Borstimplantaten |
|
Henk van Gerven , Pia Dijkstra (D66), Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Esther Ouwehand (PvdD), Khadija Arib (PvdA), Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Die siliconen krijg ik nooit meer uit mijn lijf»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel in de Gelderlander. Het artikel is gebaseerd op het persoonlijke verhaal van een mevrouw met PIP-implantaten. Ik ben me er zeer van bewust dat niet-functionerende hulpmiddelen gebruikers ernstig kunnen duperen. Ik betreur de situatie van de vrouwen die negatieve tot ernstige gevolgen ondervinden van hun borstimplantatie zeer. In mijn brief Veiligheid medische implantaten die ik separaat naar de Kamer stuur, informeer ik u over de acties op dit terrein naar aanleiding van diverse actuele zaken.
Is het waar dat er nog weinig bekend is over het ASIA-syndroom en de relatie met borstimplantaten?
Het wetenschappelijk bewijs voor een relatie tussen auto-immuunziekten of bindweefselziekten en het hebben van siliconenprotheses is beperkt.
In 2001 rapporteerde de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) over een associatie tussen auto-immuunziekten/gewrichtsklachten en buiten de borstprothese getreden siliconengel. Deze aandoeningen worden in grote studies echter even vaak aangetroffen bij vrouwen met protheses als bij vrouwen zonder protheses. Het ASIA-syndroom (autoimmune (Auto-inflammatory) Syndrome Induced by Adjuvants) is voor het eerst beschreven in juli 2010 en suggereert een erfelijk bepaalde sterkere afweerreactie op o.a. de buiten de borstprothese getreden siliconen bij slechts een beperkt aantal vrouwen.
Wat vindt u van de suggestie om nader onderzoek te doen om het verband en eventuele remedies in kaart te brengen?
De Nederlandse Internisten Vereniging (NIV) en de Nederlandse Vereniging voor Plastisch Chirurgie (NVPC) onderzoeken gezamenlijk of er een relatie bestaat tussen het hebben van siliconen borstprotheses en het krijgen van auto-immuunziekten of bindweefselziekten. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek af.
Waarom is ervoor gekozen het centrum voor auto-immuunziekten van het Academisch Ziekenhuis Maastricht (AZM) te sluiten?
Voor antwoord op deze vragen verwijs ik naar de beantwoording op kamervragen van Kamerlid Van Gerven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1930) over het voornemen van het Academisch Ziekenhuis Maastricht (AZM) om academische zorg af te stoten om financiële redenen. In de beantwoording op de vragen van de Kamerleden Van Gerven en Leijten (2012Z06003) zal ik binnenkort de Kamer nader informeren.
Is het waar dat volgens voormalig patiënten van het AZM er geen gelijkwaardig alternatief beschikbaar is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van de suggestie om alle vrouwen die borstimplantaten hebben laten inbrengen te registreren? Vindt u dat er een centraal registratiesysteem moet komen voor borstprotheses en monitoring van de eventuele complicaties? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
In de Kamerbrief Veiligheid medische implantaten die ik u separaat bij deze vragen stuur, beantwoord ik deze vragen.
Gaat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) nog aanvullende maatregelen nemen nadat ze in kaart heeft gebracht hoeveel vrouwen PIP-implantaten, en in welke klinieken zij deze hebben gekregen, en of er bijvoorbeeld goede nazorg wordt geboden aan de betreffende vrouwen?2
IGZ roept per brief van 16 maart 2012 ziekenhuizen en particuliere klinieken nogmaals op om nu ook patiënten te benaderen die vóór 2001 PIP of M-implants hebben gekregen. Het advies dat de IGZ in samenspraak met de NVPC heeft gegeven in januari van dit jaar geldt ook bij deze vrouwen. De nazorg is de verantwoordelijkheid van de klinieken en ziekenhuizen, waar deze protheses zijn ingebracht. De IGZ ziet erop toe dat deze instellingen hun verantwoordelijkheid nemen en zal waar nodig maatregelen nemen. De IGZ zal met de wetenschappelijke verenigingen onder andere bespreken hoe de nazorg is georganiseerd.
Vindt u dat de kwaliteitseisen voor protheses moeten worden aangescherpt en dat een CE-keurmerk alleen niet voldoet? Zouden protheses niet aan de normen moeten voldoen zoals de Food and Drug Administration (FDA) uit de VS deze stelt? Moet de producent niet kunnen aantonen dat de protheses ook na langdurig gebruik veilig zijn?3
De veiligheidseisen die de FDA stelt, verschillen niet wezenlijk van de Europese eisen voor de veiligheid van medische hulpmiddelen. In de Kamerbrief Veiligheid medische implantaten die ik u separaat bij deze vragen stuur, beantwoord ik de overige vragen.
Is het wenselijk dat kliniek en leverancier van borstprotheses op voorhand aansprakelijkheid erkennen als een prothese bijvoorbeeld stuk gaat als het gaat om niet verzekerde cosmetische ingrepen? Is dit niet wat je mag verwachten bij commerciële zorg? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
De aansprakelijkheid voor een niet-functionerend medisch hulpmiddel is geregeld tussen leverancier en kliniek. In het uitzonderlijke geval dat de leverancier failliet is, zoals bij de PIP-implantaten, moeten er andere maatregelen genomen worden.
Hoewel achteraf is gebleken dat sprake is geweest van het gebruik van ondeugdelijke implantaten, hebben klinieken er in beginsel vanuit kunnen gaan dat de CE-markering terecht was aangebracht. De zorgverzekeraars hebben aangegeven de kosten te vergoeden voor deze vrouwen. Daarbij onderzoeken de zorgverzekeraars of zij deze kosten kunnen verhalen bij een andere partij.
Acht u het redelijk dat klinieken met terugwerkende kracht hun verantwoordelijkheid nemen als het PIP implantaten betreft en vrouwen zo goed mogelijk moeten helpen zonder opnieuw hen kosten in rekening te brengen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over PIP-implantaten op 4 april a.s?
Ja. Het AO PIP-implantaten is verplaatst naar 12 april a.s.
Extra zorgkosten, veroorzaakt door aanbieders van zorg die niet voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoeveel aanbieders van «full body scans» telt Nederland momenteel? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te laten uitzoeken? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke «full body scans» worden in het buitenland uitgevoerd, omdat de Wet op het Bevolkingsonderzoek (WBO) het zonder vergunning verrichten van onderzoek naar kanker en met behulp van straling in Nederland verbiedt. Ik heb in mijn brief «gezondheidsrisico’s en vroegopsporing» die ik u op 1 maart jl. stuurde juist aangegeven dat ik de scans op eigen verzoek en voor eigen rekening ook in Nederland wil toelaten en advies vraag aan de Gezondheidsraad hoe dat het beste kan. In diezelfde brief heb ik ook aangegeven dat ik de WBO pas wil aanpassen als er algemene kwaliteitsnormen voor screening voor in de plaats komen. Zo’n aanpassing is noodzakelijk voordat full body scans in Nederland mogen worden uitgevoerd.
