of de rechter de beoordeling maken of consumenten de juiste informatie over de rente hebben ontvangen en of de juiste rente is gerekend. Nader onderzoek zal naar mijn verwachting geen uitsluitsel geven over de vraag of en in welke gevallen het rentetarief onterecht niet in de pas liep met de marktrente. Ik zie in de procedures bij het Kifid dan ook geen aanleiding om onderzoek te doen naar deze productgroepen, nu productvoorwaarden en renteberekeningen sterk van elkaar kunnen verschillen. Ik zal, zoals ik schreef in het antwoord op vraag 4, de ontwikkelingen rondom de lopende procedures nauwlettend blijven volgen, onder meer om te beoordelen of de bestaande wetgeving consumenten voldoende bescherming biedt als zij producten afsluiten met variabele rente. Daarbij zal ik ook met kredietverstrekkers in gesprek gaan over de gevolgen van deze uitspraak.
Het bericht 'Lid vaccinatiecommissie: ‘Haal vaccins uit China en India’' |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Lid vaccinatiecommissie: «Haal vaccins uit China en India»»?1
Zie hiervoor mijn antwoord op vragen 2, 4, 5, 6 en 8.
Deelt u de mening dat Brussel zich blindstaart op westerse farmabedrijven en hierbij potentieel veelbelovende vaccins uit China en India over het hoofd ziet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die mening deel ik niet. Er is een afgewogen besluit genomen met welke fabrikanten de Europese Commissie een contract wilde sluiten, waarbij o.a. is gekeken naar hoe kansrijk de ontwikkeling van het vaccin was en of productie in de EU plaats zou kunnen vinden. Die strategie is op zich succesvol. Met de aanstaande markttoelating van het Janssen-vaccin, zouden vier van de zes partijen waarmee een contract is gesloten, een werkzaam vaccin opgeleverd hebben, waarvoor ook een positief markttoelatingsbesluit is afgegeven.
Bent u bereid te investeren in de ontwikkeling en productie van deze vaccins? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Hieronder volgen de antwoorden op vragen 3 en 4
Er wordt gesproken over alle vaccins die op markt zijn en die mogelijk bij kunnen dragen aan het bestrijden voor deze pandemie. Vooralsnog ben ik niet van mening dat deze vaccins op dit moment van toegevoegde waarde zijn voor de Europese portfolio. Daarvoor is het van belang dat markttoelating in de EU op relatief korte termijn te verwachten is en dat de vaccins aansluitend op korte termijn in significante volumes te leveren zijn.
Kunt u aangeven in hoeverre het investeren in – en inkopen van deze vaccins is besproken?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat deze vaccins beter werken tegen de virusvarianten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat weten we niet. Er zijn vrijwel geen wetenschappelijke gegevens gepubliceerd van de COVID vaccins uit China. De vaccins van Sinopharma, Sinovac (beide China) en van Bharat (India) zijn geïnactiveerd virus vaccins die inderdaad theoretische een bredere immuunrespons op kunnen wekken, niet alleen tegen het S-eiwit maar ook tegen andere virus eiwitten. Er zijn op dit moment vrijwel geen wetenschappelijke gegevens beschikbaar die dit bevestigen. Het Bharat vaccin beschermt net als de andere vaccins (Pfizer/BioNTech, Moderna, Astrazeneca en Janssen) tegen de Britse variant van het virus.
Wat kan Nederland doen om Sinopharm, Sinovac en Bharat Biotech aan te sporen een markttoelatingsverzoek bij het Europees Medicijnagentschap (EMA) in te dienen?
Het is primair aan bedrijven om af te wegen of hun geneesmiddel kansrijk is om een markttoelating te verkrijgen in de EU. Voor het Sputnik-vaccin is deze procedure nu gestart. De door u genoemde bedrijven nog niet.
Wat heeft er uiteindelijk toe geleid dat bij het EMA een toelatingsverzoek is gedaan voor het Spoetnik-vaccin?
Dat is primair een afweging van het bedrijf zelf. Meest voor de hand liggende reden zal de wens zijn om het vaccin in de EU op de markt te brengen.
Wat vindt u ervan dat de vaccins van Sinopharm, Sinovac en Bharat Biotech gebruikmaken van beproefde technieken, terwijl veel van de vaccins die we nu gebruiken gebaseerd zijn op nieuwe methodes? Maakt dat de eerstgenoemde groep niet betrouwbaarder?
Het is inderdaad zo dat de COVID-vaccins van Sinopharm, Sinovac en Bharat Biotech gebaseerd zijn op een beproefd concept. Het betreffen allemaal geïnactiveerd virus vaccins net als de vaccins tegen difterie, hepatitis B, polio, kinkhoest en tetanus die allemaal al vele decennia onderdeel uitmaken van ons Rijksvaccinatieprogramma. Dat wil echter niet zeggen dat er geen nieuwe technologieën zijn die ook kunnen resulteren in goed werkende vaccins. Voordeel van deze nieuwe vaccin platforms zoals mRNA en virale vector vaccins is dat ze relatief eenvoudig en snel aan te passen zijn aan nieuwe virus varianten. Voor geïnactiveerd virus vaccins moeten grote hoeveelheden virus gekweekt worden wat bewerkelijk is en hoge eisen stelt aan de productie faciliteiten.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voorafgaand aan het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van 10 maart 2021?
Ja.
Spanningen en mogelijke integriteitskwesties in de vakbond van justitieambtenaren |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Crisis in de vakbond van Justitie» over de spanningen en beschuldigingen van niet integer gedrag in de vakbond van justitieambtenaren, Juvox?1
Ja.
Hoeveel meldingen en klachten zijn er binnengekomen en wat was de aard hiervan?
De vakbond heeft eigen Statuten en een Huishoudelijk Reglement. Het gaat om vermeende gedragingen in de hoedanigheid van lid en/of bestuurder van een vakbond en om die reden dien ik hier terughoudendheid te betrachten. Mij zou anders het verwijt kunnen treffen dat ik me meng in het reilen en zeilen van een onafhankelijke vakbond. Het is dus aan de leden van de vakbond zelf om binnen het kader van de Statuten en het Huishoudelijk Reglement dergelijke beschuldigingen te onderzoeken en problemen op te lossen.
Indien, buiten dit juridisch kader van de vakbond zelf, bij mijn departement (daarnaast) echter een interne melding wordt gedaan dat een medewerker zich niet integer heeft gedragen, dan is de algemene regel dat als deze melding te goeder trouw, naar behoren en op redelijke gronden is gedaan, daarnaar door de verantwoordelijke leidinggevende een onderzoek wordt ingesteld.
In verband met de vertrouwelijkheid die ik in acht heb te nemen naar eventuele melders van een integriteitsschending, alsmede de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van degenen op wie een mogelijke melding betrekking heeft, moeten medewerkers van mijn ministerie er tevens op kunnen vertrouwen dat ik geen (inhoudelijke) mededelingen doe over de behandeling van meldingen of klachten.
In zijn algemeenheid wordt na een interne melding op bovengenoemde gronden een proces gestart met een vooronderzoek om de melding goed te kunnen duiden. Indien daaruit blijkt dat er een goede grond is gericht vervolgonderzoek te doen, en er een duidelijke afbakening van onderzoeksvragen en methoden kan worden bepaald, volgt een (diepgaand) feitenonderzoek. Zonder een melding die te goeder trouw, naar behoren en op redelijke gronden is gedaan heb ik in beginsel geen rechtvaardiging voor een integriteitsonderzoek naar individuele ambtenaren en derhalve ook geen oordeel over hun handelen.
Medewerkers van mijn ministerie kunnen erop vertrouwen dat een melding van een vermoeden van een maatschappelijke misstand of een integriteitsschending die te goeder trouw, naar behoren en op redelijke gronden is gedaan, serieus wordt beoordeeld en zo nodig onderzocht. Sinds juni 2020 kunnen medewerkers van mijn ministerie daarvoor naast bij hun leidinggevende ook terecht bij het meldpunt van de Integriteitscommissie Justitie en Veiligheid, die meldingen onafhankelijk van het ministerie onderzoekt.
Bent u er mee bekend of de door Argos omschreven gang van zaken, de beschuldigingen en de hoge declaraties waar zijn?2 Zo ja, wat is uw inhoudelijke reactie hierop? Zo nee, deelt u de mening dat dit onderzocht moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de regels in dit soort gevallen om dergelijke beschuldigingen te onderzoeken en de problemen op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rol heeft u in een kwestie zoals deze, nu het een Justitievakbond betreft?
Zie antwoord vraag 2.
Loopt hiernaar op dit moment een onafhankelijk onderzoek? Zo ja, wat is daarvan de status? Zo nee, waarom niet? Wat voor signaal zou het afgeven aan andere justitieambtenaren die een misstand willen melden als hier niet serieus naar gekeken zou worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit onafhankelijk moet worden onderzocht? Welke mogelijkheden heeft u om daar vanuit uw rol aan bij te dragen?
Zie antwoord vraag 2.
Recente ontwikkelingen in Polen. |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de recente zorgwekkende ontwikkelingen in Polen met betrekking tot de rechterlijke macht1 en de vrijheid van media2?
Ja.
Hoe beoordeelt u deze ontwikkelingen? Welke consequenties verbindt u hieraan?
Het kabinet is bezorgd is over de erosie van de rechtsstaat in Polen en volgt in dat kader voortdurend de ontwikkelingen rondom de rechterlijke macht en vrijheid van media.
Met betrekking tot het Poolse medialandschap kan worden gesteld dat Polen nog altijd vrije media kent met publieke en commerciële omroepen, en
geschreven pers. Wel is er sprake van een sterk gepolariseerd medialandschap en deze tegenstellingen zijn de afgelopen jaren alleen maar versterkt. In het landenhoofdstuk over Polen in het Rechtsstaatrapport concludeert de Europese Commissie onder meer dat er een gebrek is aan wettelijke waarborgen die de
politieke invloed op de mediakanalen in Polen beperken. Het kabinet onderstreept dat vrije pers en mediapluriformiteit beginselen zijn die onlosmakelijk zijn verbonden met de democratische rechtsstaat van de democratische rechtsstaat. Naast de artikel 7-procedures biedt de jaarlijkse bespreking van het Rechtsstaatrapport, waarover de eerstvolgende algemene dialoog in het najaar van 2021 zal plaatsvinden, een aanknopingspunt om ongewenste ontwikkelingen te bespreken.
Druk op onafhankelijke rechtspraak is een aanhoudend punt van zorg. Het kabinet wijst het op de twee lopende inbreukzaken die de Commissie is gestart tegen de Poolse regering op het terrein van de rechtsstaat, zowel ten aanzien van het tuchtregime voor Poolse rechters, als ook de zogenaamde muilkorfwet. Nederland neemt waar passend actief deel aan zaken voor het Hof van Justitie op het terrein van de rechtsstaat, zowel waar het gaat om inbreukzaken die gestart zijn door de Commissie, als ook in geval van prejudiciële vragen met rechtsstatelijke aspecten die worden gesteld door nationale rechters in de lidstaten, om de inzet op rechtsstatelijkheid in de Unie ook op die manier te ondersteunen.
Concluderend vergt het handhaven en versterken van de rechtsstaat in de EU een gezamenlijke en aanhoudende inspanning van alle EU-lidstaten en de instellingen van de EU. De Europese Commissie vervult daarbij een cruciale rol als onafhankelijk hoedster van de verdragen. Daarnaast worden bilaterale contacten benut om de rechtsstaat aan de orde te stellen.
Deelt u de mening dat (voorlopig) weinig uit de ingestelde artikel 7-procedures komt?3
De artikel 7-procedures jegens zowel Polen als Hongarije hebben regelmatig op de agenda van de Raad Algemene Zaken gestaan, zowel in de vorm van een hoorzitting als onder de noemer «stand van zaken». Daarbij heeft een aanzienlijk aantal lidstaten, waaronder Nederland, herhaaldelijk de bestaande zorgen met betrekking tot de Uniewaarden naar voren gebracht, en beide landen opgeroepen daar spoedig en adequaat aan tegemoet te komen. De politieke druk die deze regelmatige agendering met zich meebrengt, wordt door de betrokken lidstaten wel degelijk gevoeld. Zo zag Hongarije in 2019 mede door de internationale druk en kritiek af van de invoering van een nieuw stelsel van bestuursrechtspraak. Het Portugees Voorzitterschap heeft een nieuwe agendering van beide procedures tentatief voorzien voor de Raad Algemene Zaken van 11 mei aanstaande, mits de COVID-19-pandemie een fysieke, en dus formele, Raadsvergadering, toestaat. Samen met de inzet van overige instrumenten, waaronder inbreukzaken en het nieuwe Rechtsstaatrapport van de Europese Commissie, zorgt regelmatige agendering ervoor dat de Raad Polen en Hongarije ter verantwoording kan blijven roepen. Dat is van groot belang, want de rechtsstaat is een cruciale voorwaarde voor de Europese samenwerking, en daarmee een zaak die ons allen aangaat.
Hoe beoordeelt u de stelling dat het rechtsstaatrapport van de Europese Commissie en de discussie daarover in de Raad van Ministers voornamelijk effectief is voor en tussen landen die democratische rechtstaten en te goeder trouw zijn?4 Deelt u de mening dat dit instrument daarmee voor Polen en Hongarije niet zo effectief is? Zo nee, waarom niet? Ziet u mogelijkheden de effectiviteit van dit instrument ook richting deze lidstaten te vergroten?
Doel van het nieuwe jaarlijkse Rechtsstaatrapport van de Commissie is om in een eerder stadium bepaalde negatieve ontwikkelingen die de democratische rechtsstaat in gevaar kunnen brengen te onderkennen en te bespreken. Op deze manier kunnen we door middel van een constructieve dialoog, en zonder naming and shaming, aan oplossingen werken. Daartoe vindt in de Raad Algemene Zaken halfjaarlijks een roulerende landenspecifieke rechtsstatelijkheidsdialoog plaats met vijf lidstaten. Hongarije is daarbij in de eerste helft van 2022 aan de beurt, en Polen in de tweede helft van 2022. De toetsingscyclus, waarvan het jaarlijkse rapport het resultaat is, is in essentie preventief van aard en gericht op de voorkoming van escalatie van rechtsstaatproblemen en de inzet van zwaardere middelen (bijvoorbeeld inbreukprocedures of een artikel 7-procedure). Door structurele monitoring zijn we in de Unie ook beter op de hoogte van de relevante ontwikkelingen, wat vervolgens weer kan helpen bij het effectief gebruik van overige instrumenten. Het rechtsstaatrapport moet dan ook in samenhang bezien worden met deze overige instrumenten: het is een aanvulling daarop en geen vervanging. Daar waar lidstaten de rechtsstatelijke beginselen die in de Verdragen zijn neergelegd schenden, blijft handhavend optreden geboden. Tenslotte vereist het belang van de goed functionerende rechtsstaat continue aandacht op Europees en nationaal niveau, en het Rechtsstaatrapport biedt een aanknopingspunt voor het maatschappelijk debat in Polen.
Bent u van mening dat de inbreukprocedures die op dit moment tegen Polen lopen impact hebben op het gedrag van de Poolse regering? Zo ja, waar blijkt dat dan uit?
Momenteel lopen er twee inbreukprocedures tegen Polen op het terrein van de rechtsstaat: inzake het tuchtregime voor rechters en inzake de zgn. muilkorfwet. In de inbreukprocedure met betrekking tot het tuchtregime voor Poolse rechters legde het EU-Hof op 8 april 2020 voorlopige maatregelen op aan de Poolse regering om het functioneren van de Tuchtkamer van het Hooggerechtshof inzake tuchtzaken met onmiddellijke ingang te schorsen. De Poolse regering lijkt deze uitspraak naar de letter correct op te volgen. Dat geldt eveneens voor de eerdere uitspraken in de twee inbreukprocedures inzake de pensioenleeftijd van de rechters van het Poolse Hooggerechtshof en de onafhankelijkheid van de rechters van gewone rechtbanken. Strafrechtelijke zaken tegen rechters worden echter nog altijd behandeld door de Tuchtkamer. De Commissie voegde eind vorig jaar derhalve een ingebrekestelling toe aan de inbreukzaak tegen de zgn. muilkorfwet die dit punt adresseert. Op 31 maart jl. kondigde zij aan dat zij Polen ook in deze inbreukzaak voor het EU-Hof van Justitie zal dagen, en dat zij het Hof om voorlopige maatregelen zal verzoeken. Deze voorlopige maatregelen schorsen, indien toegekend, onder meer de bepalingen die het de Tuchtkamer van het Hooggerechtshof toestaan te besluiten over de opheffing van rechterlijke immuniteit.
In het licht van bovenstaande is het nog te vroeg om definitieve conclusies te trekken over de impact van de lopende inbreukzaken op het gedrag van de Poolse regering. Nederland zal beide zaken nauwgezet blijven volgen. In de inbreukprocedure over het tuchtregime voor rechters doet Nederland samen met een aantal gelijkgezinde lidstaten mee aan de zijde van de Commissie. Ten aanzien van de inbreukzaak inzake de zgn. muilkorfwet is Nederland eveneens voornemens om in het gezelschap van gelijkgezinde lidstaten hieraan deel te nemen.
