Het bericht ‘Brug Uitwellingerga niet meer bediend voor de scheepvaart’ |
|
Peter de Groot (VVD), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Bent u bekend met het artikel «Brug Uitwellingerga niet meer bediend voor de scheepvaart»?1
Ja.
Tot hoe lang gaat de stremming voor de scheepvaart duren?
Op dit moment is nog niet duidelijk wanneer de brug weer bediend kan worden. Hiervoor worden verschillende alternatieven uitgewerkt. Voor de start van het vaarseizoen (april 2025) zal Rijkswaterstaat meer duidelijkheid te bieden. Overigens is er alleen sprake van een belemmering voor schepen hoger dan 7,10 meter. Het merendeel van de schepen op deze route is lager en kan zonder belemmering doorvaren.
Welk onderhoud heeft de afgelopen 15 jaar plaatsgevonden aan de brug Uitwellingerga om deze geschikt te houden voor operatie?
De brug is de afgelopen 15 jaar onderhouden binnen een meerjarig contract voor vast onderhoud. De werkzaamheden daarbinnen zijn gericht op het borgen van de veiligheid voor gebruikers en bedienaars en het borgen van de technische kwaliteit. Naast het vast onderhoud zijn door de jaren heen ook specifieke maatregelen getroffen die bijdragen aan het verlengen van de levensduur. Deze zijn nodig ter overbrugging van de periode tot aan grootschalig onderhoud of vervanging van de brug. Door zwaardere belasting en toegenomen verkeer is de brug sneller achteruit gegaan dan voorzien. De meest recente maatregelen zijn uitgevoerd in december 2023. Toen zijn versterkingen aangebracht onder het houten dek van het beweegbare deel van de brug en is plaatwerk en bevestigingsmateriaal van de ballastkist vervangen.
Is voldoende erkend dat de belasting op dit soort bruggen steeds meer toeneemt? Welk onderzoek heeft hier in de afgelopen jaren naar plaats gevonden, ook specifiek naar deze brug?
Het is bekend dat de belasting toeneemt. Er is sprake van meer en zwaarder verkeer over dit soort bruggen dan waarvoor ze in het verleden zijn ontworpen en gebouwd, zo ook bij deze brug uit 1939. Rijkswaterstaat voert verkeersmetingen uit om een beeld te krijgen van het aantal voertuigpassages, de snelheid en of het personen- of vrachtverkeer betreft. Deze metingen hebben tussen 22 januari 2024 en 18 februari 2024 plaatsgevonden voor Brug Uitwellingerga.
Hoe worden de problemen bij de brug Uitwellingerga opgelost en op welke termijn?
Hierop is nog geen zicht. Rijkswaterstaat inventariseert de mogelijke oplossingen voor de korte en de lange termijn. Voor de start van het vaarseizoen 2025 zal Rijkswaterstaat meer duidelijkheid te bieden.
Welke reparatiewerkzaakheden zijn er op de korte termijn gepland en ook mogelijk om de brug weer in werking te kunnen stellen?
Door de slechte staat van het staal in de brug is reparatie om de bediening te kunnen hervatten op korte termijn niet mogelijk.
Als gevolg van de uitkomsten van het onderzoek naar de aanleiding van het niet meer bedienen van de brug kunnen de versterkingsmaatregelen die gepland waren om in het voorjaar van 2025 uit te voeren, geen doorgang vinden. Deze maatregelen waren bedoeld om de geldende snelheids- en gewichtsbeperkingen voor het wegverkeer op te heffen. Zowel de beperkingen als het stoppen van de bediening blijven hierdoor voorlopig van kracht.
Wat is de geschatte extra tijd die schippers zullen ervaren nu de hoofdvaarroute Lemmer-Delfzijl is gestremd? Welke alternatieven zijn er voor de scheepvaart?
Scheepvaart lager dan 7,10 meter kan onder de brug in gesloten toestand doorvaren en is geen extra tijd kwijt.
Recreatievaart en zeilende beroepsvaart hoger dan 7,10 meter en onder 11,50 meter kunnen gebruik maken van de omvaarroute via de Langweerder Wielen en Noarder Alde Wei. Deze route vraagt circa een half uur omvaren.
Recreatievaart en zeilende beroepsvaart hoger dan 11,50 meter met een maximale afmeting van 40 meter lang, 6 meter breed en een diepgang tot 1,90 meter kunnen gebruik maken van de omvaarroute via Sneek. Deze route vraagt circa twee uur omvaren.
Binnenvaart met doorvaarthoogte boven de 7,10 meter, recreatievaart met mast hoger dan 11,50 meter en zeilende beroepsvaart met mast hoger dan 11,50 meter wordt geadviseerd om via het Van Harinxmakanaal en Kornwerderzand te varen. Deze route vraagt circa 15 tot 20 uur omvaren.
Wat zijn de economische gevolgen van de stremming en hoe hoog is de indicatieve economische schade voor de binnenvaart? En eventueel voor andere bedrijven?
Naar verwachting kan het grootste deel van de beroepsvaart onder de brug in gesloten toestand door. Er zijn tot op heden nog geen meldingen van economische schade ontvangen.
Is er een compensatieregeling voor de binnenvaartschippers geopend? Zo nee, waarom niet?
Er is geen aparte compensatieregeling voor de binnenvaarschippers geopend. Voor schade die binnenvaartschippers onevenredig zwaar raakt, staat aanmelding voor behandeling via de reguliere nadeelcompensatieregeling open.
Op welke wijze zijn ondernemers in de recreatiebranche de dupe van deze afsluiting?
Dit is onbekend. Er zijn geen signalen uit de recreatiebranche ontvangen.
Het recreatievaartseizoen eindigt op 31 oktober aanstaande. Over de omvaarroutes waarmee recreatievaart hoger dan 7,10 meter nu te maken heeft, is de recreatiebranche in de omgeving per mail geïnformeerd. Recreatievaart lager dan 7,10 meter ondervindt geen hinder van de gesloten brug.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met de berichten «Georgië neemt omstreden wet aan tegen lhbtqia+-rechten» en «Beroemde trans vrouw vermoord in Georgië na invoering wet tegen lhbtqia+-rechten»?1 2
Ja.
Hoe kijkt u naar de anti-lhbtqia+ wet die onlangs door het Georgische parlement is goedgekeurd?
Ik betreur de aanname van de zogenaamde «protection of family values and minors»-wet zeer. Deze wetgeving ondermijnt de fundamentele rechten van de Georgische bevolking en is onverenigbaar met internationale verplichtingen en de EU-ambities van Georgië.
Aanname van deze wetgeving volgt op de op 14 mei jl. aangenomen zgn. «Transparency of Foreign Influence»-wet. Deze ontwikkelingen hebben er mede toe geleid dat tijdens de Europese Raad van juni en 17 oktober jl. is geconstateerd dat het EU-toetredingstraject van Georgië de facto tot stilstand is gekomen.
In hoeverre staat deze anti-lhbtqia+ wet volgens u haaks op Europese liberale waarden?
Gelijkheid en non-discriminatie zijn kernwaarden en grondrechten in de EU, die zijn vastgelegd in de EU-verdragen en in het Handvest van de Grondrechten van de EU. Aanname van wetten die deze gelijkheid en non-discriminatie aantasten staan daarmee dus haaks op onze Europese waarden.
Op welke manier ondersteunt Nederland de lhbtqia+ gemeenschap in Georgië?
Nederland ondersteunt via de ambassade in Tbilisi sinds 2012 vanuit het Mensenrechtenfonds maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor de rechten van de lhbtiq+-gemeenschap. Naast directe financiering draagt de ambassade het belang van het onderwerp uit door aanwezigheid bij publieke bijeenkomsten en projecten. Ook heeft de ambassade regelmatig overleg met deze organisaties over uitdagingen voor de gemeenschap en de manier waarop Nederland met gelijkgezinde landen kan bijdragen aan hun inzet. Nederland heeft in contacten met de Georgische autoriteiten actief gepleit voor voldoende aandacht voor de bescherming van de rechten van de lhbtiq+-gemeenschap en tegen wetgeving die die rechten nadrukkelijk inperkt.
Hoe kijkt u naar de rol van Russische beïnvloeding bij totstandkoming van dergelijke wetgeving?
Het kabinet heeft aandacht voor Russische beïnvloeding in landen die Rusland van oudsher als zijn invloedssfeer beschouwt, zoals Georgië. Het kabinet zet zich in op het versterken van weerbaarheid tegen Russische beïnvloeding in dergelijke landen.
Deze wet vertoont overeenkomsten met de Russische wetten die de vrijheid en rechten van de lhbtiq+-gemeenschap in Rusland sinds 2013 steeds verder inperken. Over een mogelijke rol van Russische beïnvloeding in de totstandkoming van deze wetgeving ga ik niet speculeren.
Ziet u ook een trend van anti-lhbtqia+ wetgeving in de Europese Unie (EU) en EU kandidaat-lidstaten?
Lhbtiq+-rechten staan ook in Europa onder druk. Het is zaak deze rechten actief te verdedigen. Dat doet Nederland in Europees verband en zal dat blijven doen.
Ziet u deze anti-lhbtqia+ wet als een voorbode van verdere rechtsstatelijke erosie in Georgië?
Ik beschouw deze wetgeving als een onderdeel van een negatieve trend op het gebied van rechtsstatelijkheid, ingezet door de Georgische regering. Zo heeft het Georgische parlement eerder dit jaar ook wetgeving aangenomen die de activiteiten van maatschappelijke organisaties stevig inperkt, (de zgn. «Transparency of Foreign Influence»-wet), en stappen gezet waardoor de onafhankelijkheid van verschillende staatsinstellingen wordt aangetast.
Hoe kan in Europees verband worden opgetreden als lidstaten of EU kandidaat-lidstaten anti-lhbtqia+ wetgeving invoeren?
Het invoeren van wetgeving die de grondrechten van minderheden ondermijnt is in strijd met het Unierecht. De Europese Commissie kan als reactie hierop een inbreukprocedure starten wanneer zij van mening is dat dit Unierecht geschonden wordt door een EU-lidstaat. Afhankelijk van de situatie kunnen mogelijk ook fondsen binnen de EU worden stopgezet.
Ook in het geval van kandidaat-lidstaten kan verstrekking van financiële middelen, bijvoorbeeld de pre-accessiemiddelen, worden heroverwogen. In het geval van Georgië is bij de Raad Buitenlandse Zaken van 24 juni jl. de financiële steun aan de overheid opgeschort, en zijn gelijktijdig middelen herverdeeld ten gunste van het maatschappelijk middenveld en onafhankelijke media. Momenteel zijn de officiële contacten op politiek niveau met Georgië bevroren.
In het algemeen is op kandidaat-lidstaten die toetredingsonderhandelingen voeren het brede spectrum van fundamentele rechten van toepassing binnen de systematiek van de EU-uitbreidingsmethodologie. Deze zijn onderdeel van het zogenaamde Fundamentals-cluster, hoofdstuk 23 («Judiciary & Fundamental Rights»). De toetredingssystematiek kent bijzonder gewicht toe aan dit onderhandelingscluster, en ziet erop toe dat rechten en vrijheden verankerd en gerespecteerd worden in lijn met Europese standaarden. Het kabinet besteedt hier expliciet aandacht aan.
Zal u ervoor pleiten dat de invoering van deze anti-lhbtqia+ wet consequenties moet hebben voor stappen in de Europese integratie van Georgië? Zo ja, welke consequenties? Zo nee, hoezo niet?
Zoals in het Regeerprogramma aangegeven staat Nederland zeer kritisch tegenover verdere uitbreiding van de EU. We houden streng vast aan de eisen voor lidmaatschap van de EU, inclusief de zogenoemde Kopenhagen-criteria. Hervormingen op het gebied van goed bestuur, transparantie en de rechtsstaat zijn belangrijk en waar mogelijk ondersteunt Nederland daarbij. Er worden geen concessies gedaan aan deze criteria.
Tijdens de Europese Raad van juni en 17 oktober jl. werd, mede op aandringen van Nederland al geconstateerd dat de acties van de Georgische regering hebben geleid tot het de facto stopzetten van het toetredingstraject.
Welke consequenties zullen er volgen voor de bilaterale en Europese betrekkingen met Georgië als ook na de Georgische parlementaire verkiezingen de Georgische rechtsstaat verder wordt beschadigd?
Nederland beziet steeds samen met andere partners wat de ontwikkelingen in Georgië betekenen voor de samenwerking met Georgië. Dit geldt zowel bilateraal als in EU-verband. Nederland blijft zich hard maken voor de noodzaak van het beschermen van lhbtiq+-rechten en de rechtsstaat in Georgië. In Europees verband komt dit nu neer op het de facto bevriezen van het toetredingsproces van Georgië. Dit is temeer spijtig daar de EU ook om geopolitieke redenen graag intensieve betrekkingen met Georgië wil onderhouden. Tevens worden de financiële middelen voor Georgië verschoven van middelen voor de overheid naar steun van het maatschappelijk middenveld. Nederland zal in Brussel aandringen op een nadere inventarisatie van consequenties voor Georgië en bij de Georgische autoriteiten blijven aandringen op het beschermen van de rechtsstaat. Bij verder afglijden van Georgië kunnen ook bestaande verworvenheden voor Georgië in relatie tot de EU in het gedrang komen, zoals de geldende visumvrijheid.
Deelt u de opvatting dat de verwerpelijke aangenomen wet tegen lhbtqia+ rechten bijdraagt aan een vijandig klimaat tegen minderheden, wat uiteindelijk kan leiden tot bijvoorbeeld de afschuwelijke moord op transvrouw Kesaria Abramidze?
Het aannemen van wetgeving die de rechten van minderheden aantast, draagt verder bij aan de kwetsbare situatie waarin zij zich bevinden. Dit past helaas in een wereldwijde trend, waarbij een toenemend aantal landen de mensenrechten van lhbtiq+-personen beperkt. Dit kan uiteindelijk leiden tot een toename van geweld. Met betrekking tot de gruwelijke moord op Kesaria Abramidze wacht het kabinet het onderzoek hiernaar af.
Bent u bereid om openlijk richting de president van Georgië, mw. Salome Zourabichvili, steun uit te spreken voor de strijd tegen de afbraak van lhbtqia+-rechten in Georgië?
Nederland spreekt zich consequent uit voor lhbtiq+-rechten. Onze steun voor deze rechten heb ik onder andere publiek gemaakt via een verklaring na aanname van de Georgische lhbtiq+-wetgeving. Nederland heeft dit ook in gesprekken met de Georgische autoriteiten benadrukt.
Bent u bereid om de Georgische autoriteiten formeel te laten weten dat Nederland deze wet ten strengste afkeurt en dit Europese toenadering alleen maar verder wegbrengt?
Nederland heeft meermaals in gesprekken met de Georgische autoriteiten duidelijk gemaakt dat het de aanname van lhbtiq+-wetten zeer zorgelijk vindt. Daarbij is ook aangegeven dat tijdens de Europese Raad van juni en 17 oktober jl. geconstateerd is dat het EU-toetredingstraject van Georgië de facto tot stilstand is gekomen.
Het bericht 'School van Anneloes kost ouders 7100 euro per jaar: ‘Dag begint niet met wiskunde, maar meditatie’' |
|
Arend Kisteman (VVD) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht «School van Anneloes kost ouders 7.100 euro per jaar: «Dag begint niet met wiskunde, maar meditatie»»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Hoeveel aanvragen zijn er de laatste jaren geweest voor een B3-school en hoeveel zijn er hiervan af- en toegewezen?
Particulieren die een onderwijsvoorziening oprichten (primair en voortgezet onderwijs), moeten dit melden aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, afdeling Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) legt vervolgens een kennismakingsbezoek af en kort daarna een adviesbezoek, waarna de inspectie een (bindend) advies uitbrengt aan de leerplichtambtenaar van de vestigingsplaats van de school.
In de periode van 2020 tot en met 2023 heeft de inspectie 85 adviesbezoeken gedaan. Er waren meer aanvragen, maar de aanvragers zetten die niet in alle gevallen door. Wanneer de aanvraag niet doorgezet wordt, legt de inspectie ook geen adviesbezoek af.
De onderstaande tabel bevat een uitsplitsing per jaar en in positieve en negatieve adviezen. In de periode van 2020 tot en met 2023 is er dus zes keer een negatief besluit afgegeven. Dit aantal negatieve besluiten betreft echter maar vier scholen, omdat er sprake is van twee herhaalde aanvragen voor dezelfde school.
2020
11
10
1
2021
15
14
1
2022
39
36
3
2023
20
19
1
Hoe komt het dat er steeds meer ontheffingen worden gegeven voor een B3-school?
Er is geen sprake van ontheffingen, maar van erkenning van b3-scholen. Er worden steeds meer b3-scholen als zodanig erkend, omdat er steeds meer b3-scholen starten die voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen.
We weten uit eerder onderzoek dat ouders verschillende redenen hebben om hun kind in te schrijven op een b3-school.2 Voorbeelden hiervan zijn een keuze voor kleinschaliger onderwijs of onderwijs dat beter aansluit bij de levens- of opvoedingsovertuiging van de ouder. Dit jaar voert de inspectie ook een onderzoek uit naar beweegredenen van ouders, leraren en oprichters die kiezen voor een b3-school. Hierbij is onder meer aandacht voor een mogelijke verandering in die beweegredenen. Naar verwachting zal de inspectie eind 2024 de eerste resultaten presenteren. Hier zal uw Kamer uiteraard van op de hoogte worden gesteld.
Wat is de reden dat ouders ervoor kiezen hun kinderen in te schrijven voor een B3-school?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe ontwikkelen leerlingen op een B3-school, waar over het algemeen een beperkt aantal leerlingen zit, hun sociale vaardigheden?
Net als reguliere scholen hebben b3-scholen de wettelijke taak om de ontwikkeling van sociale vaardigheden van leerlingen te bevorderen.3 De inspectie houdt toezicht op de kwaliteitseisen die gesteld worden aan b3-scholen en zo ook op de eis op het gebied van sociale vaardigheden.4
B3-scholen mogen aan minder eisen voldoen dan het bekostigde onderwijs, wat is hier de reden van en welke eisen gelden niet voor B3-scholen?
Het particulier onderwijs, waar b3-scholen onder vallen, heeft met minder wet- en regelgeving te maken dan het reguliere onderwijs, omdat er geen bekostigingsrelatie bestaat tussen de overheid en particuliere scholen. Dit leidt tot een belangrijk verschil tussen bekostigde scholen en particuliere scholen, dat ook in artikel 23 van de Grondwet tot uitdrukking komt. In het regulier onderwijs zorgt de bekostigingsrelatie ervoor dat de beschikbare publieke middelen zo rechtvaardig mogelijk over alle reguliere scholen verdeeld worden. Daartegenover staat dat de scholen aan bepaalde eisen moeten voldoen om die bekostiging te kunnen krijgen.
In het particulier onderwijs bestaat die bekostigingsrelatie niet; b3-scholen ontvangen geen geld van de overheid en hoeven dus ook aan minder eisen te voldoen. Dat neemt niet weg dat voor particuliere scholen wel degelijk regels gelden, aangezien het ook op deze scholen gaat om het onderwijs aan leerplichtige kinderen, waarvoor de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verantwoordelijkheid draagt. Deze regels zijn bedoeld om ook op particuliere scholen een aantal minimumwaarborgen aan goed en veilig onderwijs te kunnen garanderen. In artikel 1a1, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 staan alle eisen die van toepassing zijn op b3-scholen. Alle andere eisen uit de WPO en WVO 2020 zijn niet van toepassing op die scholen.
