Artiesten voor de 'field labs' die niet betaald krijgen |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt het dat de deelnemende artiesten aan de zogeheten «field labs» niet betaald krijgen voor hun werk?
De sector zelf heeft het initiatief genomen om deze events te organiseren en de artiesten en toeleveranciers benaderd om pro bono deel te nemen aan de fieldlabs. De opbrengst uit de kaartverkoop komt ten goede aan het evenement zelf.
Deelt u de mening dat artiesten voor hun werk betaald horen te krijgen, zoals mensen in andere beroepen ook betaald horen te krijgen voor hun werk? Zo nee, waarom niet?
Artiesten dienen voor hun werk betaald te krijgen. Een gezonde culturele arbeidsmarkt is primair de verantwoordelijkheid van de sector. De overheid schept alleen de randvoorwaarden. Zo steunt de overheid Platform ACCT in de uitvoering van de Arbeidsmarktagenda van de culturele en creatieve sector.
Deelt u de mening dat de culturele sector het de afgelopen jaar een van de sectoren was die de zwaarste klappen kreeg? Zo nee, waarom niet?
De coronacrisis betekent een enorme klap voor de gehele culturele en creatieve sector. De overheid doet er alles aan om deze schade zoveel mogelijk te beperken. Er zijn verschillende generieke en specifieke steunmaatregelen waarmee de sector wordt ondersteund. De cultuursector kan, indien wordt voldaan aan de voorwaarden, gebruik maken van de generieke steunmaatregelen zoals de TVL, de TOZO, de NOW en de TOGS. Met de beantwoording van de Kamervragen met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 8 van 15 september 2020 is er eerder een uitgebreid overzicht gegeven van deze ondersteuningsmaatregelen.1 Via het tweede steunpakket specifiek voor de culturele en creatieve sector is € 482 miljoen beschikbaar gesteld.2 Hiervan gaat € 150 miljoen naar gemeenten om hen in staat te stellen de lokale culturele instellingen en voorzieningen te ondersteunen. Dit is een vervolg op de € 48,5 miljoen voor de vitale regionale infrastructuur uit het eerste steunpakket voor cultuur in 2020.3 Daarnaast hebben gemeenten en provincies in 2020 aanvullende middelen gekregen bestaande uit tweemaal € 60 miljoen voor gemeenten en eenmalig € 8 miljoen voor provincies. Gemeenten ondersteunen de lokale en regionale infrastructuur van (pop)podia, gezelschappen, bibliotheken, musea, kunst- en cultuureducatie, beeldende kunstinstellingen, filmtheaters, amateurkunstinstellingen en festivals. Voor de generieke fiscale ondersteuning verwijs ik naar het Besluit noodmaatregelen coronacrisis.4
Deelt u de mening dat de overheid het goede voorbeeld dient te geven en het dus niet passend is om bij dit soort experimenten artiesten geen eerlijk loon te geven? Zo nee, waarom niet?
De organisatie van de fieldlabs ligt in handen van de sector zelf. De artiesten die optreden tijdens de praktijktesten doen mee in het bewustzijn dat geen sprake is van een normale situatie, maar van een test waaraan geen betaling verbonden is. Alle betrokkenen bij de praktijktesten van het Fieldlab Evenementen doen dit belangeloos. De opbrengst uit de kaartverkoop wordt weer geïnvesteerd in het evenement zelf.
Het bericht 'Groningers in bevingsgebied moeten nog langer wachten op smartengeld' |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Groningers in bevingsgebied moeten nog langer wachten op smartengeld»? Wat vindt u van het bericht?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Het op deze schaal vergoeden van immateriële schade is volledig nieuw in Nederland en het is daarom belangrijk dat dit zeer secuur en goed uitgewerkt wordt. Desalniettemin heb ik begrip voor de mogelijke teleurstelling die het uitstel met zich meebrengt.
Deelt u de mening dat vertraging, terwijl Groningers al heel lang wachten, slecht uitlegbaar is? Zo nee, waarom niet?
Deze vertraging is erg vervelend en er wordt hard gewerkt om verder uitstel te voorkomen. Het doel is om de procedure zo in te richten dat deze enerzijds recht doet aan de persoonlijke situatie van de aanvrager en anderzijds niet te belastend is voor de aanvrager. Daarbij is het voor de afhandeling van aanvragen om vergoeding van immateriële schade van belang om de werkwijze zodanig vorm te geven dat er een vergoeding geboden wordt voor het leed en verdriet van een groot aantal Groningers, maar dat de aanvragen ook met toepassing van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht afgewikkeld worden.
Om hiertoe te komen, vraagt het IMG input van betrokken stakeholders zoals maatschappelijke organisaties, onderzoekers en gemeenten. De vertraging is begrijpelijk in het licht van voorgenoemde complexiteit. Dat neemt niet weg dat het uiteraard erg vervelend is dat Groningers nog langer moeten wachten op het kunnen aanvragen van een vergoeding voor immateriële schade.
Kunt u een uitgebreide uitleg geven waarom de regeling immateriële schade nu vertraging oploopt? Wat is er zo complex?
De werkwijze voor de vergoeding van immateriële schade zoals het IMG die ontwikkelt, is uniek in Nederland, zowel qua inhoud als qua omvang. Het IMG handelt aanvragen tot vergoeding van immateriële schade af met toepassing van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht, en dat wettelijke kader is beperkt. Volgens de wet bestaat alleen in een beperkt aantal gevallen een recht op vergoeding voor immateriële schade. Bovendien vergt de beoordeling van een recht op vergoeding van immateriële schade volgens de vaste jurisprudentie een hoogstpersoonlijke, individuele beoordeling. Deze combinatie van het hoogstpersoonlijke karakter van de vordering en de grote aantallen aanvragen roept zeer complexe vragen op. Er is geen regeling of werkwijze bekend die daarbij als voorbeeld kan dienen. Grote aantallen vragen om een sterke mate van standaardisering en automatisering van de procedure, omdat anders de afhandeling van zoveel aanvragen mogelijk vele jaren zal duren. Standaardisering staat echter op gespannen voet met het hoogstpersoonlijke karakter van de vordering. De inhoud van de werkwijze, de ICT-systemen en de uitvoering moeten dus volledig nieuw worden ontwikkeld. Daar is meer tijd voor nodig.
De aanvrager moet zelf in de aanvraag motiveren dat er op grond van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht een recht op schadevergoeding bestaat. Tegelijkertijd vind het IMG het belangrijk dat de drempel voor het aanvragen van een vergoeding voor immateriële schade voor burgers laag ligt en dat burgers zoveel mogelijk worden ontzorgd in de aanvraag van een vergoeding. Daarom probeert het IMG de procedure zo eenvoudig en toegankelijk mogelijk te maken, door aanvragers te helpen bij het onderbouwen van een persoonsaantasting. Dat doet het IMG onder meer door benodigde gegevens te verzamelen en klaar te zetten voor de aanvrager. Tegelijkertijd streeft het IMG ernaar de werkwijze voor immateriële schade, die gaat over de erkenning van ernstig leed en verdriet in Groningen, ook zo persoonlijk mogelijk te maken. Als laatste vindt binnen het IMG nog op verschillende onderwerpen onderzoek plaats. Om tot een evenwichtige en genuanceerde werkwijze te komen was uitvoerig juridisch en sociaal-psychologisch onderzoek nodig. Het IMG buigt zich nog over de wijze waarop de persoonlijke beleving gaat meewegen bij de beoordeling van de aanvraag.
Het is een ingewikkelde en veeleisende opgave om dit alles bij elkaar te brengen in een begrijpelijke en goed uitvoerbare werkwijze. Er wordt veelvuldig met tal van partijen overleg gevoerd om te toetsen of de ontworpen werkwijze tot het gewenste resultaat zal leiden. Het IMG betreurt dat de voorbereiding van de werkwijze meer tijd heeft gevergd dan aanvankelijk gedacht, maar achtte eerdere concepten van een werkwijze onvoldoende evenwichtig en genuanceerd. Het IMG heeft daarom meer tijd nodig voor de voorbereiding.
Kunt u aangeven waarom niet eerder ingeschat is dat een dergelijke regeling nieuw en complex is, zodat een realistische planning richting de Groningers kon worden gegeven?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, buigt het IMG zich momenteel nog over o.a. de wijze waarop de persoonlijke beleving gaat meewegen bij de beoordeling van de aanvraag tot immateriële schadevergoeding. Met de komst van een nieuw bestuurslid per 1 oktober 2020 is de kennis binnen het IMG bestuur verbreed met expertise op psychosociaal gebied. Dit heeft mede geleid tot het creëren van andere invalshoeken en nieuwe inzichten op sociaal-maatschappelijk vlak binnen het inrichten van de werkwijze. Het IMG neemt deze inzichten mee om zo goed mogelijk van start te gaan met de werkwijze.
Wat is de nieuwe planning voor de regeling immateriële schade nu? Hoe realistisch is die?
Het IMG heeft aangegeven eind tweede kwartaal van dit jaar te kunnen starten met de afhandeling van aanvragen om vergoeding van immateriële schade. Die start zal gefaseerd zijn, te beginnen met honderd huishoudens. Daarna wordt het aantal huishoudens stapsgewijs uitgebreid. Deze gefaseerde start biedt het IMG de kans de opgedane ervaringen te gebruiken voor eventuele aanpassingen voordat de afhandeling grootschaliger wordt.
Welke versnellingsmogelijkheden ziet u nog om toch eerder te beginnen dan eind tweede kwartaal 2021, dan wel in het traject straks tijd in te halen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, heeft het IMG gecommuniceerd dat eind tweede kwartaal van dit jaar gestart wordt met de afhandeling van aanvragen om vergoeding van immateriële schade volgens de nieuwe werkwijze. Het IMG start met een kleine groep om voldoende ervaring op te doen voor het op grotere schaal toepassen van de werkwijze. Hierdoor kan mogelijk gedurende het traject tijd bespaard worden.
Deelt u de mening dat, zeker in Groningen, het belangrijk is dat er geen vertraging in regelingen optreedt?
Die mening deel ik. Ik ben echter ook van mening dat een werkwijze voor afhandeling van een complexe schadevorm zorgvuldig tot stand moet komen. Het zou zeer onwenselijk zijn dat de Groningers met een gebrekkige of te belastende werkwijze te maken krijgen.
Hoe en wanneer is, of wordt dit bericht aan de gedeputeerden zelf, die aanspraak zouden kunnen maken op de regeling immateriële schade, gecommuniceerd?
Het IMG heeft middels een nieuwsbericht van 10 maart op zijn website gecommuniceerd over de latere start van de werkwijze voor afhandeling van aanvragen om vergoeding van immateriële schade.
Waarom moet de Tweede Kamer dit bericht uit de media vernemen en is de Tweede Kamer hierover niet eerder geïnformeerd?
Adequate informatievoorziening richting uw Kamer over de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg, en de gevolgen hiervan, is uiteraard belangrijk. Ik informeer uw Kamer regelmatig over de ontwikkelingen met betrekking tot de schadeafhandeling door het IMG en de mijlpalen die het IMG verwacht te halen. Ik zal uw Kamer ook proactief informeren over de ontwikkelingen omtrent de werkwijze voor de vergoeding van immateriële schade.
Kunt u toezeggen dat indien er in de toekomst onverhoopt weer van dit soort ontwikkelingen zijn, de Kamer wordt geïnformeerd voordat het in de media verschijnt?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 aangaf, mag u van mij pro-actieve informatievoorziening verwachten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat zulke vertragingen van regelingen richting gedupeerden in Groningen in de toekomst worden voorkomen?
Het IMG bepaalt vanuit zijn onafhankelijk positie als zelfstandig bestuursorgaan zelf het proces van totstandkoming van de werkwijzen voor de afhandeling van schade, de inhoud daarvan en de communicatie hierover. Het is van belang om te noemen dat ik vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid voor het IMG regelmatig overleg voer met het IMG om vinger aan de pols te houden over de belangrijkste ontwikkelingen en het IMG van de benodigde mensen en middelen voorzie om zijn taak uit te voeren. Ik kan echter niet garanderen dat er geen vertraging optreedt op basis van nieuwe ontwikkelingen of onvoorziene complexiteit.
Kunt u aangeven in hoeverre de waardedalingsregeling op schema ligt of wat de voortgang daarvan is?
Sinds 1 september 2020 handelt het IMG aanvragen om vergoeding van schade door waardedaling voor woningen af met behulp van zijn werkwijze voor schade door waardedaling aan woningen (de waardedalingsregeling). Sindsdien zijn 88.000 aanvragen gedaan, heeft het IMG circa 78.000 besluiten genomen en 350 miljoen euro aan schadevergoeding toegekend. Aanvragers waarderen de waardedalingsregeling met het cijfer 8,2. Bij de start van de waardedalingsregeling is uitgegaan van ongeveer 110.000 aanvragen, de uitvoering van de waardedalingsregeling loopt daarom op schema. Het IMG bekijkt de komende periode hoe inwoners die recht hebben op schadevergoeding, maar nog geen aanvraag in hebben gediend, bereikt kunnen worden.
De artikel 7-procedure tegen EU-lidstaten Polen en Hongarije |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de brief van het Portugese voorzitterschap aan het Europees parlement waarin de gang van zaken rond de artikel 7-procedure tegen de EU-lidstaten Polen en Hongarije uiteen wordt gezet?1
Ja.
Deelt u de juridische analyse van het Portugeese voorzitterschap dat het voorlopig niet mogelijk is deze procedure voort te zetten omdat er geen fysieke hoorzittingen met Polen en Hongarije worden georganiseerd?
Het kabinet kan de redenering van het Portugese voorzitterschap volgen. Artikel 7(1) VEU schrijft voor dat, alvorens te constateren dat er duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending van de waarden van de Unie, de Raad de betrokken lidstaat hoort. Het horen dient dus in een formele Raadszitting te gebeuren. De vergaderingen per videoconferentie, die thans worden georganiseerd vanwege de reisbeperkingen als gevolg van de COVID-19-crisis, zijn geen formele raadzittingen maar informele vergaderingen, omdat ze niet worden gehouden op de zetel van de Raad zoals voorgeschreven door het Verdrag (Protocol nr. 6, onder b, betreffende de plaats van de zetels van de instellingen, van bepaalde instanties, organen, organisaties en diensten van de Europese Unie). Het is spijtig dat daardoor beide artikel 7-procedures gedurende de COVID-19-crisis tot nu toe slechts eenmaal door de Raad besproken zijn (namelijk op de Raad Algemene Zaken van 11 september 2020). Tegelijkertijd is het belangrijk de zorgvuldigheid van de procedure van artikel 7 VEU zoveel mogelijk te bewaken. Daarbij is ook van belang dat het horen van de lidstaat in kwestie in de zin van artikel 7(1) VEU een essentieel procedureel vereiste is waarvan de eerbiediging, op verzoek van de lidstaat ten aanzien waarvan de Raad een constatering heeft gedaan, kan worden getoetst door het Hof van Justitie (overeenkomstig artikel 269 VWEU). Voorkomen dient te worden dat de wettigheid van een eventuele constatering onder artikel 7(1) VEU later door de betrokken lidstaat voor het Hof van Justitie ter discussie zal worden gesteld wegens de niet correcte naleving van de procedurele vereisten van dat artikel. Daarbij is het goed te onderstrepen dat naast de artikel 7-procedures ook andere EU-instrumenten op het terrein van de rechtsstaat ingezet worden, zoals inbreukzaken gestart door de Europese Commissie en het jaarlijkse Rechtsstaatrapport waarin ook Polen en Hongarije langs de rechtsstatelijke meetlat worden gelegd.
Deelt u de mening dat stagnatie van deze artikel 7-procedure bijzonder ongewenst is en dat het ook onvoorstelbaar is dat een fysieke hoorzitting niet «coronaproof» zou kunnen worden georganiseerd?
Het kabinet is het er mee eens dat stagnatie van beide artikel 7-procedures onwenselijk zou zijn. Het feit dat er met beide landen reeds enkele hoorzittingen zijn gehouden in de Raad Algemene Zaken, en dat beide procedures ook regelmatig als «stand van zaken» door de Raad zijn besproken, toont aan dat er in dat opzicht geen sprake is van stagnatie van de procedure. Dat laat onverlet dat het kabinet zich samen met gelijkgezinde lidstaten zal blijven inzetten voor regelmatige agendering zolang de zorgen omtrent de rechtsstaat in beide landen voortduren. In dat licht verwelkomt het kabinet het voornemen van het Portugees Voorzitterschap om, indien de omstandigheden rond de COVID-19-pandemie een fysieke Raadsvergadering toelaten, de procedures te agenderen op de Raad Algemene Zaken van 11 mei a.s. Het is aan het Voorzitterschap te besluiten over de vorm waarin een Raad plaatsvindt, fysiek of per videoverbinding.
Deelt u voorts de mening dat, gezien de ernst van de situatie in Polen en Hongarije, alles in het werk moet worden gesteld om de hoorzittingen alsnog voortvarend te organiseren? Zo ja, bent u bereid om hierin een actieve rol te vervullen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Bossche bedrijf AVI werd eerder op de vingers getikt voor branden' |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bossche bedrijf AVI werd eerder op de vingers getikt voor branden»?1
Ik ben bekend met het artikel.
Bent u ervan op de hoogte dat de brandweer al twaalf keer in actie moest komen om broeibranden te blussen bij het recyclingbedrijf AVI en dat het bedrijf hier al vaker voor op de vingers is getikt vanwege nalatig gedrag?
Naar aanleiding van de brand bij AVI heb ik het bevoegd gezag (provincie Noord-Brabant) en de omgevingsdienst (Brabant Noord) gevraagd om een feitenrelaas. Dit heb ik ontvangen. Hieruit blijkt dat sinds 22 november 2019 zeven broeibranden hebben plaatsgevonden voordat op 9 maart 2021 weer brand uitbrak. Op het door de omgevingsdienst Brabant Noord ingezette handhavingstraject ga ik nader in bij vraag 4.
Wat vindt u ervan dat er op 9 maart 2021 alweer een (zeer grote) brand is geweest bij AVI, waarbij sprake was van zware rookontwikkeling waardoor twee nabijgelegen coronateststraten noodgedwongen moesten sluiten, in totaal 3000 leerlingen van scholen in de omgeving naar huis gestuurd zijn en wegen in de omgeving afgesloten moesten worden?
De impact van een grote brand op de – met name directe – leefomgeving en de maatschappij is altijd groot. Ook van deze brand was de impact groot. Dit heeft begrijpelijkerwijs veel emoties en zorgen losgemaakt, zowel bij omwonenden, de leerlingen en leraren van de betreffende scholen als de aanwezigen op de coronateststraten. De aanpak van zowel vergunningverlening als toezicht en handhaving is er op gericht dat dergelijke branden worden voorkomen.
In hoeverre is er volgens u in het verleden voldoende opgetreden tegen de overtredingen van AVI? Is inmiddels het punt bereikt voor een onafhankelijk onderzoek? Zo ja, zal er dan ook gekeken worden naar de locatie waar het bedrijf gesitueerd is?
Het is de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag om te voorzien in een adequate vergunning en deze te handhaven. Tegelijkertijd is het de verantwoordelijkheid van het bedrijf om de voorschriften uit de vergunning na te leven. Deze voorschriften zijn er op gericht om branden te voorkomen. Per saldo moet dat een verkleining van het risico op branden opleveren.
Uit het feitenrelaas van het bevoegd gezag (provincie Noord-Brabant) komt het volgende naar voren. Bij de reguliere controle bij AVI in 2019 is geconstateerd dat de hoeveelheid opgeslagen shredderresidu groter was dan vergund. Hierna is een handhavingstraject gestart volgens de Landelijke Handhavingsstrategie. De omgevingsdienst Brabant Noord is in gesprek gegaan met AVI waarna deze een plan van aanpak heeft overgelegd om nieuwe broeibranden te voorkomen. Niettemin bleven er broeibranden ontstaan: een snellere vermindering van de hoeveelheid shredderresidu bleek noodzakelijk.
Er is een voornemen last onder dwangsom opgelegd en vervolgens op 29 april 2020 een last onder dwangsom (LOD). Deze stelde dat voor 1 juli 2020 de hoeveelheid shredderresidu binnen de vergunde kaders moest zijn. AVI heeft hierop om uitstel verzocht vanwege liquiditeitsproblemen door de coronacrisis. Dit uitstel is niet toegekend.
Op 1 juli 2020 is gecontroleerd of de hoeveelheid shredderresidu binnen de vergunde kaders was gebracht. Ook op 23 september, 15 en 28 oktober 2020 en op 5 februari 2021 is gecontroleerd. De hoeveelheid shredderresidu was op die data binnen de vergunde kaders. Er is dan ook geen dwangsom verbeurd. De LOD is nog in stand. Er hebben sinds het opleggen van de LOD tot 9 maart jl. geen broeibranden plaatsgevonden.