Hoeveel aanbieders van overige medische onderzoeken die niet voldoen aan de stand van wetenschap en praktijk telt Nederland? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te laten uitzoeken? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg in Nederland, onder andere op grond van meldingen over overtreding van de WBO of de Kwaliteitswet zorginstellingen (KWZ). Indien een bedrijf handelt in strijd met de WBO, is het aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) om hierop te reageren. Dit doet de IGZ in reactie op meldingen of aan de hand van gerichte acties, zoals in het rapport «Toezicht op preventief medisch onderzoek» waarin wordt geconstateerd dat er aan de informatievoorziening bij health checks veel verbeterd kan worden. 1.
Hoeveel aanbieders zijn er van onderzoeken, zoals preventieve vaatechos’s en ECG’s, zonder dat hieraan een verwijzing van een arts aan vooraf is gegaan, zoals bijvoorbeeld de firma Wel en Zijn en Prescan? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te laten uitzoeken? Zo nee, waarom niet?1 2
Aanbod van zorg waar geen verwijzing van een arts aan vooraf is gegaan, valt buiten het verzekerde pakket en komt ten laste van eigen rekening, of eventueel de privaatrechtelijke aanvullende verzekering. Hier heb ik niet precies zicht op. Als mensen zelf betalen voor dergelijke onderzoeken en er geen wettelijke beperkingen zijn, wil ik het niet verbieden als er geen risico’s aan zijn verbonden. Wel stimuleer ik algemene kwaliteitseisen voor screening en betere informatie voor consumenten, zodat ze een betere keuze kunnen maken of en waaraan ze hun geld uitgeven. Dit is de kern van mijn brief van 1 maart.
Hoeveel extra zorgkosten veroorzaken deze aanbieders doordat mensen onnodig ongerust worden gemaakt, verkeerde adviezen of onduidelijke uitslagen van testen hebben gekregen, waardoor overbodige zorgvraag wordt gecreëerd? Indien u hier geen zicht op hebt, bent u dan bereid dit uit te zoeken met het oog op uw wens om te besparen op de zorg? Zo nee, waarom niet?
Ik heb tijdens het notaoverleg over de Landelijke nota gezondheidsbeleid «Gezondheid dichtbij» op 5 maart toegezegd om dit te laten uitzoeken.
Heeft u zicht op de omvang van gezondheidsschade door röntgenbelasting, complicaties van nadere diagnostiek, zoals bijvoorbeeld endoscopieën en dergelijke, die wordt veroorzaakt door onwetenschappelijke lichaamsonderzoeken en onderzoeken in particuliere klinieken die worden verricht door al dan niet medisch geschoolde krachten? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te laten uitzoeken? Zo nee, waarom niet?
Dit aspect zal aan de orde komen in het toegezegde onderzoek naar de vervolgkosten in de zorg.
Wat is uw oordeel over het feit dat radiologen en cardiologen hun medewerking verlenen aan ineffectieve en mogelijk schadelijke onderzoeken als bij prescan? Is dit niet in strijd met de beroepseer en de Hippocratische eed? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik ook heb gemeld in mijn brief «gezondheidsrisico’s en vroegopsporing» van 1 maart heeft de Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVVR) een standpunt uitgebracht om leden te informeren over de voor- en nadelen van screenende beeldvormende onderzoeken en concludeert dat voldoende wetenschappelijk bewijs ontbreekt voor het rechtvaardigen van screenend beeldvormend onderzoek in de gezonde populatie met behulp van CT, MRI en PET-CT. Screening met behulp van straling en screening naar kanker is vergunningplichtig op grond van de WBO.
Welke zorgverzekeraars vergoeden onderzoeken, zoals het Vasculex vaatonderzoek, op grond waarvan doen zij dit en wat is hierover uw oordeel?
Uw vragen hebben betrekking op onderzoeken die niet voldoen aan het criterium «stand van de wetenschap en praktijk» en derhalve niet bewezen effectief zijn. Deze zorg wordt daarom niet vergoed vanuit de basisverzekering.
Verzekeraars mogen dit soort onderzoeken wel vergoeden uit de aanvullende verzekering. Het is aan de verzekeraars zelf om te kiezen hoe het pakket voor hun aanvullende verzekering(en) eruit ziet. Dit valt buiten mijn verantwoordelijkheid en hier heb ik dan ook geen zicht op.
Deelt u de mening dat de huisarts hier bij uitstek een poortwachtersrol zou moeten vervullen, en dat aanbieders deze niet zouden moeten kunnen omzeilen met medisch onzinnige onderzoeken en nonsens-gezondheidszorg? Zo nee, wat is uw voornemen om de zorg doelmatiger te maken nog waard?
Het aanbod van prescan betreft zorg die buiten het verzekerde pakket valt en ten laste van eigen rekening, of eventueel de privaatrechtelijke aanvullende verzekering komt. Ik vraag zoals toegezegd de Gezondheidsraad om advies over de randvoorwaarden om deze scans in Nederland uit te voeren.
Bent u bereid uw opvatting te herzien dat overbodige bodyscans en andere onzinonderzoeken moeten worden toegelaten «omdat het in het buitenland ook kan»? Deelt u de mening dat dit toch wel een wonderlijke redenering is, waarmee allerlei ongewenste precedenten kunnen worden geschapen? Zo nee, waarom niet?3
Zoals u weet, hecht ik veel waarde aan zelfbeschikkingsrecht. Als mensen dergelijk onderzoek, waarover ik het met u eens ben dat het nut niet is bewezen, graag willen en er zelf voor betalen, wil ik geen onnodige belemmeringen opwerpen. Deze beleidslijn hanteren we ook voor alternatieve zorg: geen vergoeding uit het pakket, goede voorlichting en niet weghouden van de reguliere zorg. Maar mensen zijn vrij om zelf te beslissen of ze er gebruik van maken. Wel zet ik in op algemene kwaliteitseisen en een voorlichtingsplicht, zodat mensen die keuze ook weloverwogen kunnen maken. Ik vind het belangrijk dat aan alle stappen in de keten waar screening onderdeel van uitmaakt, aandacht wordt besteed: van goede voorlichting, een goede test of diagnostisch onderzoek en een goede aansluiting met de zorg of interventie als nodig. Ik wil niet dat een burger op straat staat met een uitslag die hij niet kan duiden en die alleen maar meer ongerustheid oplevert.
Staat het ongericht screenen – slechts op verzoek van de patiënt – niet op gespannen voet met de Wet op het bevolkingsonderzoek die immers dient om de burger te beschermen tegen de nadelen (zoals de talrijke vals-positieve bevindingen en de röntgenbelasting) van deze vorm van diagnostiek?