Hoe houdt de onderwijsinspectie toezicht bij B3-scholen op de basisvaardigheden die kinderen moeten leren en hoe zijn de ontwikkelingen en resultaten van de basisvaardigheden van kinderen die staatsexamen hebben gedaan?
Alle erkende b3-scholen worden iedere twee jaar door de inspectie onderzocht aan de hand van het onderzoekskader niet-bekostigd onderwijs van de betreffende sector (primair onderwijs of voortgezet onderwijs). In dit onderzoekskader is opgenomen dat scholen moeten zorgen voor een ononderbroken ontwikkeling van de leerlingen. Daarnaast dienen scholen een aanbod in Nederlandse taal en rekenen-wiskunde te hebben dat dekkend is voor de kerndoelen en de referentieniveaus als uitgangspunt heeft.
Hoeveel docenten werken als zzp-er op B3-scholen en wat is de reden dat zij kiezen voor een B3-school en niet voor het reguliere basisonderwijs? Hoe kijkt u er tegenaan dat deze docenten kiezen om zzp-er te zijn op een B3-school terwijl er enorm veel tekorten zijn in het reguliere onderwijs?
Het Ministerie van OCW heeft geen overzicht van het aantal docenten dat op een b3-school werkt, en dus ook niet of docenten op een b3-school in vast dienstverband of als zzp-er werken.
De beweegredenen van docenten om te kiezen voor een b3-school hoop ik in beeld te krijgen middels het lopende onderzoek van de inspectie waar ik eerder naar verwees.
Bent u het ermee eens dat meer toezicht en vooral strengere eisen op het thuisonderwijs nodig zijn in het belang van het kind? Zo ja, wanneer komt het toegezegde wetsvoorstel over meer eisen aan thuisonderwijs naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit ben ik met u eens. In de huidige situatie zijn geen wettelijke eisen gesteld aan het thuisonderwijs. Daarom wordt momenteel een wetsvoorstel uitgewerkt, zoals ik ook aangegeven heb in de verzamelbrief van 27 juni jl.5 Met dit wetsvoorstel wil ik minimale eisen stellen aan het thuisonderwijs voor kinderen die zijn vrijgesteld van de leerplicht vanwege richtingsbezwaren van de ouders. Het is immers van belang dat ook deze leerlingen het onderwijs ontvangen waar ze recht op hebben. De Tweede Kamer wordt later dit jaar over de voortgang van dit wetsvoorstel geïnformeerd.
Het gedwongen afstand doen van kinderen in het verleden |
|
Michiel van Nispen |
|
Struycken |
|
Bent u bekend met de brief van de VN-rapporteurs die stellen dat Nederland meer moet doen voor alle vrouwen die tussen 1956 en 1984 zijn gedwongen hun baby af te staan?1 2
Ja, daar ben ik mee bekend.
Waarom heeft u hier tot nu toe nog niet op gereageerd? Bent u bereid dat alsnog te doen, op zo kort mogelijke termijn, en uw reactie ook met de Kamer te delen?
De antwoorden op de gestelde vragen zijn op 22 september 2024 door de VN ontvangen en deze zijn ook gepubliceerd.
Deelt u de mening van de VN-rapporteur, die stelt: «Als je een baby na de geboorte met dwang bij een moeder weghaalt, is dat een mensenrechtenschending. Je zou het zelfs onder psychologisch geweld kunnen scharen. Daarbij werden deze vaak minderjarige ongehuwde, zwangere meisjes in de samenleving gediscrimineerd. Ze werden bestempeld als gevallen vrouwen, puur vanwege hun vrouw zijn.»? Wat is uw reactie hierop?
Het is van groot belang dat duidelijk wordt wat er in het verleden precies is gebeurd, inclusief de rol van de Nederlandse overheid daarbij. Daar wordt op dit moment onderzoek naar gedaan door de onafhankelijke Commissie Onderzoek naar binnenlandse afstand en adoptie in de periode 1956–1984, onder voorzitterschap van prof. dr. M. de Winter. De Commissie heeft drie onderzoeksopdrachten gegeven aan drie groepen wetenschappers. Het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis is verzocht onderzoek te verrichten naar historische bronnen, Onderzoekscentrum Atria heeft onderzoek verricht naar ervaringen van mensen met afstand en adoptie en onderzoekers van Maastricht University hebben deelonderzoek verricht naar de hedendaagse perspectieven. De onderzoeksresultaten van de Commissie worden verwacht in het voorjaar van 2025. Zonder deze waarheidsvinding en resultaten kan ik geen gemotiveerd ethisch, historisch of juridisch oordeel vormen over het gebeurde. Dat neemt niet weg dat ik wel zorgen heb en de kwestie uiterst serieus neem. Ik zie daarom uit naar de resultaten van het onderzoek. Vanzelfsprekend zal ik – zoals ook mijn voorganger al aangaf – passende gevolgen aan de resultaten van het onderzoek verbinden en daarover het debat voeren met uw Kamer.
Wat is uw reactie op deze stelling van de VN-rapporteur: «wij zien steeds weer dat het bij zaken rondom historisch onrecht vooral gaat om waarheidsvinding. Dat een samenleving een kloppende versie van de geschiedenis optekent en erkent welk leed en welke mensenrechtenschendingen er hebben plaatsgevonden. Dat is uiteindelijk het belangrijkste onderdeel van herstel.»?
Ik ben het eens met de VN-rapporteurs dat waarheidsvinding en erkenning essentieel zijn om zich tot het gebeurde in de geschiedenis te kunnen verhouden en daaraan waar nodig gevolgen te verbinden. Ik ben daarop ook ingegaan in mijn brief aan de rapporteurs. Om die reden is het ook zo belangrijk dat het onderzoek van de Commissie De Winter wordt gedaan.
Wat vindt u van de wijze waarop de Nederlandse overheid tot nu toe met deze mensenrechtenschendingen is omgegaan? Waarom is er nog steeds geen sprake van herstel?
Om zich te kunnen verhouden tot het verleden, zijn waarheidsvinding en erkenning van groot belang. Het is daarom een goede zaak dat het vorige kabinet de Commissie De Winter heeft ingesteld. Naast het onderzoek van de Commissie hebben ook gesprekken en erkenningstafels met betrokkenen plaatsgevonden. Daarin is onder meer gesproken over een steun- en ontwikkelcentrum. Besluitvorming daaromtrent is aangehouden, om elk risico op beïnvloeding van het onderzoek van de Commissie te voorkomen. De belangenorganisatie van geadopteerden heeft, in tegenstelling tot de belangenorganisatie van afstandsmoeders, aangegeven niet achter de komst van een steun- en ontwikkelcentrum te staan. Met de belangenorganisatie van afstandsmoeders is afgesproken dat de contouren van een kenniscentrum zullen worden onderzocht. Daarnaast is de Kamer bekend met het project om afstands- en adoptiedossiers zo veel mogelijk op één plaats te archiveren. Over de voortgang daarvan is de Kamer laatstelijk geïnformeerd bij brief van 14 juni 2024 (31 265, nr. 129). De eerste circa 15.000 dossiers van de Raad voor de Kinderbescherming uit de periode 1956–1969 zijn overgebracht naar het Nationaal Archief en kunnen daar sinds juni 2024 worden ingezien. Voor de overbrenging van de dossiers vanaf 1970 ben ik nog in afwachting van het advies van de Commissie Advies Informatiehuishouding Justitie en Veiligheid. Verder ben ik nog in gesprek met private organisaties, waar zich eveneens archieven bevinden en zal een onderzoek worden gestart naar vindplaatsen van adoptiedossiers van kleine publieke en private instellingen.
Waarom wordt de aangenomen Kamermotie die u heeft opgedragen dat de Nederlandse Staat zich niet meer moet beroepen op verjaring, niet onverkort uitgevoerd?3 Maakt de brief van de VN-rapporteurs nu dat u ervoor gaat zorgen dat verjaring geen rol meer zal spelen in dit soort zaken en dat u daarmee alsnog de motie uitvoert? Zo niet, waarom niet?
In de in 2021 aangenomen motie nr. 62 (35 925-VI) is de toenmalige regering verzocht geen beroep meer te doen op eventuele verjaringstermijnen bij rechtszaken over binnenlandse adopties in het verleden. In reactie op Kamervragen van het lid Van Nispen in september 2023 heeft de voormalig Minister voor Rechtsbescherming toegelicht waarom in deze zaken een beroep op verjaring moet kunnen worden gedaan (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022/23, nr. 3196, 39). Per brief van 23 juli 2024 vragen de VN-rapporteurs aandacht voor de gebeurtenissen rond afstand en adoptie in Nederland in de periode van 1956–1984 en de mogelijke rol van de Raad voor de Kinderbescherming daarbij. In mijn reactie op deze brief geef ik aan dat de overheid de aantijgingen ten aanzien van de praktijk rond afstand en adoptie in de periode 1956–1984 zeer serieus neemt. De overheid erkent en betreurt de ervaringen van deze moeders, kinderen en andere betrokkenen. Ik zal niet weglopen voor de verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid voor gebeurtenissen in het verleden. Zoals u weet en heeft kunnen lezen in het antwoord op vraag 3 doet een onafhankelijke commissie onder leiding van prof. dr. M. De Winter op dit moment onderzoek naar de geschiedenis van binnenlandse afstand en adoptie, inclusief de rol van de overheid daarbij. Uit dit onderzoek kunnen lessen worden getrokken uit het verleden en daarover kan rekenschap worden afgelegd. Daarbij behoren de gevoelens en herinneringen van de betrokkenen onverkort een plek te krijgen. Die gevoelens en herinneringen zijn er; ze zijn reëel en verdienen daarom serieuze aandacht. Die wil ik ze ook geven. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 worden in het voorjaar van 2025 de uitkomsten van dit onderzoek verwacht. Ik zal passende gevolgen verbinden aan de uitkomsten van dat onderzoek. Daarbij zal ik ook de mogelijkheid tot het inroepen van een verjaringsverweer in procedures over deze gebeurtenissen opnieuw bezien. Ik zal uw Kamer hierover te gelegener tijd nader informeren en daarover nader het debat voeren. In afwachting van de uitkomsten van dit onderzoek zal ik in individuele civiele procedures tegen de Staat per zaak beoordelen of een beroep op verjaring passend is. Naast een mogelijk verjaringsverweer zal, daar waar mogelijk, ook altijd een subsidiair inhoudelijk verweer worden gevoerd. In deze zaken is vanzelfsprekend het streven dat de rechter zo goed mogelijk in staat wordt gesteld om recht te spreken indachtig de lastige omstandigheid dat deze zaken zich in een verder verleden afspelen.
Gaat u in op de uitnodiging om met de VN-rapporteurs in gesprek te gaan, ook om te leren van de ervaringen in andere landen, met als doel verantwoordelijkheid te nemen voor de eigen rol van de Nederlandse Staat in de geschiedenis?
Vanzelfsprekend ben ik bereid om met de VN-rapporteurs in gesprek te gaan
Het bericht 'Zó passen supermarkten en tankstations razendsnel hun prijzen aan: ’Ik kan dit beter niet zeggen’' |
|
Arend Kisteman (VVD) |
|
Beljaarts |
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Zó passen supermarkten en tankstations razendsnel hun prijzen aan: «Ik kan dit beter niet zeggen»»?1
Ik ben bekend met dit nieuwsbericht.
Wat vindt u ervan dat sommige eigenaren van pompstations prijsdalingen uitsmeren over enkele dagen, met als gevolg dat consumenten meer betalen aan de pomp?
Uit onderzoek van de ACM blijkt dat de consument in de periode 2007–2023 2,2 tot 4,8 eurocent per liter benzine te veel heeft betaald, doordat olieprijsstijgingen sneller doorwerken in de benzineprijs aan de pomp dan olieprijsdalingen. Deze situatie waarbij prijsstijgingen direct en prijsdalingen vertraagd worden doorgevoerd in de verkoopprijs wordt ook wel het «rockets and feathers»-effect genoemd. Dit effect ontstaat door specifieke kenmerken van een markt.
In het geval van de benzinemarkt geeft de ACM aan dat het effect kan zijn ontstaan door zoekgedrag van consumenten, mogelijk stilzwijgende collusie of beperkingen aan de opslag en knelpunten in de productieketen. Dat het «rockets and feathers»-effect zich kennelijk voordoet in de benzinemarkt wordt veroorzaakt door een marktstructuur die minder goed werkt. Dit leidt ertoe dat eigenaren van pompstations prijsdalingen kunnen uitsmeren over enkele dagen en minder concurrentiedruk ervaren om de prijsdalingen eerder door te voeren in de prijs aan de pomp.
Marktfalen dat wordt veroorzaakt door een marktstructuur die minder goed werkt kan momenteel niet gericht worden aangepakt door de ACM. Ik ontvang geregeld signalen dat het mogelijk wel gewenst is dat dit marktfalen kan worden aangepakt. In de Kamerbrief die tegelijkertijd met de beantwoording van deze Kamervragen is verstuurd ga ik nader in op die signalen en zet ik uiteen welke stappen ik in dit kader neem.
Zijn er voorgeschreven regels/termijnen voor eigenaren van pompstations waarin zij prijswijzigingen moeten doorvoeren?
Dit soort regels en termijnen zijn er niet. Er bestaat enkel een plicht tot het plaatsen van een prijspaal bij benzinestations waarop de brandstofprijzen duidelijk staan vermeld.2
Hoe kijkt u er tegenaan dat supermarkten elkaar continue in de gaten houden en niet bezig zijn met elkaar te concurreren op prijs maar proberen de prijzen zo dicht mogelijk bij elkaar te hebben, met als gevolg dat de consument meer moet betalen voor boodschappen door een bedrijfsstrategie?
Goed werkende markten zijn van groot belang voor consumenten: ze zorgen voor lage prijzen, goede kwaliteit en innovatie. De winstmarges bij supermarkten zijn niet opvallend hoog3 en consumenten hebben keus uit meerdere aanbieders. Ook maken consumenten bewuste keuzes over de producten die ze kopen, zoals blijkt uit het groeiende aandeel van huismerken.4
Als er niettemin serieuze signalen zijn dat de concurrentie stokt, is het belangrijk dat de ACM beschikt over het instrumentarium dat nodig is om indien nodig concurrentie te bevorderen. Ik onderzoek daarom momenteel of het instrumentarium van de ACM moet worden herzien (zie ook mijn antwoord op vraag 2).
De gevolgen voor de consument aan de pomp komt duidelijk in het artikel naar voren, maar wat zijn de gevolgen van flexibele prijzen in de supermarkt voor de consument?
Ik heb geen exact beeld van de gevolgen van flexibele prijzen in de supermarkt voor consumenten. Flexibele prijzen zijn niet per se problematisch: ze kunnen verspilling tegengaan en ook juist bijdragen aan concurrentie, omdat het de drempel verlaagt om op prijs te concurreren met andere aanbieders. In algemene zin lijkt er gezonde concurrentie te zijn tussen supermarkten (zie het antwoord op vraag 4).
Wat zijn de gevolgen van het concurrerend vermogen van bedrijven als deze meer op zoek zijn naar de prijs die een consument nog bereid is om te betalen dan een zo laag mogelijke prijs aan te bieden?
Concurrentie zorgt niet alleen voor lage prijzen en producten van goede kwaliteit, maar is ook een belangrijke prikkel voor innovatie. In een goed werkende markt dagen bedrijven elkaar immers continu uit met verbeteringen van producten en competitieve prijzen. In zo’n markt zullen bedrijven nog steeds beogen om hun marges te verhogen, maar zorgt concurrentie ervoor dat prijzen zo laag mogelijk zijn.
Concurrentie draagt om die reden bij aan het concurrerend vermogen van bedrijven, en daarmee aan de productiviteitsgroei en welvaartsgroei in Nederland. Indien deze concurrentie stokt, en bedrijven niet op prijs hoeven te concurreren, kan dat op termijn daarom het concurrerend vermogen van het Nederlandse bedrijfsleven als geheel schaden.
Zijn er meer bedrijfstakken waar de bedrijfsstrategie erop is gericht de prijs zo hoog en dicht mogelijk bij de concurrent te hebben en waar het concurrerend vermogen lijkt weg te vallen?
Ik heb hierover geen signalen ontvangen.
Hoe kunnen consumenten beter beschermd worden tegen bedrijfsstrategieën die er op zijn gericht de consument een zo hoog mogelijke prijs te laten betalen?
Het mededingingstoezicht is o.a. bedoeld om effectieve concurrentie te bewaken, bevorderen en beschermen. Door concurrentie ervaren ondernemers een drijfveer om kwalitatief hoge producten en dienstverlening te leveren en lage prijzen te stellen waar consumenten en andere ondernemers van kunnen profiteren. Zo kunnen we met z’n allen de vruchten plukken van effectieve concurrentie. Die positieve effecten zien we in talloze markten terug. Tegelijkertijd ontvang ik steeds meer signalen dat de effectieve concurrentie mogelijk beter beschermd moet worden. In de Kamerbrief die tegelijkertijd met de beantwoording van deze Kamervragen is verstuurd, ga ik nader in op die signalen en zet ik uiteen welke stappen ik in dit kader neem.
Het bericht ‘Een leeg shirt voor de 20-jarige voetballer, want die mag geen reclame maken voor een gokwebsite’ |
|
Michiel van Nispen , Mirjam Bikker (CU) |
|
Karremans |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Een leeg shirt voor de 20-jarige voetballer, want die mag geen reclame maken voor een gokwebsite»?1
Ja.
Geldt het verbod op sponsoring door gokbedrijven in de sport vanaf 1 juli 2025 ook voor amateurclubs, zoals het ook voor professionele clubs zal gelden? Zo ja, kunt u toelichten hoe dit in de regelgeving is verankerd? Zo nee, nu de Kamer helder is geweest over het verbieden van online gokreclame in de sport, kunt u dit zo snel mogelijk geheel in orde maken?
Op grond van artikel II, lid 1, sub a van het Besluit ongerichte reclame kansspelen op afstand (Besluit orka) is het vanaf 1 juli 2025 verboden voor vergunde aanbieders van kansspelen op afstand om de sport te sponsoren.2 Het verbod geldt ook voor sportsponsoring bij amateurclubs. Reclame die waar te nemen is in de publieke ruimte, waaronder sponsoruitingen, is verboden op grond van artikel 2ab, eerste lid, aanhef en onder b, derde sub-onderdeel, Besluit werving reclame en verslavingspreventie kansspelen.3 Hieronder vallen ook sportcomplexen en -hallen en alle zaken die het publiek daar kan waarnemen.
Zijn de mogelijkheden die er in België zijn, namelijk het verplaatsen van sponsoring richting amateurclubs of omzeilende constructies zoals het vormen van communities en foundations, om mazen in de wet te vinden, in Nederland verboden? Zo nee, bent u bereid maatregelen te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Volgt u de ontwikkelingen in omliggende landen en welke aanvullende lessen ziet u voor het beschermen van jonge sporters en supporters tegen online gokreclame en – sponsoring?
Ja, naast de evaluatie van de werking van de Wet kansspelen op afstand die thans plaatsvindt, kijk ik naar ontwikkelingen in andere landen. Ik streef ernaar uw Kamer voor het einde van het jaar mijn beleidsreactie naar aanleiding van de wetsevaluatie te doen toekomen, waarbij ik ook zal ingaan op eventuele aanscherpingen van de reclameregels.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid van 2025?
Ja.