Bent u bekend met de brief die 5.231 rechters naar de Europese Commissie hebben gestuurd?5
Ja.
Bent u bekend met de reactie daarop van de Europese Commissie?6
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Europese Commissie: «Not all the rule of law concerns can be pursued through infringement actions»? Maakt u daaruit op dat de Europese Unie geen verdere inbreukprocedures tegen Polen aan gaat spannen?
Het kabinet kan niet voor de Commissie spreken, maar in het vervolg van de geciteerde passage wijst ze nadrukkelijk op de instrumenten die recent zijn ontwikkeld ter verdere bescherming van de rechtstaat, als onderdeel van de EU «gereedschapskist». Het betreft hier dus instrumenten die naast inbreukprocedures kunnen worden ingezet. Uit deze zinsnede van de in vraag 8 genoemde brief kan het kabinet dan ook niet opmaken dat de Commissie geen verdere inbreukprocedures tegen Polen zal aanspannen mocht daar aanleiding voor zijn.
In haar Rechtsstaatrapport van 30 september 2020 bevestigt de Commissie dat zij een strategische aanpak inzake inbreukprocedures volgt wanneer tekortkomingen in de rechtsstaat een schending van het EU-recht vormen. Ook wordt benadrukt dat de Commissie vastbesloten is haar bevoegdheden ten volle te gebruiken en haar rol als hoedster van de Verdragen te blijven spelen om ervoor te zorgen dat de vereisten van het EU-recht inzake de rechtsstaat worden nageleefd. Het kabinet zal er samen met gelijkgezinde lidstaten op blijven toezien dat zij deze rol adequaat blijft vervullen.
Zorgen op het gebied van de rechtsstaat die niet een expliciete schending van een concrete EU-rechtelijke verplichting inhouden, kunnen bovendien op andere manieren aan de orde gesteld worden. Daar wijst de Commissie, zoals hiervoor opgemerkt, ook op in haar reactie op de brief van de rechters. In dat kader is bijvoorbeeld het landenhoofdstuk over Polen in het nieuwe jaarlijkse Rechtsstaatrapport relevant. Daarnaast kunnen deze zorgen aan bod komen tijdens de besprekingen in de Raad in het kader van de artikel 7-procedure, of tijdens bilaterale gesprekken met de Poolse regering. Het kabinet is er voorstander van dat het EU-instrumentarium in dit opzicht ten volle benut wordt.
Vindt u dat daarmee voldoende wordt gedaan aan de crisis in Polen? Zo ja, waarom? Zo nee, ziet u mogelijkheden om op andere manieren druk te zetten op de Poolse regering?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid hierover opheldering en waar nodig, om extra actie te vragen aan de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de passage in dezelfde brief dat «there is no one single person or institution that can address all the concerns about rule of law and judicial independence in Poland»? Maakt u daar ook uit op dat de Europese Commissie naar andere actoren kijkt om de rechterlijke macht in Polen te ondersteunen?7
Ten aanzien van deze passage geldt eveneens dat het kabinet niet voor de Commissie kan spreken. Het ligt echter voor de hand dat zij hier doelt op het feit dat zorgelijke ontwikkelingen op het terrein van de rechtsstaat in aard en ernst van elkaar kunnen verschillen, en dat deze dus altijd om een gedifferentieerde aanpak vragen. Daarbij is het volledige EU-instrumentarium relevant, waaronder de artikel 7-procedure, hofzaken, het jaarlijkse Rechtsstaatrapport en steun aan het maatschappelijk middenveld. Daarnaast kunnen lidstaten deze inzet in EU-kader bilateraal ondersteunen, en spelen ook (Europese) justitiële netwerken een belangrijke rol als het gaat om de rechtsstaat in Polen.
Zijn de recente ontwikkelingen voldoende aanleiding om alsnog een artikel 259 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)-actie te overwegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete stappen gaat u ondernemen?
Zoals het kabinet uiteen heeft gezet in zijn reactie op de motie-Groothuizen8, komt artikel 259 VWEU pas in beeld als de Commissie in een bepaalde zaak niet of niet naar wens optreedt. Nu de Commissie actie heeft ondernomen richting Polen ten aanzien van het tuchtregime voor Poolse rechters en de zgn. muilkorfwet, is het overwegen van de inzet van artikel 259 VWEU op dit moment dus niet aan de orde.
Hoe beoordeelt u het idee dat de Europese Commissie gelijk om een voorlopige voorziening vraagt als zij een aan rechtsstatelijke vraagstukken rakende inbreukprocedure aanspant tegen een lidstaat, gezien de gevolgen voor de Europese rechtsorde? Deelt u de mening dat naleving van de uitspraken van het Hof tegen lidstaten automatisch binnen een strikte periode moeten worden afgedwongen met een dwangsom? Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat dit vaker gaat gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is voorstander van het adequaat en snel optreden van de Commissie, ook binnen lopende procedures, en zet zich er voor in de Commissie daartoe te bewegen waar dat in de rede ligt. Uiteindelijk betreft het evenwel een zelfstandige beslissing van de Commissie om al dan niet om voorlopige maatregelen te verzoeken. De Commissie kan ook, in het geval dat gelaste voorlopige maatregelen niet worden nageleefd door de betrokken lidstaat, verzoeken om het opleggen van een dwangsom aan die lidstaat. Het EU-Hof beslist uiteindelijk of een dwangsom moet wordt opgelegd om de doeltreffendheid van de gelaste voorlopige maatregelen te waarborgen.
Voor wat betreft de naleving van arresten van het EU-Hof is het ook aan de Commissie om, als zij van mening is dat de betrokken lidstaat niet het nodige heeft gedaan om hieraan gevolg te geven, de zaak (wederom) voor het Hof te brengen. De Commissie vermeldt daarbij het bedrag dat zij passend acht, van de door de betrokken lidstaat te betalen forfaitaire som of dwangsom. Het EU-Hof kan de betaling van dit bedrag opleggen als zij vaststelt dat de lidstaat het arrest niet is nagekomen (zie artikel 260, lid 2 van het VWEU).
Deelt u de mening dat de urgentie van de problematiek met de rechtsstaat in Polen een hardere en gedifferentieerde aanpak verdient? Zo nee, waarom niet? Welke mogelijkheden ziet u, zowel in EU-verband als bilateraal? Bent u bereid zich maximaal in te spannen om ervoor te zorgen dat de Europese Commissie onmiddellijk gebruik gaat maken van de Verordening budgettaire rechtsstaatconditionaliteit? Zo nee, waarom niet? Welke voorbereidingen heeft u al getroffen en welke gaat u op korte termijn treffen om dit instrument zo snel mogelijk in te laten zetten?
Zoals gezegd volgt het kabinet de ontwikkelingen omtrent de rechtsstaat in Polen op de voet. De eerbiediging van de beginselen van de rechtsstaat is essentieel voor het goed functioneren van de Unie als ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, en als interne markt, en daarmee een gedeeld Europees belang. Nederland is in Europees en bilateraal verband een van de meest vocale lidstaten waar het mogelijke tekortkomingen met betrekking tot de eerbiediging van de rechtsstaat betreft. Op bilateraal niveau wordt regelmatig aandacht gevraagd voor het belang van de democratische rechtsstaat. Ook ondersteunt Nederland via de ambassade verschillende maatschappelijke organisaties bij projecten die het goed functioneren van de rechtsstaat beschermen en bevorderen.
Binnen EU-kader dient het volledige instrumentarium ingezet te worden om de zorgen over de rechtsstaat in Polen te adresseren. Dan gaat het onder meer om de artikel 7-procedure, hofzaken, het jaarlijkse Rechtsstaatrapport en steun aan het maatschappelijk middenveld.
De genoemde MFK-rechtsstaatverordening is sinds 1 januari jl. van toepassing. Polen en Hongarije hebben in december 2020 tijdens de schriftelijke procedure in de Raad aangegeven tegen goedkeuring van de MFK-rechtsstaatverordening te zijn en op grond van artikel 263 VWEU bij het Europees Hof van Justitie een beroep tot nietigverklaring tegen de MFK-rechtsstaatverordening te zullen indienen. Polen en Hongarije hebben op 11 maart jl. daadwerkelijk een beroep tot nietigverklaring ingediend. Conform artikel 278 VWEU heeft een dergelijk beroep geen schorsende werking. Nederland zal, samen met gelijkgezinde lidstaten, het Hof verzoeken in deze hofzaak aan de zijde van de Raad en het Europees parlement te mogen deelnemen ter verdediging van de verordening.
Met betrekking tot de onafhankelijke uitvoering van de MFK-rechtsstaatverordening door de Commissie kan worden opgemerkt dat Commissievoorzitter Von der Leyen de autonome en onafhankelijke rol van de Commissie bij de toepassing van de MFK-rechtsstaatverordening heeft benadrukt. De Commissie heeft daarnaast verklaard te zullen wachten met het voorstellen van maatregelen totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en dat de Commissie in die richtsnoeren de nog te volgen uitspraak van het Europese Hof van Justitie in het beroep tot nietigverklaring zal meenemen. De Europese Raad heeft in zijn conclusies vastgesteld dat de Commissie dit voornemen heeft. De Juridische Dienst van de Raad heeft bevestigd dat de conclusies van de Europese Raad in lijn zijn met de Verdragen en dat zij ook het EU-beginsel van de institutionele balans en de bevoegdheden van de verschillende EU-instellingen respecteren.
Door de Commissievoorzitter is tevens bevestigd dat de Commissie haar onderzoekende werk start per 1 januari 2021 en dat al deze bevindingen (geconstateerde schendingen van de beginselen van de rechtsstaat) zullen worden betrokken bij eventuele maatregelen die de Commissie na vaststelling van de door haar op te stellen richtsnoeren en de uitspraak van het Europese Hof van Justitie zal voorstellen op basis van de MFK-rechtsstaatverordening. De voorzitter van de Commissie heeft verzekerd dat geen enkele schending van de beginselen van de rechtsstaat die in de tussentijd plaatsvindt door de Commissie terzijde zal worden geschoven. Het is dus niet zo dat de verordening nog niet in werking is getreden, of dat de Commissie deze niet toepast. Wel zal de Commissie tot afronding van de richtsnoeren na uitspraak van het Europees Hof van Justitie geen concrete maatregelen uit hoofde van de verordening voorstellen.
In het licht van bovenstaande, zal Nederland er op blijven toezien dat de Commissie haar rol als onafhankelijk hoedster van de verdragen op het terrein van de rechtsstaat proactief en consequent blijft vervullen. Dat geldt ook voor de toepassing van de MFK-rechtsstaatverordening binnen de hierboven geschetste kaders.
Deelt u de mening dat het maatschappelijk middenveld in Polen en Hongarije ondersteund dient te worden? Welke mogelijkheden benut u op dit moment om rechtsstaatverdedigers in deze landen te helpen?
Ja, het maatschappelijk middenveld in Polen en Hongarije dient ondersteund te worden en dit gebeurt, in aanvulling op steun in EU-kader, ook in de vorm van financiering van projecten uit het Programma Ondersteuning Buitenland Beleid (POBB) rechtsstatelijkheidsfonds. De ambassade in Warschau heeft meerdere projecten van diverse partners gefinancierd, waarmee het bewustzijn van het belang van een goed functionerende rechtsstaat bij het bredere publiek is versterkt en waarmee kwalitatieve onderzoeksjournalistiek is ondersteund.
Welke mogelijkheden ziet u om geld vanuit het Rights and Values programme naar non-gouvernementele organisaties in Polen en Hongarije te laten gaan? Brengt u dit punt onder de aandacht van de Europese Commissie? Gaat u zich inspannen, om ervoor te zorgen dat non-gouvernementele organisaties in Polen en Hongarije aanspraak kunnen maken op zoveel mogelijk geld uit dat fonds?
Het Rechten en Waarden-programma 2021–2027 stelt zich ten doel om de rechten en waarden die in de EU-verdragen vastliggen te beschermen en te bevorderen, en daarmee bij te dragen aan open, democratische en inclusieve samenlevingen. Het kabinet is hier groot voorstander van. Het totale budget voor het programma, dat centraal door de Europese Commissie wordt beheerd en uitgevoerd, bedraagt EUR 1,55 miljard. Het programma ondersteunt het maatschappelijk middenveld en andere lokale, regionale, nationale en transnationale belanghebbenden, en moedigt burgerparticipatie en deelname aan het democratisch bestel aan. Ook non-gouvernementele organisaties uit Polen en Hongarije kunnen hier aanspraak op maken. Het programma, waarover Raad en Europees parlement eind vorig jaar een voorlopig politieke akkoord bereikten, moet formeel nog worden goedgekeurd. Deze goedkeuring is voorzien voor begin april.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk, maar uiterlijk voor 23 maart 2021, beantwoorden?
Het kabinet heeft zich ervoor ingespannen de vragen zo spoedig mogelijk en tegelijkertijd grondig te beantwoorden.
Het artikel ‘Pensioenfonds Levensmiddelen wil af van dreigende korting’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Pensioenfonds Levensmiddelen wil af van dreigende korting»?1
Ja, met het artikel ben ik bekend.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is dat de winsten bij de supermarkten door het dak gaan, dat de supermarktbazen miljoenen aan bonussen incasseren, maar de pensioenen van de supermarktmedewerkers ondertussen worden gekort?
Ik kan mij voorstellen dat het door de vraagsteller geschetste beeld ontstaat. Beide onderwerpen moeten echter worden gescheiden. Het beloningsbeleid is een zaak van het bestuur van de supermarkten, in overleg met de raad van commissarissen. De pensioenregeling voor supermarktmedewerkers wordt uitgevoerd door het bedrijfstakpensioenfonds voor de Levensmiddelen (hierna: pensioenfonds Levensmiddelen) of door een eigen ondernemingspensioenfonds, zoals bijvoorbeeld voor de medewerkers van Albert Heijn het geval is. De dekkingsgraad van het pensioenfonds Levensmiddelen is al langer op een laag niveau. Uit de informatie die mij bekend is, heeft het pensioenfonds vorig jaar aangegeven per 1 januari 2021 de pensioenopbouw te zullen verlagen en de pensioenpremie te verhogen. Uit berichtgeving van het pensioenfonds blijkt dat ook werkgevers bijdragen aan het herstel bij dit pensioenfonds. Door de verhoging van de pensioenpremie – die voor 70% door de werkgever wordt betaald- en het bevriezen van de franchise zijn de pensioenkosten voor de werkgever ook toegenomen. Uiteindelijk is het aan werkgevers en werknemers om met elkaar een premie en opbouw af te spreken en daarbij de financiële situatie van het pensioenfonds in aanmerking te nemen.
Deelt u de mening dat het aan deze gepensioneerde supermarktmedewerkers niet uit te leggen is dat er fors op hun pensioen gekort gaat worden, terwijl er miljarden euro’s naar bedrijven gaan om banen te behouden?
De steun voor bedrijven is gericht op het behoud van banen, zodat mensen aan het werk kunnen blijven en in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Dat is een ander vraagstuk dan een pensioenverlaging, die ook een impact kan hebben op een individuele gepensioneerde, maar niet het verschil betekent tussen het wel of niet hebben van een baan en inkomen. Het doel van een verlaging is om ervoor te zorgen dat het vermogen in het pensioenfonds evenwichtig verdeeld is over alle deelnemers.
Kunt u aangeven hoeveel euro netto per maand gepensioneerde supermarktmedewerkers erop achteruit zullen gaan als er daadwerkelijk wordt gekort op hun pensioen?
Uit informatie van het pensioenfonds Levensmiddelen blijkt dat de korting per jaar uitkomt op ongeveer 0,85%.2 Ongeveer driekwart van de pensioenuitkeringen bij dit pensioenfonds is lager dan 250 euro per maand. Het fonds geeft aan te verwachten dat de meeste gepensioneerden er daarom ongeveer 2 euro per maand of minder op achteruit gaan. Ongeveer 95% van de pensioenuitkeringen bij het pensioenfonds is lager dan 850 euro per maand. Voor 95% van de gepensioneerden bedraagt de maandelijkse verlaging dan maximaal 10 euro.
Vindt u het ook exemplarisch voor het failliet van het huidig pensioenstelsel dat de dekkingsgraad van het pensioenfonds Levensmiddelen ondertussen al weer vijf procentpunten hoger ligt en dat op basis van deze dekkingsgraad een pensioenkorting niet nodig is?
Financiële markten kunnen veranderlijk zijn, waardoor de dekkingsgraad van een pensioenfonds maandelijks kan schommelen. In het huidige financiële toetsingskader voor pensioenfondsen gelden regels op basis waarvan tekorten en overschotten niet onmiddellijk maar gespreid worden verwerkt, om zo het effect van die schommelingen op de pensioenen te dempen. Maar daarvoor is nog steeds een meetmoment nodig. Dekkingsgraden kunnen na het meetmoment stijgen of dalen. Daar is op voorhand geen uitspraak over te doen en op voorhand is dus niet te zeggen of dat meetmoment tot een onnodige korting of onnodige indexatie leidt.