Dergelijk onderzoek is vergunningplichtig op grond van de Wet op het Bevolkingsonderzoek (WBO). Dat betekent dat de aanbieder moet aantonen dat het nut opweegt tegen eventuele risico’s. De WBO is inderdaad bedoeld om deelnemers te beschermen tegen de risico’s van screeningsaanbod. De wet is niet goed toegespitst op mensen die actief om een screening vragen. Dit is een reden om de Gezondheidsraad om nader advies te vragen hoe we dat kunnen vormgeven en onder welke voorwaarden we aan de wens van de burger tegemoet kunnen komen.
Bent u bereid het verzoek aan de Gezondheidsraad over de fullbody-scan in te trekken? Zo nee, waarom niet?3
Uw vragen en het debat tijdens het notaoverleg van 5 maart sterken mij juist in het voornemen de Gezondheidsraad om advies te vragen.
Het afwijzen door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van een vergoeding voor deeltijd WW bij een paardenhouder die ter voorkoming van besmetting van andere paarden met de neurologische vorm van rhinopneumonie (EHV1 virus) zijn bedrijf heeft gesloten |
|
Henk van Gerven |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat het minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een aanvraag van manegebedrijf voor werktijdverkorting op basis van artikel 8 Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 heeft afgewezen?1
Het ministerie van SZW heeft de aanvraag voor werktijdverkorting op basis van artikel 8 BBA getoetst aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de Beleidsregels Ontheffing verbod van werktijdverkorting 2004. De toetsing heeft uitgewezen dat niet aan de voorwaarden voor het verlenen van ontheffing werd voldaan.
Is hier geen sprake van buitengewone omstandigheden die in redelijkheid niet tot het normale bedrijfsrisico kunnen worden gerekend? Zo neen, waarom niet?
Er is geen sprake van buitengewone omstandigheden die in redelijkheid niet tot het normale bedrijfsrisico kunnen worden gerekend. Het risico op het ontstaan van dierziekten is inherent aan het houden van dieren.
In dit geval wordt dit nog eens onderstreept door het feit dat de Sectorraad Paarden (SRP) in de Agenda Infectueuze Ziekten Paard heeft aangegeven dat rhinopneumonie endemisch aanwezig is in Europa en dat het virus jaarlijks wel ergens de kop opsteekt. De omvang blijft meestal beperkt. Het vóórkomen van rhinopneumonie wordt gezien als normaal bedrijfs- en/of ondernemersrisico. De Agenda is op 22 december 2011 aangeboden aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 29 683, nr. 100 en bijlage).
Is het niet merkwaardig dat alleen van de calamiteitenregeling gebruik kan worden gemaakt als de productie van een bedrijf door een overheidsmaatregel geheel of gedeeltelijk wordt stil gelegd?
De stelling dat alleen ontheffing van het verbod op werktijdverkorting kan worden gegeven als de productie van een bedrijf door een overheidsmaatregel geheel of gedeeltelijk wordt stilgelegd, is niet juist. Recentelijk is naar aanleiding van een incident met een sluis in het Twentekanaal ontheffing verleend.
In een aantal gevallen leiden overheidsmaatregelen er mede toe dat de bedrijvigheid in ondernemingen vermindert. Als van dergelijke overheidsmaatregelen sprake is, kan dat leiden tot het oordeel dat de vermindering van bedrijvigheid redelijkerwijs niet tot het normale ondernemersrisico kan worden gerekend. Als ook aan de overige voorwaarden van de regeling wordt voldaan, zal een ontheffing van het verbod op werktijdverkorting kunnen worden verleend. Daarbij kan men denken aan overheidsmaatregelen bij dierziekten die leiden tot een gehele of gedeeltelijke stillegging van de productie, de verwerking of het vervoer van al dan niet besmette dieren (MKZ-crisis en varkenspestcrisis). Een ander voorbeeld is de ontruiming van de Betuwe in 1995 wegens hoog water en het risico van dijkdoorbraak. De effecten van de calamiteit beperken zich dan niet tot een enkele onderneming, maar hebben een plaatselijke of regionale uitstraling.
Vindt u dat in dit geval dit bedrijf – dat bij het vermoeden op besmetting voorbeeldig heeft gehandeld door onmiddellijk hun activiteiten te staken en het bedrijf af te sluiten voor derden om verpreiding van het gevaarlijke virus onder paarden te voorkomen – alsnog in aanmerking dient te komen voor deeltijd-WW, gezien ook het advies en commentaar van de Gezondheidsdienst voor Dieren die spreekt van «voorbeeldgedrag»? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe ondernemen? Zo neen, waarom niet?2
Rhinopneumonie is een bedrijfsgebonden aandoening en verspreidt zich alleen via direct contact. Het virus is goed te beheersen door maatregelen te nemen op het individuele bedrijf, zoals in dit geval is gebeurd. Het betrokken bedrijf heeft goed gehandeld door dergelijke maatregelen te nemen. Dat neemt niet weg dat hier sprake is geweest van een normaal ondernemersrisico en dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van ontheffing van het verbod op werktijdverkorting.
De veiligheid van en controle op geneesmiddelen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw opvatting over de ontwikkeling dat steeds meer geneesmiddelen in goedkope (ontwikkelings)landen worden geproduceerd? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling met het oog op het toezicht op zowel de deugdelijkheid van het product als de sociale omstandigheden waaronder het is geproduceerd?
Ik constateer eveneens de trend dat steeds meer geneesmiddelen worden geproduceerd in de niet-westerse wereld. Hierbij geldt in algemene zin dat door steeds complexer wordende handelsstromen het een toenemende opgave is om hier nog een strak en sluitend toezicht op te voeren. We zetten ons daar niettemin langs vele wegen voor in.
Ook bij de productie in derde landen buiten de Europese Unie kan er soms sprake zijn van incidenten. Om die reden hebben we in Nederland en de EU een hele keten voor het toezicht op de veiligheid geregeld, om ondeugdelijk gefabriceerde geneesmiddelen te kunnen weren. Daarnaast worden er door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en Europese inspectiediensten ook zogenaamde on-site inspecties afgelegd in derde landen buiten de EU. Indien de productiefaciliteit aan alle vereisten voldoet, wordt een GMP-certificaat afgegeven (Good Manufacturing Practice). Dit systeem, samen met het snel reageren op incidenten en interventie als dat nodig is, waarborgt in beginsel de kwaliteit van de geneesmiddelen. Over het toezicht op de sociale en arbeidsomstandigheden ter plaatse kan ik geen uitspraak doen, aangezien dit niet onder mijn verantwoordelijkheid valt.
Wat is in dit licht uw reactie op de recente casus met vervuilde maagzuurremmers van de Indiase fabrikant Ranbaxy?1
Klachten vanuit Nederland over Omeprazol tabletten met een onaangename geur zijn op verzoek van Ranbaxy Ierland uitgebreid onderzocht door Ranbaxy India. De oorzaak van de geur is geïdentificeerd als een geringe en onschadelijke hoeveelheid oplosmiddel dat aan de aluminiumfolie van de verpakking is achtergebleven. Het rapport van het onderzoek is door de IGZ bekeken. Ranbaxy Ierland heeft een paar dagen na het contact met de IGZ actie ondernomen door de desbetreffende charges van de markt te halen.