De provincie Noord-Brabant onderzoekt momenteel welke hoeveelheden shredderresidu tijdens de brand waren opgeslagen. Tevens heeft de omgevingsdienst Brabant Noord een nieuwe LOD opgelegd omdat nog geen volledige melding met rapportage van de brand is ontvangen.
Het bericht dat de provincie ingrijpt bij een datacenter in Middenmeer (Hollands Kroon) |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel «Provincie grijpt in bij datacenter»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de rechtszaak tussen de provincie Noord-Holland en de gemeente Hollands Kroon, over wie het bevoegd gezag is bij het plaatsen van megagebouwen zoals datacenters, geen fraai beeld oplevert voor inwoners?
Het heeft altijd de voorkeur dat overheden in goed onderling overleg tot een gezamenlijk inzicht komen. De provincie Noord-Holland en de gemeente Hollands Kroon zijn in overleg, er is vooralsnog geen sprake van een rechtszaak. Het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland (GS) stelt zich op het standpunt dat zij bevoegd gezag is.
Bent u het daarom mee eens dat u als bewindspersoon dit sluimerende probleem al eerder had moeten signaleren en in deze kwestie ook eerder had moeten optreden om zo te voorkomen dat dit conflict in de rechtszaal wordt uitgevochten?
Nee. De aanwijzing van het bevoegd gezag is geregeld in het Besluit omgevingsrecht. Indien hierover een conflict ontstaat is het uiteindelijk aan de rechter om hier een oordeel over te vellen.
Bent u het, los van deze casus in Hollands Kroon, ermee eens dat het verstandig is dat bij dit soort grootschalige bouwprojecten het Rijk of de provincie aan zet is om te bepalen of deze megagebouwen gebouwd kunnen worden?
In dit antwoord maak ik onderscheid tussen het bevoegd gezag voor de milieuvergunning (vraag 3) en de keuze over op welke locaties datacentra toegestaan kunnen worden. Dit laatste is een ruimtelijke afweging, die van oudsher primair ligt bij de gemeente.
Het is wel mogelijk dat provincie of Rijk vanwege provinciale of nationale belangen nadere kaders stellen aan deze gemeentelijke ruimtelijke afweging.
Maakt u zich ook zorgen dat de komst van deze datacenters, maar ook distributiecentra, het landschap in onbebouwde gebieden stevig aantast?
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is afgesproken dat hyperscale datacenters zich bij voorkeur aan de randen van Nederland vestigen zoals op de bestaande locaties Eemshaven en Middenmeer. In de NOVI kondig ik ook aan dat het Rijk beoogt om met medeoverheden via de Omgevingsagenda’s selectieve groei voor datacenters uit te werken. In de Metropool Regio Amsterdam (MRA) maak ik de integrale afweging voor het 4e connectiviteitscluster in het kader van de Verstedelijkingsstrategie MRA.
Voor distributiecentra zet de NOVI in op actieve clustering van (grootschalige) logistieke functies langs (inter)nationale corridors op logistieke knooppunten langs deze corridors. Dit beperkt de invloed van verspreide locaties op het landschap en extra mobiliteit en versterkt het logistieke systeem en onze economie.
Vindt u het ook van belang dat datacenters, maar ook distributiecentra en andere vormen van verdozing, beter ingepast dienen te worden in het landschap?
Ja, zie het antwoord op vraag 5. Dit onderwerp zal vanaf 2022 ook aan de orde komen in de (tweejaarlijkse) monitor voor NOVI en eind 2024 in de (vierjaarlijkse) evaluatie.
Aangezien de verdozing niet alleen in de Noordkop speelt, maar ook in andere delen van Noord-Holland en bijvoorbeeld ook in Limburg of in Noord-Brabant, bent u bereid landelijke regels op te stellen voor het bouwen van datacenters en distributiecentra zodat deze gebouwen beter worden ingepast in het landschap?
Dat is wat mij betreft nu niet aan de orde. Een eerste stap is om met medeoverheden het vestigingsbeleid voor deze bedrijven uit te werken, te monitoren en te evalueren. Het eventueel overwegen van nadere regels is pas daarna aan de orde.
Het bericht ‘De anti-abortusbeweging haalt vrouwen over tot het nemen van gevaarlijke ‘spijtpil’’ |
|
Corinne Ellemeet (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «De anti-abortusbeweging haalt vrouwen over tot het nemen van gevaarlijke «spijtpil»»?1
Ja.
Hoe vaak krijgen vrouwen in Nederland de «spijtpil» of een overdosis progesteron voorgeschreven?
Er zijn diverse progesteron bevattende geneesmiddelen die door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) goedgekeurd zijn. De Stichting Farmaceutische Kengetallen telde in 2020 ongeveer 23.500 vrouwen in Nederland die een progesteron bevattend geneesmiddel verstrekt kregen via de openbare apotheek. Het geneesmiddel mag uitsluitend op voorschrift van een arts worden verstrekt. Indicaties voor gebruik van progesteronhoudende geneesmiddelen zijn onder meer verminderde vruchtbaarheid, abnormaal vaginaal bloedverlies, stoornissen tijdens de menstruatiecyclus en overgangsklachten. Ook kan een progesteronhoudend geneesmiddel voorgeschreven worden bij een dreigende vroeggeboorte als weeënremmende medicatie niet voldoende werkt.
Er is geen gedegen wetenschappelijk bewijs dat een progesteronhoudend geneesmiddel, in welke dosering dan ook, veilig en effectief gebruikt kan worden voor het terugdraaien van een reeds ingezette medicinale abortus.
Deelt u de mening dat het gevaarlijk is als dit soort clubs medicatie aanbieden aan vrouwen, zonder dat vrouwen daarom vragen en zonder dat ze een medische opleiding hebben genoten? Zo nee, waarom niet?
De terhandstelling en het voorschrijven van geneesmiddelen is geregeld in de Geneesmiddelenwet. Op grond van deze wet is het eenieder verboden UR-geneesmiddelen2, zoals progesteronhoudende geneesmiddelen, of UA-geneesmiddelen3 te koop aan te bieden, te verkopen of ter hand te stellen, met uitzondering van apothekers die hun beroep in een apotheek uitoefenen, huisartsen met een vergunning zoals afgegeven op grond van de Geneesmiddelenwet en daartoe bij ministeriële regeling aangewezen personen en instanties. Ik acht het dan ook niet wenselijk dat anderen deze geneesmiddelen voorschrijven danwel ter hand stellen. Zowel de Inspectie gezondheidszorg en jeugd (hierna: IGJ) als de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit zijn belast met het toezicht op de Geneesmiddelenwet. Zij kunnen handhavend optreden bij een geconstateerde overtreding.
Hoe kijkt u aan tegen de telefoonlijn «Er is hulp», nu ze zelf zeggen dat ze vrouwen hebben overtuigd bij abortusklinieken om de «spijtpil» te nemen?
De Wet afbreking zwangerschap stelt de eis dat er, na de afbreking van de zwangerschap, een genoegzame nazorg voor de vrouw en de haren beschikbaar is. Het ligt voor de hand dat deze nazorg geboden wordt door de arts die de behandeling heeft uitgevoerd. De vrouw kan er echter ook voor kiezen zich voor de nazorg te wenden tot haar eigen (huis)arts of een andere zorgverlener.
Ook staat het de vrouw vrij zich te wenden tot «Er is hulp», de hulpverleningstak van de stichting Schreeuw om Leven. Ook zij kunnen vrouwen die een zwangerschapsafbreking hebben ondergaan helpen bij de verwerking daarvan. Ik acht het echter onwenselijk als binnen deze dienstverlening medisch onjuiste informatie verstrekt wordt. Het is van belang dat nazorg met dezelfde zorgvuldigheid plaatsvindt als de counseling vooraf. Dit betekent onder andere dat de vrouw alle voor haar relevante informatie verstrekt moet krijgen, bijvoorbeeld over het feit dat met het nemen van de eerste abortuspil een onomkeerbaar proces in gang is gezet. Het is dan ook aan de arts naar wie de vrouw eventueel verwezen wordt door «Er is hulp» om mogelijk foutief aan de vrouw verstrekt (medisch) advies, te weerleggen. De richtlijnen van de beroepsgroep zijn hierbij leidend.
Deelt u de mening dat vrouwen beschermd moeten worden tegen dit soort clubs?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u het gesprek aangaan met burgermeesters om nu bufferzones in te stellen, zodat vrouwen beter beschermd zijn tegen deze mensen?
Het is aan burgemeesters om op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) te beoordelen hoe manifestaties, waaronder ook demonstraties bij abortusklinieken, in goede banen geleid kunnen worden. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de overheid haar best moet doen een protest toe te staan daar waar de doelgroep dat protest kan horen en zien. De beoordeling of maatregelen zoals een afstandsvoorschrift rond een abortuskliniek noodzakelijk en gerechtvaardigd zijn, kan alleen door de burgemeester worden gedaan. Hij betrekt daarbij de relevante feiten en plaatselijke omstandigheden. Voorschriften en beperkingen kunnen op basis van de Wom enkel worden gesteld ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. In een eerdere commissiebrief en beantwoording van Kamervragen gaf ik al aan dat het niet aan mij is om te treden in die beoordeling.4, 5, 6, 7, 8, 9 Wel geef ik nogmaals aan het zeer kwalijk te vinden als vrouwen die naar een abortuskliniek gaan worden lastiggevallen door demonstranten. Daarnaast blijven de vrijheid van demonstreren en de vrijheid van meningsuiting fundamentele grondrechten, ook als daarbij onwelgevallige of soms zelfs choquerende meningen geuit worden.
Waarom is er nog geen strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar de huisartsenpraktijk op Urk, nu het lijkt dat daar strafbare feiten zijn gepleegd?
Over deze kwestie zijn geen aangiften bekend bij de politie en het Openbaar Ministerie. Voor nu ziet het Openbaar Ministerie geen aanleiding om ambtshalve een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft besloten de gepubliceerde informatie als melding in te nemen en de situatie te onderzoeken. Indien hieruit strafbare feiten naar voren komen dient de Inspectie daarvan melding te doen bij het Openbaar Ministerie. Zoals gebruikelijk doet de Inspectie hangende het onderzoek geen mededelingen.
Is er een link tussen door de overheid gesubsidieerde koepelorganisaties en Schreeuw om leven en «Er is hulp»? Zo ja, is het mogelijk dat overheidsgeld wordt gebruikt voor deze campagne? Kunt u deze vraag uitgebreid beantwoorden?
Op welke wijze Schreeuw om Leven gefinancierd wordt is mij niet bekend. Uit de openbare jaarverslagen is wel op te maken dat zij voor een groot deel afhankelijk zijn van giften, donaties en legaten.
De stichting Schreeuw om Leven ontvangt geen subsidie van mijn ministerie. Ook ontvangt de stichting geen financiering op grond van de open house financiering keuzehulp bij onbedoelde zwangerschap.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De klacht tegen Nederland die de Nederlandse Vereniging Omwonenden Windturbines op 9 november 2015 heeft ingediend bij het Compliance Committee van het Verdrag van Aarhus van 1998 |
|
Henk van Gerven |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de klacht tegen Nederland die de Nederlandse Vereniging Omwonenden Windturbines op 9 november 2015 heeft ingediend bij het Compliance Committee van het Verdrag van Aarhus van 1998 en van het feit dat tot op heden (dat wil zeggen bijna 5½ jaar na dato) dat Committee nog steeds geen beslissing heeft genomen over die klacht?1
Ja.
Heeft u een verklaring voor het feit dat in deze procedure het Aarhus Compliance Committee nog steeds geen beslissing heeft genomen en zo ja, wat is dan de reden voor het uitblijven van een beslissing?
Het is helaas niet mogelijk om u te informeren over de reden van het uitblijven van een beslissing, aangezien het Aarhus nalevingscomité over zijn eigen werkindeling en -methoden gaat. Wel blijkt uit rapportages van het comité dat de werklast zich flink heeft ontwikkeld en dat het comité kijkt naar mogelijkheden om de productiviteit en effectiviteit van het werk te verbeteren.
Hoe oordeelt u over de mogelijke gevolgen van een beslissing van het Aarhus Compliance Committee in deze procedure voor de rechtsgeldigheid van bepalingen ter zake van inspraak door burgers in de Algemene wet bestuursrecht en in de nieuwe Omgevingswet en dit zowel onder het rechtsregime van het Verdrag van Aarhus als onder dat van de richtlijnen vastgesteld door de Europese Unie in 2003 ter implementatie van dat Verdrag?
Ik kan geen oordeel geven over de mogelijke gevolgen van een beslissing van het Aarhus nalevingscomité zolang het comité de zaak in behandeling heeft en nog geen beslissing heeft genomen.
Bent u van mening dat het wenselijk is op zo kort mogelijke termijn een einde te maken aan rechtsonzekerheid over de rechtmatigheid van het handelen van Nederland onder de relevante bepalingen van het Verdrag van Aarhus en van de implementatie-richtlijnen van de Europese Unie, mede ook vanwege de invoering van de Omgevingswet in 2022?
Er is geen sprake van rechtsonzekerheid over de rechtmatigheid van het handelen van Nederland. In Nederland is het inspraakvereiste uit het Verdrag van Aarhus geïmplementeerd door afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing te verklaren en toe te passen op besluiten over activiteiten die vallen onder artikel 6 van het Verdrag van Aarhus en op plannen die vallen onder artikel 7. Een ieder kan zienswijzen naar voren brengen over een ontwerpbesluit of -plan. Dat geldt straks ook voor besluitvorming op basis van de Omgevingswet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het indienen van een zienswijze op een ontwerpbesluit of -plan een juiste implementatie vormt van het inspraakvereiste. Mocht het Aarhus nalevingscomité tot een ander oordeel komen, dan heeft dat niet tot gevolg dat de Nederlandse bepalingen buiten toepassing moeten worden gelaten. De aanbevelingen van het nalevingscomité zijn niet bindend en op de toekomst gericht. Op de mogelijke gevolgen kan ik nog niet vooruitlopen.
Ziet u mogelijkheden om bij het Aarhus Compliance Committee aan te dringen op een spoedige afronding van de procedure? Zo ja, bent u bereid die middelen in te zetten?
Het Aarhus nalevingscomité gaat over zijn eigen werkindeling en -methoden. Gezien de onafhankelijkheid van het Aarhus nalevingscomité, zie ik geen mogelijkheden om bij het comité aan te dringen op een spoedige afronding van de procedure.
Het bericht dat de politie jarenlang onterecht informatie met de belastingdienst heeft gedeeld. |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de politie Oost-Nederland bijna zeven jaar onterecht informatie verstrekte aan de Belastingdienst over verdachten van hennepteelt?1
Ja.
Hoe verklaart u dat deze onzorgvuldigheid zeven jaar lang heeft kunnen voortduren?
De juridische grondslag voor het verstrekken van politiegegevens ten behoeve van de aanpak van hennepteelt staat niet ter discussie. Op grond van artikel 4:3, lid 7 van het Bpg en de afspraken tussen de deelnemende bestuursorganen in de RIEC’s op het vaste thema georganiseerde hennepteelt (artikel 2.2 van het RIEC-convenant) kunnen politiegegevens worden verstrekt aan de Belastingdienst.
De Belastingdienst is een belangrijke partner bij de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit, waaronder illegale hennepteelt. Uitwisseling van informatie met de Belastingdienst vindt plaats in de Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s). Voor het vaste thema georganiseerde hennepteelt zijn middels het RIEC-convenant afspraken gemaakt tussen de deelnemende bestuursorganen in de RIEC’s.
Daarnaast kent elke regio zijn eigen regionale en lokale problematiek, hierdoor kunnen de aanpak en werkwijze per casus en afhankelijk van de context en regionale doelstellingen verschillen. De samenwerking tussen de convenantpartners en tussen de daartoe opgerichte samenwerkingsverbanden (RIEC’s en LIEC) kan daarom op verschillende manieren worden vormgegeven.
Door de verschillende manieren van werken is er een diffuus beeld ontstaan. Toen in december jl. in Oost-Nederland uit een toets bleek dat de grondslag en de werkwijze in de praktijk niet altijd goed op elkaar aansloten, is door de politie direct besloten om de verstrekking van politiegegevens op te schorten en de mogelijkheden te onderzoeken om de informatiedeling weer te hervatten. Dat laatste is tot op heden niet gebeurd. Naar aanleiding van de situatie in Oost-Nederland is door de politie uitvraag gedaan bij de overige eenheden. Daaruit is gebleken dat in de praktijk per eenheid, belastingkantoor en RIEC op verschillende wijze invulling wordt gegeven aan het betreffende werkproces en de wijze van informatiedeling.
Er is dus een grondslag aanwezig, maar de wijze van verstrekken en de praktische toepassing van de grondslag behoeven aandacht. Dat is voor de politie reden geweest om allereerst in alle eenheden kritisch te kijken naar de huidige informatieverstrekking aan de Belastingdienst en indien nodig actie te ondernemen. Daarnaast gaat de politie samen met de Belastingdienst en de RIEC’s een uniforme werkwijze ontwikkelen waarbij een zorgvuldige informatiedeling gegarandeerd wordt.
Is de werkwijze van de politie Oost-Nederland, specifiek dat de politie dus strafrechtelijke informatie en persoonsgegevens van duizenden personen deelde met de belastingdienst voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)? Zo ja, wat was de reactie van de AP op deze werkwijze? Zo nee, waarom niet en vindt u dat de AP hierover wél ingelicht had moeten worden?
De verwerking van de gegevens is niet onrechtmatig, omdat dit gebeurt op basis van een juridische grondslag. De wijze waarop deze grondslag in de praktijk wordt toegepast behoeft echter aandacht. Op dit moment werkt de politie samen met de Belastingdienst en de RIEC’s aan een uniforme werkwijze waarbij een zorgvuldige informatiedeling gegarandeerd wordt. Mocht het nodig blijken, dan kan in later stadium de expertise van de AP alsnog gevraagd worden. Het is aan de AP als toezichthouder in kwestie om per casus te beoordelen of er onrechtmatige gegevensverwerking plaats heeft gevonden. Indien dit het geval is wordt er ook ten aanzien van wetshandhavers door de toezichthouder in kwestie gehandhaafd.
Bent u bereid na te gaan of er wellicht in andere delen van het land bij de politie ook gegevens worden gedeeld met instanties zonder dat daar adequate grondslagen voor zijn? Zo ja, hoe snel kan de Kamer de uitkomsten van deze doorlichting verwachten? Zo nee, waarom niet?
De verstrekkingsmogelijkheden zijn wettelijk vastgelegd in de Wpg en het Bpg. Dit is een solide en rechtmatige basis voor het delen van gegevens door de politie met andere instanties. Daarbij geldt dat slechts in gevallen waarin dat noodzakelijk is ten behoeve van een zwaarwegend algemeen belang, gegevens aan een samenwerkingsverband kunnen worden verstrekt. In andere gevallen kan dus niet verstrekt worden. Het verstrekken van gegevens door de politie aan andere instanties blijft complexe materie en daarom wordt hier bij de herziening van de Wpg en Wjsg ook de nodige aandacht aan besteed, hetgeen ook geadresseerd is in de agenderingsbrief van 19 november 2020.2
Is er meer informatie gedeeld dan tot nu toe is onthuld en wat is er vervolgens precies met die informatie gebeurd? Waar is deze precies gebleven, hoe is deze verwerkt en wat voor gevolgen voor mensen heeft dit gehad?
In de hennepberichten van de politie aan de Belastingdienst stond informatie zoals het adres, de pandeigenaar, het aantal hennepplanten en soms een verdachte (maar vaak komt de verdachte pas later in beeld). De Belastingdienst gebruikt deze informatie om het fiscale belang te bepalen, immers ook over crimineel inkomen dient belasting te worden betaald.
Hoe gaat u de situatie herstellen die is ontstaan na het onrechtmatig delen van informatie door de politie aan de belastingdienst? Is er zicht op wat voor consequenties dit gehad heeft in individuele gevallen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog uit te zoeken?
Om de zorgvuldigheid van de werkwijze in alle gevallen te waarborgen, gaat de politie, zoals eveneens in het antwoord op vraag 2 is toegelicht, samen met de Belastingdienst en de RIEC’s een uniforme werkwijze ontwikkelen waarbij een zorgvuldige informatiedeling gegarandeerd wordt.
De tot nu toe met de Belastingdienst gedeelde informatie is en wordt door de Belastingdienst in voorkomende gevallen gebruikt gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad.3 De Belastingdienst maakt een afweging op grond van alle beschikbare informatie, dus niet louter op grond van de door de politie verstrekte gegevens, alvorens hij overgaat tot het opleggen van een aanslag.