Hoewel pensioenen altijd afhankelijk zullen blijven van ontwikkelingen op financiële markten, onderstreept de vraagsteller inderdaad terecht de noodzaak tot vernieuwing van het pensioenstelsel. Een voordeel van het nieuwe pensioenstelsel is dat het beter mogelijk is om beleggingsrisico’s die deelnemers en gepensioneerden lopen af te stemmen op de risico’s die zij willen en kunnen dragen. Dit biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid om gepensioneerden minder bloot te stellen aan deze risico’s dan nu het geval is.
Bent u van mening dat deze uitzonderlijke tijden om uitzonderlijke maatregelen vragen en dat aanvullende maatregelen nodig zijn om deze onnodige pensioenkorting bij het pensioenfonds levensmiddelen te voorkomen?
Ik heb met de vrijstellingsregeling onderkend dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie. Met die regeling heb ik onder voorwaarden ontheffing verleend van het voldoen aan de eisen die aan het (minimaal) vereist eigen vermogen worden gesteld. Een van die voorwaarden is dat een pensioenfonds een dekkingsgraad van minimaal 90% moet hebben. Het Bedrijfstakpensioenfonds Levensmiddelen heeft hieraan niet voldaan en moet ondanks de vrijstellingsregeling de pensioenen verlagen. Desondanks is de verlaging aanzienlijk kleiner dan die zonder vrijstellingsregeling geweest zou zijn. Immers moet nu gekort worden tot de 90% en niet tot een hogere dekkingsgraad. De grens van 90% vind ik een uiterste grens waaronder ik het onwenselijk vind dat pensioenfondsen zakken. Met een bodem van 90% wordt een balans gevonden tussen het voorkomen van enerzijds potentieel grote pensioenverlagingen die zouden moeten worden doorgevoerd bij het aanhouden van de reguliere grens van circa 104% en anderzijds het verder laten wegzakken van herstel bij pensioenfondsen.
Bent u van mening dat een pensioenfondsen met veel actieve deelnemers meer tijd en mogelijkheden hebben om mogelijke tekorten in te lopen en dat meer maatwerk tussen pensioenfondsen mogelijk moet worden om aan de vereiste dekkingsgraad te voldoen?
Het financieel toetsingskader is een generiek kader dat voor alle pensioenfondsen van toepassing is, maar het houdt ook rekening met de specifieke kenmerken van een pensioenfonds. Dus hoewel alle pensioenfondsen dezelfde hersteltermijnen hanteren, is daaronder sprake van verschillende herstelkracht op basis van fondsspecifieke kenmerken. Het toetsingskader biedt daarnaast ruime hersteltermijnen met mogelijkheid tot het gespreid doorvoeren van pensioenverlagingen. Binnen de begrenzingen van het ftk hebben sociale partners en pensioenfondsbesturen ruimte om evenwichtig beleid te bepalen.
Bent u daarom bereid om, in overleg met de De Nederlandsche Bank, te kijken hoe deze onnodige pensioenkorting bij het pensioenfonds Levensmiddelen kan worden voorkomen?
Ik vind het onwenselijk de vrijstellingsregeling die ik eind vorig jaar heb gepubliceerd aan te passen. Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 6 aangaf, vind ik een dekkingsgraad van 90% een uiterste grens. De Pensioenwet biedt naast de generieke vrijstellingsgrond (artikel 142) waarop de vrijstellingsregeling is gebaseerd, een fondsspecifieke uitzondering (artikel 141) als een fonds kan aantonen dat redelijkerwijs niet aan de bij wet gestelde vereisten kan worden voldaan en de doeleinden van de vereisten op een andere manier worden bereikt. Een fonds zal dit aannemelijk moeten maken en DNB zal het verzoek toetsen aan de gestelde vereisten. Op voorhand is er geen aanleiding te veronderstellen dat het pensioenfonds Levensmiddelen aan deze wettelijke voorwaarden voldoet.
Het nieuws dat varkens overleden bij een val in een gierput |
|
Frank Futselaar |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tientallen varkens vallen door vloer en belanden in gierput, aantal overleden»?1
Ja.
Bent u bereid om na te gaan wat de oorzaak is geweest van de vloerverzakking bij het betreffende bedrijf in Nunspeet?
Ja, ik heb navraag gedaan bij de gemeente Nunspeet. Vanuit de gemeente is aangegeven dat de oorzaak van de vloerverzakking niet onderzocht is en daarom onbekend is.
Hoe wordt bij inspecties van veehouderijen gecontroleerd op de veiligheid van stalvloeren, hoe vaak vinden deze inspecties gemiddeld plaats en hoeveel fte is hiervoor in totaal beschikbaar?
De constructieve veiligheid van gebouwen is geregeld in het Bouwbesluit 2012 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dit besluit is ook van toepassing op stallen en daarin toegepaste stalvloeren. Er gelden zowel eisen voor nieuwe als bestaande gebouwen. Bij nieuwbouw is de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen verantwoordelijk dat voldaan wordt aan het Bouwbesluit. De gemeente is daarbij bevoegd gezag en beoordeelt de vergunning en kan toezicht houden op de bouw. Bij bestaande bouw is de eigenaar verantwoordelijk dat de stalvloeren voldoen. Er geldt daartoe een algemene zorgplicht voor de eigenaar. De gemeente kan hierop toezicht houden en handhaven, zij zijn bevoegd gezag. Gemeenten hebben beleidsvrijheid hoe zij invulling geven aan toezicht en handhaving.
Het Ministerie van SZW stelt via de wetgeving eisen aan het eerlijk, gezond en veilig werken. Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van die wetgeving via programmatische en risicogericht toezicht. De agrarische sector is een van de sectoren waar Inspectie SZW een apart programma voor heeft gezien de risico’s die er spelen. Het programma focust zich in 2021 op eerlijk werk in een aantal prioritaire deelsectoren zoals de glastuinbouw en open teelt zoals in het jaarplan 2021 is opgenomen. Verder gaat de Inspectie SZW via een campagne aanvullende aandacht geven aan de risico’s die het werken met mest met zich meebrengen bij veehouderijen. Inspectie SZW gaat daarnaast controleren in de rundvee- en varkenshouderij op onder andere de aanwezigheid van veiligheidsmaatregelen bij het mixen en verwerken van mest. Over de resultaten en effecten van de inzet van de Inspectie SZW zal uw Kamer via het jaarverslag van de Inspectie SZW worden geïnformeerd.
Bent u bereid om in aanvulling op uw onderzoek naar de veiligheid van emissiearme vloersystemen in de melkveehouderij tevens een risico-inventarisatie op te stellen voor andere veelvoorkomende vloersystemen in de veehouderij?2
Voor de gezondheid en veiligheid van werkenden is het aan de werkgever of zzp-er zelf om te bepalen wat de risico’s van het werk zijn onder andere door een risico inventarisatie en evaluatie (RI&E) te maken. Aan de arbeidsplaats zoals de stal worden naast de bouwwetgeving ook eisen gesteld in het Arbeidsomstandighedenbesluit. De risico’s van vloersystemen, al dan niet met een mestput eronder, behoren onderdeel van de RI&E te zijn. De branche heeft een arbocatalogus opgesteld voor melkvee en graasdieren waarmee grote delen van de RI&E zijn ingevuld.
Het is aan de werkgever of zzp-er om voor de eigen specifieke situatie te beoordelen wat de risico’s zijn en welke maatregelen getroffen moeten worden om de risico’s weg te nemen of als dit niet kan om deze te beheersen. Het is aan de branche om een aanvulling op het onderzoek te maken als dit voor het opstellen van de RI&E voor gezond en veilig werken nodig is.
Wat is uw reactie op de bevindingen van Varkens in Nood, dat onder meer vaststelde dat de brandweer in 2019 bijna vijf keer per week moest uitrukken voor meldingen van dieren die in mestputten belandden?3
Stallen en ook vloeren in stallen moeten voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. Het is bekend dat (stal)vloeren van beton kunnen worden aangetast door chemische stoffen uit onder andere mest. Zoals in mijn antwoord op vraag 3 aangegeven zijn de aanvrager van de omgevingsvergunning of de eigenaar verantwoordelijk voor het voldoen aan de eisen in het Bouwbesluit. Zij moeten er dus voor zorgen dat de gebouwen inclusief de vloeren in een goede staat verkeren.
Dat de brandweer regelmatig moet uitrukken voor meldingen dat dieren in mestputten zijn gevallen, betekent dat de staat van de vloer in die gevallen onvoldoende was. Zoals in mijn antwoord op vraag 3 aangegeven, kan de gemeente toezicht houden en handhaven. De gemeente heeft hierin beleidsvrijheid.
Kunt u per diercategorie registreren hoe vaak veiligheidsdiensten uitrukken voor meldingen omtrent dieren die door stalvloeren zakken of anderszins gewond raken bij incidenten met veehouderijvloeren, zowel bij emissiearme als bij «gangbare» stalvloersystemen?
Nee. In samenwerking met de veiligheidsregio's publiceert het Kenniscentrum Informatiegestuurde Veiligheid van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) iedere maand de Kerncijfers Incidenten van de brandweer in een online dashboard4. Incidenten worden niet op het gevraagde detailniveau geregistreerd.
Deelt u de mening dat diervriendelijke alternatieven zoals vrije uitloop, uitwendige mogelijkheden voor mestopslag en weidegang minder risico’s voor het dierenwelzijn met zich meebrengen dan het geval is bij reguliere huisvesting in stallen? Zo ja, bent u bereid om hier rekening mee te houden bij de uitvoering van de motie-Futselaar (Kamerstuk 28 286, nr. 1162) die vraagt om het stellen van verbeteringen van het dierenwelzijn en de brandveiligheid als harde voorwaarden om in aanmerking te komen voor de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv)?4
Ja, de genoemde alternatieven kunnen het dierenwelzijn verbeteren. Op dit moment is het verbeteren van het dierenwelzijn en de brandveiligheid een rangschikkingscriterium in de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv). De juridische uitwerking van de motie waarin het verbeteren van dierenwelzijn en brandveiligheid als harde voorwaarde wordt opgenomen om in aanmerking te komen voor de Sbv neem ik mee in de voorbereiding op de openstellingen van de Sbv vanaf de tweede helft van 2021. De voorwaarde moet namelijk juridisch vastgelegd kunnen worden en stand kunnen houden. Daarnaast moet dit op een juiste manier kunnen worden beoordeeld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, die de subsidieregeling uitvoert en subsidies beschikt.
Een overzicht van alle wetten waar de Belastingdienst zich de afgelopen zeven jaar niet aan gehouden heeft |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich dat de Kamer op 9 februari 2021 unaniem de motie aangenomen heeft met het dictum: «verzoekt de regering, een overzicht op te stellen van alle wetten waaraan de Belastingdienst zich de afgelopen zeven jaar niet gehouden heeft; verzoekt de regering, dit overzicht binnen twee weken aan de Kamer te doen toekomen»?1
Ja.
Herinnert u zich dat u enige clementie vroeg ten aanzien van die twee weken, maar dat het gevraagde overzicht wel aan de Kamer gestuurd zou worden?2
Ja.
Deelt u de mening dat de Belastingdienst zich aan de Nederlandse wetten moet houden?
Ja.
Herinnert u zich dat ik de vraag om een overzicht te verstrekken herhaaldelijk gesteld heb de afgelopen twee jaar en dat de regering deze vraag constant ontweken heeft?
Wij zijn ons ervan bewust dat u deze vraag eerder heeft gesteld. Zoals volgt uit de begeleidende brief is het maken van een eenduidig overzicht niet mogelijk. Daarbij is het wel steeds onze inzet geweest om bij gebleken buitenwettelijk handelen van de Belastingdienst of van Toeslagen, direct beheersmaatregelen te treffen en voor zover nog niet eerder gemeld, zo spoedig mogelijk aan uw Kamer kenbaar te maken. In de begeleidende brief zijn voorbeelden uit de praktijk opgenomen.
Deelt u de mening dat het onverkort onder het informatierecht van de Kamer (artikel 68 van de Grondwet) valt om dit overzicht te ontvangen en dat daarop geen uitzonderingsgronden van toepassing kunnen zijn?
In de bijgevoegde brief geven wij voorbeelden van overtredingen van wetten door de Belastingdienst. In de brief lichten wij dit nader toe.
Herinnert u zich dat het hier gaat om wetten die de Belastingdienst structureel of als beleid geschonden heeft en dus niet om een termijnoverschrijding in een individuele zaak?
Ja.
Deelt u de mening dat het in een rechtsstaat buitengewoon ernstig is wanneer de Belastingdienst beleid hanteert waarin wetten worden overtreden?
Ja.
Is het u duidelijk dat de Belastingdienst wetten als de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) heeft overtreden en dat u inmiddels meer dan een miljard euro voor compensatie heeft uitgetrokken, zonder dat u wilt vertellen welke wetten de Belastingdienst heeft overtreden?
Wij verwijzen u hiervoor naar de begeleidende brief.
Is het u bekend dat de hele regering is afgetreden nog voordat zij het debat met de Kamer durfde aan te gaan vanwege het kinderopvangtoeslagschandaal, het rapport Ongekend Onrecht?
Het kabinet heeft naar aanleiding van het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag3 zijn politieke verantwoordelijkheid genomen en is op 15 januari 2021 afgetreden.
Kunt u enig ander voorbeeld noemen in de Nederlandse parlementaire geschiedenis dat de regering is afgetreden vanwege een rapport/schandaal, schadevergoeding heeft uitgekeerd, maar niet kan vertellen voor het overtreden van welke wetten schadevergoeding wordt uitgekeerd?
De compensatie die is toegekend houdt niet enkel verband met het overtreden van wetten. Dit wordt uiteengezet in een eerder antwoord op een vraag van het lid Azarkan waarin wordt aangeduid op welk samenspel van rechtshandelingen van Belastingdienst/Toeslagen bij de aanvraag, de afhandeling, de toekenning en de invordering van de kinderopvangtoeslag de compensatie ziet. Voor dit samenspel van handelingen, waaronder de wijze van onderzoek en besluitvorming, de gemaakte fouten bij de toekenning van het recht op kinderopvangtoeslag en de herziening van de voorschotten kinderopvangtoeslag over de betreffende jaren alsmede in de bezwaar-, beroeps- en invorderingsfase, zijn de reguliere bestuursrechtelijke rechtsmiddelen onvoldoende toereikend gebleken om het ondervonden nadeel in deze uitzonderlijke situatie geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken. Dit betekent overigens uitdrukkelijk niet dat er een omvangrijk bedrag aan compensatie wordt uitgekeerd zonder dat er een voldoende duidelijk beeld bestaat van wat er mis is gegaan en waarvoor die compensatie is bedoeld.
Deelt u de mening dat kiezers het recht hebben om voor de verkiezingen van 15/16/17 maart 2021 antwoord te hebben op deze vragen?
De antwoorden op uw vragen sturen wij u hierbij.
Kunt u deze vragen voor 12 maart 2021, 12.00 uur, beantwoorden en kunt u de Kamer per ommegaande (voor maandag 8 maart, 2021, 16.00 uur) laten weten hoe dat lukt?
De antwoorden op uw schriftelijk vragen zijn op 12 maart 2021 aan uw Kamer verzonden.
Wilt u, indien u niet weet welke wetten de Belastingdienst allemaal heeft overtreden – wat natuurlijk buitengewoon ernstig zou zijn in een rechtsstaat, maar dat behoeft hopelijk geen verdere toelichting –, dan voor vrijdag 12 maart 12.00 uur een lijst aan de Kamer doen toekomen van alle wetten (wetsartikelen) waarvan u weet dat de Belastingdienst die geschonden heeft in de afgelopen zeven jaar? En wilt u ook de overige vragen een voor een beantwoorden?
Een aantal voorbeelden uit de praktijk waar de Belastingdienst zich niet aan wetten heeft gehouden is opgenomen in de aanbiedingsbrief bij deze Kamervragen. Deze vragen zijn een voor een beantwoord.
Het bericht dat tientallen miljoenen sneltests stof verzamelen in de opslag en het onderwijs aan een lijntje wordt gehouden |
|
Maarten Hijink , Peter Kwint |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het artikel van Trouw dat er tientallen miljoenen sneltests stof verzamelen in de opslag, terwijl onder andere het onderwijs snakt naar deze tests?1
Samen met de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media zet ik me in voor het zo snel mogelijk introduceren van sneltesten in primair en voortgezet onderwijs. Antigeen(snel)testen bieden daarvoor veel potentie: ze geven snel een uitslag, zijn op locatie te analyseren en relatief eenvoudig te hanteren.