Ranbaxy India staat onder toezicht van de Europese inspectiediensten. Concreet zijn de Roemeense en de Ierse inspectie recent in de fabriek in Paonta Sahib (India) geweest en hebben geconstateerd dat de bereiding van geneesmiddelen aan de Europese GMP-normen voldoet.
Bent u zich ervan bewust dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) waarschuwt dat de moeilijkheid van toezicht op geneesmiddelen of grondstoffen uit lagelonenlanden een risico vormt voor de volksgezondheid? Welke consequenties verbindt u hieraan?2
In de door mij aan uw Kamer verzonden brief d.d. 22 juli 2011 betreffende de veiligheid van grondstoffen voor geneesmiddelen, heb ik uiteengezet hoe in Europa de kwaliteitsborging is geregeld van geneesmiddelen (de eindproducten) én van de actieve grondstoffen.
De mondialisering van de geneesmiddelenproductieketen trekt, zoals de IGZ eerder heeft aangegeven, een wissel op de robuustheid van de inspectiesystemen. Het systeem van toezicht moet steeds meer wereldwijd plaatsvinden, en dat maakt dat het zicht op en de risico’s in de productieketen minder systematisch in beeld zouden kunnen zijn. Om die reden werken inspectiediensten in toenemende mate samen om de veiligheid zo goed mogelijk te borgen en schade aan de volksgezondheid te voorkomen. Zie de brief d.d. 22 juli 2011.
De IGZ heeft inmiddels met de toezichthouder in China (de State Food and Drug Administration) een Memorandum of Understanding (MoU) ontwikkeld dat binnenkort door beide partijen wordt ondertekend. Dit MoU is vooral bedoeld om aanspreekpunten te waarborgen als het gaat om de veiligheid van producten (ten aanzien van onder andere chemisch en biologisch geproduceerde geneesmiddelen en medische hulpmiddelen).
Kan de kwaliteit van geneesmiddelen nog geborgd worden als deze steeds vaker worden geproduceerd in lagelonenlanden, buiten bereik van de IGZ? Vindt u de huidige steeksproefsgewijze benadering afdoende? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op de vragen 1 en 3.
Voor alle in Nederland (of Europees) geregistreerde geneesmiddelen geldt dat de veiligheid en effectiviteit van geneesmiddelen door de bevoegde autoriteit(en) (in Nederland het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen) is beoordeeld. Alle fabrikanten van een eindproduct dienen te beschikken over een vergunning en door de IGZ of door de inspectie van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte (EER) te zijn geïnspecteerd. Door de mondialisering van onder andere de geneesmiddelenproductie vinden toezichtbezoeken van de IGZ en toezichthouders uit andere lidstaten van de EER ook buiten Europa plaats. De rapporten van de inspectiediensten worden tussen de lidstaten gedeeld. Daarnaast is de eindconclusie zichtbaar voor het publiek op de website http://eudragmp.eudra.org . Ook moet elke charge van een geneesmiddel van buiten de EER door de importeur worden getest. Het is wel juist om te constateren dat door de mondialisering van de geneesmiddelenproductie de risico’s toenemen. Bovenstaande maatregelen zijn er op gericht die risico's zoveel mogelijk te reduceren.
Wat is uw reactie op waarschuwingen van organisaties, zoals apothekersorganisatie Napco, die stellen dat er steeds vaker vervuilde medicijnen uit lagelonenlanden op de Nederlandse markt terecht komen? Beschikt u over cijfers? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Het gebeurt niet vaak dat vervuilde geneesmiddelen op de Nederlandse markt komen. Zo heeft de IGZ in 2010 en 2011 slechts enkele meldingen ontvangen betreffende verontreiniging bij eindproducten. En wanneer dit gebeurt, betreft het niet uitsluitend producten uit lagelonenlanden, maar ook bijvoorbeeld uit de VS en Europa.
Zijn na de terugroepactie van maagzuurremmers van Ranbaxy behalve bij apothekers ook de medicijnen teruggehaald die via postorderbedrijven zijn verzonden aan patiënten?
Postorderbedrijven mogen zelfstandig geen Omeprazol versturen, behalve als het feitelijk apotheken zijn of in opdracht van een apotheek. Wanneer het apotheken zijn, worden deze gewoon inbegrepen in een terughaalactie.
Wat is uw reactie op het feit dat apothekers, indien zij een analysecertificaat van een in het buitenland geproduceerde batch of charge geneesmiddelen willen opvragen, dikwijls van het kastje naar de muur worden verwezen en stranden bij een vestiging in Europa, zonder het certificaat te krijgen?
Het is ongebruikelijk dat apothekers analysecertificaten opvragen van eindproducten die binnen of buiten Europa zijn gemaakt. Het systeem is namelijk zo dat de importeur de middelen test (zie vraag 4). Zolang de apotheker inkoopt bij een leverancier die beschikt over de juiste vergunningen, hoeft hij de test niet over te doen. Dat laat onverlet dat bij vermoeden van een kwaliteitsgebrek de apotheker de leverancier moet waarschuwen die vervolgens onderzoek doet en in overleg met de inspectie de geëigende maatregelen neemt. Mede om die reden staat de naam van het bedrijf dat verantwoordelijk is voor het in de handel brengen op de verpakking.
Deelt u de mening dat de apotheker altijd een analysecertificaat moet kunnen opvragen bij de fabrikant, zodat hij zich ervan kan vergewissen dat de batch of charge voor vrijgave door een laboratorium is geanalyseerd? Zo nee, hoe kan een apotheker zijn verantwoordelijkheid voor de medicijnveiligheid dan waarmaken? Zo ja, op welke wijze wilt u dit bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het systeem en de uitkomst van kwaliteitscontroles bij grote internationale geneesmiddelenproducenten niet transparant zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat buitenlandse medicijnfabrikanten op regelmatige basis moeten worden gecontroleerd door een Nederlandse of Europese inspecteur, en dat de rapportages hiervan openbaar moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kunnen apothekers en burgers zich nog effectief informeren over de veiligheid en deugdelijkheid van in het buitenland geproduceerde medicijnen?
Ik deel de mening dat regelmatige controles nodig zijn. Deze controles gebeuren en de uitkomsten zijn openbaar. Zie hiervoor het antwoord op vraag 4.
Het bericht dat er veel meer q-koortsslachtoffers zijn |
|
Henk van Gerven |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe kan het dat uit bloedonderzoek van Sanquin blijkt dat het aantal besmettingen met de q-koortsbacterie Coxiella burnetii, ruim tien keer groter is dan eerder door u gedacht?1 Hoe heeft u indertijd zo’n verkeerde inschatting van zaken kunnen maken?