Het bericht 'Stage, studie, bijbaan en thuis: mbo-student ervaart stress door opeenstapeling' |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Stage, studie, bijbaan en thuis: mbo-student ervaart stress door opeenstapeling»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe reflecteert u op de uitkomst van het onderzoek dat mbo-studenten druk en stress ervaren door een opeenstapeling van verantwoordelijkheden, zoals het combineren van stages met volle onderwijsdagen, sociale verplichtingen en bijbanen?
Ik vind het een zorgelijke constatering dat mbo-studenten prestatiedruk en stress ervaren doordat zij veel verschillende verantwoordelijkheden hebben. Dit najaar stuur ik uw Kamer mijn beleidsreactie, waarin ik zal ingaan op de uitkomsten en aanbevelingen van het onderzoek.
Heeft u inzicht in hoeverre studenten voortijdig stoppen met hun studie als gevolg van stress?
Dit komt niet naar voren in het onderzoek naar prestatiedruk en stress. Wel laat het onderzoek zien dat veel studenten in het mbo prestatiedruk en stress ervaren door uiteenlopende persoonlijke situaties. Hierdoor kunnen zij zich minder goed concentreren op school en hebben zij minder draagkracht. Uit eerder onderzoek van het CBS blijkt dat jongeren met persoonlijke problemen een veel grotere kans hebben om voortijdig schoolverlater te worden2. Het gaat bijvoorbeeld om psychische problematiek, instabiele thuissituaties, financiële problemen of een functiebeperking. Het actieplan voortijdig schoolverlaten zet daarom in op betere begeleiding en het tegengaan van persoonlijke problemen.
Hoe reflecteert u op de uitkomst dat financiële zorgen en het combineren van studie en stage met een bijbaan bijdragen aan de prestatiedruk?
Alle jongeren moeten zich ten volle kunnen ontplooien in het onderwijs. Elk talent telt en we hebben de verscheidenheid aan talenten keihard nodig. Financiële zorgen zouden dat niet in de weg mogen staan, al lezen we in het onderzoek naar prestatiedruk en stress dat materiële achterstanden kunnen bijdragen aan een slechtere concentratie, leerachterstanden en voortijdig schoolverlaten. Naast de beleidsreactie op het onderzoek naar stress en prestatiedruk, zal ik voor de begrotingsbehandeling een reactie geven op het Nibud Studentenonderzoek, de koopkrachtberekeningen van studenten en voorbeeldbegrotingen.
Deelt u de mening dat het verkrijgen van een gepaste stagevergoeding studenten financiële rust kan geven en stress kan verminderen en bent u het er vervolgens mee eens dat daarom een stagevergoeding verplicht zou moeten zijn?
Studenten zouden een passende vergoeding moeten krijgen. In het Stagepact MBO 2023–2027 is met vertegenwoordigers van studenten, mbo-instellingen, docenten, werknemers, werkgevers en overheden afgesproken dat elke student een passende vergoeding voor de stage krijgt. Dit bestaat uit een onkostenvergoeding en daarbovenop stimuleren we dat in elke cao afspraken staan over een passende stagevergoeding. Het is echter onbekend of het krijgen van specifiek een stagevergoeding een effect heeft op financiële rust/stress bij studenten. Wel blijkt uit de analyse Voortijdig schoolverlaten 2023 dat het ontbreken van voldoende inkomsten de hoofdreden is voor studenten om voortijdig de studie af te breken. Het is mede hierom dat ik het teleurstellend vind dat de cao-onderhandelingen in het primair onderwijs niet hebben geleid tot een stagevergoeding voor stagiairs in het primair onderwijs. Naar aanleiding van de motie van de leden Stultiens en Ergin doe ik momenteel onderzoek naar een wettelijke minimumstagevergoeding. Ik zal uw Kamer hierover begin 2025 informeren (zie vraag 6).
Wanneer kan de Kamer het onderzoek naar een wettelijke minimumstagevergoeding verwachten, zoals verzocht in de motie van de leden Stultiens en Ergin en heeft u al zicht op eventuele vervolgstappen naar aanleiding van het onderzoek?2
Het onderzoek naar een wettelijke minimumstagevergoeding wordt op dit moment uitgevoerd en zal in december 2024 worden opgeleverd. Op basis van dit onderzoek stuur ik in begin 2025 een brief om uw Kamer op de hoogte te stellen van de resultaten en de mogelijke vervolgstappen.
Vindt u het wenselijk dat mbo-studenten een lagere vergoeding krijgen dan hbo- en wo-studenten? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Studenten zouden, ongeacht of ze een mbo-, hbo- of wo-opleiding volgen, dezelfde stagevergoeding moeten krijgen. Helaas ontvangen mbo-studenten vaker een lagere of geen stagevergoeding dan hbo- en wo-studenten. In het Stagepact MBO 2023–2027 is afgesproken dat we willen bijdragen aan het gelijkwaardig behandelen van alle studenten in Nederland. Ons uitgangspunt is dat wanneer afspraken worden gemaakt in cao’s over stagevergoedingen deze voor alle studenten gelijk zijn. De Rijksoverheid wil hierin een voorbeeld zijn en geeft een gelijke stagevergoeding aan mbo-, hbo- en wo-studenten.
Hoe reflecteert u op de uitkomst dat studenten stagediscriminatie ervaren en wat zijn uw plannen om stagediscriminatie tegen te gaan?
Stagediscriminatie is onacceptabel. In het Stagepact 2023–2027 hebben we daarom afspraken gemaakt om stagediscriminatie tegen te gaan, met als doel het versterken van sociale normen en het creëren van een veilige leer- en werkomgeving. Dit wordt gerealiseerd aan de hand van drie pijlers: (1) Sociale normstelling, waarbij alle partners van het Stagepact discriminatie als onacceptabel erkennen en inclusie bevorderen; (2) Acties om stagediscriminatie te voorkomen en tegen te gaan, waarin onder andere objectieve stagematching wordt geïntroduceerd om stages te vinden zonder persoonlijke kenmerken te betrekken; en (3) Aanpakken van discriminatie, waarbij meldingen van discriminatie krachtig worden opgevolgd en studenten de nodige ondersteuning krijgen. In het regeerprogramma is opgenomen dat het Stagepact met onverminderde energie wordt voortgezet.
Instellingen, bedrijven en partners van het Stagepact zijn momenteel druk bezig om de afspraken uit het pact te implementeren. Bijna alle instellingen hebben inmiddels een meldpunt voor stagediscriminatie opgezet en zijn begonnen met objectieve stagematching. Daarnaast werken instellingen aan het realiseren van drie contactmomenten tussen de instelling, de student en het stagebedrijf. Het is belangrijk om te volgen of onze inzet ook daadwerkelijk tot minder discriminatie van studenten leidt. Daarom monitoren we de effecten, zodat we hiervan kunnen leren. In november zal ik uw Kamer met een voortgangsrapportage informeren over de uitvoering van de Werkagenda en het Stagepact.
Hoe reflecteert u op de uitkomst dat studenten aangeven behoefte te hebben aan meer begeleiding en deelt u de mening dat er inderdaad ruimte is voor verbetering, gezien maar de helft van de mbo-studenten in de JOB-monitor 2024 aangeeft positief te zijn over de manier waarop school hen begeleidt in hun opleiding en maar 38 procent van de studenten positief is over de begeleiding vanuit school tijdens hun stage?3
Stagebegeleiding door de instelling is net zo belangrijk als stagebegeleiding door het leerbedrijf. Docenten, beroepspraktijkvormingsbegeleiders, en -coördinatoren en andere onderwijsprofessionals hebben een belangrijke rol in de begeleiding van studenten. Daarom hebben alle partners van het Stagepact duidelijke afspraken gemaakt om de begeleiding van studenten voor, tijdens en na hun stage te verbeteren. Een belangrijke maatregel uit het Stagepact is dat er tijdens de stage minimaal drie contactmomenten zijn tussen instelling, student en leerbedrijf, waarvan er ten minste één fysiek plaatsvindt op de locatie van het leerbedrijf. Deze afspraken zijn erop gericht om de tevredenheid van studenten te vergroten. We zien dat instellingen hier al mee bezig zijn, echter de resultaten van de JOB-monitor laten zien dat er nog verbetering nodig is. Elke instelling zal hierin zelf verantwoordelijkheid moeten nemen. Ik blijf dit nauwlettend volgen en aanjagen.
Wat vindt u van de suggestie dat een meer persoonlijke aanpak van toetsing, waarbij meer wordt gekeken naar het individuele leertraject, prestatiedruk zou kunnen verminderen?
Het bieden van meer maatwerk in examinering die beter past bij de verschillende leertrajecten van mbo-studenten is een ontwikkeling die ik aanmoedig, zeker als het bijdraagt aan het verminderen van prestatiedruk. Instellingen hebben ook de ruimte om instellingsexamens op maat aan te bieden. Verschillende instellingen zijn hier ook al mee bezig. De instellingen examineren niet meer op één vast beoordelingsmoment, maar monitoren (formatief) de ontwikkeling van de student, bieden gerichte begeleiding tot aan een beoordelingsmoment (summatief). Op die manier zijn deze instellingen in staat om beter aan te sluiten bij de capaciteiten en leerbehoeften van studenten.
Ook voor de generieke vakken wordt bekeken welke examenvorm het beste past bij zowel de mbo-studenten als bij de aard van het examenonderdeel. Zo is er voor het rekenen recentelijk nog gekozen voor een instellingsexamen en rekenniveaus per mbo-niveau, waardoor er meer ruimte is gekomen om deze beter passend te maken. Voor het vak Nederlands buigt momenteel een expertgroep zich over een beter passende en haalbare taaleisen en bijbehorende examinering en voor burgerschap wordt een instellingsexamen ingevoerd. Instellingen worden uitgedaagd om bij de verdere invulling hiervan zoveel mogelijk maatwerk per student te bieden.
Hoe reflecteert u op de uitkomst dat mbo-studenten, ondanks een positieve beweging de afgelopen jaren, zich nog steeds niet even gewaardeerd voelen als andere studenten?
Voor mij zijn alle vormen van vervolgonderwijs van waarde. Het mbo is van groot belang voor onze economie en samenleving en ik wil de positieve beweging van de afgelopen jaren voortzetten. Het kost tijd om deze maatschappelijke verandering vorm te geven. In de Werkagenda MBO staan diverse maatregelen om bij te dragen aan een gelijkwaardige positie van mbo-studenten. Ik geef de komende periode verder uitvoering aan de Werkagenda en zal de Tweede Kamer dit najaar informeren over de voortgang.
Handel en diefstal van diamanten naar aanleiding van de podcast ‘De Diamantroof’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
van Weel |
|
Bent u bekend met de strafzaak Diamantroof Schiphol waarbij overvallers er op Schiphol met zakken vol diamanten ter waarde van bijna zeventig miljoen euro vandoor gingen?
Ja, met deze strafzaak ben ik bekend.
Heeft u enig inzicht in de omvang van dit soort criminaliteit in Nederland en omliggende landen? Acht u de huidige aanpak van deze vormen van criminaliteit voldoende om de georganiseerde misdaad op dit gebied te bestrijden?
Bij de politie en het OM wordt geregistreerd op delict, zoals witwassen of heling, en niet op een label zoals diamantroof. Dit maakt dat de omvang van dit soort criminaliteit in Nederland niet op een eenvoudige manier uit de systemen te halen is. De laatste grote zaak op het gebied van dit soort criminaliteit in Nederland was de overval op de Tefaf in Maastricht in juni 2022. Dit onderzoek loopt momenteel nog.
Diamantroof en de handel in gestolen diamanten zijn geen apart thema binnen de Nederlandse politie, maar kunnen uiteraard wel onderwerp zijn van onderzoek. Op Europees niveau werkt de politie ten aanzien van bestrijding van specifiek deze vorm van criminaliteit samen in het Empact Project Diamand, dat een vervolgtraject is op het Interpol project Pink Panthers. De politie acht voornoemde aanpak voldoende en heeft thans geen signalen dat de aanpak moet worden verbeterd. Ik zie dan ook geen aanleiding om nadere maatregelen te nemen voor de aanpak van deze criminaliteit.
In hoeverre wordt er bij de diamantindustrie in Nederland gebruikgemaakt van systemen voor het traceren van diamanten, zoals via blockchaintechnologie, om te voorkomen dat gestolen diamanten worden verhandeld?
Van de experts in de diamantbranche heb ik begrepen dat er geen blockchaintechnologie bestaat voor het traceren van gestolen diamanten. Blockchain is wel internationaal in opkomst in de diamantenindustrie, maar wordt dan specifiek ingezet om de handel in nieuwe geslepen diamanten in kaart te brengen. Zo is de herkomst van diamanten van belang om te voorkomen dat bijvoorbeeld Russische diamanten of zogeheten bloeddiamanten verhandeld worden. De diamantindustrie heeft op verzoek van de Verenigde Naties en samen met een aantal landen het Kimberley Process ontwikkeld. Dit certificeringssysteem moet de handel in conflictdiamanten bemoeilijken.
Informatie over gestolen diamanten wordt wel wereldwijd verstrekt bij alle diamantbeurzen. Op deze manier wordt de aandacht gevestigd op mogelijk gestolen diamanten. Een voorwaarde daarvoor is dat het om diamanten gaat die waardevol zijn en zodanig beschreven kunnen worden dat ze identificeerbaar zijn. De beschrijving omvat informatie over de 4 C’s (carat (gewicht), cut(slijpvorm en slijpkwaliteit), colour en clarity) en een eventueel certificaat. Er zijn wereldwijd enkele tientallen diamantbeurzen.
Kunt u aangeven of er een Nederlandse database bestaat waarin eerder geslepen/verhandelde diamanten met een bijbehorend certificaat staan geregistreerd?
In Nederland kan men diamanten laten onderzoeken en van een certificaat laten voorzien door het Nederlands Edelsteen Laboratorium. Daarnaast laten Nederlanders het onderzoek en de certificering ook wel verrichten door de Hoge Raad voor Diamant (HRD) in Antwerpen. Beide instanties houden een archief bij van de door hen opgestelde certificaten. Wereldwijd gebeurt dit ook bij andere certificerende instanties. Er is echter geen publiek toegankelijke database beschikbaar met eerder geslepen en verhandelde diamanten.
Individuele eigenaren van diamanten wordt geadviseerd de identificerende kenmerken goed te bewaren, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de app Stop Heling. Deze app biedt naast het uitvoeren van een diefstalcheck de mogelijkheid om (waardevolle) eigendommen alleen voor jezelf vast te leggen. Na diefstal is dan meteen alle informatie bij de hand voor de aangifte. Indien een Nederlandse handelaar de gestolen diamant(en) verwerft en registreert in het Digitaal Opkopers Register (DOR) zijn ze voor de politie vervolgens snel traceerbaar.
Klopt het dat er in de diamantindustrie een gebrek is aan verplichte achtergrondchecks voor nieuwe klanten? Zo ja, deelt u de zorgen over de mogelijke risico's die dit met zich meebrengt voor het vergemakkelijken van het verhandelen van gestolen diamanten?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om met extra voorstellen te komen om de risico’s op het verhandelen van gestolen diamanten verder te beperken, gelet op de maatregelen die reeds door de overheid zijn genomen.
Zo zijn er maatregelen genomen tegen heling – het kopen, bezitten of verkopen van ontvreemde goederen – waardoor het moeilijk wordt voor criminele handelaren om deze spullen te verkopen. Opkopers en handelaren in onder meer edelstenen zijn wettelijk verplicht een doorlopend en gewaarmerkt inkoopregister bij te houden. Hierin moeten zij onder meer vermelden: 1) de datum van verkrijgen van het product; 2) een zo specifiek mogelijke omschrijving van het product; 3) de prijs van het product; en 4) de naam en het adres van de aanbieder van het product. De politie en buitengewoon opsporingsambtenaren controleren of handelaren zich aan de registratieplicht houden. Als een handelaar dit niet doet, is hij strafbaar. Onder de registratieplicht vallen onder meer de handelaren in diamanten. Ook een consument is strafbaar als hij gestolen spullen koopt, bezit of verkoopt terwijl hij had kunnen bedenken dat ze gestolen zijn.
Daarnaast geldt de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) sinds 2008. In de Wwft zijn onder meer als poortwachter aangewezen: 1) bemiddelaars in de koop en verkoop van edelstenen, edele metalen, sieraden en juweliers en 2) alle handelaren voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 10.000 of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in een handeling of door middel van meer handelingen waartussen een verband bestaat, ook wel bekend als toonbankinstellingen. De Wwft verplicht poortwachters om ongebruikelijke transacties te melden bij de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU-Nederland). Verder dienen poortwachters cliëntenonderzoek te verrichten, waarbij poortwachters kijken of er sprake is of kan zijn van een witwasrisico. Als die risico’s niet duidelijk zijn, dient de poortwachter mitigerende maatregelen te nemen. Indien het risico niet mitigeerbaar is, mogen zij geen diensten leveren aan die klant. Op Europees niveau is de regelgeving onlangs aangescherpt op dit punt en is de grens van € 10.000 voor handelaren in edelstenen komen te vervallen, zij zullen dus ook voor transacties van onder dat bedrag cliëntenonderzoek moeten doen. Dit zogenoemde Europese anti-witwaspakket is dit jaar gepubliceerd en zal in juli 2027 in werking treden.1
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat diamantbedrijven verplicht worden om gedegen achtergrondchecks uit te voeren bij het aangaan van nieuwe klantrelaties?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om, in samenwerking met de diamantindustrie, te onderzoeken of er meer regelgeving noodzakelijk dan wel gewenst is om het omslijpen en verkopen van gestolen diamanten moeilijker te maken? Zo ja, op welke termijn kunnen we hier concrete voorstellen voor verwachten?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u een rol voor de Financial Intelligence Unit (FIU) of andere opsporingsdiensten in het verbeteren van de controle op transacties in de diamantsector, met het oog op het opsporen van criminele activiteiten?
De FIU heeft op dit moment al een rol in het kader van de Wwft. Poortwachters dienen namelijk ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. De FIU-Nederland analyseert de meldingen van ongebruikelijke transacties en brengt transacties en geldstromen in kaart die in verband kunnen worden gebracht met witwassen en onderliggende delicten en het financieren van terrorisme. Als de FIU-Nederland een transactie na onderzoek verdacht verklaard, wordt deze ter beschikking gesteld aan de (bijzondere) opsporings-, inlichtingen-, en veiligheidsdiensten. Zij kunnen daarna verder onderzoek doen.
Daarnaast geldt dat het Bureau Toezicht Wwft, dat onderdeel is van de Belastingdienst, toezicht houdt op verschillende poortwachters waarop de Wwft van toepassing is, waaronder op: 1) bemiddelaars in de koop en verkoop van edelstenen, edele metalen, sieraden en juweliers en 2) alle handelaren voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 10.000 of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in een handeling of door middel van meer handelingen waartussen een verband bestaat, ook wel bekend als toonbankinstellingen. Het Bureau Toezicht Wwft voert risicogericht onderzoek uit om te beoordelen of deze doelgroepen de Wwft op de juiste wijze naleven.
Deelt u de mening dat het hier om een grensoverschrijdende vorm van criminaliteit gaat? Hoe werkt de Nederland samen met andere landen/ internationale partners om de handel in gestolen diamanten te bestrijden? Welke stappen zet u om deze samenwerking te verbeteren?