De afgelopen periode zijn pilots uitgevoerd in het primair en voortgezet onderwijs om met het gebruik van de sneltesten te experimenteren. Binnen deze pilots werden een aantal problemen ervaren. Het grootste probleem in de uitvoering was dat er aan de afname van antigeentesten allerlei eisen worden gesteld zoals medisch toezicht en regels rondom het aanbieden van zorg. Lang niet elke school kan namelijk gebruik maken van (de supervisie van) een bevoegde BIG-geregistreerde zorgverlener. Hierdoor – en ook door administratieve lasten vanwege de benodigde twee handtekeningen van ouders – werd ook de schaalbaarheid naar de vele onderwijslocaties bemoeilijkt.
Recentelijk heb ik een panel van deskundigen onder leiding van de voorzitter van de Landelijke Coördinatiestructuur Testcapaciteit (LCT) gevraagd om mij te adviseren over het oplossen van de geconstateerde problemen en om te komen tot het werkbaar en schaalbaar maken van testen in het onderwijs. Op 18 maart heb ik dit advies ontvangen. Het panel constateert dat er naast de testvorm die in de pilots gebruikt is nog een tweede testvorm mogelijk is, waarbij mensen bij zichzelf een test afnemen en aflezen en daar zelf volledig verantwoordelijk voor zijn. Bij deze testvorm is er geen sprake van een professional die voor het testen verantwoordelijk is. Daarmee is er ook geen sprake van zorg en medisch toezicht en is het grootste geconstateerde probleem niet van toepassing. Waar nodig kan het zelftesten ingericht worden met een lichte en kortdurende vorm van begeleiding, waarbij een getrainde vrijwilliger verbale begeleiding bij het testen biedt.
Ik heb het advies van het deskundigenpanel overgenomen. Middels een ontheffingsprocedure heb ik fabrikanten van antigeentesten uitgenodigd om een ontheffingsaanvraag in te dienen, waarmee zij hun antigeentesten tijdelijk als zelftest op de markt kunnen brengen. Op 24 maart zijn de eerste ontheffingen verleend. Deze testen koop ik momenteel in en de eerste testen zijn al uitgerold in het primair- en voortgezet onderrwijs. De precieze snelheid van de uitrol is afhankelijk van het leveringsschema en distributie van de testen en de snelheid waarmee scholen alles ingeregeld krijgen. De verdere uitrol van de zelftesten gebeurd geleidelijk. Met de sector worden afspraken gemaakt over de levering en distributie van testen, de communicatie richting instellingen, medewerkers en studenten.
Klopt het dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) 26 miljoen sneltests op voorraad heeft liggen bij de «Dienst testen» en er wekelijks miljoenen tests bijkomen? Zo ja, waarom worden deze tests nog niet ingezet in het onderwijs en andere sectoren?
Ik heb in het najaar van 2020 aan Dienst Testen opdracht gegeven om voldoende antigeentesten te bestellen om te voorzien in een behoefte van 10 miljoen testen per maand met ingang van januari. Op dit moment liggen er 32,3 miljoen antigeen sneltesten op voorraad. Deze voorraad wordt ingezet ten behoeve van drie doelen. Allereerst de GGD-teststraten voor mensen met en zonder klachten. Ten tweede het spoor veilig werken (2b).2 Werkgevers kunnen hierin hun werknemers laten testen. Met de nieuwe Open House regeling kunnen ook werknemers zonder klachten getest worden. We verwachten daarmee dat de vraag naar sneltesten vanuit dit spoor zal toenemen. Tenslotte zullen de antigeentesten gebruikt gaan worden voor het toegangstesten in spoor 2a. Bij het antwoord op vraag 1 heb ik toegelicht waarom deze testen beperkt voor het onderwijs gebruikt worden.
Waarom worden er risico’s genomen door het heropenen van de maatschappij, terwijl deze risico’s ingeperkt kunnen worden door het gebruik van sneltests die blijkbaar klaarliggen bij het Ministerie van VWS?
Het testbeleid rondom scholen is geïntensiveerd rondom de heropening. Voor het primair onderwijs geldt dat bij een besmetting in de klas, de hele klas in quarantaine gaat en zich laat testen op dag 5. Mochten kinderen een kwetsbaar persoon, bijvoorbeeld grootouders of mensen met onderliggend lijden, kort geleden gezien hebben, wordt geadviseerd om ook zo snel mogelijk te testen. Voor voortgezet onderwijs geldt dat categorie 2 nauwe contacten in quarantaine moeten, en zich zo snel mogelijk en op dag 5 laten testen. Categorie 3 niet nauwe contacten hoeven niet in quarantaine, maar worden wel verzocht zich op dag 5 te testen en bij voorkeur ook zo snel mogelijk. Leraren van het PO en VO kunnen zich in de prioriteit teststraat laten testen bij klachten.
In aanvulling hierop werk ik momenteel met het Ministerie van OCW aan het uitrollen van zelftesten in het onderwijs. Het gaat dan om het preventief testen van leerkrachten in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs en speciaal onderwijs en om het risicogericht testen bij een besmetting op een middelbare school. Afhankelijk van een aantal factoren benoemd bij vraag 1, zijn de eerste zelftesten uitgerold in het primair- en secundair onderwijs, en gebeurt de verdere uitrol geleidelijk.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat het herhaald sneltesten van mensen zonder klachten een meerwaarde heeft ten opzichte van niet testen, zich tot het nu niet verspreiden van deze sneltests?2
Ik zie een grote meerwaarde van het herhaald sneltesten, zowel bij het testen van mensen die niet in quarantaine hoeven na een besmetting als bij preventief testen. In het voorgaande heb ik toegelicht waarom de testen uit de centrale voorraad hier slechts beperkt voor benut worden en wat ik doe om zelftesten op korte termijn uit te rollen in het onderwijs.
Waarom worden sneltests niet preventief ingezet in het onderwijs met behoud van de coronamaatregelen, ongeacht of de uitkomsten van de pilots in het onderwijs met sneltests positief of negatief zijn en het toch nog maanden duurt voordat de uitkomsten verwacht worden?
De pilots hebben ons nuttige inzichten gegeven in de problemen die kunnen optreden wanneer je sneltesten grootschalig in het onderwijs wil inzetten. De pilots lopen nog, maar met de tussentijdse ervaringen is het deskundigenpanel al aan de slag gegaan. De aanbevelingen heb ik overgenomen en de zelftesten zijn nu beschikbaar voor het onderwijs.
Wat zegt u tegen al die leraren die zien dat er miljoenen sneltests op de plank liggen, terwijl zij dagelijks in aanraking komen met leerlingen en collega’s op school en besmettingen wellicht voorkomen kunnen worden door nu al gebruik te maken van sneltests? Snapt u dat zij het gevoel hebben dat zij aan een lijntje gehouden worden, zoals CNV Onderwijs het benoemt?
Samen met de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media werk ik eraan dat sneltesten breed in het onderwijs beschikbaar zijn en te gebruiken zijn. Wij voelen hetzelfde ongeduld. In de beantwoording van de voorgaande vragen heb ik toegelicht welke stappen we in de afgelopen periode hebben gezet en wanneer we verwachten dat zij zich thuis of op school kunnen laten testen.
Bent u bereid om de sneltests die klaarliggen bij het Ministerie van VWS nu al in te zetten in het onderwijs, zodat meer besmettingen op scholen zo veel als mogelijk voorkomen kunnen worden? Zo ja, wanneer gaat het verspreiden van deze sneltests voor scholen starten? Zo nee, waarom niet?
Ik heb u in het antwoord op voorgaande vragen toegelicht waarom ik wil inzetten op zelftesten voor het onderwijs. De inzet van sneltesten die door een professional afgenomen moeten worden is moeilijk werkbaar te maken en niet op te schalen naar alle onderwijslocaties. Ik zet daarom in op.
Het onderzoek naar taakdifferentiatie bij de brandweer. |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het dat voor elk van de 25 veiligheidsregio’s nu goed in beeld is wat taakdifferentiatie voor consequenties heeft? Zo ja, kunt u deze analyse met de Kamer delen?
De consequenties van taakdifferentiatie bij de brandweer bij eventuele invoering van de diverse onderdelen van de eerder geformuleerde denkrichting zijn voor alle 25 veiligheidsregio’s in beeld gebracht. De analyse daarvan is op 22 februari jl. door de leden van het Veiligheidsberaad en mij besproken. Dat document «Inzicht in consequenties denkrichting» (bijlage 1) voeg ik bij1.
Wat betekent de denkrichting voor de verschillende onderdelen van de brandweerorganisaties en medewerkers?
Onderkend moet worden dat de consequenties voor de verschillende veiligheidsregio’s en ook tussen brandweerposten binnen afzonderlijke veiligheidsregio’s uiteenlopend uitpakken. Dat hangt samen met het risicoprofiel, het geografisch karakter en de daarbij gehanteerde inzet van brandweerpersoneel van de regio’s. In algemene zin kunnen de consequenties wel nader worden geduid.
Bouwsteen I van de denkrichting introduceert een onderscheid tussen al dan niet verplichte opkomst bij een melding. Alleen beroeps kunnen in de toekomst worden verplicht om op te komen, vrijwilligers niet. De huidige kazernering en consignatie van vrijwilligers is dan niet meer mogelijk, dit zal ingevuld moeten worden door beroepspersoneel.
Bouwstenen II, III en IV van de denkrichting maken het onderscheid tussen beroeps en vrijwilligers groter op het gebied van taken en opleiding. Dat betreft onder meer het aantal specialismen dat een vrijwilliger mag en een beroeps moet beheersen. Bij de beroeps is dat aantal groter om zo onderscheid in zwaarte in taken tot uitdrukking te brengen.
Welke grote nadelen komen naar boven bij taakdifferentiatie? Wat betekent dit voor de uitvoerbaarheid van de verschillende taken?
De analyse van de consequenties vermeldt dat taakdifferentiatie uitvoerbaar is. Het vergt echter, eigen aan het traject, wel veranderingen in de organisatie. Bouwsteen I heeft breed draagvlak maar heeft als nadeel dat het omzetten van vrijwilligers naar beroeps forse kosten met zich meebrengt.
Het echt grote nadeel van de bouwstenen II, III en IV heeft naast de kosten betrekking op het onderscheid in de toedeling van specialistische taken aan vrijwilligers en beroeps. Dat kan namelijk leiden tot de situatie dat beroeps opgeleid moeten worden voor specialismen die zij mogelijk in de praktijk niet nodig gaan hebben. De meeste vraagtekens over wenselijkheid worden door de veiligheidsregio’s daarom geplaatst bij de laatste drie voorliggende bouwstenen. Aangegeven is dat die nader bezien moeten worden. De daarop betrekking hebbende invoering zal, rekening houdend met de juridische kaders en in verband gebracht met andere verandertrajecten bij de brandweer, geleidelijk plaats moeten vinden.
Kunnen in het voorgestelde model van taakdifferentiatie met de huidige personeelsbezetting, inclusief vrijwilligers, alle brandweertaken worden verricht? Zo nee, welke taken kunnen met de huidige bezetting niet worden verricht? Wat is nodig met betrekking tot de personeelsbezetting om deze taken wel te kunnen verrichten?
Ja, uitgangspunten van de denkrichting taakdifferentiatie zijn naast «juridisch houdbaar» onder meer behoud van vrijwilligheid en gelijkwaardige brandweerzorg. Alle brandweertaken zijn daarmee meegenomen. Een deel van hetgeen nu door vrijwilligers wordt ingevuld, wordt in het voorgestelde model van taakdifferentiatie door beroeps uitgevoerd.
Herinnert u zich dat in de presentatie van 9 december 2019 werd aangegeven dat de denkrichting van taakdifferentiatie met name negatieve gevolgen heeft voor de opschaling, slagkracht, aflossing en herbezetting bij specialistische inzet? Hoe kan dit worden ondervangen zonder inbreuk te maken op de specialistische inzet?1
Ja, naast onder meer de slagkracht is in de presentatie van 9 december 2019 als uitgangspunt van de denkrichting het behoud van een gelijkwaardig niveau van brandweerzorg vermeld. In de nu bij alle 25 veiligheidsregio’s gedane uitvraag zijn de consequenties van de denkrichting meegenomen met inbegrip van hetgeen gedaan wordt om dat niveau op peil te houden.
Welke gevolgen heeft taakdifferentiatie voor de taken die een brandweervrijwilliger, al dan niet in samenhang met andere taken, nog kan verrichten, voor de tijd die geïnvesteerd kan worden in het vrijwillig verrichten van taken voor de brandweer en voor verhouding van de voor de brandweer te verrichten taken in relatie tot de werkzaamheden die een persoon in een ander beroep verricht?
Een vrije instroomvrijwilliger blijft vrijwilliger. Alleen het takenpakket van deze vrijwilliger verandert door taakdifferentiatie. Welke verandering dat precies is, is nu nog niet aan te geven. Het is afhankelijk van enerzijds de huidige taken en anderzijds het nog te bepalen onderscheid aan taken tussen de vrijwilligers en de beroeps.
Voor de gekazerneerde en geconsigneerde vrijwilliger (bouwsteen I) blijft de mogelijkheid in samenspraak met de werkgever die taken als beroeps te gaan doen of als vrije instroom vrijwilliger taken te gaan verrichten. Bij indiensttreding als beroeps in combinatie met een ander beroep gelden de wettelijke bepalingen zoals die voor al het beroepspersoneel bij de brandweer gelden.
Deelt u de mening dat vrijwilligheid behouden moet blijven waarbij vrijwilligers wezenlijk kunnen bijdragen aan de uitvoering van de brandweertaken? Zo ja, wanneer is volgens u sprake van een wezenlijke bijdrage door vrijwilligers?
Ja, behoud van vrijwilligheid bij de brandweer vind ik van belang en is ook uitgangspunt bij het traject inzake de rechtspositie van de brandweervrijwilligers. Het overgrote deel van de brandweermedewerkers betreft momenteel vrijwilligers en dat zal na afronding van de taakdifferentiatie niet anders zijn. Ook dan verzorgen vrijwilligers dus een wezenlijke bijdrage aan de brandweerzorg.
Kunt u nog eens helder uiteenzetten welke normen uit welke Europese en internationale wet- en regelgeving zouden conflicteren met de huidige manier van werken door brandweervrijwilligers bij de brandweer? Welke onderliggende belangen liggen onder de wet- en regelgeving die aanleiding waren voor die wet- en regelgeving en die nu mogelijk in het geding zijn bij de brandweer?
De huidige manier van werken door brandweervrijwilligers bij de brandweer is op elementen in strijd met de Deeltijdrichtlijn (1997/81/EG) en artikel 7 van de Arbeidstijdenrichtlijn (2003/88/EG). Beide richtlijnen betreffen de fundamentele bescherming van de rechten van werknemers en hun gezondheid en veiligheid. Eerder stuurde ik uw Kamer in dit verband het Onderzoeksverslag van Pels Rijcken3.
Op grond van de Deeltijdrichtlijn achten de onderzoekers het waarschijnlijk dat de gebonden instroom vrijwilligers en gekazerneerde vrijwilligers moeten worden aangemerkt als deeltijdwerkers in de zin van de Deeltijdrichtlijn. Daarnaast zien zij een reëel risico dat de vrije instroom vrijwilligers als deeltijdwerkers moeten worden aangemerkt.
Tevens blijkt uit het onderzoek dat op basis van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat het Hof van Justitie ook ongelijke behandeling in een meer algemene zin dan bedoeld in de Deeltijdrichtlijn ontoelaatbaar acht. Er bestaat volgens de onderzoekers een reëel risico dat verschillende groepen brandweervrijwilligers, op basis van het algemene Unierechtelijke gelijkheidsbeginsel, recht hebben op dezelfde arbeidsvoorwaarden als de beroepsbrandweer.
Vervolgonderzoek van prof. mr. L.G. Verburg is daarmee in lijn4.
Deelt u de mening dat niet het juridische knelpunt maar het in de knel komen van een actueel belang ten grondslag aan de rechtsregel leidend moet zijn? Welke onderliggende belangen worden nu door de huidige inrichting van de brandweer geschonden? Wat zijn daarvan de gevolgen?
Bij de vormgeving van juridische kaders moeten we goed kijken naar belang en uitwerking daarvan in de praktijk. Dat doen we zeker ook als het bijvoorbeeld over de voor het stelsel van de brandweerzorg relevante Wet veiligheidsregio’s en onderliggende regelgeving gaat. Die staat hier niet ter discussie.
Gaat het om fundamentele keuzes zoals die ten grondslag liggen aan bijvoorbeeld de onderhavige Deeltijdrichtlijn en de Arbeidstijdenrichtlijn dan is het noodzakelijk om alles op alles te zetten die te respecteren en dus na te leven. Dan is het dus zaak, en dat is aan de orde in het kader van de taakdifferentiatie bij de brandweer, om actief te werken aan andere manieren om de brandweerzorg te organiseren. Daarbij gaat het om te komen tot afspraken zoals die in welke branche dan ook moeten worden gemaakt door de werkgevers met het personeel. Ik zie geen reden en geen mogelijkheid dat anders te benaderen voor het brandweerpersoneel. Ik hecht grote waarde aan de bescherming van de rechten van werknemers en hun gezondheid en veiligheid.