Hoe staat het inmiddels met de privacy en beveiliging van de ICT-systemen bij de politie? Welke verbeteringen zijn doorgevoerd ten opzichte van het moment van verschijnen van het kritische rapport van Bits of Freedom vorig jaar?2
Zoals in eerdere correspondentie met uw Kamer is aangegeven5, is het vernieuwen van de digitale infrastructuur – gezien de aard, omvang en complexiteit van de politieorganisatie en voortdurende technologische en maatschappelijke ontwikkelingen – een doorlopend proces, waarbij de politie eveneens voortdurend werkt aan compliance op het gebied van gegevensbescherming en informatiebeveiliging. Voorts verwijs ik u voor de beantwoording van deze vraag naar het verslag van een schriftelijk overleg met de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid en de beantwoording van de Kamervragen van 9 april jl., o.a. antwoorden 2, 4, 6 en 26.6
Het doodrijden van een wolvin door drukte in natuurgebieden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Natuurmonumenten weet het zeker: mensen stoorden doodgereden wolf»?1
Ja, ik ken het bericht.
Deelt u de mening dat de drukte in natuurgebieden een risico vormt voor de rust van dieren? Zo nee, waarom niet?
Drukte in natuurgebieden vormt op zich geen risico voor de rust van dieren als bezoekers zich aan de gestelde gedragsregels houden. Wel constateer ik dat er in het voorjaar, tijdens het voorplantingsseizoen, een verhoogd risico op verstoring van de rust kan optreden als bezoekers zich niet aan deze gedragsregels houden. Een aantal terreinbeheerders organiseert dan ook, juist in deze periode, campagnes om bezoekers bewust te maken van het nut en de noodzaak van deze gedragsregels. De terreinbeherende organisaties zijn bij uitstek de organisaties die het publiek over de gedragsregels in hun terreinen kunnen voorlichten. Ik ondersteun de doelstelling van deze campagne van harte.
Deelt u de mening dat dieren in de kraam- en zoogtijd meer rust zou moeten worden gegund? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dat bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een drachtige wolf in haar eigen territorium, zonder dat zij gestoord wordt, niet snel een drukke weg zou oversteken overdag? Zo nee, waarom niet? Zo ja, beaamt u dat de doodgereden wolvin gestoord is door recreanten?
Over het gedrag van wolven in Nederland is nog onvoldoende bekend om dit verband te kunnen leggen. Mogelijk wordt hierover meer duidelijk na onderzoek door de terreinbeheerder.
Is het waar dat er nauwelijks dieren worden aangereden in gebieden waar de maximumsnelheid 60 kilometer per uur bedraagt?
De Stichting Wildaanrijdingen Nederland geeft aan dat er ook op wegen met een snelheidslimiet van 60 km/h wildaanrijdingen plaatsvinden. Ook uit enkele jaarrapportages van faunabeheerders blijkt dat wildaanrijdingen mede afhankelijk van de leefgebieden per diersoort verspreid over het wegennet voorkomen. Zie bijvoorbeeld in een rapportage van Faunabeheereenheid Gelderland2.
Bent u bereid de maximumsnelheid op secundaire wegen in het leefgebied van de wolf substantieel te verlagen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, tot welk maximum en in welk tijdslot?
De betreffende wegbeheerder is zelf verantwoordelijk en het best in staat tot het maken van een lokale maatwerkafweging waarbij zowel verkeerskundige als andere aspecten, zoals ter plekke aanwezige fauna, worden betrokken. Langs leefgebieden van wilde dieren treffen de wegbeheerders en de betrokken terrein beherende instanties dan ook een samenstel van maatregelen, zoals wildhekken en reflectoren om dieren te geleiden en waarschuwingsborden, adviessnelheden en/of (dynamische) aanpassing van de maximumsnelheid om het gedrag van weggebruikers te beïnvloeden. Specifiek voor het hoofdwegennetwerk heeft beheerder Rijkswaterstaat in het Meerjaren Programma Ontsnippering (MJPO) maatregelen genomen om de otter te beschermen. Hierbij zijn vooral afrasteringen geplaatst en zijn onderdoorgangen onder de weg aangebracht. Ook voor andere diersoorten zijn maatregelen genomen om aanrijdingen te voorkomen, zoals de aanleg van faunapassages in de vorm van natuurbruggen en wildviaducten.
Bent u bereid om de maximumsnelheid rond het leefgebied van de otter te verlagen, gezien een derde van de otters de dood vindt door verkeer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, tot welk maximum?2
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat extra rust in natuurgebieden niet samengaat met militaire oefenvluchten boven de Veluwe en met activiteiten die samenhangen met afschot van dieren in draag- en zoogtijd? Zo nee, waarom niet?
Defensie heeft in 2012 een vergunning Natuurbeschermingswet verkregen voor het laagvliegen met helikopters boven het helikopterlaagvlieggebied «Veluwe». In opdracht van het Ministerie van Defensie is een Passende Beoordeling opgemaakt en die toont aan dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen, die door mijn ministerie zijn vastgesteld, zijn uitgesloten. Uit registratie door externe partijen blijkt dat een aantal verstoringsgevoelige doelsoorten van de Veluwe zich de laatste jaren juist uitbreiden op de militaire oefenterreinen, waaronder de vliegbasis Deelen. Alhoewel de wolf niet behoort tot de doelsoorten van de Veluwe, lijkt het daarmee zeer onwaarschijnlijk dat militaire vliegactiviteiten wolven verstoren. Voor de vraag over afschot verwijs ik naar het antwoord op vraag 10.
Kunt u aangeven of er dezer dagen militaire oefenvluchten boven de Veluwe gehouden worden en/of wanneer deze gehouden zullen worden?
De Veluwe is één van de laagvlieggebieden voor helikopters in Nederland. Dit laagvlieggebied wordt met grote regelmaat gebruikt voor diverse soorten oefenvluchten met de helikopters van Defensie. Waar en wanneer deze vluchten precies plaatsvinden wordt vooraf niet bekend gemaakt. Laagvlieggebieden voor helikopters kunnen dagelijks worden gebruikt mits maximum gebruik niet wordt overschreden. Gebruik wordt geregistreerd. Vliegbewegingen die afwijken van normaal gebruik worden wel bekend gemaakt, evenals oefeningen. (vliegbewegingen op defensie.nl en via Twitter.)
Kunt u aangeven of er dezer dagen afschotactiviteiten gehouden worden op de Veluwe? Zo ja, welke diersoorten worden geschoten?
Op de Veluwe vindt populatiebeheer en schadebestrijding plaats bij grote hoefdieren op basis van een ontheffing van de provincie Gelderland. In het Kroondomein het Loo, dat zich ook op de Veluw bevindt, vindt populatiebeheer en schadebestrijding plaats op basis van een ontheffing van mijn ministerie. Schadebestrijding en het beheer van reeën vindt jaarrond plaats. Het reguliere populatiebeheer op edelhert, damhert en wild zwijn loopt van 1 juli tot en met 15 maart. In Kroondomein Het Loo, dat ook op de Veluwe ligt, is dat anders. Daar loopt het reguliere populatiebeheer op edelhert, damhert van 1 augustus tot en met 15 maart. Dat voor wilde zwijnen in dit gebied van loopt echter wel synchroon met de periode op de Veluwe.
Bent u bereid een verbod op laagvliegen en afschot uit te vaardigen gedurende draag- en zoogtijd van de wolf in het leefgebied van de wolf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Nee, omdat het zeer onwaarschijnlijk is dat militaire vliegactiviteiten boven de Veluwe wolven verstoren en populatiebeheer en schadebestrijding altijd plaats vinden op basis van een ontheffing. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8 en 10.
Bent u bereid tot het nemen van beleidsmaatregelen om het leefgebied van de wolf beter te beschermen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het leefgebied van de wolf beperkt zich niet tot natuurgebieden maar beslaat grote oppervlakten die ook andere bestemmingen hebben dan natuur. Zo is het onlangs door de provincie Gelderland uitgebreide leefgebied met de nieuwe vaststelling zo’n 950 vierkante kilometer groot. Het is niet doelmatig om gebieden van deze omvang te beschermen, ook omdat binnen deze gebieden vele menselijke activiteiten zoals wonen, werken, reizen en recreëren gecombineerd worden, te beschermen.
De verantwoordelijkheid van de Inspectie gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) bij meldingen over bijwerkingen van medische hulpmiddelen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat 1.700 vrouwen fabrikant Bayer aanklagen vanwege ernstige bijwerkingen van de Essure spiraal?
Ja.
Hoeveel meldingen over Essure zijn bij de toenmalige Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gedaan tussen toelating op de markt in 2001 en 2017, toen fabrikant Bayer het middel van de markt haalde, gespecificeerd in aantallen per maand? Hoeveel meldingen zijn bij Lareb, het Nederlandse meld- en kenniscentrum voor bijwerkingen van geneesmiddelen, gedaan en doorgegeven aan de inspectie, ook gespecificeerd per maand? Hoeveel meldingen zijn na het van de markt halen nog ontvangen en hoeveel daarvan betreffen middelen die na die datum alsnog zijn geplaatst?
De toenmalige IGZ heeft sinds 2012 zowel meldingen ontvangen van de fabrikant als individuele meldingen van vrouwen die de Essure sterilisatie hebben ondergaan. Hieronder een weergave van het aantal meldingen dat bij de IGZ gedaan is.
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
Fabrikant
2
2
11
39
218
62
31
59
218
77
LMZ
n.v.t.
n.v.t.
1
59
743
93
15
14
4
7
IGJ/naar IGJ doorgezet door LMZ
0
2
2
31
478
53
5
3
0
0
Lareb
0
0
0
0
1
1
0
0
0
0
Bij dit overzicht zijn enkele nuances van belang bij het begrijpen van de cijfers:
Er zit overlap in de meldingen die door de fabrikant en burgers bij de inspectie zijn gemeld. Deze aantallen kunnen daarom niet 1 op 1 bij elkaar opgeteld worden.
Wanneer het LMZ oordeelt dat er mogelijk sprake is van een calamiteit of een door de fabrikant meldensplichtig incident, zet het LMZ de burgermelding door naar de inspectie. De aantallen burgermeldingen bij de IGJ en het LMZ kunnen daarom niet bij elkaar opgeteld worden. Het LMZ heeft 555 burgermeldingen doorgezet naar de IGJ.
In 2016 is er een piek in het aantal meldingen dat bij de IGJ gedaan is. Dit is te verklaren door de oproep van de inspectie aan burgers om klachten bij het LMZ te melden en de media-aandacht in dezelfde periode. Van deze meldingen zijn er 450 door het RIVM nader onderzocht.
Het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ), dat inmiddels onderdeel is van de IGJ, is sinds 2014 actief. Tot die tijd kwamen burgermeldingen rechtstreeks bij de IGJ binnen. De meldingen die bij de inspectie binnengekomen zijn, zijn afkomstig van de fabrikant, het LMZ en van burgers die een rechtstreekse melding hebben gedaan bij de inspectie. Een enkele melding is via Lareb ontvangen. Lareb is het centrum voor bijwerkingen van geneesmiddelen en niet voor medische hulpmiddelen. De meldingen die het Lareb incidenteel heeft ontvangen, zijn doorgegeven aan de inspectie.
In Nederland zijn in totaal circa 30.000 vrouwen met Essure behandeld. De 450 meldingen die tot 18 april 2016 waren binnengekomen naar aanleiding van de oproep van de inspectie aan burgers zijn op verzoek van de inspectie door het RIVM onderzocht. Op 15 september 2016 is hierover een rapport gepubliceerd [Analysis of complaints in the Netherlands on Essure®: Health problems following a non-surgical sterilization procedure for women | RIVM].
De door de inspectie ontvangen meldingen gingen onder andere over klachten die vrouwen hebben ondervonden tijdens en/of na de plaatsing van Essure. Er zijn ook meldingen gedaan over gebroken veertjes of klachten over de behandeling zelf. Daarnaast heeft de IGZ meldingen ontvangen van vrouwen die aangaven dat zij nikkelallergie hebben.
Kan hierbij aangegeven worden welke concrete stappen de IGZ wanneer heeft genomen? Op welke tijdstippen zijn de meldingen besproken op het meldingenoverleg voor medische technologie en op welke tijdstippen op het meldingenoverleg curatieve zorg? Tot welke concrete stappen hebben dit overleg/deze overleggen geleid?
Vanaf de eerste waargenomen toename in het aantal ontvangen meldingen heeft de inspectie proactief gehandeld door overleg, navraag, onderzoek en afstemming met zowel onder meer de fabrikant, collega toezichthouders in Europa als wel de VS en de betrokken beroepsgroep van gynaecologen. Zowel nationaal als internationaal heeft de IGJ veelal als eerste partij, zorg geuit over de mogelijke (on)veiligheid van (de behandeling met) het product Essure. Onderstaand een overzicht, niet uitputtend, van de ondernomen acties op hoofdlijnen.
Naar aanleiding van de stijging van het aantal meldingen, heeft de inspectie in juli 2014 de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) geraadpleegd en hen bevraagd naar de klinische ervaringen met Essure. De NVOG gaf aan positieve ervaringen te hebben met de behandeling met Essure-veertjes en geen specifieke risico’s dan wel incidenten waar te nemen. Vanwege een verdere toename in meldingen waarbij sommige vrouwen aangaven zich niet serieus genomen te voelen door hun arts als zij zich meldden met klachten en vanwege het feit dat vrouwen vaak een nikkelallergie noemden – er zit nikkel in de veertjes – heeft de inspectie in mei 2015 opnieuw gesproken met de NVOG. De klinische ervaringen van de NVOG bleken op dat moment nog ongewijzigd. Nikkelallergie bleek in de behandelrichtlijn van de NVOG geen contra-indicatie voor plaatsing van de veertjes.
Omdat de inspectie zich wel zorgen maakte over het aantal meldingen en de aard daarvan, heeft zij medio 2015 het dossier geëscaleerd tot een zogenaamd themadossier, wat impliceert dat specifieke inspecteurs het dossier op een hoger aggregatieniveau en in breder perspectief dan de individuele casuïstiek voor een langere periode gaan volgen en acties uitzetten. In juni 2015 heeft de inspectie een gesprek gehad met de Nederlandse vertegenwoordiging van fabrikant Bayer en deze onder meer kritisch bevraagd over incidentmeldingen, de bekende risico’s en baten en nadere info gevraagd over de verhouding incidenten ten opzichte van het aantal verkochte producten.
Ook is afgestemd met het meldingenoverleg van de inspectie-afdeling Medisch Specialistische Zorg. Hierin is vastgesteld dat nikkelallergie op dit moment geen contra-indicatie is voor Essure en de gynaecologen hiermee conform de richtlijn handelen. De afdeling MSZ zal de aandacht voor Essure ook bespreken in haar periodieke overleg met de NVOG. In het laatste kwartaal van 2015 wordt Essure door de EU-lidstaten en Europese Commissie besproken in de maandelijkse telefonische vigilantie-overleggen, waarbij lidstaten informatie met elkaar delen over de ervaringen met Essure zoals behandeling van complicaties, maar ook maatregelen die nodig zijn richting fabrikant en betrokken notified body. De IGJ heeft hier haar al verzamelde meldingeninformatie, inzichten en zorgen gedeeld. Conclusie was dat er meer onderzoek nodig werd geacht naar de complicaties en met name de mogelijke rol van nikkelallergie daarin. Voor verdere acties op Europees niveau waren de autoriteiten van de lidstaten waar de fabrikant (Duitsland) en de notified body (Ierland) gevestigd zijn, in een coördinerende positie. Eind 2015 heeft de betrokken notified body een audit uitgevoerd bij de fabrikant en geen non-conformiteiten (tekortkomingen in relatie tot de productwetgeving) geconstateerd.
Begin 2016 is er veel media-aandacht geweest voor de door patiënten ervaren complicaties met Essure. In maart heeft de inspectie vrouwen met klachten opgeroepen zich te melden bij het LMZ. Dit heeft geleid tot een piek in het aantal meldingen. Alle meldingen van vrouwen die tot 18 april 2016 bij het LMZ waren binnengekomen, zijn in opdracht van de inspectie door het RIVM onderzocht. Conclusie van dit onderzoek was dat een aantal klachten mogelijk is toe te wijzen aan de plaatsing van Essure, zoals bepaalde pijnklachten. Veel klachten bleken echter niet specifiek en causaal te relateren aan Essure. Het bleek daarbij moeilijk om een direct verband te leggen, omdat er ook andere zaken van invloed kunnen zijn, zoals stoppen met de pil waardoor menstruatieklachten kunnen verergeren. Daarnaast komen verschillende klachten, bijvoorbeeld gewichtsschommelingen en urinewegproblemen, ook met enige regelmaat voor bij vrouwen die geen Essure hebben.
Op Europees niveau is eind 2015 een task force opgericht bestaande uit inspecteurs van diverse lidstaten. Deze taskforce heeft in Europees verband onderzoek gedaan naar de complicaties met Essure. Ook de IGJ heeft zich bij deze task force aangesloten. De task force heeft de notified body gevraagd om te beoordelen of het goed zou zijn dat er een patiëntenfolder komt waarin de mogelijke risico’s van Essure duidelijk worden beschreven. Verder heeft de task force de fabrikant gevraagd om ook Europese patiënten te includeren in de post market surveillance follow-up die zij in de Verenigde Staten zou uitvoeren. In januari 2017 hebben Ierse en Duitse autoriteiten daarover een meeting gehad met de fabrikant over studie. Dit zijn de landen waar respectievelijk de Europese vestiging van de fabrikant en de betrokken notified body gevestigd zijn en zij zijn daarom de autoriteiten die de leiding hebben in het nemen van maatregelen. Later in 2017 heeft de task force een gesprek gehad met de fabrikant over te treffen maatregelen en onderzoek naar de Europese incidenten. Tot op heden analyseert de fabrikant nog steeds meldingen uit Europese lidstaten. De inspectie verstrekt daartoe geanonimiseerde informatie die via het LMZ is ontvangen.
Medio 2016 heeft de inspectie opnieuw overleg gevoerd met de NVOG. Deze merkte daarbij op dat vrouwen na alle media-aandacht geen vertrouwen meer leken te hebben in sterilisatie met Essure. De NVOG zag op dat moment nog steeds voordelen van deze vorm van sterilisatie ten opzichte van de klassieke (laparoscopische) sterilisatie via de buikwand Bij sterilisatie met Essure is er bijvoorbeeld geen sprake van een operatieve ingreep met bijhorende risico’s, is er geen verdoving en is er geen ziekenhuisopname nodig. De veertjes worden dan in de praktijk al nauwelijks meer geplaatst. In die periode spreekt de inspectie de Nederlandse wederverkoper van het product aan op de beperkte post-market surveillance (PMS) die zij uitvoeren. Deze wederverkoper behoort tevens tot hetzelfde concern als de fabrikant (Bayer). De inspectie geeft de burgermeldingen geanonimiseerd door aan de fabrikant ten behoeve van de PMS en de inspectie blijft het dossier nauwgezet monitoren.
Samenvattend: de inspectie heeft alle signalen zorgvuldig ter hand genomen en heeft op basis daarvan geacteerd door onderzoek te doen en op Europees niveau op te trekken met andere EU-lidstaten. Op basis van de analyse van de meldingen en het onderzoek hebben de Europese bevoegde autoriteiten het product niet onveilig bevonden. Uiteindelijk heeft de fabrikant in augustus 2017 de gebruiksaanwijzing wel aangepast waarin nikkelallergie werd opgenomen als contra-indicatie voor plaatsing van de veertjes. Begin 2018 publiceert wetenschappelijk tijdschrift JAMA een artikel dat sterilisatie met Essure vergelijkt met laparascopische sterilisatie. Hieruit komt naar voren dat hysteroscopische sterilisatie (met Essure) geen verhoogd risico met zich meebrengt in vergelijking met laparoscopische sterilisatie.
Het samenspel van deze diverse acties heeft er echter toe geleid dat de fabrikant medio 2017 op eigen initiatief heeft besloten het product van de Europese markt te halen. Eind 2017 schorst de notified body het CE-certificaat voor een periode van 90 dagen. Nederlandse gynaecologen hadden zich ondertussen gespecialiseerd in de verwijdering van Essure en startten een onderzoek naar vrouwen bij wie verwijdering heeft plaatsgevonden.
Heeft de inspectie vastgesteld dat de fabrikant op adequate wijze onderzocht heeft of klinische baten van dit middel in voldoende mate de in het dagelijks gebruik aangetoonde risico’s rechtvaardigde? Zo ja, is dit gebaseerd op eigen onderzoek aan de hand van de dossiers die door de fabrikant zijn aangeleverd, op contacten met aangewezen instanties in andere lidstaten, op communicatie met de aangemelde instantie die de certificering heeft verricht of op mededelingen van de fabrikant?
Het is in eerste instantie aan de betrokken «aangemelde instantie» (zogeheten notified body) om te beoordelen of een medisch hulpmiddel voldoet aan de daaraan gestelde eisen, beoordeling van de klinische evaluatie maakt daar deel vanuit. Zoals eerder opgemerkt heeft de notified body eind 2016 nogmaals een audit uitgevoerd bij de fabrikant. Het is goed hierbij op te merken dat sinds 2016 de regels gesteld aan de klinische bewijsvoering van medische hulpmiddelen zijn aangescherpt. Vanaf het moment dat een medisch hulpmiddel op de markt is, is het de taak van de IGJ om toezicht te houden op de veiligheid van een medisch hulpmiddel en de toepassing daarvan. Omdat de inspectie zich zorgen maakte over de meldingen die zij ontving, heeft de inspectie een nadere analyse gemaakt over de veiligheid van Essure. Dit heeft geleid tot hierboven beschreven stappen door de toezichthouder. De inspectie blijft dit dossier volgen en onderzoekt momenteel informatie die recent beschikbaar is gekomen uit onderzoek naar het verwijderen van Essure-veertjes.