Ja, ik deel de mening dat de handel en diefstal van diamanten een grensoverschrijdende vorm van criminaliteit is. Voor het doorbreken van het criminele verdienmodel intensiveren we de samenwerking met landen waar crimineel vermogen wordt geïnvesteerd of witgewassen. Dat doen we door duurzaam te investeren in de strafrechtelijke samenwerking met relevante derde landen zoals de Verenigde Arabische Emiraten, Singapore, Marokko en Turkije, en ook door de inzet van Nederlandse verbindingsofficieren of liaison officers met financiële expertise. Ook benutten we waar mogelijk de invloed van de EU. Ten aanzien van specifiek deze vorm van criminaliteit geldt dat er een Europees netwerk is waarin de Nederlandse politie samenwerkt in de opsporing en informatiedeling. Zo werkt de politie samen in het Empact Project Diamond, dat een vervolgtraject is op het Interpol project Pink Panthers. Ik zie op dit moment geen aanleiding om extra stappen te zetten in de samenwerking met andere landen om de handel in gestolen diamanten te bestrijden.
Hoe beziet u het idee voor een internationale of Europese database waarin gecertificeerde diamanten geregistreerd staan en waartoe laboratoria toegang hebben om te controleren op gestolen diamanten?
Ik zie op dit moment geen aanleiding tot het inrichten van een internationale of Europese database voor gecertificeerde diamanten. Hiertoe verwijs ik allereerst naar de maatregelen zoals geschetst in de beantwoording van de vragen hierboven. Daarnaast geldt dat het inrichten van een internationale database tot aanzienlijke kosten en een sterke toename van de administratieve lasten van de betrokken bedrijven en overheidsinstanties leidt. Daar komt bij dat kwaadwillenden een database met gecertificeerde diamanten relatief eenvoudig kunnen omzeilen, doordat de eigenschappen van een diamant kunnen veranderen als deze wordt geslepen. Een gestolen gecertificeerde diamant kan na slijpen dus niet langer als zodanig worden geïdentificeerd.
Bent u bereid om in EU-verband of met gelijkgestemde landen het voortouw te nemen om afspraken te maken over het inrichten van een internationale of Europese database voor gecertificeerde diamanten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Bouwsubsidie voor ouderen, maar niet voor ouderen met een beperking |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bouwsubsidie is voor ouderen, niet voor ouderen met een beperking» op de website van Zorgvisie d.d. 19 september 2024?1
Ja.
Klopt het dat de «Stimuleringsregeling Zorggeschikte Woningen» (SZGW) wel beschikbaar is voor ouderenwoningen, maar niet voor woningen voor ouderen met een beperking?
De Stimuleringsregeling zorggeschikte woningen (SZGW) kent als voorwaarde dat minimaal 30% van de zorggeschikte woningen bestemd moet zijn voor mensen met een indicatie voor VV4 t/m VV10. Daarnaast kunnen ook anderen (dus ook ouderen met een beperking) wonen in de zorggeschikte woningen, mits voldaan is aan die voorwaarde.
Hoe kan dit? Is het bewust beleid of is de doelgroep ouderen met een beperking vergeten bij het opstellen van deze regeling?
In verband met het «scheiden van wonen en zorg» wordt de capaciteit van de verpleeghuiszorg op de langere termijn gelijk gehouden en wordt ingezet op een zorggeschikte omgeving buiten het verpleeghuis waar wonen meer voorop komt te staan en waar ook mensen met een zwaardere zorgvraag terecht kunnen. Het vorige kabinet heeft transitiemiddelen beschikbaar gesteld om dit mogelijk te maken. De Stimuleringsregeling zorggeschikte woningen wordt uit deze transitiemiddelen betaald. Om die reden is in de Stimuleringsregeling zorggeschikte woningen de voorwaarde gesteld dat minimaal 30% van de zorggeschikte woningen bestemd moet zijn voor mensen met een indicatie voor zorgprofiel VV4 t/m VV10.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 betekent dit niet dat mensen met een beperking niet in een zorggeschikte woning kunnen wonen die met deze stimuleringsregeling worden gerealiseerd. Dat kan wel, met de voorwaarde dat voldaan is aan de voorwaarde dat minimaal 30% van de zorggeschikte woningen bestemd is voor mensen met een Wlz-indicatie VV4 t/m VV10.
Deelt u de mening dat het in dit artikel genoemde initiatief van Ymere en Philadephia toe te juichen is en heel goed past in het streven om mensen zo zelfstandig mogelijk te laten wonen?
Ik kan me voorstellen dat dit initiatief van Ymere en Philadelphia goed past in het streven om mensen zo zelfstandig mogelijk te laten wonen.
Is bekend wat het totaal aantal mensen met een beperking in Nederland op een wachtlijst staat voor een plek waar ook ouderenzorg geboden kan worden? Deelt u de mening dat deze doelgroep bijzonder aandacht verdient en mooie initiatieven toegejuicht moeten worden?
Van de Wlz-cliënten op de wachtlijst is bekend voor welk zorgprofiel zij een indicatie hebben. De landelijke wachtlijstinformatie is echter niet zo specifiek dat ook bekend is of cliënten wachten op een plek waar ook ouderenzorg geboden kan worden. Het zorgkantoor heeft zorgplicht en dient voor iedere cliëntengroep (dus ook voor mensen met een beperking) voldoende zorg in te kopen die aansluit bij de wensen van de cliënt. Dat betekent dat als cliënten verantwoord in een meer zelfstandige woonomgeving kunnen en willen wonen, dat het zorgkantoor dan in die behoefte moet voorzien en voldoende zorg buiten de intramurale instellingen dient in te kopen.
Begrijpt u de kritiek die de heer Gerritsen van Ymere, de heer Van Rijn van Aedes en mevrouw Baas van Philadelphia hebben op de uitsluiting, in deze subsidieregeling, van woningen voor ouderen met een beperking?
Ik begrijp dat zij graag van deze Stimuleringsregeling gebruik hadden willen maken. In mijn antwoord op de voorgaande vragen heb ik de reden uitgelegd dat in de Stimuleringsregeling zorggeschikte woningen de voorwaarde is gesteld dat minimaal 30% van de zorggeschikte woningen bestemd moet zijn voor mensen met een indicatie voor zorgprofiel VV4 t/m VV10.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 kunnen mensen met een beperking ook in een zorggeschikte woning wonen, mits voldaan wordt aan de voorwaarde dat minimaal 30% van de zorggeschikte woningen bestemd is voor mensen met een Wlz-indicatie VV4 t/m VV10.
Deelt u de mening dat hun kritiek gegrond is en ook woningen voor ouderen met een beperking in aanmerking moeten kunnen komen voor deze stimuleringsregeling? En dat dit ook in lijn zou zijn met de afspraken die zijn gemaakt in het VN-Verdrag Handicap? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u de regeling aanpassen op korte termijn?
Ik ben van mening dat ook ouderen met een beperking zoveel als mogelijk moeten kunnen wonen waar zij willen. Dat komt ook overeen met de afspraken die zijn gemaakt in het VN-verdrag handicap. Het zorgkantoor moet zorg inkopen die aansluit bij de wensen van mensen met een Wlz-indicatie. Indien ouderen met een beperking buiten een intramurale instelling hun zorg kunnen en willen ontvangen dan moet het zorgkantoor daarin voorzien. Voor de gehandicaptensector geldt dat daar – anders dan in de sector verpleging en verzorging – geen sprake is van een bevriezing van de intramurale capaciteit. Ik zie daarmee geen reden om de regeling uit te breiden tot de gehandicaptensector.
Deelt u de mening dat deze stimuleringsregeling open zou moeten staan voor alle doelgroepen uit de Wet langdurige zorg (Wlz), dus bijvoorbeeld ook voor jongere mensen met een beperking? Bent u bereid de regeling hierop aan te passen of met een regeling voor deze groep te komen?
Voor de andere Wlz-sectoren geldt dat daar – anders dan in de sector verpleging en verzorging – geen sprake is van een bevriezing van de intramurale capaciteit.
Het zorgkantoor heeft zorgplicht en dient voor iedere cliëntengroep (dus ook voor mensen met een beperking) voldoende zorg in te kopen die aansluit bij de wensen van de cliënt. Dat betekent dat als cliënten verantwoord in een meer zelfstandige woonomgeving kunnen en willen wonen, dat het zorgkantoor dan in die behoefte moet voorzien en voldoende zorg buiten de intramurale instellingen dient in te kopen.
De afscheidsrede van prof. Nijman over misleidende berekeningen in transitieplannen en pensioencommunicatie |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Bent u bekend met de afscheidsrede «Het nieuwe pensioen» van prof. Nijman?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u bevestigen dat prof. Nijman aangeeft dat pensioenuitkomsten die voor allen, maar vooral voor jongeren, veel beter zijn in het nieuwe contract dan in het oude contract, «too good to be true» zijn? Bent u het eens met deze constatering, en zo niet, waarom niet?
Prof. dr. Theo Nijman geeft in zijn afscheidsrede inderdaad aan dat pensioenuitkomsten vooral voor jongeren beter kunnen uitvallen. Bij de overgang naar het nieuwe stelsel beoordelen pensioenfondsen de evenwichtigheid voor alle deelnemers. Daarvoor maken zij gebruik van wettelijke voorschriften zoals de standaardregel voor invaren. Daarnaast worden wiskundige modellen, de scenariosets, gebruikt als hulpmiddel bij de besluitvorming en deelnemercommunicatie. De context en uitleg bij de gecommuniceerde cijfers is daarbij van groot belang. Pensioenfondsen maken eigenstandig een afweging op basis van alle daarvoor benodigde middelen, waarvan de scenariosets er één is. Het Servicedocument Transitiecommunicatie, zoals opgesteld door de Pensioenfederatie, laat zien hoe fondsen hieraan vorm denken te geven.
Dan meer specifiek over de bedragen. Zoals Prof. Nijman al aangeeft, elke doorrekening volgt de onderliggende aannames. Het klopt dat bedragen in het nieuwe stelsel (flink) hoger kunnen uitvallen (zie bijvoorbeeld de brief aan uw Kamer van 6 oktober 2022).2 Bij huidige FTK-regelingen lopen in voorkomende gevallen de dekkingsgraden op. Maar dit vermogen kan vervolgens niet tot uitkering komen omdat pensioenverhogingen zijn gemaximeerd aan (een vorm van) de inflatie. Dit is het «genoeg is genoeg» principe. Daar komt bij dat het bij FTK-regelingen niet mogelijk is om meer pensioenaanspraken te krijgen dan het afgesproken opbouwpercentage bepaalt. In het nieuwe stelsel worden beide aspecten losgelaten omdat wordt overgestapt naar premieregelingen. Daarmee zit er niet langer een (fiscale) bovengrens aan de pensioenuitkomsten. Bovendien zijn de buffers kleiner in WTP-regelingen, omdat niet langer zekerheid geboden hoeft te worden over nominale uitkeringen en aanspraken. Door de kleinere buffervereisten komt overrendement eerder beschikbaar om uit te keren aan gepensioneerden of om aanspraken mee te verhogen. In economisch optimistische scenario’s kan dat inderdaad leiden tot (erg) hoge verwachte pensioenbedragen. Zoals ook al staat aangegeven in bovengenoemde brief, zullen decentrale partijen in dergelijke situaties mogelijk aanpassingen overwegen ten aanzien van de premiehoogte. Deze aanpassingen, maar ook aanpassingen rond het gekozen beleggingsbeleid of een denkbare aanpassing van het fiscale kader voor de maximale premiehoogte, worden niet verwerkt in de voorgeschreven transitieberekeningen en in de transitie-informatie voor deelnemers. In de communicatie gericht op deelnemers dienen uitvoerders deze context wel mee te nemen. Deelnemercommunicatie dient te allen tijde correct, duidelijk en evenwichtig te zijn. Op deze norm houdt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) toezicht.
Kunt u bevestigen dat prof. Nijman aangeeft dat de verklaring van de veel betere pensioenuitkomsten in het nieuwe contract ten opzichte van het oude contract in transitieplannen, ligt in «het binnen het model ophopen van enorme buffers in het oude FTK contract, ook als de dekkingsgraad misschien wel 400% is. De veronderstelling onder de berekening is namelijk dat ook dan de premies blijven wat ze waren en de toeslagen niet hoger mogen zijn dan de feitelijke inflatie.»?
Dat kan ik bevestigen. Daarbij merk ik op dat deze transitieberekeningen op zichzelf niet een evenwichtige transitie definiëren, maar enkel kunnen dienen als onderbouwing om tot een evenwichtig besluit te komen. Bestuurders en sociale partners moeten in dat proces zelf de juiste context en eventueel andere zaken betrekken die relevant zijn.
Zo is bij de transitieberekeningen die door enkele pensioenfondsen zijn gemaakt op verzoek van mijn ministerie ook aangegeven dat bij langdurig hoge rendementen, decentrale partijen mogelijk een aanpassing zullen overwegen ten aanzien van de premiehoogte.3 Het is wettelijk voorgeschreven dat de pensioenuitvoerder uiterlijk iedere vijf jaar berekent of de premie past bij de beoogde pensioendoelstelling.
Het staat pensioenfondsen vrij om naast de wettelijke maatstaven ook additionele berekeningen te maken en te betrekken in de overwegingen. Daarbij kunnen ze bijvoorbeeld de veronderstelling los laten dat de premie gelijk blijft of dat de inflatie gemaximeerd is in de huidige FTK-regeling – indien zij vinden dat dit een aanvullend inzicht geeft.
Bent u het met prof. Nijman eens dat de modelaannames dat de buffers enorm oplopen en de toeslagen niet hoger mogen zijn dan de feitelijke inflatie in het oude contract, ervoor kunnen zorgen dat de berekende pensioenuitkomsten in het nieuwe contract veel hoger zijn ten opzichte van de pensioenuitkomsten in het oude contract?
De situatie beschreven in de vraag kan zich inderdaad voordoen. Zoals beschreven staat in de antwoorden op vragen 2 en 3 is dit «genoeg is genoeg-principe» onderdeel van het huidige FTK-contract. Bij deze berekeningen dient de juiste context, en eventueel andere zaken die relevant zijn, te worden meegenomen. Ook moet aan deelnemers uitgelegd worden dat de aard van de toezegging in de nieuwe WTP-regelingen anders is.
Kunt u bevestigen dat prof. Nijman over deze pensioenuitkomsten, waarmee pensioenfondsen het oude en het nieuwe contract vergelijken, in transitieplannen en pensioencommunicatie aangeeft dat ze «Juist doorgerekend, maar een weinig zinvolle en misleidende berekening.» zijn? Kunt u hierop reflecteren?
Dat prof. Dr. Theo Nijman dat aangeeft, kan ik bevestigen. Ik deel zijn opvatting echter niet. Het is wettelijk voorgeschreven dat pensioenuitvoerders hun deelnemers informeren over het karakter van de pensioenovereenkomst voor en na de transitiedatum. Aan deelnemers wordt dus op een duidelijke manier uitgelegd dat met de transitie de aard van de aanspraak verandert in de gevallen dat niet langer sprake is van een uitkeringsovereenkomst. Verder wordt aan sociale partners en bestuurders meegegeven dat deze berekeningen niet op zichzelf staan. De berekeningen dienen ter onderbouwing van een besluit waarbij context en andere relevante zaken minstens net zo belangrijk zijn. Bovendien staat het pensioenfondsen vrij om ook additionele analyses te maken en te betrekken in de overwegingen. Berekeningen zijn altijd gebaseerd op aannames en momentafhankelijk, vandaar dat de toelichting en context van groot belang is. Maar ik kan dus niet meegaan in de conclusie dat dit leidt tot een weinig zinvolle en misleidende berekening.
Kunt u bevestigen dat prof. Nijman tijdens zijn uitgesproken rede ook heeft aangegeven dat hij dit in een vroeg stadium in het proces van de totstandkoming van de Wet toekomst pensioenen ook heeft benoemd richting De Nederlandsche Bank, en kunt u aangeven waarom De Nederlandsche Bank of de wetgever niets met dit signaal hebben gedaan?
De Wet toekomst pensioenen is uitvoerig besproken, geverifieerd en getoetst door Tweede en Eerste Kamer. In dat traject, maar ook in het jarenlange traject daaraan voorafgaand, zijn ook de bevindingen van wetenschappers en leden van werkgroepen betrokken. Alle input, ook die van prof. Dr. Nijman en vele andere experts, is zorgvuldig gewogen en heeft uiteindelijk geleid tot de Pensioenwet zoals die nu van kracht is. Daarbij wil ik opmerken dat ook tijdens de behandeling van deze wet steeds is aangegeven dat de berekeningen ter ondersteuning dienen, maar dat ze niet een evenwichtige transitie als zodanig definiëren.
Vindt u het verstandig en acceptabel dat er naar het oordeel van een vooraanstaand wetenschapper en een van de grondleggers van de Wet toekomst pensioenen, misleidende berekeningen in het transitieplan staan en dat diezelfde berekeningen ook voor pensioencommunicatie gebruikt zullen worden?
De in de vraagstelling genoemde kwalificatie deel ik niet. De modellen worden gebruikt om een evenwichtigheidsafweging te maken bij de transitie. Door de verschillen tussen het oude en het nieuwe stelsel, kunnen er ook verschillen uit de berekeningen en transitie-informatie naar voren komen. Dat maakt niet dat die uitkomsten daarmee «niet goed» zijn. Het is wel van belang de verschillen te duiden en acties aan te verbinden door bijvoorbeeld de transitie voor bepaalde groepen deelnemers anders vorm te geven of bij de transitie-informatie uit te leggen waar het verschil in bedrag vandaan komt.
Kunt u bevestigen dat het Koninklijk Actuarieel Genootschap een vergelijkbare constatering over de aannames in de modellen voor verplichte pensioencommunicatie heeft geuit: «Er kan met de economische scenariosets geen goede vergelijking worden gemaakt tussen huidige uitkeringsovereenkomsten (DB) en de nieuwe premieovereenkomsten (DC), omdat bij hoge rendementen de dekkingsgraad bij DB oploopt (niet zichtbaar in communicatie-uitingen) en bij DC het individueel vermogen toeneemt.»?2 En realiseert u zich dat vrijwel alle berekeningen bij pensioenfondsen door actuarissen van het Koninklijk Actuarieel Genootschap gemaakt worden?
Ik is mij bekend dat de meeste actuarissen van pensioenfondsen verenigd zijn bij het Actuarieel Genootschap (AG). Het AG heeft een toelichting gegeven bij bovenstaande stelling: «Het is inderdaad juist dat de fiscale begrenzing van de toeslagverlening in het huidige stelsel ertoe leidt dat positieve economische ontwikkelingen niet ongelimiteerd vertaald kunnen worden in verhogingen van de rechten en aanspraken, zoals dat in het nieuwe stelsel wel het geval is. Die fiscale begrenzing, waarnaar ook wel wordt verwezen met de term «genoeg-is-genoeg-beginsel», heeft tot gevolg dat de dekkingsgraden onder het huidige stelsel in een aanzienlijk deel van de door te rekenen scenario’s oplopen tot ruim boven de grens waar volledige indexatie is toegestaan. Hoewel de implicaties van die fiscale begrenzing in het huidige stelsel als realiteit beschouwd kunnen worden, en hoewel de verschillen in pensioenuitkomsten die daarvan het gevolg zijn zodoende ook als realistisch kunnen worden beschouwd, heeft het AG met de aangehaalde bewoordingen gemeend op te moeten merken dat in de cijfermatige deelnemerscommunicatie niet zichtbaar wordt dat (en laat staan in welke mate) deze begrenzing een rol speelt in de verschillen tussen het huidige en het nieuwe stelsel.»
Ik ben het met het AG eens dat het verschil in de karakters van de pensioenregelingen voor en na transitie, op zichzelf niet te zien zijn in de aan deelnemers getoonde bedragen. Dit heeft een rol gespeeld bij de totstandkoming van de Wtp die voorschrijft dat pensioenuitvoerders hun deelnemers informeren over de verandering van het karakter van de pensioenovereenkomst voor en na de transitiedatum.