Kunnen deze belangen ook op andere manieren worden behartigd dan door taakdifferentiatie? Zo ja, is hier wijziging van het Europees en internationaal wet- en regelgevingskader voor noodzakelijk en heeft u al concrete stappen gezet om dit in de Europese Unie te regelen? Zo nee, hoezo niet?
Nee, gegeven het uitgangspunt van behoud van vrijwilligheid is taakdifferentiatie de enige manier om de brandweerzorg goed te organiseren. Op het gebied van de gekazerneerde en geconsigneerde vrijwilligers (bouwsteen I) is de schending van het Europese en internationale wet- en regelgeving het meest manifest. Voor die groep geldt dat zij aangemerkt moet worden als deeltijdwerkers in de zin van de Deeltijdrichtlijn. Ik vind het noodzakelijk dat de veiligheidsregio’s als werkgevers van het brandweerpersoneel snel concrete stappen zetten om dat te regelen. De overige onderdelen van de denkrichting taakdifferentiatie (bouwstenen II, III en IV) betreffende de vrije instroom vrijwilligers vragen ook de aandacht maar daar liggen meer oplossingsvarianten dan nu uitgewerkt in de uitvraag bij 25 veiligheidsregio’s.
Is het in theorie ook mogelijk dat Nederland uitgezonderd wordt van de naleving van de Europese afspraken zoals die zijn gemaakt? Zo ja, heeft u zich al inspanningen getroost om de uitzondering te bewerkstelligen, en waaruit bestaan die dan?
Nee, een uitzondering voor Nederland betreffende de naleving van de Europese Richtlijnen is geenszins een begaanbare weg5.
Kunt u deze vragen stuk voor stuk en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Het rapport 'Same Faith, Different Persecution' van Open Doors |
|
Jan de Graaf (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Wat heeft het overleg in 2020 opgeleverd van de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging met de speciaal vertegenwoordiger van de Secretaris Generaal van de Verenigde Naties (VN) voor seksueel geweld in conflict en de speciale VN-rapporteur over het onderwerp Gender Specific Religious Persecution, waar u in de beantwoording van onze vragen daarover aan refereerde?1
In de beantwoording van de Kamervragen over seksueel geweld tegen christelijke vrouwen (27 maart 2020, kenmerk 2020Z04470) is toegezegd dat de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging (SGRL) een gesprek zou hebben met de Speciaal Vertegenwoordiger van de SGVN voor Seksueel Geweld in Conflict en met de VN Speciaal Rapporteur voor Religie en Levensovertuiging, Dr. Shaheed, om dit onderwerp aan te kaarten. In het gesprek tussen de SGRL en Dr. Shaheed kwam naar voren dat niet de Speciaal Vertegenwoordiger van de SGVN voor Seksueel Geweld in Conflict, maar juist de VN Speciaal Rapporteur voor Geweld tegen Vrouwen de meest voordehand liggende partner is om genderspecifieke religieuze vervolging te aan te pakken. Dr. Shaheed zegde toe de Speciaal Rapporteur voor geweld tegen vrouwen te zullen betrekken bij de uitvoering van zijn rapport over religie en gender. Ook zal Dr. Shaheed nauw samenwerken met de Werkgroep Discriminatie van Vrouwen en Meisjes.
Met Dr. Shaheed is afgesproken dat de financiële middelen die door Nederland beschikbaar zijn gesteld aan het Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR) en de VN Speciaal Rapporteur voor Religie en Levensovertuiging (conform motie 35 570 V, nr. 48) onder meer worden ingezet voor activiteiten op het snijvlak van religie en gender.
Herkent u de bevinding uit het nieuwste rapport over dit onderwerp2 dat juist vrouwen of meisjes uit religieuze minderheden onderworpen worden aan gedwongen huwelijken en mensenhandel om zo hun religieuze gemeenschap te raken? Hoe kunt u dit gegeven in het Nederlandse mensenrechtenbeleid adresseren?
Het kabinet herkent dat vrouwen en meisjes uit religieuze minderheden onderworpen worden aan gedwongen huwelijken en mensenhandel. Dit is een zorgelijke ontwikkeling die het kabinet nauwlettend in de gaten houdt en indien opportuun opbrengt in politieke consultaties. Of gedwongen huwelijken en mensenhandel worden ingezet als middel om een breder doel te bereiken, namelijk het bewust raken van religieuze gemeenschappen, kan het kabinet niet bevestigen. Vrouwen en meisjes uit religieuze minderheden zijn veelal ook kwetsbaar door de achtergestelde sociaaleconomische positie waarin ze zich bevinden.
De dubbele kwetsbaarheid van vrouwen en meisjes uit religieuze minderheden raakt aan twee Nederlandse mensenrechtenprioriteiten, namelijk gelijke rechten voor vrouwen en meisjes en de vrijheid van religie en levensovertuiging en wordt met name geadresseerd vanuit de Nederlandse inzet op deze tweede prioriteit. Binnen de vrijheid van religie en levensovertuiging heeft Nederland specifiek aandacht voor kwetsbare groepen, zoals vrouwen en meisjes. Dit uit zich onder andere in mensenrechtenprojecten die op het snijvlak liggen van religie en gelijke rechten voor vrouwen en meisjes en in het toepassen van een genderlens in mensenrechtenprojecten. Binnen de prioriteit gelijke rechten voor vrouwen en meisjes zet Nederland zich in voor de verbetering van de (maatschappelijke) positie van vrouwen en meisjes. Hierbij is het van belang om de positie van vrouwen zodanig te versterken dat zij ook zelf in staat zijn hun gelijke rechten voor de wet af te dwingen. Daarnaast worden kwesties zoals gedwongen bekeringen en huwelijken aangekaart in bilateraal verband tijdens politieke consultaties. Nederland adresseert het thema religie en gender ook binnen de International Religious Freedom and Belief Alliance (IRFBA). Binnenkort zal IRFBA spreken over (genderspecifieke) geloofsvervolging in overwegend christelijke landen in Latijns-Amerika dat specifiek in het rapport is uitgelicht.
Bent u het eens met de aanbeveling uit dit rapport dat er doelgericht beleid en hulp nodig is voor deze vrouwen die dubbel kwetsbaar zijn, als lid van een religieuze minderheid?
Dubbele kwetsbaarheden van vrouwen en meisjes kunnen worden versterkt wanneer beleid en interventies daar blind voor zijn. Dit besprak de Nederlandse Speciaal Gezant Religie en Levensovertuiging ook met de VN Speciaal Rapporteur voor Religie en Levensovertuiging. De VN Speciaal Rapporteur benoemde in zijn recente rapport over de vrijheid van religie en levensovertuiging in relatie tot de Duurzame Ontwikkelingsdoelen het belang van doelgerichte interventies om deze dubbele kwetsbaarheden tegen te gaan. De financiële middelen die beschikbaar zijn gesteld aan OHCHR en de VN Speciaal Rapporteur voor Religie en Levensovertuiging (conform motie 35 570 V, nr. 48) zullen onder meer worden ingezet om opvolging te geven aan de aanbevelingen die voortvloeien uit dit rapport.
Hoe reageren de overheden van landen waar deze vorm van religieuze onderdrukking plaatsvindt, erop wanneer Nederland hen hierop aanspreekt?
In algemene zin staan overheden van andere landen open voor dit soort gesprekken, al wordt ter uitleg of verdediging regelmatig teruggegrepen op de culturele context in het desbetreffende land.
Bent u van mening dat er internationaal gezien, bijvoorbeeld binnen de VN, voldoende aandacht is voor deze kwetsbare groepen? Zo ja, waar blijkt dat dan uit? Zo nee, wat kunt u daar aan doen?
Het verbeteren van de positie van kwetsbare groepen is integraal onderdeel van het werk van de VN. De VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten spant zich specifiek in voor de meest kwetsbaren, waaronder vrouwen en meisjes. Dit is onder andere vastgelegd in het United Nations Human Rights Management Plan (2018–2021). Daarnaast zijn er diverse Speciaal Rapporteurs, zoals de Speciaal Rapporteur voor Religie en Levensovertuiging, de Speciaal Rapporteur voor Minderhedenkwesties, Speciaal Rapporteur voor Geweld tegen Vrouwen, en diverse werkgroepen, zoals de Werkgroep Discriminatie van Vrouwen en Meisjes en het Forum voor Minderheidskwesties, die zich bezighouden met de positie van kwetsbare groepen. Bovendien zijn alle mandaathouders verplicht om een genderlens toe te passen binnen hun werk. Tevens is er in reactie op de huidige COVID-19 crisis in het bijzonder aandacht voor de positie van vrouwen en meisjes.
Noodhulp naar aanleiding van gewelddadigheden in Myanmar |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Alleen realiteitszin helpt Myanmar»?1
Ja.
Wat is de achtergrond, oorzaak en aanleiding van de militaire coup in Myanmar?
Aung San Suu Kyi werd vijf jaar geleden de eerste democratisch gekozen de facto regeringsleider van Myanmar met haar partij de Nationale Liga voor Democratie (NLD), nadat het land tientallen jaren onder militair bewind had gestaan. De NLD won de parlementsverkiezingen in november 2020 met ruim 80 procent van de stemmen, een nog grotere overwinning dan tijdens de verkiezingen in 2015. Door de aanhoudende populariteit van Aung San Suu Kyi zag het leger zijn rol kleiner worden. De relatie tussen Aung San Suu Kyi en Commander-in-Chief Min Aung Hlaing was voor de verkiezingen in november al fragiel. Het leger heeft in 2008 grondwettelijk laten vastleggen dat het 25 procent van de parlementszetels bezet. De NLD heeft verschillende pogingen gedaan om de Grondwet te hervormen om de rol van de civiele regering te vergroten, maar dit stuitte steevast op een veto van het leger.
Is binnen Myanmar inderdaad sprake van grote nationale eensgezindheid in het verzet tegen de coup?
NLD-kiezers roepen op tot de vrijlating van Aung San Suu Kyi en de terugkeer naar de situatie vóór de militaire coup van 1 februari jl. Het maatschappelijk middenveld wil vooruit (building-back-better) naar een situatie zonder de Grondwet van 2008 en streeft naar een meerpartijendemocratie. Etnische groeperingen zien ook een kans om hun stem in een nieuwe federale staat te kunnen laten horen.
Al deze verschillende visies op de toekomst komen samen in de CDM (Civil Disobedience Movement), CRPH (Committee Representing the Pyidaungsu Hluttow, het parlement), GSC (General Strike Committee) en GSCN (General Strike Committee of Nationalities). Deze bewegingen zijn ieder voor zich gericht op andere vormen van verandering, maar hebben één gemeenschappelijk doel: het verdrijven van de militairen en het voorkomen dat Myanmar opnieuw afglijdt tot een militaire dictatuur.
Wat betekent de coup voor de (veiligheids)situatie van etnische en religieuze minderheden in Myanmar? Beaamt u bijvoorbeeld dat de christelijke Kachin door hun verzet tegen de Tatmadaw (het leger van Myanmar) kwetsbaar zijn voor agressie vanuit het Myanmarese leger?
De gewelddadigheden nemen toe op vele plaatsen. Tot dusver is het geweld niet specifiek gericht op minderheden, maar op het verzet van de bevolking tegen de staatsgreep. Iedere groep die zich durft te verzetten tegen het leger (Tatmadaw) is kwetsbaar voor agressie vanuit het leger.
Betekent de coup tevens een verdere verslechtering van de situatie van de Rohingya?
De coup verslechtert de situatie van de hele bevolking in Myanmar, inclusief de Rohingya. Onderliggende problemen in Rakhine zijn niet opgelost. Een klein incident lijkt genoeg om het fragiele evenwicht te destabiliseren en de situatie te laten escaleren.
Deelt u de opvatting dat Nederland en de EU het verzet tegen de coup het beste kunnen ondersteunen middels steun aan lokale hulporganisaties?2
Steun aan lokale maatschappelijke organisaties is van essentieel belang om de bevolking te ondersteunen. Lokale hulporganisaties hebben het netwerk, de expertise en de kunde om lokale netwerken te blijven ondersteunen ten tijde van de staatsgreep.
Kunt u een kwalitatief én kwantitatief overzicht geven van de actuele humanitaire nood in Myanmar, van de internationale inspanningen om die humanitaire nood te lenigen, en van de Nederlandse bijdrage daaraan?
Het Bureau van de VN voor de Coördinatie van Humanitaire Zaken (OCHA) geeft aan dat ongeveer 1 miljoen mensen in Myanmar behoefte hebben aan humanitaire hulp. De financieringsbehoefte van de humanitaire VN-organisaties is zodoende aanzienlijk: in 2021 hebben zij naar verwachting ongeveer EUR 230 miljoen nodig om de humanitaire respons te financieren. Dit gaat bijvoorbeeld om activiteiten op gebied van voedselzekerheid, bescherming, gezondheidszorg, alsook water, sanitaire voorzieningen en hygiëne. Aan het einde van 2020 was het humanitaire VN-responsplan voor dat jaar voor 68% gefinancierd. Het plan voor 2021 is van een vergelijkbare omvang, en was halverwege maart slechts voor minder dan 10% gefinancierd.
Naast de door OCHA gecoördineerde VN-respons publiceerde het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) een noodappeal voor 2021 voor Myanmar, waarin het aangeeft ongeveer EUR 63 miljoen nodig te hebben voor ondersteuning van internally displaced persons en andere slachtoffers van geweld in Myanmar, voornamelijk in de deelstaten Chin, Kachin, Rakhine en Shan.
Nederland geeft ongeoormerkte bijdragen aan diverse humanitaire VN-organisaties die in Myanmar actief zijn (zoals UNHCR en WFP) alsook aan de Rode Kruis- en Rode Halve Maanbeweging (onder meer een ongeoormerkte bijdrage van EUR 40 miljoen aan ICRC in 2021). Het is op dit moment niet bekend hoeveel van de Nederlandse humanitaire bijdragen toegerekend kunnen worden aan de humanitaire respons in Myanmar. Het is echter een gegeven dat de Nederlandse ongeoormerkte financiering de humanitaire partnerorganisaties in staat stelt om snel en flexibel te reageren op humanitaire rampen en onverwachte escalaties, ook in Myanmar. Verzoeken om additionele humanitaire bijdragen worden altijd serieus in overweging genomen, maar het is aan bovengenoemde humanitaire organisaties om een afweging te maken over de noodzaak en mogelijkheid van (financiële) intensivering van humanitaire hulp. Hiertoe biedt de ongeoormerkte wijze van financieren ook de ruimte.
Naast financiële ondersteuning van humanitaire organisaties die actief zijn in Myanmar, vraagt Nederland in internationale context regelmatig om aandacht voor de ernstige situatie in Myanmar, waaronder voor de Rohingya. Tevens benadrukt Nederland het belang van vrije en ongehinderde toegang voor hulporganisaties in Myanmar, waaronder in moeilijk bereikbare deelstaten zoals Rakhine.
Bent u bereid waar nodig de ondersteuning van humanitaire hulp door NGO’s in Myanmar te intensiveren, en daartoe waar nodig proactief de benodigde (extra) budgetten vrij te maken?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Zonder kleding voor de klas in nieuw NPO-Zappprogramma’. |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zonder kleding voor de klas in nieuw NPO-Zappprogramma»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het programma van NPO Zapp waarin kinderen van de basisschool geconfronteerd worden met poedelnaakte wildvreemden in de klas? Deelt u de opvatting dat dit pedagogisch onverantwoord is en dat het risicovol is om op deze wijze de moeite te doorbreken die kinderen ervaren met het kijken naar blote mensen?
Vanuit mijn positie als Minister voor media is het niet aan mij om de inhoud van programma’s te beoordelen. Dat past bij de (grond)wettelijke vrijheid van meningsuiting en onafhankelijkheid van de media. Die onafhankelijkheid van de publieke omroep is een groot goed. De NTR, net als alle andere omroepen, maakt daarbij in alle vrijheid zelf zijn afwegingen en keuzes op welke wijze de NTR dat doet.
Ik heb begrepen dat bij de samenstelling van zijn educatieve programmering de NTR samen werkt met educatieve instellingen en deskundigen op educatief-pedagogisch terrein, in dit geval het Rutgers, Kenniscentrum Seksualiteit (hierna: het Rutgers). Bij de totstandkoming van het programma is gebruik gemaakt van de kennis en adviezen van het Rutgers, met name als het gaat om de vraag of het programma aansluit bij de ontwikkeling van kinderen van 9–12 jaar. Zo heeft het Rutgers onder meer meegedacht over de thema’s en het script. Uiteindelijk zijn het de ouders en verzorgers, of de leraar in geval van vertoning in een klas, zelf die bepalen waar hun kinderen naar mogen kijken. Het is niet aan mij als Minister van media om daar een oordeel over te geven. Indien er klachten zijn over een programma van de publieke omroep kan met bij diverse instanties terecht. Zo kan bij het NICAM een klacht ingediend worden wanneer iemand vindt dat een specifiek programma schadelijk is voor jongeren onder de 16 jaar. Voor klachten over journalistieke producties van de publieke omroep kan iemand terecht bij de NPO Ombudsman.2
Onderkent u dat dit programma een contraproductief signaal is in het kader van de politieke en maatschappelijke inspanningen om ongewenste intimiteiten tegen te gaan en de positie van minderjarigen sterker te beschermen? Deelt u de mening dat het programma volstrekt overbodig is om leerlingen een realistische kijk op het menselijk lichaam te geven en dat daarvoor allerlei andere respectvolle mogelijkheden bestaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ook van mening dat dit programma volgens algemeen geldende opvattingen niet geschikt is voor vertoning aan personen jonger dan twaalf jaar? Kunt u aangeven wat het oordeel van de Kijkwijzer is over dit programma en bent u bereid hierover in contact te treden met het Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM)? Waarom is bij de trailer geen classificatie vermeld om een ongewenste confrontatie met bloot te voorkomen?