Op welke moment(en) is geconcludeerd dat die risico’s nog steeds aanvaardbaar waren? Indien hierbij uitsluitend op een mededeling van de fabrikant werd vertrouwd, is dit gebruikelijk in een situatie dat over een langere tijd meerdere meldingen van ernstige klachten worden ontvangen? Ziet u dit als een afdoende invulling door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) van de aan haar toevertrouwde toezicht taak?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze houdt de IGJ op dit moment toezicht op naleving van de verplichting tot «post marketing surveillance» bij implantaten die nu in Nederland worden gebruikt?
Het is een verplichting van de fabrikant om te voldoen aan de wettelijke eisen van Post Market Surveillance (PMS). Ook als een fabrikant zijn product van de markt haalt moet deze nog steeds aan de PMS verplichtingen voldoen. Post Market Surveillance verplichtingen worden in eerste instantie beoordeeld door notified bodies. De beoordeling maakt onderdeel uit van het proces van CE-certificering. Het toezicht op PMS vanuit de IGJ is risicogestuurd, dit betekent dat zij binnen haar toezicht prioriteert op basis van risicofactoren en signalen, en de inspectie vraagt deze informatie op als zij daar aanleiding toe ziet. Daarnaast laat de IGJ het RIVM periodiek technische documentatie van bepaalde medische hulpmiddelen onderzoeken; PMS maakt hier onderdeel van uit.
Aangezien op dit moment voor implantaten de samenvatting van de veiligheid- en klinische prestaties (SSCP), zoals geëist in de nieuwe regelgeving, nog niet beschikbaar is, kan de burger erop vertrouwen dat tot het moment dat deze informatie beschikbaar komt, de IGJ de informatie van de fabrikant betrokken bij ernstige en/of herhaalde klachten evalueert op een wijze die vergelijkbaar is met publicatie door middel van die samenvatting? Zo ja, waarom?
Per 26 mei 2021 wordt de nieuwe Europese verordening voor medische hulpmiddelen van toepassing. Vanaf dat moment geldt de plicht voor het opstellen van de samenvatting van de veiligheid- en klinische prestaties (SSCP) voor implantaten. Hoewel het Europese ICT-systeem Eudamed nog niet gereed is, zullen fabrikanten de SSCP op aanvraag wel al beschikbaar moeten stellen. Op Europees niveau wordt nog besproken op welke wijze dat het beste kan gebeuren.
Daar waar sprake is van ernstige en/of herhaalde klachten, zal IGJ in samenwerking met andere Europese toezichthouders onderzoek doen. Dergelijk onderzoek wordt gecoördineerd door de autoriteit(en) van de lidsta(a)t(en) waar de fabrikant en/of de notified body gevestigd zijn. Het onderzoek van IGJ richt zich dan vooral op de toepassing in Nederland. Indien er meldingen zijn over de veiligheid van het product is het aan de notified body om deze te beoordelen. Het (opnieuw) beoordelen van de klinische evaluatie maakt daar doorgaans onderdeel vanuit. De Europese toezichthouders, waaronder IGJ, kunnen eigen onderzoek doen wanneer daar aanleiding voor is.
De inspectie publiceert informatie over dergelijke casuïstiek op haar website, zoals zij ook voor Essure heeft gedaan.1
Klopt het dat het bepalen in hoeverre de IGJ moet optreden naar aanleiding van meldingen van (ernstige) bijwerkingen en/of productfalen van medische hulpmiddelen ligt bij de hoofdinspecteur? Wie controleert of de hoofdinspecteur hieraan afdoende leiding geeft en afdoende middelen beschikbaar stelt om dit in voldoende mate te doen?
Zoals hierboven beschreven zijn er vanaf 2014 consistent uitgebreide acties ondernomen door de inspectie en heeft zij op passende wijze gehandeld. De beoordeling van meldingen en in hoeverre moet worden opgetreden, vereist een specifieke deskundigheid die binnen de IGJ is belegd bij een team van experts binnen de afdeling medische technologie. Dit is een collectieve verantwoordelijkheid; de hoofdinspecteur heeft in deze een systeemverantwoordelijkheid. Verder kent de IGJ in algemene zin een onafhankelijke en zelfstandige bevoegdheid van inspecteurs om in dergelijke situaties al dan niet te kunnen handelen. Met het oog op de nieuwe wetgeving inzake medische hulpmiddelen is extra capaciteit beschikbaar gesteld voor het toezicht op de veiligheid van medische hulpmiddelen als wel de veilige toepassing daarvan. In het bijzonder heeft de IGJ daarbij implantaten als een van haar specifieke aandachtgebieden vastgesteld en daar inmiddels specifiek thematisch toezicht op ingericht.
Bent u van mening dat de hoofdinspecteur deze verantwoordelijkheid afdoende heeft genomen in het Essure dossier? Bent u van mening dat de IGJ als hele organisatie adequaat heeft opgetreden in het Essure dossier? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 8.
Misleidende informatie van fabrikanten van hartkleppen, die mogelijk tot schade voor patiënten kan leiden |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van onderzoek van Argos en Follow the Money naar misleidende informatie van fabrikanten op de verpakkingen van hartkleppen?1 Wat is uw reactie op deze commerciële werkwijze met mogelijke schade voor patiënten?
Ja. Ik vind het van groot belang dat de maatvoering op de verpakking staat vermeld, zodat artsen weten om welk product het gaat. Het is niet bekend of onduidelijkheid in de vermelde de maatvoering heeft geleid tot onjuiste plaatsing van hartkleppen en daarmee mogelijke schade voor patiënten. Van de Nederlandse Vereniging van Thoraxchirurgie (NVT) heb ik begrepen dat zij geen reden heeft om aan te nemen dat er sprake is van onjuiste maatvoering of gebruik van verkeerde klepmaten. Wel pleit zij voor meer uniforme aanduiding van de klepmaten, waarvoor Europese en Amerikaanse verenigingen van cardiothoracaal chirurgen een taskforce hebben opgericht. Maar buiten het signaal van de heer Ebels, heb ik geen signalen ontvangen over het onjuist vermelden van maatvoering. Dit kan ermee te maken hebben dat in de praktijk de plaatsing van kleppen maatwerk blijft en een individuele afweging die een arts maakt bij iedere patiënt. Chirurgen hebben veel ervaring met het plaatsen van de kleppen, en dus ook de maatvoering. De Nederlandse hartchirurgen zijn op de hoogte van het verschil in maatvoering en houden onder andere met deze factor rekening bij de keuze voor een implantaat bij de patiënt.
Ik vind het belangrijk dat dit soort onderwerpen over maatvoering worden besproken tussen de beroepsgroep en fabrikanten in de daarvoor bestemde gremia, waaronder normcommissies en Europese/internationale werkgroepen, en indien nodig leidt tot een aanpassing van de norm. Dat er nu een aangepaste ISO (International Organisation of Standardisation) standaard ligt lijkt mij dan ook een goede ontwikkeling.
Wat is precies uw verantwoordelijkheid ten aanzien van de bescherming van patiënten tegen dit soort praktijken?
Mijn verantwoordelijkheid is dat de patiëntenzorg rondom implantaten veilig en zorgvuldig plaatsvindt. Vanuit dat oogpunt ben ik ook verantwoordelijk voor het creëren van de juiste randvoorwaarden voor het leveren van goede zorg, zoals neergelegd in wet- en regelgeving, en op het toezicht ervan. Mochten er signalen zijn dat het systeem of randvoorwaarden tekort schieten, neem ik – indien nodig – maatregelen. Zoals gesteld bij antwoord 1 heb ik geen signalen dat de kwaliteit van zorg rondom hartkleppen in het geding is geraakt door eventuele onduidelijke maatvoering.
Wat is precies de verantwoordelijkheid van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ten aanzien van de bescherming van patiënten tegen dit soort praktijken?
De IGJ handhaaft als er sprake is van een overtreding van de wet. Al voor de publicatie van Follow the Money heeft de IGJ zich in het onderliggende signaal verdiept en overleg gevoerd met de melder en met de betrokken beroepsgroep. In dit geval bleek er geen sprake van een overtreding van de wet, en is, na overleg met thoraxchirurgen, de kwaliteit van zorg niet in het geding geweest. Dit gaf voor de IGJ geen aanleiding om maatregelen te treffen. Ik zal wel met de IGJ in gesprek gaan of er nog verbeteringen in het systeem van normen zijn te realiseren.
De IGJ houdt continue toezicht op de zorg. De inspectie streeft naar zo veilig en effectief mogelijke implantaten en de toepassing daarvan. Toezicht specifiek op implantaten is in de prioriteiten van de IGJ als een speerpunt voor de komende jaren benoemd2, 3.
Wat is precies de verantwoordelijkheid van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) ten aanzien van de bescherming van patiënten tegen dit soort praktijken?
Het RIVM neemt, in opdracht van VWS, namens de overheid plaats in enkele Nederlandse normcommissies en Europese/internationale werkgroepen en technische commissies van de ISO en CEN (European Committee for Standardization), en brengt daar haar kennis en expertise in. Het RIVM neemt sinds augustus 2020 deel aan de Nederlandse normcommissie voor chirurgische implantaten. Vanuit deze normcommissie neemt het RIVM deel aan twee internationale werkgroepen, waarin gewerkt wordt aan de herziening van een standaard met algemene eisen voor implantaten, respectievelijk aan de herziening van de standaard voor borstimplantaten.
Wat is het verschil tussen de huidige wetgeving en de wetgeving vanaf 26 mei 2021 ten aanzien van het toezicht op dit soort praktijken?
Op het etiket moeten de noodzakelijke gegevens staan om een medisch hulpmiddel en beoogde doel te kunnen identificeren. Ten aanzien van het aangeven van klepmaten stelt de nieuwe Verordening medische hulpmiddelen (MDR) daarin geen nieuwe (voor hartkleppen specifieke) vereisten ten opzichte van de huidige wetgeving. Zoals eerder aangegeven worden momenteel al standaardmaten op de verpakking van nieuwe hartkleppen vermeld en dit zal vanaf 26 mei 2021 nog steeds gelden.
Met de komst van de MDR zal de Europese database voor hulpmiddelen, Eudamed, meer informatie toegankelijk maken voor patiënten en zorgverleners. Zo wordt de transparantie over prestaties, ervaringen en eventuele problemen van een product vergroot. Dit zal ook gelden voor hartkleppen.
Bent u op de hoogte van de nieuwe richtlijn van de International Organization for Standardization (ISO) voor klepmaten, waarmee een einde wordt gemaakt aan de onjuiste etikettering op de verpakkingen van hartkleppen? Wordt deze al toegepast in de Verenigde Staten en hoe is het toezicht door de Food and Drug Administration (FDA) hierop vormgegeven?
Ik ben op de hoogte van de nieuwe ISO standaard. Zoals eerder aangegeven lijkt het mij een goede stap dat de standaard wordt aangepast indien belanghebbenden hier de noodzaak toe zien. Ik heb geen informatie of en hoe deze standaard wordt toegepast in de Verenigde Staten.
Op welke wijze zou deze richtlijn in Europa dan wel Nederland kunnen worden toegepast en wie zou hierop toezicht moeten houden?
De ontwikkeling of aanpassing van standaarden vindt plaats in werkgroepen van de ISO en CEN, waaraan belanghebbende partijen, zoals de beroepsgroep, deel kunnen nemen. ISO en CEN standaarden bieden een manier voor fabrikanten om aan te tonen dat er aan eisen in de wetgeving wordt voldaan. Standaarden zijn met andere woorden te zien als concrete invulling van wettelijke bepalingen. Notified bodies controleren of fabrikanten zich aan de wetgeving houden. De bevoegde autoriteiten, in Nederland de IGJ, zien toe op de Notified bodies. De fabrikant mag ook op een andere manier dan met standaarden aantonen dat zijn producten aan de wet voldoen. Het gebruik van standaarden is dus vrijwillig, maar doorgaans wel leidend.
Bent u op de hoogte van het feit dat cardiochirurgen de gegevens van de geïmplanteerde hartkleppen niet altijd vastleggen in het operatieverslag en niet registreren in het Landelijk Implantaten Register (LIR)? Hoe kan dit, aangezien het vanaf 2019 verplicht is deze gegevens te registreren?
Per 1 januari 2019 is er een nieuwe wettelijke verplichting geïntroduceerd om bepaalde gegevens van bepaalde implantaten, waaronder ook hartkleppen, vast te leggen in het (elektronisch) patiëntendossier en het LIR, zoals vastgesteld in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De IGJ houdt toezicht op deze wettelijke verplichtingen.
Het doel van het LIR is traceerbaarheid van implantaten te vergroten, zodat bij een mogelijk probleem of signaal over een bepaald implantaat via de zorginstellingen betrokken patiënten benaderd kunnen worden voor adequate zorg. Voor dit doel worden alleen de gegevens in het LIR geregistreerd die nodig zijn voor de identificatie van het geïmplanteerde product, zoals naam fabrikant en product, type, lot/serienummer, en naam zorginstelling.
Kwaliteitsregisters, in dit geval de Nederlandse Hart Registratie, zijn bedoeld om de kwaliteit van zorg te monitoren en te verbeteren, waaronder de zorg rondom hartkleppen. In de registers worden allerlei klinisch relevante uitkomsten geregistreerd, waaronder bijwerkingen, maar bijvoorbeeld ook basale kenmerken van de patiënten. De registers geven inzicht in de kwaliteit van de zorg van zorgaanbieders die met implantaten werken.
Vanwege de technische complexiteit om aan te sluiten op het LIR hadden zorginstellingen tot 1 januari 2020 de gelegenheid om aan de wettelijke verplichtingen te gaan voldoen. Sinds die datum monitor ik samen met de IGJ de voortgang van de registraties in het LIR. Inmiddels registreert het overgrote deel van de zorginstellingen in het LIR. De IGJ is daarnaast recent gestart met actief toezicht op instellingen die nog niet adequaat lijken te registreren, en zal waar nodig passende maatregelen nemen. Gezien de Covid-19 pandemie was dit toezicht tijdelijk uitgesteld om zorginstellingen niet disproportioneel te belasten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat voortaan alle gegevens van implantaten wél worden geregistreerd? Welke stappen gaat u hiervoor ondernemen en welke wijziging in het toezicht op deze registratie gaat u doorvoeren?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel meldingen zijn gedaan naar aanleiding van problemen na implantatie van hartkleppen? Hoeveel meldingen bij de IGJ en hoeveel bij het Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI)? Wanneer zijn deze meldingen gedaan?
De IGJ is niet bekend met meldingen waarbij is gemeld dat onduidelijke maatvoering een probleem voor de patiënt heeft opgeleverd.
Enkele jaren geleden ontving de inspectie een melding van een collega-toezichthouder, waaruit bleek dat bij een bepaalde klep de vermelde maatvoering op de verpakking niet duidelijk was. Er was sprake van dat de klep daardoor sneller aan slijtage onderhevig was, maar volgens de collega-toezichthouder was er geen fout in het ontwerp van de klep. De fabrikant heeft daarop een brief gestuurd waarmee artsen hierover werden geïnformeerd. De specifieke klep is inmiddels niet meer op de Europese markt.
Het MEBI heeft aangegeven eenmalig een melding te hebben gekregen over een hartklep, maar hierbij kwam de klepmaat niet specifiek naar voren.
Wat is uw mening over het feit dat drie consultancy contracten van Medtronic, Inc. met een chirurg van het Erasmus MC niet zijn gemeld in het Transparantieregister Zorg? Welke stappen heeft de IGJ hierop ondernomen dan wel gaat de IGJ ondernemen? Geeft dit het belang van een wettelijk verplicht transparantieregister volgens u aan? Zo nee, waarom niet?
Samenwerking tussen zorgprofessionals en fabrikanten versnelt de ontwikkeling van nieuwe mogelijkheden in de zorg. De patiënt moet erop kunnen vertrouwen dat deze samenwerking volgens de wet en de opgestelde gedragscode (zelfregulering) gaat. De Wet op de medische hulpmiddelen en de Gedragscode Medische Hulpmiddelen geven duidelijkheid over het verbod op gunstbetoon. De IGJ houdt vanuit dit wettelijke kader toezicht op het verbod op gunstbetoon. De Gedragscode Medische Hulpmiddelen is bindend voor de leden van de artsenkoepel KNMG en voor de leden van FME zorg, de koepelorganisatie waar Medtronic Inc. lid van is.
De drie genoemde consultancy contracten van Medtronic betreffen de jaren 2014, 2015 en 2016. Gunstbetoon ten aanzien van medische hulpmiddelen is in de Wet op de medische hulpmiddelen opgenomen sinds 1 januari 2018. Leveranciers van medische hulpmiddelen melden op basis van de Gedragscode Medische hulpmiddelen financiële relaties vanaf 2019 in het Transparantieregisterzorg. Aangezien het om consultancy contracten uit een periode voordat het Transparantieregister Zorg van toepassing was op de medische hulpmiddelensector, was melden destijds nog geen verplichting vanuit de zelfregulering.
Jaarlijks laat ik het Transparantieregister Zorg evalueren. Uit zowel de evaluatie van 2019, als die van 2020, blijkt dat bedrijven goed melden. Ik heb aan de Kamer in december gemeld4 dat het Transparantieregister Zorg doeltreffend is en op hoofdlijnen goed functioneert. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding om een wettelijke verplichting voor het melden in het Transparantieregister Zorg in te voeren.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat ook al op de markt aanwezige kleppen veilig gebruikt kunnen worden en voldoen aan de standaard van de ISO-standaard?
De IGJ zal in gesprek gaan met de NVT en de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVvC) om na te gaan of aanvullende acties nodig zijn om de reeds op de Nederlandse markt aanwezige hartkleppen zorgvuldig te blijven gebruiken.
Wat vindt u van de stelling van de IGJ in 2019 dat zij geen maatregelen hoeft te nemen tegen fabrikanten die verkeerde maten hanteren en doorverwijst naar de aangemelde instanties (notified bodies), commerciële firma’s die fabrikanten inhuren om een CE-markering te verkrijgen voor toelating van hun producten op de Europese markt? Bent u het eens met de stelling dat de IGJ geen rol heeft bij het opstellen of het handhaven van de normen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In Europa is afgesproken dat een fabrikant een medisch hulpmiddel in Europa pas in de handel kan brengen als deze voldoet aan wettelijke eisen. Notified bodies controleren of fabrikanten zich aan de wetgeving houden. Als hieraan is voldaan geeft de Notified body een CE-certificaat af. De bevoegde autoriteiten, in Nederland de IGJ, zien structureel toe op de Notified bodies en of procedures goed worden uitgevoerd.
Als de IGJ een signaal krijgt, bijvoorbeeld uit meldingen, via het MEBI of de Europese uitwisseling van informatie, waaruit blijkt dat een hulpmiddel (mogelijk) onveilig is, kan zij ook optreden richting (in Nederland gevestigde) fabrikanten of collega inspectiediensten verzoeken nader onderzoek te doen. Zoals eerder gesteld was er in deze casus geen aanleiding toe.
Ik zal wel met de IGJ in gesprek gaan of er nog verbeteringen in het systeem van normen zijn te realiseren.
De subsidie aan de Koning voor het beheer van het Kroondomein |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016 (SVNL Gelderland 2016) stelt dat alleen subsidie wordt gegeven aan een natuurlijke rechtspersoon (via eigendom of erfpacht)?
Op grond van art. 2.1 van de SVNL Gelderland 2016 komen de volgende categorieën aanvrager in aanmerking voor een subsidie natuurbeheer:
Kunt u aangeven wie privaatrechtelijk de eigenaar is van het Kroondomein? Klopt het dat voor het beheer van het Kroondomein geen subsidie kan worden aangevraagd indien de Staat eigenaar is?
In de Wet op het Kroondomein en de akte betreffende de schenking van het Kroondomein door Koningin Wilhelmina zijn regels gesteld over het eigendom en het beheer van het Kroondomein. Deze regels hebben tot doel het geschonkene als één geheel in stand te houden. In de memorie van toelichting bij het toenmalige voorstel voor de Wet op het Kroondomein (Kamerstuk 10 686, nr. 34) wordt het volgende opgemerkt: «Derhalve is het in 1959 aan de Staat geschonkene weliswaar formeel eigendom van de Staat, economisch is het echter te beschouwen als een aan de persoon van de Kroondrager gebonden en tot diens particuliere sfeer behorend vermogen, dat ter waarborging van de bestemming ervan onder de hoede van de Staat is geplaatst. De Hoge Schenkster beoogde blijkens de overwegingen van de schenkingsakte te waarborgen dat Haar na te vermelden bezit één geheel blijve en het genot daarvan voorbehouden blijve aan diegene van Haar afstammelingen die Drager is van de Kroon [...].» Dit betekent dat het Kroondomein wordt geëxploiteerd door de Kroondrager, waarbij alle baten en lasten voor zijn rekening komen. De rol van de Staat is die van blooteigenaar met de taak erop toe te zien dat hierbij in redelijkheid het vermogen in stand blijft.