Kunt u bevestigen dat ook de Autoriteit Financiele Markten (AFM), toezichthouder op onder meer de pensioencommunicatie, in december 2023 zorgen heeft geuit over de berekeningen in transitieplannen en communicatieplannen, namelijk «Als gevolg van berekenings- en presentatiewijze kunnen er grote verschillen ontstaan tussen de bedragen in het oude en nieuwe stelsel zoals getoond op het transitie-UPO. Onze zorg is dat het vergelijken van de oude- met de nieuwe regeling hierdoor bij de deelnemer tot onrealistische verwachtingen van het nieuwe pensioenstelsel kan leiden.» en «Het valt op dat bedragen in het nieuwe stelsel in goedweerscenario’s hoog uit kunnen pakken. Dit kan leiden tot onrealistisch hoge verwachtingen, vooral voor jonge deelnemers waar een verbetering van honderden procenten wordt getoond. De uitkomsten voor maatmensen zijn al zichtbaar in transitieplannen en de eerste transitiecommunicatie komt al snel voor fondsen. Het is hierom van belang om tijdig een oplossing te vinden voor dit risico.»?3
De AFM heeft aangegeven dat scenariobedragen in het nieuwe stelsel hoog kunnen uitvallen. Met de AFM ben ik eens dat van belang is dat deelnemers inzicht krijgen in mogelijke toekomstige pensioenuitkomsten en dat pensioeninformatie moet bijdragen aan realistische verwachtingen. In geval van premieregelingen (zoals de regelingen onder de Wtp) vindt verhoging van het verwachte pensioen plaats door het behalen van rendementen op het voor de pensioenuitkering bestemde vermogen. Dat kan inderdaad leiden tot (zeer) hoge verwachte pensioenbedragen in het optimistische scenario, met name voor deelnemers met een lange beleggingshorizon. Hieronder vallen over het algemeen deelnemers jonger dan 45 jaar. Datzelfde geldt ook voor de verwachte pensioenbedragen in de nu al bestaande premieregelingen.
Dat bedragen hoog kunnen uitvallen is een gevolg van de systematiek, onderschrijft ook de AFM, te weten het genoeg-is-genoeg principe dat wel geldt in DB-regelingen, maar niet bij DC. Om een realistisch beeld te geven van de verschillende uitkomsten van het ouderdomspensioen met behulp van scenariobedragen, gebaseerd op het pessimistisch, verwacht en optimistisch scenario, is het nodig om in bepaalde gevallen doelgroepspecifieke toelichtingen op te nemen. Dit is één van de vijf uitgangspunten die de AFM begin dit jaar heeft geformuleerd over transitiecommunicatie, naar aanleiding van het platform Pensioentransitie. De uitgangspunten zijn begin dit jaar ook gedeeld met de pensioensector. Deze van doelgroep afhankelijke toelichtingen, waaronder een toelichting afhankelijk van de leeftijd of beleggingshorizon, moeten helpen om de risico’s individueel inzichtelijk en voor deelnemers relevant te maken.
AFM, DNB en de pensioensector hebben de hoge pensioenbedragen en -verwachtingen al in een eerder stadium besproken in het hiervoor genoemde Platform pensioentransitie. Dat heeft onder meer geleid tot afspraken om deelnemers op een realistische wijze te informeren en tot het Servicedocument Transitiecommunicatie, zoals opgesteld door de Pensioenfederatie, waarin ook expliciet aandacht is voor doelgroepspecifieke toelichtingen.6 Mijn voorganger is in brieven en antwoorden uitgebreid op dit onderwerp ingegaan.7 Met mij vindt de pensioensector het van belang dat de informatie bijdraagt aan realistische verwachtingen. Dat is ook de reden dat de sector heeft voorgesteld om naast de modeluitkomsten ook uitleg en context van die verwachte pensioenbedragen te geven, toegespitst op groepen deelnemers (zoals bijvoorbeeld oudere of jongere deelnemers). De AFM neemt dit ook in haar toezicht en handhaving als uitgangspunt en heeft toegezegd toe te zien op de aanwezigheid van benodigde doelgroepspecifieke toelichtingen.
Vindt u het verantwoord als pensioenfondsen 1 januari 2025 invaren, nu er belangrijke signalen zijn vanuit zowel de wetenschap, als de praktijk en het toezicht, dat de berekeningen in zowel de transitieplannen als in de pensioencommunicatie geen goede vergelijking geven tussen het oude en nieuwe contract en zelfs misleidend zijn?
Ik vind het zeker verantwoord als uitvoerders die aan de eisen voldoen per 2025 overstappen naar een nieuwe Wtp-regeling. Voor de toedeling van vermogen zijn de modellen, zoals gezegd, niet het uitgangspunt. De modellen worden gebruikt om de informatie die er is, over de onzekere toekomst, op een logische manier met elkaar te verbinden. De modellen kunnen goed gebruikt worden om individuele bedragen te berekenen met en zonder wijziging van de pensioenregeling (de voorgeschreven transitie-informatie).
Bent u het met ons eens dat er een pas op de plaats moet worden gemaakt in de pensioentransitie en dat het verstandiger is om eerst een juiste vergelijkingsmethode tussen het oude en nieuwe stelsel te ontwikkelen die wetenschappelijk gedragen kan worden, voordat de eerste pensioenfondsen invaren?
Nee en dat is ook niet de strekking van het betoog van Prof. Nijman die de Wtp «een grote stap vooruit» noemt. In de eerdere antwoorden heb ik aangegeven hoe de huidige methoden en modellen kunnen bijdragen aan een evenwichtige en zorgvuldige transitie. Het is aan de pensioenuitvoerders om ervoor te zorgen dat de transitie zorgvuldig verloopt en dat deelnemers worden meegenomen in de veranderingen van hun pensioen. Op basis van de gesprekken die ik voer met die partijen uit de sector, heb ik daar het volste vertrouwen in. Het is een grote en belangrijke taak waar ik, samen met de sector, de verantwoordelijkheid voor voel.
Kunt u aangeven of en welke juridische en financiële risico’s er ontstaan met betrekking tot de transitie naar het nieuwe pensioencontract als blijkt dat de gepresenteerde pensioenuitkomsten die hierop betrekking hebben in transitieplannen en communicatieplannen als misleidend worden beoordeeld?
De transitieberekeningen staan niet op zichzelf, maar zijn bedoeld als middel ter onderbouwing om tot een evenwichtig besluit te komen. Context en verdere invulling zijn daarbij nodig en relevant. Dat geldt ook voor de transitiecommunicatie, waarbij verplichte duiding van en context bij die cijfers moet worden gegeven door pensioenuitvoerders. Daarmee is geen sprake van misleiding.
Dat neemt niet weg dat ik mij kan voorstellen dat er deelnemers zijn die vragen hebben over de transitie of het niet eens zijn met bepaalde zaken. Daartoe kunnen zij zich richten tot hun pensioenuitvoerder in de eerste plaats; die staan klaar om vragen te beantwoorden die deelnemers hebben bij hun transitie-informatie.
Kunt u de vragen één voor één binnen 3 weken beantwoorden?
Ja.
De beantwoording van eerdere vragen over de gevolgen van asbestbranden |
|
Bart van Kent |
|
Chris Jansen (PVV), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Klopt de interpretatie dat uit uw reactie op vraag 51 opgemaakt kan worden dat geen enkele partij nu verplicht is om asbestresten na een incident op te ruimen indien deze resten zich bevinden buiten een bebouwd erf of binnen de grenzen van een onbebouwd erf?
Alvorens tot beantwoording van deze vraag over te gaan, wil ik terugkomen op het door mij gegeven antwoord op vraag 5, in het Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 1913. In dat antwoord is te veel uitgegaan van de jurisprudentie over de verantwoordelijkheid voor het opruimen van drugsafval.
In het geval van een brand waarbij asbest vrijkomt, heeft de eigenaar of de exploitant van het gebouw waar de brand plaatsvond de verplichting om asbest op te ruimen dat op een nabijgelegen terrein van een andere eigenaar is terecht gekomen. Anders dan in mijn eerdere antwoord is vermeld, geldt die verplichting ook als het nabijgelegen terrein een onbebouwd terrein betreft.
Zo ja, bent u bereid om wettelijk vast te leggen dat veroorzakers van een asbestbrand verplicht zijn om asbestresten na een incident overal uit de leefomgeving te verwijderen?
Uit het antwoord op de vorige vraag en de antwoorden op de volgende vragen volgt dat het niet nodig is om een aanvullende wettelijke regeling te treffen.
Zo nee, kunt u aangeven welke partij volgens de huidige regelgeving verplicht is om asbestresten na incidenten op te ruimen indien deze zich bevinden buiten bebouwde erven of binnen erven zonder bebouwing?
In het antwoord op vraag 1 is aangegeven dat de eigenaar van het gebouw waar de brand plaatsvond op grond van zijn eigendomsrecht verplicht is om de asbestdeeltjes die bij brand verspreid zijn geraakt, op te ruimen. Als het gaat om de exploitant van dit gebouw, dan volgt de verplichting uit milieuwetgeving.
Kunt u hierbij aangeven op welke wetsartikelen dit is gebaseerd en welke rol het bevoegde gezag hierin heeft?
Voor de eigenaar zijn het eigendomsrecht en de bevoegdheden en verplichtingen geregeld in boek 5 van het Burgerlijk Wetboek. Voor de vraag of een eigenaar van een gebouw waar een brand heeft plaatsgevonden vrijgekomen asbestresten moet opruimen, is in het bijzonder artikel 5.37 van het Burgerlijk Wetboek relevant.
Voor de exploitant konden zijn verplichtingen, gelet op jurisprudentie, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet worden afgeleid uit artikel 1.1a en ook uit artikel 17.1 van de Wet milieubeheer.
Een asbestbrand werd toen aangemerkt als een ongewoon voorval in de zin van artikel 17.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer2. Op grond van dat artikel was «de drijver van de inrichting» gehouden om asbestdeeltjes op te ruimen die op openbare terreinen en naburige percelen waren terechtgekomen. Dit is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd.3
Daarnaast was in geval van brand ook de zorgplicht uit artikel 1.1a Wet milieubeheer van toepassing4. Ook dit is door de Afdeling bestuursrechtspraak in meerdere uitspraken bevestigd.5
Het bevoegd gezag kan, als voldoende actie uitblijft, bestuursdwang toepassen en in dat kader zelf de nodige maatregelen nemen6 en de kosten daarvan verhalen op de eigenaar van het gebouw waar de brand heeft plaatsgevonden.7 De gemeente kan ook spoedeisende bestuursdwang toepassen als de ernst van de situatie onmiddellijk ingrijpen vereist. Dit is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in verschillende uitspraken bevestigd.
Kunt u aangeven hoe de voorheen geldende opruimplicht is geregeld sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet en kunt u illustreren hoe dit beginsel in de praktijk moet worden toegepast na een asbest calamiteit?
De in de vorige vraag bedoelde zorgplicht uit artikel 1.1a van de Wet milieubeheer is gewijzigd opgenomen in artikel 1.7 en in algemene zin in artikel 1.6 van de Omgevingswet. Artikel 17.1, eerste lid, Wet milieubeheer is opgegaan in artikel 19.4 van de Omgevingswet over ongewone voorvallen. Deze artikelen geven het bevoegd gezag een bevoegdheid om op te treden als de exploitant zijn opruimverplichting onvoldoende nakomt.
Op dit moment heb ik geen jurisprudentie over die wet aangetroffen die noopt tot een andere toepassing van de opruimverplichting van asbestdeeltjes die zich na brand in de omgeving hebben verspreid.
Bent u ervan op de hoogte dat ING per direct geen nieuwe leningen meer verleent aan bedrijven die zich alleen richten op het oppompen van olie en gas en het ontwikkelen van nieuwe velden?1
Ja.
Om welke bedrijven gaat het?
Ik beschik niet over die informatie. Met welke partijen financiële instellingen financieringsrelaties aangaan, is bedrijfsvertrouwelijke informatie. Een financiële instelling kan er uit eigen beweging en onder voorwaarden (zoals de vereisten uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming) voor kiezen informatie om financieringsrelaties te openbaren, maar dit is niet verplicht.
Is het toegestaan om groepsgewijs bedrijven op deze gronden een leningverstrekking te weigeren?
Het staat financiële instellingen vrij om bedrijven wier bedrijfsactiviteiten niet overeenkomen met hun beleid omtrent maatschappelijk verantwoord ondernemen niet te financieren. Vanuit risicomanagementoogpunt is het van belang dat financiële instellingen al hun financiële risico’s adequaat beheersen. Teveel CO2-intensieve activiteiten op de balans is een risico, omdat de waarde hiervan op termijn kan afnemen door de verduurzaming van de economie. Daarnaast spant ING zich als ondertekenaar van het Klimaatcommitment in om een actieve bijdrage te leveren aan het Akkoord van Parijs. Circa vijftig Nederlandse financiële instellingen hebben dit ondertekend. Met dit initiatief pakt de financiële sector een belangrijke rol binnen de klimaattransitie.
Wat zijn de financiële en economische gevolgen voor Nederland bij het stoppen van verstrekken van leningen aan deze olie- en gasbedrijven?
De verwachting is dat de gevolgen voor de Nederlandse economie zeer beperkt zijn. ING geeft aan per direct te stoppen met het verstrekken van nieuwe financieringen aan pure-play upstream olie- en gasbedrijven die nieuwe velden blijven openen. Ook zal ING geen nieuwe financieringen meer verstrekken aan nieuwe LNG-exportterminals. Het gegeven dat ING niet langer nieuwe financieringen aan deze bedrijven zal verstrekken betekent niet dat deze bedrijven elders geen financieringen meer aan kunnen trekken. Tevens is dit type bedrijven niet alleen afhankelijk van bancaire financiering. Ook voor eventuele Nederlandse toeleveranciers hoeven er dus niet direct gevolgen te zijn. Het is belangrijk dat alle partijen, waaronder eventuele Nederlandse toeleveranciers, nadenken over de kansen en uitdagingen die de transitie naar een duurzame economie vormt voor hun verdienmodel.
Zijn deze bedrijven zonder deze leningen sterk genoeg om te overleven?
Dat ING zal stoppen met het verstrekken van nieuwe financieringen aan een bepaalde groep bedrijven, betekent niet dat ook bestaande financieringen stopgezet worden of deze bedrijven elders geen nieuwe financiering meer kunnen aantrekken. Wel zouden de kapitaalkosten van deze bedrijven kunnen toenemen op het moment dat meer financiële instellingen besluiten soortgelijke stappen te zetten. Ook kan het zijn dat financiële instellingen hogere risicopremies rekenen voor financieringen van CO2-intensieve activa die een verhoogd transitierisico lopen. Andersom zouden ook minder CO2-intensieve bronnen van energie financieel aantrekkelijker kunnen worden.
Heeft de Minister gesprekken gevoerd met de directie van de bank over de impact die dit kan hebben op het investeringsklimaat in Nederland, de energieprijzen en de bestaanszekerheid van burgers?
Ik spreek regelmatig met verschillende financiële instellingen, waarbij ook klimaat en verduurzaming aan bod komt. Over deze specifieke beslissing heb ik niet met ING gesproken.
Weet de Minister of andere banken, zowel nationaal als internationaal, vergelijkbare bewegingen gaan maken of al maken, eventueel ook in andere strategisch belangrijke sectoren?
In de financiële sector wordt het belang van het adequaat beheersen van duurzaamheidsrisico’s en het leveren van een proactieve bijdrage aan de klimaattransitie breed onderkend, zowel in Nederland als daarbuiten. Daarnaast zijn er diverse wettelijke verplichtingen omtrent het beheersen van aan duurzaamheid gerelateerde financiële risico’s. Vanuit beide invalshoeken zijn er steeds meer financiële instellingen die er voor kiezen om voor bepaalde activiteiten, zoals exploratie naar nieuwe olie- en gasvelden, niet langer nieuwe financieringen te verstrekken. Ook grote internationale financiële instellingen nemen dergelijke stappen.
Welke gevolgen heeft het stoppen van de leningen op de energietransitie, aangezien wij op dit moment nog niet onafhankelijk zijn van olie en gas?
De stap die ING zet, heeft betrekking op nieuwe financieringen. Dit raakt dus niet aan bestaande investeringen, zoals bijvoorbeeld bestaande olie- en gasprojecten. Wel kan het zijn dat de kapitaalskosten voor een specifieke groep bedrijven met minder duurzame activiteiten toenemen als gevolg van financieringsbeslissingen van financiële instellingen. Het effect daarvan op de energietransitie is naar verwachting positief, omdat het bedrijven aanjaagt te verduurzamen. Het is daarbij wel van belang om op te merken dat de energietransitie niet van vandaag op morgen gerealiseerd is. Op weg naar een volledig klimaatneutraal Nederland in 2050 zal aardgas (en daarmee ook de exploratie- en productieactiviteiten) in de komende decennia nog een belangrijke rol blijven spelen ten behoeve van de gasleveringszekerheid. Voor een geleidelijke transitie is daarom ook een passende afbouw van (bank)financiering van fossiel van belang.
Wat zijn de gevolgen voor Nederlandse toeleveranciers van deze bedrijven en/of bedrijvenclusters in Nederland?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4.
De uitvoering van de motie Snoeren (2021) |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Judith Uitermark (NSC) |
|
Bent u bekend met het artikel «Onbegrip over kritiek van Alkmaar op evaluatie fusie»?1
Ja.
Bent u bekend met de door de Tweede Kamer op 11 februari 2021 met (ruime) meerderheid aangenomen motie van het lid Snoeren c.s. waarin de regering wordt verzocht, na voltooiing van het herindelingsproces, dit proces met de inwoners van Sint Pancras en Koedijk te evalueren en te verkennen of voor de dorpen Sint Pancras en/of Koedijk een grenscorrectie met de gemeente Alkmaar een duurzame oplossing is?
Ja.
Is het correct dat in het onderzoek onder inwoners van Koedijk en Sint Pancras dat, onder leiding van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar aanleiding van deze motie van de Tweede Kamer is ingesteld, de inwoners van Koedijk en Sint Pancras niet wordt gevraagd of ze bij de gemeente Alkmaar zouden willen horen?
In de motie is de regering verzocht om de provincie Noord-Holland te verzoeken met de nieuwe gemeente Dijk en Waard, de gemeente Alkmaar, alsmede met de inwoners van Sint Pancras en Koedijk te evalueren en te verkennen of voor de dorpen Sint Pancras en/of Koedijk een grenscorrectie met de gemeente Alkmaar een duurzame oplossing is. De provincie Noord-Holland was bereid gehoor te geven aan dit verzoek en heeft samen met de gemeente Dijk en Waard de begeleiding opgepakt. Op 13 juli 2022 is uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop deze evaluatie en verkenning worden uitgevoerd (2022D31038).
De inhoudelijke begeleiding van het onderzoek – dat door een onafhankelijk onderzoeksbureau wordt uitgevoerd – ligt bij een begeleidingsgroep met vertegenwoordigers van de gemeente Dijk en Waard en de provincie Noord-Holland. Deze begeleidingsgroep onderhoudt ook het contact met de gemeente Alkmaar. Omdat mijn ministerie de evaluatie en verkenning financiert zijn wij – als formele opdrachtgever van de onderzoeksopdracht – ook als agendalid aan deze begeleidingsgroep toegevoegd. Tussentijds word ik als Minister van BZK periodiek schriftelijk door de begeleidingsgroep op de hoogte gehouden van de voortgang.