Er is geen sprake van een verkeerde inschatting. Het bloedonderzoek van RIVM-Sanquin maakt schatting van het aantal besmettingen mogelijk. Dat is niet hetzelfde als het aantal ziektegevallen en zeker niet het aantal gemelde ziektegevallen. Voor veel infectieziekten, ook voor Q-koorts, geldt dat slechts een deel van de mensen die geïnfecteerd raakt ook daadwerkelijk ziek wordt. Van de mensen die wel klachten krijgen, zullen velen niet naar de huisarts gaan. Q-koorts wordt alleen gemeld als mensen met klachten de huisarts bezoeken en de huisarts de diagnose laat bevestigen door laboratoriumonderzoek. Er is voor infectieziekten vrijwel altijd een groot verschil tussen het aantal besmettingen, het aantal zieken en het uiteindelijk aantal meldingen.
In hoeverre is de Kamer in deze altijd op tijd van de juiste gegevens voorzien?
Het recente Sanquin – RIVM onderzoek was erop gericht om een nauwkeuriger schatting te geven door het werkelijk aantal besmettingen te relateren aan het aantal meldingen. Ik heb op 16 september 2011 in antwoord op Kamervragen op dit onderzoek gewezen (Tweede Kamer, 2010–2011, aanhangsel 3686).
Waren er in een eerder stadium al tekenen ontvangen vanuit de eigen organisatie of van derden dat er een onderschatting zat in de weergave van de grootte van het q-koortsepidemie? Zo ja, wanneer, met welke inhoud en door wie? Wat is er met deze tekenen gedaan?
Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 1, is er geen sprake geweest van een onderschatting. Het is algemeen bekend dat het aantal gemelde ziektegevallen lager ligt dan het aantal besmettingen.
Er is tijdens de epidemie juist op in gezet om de alertheid van patiënten en artsen over Q-koorts te vergroten, zodat zoveel mogelijk mensen met symptomen konden worden gemeld.
Wat zijn de nieuwste inzichten over de werkzaamheid van het q-koortsvaccin bij geiten?
Op 14 juni 2011 heeft het RIVM een deskundigenberaad belegd over Q-koorts. Door deskundigen is toen vastgesteld dat er tot op dat moment op geen enkele bedrijf abortusproblematiek is gemeld die veroorzaakt is door de Q-koortsbacterie. Onderzoek naar de effectiviteit van de vaccinatie onder de geruimde geiten laat zien dat vaccinatie een sterke reductie van de uitscheiding van C. burnetii geeft. Tevens heeft het lammerseizoen van 2011, door het uitblijven van klinische verschijnselen van Q-koorts bij melkgeiten (abortus), de werkzaamheid van het vaccin in de totale gevaccineerde populatie dieren in de praktijk verder onderbouwd.
Wat zijn de cijfers over nieuwe besmettingen? Waarop zijn deze cijfers gebaseerd en hoe betrouwbaar zijn deze? Zijn deze cijfers van nieuwe besmettingen gecheckt door middel van representatief bloedonderzoek op bloeddonoren waarvan bekend is dat ze eerder nog geen q-koorts hadden?
Het aantal nieuwe besmettingen is niet vast te stellen. Het RIVM publiceert wel maandelijks een update van het aantal meldingen van patiënten met acute Q-koorts. Daaruit blijkt dat in 2011 82 patiënten gemeld zijn tegen 504 meldingen in 2010. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het aantal nieuwe besmettingen ook sterk is afgenomen.
Het vaststellen van het aantal besmettingen (infecties) in de bevolking kan alleen door middel van grootschalig onderzoek waarin bij de deelnemers ten minste twee keer bloed wordt afgenomen. Voor een inschatting van het aantal besmettingen kan gebruik worden gemaakt van het onderzoek van Sanquin.
Wat is de directe schade van het q-koortsepidemie betreffende enerzijds medische kosten, gebaseerd op de nieuwste cijfers? Als dit niet bekend is, bent u dan bereid hiernaar onderzoek te doen?
Er is geen landelijke inschatting gemaakt van medische kosten en de economische schade als gevolg van Q-koorts.
De huidige inschatting van het aantal besmettingen dat ten grondslag lag aan het aantal gemelde ziektegevallen geeft geen aanleiding om nu een inschatting te maken van de medische kosten en de gevolgkosten van de Q-koortsepidemie.
Wat is de inschatting van de economische schade die voortkomt uit de q-koortsepidemie naar aanleiding van de nieuwste besmettingsgegevens, (dus schade m.n. doordat mensen niet meer of minder kunnen werken, of overlijden)? Als dit niet bekend is, bent u dan bereid hiernaar onderzoek te doen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid-nu blijkt dat de aantallen mensen met chronische q-koorts 1 tot 2% van 50 000 besmette individuen bedraagt – een q-koortsfonds in te stellen waar alle q-koortsslachtoffers gebruik van kunnen maken? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM en het UMC Utrecht hebben onlangs onderzoek verricht naar het aantal patiënten met chronische Q-koorts. Op basis van dit onderzoek is het aantal patiënten met chronische Q-koorts dat nu door zorgverleners wordt behandeld geschat op 250 patiënten. Dat aantal zal naar verwachting nog oplopen in de komende jaren.
In mijn brief «Visie op schadefondsen» (Tweede Kamer, 2011–2012, 31 765, nr. 5) heb ik mijn standpunt ten aanzien van een Q-koortsfonds toegelicht.
Een zoekgeraakte brief dierenasiel |
|
Henk van Gerven |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Hebt u een ontheffingsverzoek voor de huisvestigingseisen op grond het honden- en katten besluit 1999 van de Dierenbescherming Limburg ontvangen? Zo ja, op welke datum is dit verzoek ingediend en door u geregistreerd?1 Op welke gemeenten heeft dit verzoek betrekking?
Dit verzoek is op 27 januari 2012 geregistreerd bij het ministerie. Dit verzoek heeft geen betrekking op een gemeente maar op een dierenasiel gevestigd in Maastricht.
Is het waar, zoals Dierenbescherming Limburg stelt, dat dit verzoek bij u is «zoekgeraakt»? Zo ja, wat is de oorzaak daarvan?
Op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en het Honden- en kattenbesluit 1999 (hierna HKB) is geen termijn vastgesteld voor het reageren op een ontheffingsverzoek. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht geldt in dat geval een redelijke termijn van acht weken. Het besluit is genomen binnen de daarvoor geldende termijn.
Overigens merk ik hierbij op dat het dierenasiel een overgangstermijn van 10 jaar heeft gehad om te voldoen aan de minimale welzijnseisen van HKB.
Is het u bekend dat door het zoekraken van dit verzoek er nog geen besluit is genomen, waardoor gemeenten in overtreding zijn en niet aan hun wettelijke plicht voldoen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het formeel en procedureel correct dat Dierenbescherming Limburg, namens een overheidsorgaan een ontheffingsverzoek kan indienen terwijl de wettelijke taak bij de gemeente zelf ligt?
Er is geen ontheffingsverzoek ingediend namens een overheidsorgaan. De plicht om te voldoen aan alle eisen van het KHB ligt bij de beheerder van het asiel, niet bij de gemeente.