Klopt het dat een formele subsidieaanvraag (volgens het gebruikelijke format) ontbreekt in de aangeleverde stukken? Zo ja, bent u bereid de aanvraag alsnog aan de Kamer te zenden? Zo nee, hoe kan een subsidie worden toegekend zonder deugdelijke aanvraag?
Op grond van de Kaderwet EZ-subsidies gold geen format voor de aanvraag van deze subsidie. De subsidierelatie met het Kroondomein is vormgegeven via de «Overeenkomst tussen Ministerie van Economische Zaken en Kroondomein het Loo» en de bijbehorende bijlagen (documenten 1, 2 en 3 van de bijlagen bij Kamerstuk 35 570 I, nr. 14).
Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is gezegd, laat artikel 4:4 van de Awb de afweging om een aanvraagformulier op te stellen aan het bestuursorgaan. Het ging in deze om één enkele subsidie-verstrekking voor zowel natuurbeheer als agrarisch natuurbeheer en een apart aanvraagformulier daarvoor lag niet in de rede.
Klopt het dat de Koning niet als vruchtdrager van het Kroondomein beschouwd kan worden, omdat het recht van vruchtgebruik niet is vastgelegd in het kadaster? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het vruchtgebruik is vastgelegd in de schenkingsakte en in de Wet op het Kroondomein.
Beaamt u dat volgens de geldende voorschriften een natuurbeheerder die overheidssubsidie ontvangt, het gebied 358 dagen per jaar moet openstellen en dat maximaal 1 hectare ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer gedurende het jaar mag worden afgeschermd?
Dit geldt ingeval subsidie wordt verleend op grond van de SVNL Gelderland 2016. In de Gelderse regeling wordt met deze bepaling een secundair belang van de regeling gediend, namelijk het mogelijk maken van recreatie, zonder dat deze het primaire doel van natuurbehoud in het geding brengt. Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (PvdD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is gezegd, is de onderhavige subsidie niet verleend op grond van de SVNL Gelderland 2016, maar op grond van de Kaderwet EZ-subsidies.
Beaamt u dat er een uitzondering is gemaakt voor de Koning met betrekking tot de openingsstellingsvereiste van de subsidieverlening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, klopt het dat deze uitzondering is gegeven met het oog op de «Koninklijke jacht»?
Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is gezegd, is er geen sprake van een ontheffing of uitzondering. De subsidie aan het Kroondomein volgt op het punt van de openstelling de SVNL Gelderland 2016 niet. Zoals in de beschikking van de subsidie is aangegeven, houdt dit verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Koning.
Vormt het beschermen van de «Koninklijke jacht» een belang dat bij het verlenen van de subsidie grondslag kan vormen voor het treffen van een speciale regeling? Zo ja, op grond van welke wettelijke bepaling?
Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is aangegeven, is er geen verband tussen het al dan niet verlenen van subsidie en het beheren van populaties.
Beaamt u dat het Kroondomein negen maanden per jaar volledig is opengesteld voor het publiek en dat dit de veiligheid van de Koning kennelijk niet in gevaar brengt?
Een groot deel van het Kroondomein is inderdaad een kleine negen maanden per jaar volledig opengesteld tussen zonsopkomst en -ondergang met uitzondering van de rustgebieden voor het wild. Circa 1.300 hectare is jaarrond open. Over veiligheidsmaatregelen die getroffen worden ter bescherming van de Koning doe ik geen uitspraken.
Klopt het dat de Koning regelmatig het Kroondomein bezoekt terwijl het opengesteld is voor publiek? Zo ja, beaamt u dat de veiligheid van de Koning ook dan voldoende gewaarborgd blijft?
Over veiligheidsmaatregelen die getroffen worden ter bescherming van de Koning doe ik geen uitspraken.
Op basis van welke wettelijk onderbouwde argumenten mag het Kroondomein drie maanden afgesloten zijn, wetende dat de veiligheid in de overige negen maanden gedurende openstelling gegarandeerd kan worden? Om welke reden zou de veiligheid tussen 15 september en 25 december niet gegarandeerd kunnen worden?
De Staatssecretaris van EZ heeft, op basis van de Kaderwet EZ-subsidies, de subsidievoorwaarden bepaald op basis van het met de subsidie te bereiken doel – namelijk natuurbeheer – en de daarbij aan de orde zijnde andere belangen. De subsidie aan het Kroondomein volgt op het punt van de openstelling de SVNL Gelderland 2016 niet. Zoals in de beschikking van de subsidie is aangegeven, houdt dit verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Koning.
Onderschrijft u dat het afschermen van het Kroondomein niet geschiedt om reden van de veiligheid van de Koning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke wettelijk beschermde belangen kunnen dan rechtvaardigen dat een deel van het Kroondomein voor drie maanden wordt afgesloten en hoe verhoudt zich dit tot de behandeling van andere grondbezitters/gebruikers?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vragen 5 en 10.
Is in het kader van de subsidieverlening besloten de Tweede en Eerste Kamer daarover niet te informeren omdat dit voor «politieke en/of maatschappelijke ophef kan zorgen, omdat dan zichtbaar wordt dat er subsidie wordt verstrekt aan Kroondomein het Loo»?1
Nee. De Tweede en Eerste Kamer zijn meermaals geïnformeerd over het Kroondomein en de subsidieverlening. Zo is ook in de antwoorden op Kamervragen uit 2007 (Antwoord op Kamervragen van het lid Ouwehand, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007–2008, nr. 718) de Kamer al geïnformeerd over de financiële verantwoording inzake het Kroondomein, waaronder de verstrekte subsidies door het Ministerie van LNV.
De subsidie is als post opgenomen op de begroting van het verantwoordelijke departement, heden LNV, en is daarmee zichtbaar voor het parlement. De geciteerde passage is onderdeel van een verkenning geweest, nadat er forse veranderingen in de subsidiering van natuur hadden plaatsgevonden. Deze persoonlijke beleidsopvatting heeft geen betekenis gehad voor het verdere proces.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is de democratische controle van het parlement op deze wijze te belemmeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe heeft deze belemmering van de parlementaire controle dan toch kunnen plaatsvinden?
Subsidie voor het beheer van Kroondomein het Loo is al decennia op de begroting van de verantwoordelijke departementen te vinden. Ook is in 2007 in een brief van de Staatssecretaris van Financiën aan de Kamer de subsidie uitgebreid besproken (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007–2008, nr. 718)
Bent u bereid om de Koning te verzoeken de miljoenensubsidie terug te betalen, aangezien de Koning deze subsidie ten onrechte heeft ontvangen, immers zonder wettelijke grondslag en in strijd met het gelijkheidsbeginsel? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik op antwoord van eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3390) geantwoord heb, is de natuurbeheersubsidie rechtmatig en zorgvuldig verstrekt en ik zie dan ook geen enkele grond om tot terugvordering over te gaan.
Heeft u een verklaring waarom de stukken met betrekking tot de subsidieverlening niet zoals gevraagd voor 1 maart naar de Kamer gezonden zijn en voor het feit dat in de pers gesproken is over onenigheid in het kabinet over het al dan niet openbaar maken van de stukken?2
Zoals in de begeleidende brief bij de gedeelde stukken (Kamerstuk 35 570 I, nr. 14) is vermeld, moet op grond van de grondwetsgeschiedenis en de staatsrechtelijke praktijk het belang dat is gemoeid met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Koning, dat mede wordt beschermd door de artikelen 10 en 41 van de Grondwet, worden gerekend tot het belang van de staat. Hierom is een zorgvuldig proces van beoordeling van alle stukken, waarin dit mogelijkerwijs aan de orde zou kunnen zijn, noodzakelijk geweest, ook in het licht van het belang dat in de motie-Wassenberg wordt gehecht aan verstrekking van specifiek de onderliggende stukken bij de huidige subsidiebeschikking. Gelet op het feit dat hier sprake is van een subsidie voor natuur- en landschapsbeheer, en de daarop betrekking hebbende onderliggende stukken van het Kroondomein bij inhoudelijke beoordeling ook uitsluitend op deze subsidieverlening betrekking hebben, was de uitkomst van dit proces dat deze stukken kunnen worden verstrekt.
Kunt u deze vragen één voor één en op zo kort mogelijke termijn beantwoorden, bij voorkeur vóór 17 maart?
Ja, maar niet voor 17 maart.
Het bericht ‘Geen Q-koortsvergoeding voor een op de vijf slachtoffers' |
|
Tjeerd de Groot (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Geen Q-koortsvergoeding voor een op de vijf slachtoffers»?1
Ja.
Is het u bekend dat ongeveer zeshonderd mensen die als Q-koortsslachtoffer een tegemoetkoming bij de regering hebben aangevraagd, die niet krijgen toegewezen?
Het is ons bekend dat de aanvraag voor een tegemoetkoming Q-koorts bij ongeveer zeshonderd mensen is afgewezen.
Hoe verklaart u het hoge percentage afwijzingen van twintig procent?
De tegemoetkoming is bedoeld voor patiënten en de nabestaande(n) van overleden patiënten die van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2012 in Nederland zijn besmet met Q-koorts. Een patiënt met chronische Q-koorts, QVS of een QVS gelijkend ziektebeeld kon een tegemoetkoming aanvragen. Dit geldt ook voor de nabestaande(n) van een patiënt die voor 1 oktober 2018 is overleden met chronische Q-koorts. Aanvragen, die niet voldoen aan deze voorwaarden, zijn afgewezen voor een tegemoetkoming. In totaal is 80% van de aanvragen toegewezen, wat neerkomt op meer dan 2000 mensen.
Klopt het dat u signalen heeft ontvangen van slachtoffers dat nadat zij stelden dat de voorwaarden voor een tegemoetkoming oneerlijk waren, de voorwaarden iets zijn versoepeld? Zo ja, hoe zijn de voorwaarden aangepast?
De beleidsregel is aangepast na overleg met uw Kamer.2 Ik heb u met een afzonderlijke brief van 9 juli 2019 (Kamerstuk 25 295, nr.70) geïnformeerd over de aanpassing van de beleidsregel voor de Q-koortstegemoetkoming.
Er is besloten om de voorwaarden van de tegemoetkomingregeling te verruimen. De periode van besmetting is verruimd, evenals de aanvraagperiode. Daarnaast zijn de ervaringen, die met de beleidsregel zijn opgedaan, gebruikt om de onverplichte financiële tegemoetkomingregeling te verbeteren. Zo bleek in de bezwaarfase dat mensen soms hun eigen diagnose niet goed beschreven. Hierdoor konden de artsen bij de bevestiging van de diagnose alleen «nee» antwoorden. Er is toen besloten om het formulier voor de artsen aan te passen, waardoor de artsen uitgenodigd werden om een toelichting te geven, indien het antwoord met «nee» werd ingevuld.
Hoe komt het dat nog steeds een op de vijf slachtoffers na het aanpassen van de voorwaarden buiten de boot valt?
Diegenen, die geen tegemoetkoming hebben gekregen, voldeden niet aan de voorwaarden voor de tegemoetkoming.
Is het voor een Q-koortspatiënt altijd mogelijk om te achterhalen wanneer een besmetting heeft plaatsgevonden?
Het is voor een Q-koorts patiënt niet altijd mogelijk om precies te achterhalen op welke datum een besmetting heeft plaatsgevonden. Gezien de incubatietijd is wel aannemelijk te maken dat besmetting in een bepaalde periode heeft plaatsgevonden. Er is daarom voor de tegemoetkoming besloten om «bewijs» van besmetting op een bepaalde datum niet als voorwaarde te stellen. Wel is als voorwaarde gesteld dat de besmetting tijdens de Q-koortsuitbraak (1 januari 2005 tot en met 31 december 2012) moet hebben plaatsgevonden.
De aanvrager kon bij de aanvraag voor een tegemoetkoming zelf aangeven dat hij/zij aan de voorwaarden (langdurige klachten, een besmetting opgelopen tijdens de uitbraakperiode en een diagnose voor inwerkingtreding van de beleidsregel) voldeed. Een bevestiging hiervan door de opgegeven arts was afdoende.
Klopt het dat dit een voorwaarde is om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming?
Een voorwaarde om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming is dat de besmetting met Q-koorts opgelopen moet zijn tijdens de uitbraak. Deze grenswaarden voor «tijdens de uitbraak» zijn na overleg met uw Kamer verder verruimd, van 2007 t/m 2011 naar 2005 t/m 2012, om ook de periode in de aanloop en de nasleep van de uitbraak mee te nemen
Klopt het dat er slachtoffers zijn die de Q-koorts diagnose te laat kregen om aanspraak te kunnen maken op de tegemoetkoming? Zo ja, bent u bereid deze personen alsnog een tegemoetkoming aan te bieden?
Om aanspraak te kunnen maken op de tegemoetkoming moet aannemelijk zijn dat de besmetting is opgelopen tijdens de uitbraakperiode en daarnaast moet de diagnose voor de patiënten met QVS of een op QVS gelijkend ziektebeeld gesteld zijn voor inwerkingtreding van de beleidsregel namelijk 1 oktober 2018. Voor patiënten met chronische Q-koorts geldt de voorwaarde dat de diagnose gesteld moet zijn voor 1 oktober 2018 niet. Indien enige twijfel is over deze voorwaarden bij de opgegeven behandelend arts of twijfel over blijkt bij behandeling van de aanvraag, dan wordt het medisch dossier voorgelegd aan een onafhankelijke medische commissie, die daar vervolgens een advies over uitbrengt. Dit advies wordt betrokken bij het nemen van een besluit op de aanvraag. Deze onafhankelijke medische commissie heeft ook een rol gespeeld in de bezwaar- en beroepsprocedures.
Bent u bereid nogmaals naar de afgewezen aanvragen te kijken, zodat zeker is dat aanvragen niet onterecht zijn afgewezen?
Voor de afgewezen aanvragen heeft er bezwaar en beroep opengestaan. Dit is een zeer zorgvuldige procedure. De door u gevraagde controle of aanvragen niet onterecht zijn afgewezen is dus al uitgevoerd.
De berichten ‘Bevrijdingsdefilé in Wageningen dreigt voorgoed te verdwijnen’ en ‘Geen tweede kans voor 75 jaar vrijheid: opnieuw streep door defilé in Wageningen, ook in Groesbeek geen activiteiten’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Bevrijdingsdefilé in Wageningen dreigt voorgoed te verdwijnen»?1 en «Geen tweede kans voor 75 jaar vrijheid: opnieuw streep door defilé in Wageningen, ook in Groesbeek geen activiteiten»2? Wat vindt u hiervan?
Ja, ik ben bekend met deze berichten.
Klopt het dat het Ministerie van Defensie heeft aangegeven geen medewerking meer te willen verlenen aan het bevrijdingsdefilé in Wageningen? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Nee, dit klopt niet. Het evenement in Wageningen bestaat uit verschillende elementen; een kerkdienst, een herdenking en een defilé. De organisatie hiervan is in handen van het Nationaal Comité Herdenking Capitulaties 1945, ook bekend als Stichting Wageningen 45. Alle drie de elementen worden – conform de afspraak met de organisatie – door Defensie jaarlijks ondersteund. Het geheel van defensieondersteuning aan vele herdenkingsactiviteiten en evenementen legt een te zwaar beslag op de operationele capaciteit van de krijgsmacht. Defensie is daarom genoodzaakt om kritischer te kijken naar toekomstige bijdragen. Ten aanzien van het defilé heeft Defensie nieuwe afspraken gemaakt die samen met de overige ondersteuningsafspraken zijn vastgelegd in een convenant. Naar aanleiding van de zorgen die zijn ontstaan over de toekomst van het defilé worden de afspraken herbezien. Uitgangspunt daarbij is dat het defilé, met steun vanuit Defensie, jaarlijks doorgang kan vinden.
Deelt u de opvatting dat met het defilé een verbinding wordt gelegd tussen het verleden en de huidige tijd en dat daarom alles in het werk gezet moet worden om dit in de huidige vorm te laten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Kennis over het verhaal en de gruwelijkheden van de Tweede Wereldoorlog is belangrijk om de huidige maatschappij te kunnen begrijpen en om de waarde van de democratie en van de rechtstaat te onderstrepen. Tijdens de Nationale Dodenherdenking op 4 mei en de Nationale Viering van de Bevrijding op 5 mei, georganiseerd door het Nationaal Comité 4 en 5 mei (NC) en gefinancierd door VWS, wordt in allerlei vormen het verband gelegd tussen het verhaal van de Tweede Wereldoorlog en de huidige tijd. Naast deze nationale activiteiten vinden er op 4 en 5 mei, maar ook op andere dagen, vele belangrijke herdenkingen en vieringen plaats. Deze activiteiten worden vaak door vrijwilligersorganisaties georganiseerd en ondersteund door lokale en provinciale overheden en in sommige gevallen door het Ministerie van Defensie. Ook het bevrijdingsdefilé in Wageningen hoort daarbij. Voor 2021 heeft de organisatie een alternatief programma gemaakt. Mits de Covid-maatregelen het toelaten zal het bevrijdingsdefilé in 2022 gewoon kunnen doorgaan.
Is er aandacht voor de nog levende veteranen die dit jaar de herdenking op 4 mei en viering van de bevrijding op 5 mei helaas niet kunnen bijwonen?
Tijdens de Nationale Dodenherdenking op 4 mei op de Dam in Amsterdam is ieder jaar in het erecouloir een delegatie Nederlandse veteranen aanwezig. Helaas is dat dit jaar vanwege de coronamaatregelen niet mogelijk. Om de veteranen die in het erecouloir zouden staan toch de kans te geven hun persoonlijke verhaal en motivatie te delen, ontwikkelde het Veteraneninstituut ook dit jaar een online erecouloir. De herdenking op de Dam is voor iedereen live te volgen via NPO1, er is m.u.v. de kranslegging voor veteranen geen specifieke aandacht voor veteranen gepland.
Overigens zijn bij veel regionale en lokale herdenkingen vaak (buitenlandse) veteranen aanwezig.
Maar vanwege de coronamaatregelen vinden ook dit jaar de lokale herdenkingen in een aangepaste vorm plaats waarbij veelal weinig tot geen genodigden aanwezig zijn.
Mijn collega van Defensie en ik betreuren het zeer dat ook dit jaar de coronamaatregelen tot gevolg kunnen hebben dat veteranen, maar bijvoorbeeld ook de overlevenden van de Tweede Wereldoorlog, de herdenkingen in het land op 4 mei en de viering van de bevrijding van 5 mei niet fysiek kunnen bijwonen. Daarom wordt ingezet op andere vormen van herdenken en vieren die hopelijk zoveel mogelijk mensen bereiken (zie verder het antwoord op vraag 8).
Bent u bereid om met uw collega’s van het Ministerie van Defensie in gesprek te gaan en hierbij, ook voor de komende generaties, het belang van het in stand houden van het jaarlijks herdenken op 4 mei en het vieren van de bevrijding op 5 mei te benadrukken?
De Nationale Dodenherdenking op 4 mei en de Nationale Viering van de Bevrijding op 5 mei zijn van grote nationale betekenis. Ook mijn collega’s van Defensie onderschrijven dit uiteraard volledig. Het in stand houden daarvan staat absoluut niet ter discussie.
Bent u bereid om met de gemeente Wageningen te kijken op welke manier het bevrijdingsdefilé in Wageningen de komende jaren doorgang kan vinden? Zo nee, waarom niet?
Op 5 mei 2021 zal er geen bevrijdingsdefilé plaatsvinden in Wageningen, als gevolg van de Covid-pandemie. Dat is heel spijtig.
Naar aanleiding van de zorgen die zijn ontstaan over de toekomst van het bevrijdingsdefilé worden de afspraken tussen Defensie en Stichting Wageningen 45 herbezien. Uitgangspunt daarbij is dat het defilé, met steun vanuit Defensie, jaarlijks doorgang kan vinden.
Wat kunt u doen voor organisatoren die vorig jaar vanwege de coronapandemie hun evenement met betrekking tot de viering van 75 jaar bevrijding een jaar hebben moeten uitstellen en dit jaar vanwege deze pandemie weer genoodzaakt zijn activiteiten uit te stellen?
De Covid-pandemie heeft sinds half maart 2020 grote impact gehad op talloze activiteiten in het kader van herdenken en vieren van 75 jaar vrijheid. Vele voorgenomen activiteiten zijn aangepast of hebben in een andere, digitale, vorm plaatsgehad. Dit was een grote teleurstelling voor velen en zeker voor mensen die de Tweede Wereldoorlog nog aan den lijve hebben ondervonden.