Zodra de evaluatie en verkenning zijn afgerond en de resultaten hiervan in de gemeenteraad van Dijk en Waard zijn besproken, biedt de provincie Noord-Holland het eindproduct aan mij aan, waarna ik ook uw Kamer nader zal informeren over de uitkomsten en het proces. Ik wacht graag deze informatie af, alvorens meer in detail op uw vragen in te gaan.
Is het correct dat de gemeente Alkmaar heeft laten weten zich hierin niet te kunnen vinden?
Zie antwoord op vraag 3. Het contact met de gemeente Alkmaar over dit traject verloopt via de begeleidingsgroep.
Is het niet absoluut noodzakelijk deze (ham)vraag aan de inwoners van Sint Pancras en Koedijk wel degelijk te stellen? Hoe kan anders aan de wens van een (ruime) meerderheid van de Kamer worden voldaan om, zoals de hierboven genoemde aangenomen motie het kabinet expliciet opdraagt,«te verkennen of voor de dorpen Sint Pancras en/of Koedijk een grenscorrectie met de gemeente Alkmaar een duurzame oplossing is»? Voor een dergelijke verkenning, opgedragen nogmaals door de Tweede Kamer aan het kabinet, moet toch aan de inwoners van Sint Pancras en Koedijk op zijn minst de vraag worden gesteld of ze wel of niet bij de gemeente Alkmaar zouden willen horen? Of beoordeelt u dit soms anders? Zo ja, waarom?
Zie antwoord op vraag 3. Een onafhankelijk onderzoeksbureau heeft de doel- en de vraagstelling van de evaluatie en de verkenning vertaald in een onderzoeksaanpak. Het onderzoeksbureau heeft de enquête participatief opgesteld, dus bij het opstellen van de vragen zijn de inwoners van de betreffende dorpen betrokken.
Bent u bereid het onderzoeksbureau dat dit onderzoek uitvoert op te dragen de vraag of de inwoners van Sint Pancras en Koedijk wel of niet (een simpele ja/nee-vraag dus) bij de gemeente Alkmaar zouden willen horen alsnog mee te laten nemen in het onderzoek dat wordt uitgevoerd om zo aan deze expliciete wens van de Tweede Kamer te voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3. Ik wacht graag eerst het eindproduct én de raadsbehandeling af, alvorens mij hier een oordeel over te vormen.
Kunt u de bovenstaande zes vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
De beantwoording heeft helaas enkele dagen langer in beslag genomen.
Het bericht 'Hoe een volhardende buurvrouw protesteert tegen een bouwproject op de Müllerpier en zich voor 400.000 euro laat afkopen: 'Holy shit 4 ton'' |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
Deelt u de verontwaardiging over het bericht «Hoe een volhardende buurvrouw protesteert tegen een bouwproject op de Müllerpier en zich voor 400.000 euro laat afkopen: «Holy shit 4 ton»»?1 Kunt u hier een uitgebreide reactie op geven?
Ik kan het begrijpen als mensen hier verontwaardigd op reageren. Ik vind het echter ook van belang dat een belanghebbende bezwaar of beroep kan instellen wanneer deze nadeel of schade ondervindt van een voorgenomen bouwproject. Voor een meer uitgebreide reactie verwijs ik naar de antwoorden op de vragen hieronder.
Deelt u de mening dat het afkopen van bezwaren tegen woningbouwprojecten tegen dergelijke hoge bedragen zeer onwenselijk is, en mogelijk ook precedentwerking heeft? Hoe spant u zich in om dit te voorkomen?
In het geval een bezwaar- of beroepsprocedure wordt gevoerd met als enige doel dat diegene daar zelf financieel beter van wordt, dan keur ik dat af. Dit komt de versnelling van de woningbouw niet ten goede. Of het zo is dat belanghebbenden de mogelijkheid van bezwaar en beroep gebruiken met als enige doel om daar zelf financieel beter van te worden, is echter moeilijk tot niet te beoordelen.
Iedere belanghebbende heeft het recht om bezwaar te maken en beroep in te stellen. Rechtsbescherming is een wezenlijk onderdeel van de democratische rechtsstaat. Dit recht is echter niet onbeperkt. Een belanghebbende mag bijvoorbeeld geen misbruik van procesrecht maken en mag ook geen bezwaar maken of beroep instellen voor een ander doel dan voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de indiener. Het is niet mogelijk om op voorhand onderscheid te maken tussen goedwillende belanghebbenden en belanghebbenden die misbruik maken van hun recht. Daarom acht ik bij een verdere begrenzing van het recht om bezwaar te maken of beroep in te stellen, het risico te groot dat de rechtsbescherming wordt aangetast van partijen die voor hun gerechtvaardigde belangen opkomen.
Verder is het zo dat als een belanghebbende stelt planschade te lijden door een woningbouwproject, hij dat in bezwaar of beroep kan aanvoeren. Als partijen tevreden zijn met compensatie van die schade in plaats van het niet doorgaan van het project, is dat een gerechtvaardigde uitkomst van een procedure of van een overeenkomst ter minnelijke schikking. Een projectontwikkelaar is niet verplicht om een dergelijke overeenkomst te sluiten. Ook als een belanghebbende puur vanwege financiële motieven bezwaar maakt en een minnelijke schikking met financiële compensatie uitlokt voor zover dat al valt vast te stellen, is een projectontwikkelaar niet verplicht om een dergelijke overeenkomst te sluiten. Als partijen overeenkomen te schikken, hebben zij daar, ongeacht de hoogte van het bedrag, kennelijk beide belang bij. Dit valt onder een van de beginselen van contractvrijheid. Hoewel ik het uitermate belangrijk vind om procedures rondom woningbouw waar mogelijk te versnellen, acht ik het niet gewenst om in te grijpen in de contractvrijheid die partijen genieten.
Wat is uw visie op het gebruik en de afkoop van bezwaar- en beroepsprocedures door omwonenden? Kan u aangeven welke ruimte voor bezwaar- en beroepsprocedures u redelijk en proportioneel acht, mede gelet op de grote woningnood en de belangen van woningzoekenden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zijn de instrumenten uit de Wet versterking regie volkshuisvesting afdoende om situaties als deze in het vervolg te voorkomen?
In het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting, dat bij uw Kamer ter behandeling voorligt2, is een grondslag opgenomen op basis waarvan een aantal versnellingen in de beroepsprocedure van toepassing kan worden verklaard op besluiten voor categorieën projecten waarvan de versnelde uitvoering noodzakelijk is vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen. Zo geldt voor die aangewezen besluiten beroep in één instantie bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, een uitsprakentermijn van zes maanden en het uitsluiten van pro forma beroep (de redenen van het beroep moeten binnen de beroepstermijn zijn ingediend). In het ontwerpbesluit versterking regie volkshuisvesting wordt een aantal besluiten voor woningbouwprojecten van twaalf of meer woningen aangewezen.
Daarnaast informeer ik u in mijn brief3 aan uw Kamer van 18 oktober over het opstarten van het programma STOER («Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Regelgeving») waarbij, in overleg met de sector en medeoverheden, onderzocht wordt waar mogelijkheden zijn om de regeldruk te verminderen. Nu, en ook voor de middellange termijn, geldt dat de inzet moet blijven om bij belemmeringen eerst na te gaan hoe het wel kan.
Bent u bereid om afspraken met ontwikkelaars te maken over gezamenlijke handelwijze voor afkopen van bezwaren, om precedentwerking en olievlekwerking van bezwaarindiening om daar financieel gewin uit te halen, te voorkomen?
Als partijen overeenkomen een dergelijke schikking te treffen, dan hebben zij daar kennelijk beide belang bij. Dit valt onder een van de beginselen van contractvrijheid. Een projectontwikkelaar is niet verplicht om een dergelijke overeenkomst te sluiten. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Verder is het onmogelijk om op voorhand onderscheid te maken tussen goedwillende belanghebbenden en belanghebbende die misbruik maken van hun recht. Ik vind het wel uitermate belangrijk om procedures rondom woningbouw waar mogelijk te versnellen.
Wat vindt u van het feit dat de bezwaarmaker een ambtenaar van uw eigen ministerie betreft? Begrijpt en deelt u de maatschappelijke verontwaardiging hierover?
Het betreft hier een privékwestie van een medewerker. De integriteit van de medewerker is niet in het geding. En er is geen relatie met het werk. Dat deze persoon een functie heeft bij het Ministerie van VRO, destijds BZK, is daarmee niet relevant. Ambtenaren hebben dezelfde rechten (en plichten) als iedere andere inwoner van Nederland. Zij mogen dus bezwaar maken of beroep instellen tegen plannen in hun omgeving en/of hierover afspraken maken met betrokken partijen.
Het Ministerie van VRO zet in op het versnellen van bouwprocedures en werkt als onderdeel daarvan ook aan het verkorten van beroepsprocedures. Daarbij moet het voor belanghebbenden zoals omwonenden altijd mogelijk blijven om voor hun rechten en belangen op te komen. Het is een verantwoordelijkheid van initiatiefnemers zoals ontwikkelaar en gemeente om de omgeving goed mee te nemen in de planvorming.
Zoals in het antwoord op vraag 4 is uiteengezet, wordt met het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting dat nu bij uw Kamer ligt4, de behandeling van het beroep versneld, waarmee veel sneller duidelijk wordt of een plan kan doorgaan. De tijdwinst kan oplopen tot een jaar.
Hoe spant u zich in om dergelijke gedragingen van ambtenaren van uw ministerie in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Aanpak drugscriminelen Schiphol loopt vast op privacywetten: ‘Nadenken of criminelen wel zelfde rechten hebben'' |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
van Weel |
|
Bent u bekend met het bericht «Aanpak drugscriminelen Schiphol loopt vast op privacywetten»?1
Ja.
Wat vindt u van de zorgen van de burgemeester van Haarlemmermeer dat relevante informatie over het voorkomen van georganiseerde criminaliteit waaronder signalen over corruptie niet kunnen worden gedeeld met relevante partijen?
Ik heb het signaal van burgemeester Schuurmans van Haarlemmermeer duidelijk gehoord. Ik onderschrijf het belang ten zeerste dat drugscriminelen die medewerkers op Schiphol ronselen of mensen die hun Schipholpas misbruiken om drugs te smokkelen, aan moeten worden gepakt. Bij deze aanpak is gegevensdeling een belangrijke randvoorwaarde. Daarom maakt de Taskforce gegevensdeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in samenwerking met de partners op Schiphol een grondige analyse van de informatiepositie van deze partners. In de analyse wordt gekeken naar wat al mogelijk is op gebied van gegevensdeling en wordt vervolgens de meest effectieve oplossing gekozen om de informatiepositie van deze partners te verbeteren.
Heeft u deze signalen van andere burgemeesters gehoord?
In de samenwerking met de gemeentes wordt regelmatig gesproken over gegevensdeling en worden signalen gedeeld. Naar aanleiding van de motie van Michon-Derkzen c.s.2 uit 2022 zijn knelpunten geïnventariseerd (zie ook antwoord op vraag 7). De Taskforce gegevensdeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voert op dit moment, samen met verschillende partners waaronder de gemeente, een grondige analyse uit (zie ook antwoord op vraag 2 en 9).
Waar kunnen werkgevers op Schiphol terecht als zij een vermoeden hebben dat een werknemer niet zuiver is en niet over een Schipholpas zou moeten beschikken?
Wanneer een werkgever een vermoeden heeft van onzuiver handelen van een medewerker zijn er verschillende manieren waarop een werkgever hiervan melding kan maken.Zo kan bij een vermoeden van (ondermijnend) crimineel handelen een werkgever een melding maken bij Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de KMar.Ook kan de werkgever aangifte doen bij de Politie/KMar.
Daarnaast kan de werkgever een melding maken bij de Schiphol Group. Schiphol Group kan besluiten om vervolgens een onderzoek in te stellen door de interne bedrijfsrecherche. Wanneer uit dit onderzoek blijkt dat inderdaad de Schipholpas wordt misbruikt en ingaat tegen het principe van «functionele noodzakelijkheid» – de grond waarop de Schipholpas is verstrekt – kan de Schipholpas worden ingetrokken. Op deze manier kan de pas niet meer misbruikt worden voor criminele handelingen. Ook ontvangt Schiphol een geautomatiseerde melding wanneer deze werknemer opnieuw een aanvraag doet van een nieuwe Schipholpas, bij (bijvoorbeeld) een andere werkgever. Hiermee wordt voorkomen dat crimineel handelen door dezelfde personen kan worden voortgezet bij een andere werkgever.
Aanvullend zet het programma Sterke Luchthaven zich in voor meer duidelijkheid over de meldroutes en brengt ondermijning en hoe deze signalen te herkennen aan het licht bij private en publieke partners op Schiphol. Eén van de uitwerkingen hiervan is het zogenaamde POCO-netwerk. Deze points of contact ondermijning bevinden zich in zowel private als publieke organisaties en zijn opgeleid als belangrijk aanspreekpunt over ondermijningsvraagstukken. Werkgevers kunnen ruggespraak met de POCO’s houden wanneer zij vermoedens hebben van misbruik van de Schipholpas door een werknemer.
Wanneer medewerkers een vermoeden willen melden kan er gebruik worden gemaakt van het meldpunt binnen de eigen organisatie. Ook kan de medewerker (anoniem) melden via de KMar, TCI of Meld Misdaad Anoniem.
Bent u bereid in overleg met het Openbaar Ministerie (OM) te bezien hoe signalen die bij het OM bekend zijn, eerder met werkgevers op Schiphol kunnen worden gedeeld?
Het is voor het OM onder bepaalde omstandigheden al mogelijk om informatie te verstrekken aan private partners zoals bedrijven die actief zijn op Schiphol. Hiervoor heeft het OM de Aanwijzing verstrekking strafvorderlijke gegevens voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden3 vastgesteld.
Daarbij vindt een zorgvuldige belangenafweging plaats tussen belangen van opsporing, het belang van de ontvanger en het belang van privacy.
Onder andere het OM, JenV en de werkgevers KLM en Schiphol hebben al langere tijd periodiek overleg over casuïstiek waarin gegevensdeling een rol speelt. Op deze manier wordt invulling gegeven aan het bespreekbaar maken van knelpunten die op Schiphol spelen. Ik zal dit punt daar ook inbrengen. In de halfjaarbrieven ondermijnende criminaliteit zal ik uw Kamer hierover informeren.
In hoeverre is het bevorderen van het uitwisselen van relevante informatie onderdeel van de rijksbrede corruptieaanpak zoals die is aangekondigd in het hoofdlijnenakkoord?
Op dit moment wordt de aanpak corruptie en criminele inmenging uitgewerkt. Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
Nu in het regeerprogramma is opgenomen dat het kabinet de aanpak van corruptie intensiveert door o.a. publieke en private partijen weerbaarder te maken, deelt u de mening dat dit alleen kan als deze partijen in staat worden gesteld relevante informatie snel met elkaar te kunnen uitwisselen?
De aanpak van corruptie door meer weerbaarheid te creëren binnen publieke en private partijen is een belangrijk onderdeel van het regeerprogramma en één van mijn speerpunten. Het delen van informatie is hierbij een belangrijk onderdeel, zeker als het gaat om relevante informatie in de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Er zijn momenteel al verschillende mogelijkheden tot het delen van dergelijke informatie zoals bijvoorbeeld middels het Waarschuwingsregister Logistieke Sector. In dit register kunnen aangesloten organisaties nagaan of een sollicitant eerder via een andere werkgever betrokken is geweest bij een aangiftewaardig incident. Dit is gebaseerd op aangifte en ontslag en niet op veroordeling. Hierdoor kan snel gehandeld worden. Ook kan gedacht worden aan preventieve middelen tegen corruptie zoals een integriteitsverklaring voor nieuwe medewerkers.
De huidige mogelijkheden tot het delen van informatie zijn op dit moment niet altijd bekend of worden niet effectief benut. De focus van de aanpak ligt op deze bestaande mogelijkheden beter bekend maken. Middels de Taskforce gegevensdeling wordt in samenwerking met de partners bekeken op welke manier hier duidelijkheid over kan worden gecreëerd en waar de huidige mogelijkheden mogelijk niet volstaan. Voor verdere uitwerking van deze aanpak verwijs ik naar vraag 9.
Hoeveel extra geld maakt u vrij voor het bevorderen van informatiedeling bij het voorkomen van georganiseerde criminaliteit?
Een vast onderdeel van de begrotingen van de vijf individuele mainports is de pijler «informatiebeeld». Deze pijler is een verplicht onderdeel van de begrotingen van de mainports. Bij zowel het indienen van de plannen van de mainports als bij de verantwoording van de gelden kan gestuurd worden op de invulling hiervan. Binnen deze pijler wordt ook geld vrijgemaakt voor initiatieven om informatiedeling op de mainports te faciliteren. Zo is dit geld gebruikt voor bijvoorbeeld een juridische verkenning van publiek-private informatieuitwisseling op Schiphol en voor publiek-private samenwerking (PPS) – Information Sharing Centers op verschillende mainports.
De verdeling van het geld over de vier pijlers (informatiebeeld, barrières, weerbaarheid en TCOH) in de begrotingen verschillen per mainport en verschillen per jaar. Desalniettemin is deze pijler een verplicht onderdeel van de begrotingen waardoor er structureel geld beschikbaar wordt gesteld voor informatiedeling.
Vanaf 2025 wordt tevens de politiecapaciteit voor een aantal mainports uitgebreid waardoor het informatiebeeld wordt uitgebreid. Ook wordt geïnvesteerd in het overkoepelende beeld van de problematiek en de aanpak.
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie-Michon-Derkzen c.s. (Kamerstuk 29 911, nr. 365) waarin wordt verzocht om bij de aanpak van de georganiseerde criminaliteit alle knelpunten met betrekking tot het delen van relevante informatie te geven?
Eerder is de Kamer geïnformeerd over de inventarisatie die is uitgevoerd naar aanleiding van de motie Michon-Derkzen c.s.4 De Taskforce gegevensdeling heeft twee geprioriteerde thema´s opgepakt, namelijk 1) vroegsignalering binnen de aanpak preventie met gezag en 2) informatiedeling binnen de mainportsaanpak. Op dit moment wordt met de betrokken partners geïnventariseerd op welke wijze de informatiepositie van deze partners duurzaam kan worden verbeterd. Bijvoorbeeld door middel van praktische handreikingen over wat binnen de huidige wetgeving kan, trainingen om de kennis te vergroten of, indien nodig, aanvullende wet- en regelgeving.
Welke concrete resultaten heeft de Justitie & Veiligheid-taskforce informatiedeling al opgeleverd bij vroegsignalering in de preventieve aanpak en gegevensdeling binnen de mainportsaanpak?
Op dit moment voert de Taskforce gegevensdeling gesprekken met diverse partners zoals de Douane, Schiphol en gemeenten. Er wordt een grondige analyse van de ervaren knelpunten uitgevoerd om toe te werken naar concrete oplossingen. Op dit moment worden de bevindingen uit de eerste gesprekken verzameld en geanalyseerd. Zoals aangekondigd in het commissiedebat op 4 september over Criminaliteitsbestrijding, ondermijning en georganiseerde criminaliteit, wordt de Kamer over de eerste bevindingen geïnformeerd via de volgende halfjaarbrief aanpak georganiseerde ondermijnende criminaliteit die eind van het jaar aan uw Kamer wordt gezonden.
Wat is de reden dat een deel van het geld dat is gereserveerd voor de mainportaanpak niet tot besteding is gekomen in 2024?