Zoals aangegeven is het niet aan mij als Minister van media om een oordeel te geven over de inhoud van een programma. De NTR heeft mij laten dat vooraf contact gezocht is met het NICAM en is een aflevering van de Deense versie van de serie en een aflevering van de Nederlandse versie van de serie voorgelegd aan het NICAM. Het NICAM heeft mij bevestigd dat op basis van beide afleveringen het NICAM heeft vastgesteld dat de beelden geen schadelijke elementen bevatten, en daarmee de classificatie «Alle Leeftijden» krijgen. De Kijkwijzer-classificatie «Alle Leeftijden» wil zeggen dat het programma geen schadelijke elementen bevat zoals geweld, seks, discriminatie, grof taalgebruik of angstaanjagende beelden. Dit betekent echter niet dat een televisieprogramma of film ook zonder meer geschikt is voor kinderen van alle leeftijden. Kijkwijzer waarschuwt alleen voor mogelijke schadelijke beelden in televisieprogramma’s of films. Uiteindelijk bepalen ouders en verzorgers zelf waar hun kinderen naar mogen kijken of de leraar in geval van vertoning in een klas.
Verder is van het programma geen trailer uitgezonden. Er was een fragment van het programma te zien in een aflevering van het NOS Jeugdjournaal. Zowel aan het begin van deze aflevering van het NOS Jeugdjournaal als aan het begin van het specifieke item over het programma «Gewoon Bloot» binnen dat NOS Jeugdjournaal, wordt de kijker er duidelijk op gewezen dat er beelden van blote mensen getoond zullen gaan worden. De NTR heeft mij laten weten dat aan het begin van iedere uitzending een waarschuwende tekst zal verschijnen met de boodschap dat er beelden van blote mensen te zien zullen zijn. Ter ondersteuning van het programma heeft de NTR een website3 met vragen en antwoorden opgezet.
Hebben alle ouders van deze kinderen toestemming gegeven voor de deelname van hun kinderen aan het programma en was de informatievoorziening vooraf adequaat? Zo ja, hoe oordeelt u over uitspraken van leerlingen dat zij zich desondanks erg ongemakkelijk voelden? Zo nee, welke consequenties verbindt u hieraan?
Alle ouders van deze kinderen, en de kinderen zelf, hebben volgens de NTR toestemming gegeven voor deelname van hun kinderen aan de opnames van het programma. De ouders en kinderen zijn uitvoerig ingelicht over de opzet en doelstelling van het programma waarbij ook de kennis en adviezen van het Rutgers zijn betrokken.
De betreffende uitspraken van leerlingen zijn gedaan in een item van het NOS Jeugdjournaal waarin verslag wordt gedaan van een (voor)vertoning van een aflevering van dit programma aan groep 8 van een basisschool. Dit zijn geen kinderen die hebben deelgenomen aan de opnames van het programma. Volgens de NTR is er door de kinderen van de opnames juist erg enthousiast gereageerd op de opnames. In het betreffende item van het NOS Jeugdjournaal geven enkele leerlingen aan zich ongemakkelijk te hebben gevoeld, maar zijn er ook kinderen die aangeven het normaal te vinden. Scholen en leraren zijn vrij om te bepalen welk lesmateriaal zij inzetten in de klas. Het gaat er uiteindelijk om dat de leraar in de klas het goede gesprek aan gaat met de leerlingen over dit onderwerp en recht doet aan de gevoelens die dit bij kinderen op kan roepen.
Heeft de Arbeidsinspectie op grond van de Arbeidstijdenwet een ontheffing verleend van het verbod op kinderarbeid voor de deelname van deze kinderen aan het programma? Welke rol speelt het belang van de zedelijke ontwikkeling van het kind hierin?
Ja, conform het bepaalde in de Beleidsregel ontheffing verbod op kinderarbeid 2016 heeft de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontheffing verleend. De Inspectie toetst de ontheffing aan de voorwaarden van deze Beleidsregel, die onder meer ziet op de bescherming van kinderen, die bij wijze van uitzondering op het verbod op kinderarbeid mogen deelnemen aan audio-visuele opnamen.
In hoeverre kwalificeert u de confrontatie van kinderen met poedelnaakte wildvreemden als schennis van de eerbaarheid (art. 239 Sr) op grond van de jurisprudentie, waarin aan de orde komt dat het gaat om zeer hinderlijke feiten die bij jonge kinderen sterke gevoelens van angst op kunnen wekken?2 Hoe weegt u daarbij dat de makers van het programma naar eigen zeggen bewust de situatie willen doorbreken dat kinderen het moeilijk vinden om naar blote mensen te kijken?3 Wat is het verschil is tussen het tonen van geslachtsdelen tijdens een televisieopname voor kinderen en het tonen van geslachtsdelen in een speeltuin?
Iemand maakt zich schuldig aan schennis van de eerbaarheid wanneer hij of zij handelt in strijd met de hier te lande heersende opvattingen omtrent zedelijk gedrag».6 Iemand die zomaar zijn/haar geslachtsdeel in een speeltuin toont, stelt het aldaar aanwezige publiek dus bloot aan een ongevraagde en ongewenste seksueel getinte confrontatie. In het programma waar het om gaat, is geen sprake van een dergelijke gedraging. Het programma is volgens de NTR in een beschermde en veilige studio-omgeving in alle zorgvuldigheid geproduceerd en afgestemd met Rutgers, Kenniscentrum Seksualiteit. Daarbij is mij verzekerd dat de deelnemende kinderen voor, tijdens en na de opnames uitgebreid geïnformeerd en begeleid zijn. Zo is volgens de programmamakers aan de kinderen steeds duidelijk gezegd dat het niet oké is om je blote lichaam zomaar aan iemand te laten zien of als iemand dat zo maar aan jou laat zien. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven, hebben alle ouders van de betrokken kinderen toestemming verleend voor deelname aan de opnames van het programma.
Bent u bereid een appél te doen op de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) om van uitzending af te zien en om in gesprek te gaan over het ontwikkelen van een ethische richtlijn als het gaat om deze onderwerpen? Wilt u deze vragen beantwoorden voor de vertoning van de serie op de publieke omroep?
De verantwoordelijkheid voor wat de publieke omroep uitzendt ligt bij de NPO en de omroepen zelf. De Grondwet en de Mediawet 2008 verbieden toezicht vooraf op programma’s. Het past dan ook niet dat de overheid een appél doet op de NPO of de omroepen om van uitzending af te zien.
Het verzwakken van encryptie door de minister van Justitie en Veiligheid |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Overheid werkt aan plan voor afzwakken encryptie: «taak voor nieuw kabinet»»?1
Ja.
Klopt het dat het demissionair kabinet werkt aan het wijzigen van de Telecommunicatiewet teneinde het aftappen van Over-the-top (OTT) diensten – zoals iMessage, Messenger en WhatsApp – mogelijk te maken?
In mijn brief over internetcriminaliteit van 20 mei jl. heb ik aangegeven dat het kabinet de mogelijkheden voor toegang tot communicatie via OTT-diensten onderzoekt.2 Omdat een verplichting om de telecommunicatie aftapbaar te maken (een verplichting op grond van de Telecommunicatiewet) niet geldt voor OTT-diensten is het overwegen van een wetswijziging inherent aan dit onderzoek.
Realiseert u zich dat het kabinet demissionair is, dat dit tegen het bestaande encryptiestandpunt van Nederland in gaat, dat het aantasten van encryptie zeer controversieel is en dat de Kamer zich herhaaldelijk tegen de verzwakking van encryptie heeft uitgesproken?
In mijn eerdergenoemde brief heb ik aangegeven dat het effectief invoeren van een dergelijke verplichting niet eenvoudig is, onder andere omdat meerdere OTT-diensten gebruik maken van end-to-end versleuteling.3 Ik ben mij bewust dat het onderwerp encryptie gevoelig is. Dit dilemma is verwoord in het kabinetsstandpunt encryptie van 2016, maar ook in de brief over de verklaring die de lidstaten van de Europese Unie hebben uitgebracht.4 Daarin staat dat de beschikbaarheid, het gebruik en de ontwikkeling van sterke encryptie blijvend moet worden aangemoedigd. Dit is belangrijk voor de systeem- en informatiebeveiliging van de maatschappij, bedrijven en overheid. Eveneens is dit belangrijk voor de bescherming van fundamentele rechten, zoals het recht op de persoonlijke levenssfeer en het communicatiegeheim. Tegelijkertijd kan het nadelige effect van versleuteling op de uitvoering van de wettelijke taak van opsporings- en inlichtingen en veiligheidsdiensten niet worden genegeerd.
Opsporings- en inlichtingen en veiligheidsdiensten moeten nu en in de toekomst gebruik kunnen maken van hun wettelijke bevoegdheden zodat zij de nationale veiligheid kunnen beschermen, criminaliteit bestrijden en slachtoffers genoegdoening kan worden gegeven. Het is dus zaak om de beschermende waarde van versleuteling hoog te houden, terwijl de negatieve effecten voor opsporings- en inlichtingen en veiligheidsdiensten worden verminderd. Technische oplossingen dienen adequaat en evenwichtig te zijn. Belangrijke componenten hierbij zijn de proportionaliteit en subsidiariteit van de oplossing en dat hierover goed overleg wordt gevoerd met het bedrijfsleven.
Zoals gemeld in eerdere Kamervragen van het lid Verhoeven (D66) streef ik naar oplossingen binnen de kaders van het kabinetsstandpunt die recht doen aan de belangen van de opsporing en de nationale veiligheid.5 In de brief over de raadsverklaring wordt uitgebreider ingegaan op de verhouding van de inventarisatie van oplossingen tot het kabinetsstandpunt.6
Ik heb er begrip voor dat uw Kamer de brief over de Raadsverklaring over rechtmatige toegang tot versleuteld bewijs controversieel heeft verklaard. Zoals aangegeven in het door uw Kamer aangehaalde artikel wordt het onderwerp pas na de verkiezingen behandeld. De uiteindelijke behandeling van een eventueel wetsvoorstel is aan de Tweede Kamer.
Wilt u per direct stoppen met alle werkzaamheden die erop gericht zijn encryptie te verzwakken?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom weigert u enerzijds uitvoering te geven aan een aangenomen motie die oproept tot meer budget voor de Autoriteit Persoonsgegevens, maar werkt u anderzijds tegen aangenomen moties in, wel aan het verzwakken van encryptie?2 3
Het budget van de Autoriteit Persoonsgegevens is onderdeel van de portefeuille van de Minister voor Rechtsbescherming. Zie voor zijn reactie op deze motie de brief die op 1 maart 2021 naar uw Kamer is verzonden (kenmerk 25 268, nr. 197). Indien u verwijst naar de motie Baudet (FvD) die uw Kamer op 11 november jl. heeft aangenomen kan worden vastgesteld dat de motie de regering oproept zich tegen de ontwikkeling te verzetten om het versleutelen van digitale berichten te verbieden en niet akkoord te gaan met enig voorstel om versleuteling van berichtgeving te verbieden. Er is geen sprake van een voornemen om versleuteling te verbieden en het kabinet zal het verbieden van encryptie in de toekomst niet steunen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor dinsdag 9 maart 2021?
Ik heb uw vragen op 9 maart beantwoord.
De Subsidieregeling Schoolkracht |
|
René Peters (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten over compleet ingevulde aanvragen voor de Subsidieregeling Schoolkracht1 die scholen in januari ontvingen van commerciële ICT- en marketingbureaus, zoals E-WISE en Faqta?2 Deelt u de mening dat het ondertekenen en opsturen van een compleet ingevulde subsidieaanvraag niet hetzelfde is als het inleveren van een doordacht plan?
Ja.
Ja, het indienen van een dergelijk vooraf ingevulde aanvraag is niet hetzelfde als het indienen van een zelf ontwikkeld en doordacht plan.
Hoeveel van de 4700 aanvragen waren afkomstig van de bureaus E-WISE en Faqta die kant-en-klare aanvragen ter ondertekening aan scholen aanboden? Wanneer wist u van deze praktijken en welke acties heeft u ondernomen?
Om te bepalen hoeveel E-WISE subsidieaanvragen zijn ingediend, is door DUS-I een controle gedaan onder 200 aanvragen. Drie hiervan bleken met behulp van het format van E-WISE te zijn ingediend. Door extrapolatie naar 4.700 aanvragen, schatten wij dat er circa 70 E-WISE aanvragen zijn ingediend. Dat is 1,5% van het totaal.
Door Faqta zijn geen vooraf ingevulde subsidieaanvragen naar scholen gestuurd. Zij boden scholen wel ondersteuning aan bij het invullen van de aanvraag, waarbij de eigen context van de school centraal stond. Faqta laat weten dat zij 10 scholen hierbij hebben geholpen. Dat is 0,21% van het totaal.
Op 20 januari 2021 ontving OCW het bericht van een school die ongevraagd een vooraf ingevulde subsidieaanvraag van E-WISE kreeg toegestuurd. Er is toen direct op ambtelijk niveau contact opgenomen met deze school om dit document op te vragen. Door DUS-I is vervolgens op basis van dit document een controle gedaan bij 200 aanvragen, om een beeld te krijgen van de hoeveelheid E-WISE aanvragen. Ook is contact opgenomen met E-WISE om hun motivatie achter deze actie te achterhalen.
In maart 2021 is door DUS-I opnieuw een controle uitgevoerd, voor aanvragen via Faqta. Verder is nagegaan of ook andere bedrijven scholen hebben geholpen met het maken van subsidieaanvragen. Dit bleek inderdaad het geval, deze bedrijven ondersteunden scholen bij het opstellen van aanvragen binnen de context van de school. Vaak waren zij al in contact met de scholen of namen scholen met hen contact op. Alleen E-WISE stuurde volledig ingevulde aanvragen aan scholen.
Om te bepalen welke subsidieaanvragen in aanmerking komen voor subsidie, is door DUS-I een loting gehouden. Na de loting bleek dat drie E-WISE aanvragen in aanmerking komen voor subsidie. Er is vanuit het ministerie telefonisch contact opgenomen met de drie scholen achter deze aanvragen. Tijdens de gesprekken is gevraagd waarom de scholen een vooraf ingevulde aanvraag hebben ingediend. Ook is gewezen op de onrust die is ontstaan, vooral bij scholen die veel tijd geïnvesteerd hebben in het opstellen van een goed plan waarbij de subsidie ten goede komt aan de leerlingen en het team en dat recht doet aan de context van de school.
Als dit een substantieel deel betreft van de aanvragen, wilt u dan onderzoeken waarom scholen met deze «niet-evidence based» partijen in zee zijn gegaan? Is dat kennis- of tijdsgebrek of een combinatie hiervan? Kunt u bevestigen dat dit relevante informatie kan opleveren voor de besteding van de gelden van het Nationaal Programma Onderwijs (NPO).
Zoals uit het antwoord op vraag 2 duidelijk wordt, gaat het om een zeer klein deel van de ingediende subsidieaanvragen. Een onderzoek is daarom niet aan de orde. Het indienen van door bedrijven ingevulde subsidieaanvragen zonder inhoudelijke betrokkenheid van de eigen school, is echter wel een onwenselijke ontwikkeling. Ondanks dat het nu om een beperkte hoeveelheid gaat, houden we dit daarom in de gaten bij de besteding van de gelden van het Nationaal Programma Onderwijs. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Hoeveel van de toegekende subsidies gaan naar de aanvragen die opgesteld zijn door deze bureaus? Heeft u (of de indieners) enig idee hoe de toegekende subsidies op dergelijke scholen worden ingezet?
Bij de loting voor subsidie zijn drie E-WISE aanvragen ingeloot. Alle subsidieaanvragen die zijn ingeloot voor subsidie zijn door DUS-I inhoudelijk beoordeeld. Aan de scholen die een E-WISE aanvraag hebben ingediend, heeft DUS-I gevraagd de plannen aan te passen en meer van toepassing op de eigen school te maken dan wel de aanvraag in te trekken. Inmiddels heeft één school de subsidieaanvraag ingetrokken. De andere twee scholen werken nog aan de aanpassing van hun aanvraag. Hoe de subsidies ingezet worden is nog niet te zeggen tot de plannen opnieuw zijn aangeleverd en inhoudelijk beoordeeld door DUS-I. Op basis van dit oordeel worden de subsidieaanvragen toegekend of afgewezen. Uiteindelijk moeten alle ingediende subsidieaanvragen aan de inhoudelijke eisen van de Regeling Schoolkracht voldoen.