Ook dit jaar zullen de noodzakelijke maatregelen ter bestrijding van het Coronavirus hun weerslag hebben op de geplande activiteiten op 4 en 5 mei en daarmee ook op eventueel uitgestelde activiteiten uit het lustrumjaar 2020. De organisatoren van deze activiteiten maken zelf hun plannen voor vaak digitale alternatieven.
Het door mij gefinancierde Nationaal Comité 4 en 5 mei (NC) adviseert en ondersteunt deze organisaties bij het maken en aanpassen van hun plannen. De evenementen worden door het NC via de website 4en5mei.nl onder de aandacht gebracht van het grote publiek. Ook biedt het NC een hulpinstrument aan met informatie voor organisatoren en concrete handelingsperspectieven voor het publiek voor herdenken en vieren in coronatijd.
Worden, gezien de coronamaatregelen, evenementen in een andere (bijvoorbeeld digitale) vorm georganiseerd, om zo toch recht te doen aan de herdenking van 4 mei en de viering van de bevrijding op 5 mei?
Ja. Zowel op lokaal, regionaal en nationaal niveau wordt op diverse manieren invulling gegeven aan herdenken en vieren, waarbij rekening wordt gehouden met de coronamaatregelen. Zowel online en via livestreams als via de regionale en nationale media worden de diverse herdenkingen en vieringen met het publiek gedeeld. De Nationale Dodenherdenking op de Dam gaat in een aangepaste vorm door en wordt uitgezonden door de NOS. Ook de 5 mei-lezing en het 5 mei-concert zijn te volgen via televisie. De veertien Bevrijdingsfestivals bieden op 5 mei een gezamenlijk online programma aan van meer dan 200 optredens en activiteiten. Het Vrijheidsvuur wordt traditiegetrouw in de nacht van 4 op 5 mei ontstoken in Wageningen. Ook dit wordt op nationale en regionale televisiezenders uitgezonden. Het vuur komt «s middags 5 mei aan bij de bevrijdingsfestivals en wordt in alle veertien festivalsteden tegelijkertijd ontstoken.
Het NC liet mij weten dat vorig jaar sommige via internet uitgezonden herdenkingen veel meer bezoekers trokken dan de fysieke herdenking in voorgaande jaren.
Het bericht ‘Hartklepfabrikanten misleiden hartchirurgen en patiënten’ |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat fabrikanten niet de juiste maten van hartkleppen op de verpakking vermelden, wat ertoe lijdt dat het risico op sterfte toeneemt?1
Ik vind het van groot belang dat de maatvoering op de verpakking staat vermeld, zodat artsen weten om welk product het gaat. Het is niet bekend dat de maatvoering heeft geleid tot onjuiste plaatsing van hartkleppen en daarmee mogelijke schade voor patiënten. Van de Nederlandse Vereniging van Thoraxchirurgie (NVT) heb ik begrepen dat zij geen reden heeft om aan te nemen dat er sprake is van onjuiste maatvoering of gebruik van verkeerde klepmaten. Wel pleit zij voor meer uniforme aanduiding van de klepmaten, waarvoor Europese en Amerikaanse verenigingen van cardiothoracaal chirurgen een taskforce hebben opgericht. Maar buiten het signaal van de heer Ebels, heb ik geen signalen ontvangen over het onjuist vermelden van maatvoering. Dit kan ermee te maken hebben dat in de praktijk de plaatsing van kleppen maatwerk blijft en een individuele afweging die een arts maakt bij iedere patiënt. Chirurgen hebben veel ervaring met het plaatsen van de kleppen, en dus ook de maatvoering. De Nederlandse hartchirurgen zijn op de hoogte van het verschil in maatvoering en houden onder andere met deze factor rekening bij de keuze voor een implantaat bij de patiënt.
Ik vind het belangrijk dat dit soort onderwerpen over maatvoering worden besproken tussen de beroepsgroep en fabrikanten in de daarvoor bestemde gremia, waaronder normcommissies en Europese/internationale werkgroepen, en indien nodig leidt tot een aanpassing van de norm. Dat er nu een aangepaste ISO (International Organisation of Standardisation) standaard ligt lijkt mij dan ook een goede ontwikkeling.
Waarom is er vanuit de industrie zoveel weerstand tegen juiste etikettering voor hartkleppen?
Ik ben niet bekend met weerstand vanuit de industrie tegen juiste etikettering, en heb begrepen dat er standaardmaten op de etikettering worden aangegeven. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 is het niet bekend dat de maatvoering heeft geleid tot onjuiste plaatsing van hartkleppen en daarmee mogelijke schade voor patiënten.
Wat heeft u gedaan om te zorgen voor de juiste etikettering voor hartkleppen? Hoe kan het dat de hartchirurg die dit alles aan het licht bracht, nul op het rekest kreeg op uw ministerie?
Ik vind het belangrijk dat dit soort onderwerpen over de juiste maatvoering op het etiket worden besproken tussen de beroepsgroep en fabrikanten in de daarvoor bestemde gremia, waaronder normcommissies en Europese/internationale werkgroepen, en indien nodig leidt tot een aanpassing van de norm. Dit is ook meermaals aan dhr. Ebels aangegeven, waarbij hem is aangeboden om mee te denken over een mogelijke oplossing. Dat er nu een aangepaste ISO-standaard ligt lijkt mij een goede ontwikkeling. Het is nu aan de notified bodies om de norm te betrekken bij de conformiteitsbeoordelingen van hartkleppen.
Hoe is het mogelijk dat fabrikanten zo goed vertegenwoordigd zijn in de International Organisation for Standardisation (ISO)?
De vertegenwoordiging vanuit verschillende belangengroepen verschilt per sector en onderwerp. De normen voor de medische hulpmiddelen, zoals de hartkleppen, stellen veelal eisen voor het ontwerp, productie en veiligheid van de hulpmiddelen. Deze normen worden door belangenpartijen gezamenlijk ontwikkeld, en primair toegepast door fabrikanten.
Een fabrikant kan met behulp van ISO en Europese (CEN) normen invulling geven aan de eisen in de wetgeving. Normen zijn met andere woorden te zien als praktische invulling van wettelijke bepalingen. Het is aan alle relevante belangenpartijen in de Nederlandse markt, van wetenschappers, artsen tot fabrikanten, om vanuit hun ervaring en deskundigheid een bijdrage te leveren aan het opstellen van normen, zodat alle perspectieven worden ingebracht. Zij kunnen terecht bij de aangewezen normalisatie-instituten, in Nederland de NEN (Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie Instituut). NEN zorgt er op haar beurt voor dat partijen geïnformeerd worden en spant zich in om alle partijen te betrekken, zodat de samenstelling van normcommissies evenwichtig is. Experts uit de NEN-normcommissies behartigen op internationaal niveau de belangen van de Nederlandse markt.
Hoe is het mogelijk dat fabrikanten mede door henzelf opgelegde ISO-normen niet naleven in de praktijk?
Er worden standaardmaten op de verpakking van de hartkleppen aangegeven, zoals eerder was vastgelegd in de norm. Zoals bekend is sinds kort in de norm met betrekking tot de etikettering en maatvoering een aanpassing gekomen. Het is nu aan de notified bodies om de norm te betrekken bij de conformiteitsbeoordelingen van hartkleppen.
Hoe is het mogelijk dat fabrikanten met behulp van oneigenlijke en onwetenschappelijke argumenten nieuwe regels over etikettering kunnen torpederen?
Ik vind het allereerst belangrijk dat het patiënten belang voorop staat in discussies over etikettering, en dat daarin argumenten over veiligheid leidend moeten zijn. Daarbij zullen inhoudelijke discussies, waarin de laatste (wetenschappelijke) inzichten worden besproken, tussen beroepsgroep en fabrikant moeten plaatsvinden. Het eventuele gebruik van oneigenlijke en onwetenschappelijke argumenten kan ik niet inhoudelijk beoordelen. Ik ga ervan uit dat de beroepsgroep met hun inhoudelijke expertise deze rol oppakt.
Hoe is het mogelijk dat de firma Medtronic, Inc. Nederland vertegenwoordigt in de commissie Chirurgische Implantaten? Waarom hebben fabrikanten hier zo’n grote vinger in de pap?
Medtronic, Inc. was door wisselende samenstelling en een aantal afmeldingen tijdelijk het enige lid van de Nederlandse commissie Chirurgische implantaten. Mogelijk zou daaruit het beeld hebben kunnen ontstaan dat zij namens Nederland het woord voeren. In die periode is echter geen sprake geweest van een actieve Nederlandse afvaardiging vanuit de normcommissie aan het ISO werk. De NEN heeft destijds actie ondernomen om de commissie uit te breiden, waarop het RIVM en het UMCG lid zijn geworden van de commissie. Om deze situatie in de toekomst verder te verbeteren zal ik met NEN verder in gesprek gaan om te borgen dat er een evenwichtige vertegenwoordiging van belanghebbenden in deze commissie aanwezig is.
Deelt u de mening dat zij deze taak beter niet kunnen uitvoeren vanwege het onethische winstbejag van hulpmiddelenfabrikanten?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Wat vindt u van de belangenverstrengeling van beroepsverenigingen, zoals de European Association for Cardio-Thoracic Surgery (EACTS) en de industrie? Deelt u de mening dat dit aantoont dat er een algeheel verbod op gunstbetoon moet komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Wet op de medische hulpmiddelen en de Gedragscode Medische Hulpmiddelen geven duidelijkheid over het verbod op gunstbetoon. De IGJ houdt vanuit dit wettelijke kader toezicht op verboden gunstbetoon. In de Wet op de medische hulpmiddelen en in de Gedragscode Medische Hulpmiddelen zijn strikte voorwaarden opgenomen om te zijn uitgezonderd het van verbod op gunstbetoon. Het gaat bij verboden gunstbetoon om het voorkomen van oneigenlijke beïnvloeding van zorgprofessionals door leveranciers. Het Transparantieregister Zorg draagt hieraan bij doordat het inzage geeft in financiële relaties. Jaarlijks laat ik het Transparantieregister Zorg evalueren. Uit zowel de evaluatie van 2019, als die van 2020, blijkt dat bedrijven goed melden. Voor de ontwikkeling (innovaties en patiëntenzorg) en het in gebruik nemen van nieuwe medische hulpmiddelen is het noodzakelijk dat er samenwerkingscontacten zijn tussen leveranciers en artsen.
Bent u bereid de motie-Van Gerven, waarin de regering wordt opgeroepen de uitzonderingen op het verbod op gunstbetoon te schrappen, teneinde de banden tussen medische professionals en de industrie tot een minimum te beperken, alsnog over te nemen en uit te voeren?2
Als de uitzondering op het verbod zou worden opgeheven, waar in de genoemde motie om gevraagd werd, wordt ieder contact tussen leveranciers en artsen onmogelijk. Dat is een onwenselijke situatie. Innovatieve ontwikkelingen in de zorg zullen hierdoor stagneren en dit zal de patiëntenzorg niet ten goede komen. Uw verworpen motie zal ik daarom niet alsnog overnemen en uitvoeren.
Wat vindt u ervan dat de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) wel ontvankelijk was voor wetenschappelijke argumenten en voorstander is van juiste etikettering? Betekent dit dat in de Verenigde Staten fabrikanten wel verplicht zijn de juiste maten te vermelden op de verpakkingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan niet invullen wat de beweegredenen waren van de FDA voor deze stellingname. Zoals eerder aangegeven waren er in Nederland geen signalen, naast die van de heer Ebels, dat de maatvoering een probleem was en tot een probleem leidde rondom de zorg met hartkleppen. Maar ik vind het goed dat er een nieuwe ISO-standaard ligt, zodat het eventuele verschil in inzicht over de maatvoering wordt opgelost.
De ISO-standaard kunnen de fabrikanten gebruiken om aan te tonen dat hun product aan de wettelijke vereisten voldoet. Ik verwacht dat hierdoor ook in Europa de etikettering zal worden aangepast door fabrikanten voor nieuwe en aangepaste hartkleppen. De notified bodies toetsen uiteindelijk of het product aan de wet voldoet.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat foute etikettering nog langer kan voortduren, nu de nieuwe ISO-standaard voor juiste etikettering alleen voor nieuwe en aangepaste kleppen geldt? Kunt u uw antwoord toelichten en aangeven wat u hiertegen gaat ondernemen?
Zoals aangegeven heb ik, buiten het signaal van de heer Ebels, geen signalen ontvangen over het onjuist vermelden van verkeerde maatvoering en dat dit in de praktijk tot problemen zou leiden. Van de NVT heb ik begrepen dat zij geen reden heeft om aan te nemen dat er sprake is van onjuiste maatvoering of gebruik van verkeerde klepmaten. Wel pleit zij voor meer uniforme aanduiding van de klepmaten, waarvoor een internationale taskforce is opgericht. Voor de IGJ was er na een gesprek met de NVT ook geen reden om verdere maatregelen te nemen. Zoals eerder aangegeven zijn de Nederlandse hartchirurgen op de hoogte van het verschil in maatvoering en houden onder andere met deze factor rekening bij de keuze voor een implantaat bij de patiënt.
Als er toch een verschil in inzicht was over de etikettering, dan vind ik het goed dat dit is opgelost met de nieuwe ISO-standaard voor nieuwe en aangepaste hartkleppen.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar complicaties die bij patiënten zijn ontstaan als gevolg van te kleine hartkleppen? Zo nee, waarom niet?
Kwaliteitsregisters, in dit geval de Nederlandse Hart Registratie (NHR), zijn bedoeld om de kwaliteit van zorg te monitoren en te verbeteren. In de registers worden niet alleen bijwerkingen geregistreerd, maar bijvoorbeeld ook basale kenmerken van de patiënten, Patiënt Reported Outcome Measures, en andere klinisch relevante uitkomsten. De registers geven inzicht in de kwaliteit van de geleverde zorg van zorgaanbieders die implantaten inbrengen.
De registratiecommissie cardiochirurgie van de NHR is een analyse gestart naar hoe vaak en waarom een nieuwe hartoperatie nodig is na een eerdere hartklepoperatie, waarbij ook gekeken wordt naar welke hartklepprothese (per merk/maat) in eerste instantie is gebruikt. Ik zou graag eerst de inzichten van deze commissie van de NHR willen afwachten. Mocht er dan aanleiding zijn, dan kan ik eventueel verder onderzoek laten uitvoeren.
Kunt u garanderen dat met het Landelijk Implanten Register (LIR) relevante gegevens over implantaten voldoende worden geregistreerd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het doel van het LIR is traceerbaarheid van implantaten, zodat bij een mogelijk probleem of signaal over een bepaald implantaat via de zorginstellingen betrokken patiënten benaderd kunnen worden voor adequate zorg. Voor dit doel worden alleen de volgende gegevens in het LIR geregistreerd voor de identificatie van het geïmplanteerde product, zoals naam fabrikant en product, type, lot/serienummer, en naam zorginstelling.
Vanwege de technische complexiteit om aan te sluiten op het LIR hadden zorginstellingen tot 1 januari 2020 de gelegenheid om aan de wettelijke verplichtingen te voldoen. Sinds die datum monitor ik samen met de IGJ de voortgang van de registraties in het LIR. Inmiddels registreert het overgrote deel van de zorginstellingen in het LIR. De IGJ is daarnaast gestart met actief toezicht op instellingen die nog niet adequaat lijken te registreren, en zal waar nodig passende maatregelen nemen. Gezien de Covid-19 pandemie was dit toezicht tijdelijk uitgesteld om zorginstellingen niet disproportioneel te belasten.
Zal in de toekomst inzichtelijk zijn hoeveel patiënten complicaties hebben ondervonden als gevolg van te kleine hartkleppen?
Zie mijn antwoord op vraag 13.
Deelt u de mening dat patiëntenverenigingen meer moeten deelnemen in de ISO-werkgroepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw mening dat het wenselijk is dat het patiënte belang goed vertegenwoordigd moet zijn in ISO-werkgroepen, ofwel door patiëntenverenigingen of door artsen. Directe deelname is ook mogelijk voor patiëntenverenigingen. Maar vanwege de enorme hoeveelheid aan normcommissies en de technische inhoud ervan kan ik begrijpen als de patiëntenverenigingen niet voldoende capaciteit of expertise hebben om overal aan deel te nemen. In die gevallen ga ik ervan uit dat artsen het belang van patiënten goed vertegenwoordigen.
Ik zal met NEN verder in gesprek gaan om te kijken hoe we hier mogelijk een verbetering in aan kunnen brengen, zodat het patiënten perspectief goed geborgd blijft in werkgroepen en commissies. Dit vind ik namelijk een zeer belangrijk aspect, vooral als het gaat om zorg rondom implantaten.
Deelt u de mening dat overheidsinstanties zoals de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) meer moeten handhaven in plaats van afwachten wat er op hen afkomt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGJ handhaaft als er sprake is van een overtreding van de wet. Al voor de publicatie van Follow the Money heeft de IGJ zich in het onderliggende signaal verdiept en overleg gevoerd met de melder en met de betrokken beroepsgroep. In dit geval bleek er geen sprake van een overtreding van de wet, en was, na overleg met thoraxchirurgen, de kwaliteit van zorg niet in het geding geweest. Dit gaf voor de IGJ geen aanleiding om maatregelen te treffen. Ik zal wel met de IGJ in gesprek gaan of er nog verbeteringen in het systeem van normen zijn te realiseren.
De IGJ houdt continue toezicht op de zorg. De inspectie streeft naar zo veilig en effectief mogelijke implantaten en de toepassing daarvan. Toezicht specifiek op implantaten is in de prioriteiten van de IGJ als een speerpunt voor de komende jaren benoemd.3, 4
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De voorgenomen verkoop van het gemeentelijk recreatieoord Hoek van Holland |
|
Sandra Beckerman , Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel in de NRC, het voornemen van de gemeente Rotterdam om het gemeentelijke recreatieoord via een aanbesteding te verkopen en de petitie voor behoud van het recreatieoord uit 1923 die inmiddels meer dan 12,5 duizend keer is ondertekend?1 2
Uit het artikel maak ik op dat het besluit van het Rotterdamse college, om een recreatieoord dat in eigendom en beheer is bij de gemeente aan een marktpartij te verkopen (althans in erfpacht uit te geven), voor ophef zorgt en vragen oproept. De recreanten zijn bezorgd dat de nieuwe erfpachter/exploitant de huur verhoogt of opzegt en dat zij dan de plek en de waarde van hun huisjes verliezen. In dit verband is van belang dat de voorgenomen vestiging van een erfpachtrecht een bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarbij in dit geval de beslissing nog aan de gemeenteraad wordt voorgelegd. Als Minister van BZK heb ik in deze kwestie geen rol of bevoegdheid.
Welke wettelijke rechten hebben eigenaren en huurders van recreatiewoningen wanneer de (grond)eigenaar de grond verkoopt, zoals het voornemen is van de gemeente Rotterdam? Welke mogelijkheden tot inspraak of bezwaar hebben de recreanten, huurders en eigenaren?
Voor zover u doelt op de rechten van de huurders in het traject, kan ik aangeven dat uit openbare informatie van de gemeente blijkt dat het college van plan is om de grond via een aanbesteding in erfpacht uit te geven. Potentiële nieuwe exploitanten die aan de aanbesteding deelnemen, moeten in dat traject aangeven hoe zij met de belangen van de huurders willen omgaan. Het college geeft aan dat het, om er zeker van te zijn dat alle belangen gehoord worden, een advies zal vragen aan de gebiedscommissie en dat het in overleg zal gaan met de Recreanten Adviesraad (RAR) van het recreatieoord. Uit openbare informatie van de gemeente blijkt tevens dat er op 14 december 2020 een informatiebijeenkomst is geweest, er een online spreekuur is en dat de gemeenteraad in april inspraak organiseert. Het is belangrijk dat mensen hun mening, vragen of zorgen aan het college en de gemeenteraad laten horen zodat het gemeentebestuur een beslissing kan nemen waarbij alle betrokken belangen meegenomen zijn.
Welke garanties krijgen huurders en eigenaren over de hoogte van de huurprijs, de waarde van de caravan of recreatiewoning en de verblijfsduur ná een verkoop, en hoe worden deze garanties vastgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als Minister van BZK kan ik alleen in algemene zin aangeven dat bij de verkoop of uitgifte in erfpacht van een recreatieterrein de lopende huurcontracten overgaan op de nieuwe verhuurder. Dat volgt uit artikel 7:226 van het Burgerlijk Wetboek. Bij afloop van de contracten kunnen door de nieuwe verhuurder wel nieuwe voorwaarden worden gesteld. Wat betreft de waarde van de op huurgrond gelegen caravan of recreatiewoning geldt dat in geval van een situatie van huuropzegging door de verhuurder, deze opzegging gepaard kan gaan met een vergoeding aan de huurder. Dit zal afhangen van het individuele geval waarbij alle feiten en omstandigheden zullen worden meegenomen, zoals bijvoorbeeld de huurovereenkomst, de staat van onderhoud en de aanwezigheid van toestemming van de verhuurder voor de opstallen. Zoals in het antwoord op vraag twee aangegeven, heb ik begrepen dat het college bij de aanbesteding mee wil laten wegen hoe de nieuwe verhuurder met de belangen van de huurders zal omgaan. Het college heeft de mogelijkheid om hierover voorwaarden op te nemen in de erfpachtovereenkomst.