Over het jaar 2024 kunnen nog geen definitieve uitspraken over de bestedingen worden gedaan, omdat deze uitgaven nog lopen. Hierdoor heeft de besteding van mainportgelden dan ook geen vertraging opgelopen. Voorzien was dat de toekenning van mainportgelden in 2023 verstuurd zou worden, maar dit is niet gelukt omdat het proces van aanvragen en beoordelen langer heeft geduurd. Dit heeft alleen effect gehad op de stand van de verplichtingen en niet op de daadwerkelijke besteding van de middelen, die sowieso in 2024 zou plaatsvinden. Het betreft dus enkel een financieel administratieve correctie zodat de toekenning van de mainportgelden in 2024 kon plaatsvinden.
Is het mogelijk om een apart samenwerkingsverband voor Schiphol onder de Wet Gegevensverwerking Samenwerkingsverbanden te expliciteren via een algemene maatregel van bestuur? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om dit in gang te zetten?
Zoals toegelicht in de antwoorden op vraag 9 en 10, wordt momenteel gewerkt aan een analyse van de problematiek en oplossingsrichtingen om gegevensdeling tussen de partners op Schiphol te verbeteren. Op dit moment zijn er nog onvoldoende aanknopingspunten waaruit blijkt dat het expliciteren van een apart samenwerkingsverband voor Schiphol onder de WGS via een algemene maatregel van bestuur (AMvB) bijdraagt aan het verbeteren van gegevensdeling. De praktijk wijst uit dat vaak sprake is van een mix van ervaren knelpunten, waarvan de oplossing niet op voorhand eenduidig is. In de analyse wordt daarom bekeken wat er mogelijk is en wordt de meest effectieve oplossing gekozen. Als uit de analyse blijkt dat wetgeving een noodzakelijke en effectieve oplossing is voor de ervaren knelpunten wordt dit vanzelfsprekend als optie bezien.
Het bericht ‘Minister Faber schittert door afwezigheid in eigen ‘asielcrisis’: ‘Ik ken geen burgemeester die door haar gebeld is’ |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Hoeveel burgemeesters heeft u sinds uw aantreden persoonlijk gebeld om te vragen opvangplekken voor asielzoekers te realiseren?1
Nederland kan de grote instroom van asielzoekers niet aan. Beslissingen over asielaanvragen duren lang en de asielopvang zit vol. Daarnaast kunnen mensen die recht hebben op bescherming en een status hebben, niet uit de opvang vertrekken. Zo houden statushouders op dit moment circa 25% van alle asielopvangplekken bezet. Voor deze doelgroep zet het kabinet onder meer in op onzelfstandige huisvesting, bijvoorbeeld in doorstroomlocaties, om de asielopvang te ontlasten.
Het kabinet zet tevens in op structurele maatregelen om beleid en wetgeving aan te passen, en te komen tot het strengste toelatingsregime voor asiel en het omvangrijkste pakket voor grip op migratie ooit.
Extra capaciteit en extra uitstroom is nodig om iedereen een bed te kunnen blijven bieden en een grotere doorstroom vanuit Ter Apel op gang te krijgen. Het COA is, het eerste aanspreekpunt in gesprekken met gemeenten voor het creëren van meer opvangplekken. Daarbij ondersteunt mijn departement waar nodig. Zelf spreek ik op donderdag 26 september aanstaande tijdens de Landelijke Regietafel met vertegenwoordigers van onder meer de Vereniging Nederlandse Gemeenten, de Commissarissen van de Koning, het Interprovinciaal Overleg en het Veiligheidsberaad over onder meer de opvangsituatie. Op 30 september doe ik dat met de Commissarissen van de Koning vanuit hun rol als rijksorgaan. Indien noodzakelijk, neem ik ook zelf contact op met de betreffende gemeente.
Kunt u deze vraag beantwoorden voorafgaand aan het tweeminutendebat vreemdelingen- en asielbeleid (CD 12/9)?
Ja.
Bent u bekend met het artikel «The brutal truth behind Italy’s migrant reduction: beatings and rape by EU-funded forces in Tunisia» verschenen op 19 september in The Guardian?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Tunesische kustwacht, die zich schuldig maakt aan de verkrachting van vrouwelijke migranten, Europese financiering ontvangt volgens Raadsstukken?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de zeer zorgelijke berichten over de behandeling van vrouwelijke migranten, zoals benoemd in het artikel van 19 september 2024 in the Guardian. Nederland heeft deze zorgen bij de Europese Commissie kenbaar gemaakt.
De Commissie monitort de uitvoering van programma's en voert hier een dialoog over met de betrokken implementerende partners en overheden. Financiële middelen van de Europese Commissie mogen op geen enkele wijze bijdragen aan mensenrechtenschendingen. Het kabinet blijft dit uitdragen in Europees verband en de Europese Commissie brengt dit ook steeds op in contacten met de betrokken landen.
Heeft Nederland na eerdere gelijkaardige signalen dit jaar in het kader van het Lighthouse Report en het verzoek van het Europees parlement om uitleg en een review van de financiering, de reactie van de Europese Commissie hierover al ontvangen? Zo nee, kunt u hierop opnieuw aandringen bij de Europese Commissie?
De Europese Commissie rapporteert jaarlijks openbaar over de totale NDICI programmering (inclusief migratie) conform haar verplichtingen volgend uit de NDICI-verordening.2 Het Europees Parlement heeft de Commissie op 24 mei jl. daarnaast gevraagd om een uitleg en een volledige review van EU-financiering naar aanleiding van het Lighthouse Report. Hier heeft de Commissie nog geen antwoord op gegeven. Nederland heeft dit naar aanleiding van de recente berichtgeving opnieuw onder de aandacht bij de Europese Commissie gebracht.
Hoe beoordeelt u de signalen dat de Europese Unie (EU) zich bewust is van de geweldgolven in Tunesië, maar de andere kant opkijkt om de instroom van migranten te remmen?
Het kabinet spant zich in om irreguliere migratie vanuit belangrijke landen van herkomst, transit en opvang tegen te gaan – in lijn met internationaal en Europees recht. Het kabinet blijft de aandacht voor mensenrechten zowel op EU-niveau als bilateraal richting Tunesië uitdragen. Het kabinet is van mening dat de Nederlandse en Europese inzet in Tunesië gestoeld moet zijn op het waarborgen van mensenrechten en rechtstaat. In EU-verband blijft Nederland aandringen op het houden van een Associatieraad met Tunesië, die de mogelijkheid biedt om democratie en mensenrechten in Tunesië aan de orde te stellen.
Klopt het inderdaad dat er mogelijk meer geld naar Tunesië gestuurd zal worden dan publiekelijk bekend is? Zo ja, hoeveel en in hoeverre is Nederland hiervan op de hoogte?
Besluiten over de besteding van Europese externe financiering, zoals het NDICI en macro-financiële bijstand, worden altijd publiek gemaakt.3 De Europese Raad heeft op 1 februari 2024 in het kader van de herziening van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) besloten om het budget voor het Zuidelijk Nabuurschap op te hogen met € 2 miljard4. De Commissie werkt aan een nadere uitwerking van de besteding van deze middelen en presenteert haar plannen voor de allocatie naar verwachting in het eerste kwartaal van 2025, als onderdeel van het tussentijdse herzieningsproces van het NDICI. De Commissie heeft hiervoor goedkeuring nodig van de lidstaten. Besluitvorming over de besteding van deze middelen vindt plaats via de geëigende Brusselse processen en gremia, waar Nederland aan deelneemt.
Welke stappen gaat u nemen om te zorgen dat de voortdurende mensenrechtenschendingen door de Tunesische kustwacht stoppen, of in ieder geval niet langer door de EU gefinancierd worden?
Het kabinet beschikt niet over aanwijzingen dat de in het artikel genoemde praktijken gefinancierd worden door de EU. Zoals in de beantwoording van vraag 2 opgenomen brengt Nederland deze zorgelijke berichten voortdurend onder de aandacht van de Europese Commissie.
Is er zicht op operationele of financiële betrokkenheid van andere lidstaten?
Het is niet aan Nederland om te rapporteren over inzet en/of activiteiten van andere Europese Lidstaten in algemene zin, ook niet t.a.v. migratiesamenwerking met derde landen.
Kunt u uiteenzetten wat dit betekent voor de juridische aansprakelijkheid van Nederland en van de EU?
Het is afhankelijk van de feiten of de EU en/of haar lidstaten aansprakelijk kunnen worden gesteld voor schendingen van het internationaal recht, waaronder mensenrechten, die de EU en/of haar lidstaten kunnen worden toegerekend.
In de Kamerbrief van 4 november 20225 is uitgebreid ingegaan op het juridisch kader over de aansprakelijkheid van Nederland en de EU in dit soort situaties.
Wat zijn uw verwachtingen voor het onderzoek van de Europese Ombudsman met betrekking tot de financiering van de EU aan de Tunesische kustwacht?
De EU-Ombudsman fungeert als belangrijk aanspreekpunt voor burgers die klachten hebben over de Europese instellingen en kan waardevolle aanbevelingen doen om het optreden van de Unie te verbeteren en het vertrouwen van de burger in de Unie te vergroten.
De EU-Ombudsman heeft op 21 oktober de uitkomst van haar onderzoek gepubliceerd6). Daarin formuleert zij vier aanbevelingen aan de Commissie: het bieden van informatie over risicobeheersingsmaatregelen die genomen zijn voorafgaand aan het afsluiten van de MoU met Tunesië, het delen van informatie over mensenrechtenmonitoring door implementerende partners, het expliciteren van criteria voor opschorting van contracten in geval van mensenrechtenschendingen, en het aanmoedigen van implementerende partners om klachtenmechanismen in te richten.
Hoe kijkt u naar de signalen van geweld tegen mannen en kinderen dat door de Tunesische kustwacht wordt gepleegd?
Nederland heeft tot op heden geen onafhankelijk geverifieerde informatie over geweld tegen mannen en kinderen door de Tunesische kustwacht ontvangen, noch bewijs hiervoor. Alle niet gelegitimeerde vormen van geweld door autoriteiten worden afgekeurd door de Nederlandse regering. Het is primair de verantwoordelijkheid van de Tunesische overheid om hier tegen op te treden en de eigen kustwacht te houden aan de geldende internationaalrechtelijke regels.
Bent u bekend met signalen dat de Tunesische kustwacht boten en motoren verkoopt aan smokkelaars om deze vervolgens weer te onderscheppen?
Nederland is bekend met dergelijke signalen, maar kan deze niet op basis van eigenstandige informatie verifiëren.
Hoe verhoudt dit zich tot de doelstellingen van de EU-Tunesiëdeal om smokkelnetwerken aan te pakken en de Europese financiering?
Het brede strategische partnerschap tussen de EU en Tunesië, zoals aangegaan in juli 2023, betreft naast samenwerking op tal van beleidsterreinen, ook samenwerking op het gebied van migratie, waaronder de aanpak van mensensmokkel. Het kabinet is van mening dat de inzet van de Europese Commissie om mensensmokkel aan te pakken effectief moet zijn, bij moet dragen aan het versterken van autoriteiten om te handelen, met inachtneming van de internationaalrechtelijke kaders. Daarover is de Commissie met de Tunesische autoriteiten doorlopend in gesprek. Het is aan de Commissie om dergelijke berichten te verifiëren en waar nodig de programmeringsinzet er op aan te passen.
In 2024 is het aantal illegale grensoverschrijdingen langs de centrale Middellandse Zeeroute tot nu toe meer dan gehalveerd (-64%) ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar (46 890 illegale grensoverschrijdingen in 2024 tegenover 133 441 in 2023). Dit is waarschijnlijk mede het gevolg van de voortdurende migratiebeheersings- en smokkelbestrijdingsoperaties door de Libische en Tunesische autoriteiten. Dergelijke activiteiten worden eveneens gefinancierd door de EU.
Gaat Nederland zich uitspreken over deze misstanden, zowel met betrekking tot mensenrechtenschendingen als corruptie?
Nederland blijft het belang van waarborgen van mensenrechten uitdragen en zal de zorgelijke berichten over de misstanden aan de orde stellen bij de Tunesische autoriteiten tijdens bilaterale gesprekken.
Klopt het dat het de VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR niet toegestaan wordt om nieuwe asielzoekers te registreren?
Dit komt overeen met de informatie waarover wij beschikken. UNHCR is in juni jl. door de Tunesische autoriteiten aangezegd te stoppen met het registreren van nieuwe asielzoekers. UNHCR blijft bij de Tunesische autoriteiten aandringen dat de registratie van nieuwe asielzoekers zo snel mogelijk voortgezet moet worden. Nederland is voortdurend in gesprek met UNHCR over de ontwikkelingen. De circa 16.500 asielzoekers die al geregistreerd waren, voorafgaand aan de stop, worden nog steeds ondersteund door UNHCR.
Hoe kijkt u naar de situatie in El Amra waar tot tienduizenden migranten verblijven in «makeshift camps» en waar geen toegang is voor UNHCR en lokale en internationale hulporganisaties? Wordt hierover gesproken vanuit de EU of bilateraal met de Tunesische overheid?
Nederland is bekend met de zeer zorgelijke situatie in El Amra. Voor Nederland is het van belang dat partnerorganisaties toegang kunnen blijven houden tot dit gebied. Gesprekken via de EU of met de Tunesische autoriteiten over de situatie in El Amra vinden plaats.
Zal u erop aandringen bij de Europese Commissie dat zij zich uitspreekt over deze misstanden en dat er een grondig onderzoek ingesteld wordt naar de inzet van Europese financiering bij dergelijke praktijken?
Zie vraag 3.
Bent u bekend met de oproep van de Verenigde Naties om onderzoek te doen naar massagraven van migranten aan de grens tussen Libië en Tunesië?2 Kunt u toelichten wat de status is van dit onderzoek? Hoe zal Nederland opvolging geven aan dit onderzoek?
Wij zijn bekend met het verzoek van OHCHR aan de Libische autoriteiten om onderzoek te doen naar het massagraf op de Libisch-Tunesische grens maar hebben tot op heden geen informatie over de aanvang van een mogelijk onderzoek door de Libische autoriteiten. Wij zijn niet bekend met een oproep aan de Tunesische autoriteiten omtrent hetzelfde. Het kabinet zal deze zaak aandachtig blijven volgen.
Terugkijkend naar de «deal» die met Tunesië is gesloten in 2023, kunt u reflecteren op het gebrek van een human rights impact assessment binnen deze afspraken?
Het Memorandum van Overeenstemming (MoU) tussen de EU en Tunesië van 16 juli 2023 benadrukt dat het tegengaan van irreguliere migratie gestoeld dient te zijn op respect voor mensenrechten.8 De beleidsdialoog in het kader van het MoU wordt aangewend om met de Tunesische autoriteiten te spreken over het belang van het voeren van een geïntegreerd migratiebeleid, inclusief de bescherming van migranten. De voorzitter van de Commissie heeft onderstreept dat de bescherming van migranten een kernprioriteit is in de samenwerking met Tunesië.
De EU-steun aan Tunesië vindt plaats binnen de daartoe vastgelegde kaders van de Commissie, waarbij respect voor de internationaalrechtelijke verdragen het uitgangspunt is. Nederland spant zich er in Europees verband voor in om de toetsing en monitoring van de mensenrechtensituatie te versterken en dat eventuele zorgen op dit vlak onderdeel zijn van de dialoog met partnerlanden.
Voorts geldt dat Tunesië onder meer partij is bij het VN-Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten en het VN-Kinderrechtenverdrag en is gehouden mensenrechten effectief te beschermen bij het grensbeheer. Andere staten en internationale organisaties kunnen Tunesië aanspreken op de naleving van deze normen, zoals ook is gedaan door de VN-verdragscomités.
Kunt u reflecteren op de inzet op het gebied van mensenrechtenmonitoring en hoe Nederland zich er sterk voor gaat maken dat dit zo snel mogelijk ingezet wordt?
Het kabinet roept de Europese Commissie op tot het versterken van de monitoring van mensenrechten in het kader van migratie-gerelateerde programmering in derde landen. Mensenrechtenmonitoring binnen migratieprogramma’s is inmiddels versterkt.
Kunt u aangeven hoe er uitvoering wordt gegeven aan de motie Drost c.s. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1963), die oproept om de feitelijke naleving van mensenrechten van migranten, zoals die zijn vastgelegd in internationale verdragen te garanderen en controleren?
Het kabinet deelt de zorgen over de mensenrechtensituatie voor migranten in Tunesië. Ook de arrestaties van medewerkers van organisaties die actief zijn op gebied van steun aan migranten is zorgwekkend, zij doen juist zeer belangrijk werk. Het is belangrijk dat Tunesië een geïntegreerd migratiebeleid ontwikkelt, waarin ook bescherming wordt geboden aan migranten en asielzoekers in lijn met internationaalrechtelijke kaders en met respect voor mensenrechten.
Nederland heeft zich voor de positie van migranten sterk gemaakt en zal dit ook blijven doen. Zo zet het door Nederland gefinancierde programma van UNHCR zich in voor de bescherming van asielzoekers en migranten, o.a. via juridische steun en assistentie bij onderdak, gezondheidszorg en onderwijs. Daarnaast steunt Nederland IOM voor de bescherming van en assistentie aan gestrande migranten, o.a. via opvang of hulp bij vrijwillige terugkeer en herintegratie voor diegenen die niet in Tunesië willen blijven. Ook financiert Nederland een regionaal programma in Noord Afrika met UNODC gericht op het versterken van de mensenrechten gerichte aanpak van mensenhandel en -smokkel. Via UNICEF zet Nederland in op het bieden van bescherming voor minderjarige migranten en de toegang tot sanitaire voorzieningen en veilig drinkwater. Daarnaast steunt Nederland Medecins du Monde om de coördinatie tussen verschillende partners die zich inzetten voor de bescherming van migranten verder te versterken.
Het artikel 'Enorme ozb-verhoging Amsterdam: ’Middenklasse maximaal uitgekleed’' |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Mona Keijzer (BBB), Folkert Idsinga (VVD), Eelco Heinen (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Enorme ozb-verhoging Amsterdam: «Middenklasse maximaal uitgekleed»»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat het Amsterdamse college de lasten voor huizenbezitter in een jaar met ongeveer een kwart verhoogd?
Ik begrijp de zorgen die er zijn over de voorstellen van het Amsterdamse college van burgemeester en wethouders om de OZB te verhogen.
Echter, het is van uit staatsrechtelijk perspectief niet gepast om als bewindspersoon te treden in een discussie over de lokale lasten in een specifieke gemeente. Het is aan de gemeenteraden hierin keuzes te maken, waarbij onder meer belastingdruk, voorzieningenniveau en andere zaken tegen elkaar worden afgewogen. Voor de volledigheid, het is niet het Amsterdamse college maar de gekozen gemeenteraad die de hoogte van de lokale lasten vaststelt.
Zoals gezegd, ik begrijp uw zorgen, het kabinet zal dan ook, zoals in het regeerprogramma staat aangegeven, spoedig met gemeenten in gesprek gaan en met hen onderzoeken of en hoe we de stijging van de gemeentelijke woonlasten (OZB) kunnen maximeren.
Wat vindt u ervan dat inclusief waterschapsbelasting Amsterdamse gezinnen er ongeveer € 200 per jaar op achteruit gaan in een jaar tijd?
Zoals bij vraag 2 aangegeven, ik begrijp de zorgen over het voornemen van het Amsterdams college de OZB te verhogen.
Klopt het dat ook de parkeerkosten voor veel Amsterdammers stijgen en er steeds meer gebieden worden aangewezen waar betaald parkeren wordt ingevoerd? Vindt u dat de onderbouwing daarvoor voldoet aan de voorwaarden zoals voorgeschreven in de gemeentewet?