Natuursubsidies Reiderwolde en de betrokkenheid van de staatssecretaris |
|
Henk van Gerven |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Waarom is de grond van Reiderwolde goedkoper verkocht (22 000 euro) dan dat het getaxeerd (23 000 euro) is?1 Zijn er aanwijzingen of andere communicaties geweest richting het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) over de hoogte van het bedrag? Zo ja, welke, waartoe en graag een afschrift. Is het gebruikelijk dat BBL in deze orde van grootte op een goedkoper bedrag uitkomt dan getaxeerd? Zo ja, in hoeveel procent van de gevallen?
De verkoopprijs is geheel en al het resultaat van onderhandelingen, waarvoor de taxatie de grondslag vormt. Ik verwijs u hierover ook naar mijn brief van 13 januari 2012 (TK 31 920, nr. 18). Er zijn geen aanwijzingen gegeven richting BBL. Een verschil tussen de verkoopprijs en taxatie van onroerend goed is vrij gebruikelijk. Ik beschik niet over een overzicht van het (relatief) aantal gevallen waarin BBL in deze orde van grootte op een lager bedrag uitkomt dan het getaxeerde bedrag.
Waarom wordt de grond in maart 2007 ongeveer 5 maanden na de verkoop (voor € 22 000, euro op 23 oktober 2006), zo'n 4% duurder opgegeven namelijk op 22 850 euro?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 13 januari 2012 (TK 31 920, nr. 18).
Is 9% waardestijging van grond per jaar gangbaar? Is de 9% voor die periode voor natuurgrond in Noord-Oost Groningen normaal, met welke stukken als achtergrond is de 9% waardestijging van de grond aldaar aannemelijk te maken, en wilt u bij de gegevens betreffende dergelijke waardestijging vermelden of dat inclusief of exclusief de betreffende transactie is en graag ook een vergelijking met het jaar daarvoor en daarna?
De Tweede Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de grondprijsontwikkelingen met de door DLG opgestelde grondprijsmonitor. In de grondprijsmonitor 2007, die op 26 september 2008 aan de Tweede Kamer is gezonden, is te lezen dat de gemiddelde agrarische grondprijs in de provincie Groningen gerekend over het gehele jaar 2007 ten opzichte van het gehele jaar 2006 met circa 17% is gestegen (van 23 719 euro naar 27 742 euro per ha). De prijsstijging in 2006 ten opzichte van 2005 bedroeg circa 15% (van 20 666 euro naar 23 719 euro per ha). In deze grondprijsmonitor worden de BBL-transacties meegeteld.
Waarom wordt beweerd2 dat het geïndexeerde bedrag van 22 850 euro lager uit zal vallen dan na hertaxatie? Waarop is deze kennis gebaseerd? Is er dan gehertaxeerd? Zo ja, door wie en hoe hoog was deze hertaxatie? Zo nee, waarom wordt dan beweerd dat deze duurder uit zou vallen? Is hier bewijs voor of een reden waarom dit aannemelijk is?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven bedroeg de gemiddelde waardestijging in de betreffende periode in de provincie Groningen meer dan het verschil tussen de overeengekomen prijzen.
Nu bij de subsidietoekenning aan Reiderwolde V.O.F met 22 850 euro een ander bedrag is opgegeven en gehonoreerd dan de daadwerkelijk voor de grond betaalde 22 000 euro als basis voor de subsidieaanvraag, hoe vaak is een dergelijke constructie (met een ander bedrag voor de subsidieaanvraag dan het betaalde bedrag) daadwerkelijk voorgekomen bij andere gegunde natuursubsidies in Groningen en in heel Nederland (graag zowel in percentage als in absolute aantallen)?
Omdat dit de algemene systematiek van dat moment was, is een dergelijke situatie vaker voorgekomen. BBL registreert alle transacties maar houdt geen overzichten bij van het verschil tussen verkoopprijs en taxatie. Zoals vermeld in de brief van 13 januari 2012 (TK 31 920, nr. 18) is deze systematiek in 2008 aangepast.
Waren er afspraken tussen de provincie en Reiderwolde V.O.F over de hoogte van het bedrag dat per hectare zou worden opgegeven bij de subsidieaanvraag? Zo ja, wanneer zijn deze gemaakt, wie waren hierbij betrokken en wat behelsden deze en heeft u zich op enigerlei wijze direct dan wel indirect bemoeid met de totstandkoming van de hectareprijs zoals opgegeven in de subsidieaanvraag?
Nee, er waren enkel afspraken gemaakt over de systematiek, zie mijn brief van 13 januari 2012.
Welke betrokkenheid heeft u gehad bij het vaststellen van inrichtingssubsidies en welke actieve aanwijzingen heeft u in deze gegeven richting de ambtenarij?
Er zijn geen aanwijzingen gegeven. De subsidieprocedure voor inrichtingssubsidie in het kader van de Subsidieregeling Natuur (SN) was destijds als volgt. De provincie stelde de kaders vast in het natuurbeheerplan. Daarin zijn onder andere natuurdoelen vastgelegd. Een grondeigenaar kon subsidie aanvragen op basis van het natuurbeheerplan. De subsidieaanvraag werd ingediend bij de Dienst Regelingen. Dienst Regelingen beoordeelde de subsidieaanvraag en vroeg daarvoor advies van de Dienst Landelijk Gebied. Dienst Regelingen was gemandeerd om namens de provincie de beschikking af te geven. De provincie had daarmee geen actieve rol in de vaststelling van de subsidie.
In het kader van het projectplan toeristische recreatieve infrastructuur Ring Blauwe Stad is nog subsidie naar het gebied gegaan (maar niet naar Reiderwolde V.O.F) om daarmee de recreatieve voorzieningen te realiseren voor toeristen, recreanten, nieuwe en huidige bewoners, maar als Staatsbosbeheer het gebied ontwikkeld had, had zij dan de toeristische recreatieve voorzieningen bekostigd, of was dezelfde subsidie in dezelfde hoeveelheid in dat geval naar Staatsbosbeheer gegaan? Kunt u dit toelichten?
Staatsbosbeheer (SBB) ontwikkelt geen gebieden en ontvangt daarvoor ook geen financiële bijdrage. SBB neemt wel, veelal door overname van gronden van BBL, ingerichte en ontwikkelde gebieden in beheer.
Hoe is de natuurfunctie en het natuurbeheer voor de lange termijn gegarandeerd voor het gebied?
Voor het Reiderwolde is de natuurfunctie notarieel voor onbepaalde tijd vastgelegd met sancties op schending van deze verplichting. Dienst Regelingen is van overheidszijde de uitvoerder en houder van deze verplichting. Daarmee is de natuurfunctie privaatrechterlijk geborgd. Verder geldt dat als Reiderwolde onderdeel wordt van de herijkte EHS, de natuurfunctie en het beheer extra zijn geborgd met de afspraken in het Onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur over planologische vastlegging van de herijkte EHS en de financiering van beheer.