Bent u ervan op de hoogte dat de eigenaren van deze bureaus bv’s zijn voor respectievelijk softwareontwikkeling en een marketingspecialist en dus geen partijen die als hoofdtaak onderwijs- of schoolontwikkeling hebben?
Beide bedrijven hebben niet onderwijs- of schoolontwikkeling als hoofdtaak. Zij bieden wel onderwijs-gerelateerde diensten aan scholen aan. E-WISE biedt online nascholing voor leraren. Faqta is een online leerplatform met lesmateriaal voor groep 1 tot en met 8.
Waarom is gekozen voor loting onder de 4700 aanvragen in plaats van selectie op basis van kwaliteit?
Het vooraf inhoudelijk beoordelen van 4.700 aanvragen zou te veel tijd in beslag nemen. Een selectie op basis van kwaliteit is bovendien erg lastig, omdat het gaat om veel aanvragen die niet goed met elkaar te vergelijken zijn. Bovendien zouden alle scholen erg lang moeten wachten voordat zij duidelijkheid krijgen over wel of geen subsidie. Bij meerdere subsidieregelingen van de overheid is loting gebruikelijk, als het aantal subsidieaanvragen het subsidieplafond ruim overschrijdt.
Welke lessen trekt u uit de wijze waarop deze zeer commerciële bureaus te werk zijn gegaan met het oog op het Nationaal Programma Onderwijs na Corona.
Scholen hebben zelf de regie over de totstandkoming van hun schoolprogramma’s in het kader van het NP Onderwijs. De verwachting is dat scholen goed in staat zijn zelfstandig hun schoolprogramma uit te voeren, met hulp van de kenniscommunity van het Nationaal Programma Onderwijs.
Het Ministerie van OCW bereidt bovendien een aanbesteding voor, voor ondersteuning bij uitvoering van de schoolprogramma’s. In het formuleren van de opdracht wordt rekening gehouden met de lessen uit de regeling Schoolkracht.
Daarnaast wordt door OCW gerichte expertondersteuning georganiseerd voor de scholen met extra uitdagingen of andere risico’s voor de kwaliteit van het onderwijs. Voor een deel wordt aangesloten bij bestaande ondersteuningsprogramma’s voor scholen die in opdracht van OCW of door de sectororganisaties worden aangeboden.
Een school(bestuur) kan er toe besluiten dat de ondersteuning binnen het scholenveld of andere overheidspartijen ontoereikend is en ervoor kiezen een gerichte opdracht te geven aan een extern bureau. Voor een school(bestuur) met geringe ervaring met de inhuur van een extern bureau, wordt verkend of vanuit het Nationaal Programma Onderwijs extra ondersteuning geboden moet worden over hoe om te gaan met externe bureaus als het gaat om de inhuur en aanbesteding en de begeleiding van het proces.
Op 20 april 2021 heeft uw Kamer de motie van het lid Futselaar aangenomen. In deze motie wordt de regering verzocht, in de verdere uitwerking van het Nationaal Programma Onderwijs, extra waarborgen in te bouwen om te voorkomen dat onderwijsgeld weglekt naar particuliere bureaus. Na het meireces ontvangt u een brief naar aanleiding van deze motie.
Bent u ervan op de hoogte dat er een keurmerk bestaat voor bureaus die scholen ondersteunen bij hun (evidence based) onderwijsontwikkeling
Ja. Door EDventure, de Vereniging van adviesbureaus voor onderwijs en jeugdhulp, is in 2008 het Keurmerk Onderwijsadvies gelanceerd. Adviesbureaus voor onderwijs en jeugdhulp komen hiervoor in aanmerking als ze beschikken over een ISO 9001 certificaat en een Cedeo-erkenning.
Bent u bereid om te onderzoeken of dit keurmerk leidend kan zijn voor die scholen die voor de uitvoering van hun activiteiten in het Nationaal Programma Onderwijs externe partijen inschakelen, met als doel commerciële acties als die van E-WISE en Faqta te voorkomen?
Scholen maken zelf keuzes over het wel of niet inhuren van ondersteuning bij het uitwerken en uitvoeren van hun schoolprogramma’s. Zij kunnen hierbij letten of een partij het keurmerk heeft. Zoals in het antwoord op vraag 7 beschreven, wordt door OCW in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs verkend of extra ondersteuning voor scholen hierbij nodig is. Een dergelijk onderzoek is daarom niet nodig.
Kunt u onderzoeken hoeveel nieuwe onderwijsadviesbureaus er in de looptijd van het NPO bijkomen? Wat is de achtergrond en expertise van de oprichters van de nieuwe bureaus?
In de implementatiemonitor van het Nationaal Programma Onderwijs wordt aan een steekproef van scholen gevraagd om met betrekking tot de schoolscan, het kiezen van interventies en het uitvoeren van hun schoolprogramma’s aan te geven of daar met het eigen team of met de hulp van een extern bureau invulling aan is gegeven. Die resultaten wacht ik af.
Het bericht dat de demonstraties in Myanmar uit de hand lopen. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten uit Myanmar waaruit blijkt dat de demonstraties steeds verder uit de hand lopen en de veiligheidstroepen inmiddels stungranaten, traangas en echte kogels inzetten tegen de eigen bevolking?1 2
Ja.
Bent u bekend met het feit dat meer dan 1.700 demonstranten gevangenen zijn genomen en meer dan 61 mensen zijn gedood door de regeringstroepen sinds 1 februari 2021?
Ja. Het is afschuwelijk dat het aantal doden en gearresteerden blijft toenemen.
Bent u ervan op de hoogte dat de meeste demonstranten jonger zijn dan 20 jaar?
Ja.
Klopt het dat de lidstaten van de Europese Unie (EU) half februari al akkoord zijn gegaan met nieuwe economische en individuele sancties voor de legertop van Myanmar, hun familieleden en aan hen gelieerde bedrijven? Zo ja, waarom heeft de EU deze sancties nog niet ingesteld terwijl de Europese Dienst voor Extern Optreden (EEAS) uitspreekt dat «de EU klaar staat om sancties op te leggen»?
De Raad Buitenlandse Zaken van 22 februari jl. bereikte een politiek akkoord over de noodzaak tot uitbreiding van sancties tegen directbetrokkenen bij de militaire coup. Vervolgens is het proces gestart om namen te identificeren, bewijslast te verzamelen en de formele besluitvorming voor te bereiden. Dit resulteerde in een besluit van de Raad Buitenlandse Zaken van 22 maart jl. om sancties in te stellen tegen elf militairen3 die betrokken zijn bij de gewelddadige onderdrukking van protesten, ondermijning van democratie en schending van mensenrechten4. Om deze sancties mogelijk te maken zijn de criteria binnen het bestaande sanctieregime uitgebreid naar ondermijning van de rechtsstaat en de democratie. Daarnaast zijn de criteria van het sanctieregime uitgebreid om politiefunctionarissen en bedrijven die eigendom zijn van of onder zeggenschap staan van het leger, of die inkomsten genereren voor, steun verlenen aan of profiteren van het leger, te kunnen sanctioneren.
Kunt u een overzicht aan de Kamer doen toekomen van de lijst van functionarissen die getarget worden door individuele sancties?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een overzicht aan de Kamer doen toekomen van de extra economische sancties die genomen zijn naar aanleiding van de staatsgreep?
Zie antwoord vraag 4.
Is er diplomatiek verkeer tussen de Verenigde Staten de EU over hoe de sancties elkaar kunnen aanvullen of versterken?
De Raadsconclusies van 22 februari jl. bevestigen de inzet van de EU om gezamenlijk met regionale en internationale partners op te treden. Nederland onderhoudt ook bilateraal contact met de Verenigde Staten en andere gelijkgezinde landen over maatregelen die worden genomen naar aanleiding van de militaire coup, waaronder sancties.
Hoe verzekert de EU dat de sancties weinig of geen invloed hebben op de bevolking van Myanmar?
De Raadsconclusies van 22 februari jl. benadrukken dat de EU ernaar streeft maatregelen te vermijden die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de bevolking van Myanmar en de meest kwetsbaren in het bijzonder5. Dit geldt ook voor sancties. Het doel is het instellen van gerichte sancties die de militairen raken die direct betrokken zijn bij de coup en die zo min mogelijk gevolgen hebben voor de bevolking.
Op welke manier wordt er door de internationale gemeenschap humanitaire hulp geboden aan de bevolking van Myanmar?
De internationale gemeenschap verleent humanitaire hulp voornamelijk via VN-kanalen en de Rode Kruis- en Rode Halve Maanbeweging. Voor de respons op de humanitaire crisis in Myanmar, die reeds ernstig was vóór de militaire coup, hebben de VN-organisaties in 2021 naar verwachting ongeveer EUR 230 miljoen nodig. Het Bureau van de VN voor de Coördinatie van Humanitaire Zaken (OCHA) geeft aan dat ongeveer 1 miljoen mensen in Myanmar behoefte hebben aan humanitaire hulp. Het VN-responsplan voor 2021 is van vergelijkbare grootte als dat voor 2020, welke voor 68% was gefinancierd eind 2020. Hoewel Nederland geen directe, geoormerkte steun verleent aan de door OCHA gecoördineerde respons in Myanmar, geeft het aanzienlijke ongeoormerkte bijdragen aan diverse humanitaire VN-organisaties die in Myanmar actief zijn, en die de Nederlandse bijdrage kunnen inzetten om de respons snel en flexibel te financieren, naar gelang de humanitaire noden.
Ook het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) publiceerde een noodappeal voor 2021 voor Myanmar, waarin het aangeeft ongeveer EUR 63 miljoen nodig te hebben voor ondersteuning van internally displaced persons en andere slachtoffers van geweld in Myanmar, bijvoorbeeld in de deelstaten Chin, Kachin, Rakhine en Shan. Nederland ondersteunt het ICRC in 2021 met een ongeoormerkte bijdrage van EUR 40 miljoen.
Kunt u de Kamer verzekeren dat Nederland en de EEAS alles doen wat in hun macht ligt om mensenrechtenverdedigers, journalisten, medewerkers van niet-gouvernementele organisaties (NGO's) en vervolgde mensen te beschermen?
Steun aan mensenrechtenverdedigers is een essentieel onderdeel van het Nederlands mensenrechtenbeleid. De Raadsconclusies van 22 februari jl. benadrukken dat engagement met het maatschappelijk middenveld en steun aan mensenrechtenverdedigers en journalisten een prioriteit blijven6. Nederland spant zich samen met gelijkgezinde landen in om steun te bieden aan het maatschappelijk middenveld (mensenrechtenverdedigers, journalisten en anderen die zich inzetten voor de terugkeer naar democratie).
Heeft u over de situatie in Myanmar contact met de regering van Indonesië, de enige lidstaat van de Associatie van Zuidoost-Aziatische Naties (ASEAN) die zich duidelijk uitspreekt over de situatie?
Ja. Het is van groot belang dat ASEAN zijn verantwoordelijkheid neemt om bij te dragen aan een vreedzame oplossing van de situatie in Myanmar. In diplomatieke contacten met Indonesië spreek ik de Nederlandse waardering uit voor de voortrekkersrol die Indonesië hier op zich heeft genomen.
Heeft u enig zicht op de situatie van minderheden in Myanmar zoals de Rohingya? Zo ja, worden zij onder het nieuwe beleid niet wederom verstoten?
De situatie van etnische minderheden in Myanmar, waaronder de Rohingya, is nog altijd zorgelijk. Onderliggende problemen in Rakhine zijn niet opgelost en de situatie blijft fragiel. Het geweld van het leger en de politie is gericht tegen alle burgers die zich verzetten tegen de militaire coup.
Kunt u de Kamer informeren over de genomen maatregelen door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, die gisteren bijeen is gekomen? Kunt u daarbij aangeven wat de vervolgstappen van Nederland en de EU zijn?
De Veiligheidsraad is na de militaire coup twee keer in spoedzitting bijeen gekomen. Na de eerste spoedzitting is een persverklaring7 aangenomen en na de tweede spoedzitting is een presidential statement8 uitgegaan. De Veiligheidsraad heeft eensgezind ernstige zorgen uitgesproken over de situatie in Myanmar en het gebruik van geweld tegen vreedzame demonstranten veroordeeld. De Veiligheidsraad roept op geen geweld te gebruiken, gevangenen vrij te laten, mensenrechten te respecteren en de rechtsstaat te herstellen. In de presidential statement van 10 maart jl. spreekt de Veiligheidsraad steun uit voor de pogingen van de VN Speciale Gezant voor Myanmar Burgener om dialoog te faciliteren en dringt de Veiligheidsraad aan op een spoedig bezoek van de VN Speciale Gezant aan Myanmar. Nederland en de EU blijven eveneens oproepen tot toegang voor de VN Speciale Gezant.
Het bericht ‘Asielzoekers (14, 15 en 16) aangehouden na gewelddadige inbraak Oisterwijk.’ |
|
Emiel van Dijk (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u dit bericht?1
Ja.
Deelt u de mening dat u eens zou moeten opkomen voor de slachtoffers van dit soort gruwelijke misdrijven en per direct moet regelen dat op veertien-, vijftien en zestienjarigen die zeer ernstige misdrijven plegen altijd het volwassenstrafrecht toegepast zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Met de bestaande sancties in het jeugdstrafrecht en de mogelijkheid in voorkomende gevallen het gewone strafrecht voor volwassenen toe te passen, is het stelsel in beginsel voldoende toegerust om passend te reageren op delicten. Daarbinnen bestaan afdoende mogelijkheden om de belangen van slachtoffers mee te wegen en geleden schade te vergoeden. Om te onderzoeken of de strafmaxima voor 16 en 17-jarigen in het jeugdstrafrecht voldoende ruimte bieden voor vergelding van zeer ernstige delicten, wordt een conferentie georganiseerd met wetenschappers, deskundigen uit de jeugdstrafrechts-praktijk en vertegenwoordigers van slachtoffers en nabestaanden.2
Kunt u precies aangeven hoeveel minderjarige asielzoekers in 2015, 2016, 2017, 2018, 2019, 2020 en tot nu toe in 2021 verdachten waren van een misdrijf, uitgesplist per delict en land van herkomst? Zo nee, waarom niet?
Sinds vorig jaar is het Incidentenoverzicht uitgebreid met onder andere informatie over de nationaliteit en de alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv)-status van vreemdelingen. Voor de aantallen amv’s die in de jaren 2018 en 2019 zijn verdacht van een misdrijf verwijs ik u graag door naar het Incidentenoverzicht 2019.3
Er is geen data beschikbaar over amv’s die verdacht waren van een misdrijf in de jaren 2015, 2016 en 2017. Om deze gegevens te verzamelen is onderzoek op detailniveau nodig in samenwerking met het COA, de IND, de DT&V, de politie, het Openbaar Ministerie en de Raad voor de Rechtspraak. De cijfers voor het jaar 2020 zullen worden meegenomen in de Staat van Migratie, waarvan ik voornemens ben dit in mei met uw Kamer te delen.4 Volgend jaar zal het onderzoek naar incidentencijfers uitgevoerd worden door het WODC.
Bent u ook van mening dat deze drie criminele asielzoekers helemaal niets in Nederland te zoeken hebben? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het plegen van ernstige strafbare feiten niet zonder consequenties moet blijven. Het plegen van strafbare feiten kan een reden zijn om een aanvraag af te wijzen, of een vergunning in te trekken. Uw Kamer is hierover uitgebreid geïnformeerd bij onder meer de brieven van 25 november 20155, 25 mei 20166 en 1 juli 20207. Ik merk hierbij op dat als familieleden een zelfstandig verblijfsrecht hebben, dit verblijfsrecht niet kan worden ingetrokken vanwege de veroordeling van hun familielid. Als het zo is dat het gepleegde feit voldoende is om verder verblijf te weigeren, zal inderdaad worden ingezet op terugkeer. In die gevallen waarin een gevangenisstraf wordt opgelegd en er geen sprake (meer) is van rechtmatig verblijf, zal al gedurende de gevangenisstraf worden ingezet op terugkeer, zodat de vreemdelingen zo veel mogelijk direct na het einde van de straf kunnen worden uitgezet. Natuurlijk kan ik vanwege de wet bescherming persoonsgegevens niet in gaan op de individuele dossiers.
Bent u bereid deze criminelen inclusief hun familieleden, nadat zij veroordeeld zijn, per direct het land uit te sturen naar het land van herkomst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is de maat nu eindelijk vol voor u en bent u bereid de grenzen per direct te sluiten voor asielzoekers en immigranten uit islamitische landen en alle asielzoekerescentra te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Iedereen heeft recht op een eerlijke asielprocedure. Tijdens de asielprocedure hebben asielzoekers recht op opvang en onderdak. Vanzelfsprekend is elke vorm van overlast en criminaliteit volstrekt onacceptabel en zet ik samen met onder meer partijen uit de migratieketen, de politie, het Openbaar Ministerie en gemeenten in op een harde aanpak. Zoals eerder aangegeven is het kabinet van mening dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk.8
Het bericht ‘Justitie deelt kritieke informatie over hacks niet met bedrijven.’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Justitie deelt kritieke informatie over hacks niet met bedrijven»?1
Ja.