Op welke manieren zijn huurders en eigenaren van recreatiewoningen op het vakantieoord Hoek van Holland betrokken bij de voorgenomen verkoop, en is hen de mogelijkheid geboden om het vakantiepark (gezamenlijk) te kopen of zelf te exploiteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het college geeft aan dat zij de Recreanten Adviesraad (RAR) van het recreatieoord en de inbreng van huurders daarvan zal betrekken bij de selectie van de nieuwe exploitant in het kader van de aanbesteding. Uit de informatie van de gemeente blijkt verder dat Rotterdam een marktpartij zoekt als nieuwe exploitant. Het is onder andere afhankelijk van de voorwaarden die verbonden worden aan de aanbesteding of betrokkenen, wanneer overgegaan wordt tot een aanbestedingsprocedure, zich kunnen organiseren en kunnen meedingen naar overname van het recreatiepark. Deze mogelijkheid kan mede onderdeel vormen van het debat in de gemeenteraad van Rotterdam.
Hadden de huurders en eigenaren van recreatiewoningen op het vakantieoord Hoek van Holland niet in een eerder stadium op de hoogte gesteld moeten worden van de gemeentelijke plannen voor een Europese aanbesteding van het vakantiepark? Zo nee, deelt u de mening dat het eerlijker, transparanter en beter voor het vertrouwen is om recreanten van af het begin op de hoogte te stellen?
Aan besluitvorming in het college gaat de nodige voorbereiding vooraf, van eerste idee naar de definitieve uitwerking. Uit informatie van de gemeente maak ik op dat het college ervoor gekozen heeft om de beslissing om het recreatieoord in erfpacht uit te geven bekend te maken toen de uitwerking voldoende gereed was. Dit om te voorkomen dat er door onvoldoende voorbereiding vragen zouden zijn die nog niet beantwoord konden worden en die alleen al om die reden onrust zouden veroorzaken. Het is aan de gemeenteraad om te beoordelen of het college de recreanten op het park eerder op de hoogte had moeten stellen. Uit informatie van de gemeente blijkt verder dat er op 14 december 2020 een online informatiebijeenkomst is geweest, dat in april inspraak georganiseerd wordt en dat er een online spreekuur is opengesteld.
Deelt u de mening dat betaalbare publieke voorzieningen, zoals het Hoek van Hollandse recreatieoord, behouden moeten blijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kunnen zowel de gemeentelijke voorziening als de betaalbaarheid worden beschermd?
Ik vind het belangrijk dat er in Nederland voldoende ruimte is om te wonen, werken en te recreëren. Als Minister van BZK heb ik echter geen landelijk beleid of standpunt ten aanzien van de betaalbaarheid en aanwezigheid van gemeentelijke recreatieoorden als in Hoek van Holland.
Van hoeveel recreatieoorden in ons land is de grond in handen van gemeenten, hoeveel recreatieoorden worden geëxploiteerd door een gemeente en hoeveel van deze oorden dreigen te worden verkocht, al dan niet aan commerciële bedrijven?
Ik heb geen gegevens over de vraag hoeveel recreatieoorden in Nederland door gemeenten worden geëxploiteerd en hoeveel er worden verkocht. B en W van Rotterdam geven aan dat Rotterdam vrijwel de laatste gemeente in Nederland is die nog een recreatieoord exploiteert. Er zijn bij mij geen voorbeelden bekend van andere nog functionerende «gemeentelijke parken». Navraag bij de branchevereniging HISWA-RECRON leert dat er wel bedrijven zijn die pachten van gemeenten. Branchevereniging HISWA-RECRON schat in dat het om enkele tientallen bedrijven gaat.
Waar in de wet Markt en Overheid staat dat gemeenten alleen een recreatieoord mogen exploiteren als dat kostendekkend is, wat wordt hier precies mee bedoeld en waarom?3 Maakt het Rotterdamse recreatieoord nu winst of verlies en in hoeverre is dit bekend of inzichtelijk voor de recreanten?
De Wet Markt en Overheid heeft de Mededingingswet gewijzigd en bevat gedragsregels die in beginsel van toepassing zijn voor overheden die economische activiteiten verrichten. In artikel 25i van de Mededingingswet is geregeld dat de overheid een product of dienst niet onder de kostprijs mag aanbieden. Zij moet wanneer zij producten of diensten aan derden aanbiedt, zoals het exploiteren van een recreatieoord, ten minste de integrale kosten van dat product of die dienst in rekening brengen.
Het college geeft aan dat er sprake is van een verlieslatende exploitatie. Gegevens over de exploitatie van het recreatieoord kunnen marktgevoelige informatie zijn. Zij kunnen immers de financiële positie van de gemeente raken. De wethouder heeft bij brief d.d. 1 april 2021 aan twee raadscommissies de exploitatieresultaten van de laatste vijf jaar wel bekend gemaakt.4
Welke instrumenten hebben Rijk, provincies en/of gemeenten om te voorkomen dat (delen van) duingebieden of andere natuur in commerciële (buitenlandse) handen komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien dit nodig zou zijn, dan kunnen overheden zelf privaatrechtelijk gronden aankopen of in het uiterste geval eigenaren onteigenen als er nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien. De bescherming van de waarden of functies van duingebieden gebeurt overigens via het publiekrecht door de aanwijzing als bijvoorbeeld Natura 2000 gebied of waterkering. Indien, zoals in dit geval, er sprake is van een Europese aanbesteding is het normaliter niet toegestaan om buitenlandse partijen uit te sluiten. Een buitenlandse eigenaar moet ook aan de Nederlandse regels voldoen.
Deelt u de mening dat het recreatiepark een uniek onderdeel is van het sociale erfgoed van Rotterdam en daarom beschermd moet worden tegen overname door partijen met een louter commerciële afweging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de gemeente Rotterdam om te beoordelen of het recreatiepark onderdeel is van het sociaal erfgoed van Rotterdam en wat dit betekent voor de uitgifte in erfpacht, de exploitatie van het park en onder welke voorwaarden dit gebeurt. Vanuit de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten, zie ik als Minister van BZK geen rol om namens het Rijk een oordeel te geven over privaatrechtelijke handelingen van de gemeente Rotterdam met betrekking tot de gemeentelijke grond en de exploitatie van het recreatiepark in Hoek van Holland.
Bent u bereid om met de gemeente Rotterdam in gesprek te gaan en een poging te doen om het gemeentelijke recreatieoord in publieke handen te houden? Zo nee, waarom niet?
Omdat ik in deze kwestie als Minister van BZK geen verantwoordelijkheid heb zie ik geen aanleiding om met de gemeente in gesprek te gaan. Zoals in het antwoord op vraag 10 aangeven, is het niet aan mij om te treden in de toepassing van lokale bevoegdheden met betrekking tot grondeigendom waarmee ook geen nationaal belang gemoeid is. Dit geldt evenzo voor de gemeentelijke keuzes over de exploitatie van het recreatieoord. De afweging van de betrokken belangen en argumenten zal onder andere plaatsvinden in het overleg tussen het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Rotterdam over de verkoop van het recreatieoord.
Recht op reparatie van apparatuur |
|
Carla Dik-Faber (CU), Jessica van Eijs (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Recht op reparatie van apparatuur komt steeds dichterbij»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de aanschaf van «spullen»,conform onderzoek van CE Delft, op nummer één staat in de klimaatimpact van de gemiddelde consument? Deelt u het standpunt dat reparatie een veel prominentere plek moet krijgen in de circulaire economie en de trits «reduce-reuse-recycle» altijd moet worden aangevuld met «repair»?
Ik ben mij bewust van de impact van de aanschaf, het gebruik en het wegwerpen van producten op klimaat en milieu, in termen van CO2-emissies, verbruik van materiaal en energie, en afvalproductie. Gebruiksduurverlenging door goed onderhoud en reparatie van producten is dan ook een belangrijke schakel in een circulaire economie en reparatie is een belangrijke sport op de zogenaamde R-ladder2.
Deelt u het beeld van reparateurs van het Repair Café dat repareren duur en onaantrekkelijk blijft, ondanks de verschillende aanpassingen in de op 1 maart 2021 van kracht geworden Europese verordening uit de Ecodesign-richtlijn?
De uitvoeringsverordeningen onder de Ecodesign-richtlijn die op 1 maart jl. van kracht zijn geworden, zijn een grote stap in de goede richting voor de producten die ze betreffen. Maar er is in bredere zin werk aan de winkel om reparatie aantrekkelijker te maken. Zoals aangegeven in mijn antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp3 blijkt uit het PBL-rapport «Circulaire Economie in Kaart» (2019) dat er op het gebied van reparatie al het nodige gebeurt, maar ook dat reparatie in de hoek van consumentenelektronica minder ontwikkeld is ten opzichte van diverse andere productgroepen. Dit wordt meegenomen in een lopend breder onderzoek naar de verdere professionalisering van de reparatiesector, dat binnenkort wordt afgerond. Over de resultaten van het onderzoek zal ik uw Kamer informeren.
Klopt het dat vrijwillige reparateurs minder toegang hebben tot informatie en reserveonderdelen om apparaten te repareren? Bent u bereid om vrijwillige reparateurs niet te beperken in informatievoorziening en toegang tot reserveonderdelen om de door u genoemde onevenredige belemmeringen te voorkomen?2
In de Europese uitvoeringsverordeningen wordt inderdaad onderscheid gemaakt tussen onderdelen en informatie die voor alle consumenten beschikbaar moeten worden gemaakt (voor relatief eenvoudige reparaties) en onderdelen en informatie die alleen aan professionele reparateurs beschikbaar hoeven te worden gesteld (voor complexere en mogelijk gevaarlijke reparaties). Zoals in mijn eerdere antwoorden aangegeven, ben ik van mening dat onevenredige belemmeringen voor reparateurs moeten worden voorkomen. Als onderdeel van bovengenoemd onderzoek (zie antwoord 3) kijk ik of reparateurs bijvoorbeeld laagdrempelig als «professioneel» kunnen worden geregistreerd om toegang tot onderdelen te krijgen. Wel ben ik gebonden aan de beperkingen die volgen uit de Europese regels.
Klopt het dat de stichting Repair Café, ondanks het aangenomen amendement-Dik-Faber/Van Eijs (Kamerstuk 35 300 XII, nr. 10) waarin gehint wordt op langjarige, structurele financiering, niet jaarlijks gefinancierd wordt?
De stichting Repair Café heeft in 2020 en 2021 een incidentele subsidie ontvangen voor onder andere het ondersteunen van bestaande en nieuwe repair cafés, brede promotie van repareren en het bijdragen aan de uitrol van circulaire ambachtscentra met een structurele repareercomponent. Daarmee zijn de grenzen bereikt waarbinnen conform het toepasselijke Europese staatssteunkader (en het nationale recht) incidentele of structurele subsidie verleend kan worden aan een individuele stichting zoals deze. Voor specifieke projecten kan uiteraard een beroep worden gedaan op bestaande subsidieregelingen die open staan voor alle partijen, mits deze projecten aan de eisen van die regelingen voldoen.
Ik merk op dat de reparatie-infrastructuur volop in ontwikkeling is. Het eerdergenoemd onderzoek (zie antwoord 3) naar de kansen en belemmeringen als het gaat om het stimuleren van het repareren van producten zal ik ook in Europees kader onder de aandacht brengen en ik zal blijven pleiten voor prioriteit voor reparatie en repareerbaarheid van producten.
Kunt u onderzoeken hoe de reparatiecafés als onderdeel van de essentiële reparatie-infrastructuur kunnen worden ondersteund zonder dat Europese regels betreffende staatssteun worden overtreden? Zo nee, kunt u in overleg treden met de Europese instanties om ervoor te zorgen dat stichtingen ten behoeve van reparatie blijvend ondersteund kunnen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Het beleid van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland om Nederlandse bedrijven te stimuleren tot investeringen in de sportsector van Qatar |
|
Joël Voordewind (CU), Sadet Karabulut , Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de arbeidsomstandigheden waaronder buitenlandse werknemers is Qatar werken aan de bouw van voetbalstadions en bent u bekend met het geschatte aantal doden dat daarbij gevallen is?1 Hoe beoordeelt u deze situatie?
Ja, ik ben op de hoogte van de situatie. Het kabinet is van mening dat misstanden zoals bericht betreurenswaardig zijn en ongevallen vanwege slechte arbeidsomstandigheden te allen tijde voorkomen dienen te worden. In het kader van de samenwerkingsovereenkomst tussen Qatar en de International Labour Organization (ILO) heeft de Qatarese overheid de afgelopen jaren verschillende arbeidshervormingen doorgevoerd om de situatie van arbeidsmigranten te verbeteren. Voorbeelden hiervan zijn de afschaffing van het exit-visum vereiste, zodat werknemers zonder toestemming van hun werkgever het land kunnen verlaten, invoering van een non-discriminatoir minimumloon, en de afschaffing van de No Objection Certificate, waardoor werknemers zonder toestemming van hun werkgever van baan kunnen wisselen.
De uitvoering van deze hervormingen blijft echter een punt van zorg dat het kabinet regelmatig aan de Qatarese autoriteiten overbrengt. Internationale (mensenrechten)organisaties geven aan dat het van belang is samenwerking en kritische dialoog voort te zetten, teneinde duurzame veranderingen in de situatie van arbeidsmigranten in Qatar te realiseren.
Data over arbeidsgerelateerde ongevallen worden door verschillende (overheids)instanties in Qatar verzameld op een niet eenduidige wijze. De ILO meldt dat Qatar een gestandaardiseerd systeem aan het ontwikkelen is voor het definiëren en registreren hiervan. Qatarese autoriteiten geven op basis van de aanwezige data aan dat de 6.500 doden niet eenduidig zijn toe te schrijven aan de bouwwerkzaamheden voor het Wereldkampioenschap (WK) voetbal sinds de toewijzing daarvan aan Qatar in 2010. In gesprekken met stakeholders, waaronder de internationale gemeenschap en (mensenrechten) organisaties, wordt deze duiding bevestigd.
Zie verder de antwoorden op vragen van het lid Karabulut (SP) over het WK voetbal in Qatar. Deze vragen werden ingezonden op 2 maart 2021 met kenmerk Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2871.
Acht u het beleid van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) om investeringen in de sportsector van Qatar aan te moedigen2 niet strijdig met uw beleid om internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) te stimuleren3, dit in het licht van wat er bekend is over de situatie van buitenlandse werknemers in Qatar? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Als uitvoerder van het beleid op buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking begeleidt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) ondernemers met internationale ambitie bij het vinden van informatie over exportmarkten, leggen van contacten met zakenpartners en benutten van (financiële) ondersteuning. Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) maakt integraal onderdeel uit van de dienstverlening door de RVO en gaat hiermee hand in hand. Nederlandse bedrijven die gebruik maken van ondersteuning van de overheid moeten de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) onderschrijven en worden daarbij ondersteund. Dit geldt wereldwijd, dus ook voor de sportsector in Qatar.
Wijst de RVO geïnteresseerde bedrijven op de situatie van buitenlandse werknemers in Qatar als zij bedrijven wijst op de kansen die «er vooral bij de aanbestedingen bij onderaannemers voor de grote stadions» liggen?
De RVO wijst Nederlandse ondernemers op de risico's op het gebied van IMVO in Qatar, onder andere op de website. Daarbij wordt aandacht gevraagd voor de positie van arbeidsmigranten in het land en erop gewezen dat Qatar de afgelopen periode hervormingen heeft doorgevoerd om de situatie van arbeidsmigranten te verbeteren en implementatie van deze hervormingen een punt van zorg blijft. De RVO roept ondernemers op hier scherp op te letten bij de selectie van lokale partners en onderaannemers.
Op welke manier dragen Nederlandse investeringen in de bouw van stadions bij aan de verbetering van de arbeidsomstandigheden van de werknemers in Qatar? Op welke manier stelt de RVO IMVO-gerelateerde eisen aan Nederlandse bedrijven bij hun ondersteuning van deze bedrijven?
De economische inzet van het kabinet in de Golfregio richt zich op implementatie van de diversificatieagenda’s van de Golflanden die als doel hebben de economieën minder afhankelijk te maken van olie- en gasinkomsten. De inzet ziet vooral op de sectoren water, energie en voedsel, en in Qatar ook op sport en gezondheidszorg, omdat Qatar zich de komende jaren verder wil manifesteren als hub voor mondiale sportevenementen. Nederlandse bedrijven die als onderdeel van de Nederlandse inzet gebruiken maken van ondersteuning door de RVO, bijvoorbeeld via een Partners for International Business-programma, moeten de OESO-richtlijnen onderschrijven. Dit geldt tevens voor deelname aan economische missies, waarbij IMVO ook onderdeel vormt van het programma. Uiteindelijk dragen bedrijven zelf de verantwoordelijk om te ondernemen volgens de OESO-richtlijnen, inclusief de richtlijnen over werkgelegenheid en arbeidsverhoudingen. Op die manier kunnen zij bijdragen aan onder meer de verbetering van arbeidsomstandigheden in landen zoals Qatar.
Waarom stimuleert de RVO hoe dan ook Nederlandse investeringen in Qatar in het licht van de bekende feiten over de situatie van buitenlandse werknemers daar? Bent u bereid dit beleid te staken? Zo nee, waarom niet?
De misstanden ten aanzien van de arbeidsomstandigheden in Qatar zijn al langer bekend en hebben vanzelfsprekend de aandacht van het kabinet. Nederland brengt de zorgen over de positie van arbeidsmigranten stelselmatig over, op politiek en hoogambtelijk niveau. Naar aanleiding van de zorgelijke berichten over arbeidsmigranten bij de bouw van voetbalstadions in Qatar heeft de Minister voor BHOS besloten om de digitale handelsmissie naar Qatar, die gepland stond van 22 maart tot en met 1 april 2021, uit te stellen.
Tegelijkertijd richt Nederland zich nog steeds op politieke en economische samenwerking en dialoog met Qatar. Nederlandse bedrijven die zaken willen doen in Qatar kunnen dus ook gebruik maken van ondersteuning door de RVO. De Golfregio, inclusief Qatar, is een politiek strategische regio en prioritaire markt in de handelsagenda van het kabinet. De regio kent uitdagingen op terreinen waar Nederlandse bedrijven veel expertise hebben. Denk aan watertekorten, transitie naar hernieuwbare energie en afhankelijkheid van voedselimport. Het kabinet ondersteunt Nederlandse bedrijven om deze uitdagingen te adresseren en kansen te verzilveren.
Het kabinet hecht er groot belang aan dat alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights naleven. Het kabinet zet daarom ook in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau.
Zie verder ook het antwoord op vraag 3.
Waarom stimuleert de RVO hoe dan ook Nederlandse investeringen in Qatar in het licht van uw IMVO-beleid?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat u deze oproep van de RVO om te investeren in de sportsector van Qatar van de website laten verwijderen en ervoor zorgen dat investeren in de sportsector daar op geen enkele manier meer gestimuleerd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Acht u het beleid van de RVO ten aanzien van Qatar te handhaven nu de Kamer de motie-Karabulut c.s. heeft aangenomen die de regering verzoekt geen afvaardiging te sturen naar het Wereldkampioenschap voetbal in Qatar (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2273)? Zo ja, waarom?
De motie heeft betrekking op de afvaardiging van de regering naar het WK in Qatar. Nederland moet zich nog kwalificeren voor het WK. Volgens het kwalificatieschema zal hier november 2021 meer bekend over zijn. Uitvoering van de motie is op dit moment derhalve nog niet aan de orde.
Het bericht ‘Schuldenbeleid van Belastingdienst onder vuur’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Schuldenbeleid van de Belastingdienst onder vuur»?1
Zoals toegelicht in de brief bij de beantwoording van deze Kamervragen doet de situatie zich inderdaad voor dat er bij verrekening van toeslagen in het kader van de standaard betalingsregeling geen rekening is gehouden met de beslagvrije voet, met als gevolg dat mensen onder het bestaansminimum kunnen komen.
Met de gebruikte werkwijze is niet vast te stellen of er al dan niet is ingestemd met het aflossingsbedrag. Met deze werkwijze is mogelijk inbreuk gemaakt op de beslagvrije voet. Gezien het doel en de strekking van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wet vBVV) concludeer ik nu met Toeslagen en de Belastingdienst dat deze werkwijze niet had mogen worden toegepast.
Op 25 maart en op 23 april jl. heb ik, samen met Toeslagen en de Belastingdienst met de Nationale ombudsman (No) en de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR) gesproken over deze uitermate vervelende situatie. Ik heb aan hen toegelicht hoe dit heeft kunnen ontstaan, welke oplossingen Toeslagen en de Belastingdienst kunnen bieden en welke oplossingsrichtingen er onderzocht worden voor de langere termijn. Dit heb ik ook uitgewerkt in de bijgaande brief. Afgesproken is dat ik hierover in contact blijf met hen.