Op welk moment is besloten dat Reiderwolde voor particulier natuurbeheer gegund zal worden en dat Staatsbosbeheer hier niet voor in aanmerking zou komen, op welke gronden is deze beslissing genomen en is hierbij een kostenvergelijking gemaakt tussen particulier natuurbeheer en ontwikkeling door Staatsbosbeheer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hier dan duidelijk inzicht in geven? Welke kostenopgaaf/offerte voor natuurontwikkeling en beheer van het gebied heeft de provincie van Staatsbosbeheer ontvangen en kunt u de Kamer hiervan een kopie doen toekomen?
Het besluit is genomen op 29 juni 2006 door Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen. Het besluit paste in het Rijksbeleidskader «Omslag van minder verwerving naar meer beheer» (TK 29 800 XIV, nr. 97), wat als doel had een verdere stimulans te geven aan het particulier natuurbeheer. Van de restantopgave voor verwerving ten behoeve van de Ecologische Hoofdstructuur op 1 januari 2004, werd 60% via verwerving en 40% via beheer gerealiseerd. En daarvan weer 25% via agrarisch natuurbeheer en 75% via particulier natuurbeheer. Het beleidskader bevatte ook een bijlage met afwegingen als hulpmiddel voor de provincies om te bepalen waar het best voor welke beheersstrategie gekozen kan worden. Dit betrof inhoudelijke afwegingen, kosten waren hierin geen afwegingscriterium. De beheersbijdrage is voor alle terreinbeheerders hetzelfde (zie antwoord vraag 11). In tegenstelling tot verwerving wordt bij particulier natuurbeheer de grond niet verworven door het Rijk, maar wordt 80–85% van de waarde vergoed (waardedaling).
Het beleid en de inzet van het toenmalige provinciebestuur waren gericht op het stimuleren van particulier natuurbeheer. Dat blijkt onder andere uit de voor 2005 en 2006 door dat bestuur opgestelde begrotingen. Gedeputeerde Staten hebben destijds, na overleg met de grote natuurorganisaties, een kaart vastgesteld met gebieden die zich zouden kunnen lenen voor particulier natuurbeheer. Op 5 september 2006 hebben Gedeputeerde Staten van Groningen het inrichtingsplan Reiderwolde vastgesteld (met indicatieve begroting). Het inrichtingsplan was kaderstellend voor de inrichting van het gebied. Dat zou zowel voor Staatsbosbeheer als een particulier natuurbeheerder het geval zijn geweest.
Welke beheerskosten zou de overheid aan Staatsbosbeheer betaald hebben als zij dit gebied in beheer had genomen als grote eenheid natuur? Welke beheerskosten wordt aan Reiderwolde V.O.F. in het totaal betaald en hoe verklaart u het verschil?
De provincie heeft het gebied niet aangewezen als «grote eenheid natuur», maar heeft de natuurdoelen bos, moeras en grasland in het gebied vastgesteld. Een beheerssubsidie of andere betaling voor «grote eenheid natuur» is en was dus niet aan de orde.
Het plaatsen van tv-camera's in het VU medisch centrum |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat twee weken lang met 35 als bewakingscamera’s vermomde tv-camera’s zonder medeweten van patiënten is gefilmd in het VU medisch centrum (VUmc)? Vindt u dit toelaatbaar?1
Zie het antwoord op vraag 1 van de vragen van het lid Voortman (GroenLinks) over het bericht dat het VUmc het medisch beroepsgeheim heeft geschonden (ingezonden 24 februari 2012).
Deelt u de mening van hoogleraar medisch recht Johan Legemaate dat hier sprake is van schending van het medisch beroepsgeheim? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1 van de vragen van het lid Voortman (GroenLinks) over het bericht dat het VUmc het medisch beroepsgeheim heeft geschonden (ingezonden 24 februari 2012).
Hoe verhoudt deze gebeurtenis zich tot de wettelijke regels ter bescherming van de (medische) privacy?
Het medisch beroepsgeheim en het recht op privacy zijn twee verschillende belangen. Vaak is er sprake van samenloop. Dan kan zowel het beroepsgeheim als de privacy geschonden zijn.
Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) onderzoekt momenteel in deze zaak of de privacy is geschonden.
Deelt u de mening dat het ophangen van flyers en waarschuwingsposters volstrekt onvoldoende is, gelet op het feit dat bezoekers van een spoedeisende eerste hulp doorgaans wel iets anders aan hun hoofd hebben dan het bestuderen van posters en het onderhandelen over hun privacy?
Ik deel die mening. Een dergelijke manier van informeren van betrokkenen doet geen recht aan het belang van het medisch beroepsgeheim en het belang van de privacy.
Bent u onder de indruk van het verweer van het afdelingshoofd Interne geneeskunde dat de medewerking aan de show van Eyeworks is ingegeven vanuit de wens het vertrouwen van de patiënt te bevorderen? Deelt u de mening dat het VUmc het exacte tegendeel heeft bereikt met deze actie?
De manier waarop het VUmc heeft geprobeerd het vertrouwen van de patiënt te bevorderen heeft geleid tot grote verontwaardiging en onrust bij grote groepen patiënten en burgers. Ik deel dan ook de mening dat het VUmc wat dat betreft het tegendeel heeft bereikt van wat het kennelijk nastreefde.
Wat is uw opvatting over het verweer dat voortdurend medewerkers van het ziekenhuis hebben meegekeken in de regiekamer? Deelt u de mening dat het in tijden van oplopende zorgkosten niet doelmatig is om ziekenhuismedewerkers twee weken in te zetten in de regiekamer van Reinout Oerlemans?
Medewerkers van het ziekenhuis behoren zich primair bezig te houden met hun taken in het ziekenhuis. Ik ben van mening dat zorgverleners en zorgaanbieders zich terughoudend dienen op te stellen wat betreft het meewerken aan media-activiteiten. Zij moeten daarbij altijd het belang van goede en verantwoorde zorg als uitgangspunt nemen. Zie ook het antwoord op vraag 12.
Is het waar dat alle patiënten, bezoekers en medewerkers nog voor de uitzending kunnen aangeven niet in beeld te willen komen, ook als zij in een eerder stadium toestemming hebben gegeven? Indien dit niet het geval is, op welke wijze kunt u als politiek eindverantwoordelijke voor de medische privacy in Nederland ingrijpen?
Het VUmc, Eyeworks en RTL Nederland hebben verklaard dat alle betrokkenen te allen tijde het recht hadden om hun toestemming in te trekken. Eyeworks heeft alle betrokkenen bij de op 23 februari 2012 uitgezonden aflevering voorafgaand aan de uitzending opnieuw gevraagd om toestemming voor uitzending. Volgens het VUmc, Eyeworks en RTL Nederland hebben alle betrokkenen toestemming gegeven.
Kunnen de afspraken tussen het VUmc en Eyeworks/RTL openbaar worden gemaakt? Zo neen, wilt u zich inzetten dat dit toch gebeurt in het kader van maximale transparantie in deze kwestie?
Zie het antwoord op vraag 6 van de vragen van het lid Voortman (GroenLinks) over het bericht dat het VUmc het medisch beroepsgeheim heeft geschonden (ingezonden 24 februari 2012).