Bent u bekend met de betreffende brief van de Cyber Security Raad? Zo ja, hoe beoordeelt u de zorgwekkende analyse van de Cyber Security Raad? Kunt u dit toelichten?
Ja, ik ben bekend met de adviesbrief van de Cyber Security Raad (CSR) inzake het versneld delen van incidentinformatie. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) kan in het kader van analyses ten behoeve van de primaire taakuitoefening (informeren en adviseren van vitale aanbieders en organisaties die deel uitmaken van de rijksoverheid) ook gegevens over dreigingen en incidenten met betrekking tot de netwerk- en informatiesystemen van andere aanbieders verkrijgen. De CSR stelt terecht dat het voor het NCSC nog niet mogelijk is om deze gegevens telkens te doen toekomen aan die andere aanbieders. Zij zijn hierdoor niet altijd op de hoogte van deze dreigingen of incidenten. Ik deel de zorgen van de CSR hierover en ben van mening dat het zo veel als mogelijk delen van informatie over dreigingen en incidenten van groot belang is voor de Nederlandse digitale veiligheid en weerbaarheid. Ik werk daarom aan een wetsvoorstel om ervoor te zorgen dat meer van de hiervoor genoemde gegevens bij die andere aanbieders terecht kunnen komen.
Klopt het dat nog veel dreigingsinformatie blijft hangen bij het National Cyber Security Centrum (NCSC) omdat de wettelijke basis voor het delen van deze informatie met betrokkenen nog niet op orde is? Zo ja, in hoeveel gevallen zijn bedrijven slachtoffer geworden van cyberaanvallen, terwijl het NCSC wel over relevante cruciale informatie beschikte en deze vervolgens niet kon delen?
In de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) zijn de taken en bevoegdheden van het NCSC opgenomen. Op dit moment bestaat er nog niet in alle gevallen een wettelijke grondslag voor het NCSC om dreigings- en incidentinformatie over netwerk- en informatiesystemen van andere aanbieders dan die in de doelgroep van Rijk en vitaal, die is verkregen in het kader van de primaire taakuitoefening, aan of ten behoeve van deze aanbieders te verstrekken. Zoals ook aangeven in het antwoord op vraag 2, vind ik dit niet wenselijk en kom ik daarom met een wetsvoorstel om ervoor te zorgen dat deze aanbieders meer van de hiervoor genoemde informatie kunnen verkrijgen. Dit voorstel houdt in dat het NCSC ook aan organisaties die objectief kenbaar tot taak hebben om andere organisaties of het publiek te informeren (OKTT’s) vertrouwelijke herleidbare informatie over aanbieders kan verstrekken, zodat deze schakelorganisaties de niet-vitale aanbieders in hun doelgroep van relevante dreigings- en incidentinformatie kunnen voorzien (wijziging van artikel 20, tweede lid, van de Wbni). De verstrekking van deze gegevens is momenteel al mogelijk aan onder meer computercrisisteams.
Daarnaast houdt dit voorstel in dat het NCSC in bijzondere gevallen informatie kan verstrekken aan individuele organisaties die geen deel uitmaken van de doelgroep Rijk en vitaal (wijziging artikel 3, tweede lid, van de Wbni).
Het NCSC ontvangt dagelijks veel data uit verschillende (internationale) bronnen en analyseert deze in het kader van de uitoefening van de wettelijke taak ten behoeve van vitale aanbieders en organisaties die deel uitmaken van de rijksoverheid. Ik beschik niet over concrete cijfers over aantallen slachtoffers van cyberaanvallen buiten deze doelgroep.
Wordt er bij het NCSC actief gezocht naar alternatieven om toch cruciale dreigingsinformatie te kunnen delen met betrokkenen? Zo ja, op welke alternatieven wordt ingezet en op welke schaal? Zo nee, waarom niet en wat is de huidige status van het landelijk dekkend stelsel? Welke niet-vitale sectoren kunnen nog steeds geen dreigingsinformatie ontvangen?
Het NCSC beziet voortdurend op welke manier zij het beste informatie en adviezen over digitale dreigingen en incidenten kan delen met de primaire doelgroep (vitale aanbieders, organisaties die deel uitmaken van de rijksoverheid) en andere organisaties in Nederland. Zo wordt er met inachtneming van de wettelijke kaders actief gewaarschuwd middels beveiligingsadviezen, nieuwsberichten op de website en berichten aan doelgroepen en andere partners.
Ten behoeve van een zo breed mogelijke uitwisseling en verstrekking van voor aanbieders relevante dreigings- en incidentinformatie zet het kabinet sinds 2018 in op de ontwikkeling van het Landelijk Dekkend Stelsel (LDS) van cybersecurity samenwerkingsverbanden. Binnen dit LDS wordt informatie over cybersecurity breder, efficiënter en effectiever gedeeld tussen publieke en private partijen. Dit moet leiden tot een netwerk van schakelorganisaties die organisaties binnen hun onderscheidenlijke doelgroepen zo goed mogelijk kunnen adviseren en ondersteunen op het gebied van digitale veiligheid. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 3 februari jl.2 wordt, gebaseerd ook op aanbevelingen van het WODC, nog steeds gebouwd aan dit stelsel zodat zo veel mogelijk sectoren bereikt kunnen worden.
Over de voortgang van het LDS zal uw Kamer worden geïnformeerd in de voortgangsrapportage over de Nederlandse Cybersecurity Agenda (NCSA).
Heeft het Digital Trust Center (DTC) inmiddels een OKTT-status (objectief kenbaar tot taak) mogen ontvangen zodat zij niet-vitale bedrijven kunnen voorzien van dreigingsinformatie? Zo nee, wat is de status, waarom is dit nog steeds niet gebeurd en wat zorgt voor de vertraging? Bent u het met de mening eens dat er snelheid gebaat is bij het toekennen van de OKTT-status aan het DTC, gezien de enorme veiligheidsrisico’s die bedrijven nu lopen?
Het Digital Trust Center (DTC) van het Ministerie van EZK is op dit moment nog niet krachtens de Wbni als OKTT aangewezen. Door het Ministerie van EZK wordt momenteel gewerkt aan het laten voldoen van het DTC aan de voorwaarden voor die aanwijzing, waaronder het versterken van de juridische basis door middel van een wetsvoorstel. Na aanwijzing zal het DTC gaan beschikken over meer dreigings- en incidentinformatie die met het niet-vitale bedrijfsleven kan worden gedeeld.
Gelet op deze veiligheidsrisico’s voor duizenden ondernemers, wat is er op korte termijn (wettelijk) nodig om niet-vitale bedrijven toch te kunnen voorzien van dreigingsinformatie?
De eigen digitale weerbaarheid is primair een eigen verantwoordelijkheid van bedrijven. Het DTC biedt informatie, advies en tools aan om niet vitale bedrijven in staat te stellen invulling te geven aan deze eigen verantwoordelijkheid. Voor de stappen die het DTC verder zet, verwijs ik u naar de brief van de Staatsecretaris van EZK aan uw kamer van 16 december jl.3.
Daarnaast kunnen niet vitale bedrijven ook kennisnemen van de algemene beveiligingsadviezen van het NCSC. Ook kunnen deze bedrijven ervoor kiezen om bijvoorbeeld een computercrisisteam in het leven te roepen, of zich bij een al bestaand computercrisisteam of andere schakelorganisatie aan te sluiten, die deze bedrijven voorziet van voor hen relevante dreigings- en incidentinformatie. Deze schakelorganisaties kunnen bijvoorbeeld ook krachtens de Wbni als computercrisisteam of OKTT worden aangewezen en daardoor informatie van het NCSC ontvangen. Het NCSC en het DTC werken bovendien nauw samen en zijn voortdurend, samen met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), telkens in gesprek over de mogelijkheden om binnen het LDS zo veel als mogelijk informatie te delen.
Voorts werk ik, zoals ook aangegeven bij de antwoorden op de vragen 2 en 3, aan een wetsvoorstel om ervoor te zorgen dat de bevoegdheid van het NCSC om dreigings- en incidentinformatie over de beveiliging- en informatiesystemen van niet-vitale aanbieders aan of ten behoeve van die aanbieders te verstrekken wordt uitgebreid en wordt, zoals in het antwoord op vraag 5 gegeven, gewerkt aan het door het DTC voldoen aan de voorwaarden voor een aanwijzing krachtens de Wbni als OKTT.
Hoe staat het met de samenwerking tussen het NCSC en samenwerkingsverbanden met een OKTT-status zoals de Nationale Beheersorganisatie Internetproviders? In hoeveel gevallen heeft het NCSC al dreigingsinformatie gedeeld met bedrijven die onderdeel uitmaken van het Nationale Beheersorganisatie Internetproviders?
Het NCSC deelt met organisaties met een OKTT-status binnen de wettelijke kaders, zoals eerder beschreven, gegevens over dreigingen en incidenten, voor zover deze gegevens betrekking hebben op en relevant zijn voor netwerk- en informatiesystemen van organisaties in hun respectievelijke doelgroepen. Daarbij kan het in elk geval ook persoonsgegevens aangaande actoren betreffen, zodat organisaties aan de hand daarvan dreigingen beter kunnen detecteren in hun netwerken. Voor zover de te delen informatie, en in het bijzonder persoonsgegevens, vertrouwelijke herleidbare gegevens met betrekking tot een aanbieder betreffen, is verstrekking hiervan aan een OKTT zoals de Nationale Beheersorganisatie Internetproviders (NBIP) momenteel niet mogelijk zonder toestemming van de betrokken aanbieders. Gelet hierop heeft de NBIP in de afgelopen periode tot nu toe in een aantal gevallen informatie over dreigingen en incidenten ontvangen.
Het bovenstaande overwegende, hoe beoordeelt u het huidige vermogen van de Nederlandse overheid om actief dreigingsinformatie te delen met Nederlandse bedrijven? Bent u het met de mening eens dat Nederland achterloopt op dit vlak wanneer wij kijken naar landen om ons heen zoals het Verenigd Koninkrijk?
Voor het goed functioneren van het Nederlandse cybersecuritystelsel is – zoals ik ook heb aangegeven in voornoemde Kamerbrief van 3 februari jl. – een optimale uitwisseling van informatie over digitale dreigingen, kwetsbaarheden en incidenten tussen de overheid, vitale organisaties en niet-vitale organisaties van groot belang. De in voorgaande antwoorden genoemde wetswijziging zal hieraan bijdragen. Daarbij kijk ik ook steeds naar de wijze waarop andere landen, zoals het VK, hun cybersecuritystelsels hebben ingericht, met als doel lessen daarvan te leren, en te kijken hoe die zouden passen in de Nederlandse bestuurlijke context. In het WODC-rapport over het Landelijk Dekkend Stelsel, dat ik in november 2020 aan uw Kamer heb aangeboden, is bijvoorbeeld een landenstudie opgenomen, waarin is gekeken hoe andere landen informatiedeling hebben vormgegeven, waaronder het Verenigd Koninkrijk.4 Veel landen hebben ook, net als Nederland, documenten als hun nationale cyberstrategie openbaar beschikbaar gemaakt. Naast bilaterale contacten ben ik permanent met Europese lidstaten in gesprek over versterking van de digitale weerbaarheid o.a. in het kader van de besprekingen over de voorgenomen herziening van de richtlijn inzake de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen en de Europese cybersecurity strategie. Indien daar aanleiding toe is, zal ik uw Kamer informeren over de bevindingen naar aanleiding van deze contacten.
Bent u het ook met de mening eens dat dit onacceptabel is gezien de serieuze veiligheidsrisico’s voor onze hoogontwikkelde kenniseconomie? Zo ja, bent u bereid om in gesprek te gaan met uw collega’s uit het Verenigd Koninkrijk? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte houden van deze gesprekken?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om op de korte termijn, gezien de actuele en reële dreiging van cyberaanvallen, maatregelen te nemen die het delen van dreigingsinformatie tussen overheid en niet-vitale bedrijven mogelijk maakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de te nemen stappen en het bijbehorende tijdspad? Zo nee, waarom niet?
Ik werk, zoals hierboven is vermeld, aan een wetsvoorstel tot wijziging van de Wbni, om ervoor te zorgen dat meer dreigings- en incidentinformatie met betrekking tot de netwerk- en informatiesystemen van andere aanbieders dan die in de doelgroep van Rijk en vitaal bij deze aanbieders terecht kan komen. Ik streef ernaar om dit voorstel rond de zomer in consultatie te brengen.
Het tekort aan gepantserde voertuigen bij de Koninklijke Marechaussee |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tekort aan gepantserde wagens marechaussee»?1
Ja.
Kunt u de achtergrond en oorzaken schetsen van het tekort aan gepantserde voertuigen bij de Koninklijke Marechaussee (KMar)?
Er is nu geen tekort aan gepantserde voertuigen bij de Koninklijke Marechaussee, wel is langer dan gepland gebruik gemaakt van oudere voertuigen. De achtergrond en oorzaken van problemen met de levering van voertuigen door een Franse leverancier zijn vermeld in een Kamerbrief (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2951, 7 juni 2019). Nadat tevergeefs geprobeerd is deze voertuigen te laten repareren door de Franse leverancier zijn er nieuwe voertuigen besteld bij een andere leverancier en op 4 maart 2021 uitgeleverd aan de eenheden.
Hoe lang bestaat deze situatie al en hoe lang zal deze situatie nog voortduren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe komt het dat de nieuw aangeschafte Toyota Land Cruisers niet aan de wensen en eisen blijken te voldoen en welke partijen zijn hier primair voor verantwoordelijk en aansprakelijk?
Bij de door de Franse leverancier geleverde voertuigen zijn in 2019 problemen vastgesteld met onder meer de stuurinrichting, het brandstofsysteem en het remsysteem. Deze problemen tasten de wegveiligheid en de gebruiksveiligheid aan. In oktober 2019 is de leverancier op al deze punten in gebreke gesteld. Dit heeft uiteindelijk niet geleid tot voor Defensie aanvaardbare oplossingen. Inmiddels is de Landsadvocaat verzocht om rechtsmaatregelen voor te bereiden.
Hoeveel extra geld gaat deze tegenvaller Defensie kosten?
De inspanningen van Defensie zijn er op gericht om deze kosten tot het minimum te beperken en maximaal te verhalen op de in gebreke gestelde leverancier. Het resultaat is voor een belangrijk deel afhankelijk van de uitkomst van de juridische procedure tegen de leverancier. Het is daarmee nu nog niet duidelijk hoeveel geld deze tegenvaller Defensie eventueel gaat kosten.
Wat is het effect van deze problematiek op de inzetbaarheid van de Hoog Risico Beveiligingspelotons (HRB), die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van onder meer de Tweede Kamer, luchthaven Schiphol, en het Joodse Cheider in Amsterdam?
De HRB is tot op heden in staat geweest om haar taken uit te voeren. Er is nu geen tekort aan gepantserde voertuigen bij de Koninklijke Marechaussee. De nieuwe voertuigen zijn op 4 maart 2021 uitgeleverd aan de eenheden. In de tussenliggende periode is er voor het grootste deel gebruik gemaakt van oudere gepantserde voertuigen met hetzelfde beschermingsniveau binnen de eigen organisatie van de Koninklijke Marechaussee.
Hoe wordt voorkomen dat deze situatie een onverantwoord hoge afbreuk doet aan de beveiliging van risicovolle objecten?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen zijn of worden genomen om dit probleem op korte en op lange termijn op te lossen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u garanderen dat de KMar, in het bijzonder de HRB’s, hun werk volwaardig, effectief en veilig kunnen blijven doen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke (andere) bevindingen van het Interventieteam Defensie kunnen een risico vormen voor de operationele inzetbaarheid van krijgsmachtdelen en/of voor de nationale en internationale veiligheid?2
Bij het interventieteam kunnen militairen en burgerpersoneel terecht met hun zorgen, vragen en problemen, als deze bijvoorbeeld lang blijven steken in complexe processen. Het interventieteam Defensie richt zich met name op de persoonlijke uitrusting van militairen, de werkplek en legering. Het gaat daarbij vaak om maatwerk. De resultaten worden intern en extern gepubliceerd, maar zijn niet bedoeld om een overzicht van de inzetbaarheid van de krijgsmacht te geven. Defensie geeft met de inzetbaarheidsrapportage inzicht in de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht. De vertrouwelijke bijlagen bij de inzetbaarheidsrapportage gaan in op de risico’s en beperkingen in de inzetbaarheid. Daarbij worden zaken als het aanhoudende beroep op Defensie, knelpunten in militaire personele vulling, schaarse (gevechts-)ondersteuning en lage materiële gereedheid meegenomen waar van toepassing.
Kunt u aangeven hoe deze risico’s gemitigeerd worden?
Zie antwoord vraag 10.