Klopt het bericht dat de Belastingdienst te weinig rekening houdt bij het verrekenen van toeslagen of mensen voldoende geld overhouden om van te leven?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1 en de meegezonden brief. Naast de verrekening als vorm van betaling in het kader van de (veronderstelde) tweezijdig overeengekomen standaard betalingsregeling, kan er ook sprake zijn van de eenzijdig door Toeslagen toegepaste «dwangverrekening». Bij de verrekening in het kader van de standaard betalingsregeling is verondersteld dat de verrekening plaatsvindt met (stilzwijgende) instemming en ten behoeve van de burger. Bij de «dwangverrekening» maakt Toeslagen zonder instemming gebruik van zijn wettelijke verrekeningsbevoegdheid en past hij de beslagvrije voet actief toe.8
Beide vormen van verrekening zijn sinds 18 december 2020 niet meer opgestart als gevolg van de uitvoering van de motie Azarkan.
Hoeveel mensen worden hierdoor geraakt?
Het is niet eenvoudig vast te stellen hoeveel mensen onder het bestaansminimum komen door de verlaging van het maandelijkse voorschot als gevolg van de verrekening in het kader van de standaard betalingsregeling. In 2020 maakten ongeveer 697.000 mensen bij een terugvordering gebruik van de standaard betalingsregeling en bij ongeveer 300.000 mensen werd de terugvordering verrekend met de in dat jaar te ontvangen voorschotten op de toeslagen.9 In 2020 waren er naar schatting 58.000 mensen bij wie een verrekening in het kader van de standaard betalingsregeling is afgesloten en van wie het huishoudinkomen onder de EUR 21.000 per jaar is of van wie het huishoudinkomen onbekend is. Bij een deel van deze groep loopt de verrekening dit jaar nog door. Deze mensen worden op dit moment met een verdiepende data-analyse op individueel niveau, per BSN, in beeld gebracht. De verwachting is dat die data-analyse medio juli afgerond is zodat daarna contact met hen kan worden gezocht. Pas na contact met de betreffende mensen uit deze groep kan vastgesteld worden of hun beslagvrije voet is geschonden door de verrekeningen.
Kunt u toelichten waarom hier geen rekening mee gehouden wordt?
Zoals toegelicht in de meegezonden brief werd door Toeslagen ten onrechte de beslagvrije voet niet toegepast en concluderen Toeslagen en de Belastingdienst nu dat gezien het doel en de strekking van de Wet vBVV zowel bij de voorbereiding op de implementatie van die wet als bij de verrekeningen in november 2020 onvoldoende rekening is gehouden met mensen voor wie het aangeboden aflossingsbedrag te hoog is waardoor zij onder het bestaansminimum kunnen komen. De werkwijze waarbij zij achteraf kunnen verzoeken om de verrekening te stoppen door een persoonlijke betalingsregeling te starten waarbij wel rekening wordt gehouden met de betalingscapaciteit sluit niet in alle gevallen aan bij hun doenvermogen. Daarom wordt aan hen de in de meegezonden brief beschreven oplossing aangeboden en wordt in de zomer gezocht naar een meer sluitende oplossing.
Klopt het dat in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wet vereenvoudiging beslagvrije voet op bladzijde 49 letterlijk staat dat «door het wetsvoorstel het voor overheidspartijen makkelijker wordt om bij de inzet van bijzondere incasso-instrumenten, zoals de dwangverrekening, actief rekening te houden met de beslagvrije voet»?2
Het klopt dat de aangehaalde tekst in de memorie van toelichting staat. De werkwijze waarbij de beslagvrije voet niet wordt gehanteerd, is tot stand gekomen door het onderscheid dat Toeslagen maakt tussen de standaard betalingsregeling waarbij door de burger betaald wordt door middel van verrekening en haar bevoegdheid tot dwangverrekening.
In het geval van verrekening in het kader van de standaard betalingsregeling veronderstelden Toeslagen en de Belastingdienst – achteraf bezien onterecht – dat de burger instemde met de hoogte van het aflossingsbedrag en de wijze van betaling, namelijk door verrekening met het voorschotbedrag.
Bij de uitoefening van haar verrekeningsbevoegdheid dient de Belastingdienst altijd de beslagvrije voet toe te passen. In geval van dwangverrekening passen Toeslagen en de Belastingdienst sinds de implementatie van de Wet vBVV per 1 januari jl. de beslagvrije voet daarom op eigen initiatief toe. In genoemde brief en antwoord 4 is dit meer uitgebreid toegelicht.
Kunt u toelichten waarom er ondanks deze aanpassing in de wet toch is gekozen voor de huidige werkwijze?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u ingaan op het in het NOS-artikel aangehaalde voorbeeld van Ronald bij wie de huurtoeslag dit jaar werd stopgezet terwijl er in de nota naar aanleiding van het verslag van de eerder genoemde wetsvoorstel is vermeld dat er in principe een beslagverbod geldt voor toeslagen (bladzijde 41) omdat, zoals u in deze nota naar aanleiding van het verslag schrijft, «(t)oeslagen (...) immers belangrijke inkomensvoorzieningen (zijn). Ze zijn bedoeld als tegemoetkoming in de kosten voor zorgverzekering, huur of kind. Toeslagen worden verstrekt voor bepaalde kosten die worden gemaakt. Op het beslagverbod gelden drie uitzonderingen: verhuurder (...) huurschuld (...) huurtoeslag, zorgverzekeraar (...) premieschuld (...) zorgtoeslag en kinderopvanginstelling (...) kinderopvangschuld (...) kinderopvangtoeslag»?3
De wettelijke verrekeningsbevoegdheid is – net als de in vraag 7 aangehaalde uitzonderingen op het beslagverbod – een bijzonder incasso-instrument. Door verrekening kunnenschuldeisers hun vorderingen op een eenvoudigere manier innen. Toeslagen is op grond van de Awir bevoegd tot verrekening van een door de burger verschuldigd bedrag aan terugvordering van een toeslag met een aan hem uit te betalen tegemoetkoming of voorschot daarop.12 Dit mag ongeacht de inkomensafhankelijke regeling die het betreft en ongeacht het berekeningsjaar. Deze wettelijke bevoegdheid tot dwangverrekening valt niet onder het door u genoemde beslagverbod noch onder de uitzonderingen daarop.
Op deze verrekeningsbevoegdheid is wel het beslagverbod van publiekrechtelijke schulden van artikel 3:94 lid 4 Awb van toepassing.
Deelt u de mening dat de Belastingdienst vanuit dit beslagverbod geen toeslagen mag inhouden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een uitgebreide toelichting geven waarom dit toch gebeurt?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat het doel van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet was om de beslagvrije voet te verbeteren en tegelijkertijd ook drastisch te vereenvoudigen en de mensen beter te beschermen om van een minimumbedrag rond te kunnen komen? Deelt u de mening dat mensen die hier mee te maken hebben van de regen in de drup zijn gekomen, nu het lijkt dat de Belastingdienst geen uitvoering geeft aan de wet? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit klopt. Ik vind het erg vervelend dat mensen ervaren van de regen in de drup te zijn gekomen. De Wet vBVV is bedoeld om de bescherming die de beslagvrije voet moet bieden aan mensen op wiens inkomen beslag wordt gelegd of met wiens inkomen wordt verrekend te verbeteren, door de regels rond de berekening van de beslagvrije voet te vereenvoudigen. De wet regelt bijvoorbeeld dat mensen in beginsel geen gegevens meer hoeven aan te leveren voor de berekening van de beslagvrije voet, maar dat deze berekening plaatsvindt op basis van gegevens uit reeds bestaande registraties, te weten de Polisadministratie en de Basisregistratie Personen. De Belastingdienst en Toeslagen geven uitvoering aan de Wet vBVV bij de uitvoering van hun beslagleggende activiteiten, waaronder de dwangverrekening.
Vanwege de veronderstelde stilzwijgende instemming met de hoogte van het aflossingsbedrag en de verrekening als betaalmethode, heeft Toeslagen de beslagvrije voet voor de standaard betalingsregeling niet meegenomen bij de implementatie van de Wet bvv en is de werkwijze van vóór de invoering van de Wet vBVV gecontinueerd.
Komt de situatie zoals beschreven in het artikel voor bij alleen «toeslagen» of komt deze situatie ook voor bij de Belastingdienst «blauw»?
Deze situatie doet zich niet voor bij verrekeningen van belastingen. Verrekenen van belastingen vindt alleen plaats bij een voorlopige teruggave inkomstenbelasting en daarbij wordt proactief rekening gehouden met de beslagvrije voet.
Kunt u op korte termijn in overleg treden met de Nationale ombudsman en de Sociaal Raadslieden en de Kamer hierover binnen twee maanden informeren?
Op 23 maart en op 25 april jl. heb ik overleg gehad met Toeslagen, de Belastingdienst, de No en de LOSR. Ook op medewerkersniveau vinden er gesprekken met hen plaats. Ik heb aan hen toegelicht waardoor er nu een groep mensen is die wordt geconfronteerd met verlaagde maandelijkse voorschotten door verrekeningen van terugvorderingen, waarbij geen rekening is gehouden met de beslagvrije voet. Er is gesproken over de onwenselijkheid van deze situatie en de noodzaak om dit op te lossen.
Tevens is toegelicht dat er op dit moment in het kader van de tussenoplossing gewerkt wordt aan het in kaart brengen van de omvang van de betreffende groep tot op individueel niveau, zodat persoonlijk contact met hen opgenomen kan worden. Uit de gesprekken met de No en de LOSR komt naar voren dat de dienstverlening en de informatieverstrekking via de Belastingtelefoon, de schriftelijke communicatie naar aanleiding van verzoeken om een berekening van de beslagvrije voet en de informatie op de Belastingdienst website over verrekeningen van toeslagen verbeterd kan worden. Toeslagen en de Belastingdienst werken daar op dit moment aan. Voor de verbeteringen op de website wordt actief samengewerkt met de LOSR. Toeslagen zal nu en in de toekomst inzetten op samenwerking met diverse stakeholders om de betreffende groep beter te bereiken en hen te activeren om contact op te nemen met de Belastingtelefoon. De aankomende weken zal gewerkt worden aan het opstellen en uitvoeren van een communicatiestrategie. Onderdeel hiervan is een gezamenlijke boodschap die de No en verschillende stakeholders via hun informatiekanalen kunnen verspreiden.
De No en de LOSR hebben tevens gevraagd of de hoogte van de toeslag van vóór of ná de verrekening wordt doorgegeven als een gerechtsdeurwaarder, in het kader van een van de uitzonderingen op het beslagverbod, beslag wil leggen op een toeslag. Voor het bepalen van de beslagruimte verstrekt Toeslagen het toeslagbedrag na verrekening aan de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder kan dan in principe beslag leggen op het resterende deel van de toeslag, voor zover de beslagvrije voet dit toelaat. De gerechtsdeurwaarder berekent vervolgens zelf de beslagvrije voet. In deze berekening worden verrekeningen niet standaard meegerekend. Als een gerechtsdeurwaarder Toeslagen verzoekt om deze informatie te verstrekken, geeft Toeslagen het bedrag dat verrekend wordt aan de gerechtsdeurwaarder door.
Met de No en de LOSR is afgesproken dat er contact blijft plaatsvinden over de oplossingsrichtingen. Ik dank hen voor het signaal dat zij hebben afgegeven en de gesprekken die zij hierover met mij, Toeslagen en de Belastingdienst voeren. Dat is ontzettend belangrijk om voor de betreffende mensen snel tot een oplossing te komen en problemen in de toekomst te voorkomen.
Falend schuldenbeleid van de Belastingdienst |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Schuldenbeleid van Belastingdienst onder vuur»?1
Zoals toegelicht in de brief bij de beantwoording van deze Kamervragen is er bij verrekening van toeslagen in het kader van de standaard betalingsregeling ten onrechte geen rekening gehouden met de beslagvrije voet, met als gevolg dat mensen onder het bestaansminimum kunnen komen.
Achteraf bezien was de aanname onjuist, dat mensen op basis van de terugvorderingsbeschikking altijd bewust stilzwijgend instemmen met de standaard. Hierdoor werd in voorkomende gevallen de beslagvrije voet ten onrechte niet toegepast. Met de gebruikte werkwijze is niet vast te stellen of er al dan niet is ingestemd met het aflossingsbedrag en of inbreuk is gemaakt op de beslagvrije voet. Gezien het doel en de strekking van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wet vBVV) concludeer ik nu met Toeslagen en de Belastingdienst dat deze werkwijze niet had mogen worden toegepast.
Op 25 maart en op 23 april jl. heb ik, samen met Toeslagen en de Belastingdienst met de Nationale ombudsman (No) en de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR) gesproken over deze uitermate vervelende situatie. Ik heb aan hen toegelicht hoe dit heeft kunnen ontstaan, welke oplossingen Toeslagen en de Belastingdienst kunnen bieden en welke oplossingsrichtingen er onderzocht worden voor de langere termijn. Dit heb ik ook uitgewerkt in de bijgaande brief. Afgesproken is dat ik hierover in contact blijf met hen.
Klopt het dat de Belastingdienst bij het verrekenen van toeslagen er niet standaard rekening mee houdt of mensen genoeg geld overhouden om van te leven, terwijl dat volgens de nieuwe Wet vereenvoudiging beslagvrije voet wel zou moeten?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1 en de meegezonden brief. Naast de verrekening in het kader van de (veronderstelde) overeengekomen standaard betalingsregeling, kan er ook sprake zijn van de eenzijdig door Toeslagen toegepaste «dwangverrekening». Bij gebruikmaking van deze wettelijke verrekeningsbevoegdheid past hij de beslagvrije voet actief toe.2
Bij de verrekening in het kader van de standaard betalingsregeling is verondersteld dat de verrekening plaatsvindt met (stilzwijgende) instemming en ten behoeve van de burger. Hierbij werd er ten onrechte vanuit gegaan dat de beslagvrije voet in dat geval niet geldt. Beide vormen van verrekening zijn sinds 18 december 2020 niet meer opgestart als gevolg van de uitvoering van de motie Azarkan.
Erkent u dat mensen met schulden die hun toeslag moeten terugbetalen nog dieper in de problemen kunnen komen als er geen betaalregeling wordt getroffen?
Mensen met schulden die hun toeslag moeten terugbetalen kunnen inderdaad nog dieper in de problemen komen als er geen adequate betaalregeling wordt getroffen. Daarom biedt Toeslagen deze mensen ook standaard een betalingsregeling aan. Maar als bij de toepassing van de standaard betalingsregeling een te hoog aflossingsbedrag wordt verrekend waarbij geen rekening is gehouden met de beslagvrije voet, kunnen mensen alsnog dieper in de problemen komen. Mensen kunnen dan de verrekening stoppen door een persoonlijke betalingsregeling aan te vragen waarbij rekening wordt gehouden met hun betalingscapaciteit, waardoor zij niet onder het bestaansminimum komen.
Bij mensen die aangeven niet in te stemmen met het aflossingsbedrag wordt de verrekening per direct gestopt. De beslagvrije voet wordt dan berekend en als de verrekening op basis hiervan te hoog is geweest, dan wordt de verrekening tot en met januari teruggedraaid. Voor een nadere uitleg van de wijze waarop ik dit wil oplossen verwijs ik u naar de brief bij de beantwoording van deze Kamervragen.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat de heer Kloos van een paar euro per week moet leven en zelfs geen cadeautje kan kopen voor zijn zoon? Erkent u dat dit werd veroorzaakt door het botweg stopzetten van zijn huurtoeslag?
Ik erken dat de werkwijze waarbij Toeslagen en de Belastingdienst ten onrechte uitgingen van instemming met de hoogte van de aflossingsbedragen, zonder bij de verrekening daarvan rekening te houden met de beslagvrije voet, tot onaanvaardbare gevolgen kan leiden. Toeslagen en de Belastingdienst zetten alles in het werk om met mensen die dit soort gevolgen ondervinden in contact te komen om desgewenst een persoonlijke betalingsregeling te starten. Zoals ik ook in de begeleidende brief heb aangegeven, betrek ik hierbij ook stakeholders en intermediairs.
Deelt u de mening dat de nieuwe Wet vereenvoudiging beslagvrije voet niet goed wordt uitgevoerd als niet wordt gekeken wat iemand met schulden nog kan betalen? Wat onderneemt u hiertegen?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1 en naar de meegezonden brief.
Erkent u dat mensen niet altijd weten hoe je een persoonlijke regeling moet aanvragen? Hoe gaat u dit verbeteren?
Ik erken dat er mensen zijn die niet weten hoe je een persoonlijke betalingsregeling aan moet vragen. Daarom informeert Toeslagen hen hier op verschillende manieren over. Op de achterkant van elke brief die Toeslagen vanuit de centrale systemen verstuurt, staat informatie over het terug- en invorderingsproces.
Voorbeelden van die brieven zijn: de terugvorderingsbeschikking, de bevestiging van de start van de standaard betalingsregeling, de betalingsherinnering, de aanmaning en mededelingen naar aanleiding van een verwerkte betaling of verrekening. In die brieven staat dat, als iemand niet meer rondkomt omdat de toeslag moet worden terugbetaald of omdat er wordt verrekend, hij zo snel mogelijk een persoonlijke betalingsregeling aan moet vragen. Toeslagen verwijst in die brieven naar het formulier op de website toeslagen.nl, waarmee een persoonlijke betalingsregeling kan worden aangevraagd. Op de website is hierover ook informatie te vinden. Daarnaast staat vermeld dat de burger contact kan opnemen met de BelastingTelefoon bij vragen over het starten van een persoonlijke betalingsregeling.
Uit de gesprekken met de No en de LOSR komt naar voren dat de dienstverlening en de informatieverstrekking via de BelastingTelefoon, de schriftelijke communicatie naar aanleiding van verzoeken en de website verbeterd kan worden. Toeslagen werkt daar op dit moment hard aan. Hierbij zal in contact met diverse stakeholders en intermediairs onderzocht worden hoe de betreffende groep beter bereikt kan worden en hoe we hen kunnen activeren om contact op te nemen met de Belastingdienst. Onderdeel hiervan is een gezamenlijke boodschap die de verschillende stakeholders via hun informatiekanalen kunnen verspreiden.
De Belastingdienst en Toeslagen werken daarnaast op diverse vlakken aan de verbetering van de dienstverlening. Zo zal het aantal balieomgevingen verdubbelen. Daar kan de burger ook met vragen omtrent betalingsregelingen terecht. Daarnaast gaan Toeslagen en de Belastingdienst met 10 tot 20 hulpverlenende punten, bijvoorbeeld bij gemeenten en in bibliotheken, pilots aan om meer en betere dienstverlening aan te bieden.
Zoals is toegezegd in de reactie op de ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag, zal daarnaast ook de invorderingsstrategie van Toeslagen en de Belastingdienst tegen het licht worden gehouden, waarbij in ieder geval gekeken wordt naar de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een persoonlijke betalingsregeling.
Is u bekend dat wanneer de deurwaarder beslag op loon legt hij dan vraagt aan de Belastingdienst om door te geven of betrokkene een voorlopige teruggaaf belastingen en toeslagen ontvangt en of hierop verrekend wordt, omdat dit nodig is om de beslagvrije voet goed te kunnen berekenen? Hoe reageert de belastingdienst op deze verzoeken? Wordt ook doorgegeven dat toeslagen niet worden uitbetaald wanneer sprake is van een verrekening als gevolg van een standaard betalingsregeling?
De gerechtsdeurwaarder berekent zelf de beslagvrije voet. In deze berekening worden verrekeningen niet standaard meegerekend. Als een deurwaarder verzoekt om informatie over verrekeningen te verstrekken, geven Toeslagen en de Belastingdienst het bedrag dat verrekend wordt door aan de gerechtsdeurwaarder.
Is de Belastingdienst al in gesprek geweest met de Sociaal raadslieden? Wat was daarvan de uitkomst?
Op 25 maart en op 23 april jl. heb ik gesproken met de LOSR en de No. Ook op medewerkersniveau vinden er gesprekken plaats. Deze gesprekken worden voortgezet om de oplossingsrichtingen met hen te bespreken. Voor de uitkomsten van de eerdere gesprekken verwijs ik u naar de meegezonden brief en antwoord 11 op de vraag van het lid Lodders.
Deelt u de mening van de Nationale ombudsman dat de Belastingdienst altijd moet kijken of mensen genoeg geld over houden? Zo ja, wat onderneemt u om dit te realiseren?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 1 en de meegezonden brief.
Wat heeft u gedaan met de oproep van de National Ombudsman om het beleid van de Belastingdienst op korte termijn aan te passen?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik naar de meegezonden brief.
Wat onderneemt u om mensen beter te informeren over de beslagvrije voet en de mogelijkheden voor een persoonlijke betalingsregeling?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.