Parkeerbelasting is voor gemeenten een belangrijk beleidsinstrument om de leefbaarheid en toegankelijkheid van gemeenten te sturen. Artikel 225 van de Gemeentewet bepaalt dat een parkeerbelasting kan worden ingevoerd in het kader van parkeerregulering. Dit artikel bepaalt tevens van welke zaken het tarief afhankelijk kan worden gesteld. Ik heb geen aanwijzingen dat de parkeerregulering van Amsterdam buiten deze wettelijke kaders treedt.
Hoe verhoudt deze forse verhoging zich tot andere gemeenten? Wat betekent dit voor de koopkracht van Amsterdamse middeninkomens, ook met oog op de unieke hoge erfpachtlasten voor veel Amsterdamse woningbezitters?
De landelijke woonlasten en die op gemeentelijk niveau voor het jaar 2025 zullen door het COELO bij de Atlas lokale lasten 2025 in kaart worden gebracht. Dit overzicht is nu dan ook nog niet bekend.
Voor het jaar 2024 geldt dat uit de Atlas lokale lasten 2024 van het COELO blijkt dat huurders (meerpersoonshuishouden) in 2024 gemiddeld € 457,– aan woonlasten betalen en eigenaar-bewoners (meerpersoonshuishouden) € 994,–.
Op basis van de Atlas lokale lasten 2024 blijkt dat in Amsterdam huurders (meerpersoonshuishouden) in 2024 gemiddeld € 469,– aan gemeentelijke woonlasten betalen en eigenaar-bewoners (meerpersoonshuishouden) € 944,–.
Erfpacht is geen gemeentelijke belasting. Het is een zakelijk recht dat de gebruiker (erfpachter) de bevoegdheid geeft om de onroerende zaak van een ander (erfverpachter) te houden en te gebruiken. Het is gebonden aan de onroerende zaak waarop het is gevestigd. Erfpacht is daarmee onlosmakelijk verbonden met het vastgoed. Een groot deel van de Amsterdamse woningen staat op grond in eigendom van de gemeente en is in erfpacht uitgegeven. De prijzen van koopwoningen, en daarmee ook woningen op erfpacht, zijn hoog in Amsterdam. De hoogte van de erfpachtlasten verschillen binnen Amsterdam aanzienlijk omdat deze afhankelijk zijn van het jaar dat de grond is uitgegeven, de algemene bepalingen die van toepassing zijn, of er een herziening heeft plaats gevonden en of de canon (de periodieke erfpachtkosten) vaststaat, geïndexeerd wordt of is afgekocht. Ik beschik niet over gegevens over de hoogte van de erfpachtlasten in Amsterdam.
Wat betekent de ontwikkeling van lokale lasten in brede zin voor de koopkracht van hardwerkende Nederlanders?
Zoals bij vraag 5 aangegeven, de landelijke woonlasten en die op gemeentelijk niveau voor het jaar 2025 zullen door het COELO bij de Atlas lokale lasten 2025 in kaart worden gebracht.
Op basis van de Atlassen lokale lasten van eerdere jaren is onderstaand de ontwikkeling over de periode 2020–2024 van de gemeentelijke woonlasten weergegeven.
Gemiddelde woonlasten
Huurders (meerpersoonshuishouden)
Eigenaar bewoner
(meerpersoonshuishouden)
2020
€ 389,–
€ 777,–
2021
€ 411,–
€ 811,–
2022
€ 424,–
€ 904,–
2023
€ 436,–
€ 944,–
2024
€ 457,–
€ 994,–
Bron: COELO Atlassen van de lokale lasten jaren 2020 t/m 2024
Kunt u een overzicht geven van de kostenstijgingen in relatie tot lokale lasten waar Amsterdamse huishoudens mee te maken krijgen?
Zoals bij vraag 5 aangegeven, de landelijke woonlasten en die op gemeentelijk niveau voor het jaar 2025 zullen door het COELO bij de Atlas lokale lasten 2025 in kaart worden gebracht. Dit overzicht is nu dan ook nog niet bekend.
Uit het artikel «Enorme ozb-verhoging Amsterdam: «Middenklasse maximaal uitgekleed»»?2 maak ik op dat de OZB in Amsterdam gemiddeld genomen per woning met € 85,– stijgt en Amsterdam de afvalstoffenheffing niet verhoogt als de gemeenteraad hier mee instemt.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het Amsterdamse college om uitleg te vragen over de verhouding tussen de landelijke wens om de OZB-stijging te maximeren en deze forse verhoging?
Zoals bij vraag 2 aangegeven zal het kabinet, zoals in het regeerprogramma staat aangegeven met gemeenten in gesprek gaan en met hen onderzoeken of en hoe we de stijging van de gemeentelijke woonlasten (OZB) kunnen maximeren.
Zoals bij vraag 2 ook aangegeven ga ik niet treden in een discussie die thuishoort op het niveau van de gemeentelijke politiek.
Kunt u zo spoedig mogelijk uitvoering geven aan het regeerprogramma en met gemeenten in gesprek gaan over het maximeren van de OZB-stijging?
Ja, het kabinet zal hier zo spoedig mogelijk uitvoering aan geven.
Welke stappen gaat u in de komende tijd ondernemen om de OZB-stijging te maximeren?
Zoals in het regeerprogramma staat aangegeven gaan we met gemeenten in gesprek en onderzoeken we met hen of en hoe we de stijging van de gemeentelijke woonlasten (OZB) kunnen maximeren.
Het bericht ‘COA verwacht komende dagen voldoende opvangplekken te hebben in Ter Apel’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «COA verwacht komende dagen voldoende opvangplekken te hebben in Ter Apel»?1
Ja.
Klopt het dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) in Ter Apel momenteel elke avond weer op zoek moet naar tijdelijke bedden doordat het asielzoekerscentrum helemaal vol zit en de doorstroom bijna stilligt?
Op dit moment ligt de bezetting in Ter Apel onder de 2.000. De druk op de asielopvang is nog wel onverminderd hoog; alle locaties zitten vol en veel asielzoekers worden nog altijd opgevangen op noodplekken.
Wat is de oorzaak van de toegenomen opvangproblematiek in de afgelopen weken? In welke mate ligt de oorzaak in een verhoogde instroom en in welke mate ligt het aan een gebrek aan plekken en uitstroom in de keten zelf? Welke andere oorzaken zijn er?
De druk op de opvang komt voort uit de verschillende redenen. Factoren zoals de hoogte van de instroom, het aantal statushouders dat doorstroomt naar huisvesting in de gemeente en het aantal beschikbare opvangplekken spelen allemaal een rol.
Welke instroomprognose had uw ministerie het afgelopen half jaar voor de maanden augustus en september gemaakt en hoe verhoudt zich dit tot de werkelijke instroom?
De instroomprognose binnen de Meerjaren Productie Prognose (MPP) is opgesteld op jaarbasis en bevat geen verdeling op maandbasis. Binnen de migratieketen wordt er op basis van historische gegevens rekening gehouden met een hogere instroom in de tweede helft van het jaar ten opzichte van de eerste helft. Deze najaarspiek heeft zich tot op heden nog niet in dezelfde mate voorgedaan als in voorgaande jaren. In 2024 werden tot en met oktober circa 27.700 eerste asielaanvragen gedaan. Dit aantal bevindt zich aan de onderkant van het aantal eerste asielaanvragen dat in de MPP 2024-I werd geprognosticeerd.
Hoe is het mogelijk dat u en het COA ogenschijnlijk overvallen lijken door deze acute problematiek?
Ik ben voortdurend met het COA in gesprek over de asielopvang en de problematiek die hierbij speelt. Iedere dag wordt hard gewerkt om de aanhoudende problematiek het hoofd te bieden. De COA-opvang zit vol, de ruimte om bijvoorbeeld één of enkele dagen van verhoogde instroom te kunnen absorberen is beperkt. De beperkte snelheid waarmee statushouders uit de asiel opvang stromen is hierop ook van invloed. Dit maakt dat de ontwikkeling van externe factoren, die zich niet altijd laten voorspellen, vrijwel direct kan leiden tot een acuut probleem.
Wat is de afgelopen maanden gedaan om voldoende opvangplekken te waarborgen voor de maand september wanneer meestal van tevoren al een piek in vraag is te voorzien?
Het COA zet continu in op het openhouden van sluitende locaties en het realiseren van nieuwe locaties. Het COA is daarbij afhankelijk van de welwillendheid en inzet van gemeenten. Een grote groep gemeenten neemt zijn verantwoordelijkheid.
Met welke bezettingsgraad voor COA-locaties werkt u momenteel en welke ruimte zit er nog in het ophogen daarvan en in eventuele versobering om meer plekken te creëren?
De COA-opvang zit vol, er is geen ruimte om de bezetting te verhogen. Dit zorgt ervoor dat de ruimte binnen het COA om personen te plaatsen zeer beperkt is en in grote mate afhankelijk is van nieuw te openen locaties en de uitstroom van statushouders uit de opvang.
Klopt het dat de opvang momenteel niet georganiseerd kan worden zonder noodoplossingen door het Rode Kruis? Hoe borgt u dat de voorzieningen die worden geboden weliswaar sober, maar humaan zijn?
Bij het snel kunnen realiseren van opvang voor de nacht, bijvoorbeeld in een sporthal, werkt het COA vaak samen met het Rode Kruis. Dit soort noodplekken zijn vaak erg sober en bedoeld voor kort verblijf. Om te zorgen voor humane opvang zijn meer (nood)locaties nodig voor langere tijd, en daar wordt naarstig naar gezocht. Reguliere locaties hebben daarbij de voorkeur. Echter, zoals al eerder genoemd, is daarvoor nodig dat een gemeente instemt met het realiseren van een asielopvanglocatie.
Hoe is het contact tussen u, het COA en de burgemeester van Ter Apel de afgelopen weken verlopen? Op welke momenten heeft u persoonlijk contact gehad?
Het COA en het departement hebben op zeer regelmatige basis contact met de gemeente Westerwolde. Ook ik heb kennis mogen maken met de burgemeester van Westerwolde tijdens mijn bezoek aan de gemeente Westerwolde en het aanmeldcentrum Ter Apel. Een vervolggesprek heeft plaatsgevonden op het Ministerie van Asiel en Migratie in Den Haag.
Klopt het dat uw ministerie al van diverse gemeenten aanbiedingen heeft gekregen voor extra opvangplekken voor zowel asielzoekers als statushouders zodat ook de doorstroom uit de COA-locatie op gang kan komen? Kunt u een overzicht verstrekken van gemeenten die bereid zijn hulp aan te bieden en aangeven hoe u daarop ingaat?
Het COA is in samenwerking met het departement voortdurend in gesprek met gemeenten over het realiseren van nieuwe locaties op korte en lange termijn. Om de lopende gesprekken met gemeenten niet te doorkruisen, neem ik geen overzicht op waarin is vermeld met welke gemeenten gesprekken lopen.
Hoe verhouden de opvangplekken voor asielzoekers zich tot de opvang van Oekraïners?
Er is capaciteit voor circa 66.700 asielzoekers op basis van een 96% bezettingsgraad. Eind oktober 2024 verbleven er circa 70.200 personen in de asielopvang en daarmee is de COA opvang overvol.
Voor Oekraïense ontheemden waren begin november 2024 ca. 92.800 noodopvangplekken beschikbaar, waarvan 99,6% bezet. De feitelijke bezetting is ca. 92.500. De overige plekken kunnen wegens snijverlies als bezet worden beschouwd. In dezelfde periode stonden ca 122.600 Oekraïners ingeschreven in de BRP.
Heeft u al overleg gehad binnen het kabinet over het versnellen van de uitplaatsing van statushouders naar tijdelijke huisvesting zoals flexwoningen en het opvoeren van tijdelijke huisvesting voor statushouders? Bent u bereid dat snel te doen?
Er verblijven 18.000 statushouders in de asielopvang. Ik ben met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in gesprek over de uitstroom van statushouders. Om doorstroom te bevorderen worden sobere voorzieningen ingericht voor statushouders. Het realiseren van doorstroomlocaties wordt, vanuit een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van gemeenten en rijk, sterk bevorderd.
Hoe verwacht u dat de opvangproblematiek de komende weken verloopt? Hoe ziet de prognose van de vraag en van het aantal beschikbare opvangplekken eruit voor de komende maanden tot 2025? Welke acties onderneemt u om te voorkomen dat mensen in het gras moeten slapen?
De druk op de asielopvang is afhankelijk van het aantal opvangplekken. In afgelopen weken heeft de opening van nieuwe opvanglocaties doorplaatsing vanuit Ter Apel mogelijk gemaakt. Het COA spant zich tevens maximaal in om geplande sluitingen van locaties af te wenden en zo het opvangplekkentekort terug te dringen. Ook zet het COA de zoektocht naar nieuwe (nood)plekken onverminderd door. Tevens wordt, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 12, eraan gewerkt de uitstroom van statushouders uit de asielopvang te bevorderen.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en binnen 4 weken te beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt de vragen binnen 4 weken te beantwoorden.
Bent u bekend met de berichten over Chinese luchtvaartmaatschappijen die goedkopere vluchten kunnen aanbieden dan hun Europese concurrenten, omdat zij over Rusland blijven vliegen?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten welke luchtvaartmaatschappijen het Russische luchtruim gebruiken voor vluchten naar Schiphol?
Uit de vluchtgegevens van Schiphol van augustus 2024 blijkt dat Xiamen Airlines, China Southern Airlines, China Eastern Airlines, Suparna Airlines, China Cargo Airlines, Air China Cargo, Air India en Qatar Executive het Russisch luchtruim gebruiken voor vluchten naar Schiphol.
In hoeverre is er sprake van een gelijk speelveld als maatschappijen die niet over Rusland mogen vliegen of zich aan het Europese verbod houden, moeten concurreren met – onder andere – Chinese, Qatarese en Emirati luchtvaartmaatschappijen?
Het kan luchtvaartmaatschappijen uit landen die nog steeds toegang hebben tot het Russische luchtruim concurrentievoordeel opleveren ten opzichte van luchtvaartmaatschappijen die geen toegang meer hebben tot het Russisch luchtruim. Het gaat dan om tijdwinst, verminderd brandstofgebruik en lagere personeelskosten die dat kan opleveren.
Heeft u over deze ongelijkheid contact met uw Europese en Amerikaanse collega’s, en zo ja, is de Nederlandse inzet om het overvliegen van Rusland te verbieden voor vluchten van en naar de Europese Unie (EU)?
Het Ministerie van IenW heeft op ambtelijk niveau contact met verschillende landen over deze kwestie. Het blijkt echter juridisch niet mogelijk om luchtvaartmaatschappijen uit landen die nog wel via het Russisch luchtruim mogen opereren te verbieden om vluchten van en naar de Europese Unie (EU) uit te voeren.
Is het mogelijk dat Nederlanders een ticket boeken bij een maatschappij die niet over Rusland vliegt, maar uiteindelijk in een toestel terechtkomen van een maatschappij die wél over Rusland vliegt? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Op grond van Europese regelgeving (EU-Verordening EU nr. 2111/20052) moeten passagiers bij de aankoop van een ticket geïnformeerd worden over de identiteit van luchtvaartmaatschappijen waarmee ze gaan vliegen. Ter bescherming van reizigers kent de verordening een specifieke informatieverplichting die voor de luchtvaartmaatschappijen en touroperators geldt. De informatieplicht geldt bijvoorbeeld ook bij het omboeken van tickets. De informatieplicht moet in de algemene vervoersvoorwaarden worden opgenomen.
Bij het boeken van tickets kunnen passagiers aan de hand van de informatie van de desbetreffende luchtvaartmaatschappij of reisorganisatie dus zelf vaststellen of gevlogen wordt met een luchtvaartmaatschappij die (mogelijk) gebruik maakt van het Russische luchtruim.
Hoe beoordeelt u het veiligheidsrisico voor Nederlanders bij het overvliegen van Russisch en Wit-Russisch luchtruim, gezien het feit dat Wit-Rusland in 2021 een vlucht dwong te landen om een dissident op te pakken en hem tot op heden vast te houden?
Gelet op de onwettige gedwongen landing van een Ryanair vlucht in Wit-Rusland op 23 mei 2021, valt niet uit te sluiten dat Belarus of Rusland een luchtvaartmaatschappij die nog wel over hun luchtruim mag opereren dwingt om te landen als er een passagier aan boord is die ze willen aanhouden. Dit zou ook een Nederlander kunnen betreffen.
Bent u bereid te verkennen hoe het vliegen over Rusland vanaf en naar Schiphol gestopt kan worden?
Zoals gesteld in antwoord op vraag 4, is het juridisch niet mogelijk om luchtvaartmaatschappijen uit landen die nog wel via het Russisch luchtruim mogen opereren te verbieden om vluchten van en naar luchthavens binnen de Europese Unie, waaronder Schiphol, uit te voeren. Het EU-vliegverbod dat naar aanleiding van de Russische inval in Oekraïne geldt, heeft namelijk uitsluitend betrekking op Russische luchtvaartuigen.
Zoals al eerder aan de Kamer meegedeeld, overweegt het kabinet ook niet om voor te stellen de huidige EU luchtvaartsancties uit te breiden naar luchtvaartmaatschappijen uit dergelijke landen. Daarbij kan een dergelijke uitbreiding ook leiden tot mogelijke tegenmaatregelen door de desbetreffende landen tegen in Nederland gevestigde EU luchtvaartmaatschappijen, zoals KLM, die op die landen opereren. Ook kan het in bredere zin schadelijke neveneffecten hebben op de Nederlandse handelsbelangen met die landen.
Het kabinet is er in algemene zin wel voorstander van dat de EU er bij derde landen op blijft aandringen om vergelijkbare sancties als de EU in te stellen en de Europese sancties in ieder geval niet te ondermijnen.3
Deelt u de mening dat, zolang Rusland een agressieoorlog tegen Oekraïne voert, Rusland zoveel mogelijk overvliegrechten ontzegd moeten worden?
Voor zover het ontzegging van overvliegrechten van Russische luchtvaartuigen over het EU luchtruim betreft voorziet het huidige EU-vliegverbod daar al in.
Bent u bereid met uw Europese collega’s de optie te bespreken om een heffing in te stellen op het vliegen naar de EU over gebieden waar EU-luchtvaartmaatschappijen niet mogen overvliegen? Zo nee, waarom niet?
Heffingen mogen op grond van artikel 15 van het Verdrag van Chicago (1944) niet discriminatoir worden opgelegd aan luchtvaartmaatschappijen uit verschillende Verdragsluitende Staten bij ICAO voor het gebruik van luchthavens en luchthavenfaciliteiten. Daarbij mogen er geen heffingen worden opgelegd voor het enkele recht van het vliegen over, het binnenvliegen in of het vertrek uit elkaars grondgebied.
Het kabinet ziet dus geen mogelijkheid tot het opleggen van een dergelijke discriminatoire heffing aan luchtvaartmaatschappijen uit bepaalde landen op het vliegen naar de EU over gebieden waar EU-luchtvaartmaatschappijen niet over mogen vliegen.
Bent u bereid om zich binnen International Civil Aviation Organization(ICAO)-verband in te zetten voor een stop op internationale vluchten die Rusland overvliegen?
De bevoegdheden van ICAO hebben onder meer betrekking op de ontwikkeling van internationale normen en voorschriften voor de internationale burgerluchtvaart en het bevorderen van de naleving daarvan door de ICAO lidstaten. Ze voorzien daarmee niet in het opleggen van dergelijke sancties aan haar lidstaten. Het is dus niet mogelijk om in ICAO verband een stop op internationale vluchten die Rusland overvliegen af te dwingen.