Acht u de positie van de beslissers zoals de raad van bestuur en het hoofd van de Spoedeisende eerste hulp nog houdbaar gezien hun handelen en persisteren in hun besluit om mee te werken aan de uitzendingen van Eyeworks en RTL? Vindt u niet dat ze terug moeten treden omdat ze door hun handelwijze elk gezag hebben verloren?
Hier kan ik geen uitspraak over doen. Zie het antwoord op vraag 1 van de vragen van het lid Voortman (GroenLinks) over het bericht dat het VUmc het medisch beroepsgeheim heeft geschonden (ingezonden 24 februari 2012).
Is het waar dat het VUmc mogelijk een schadeclaim van Eyeworks en/of RTL boven het hoofd hangt in de orde van 600 000 euro? Zo ja, vindt u dan dat deze schadeclaim nooit betaald mag worden uit gezondheidszorggelden en dat dan bijvoorbeeld de directie en het hoofd van de Spoedeisende eerste hulp van het VUmc maar hoofdelijk aansprakelijk moeten worden gesteld? Vindt u überhaupt dat Eyeworks en/of RTL het recht hebben schadevergoeding te eisen gezien het uiteindelijke verzoek van het VUmc aan hen om niet verder uit te zenden aangezien het medisch beroepsgeheim op flagrante wijze werd geschonden?
Het VUmc heeft desgevraagd meegedeeld dat er op dit moment geen sprake van een schadeclaim van Eyeworks en/of RTL Nederland jegens het VUmc. De drie partijen zijn met elkaar in gesprek over de afhandeling van de onderlinge samenwerking.
Wordt al het beeldmateriaal vernietigd? Zo nee, wilt u dan ervoor zorgdragen dat dit wel gebeurt?
Het VUmc, Eyeworks en RTL Nederland hebben verklaard dat in de gevallen dat betrokkenen hun toestemming weigerden of later introkken, het beeldmateriaal inmiddels is vernietigd.
Hoe is de situatie bij andere ziekenhuizen in Nederland? Wilt u dit onderzoeken? Is het waar dat ook bij andere uitzendingen zoals Trauma.nl het medisch beroepsgeheim wordt overtreden, zoals in het academisch ziekenhuis in Groningen waarbij ook de familie pas achteraf om toestemming is gevraagd nadat al opnames waren gemaakt?2
Zie het antwoord op vraag 7 van de vragen van het lid Voortman (GroenLinks) over het bericht dat het VUmc het medisch beroepsgeheim heeft geschonden (ingezonden 24 februari 2012).
Deelt u de mening dat ziekenhuizen en artsen in principe niet zouden moeten meewerken aan commerciële uitzendingen, omdat patiënten in een afhankelijkheidsrelatie verkeren, zodat een vrije afweging van patiënten om niet mee te werken in het geding is? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op de vragen 1, 6 en 12.
Geeft deze zaak u aanleiding om de privacy-richtlijnen en/of medisch-ethische normen van ziekenhuizen aan te scherpen of het toezicht hierop te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 12.
Deelt u de mening dat het introduceren van winstuitkeringen en zeggenschap van private investeerders in reguliere ziekenhuizen de kans op dergelijke incidenten doet toenemen vanwege de drang om het marktaandeel te vergroten en zich te profileren ten opzichte van concurrenten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Alle zorgverleners en ziekenhuizen moeten op dezelfde manier aan het beroepsgeheim en de privacyregels voldoen, ongeacht of zij op winstuitkering gericht zijn of niet. Wel ben ik van mening dat zorgaanbieders die op winst gericht zijn grote aandacht zullen hebben zowel voor kwaliteit van zorg en bejegening van patiënten, als voor transparantie over die kwaliteit van zorg en bejegening van patiënten. Zij zijn dus zeer sterk gemotiveerd om dergelijke negatieve ervaringen van patiënten en negatieve berichtgeving zoals in dit geval bij het VUmc te voorkomen.
Marteling en mishandeling in Israëlische detentiecentra |
|
Harry van Bommel , Henk van Gerven |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het rapport «Doctoring the evidence, abandoning the victim»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het rapport dat sinds 2007 meer dan honderd Palestijnse gevangenen in Israëlische detentiecentra zijn gemarteld dan wel mishandeld en dat Israëlische artsen hier actief dan wel passief bij betrokken waren?2
Ik kan niet beoordelen in hoeverre de conclusie van het rapport correct is. Dit oordeel is in eerste instantie aan de Israëlische autoriteiten.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het rapport dat verwondingen die tijdens verhoor werden toegebracht aan gevangenen niet in de medische dossiers van de gevangenen terug te vinden zijn? Deelt u de opvatting dat het belangrijk is dat aangebrachte verwondingen adequaat worden beschreven in medische dossiers zodat eventuele juridische actie nadien mogelijk is? Indien neen, waarom niet? Deelt u de conclusie in het rapport dat het optreden van artsen in Israëlische detentiecentra totale straffeloosheid mogelijk maakt voor hen die de foltering toepassen? Bent u bereid er bij de Israëlische autoriteiten op aan te dringen dat medische dossiers adequaat worden bijgehouden? Indien neen, waarom niet?
Het kabinet beschikt niet over de informatie die het mogelijk maakt een oordeel te vellen over de inhoud van het rapport. Het is in eerste instantie aan de Israëlische autoriteiten om een reactie op de inhoud van het rapport te geven. Het Israëlische ministerie van Gezondheid heeft een onderzoekscommissie ingesteld naar aanleiding van het rapport.
Onderschrijft u de in het Istanbul protocol3 en de Tokyo Declaration4 vastgelegde richtlijnen voor het gedrag van medisch personeel ten aanzien van marteling en mishandeling bij gedetineerden? Bent u van mening dat artsen in overtreding met de ethische principes van hun beroep (eed van Hippocrates) handelen wanneer zij tijdens ondervraging toegebrachte verwondingen bij gevangenen behandelen zodat zij daarna verder verhoord kunnen worden? Indien neen, waarom niet? Deelt u de conclusie uit het rapport «Doctoring the evidence» dat het na behandeling van verwondingen door marteling of mishandeling door artsen terugsturen van gedetineerden naar hun ondervrager voor verder verhoor neerkomt op het actief bijdragen aan marteling of mishandeling?5 Deelt u verder de conclusie in het rapport dat deze praktijk in feite neerkomt op een «stempel van goedkeuring» voor de marteling en mishandeling van de ondervragers?
Nederland onderschrijft het niet-juridisch bindende Istanbul-protocol, dat door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aan de lidstaten is aanbevolen. Tevens erkent Nederland het belang van de Tokyo Verklaring, die is opgesteld door de World Medical Association, waarbij de KNMG is aangesloten. Het oordeel of het beschrevene in strijd is met de medische beroepseed, met dwingende voorschriften en met het verbod op martelen, zoals dat ook in de Israëlische wetgeving is vastgelegd, is in eerste instantie aan de Israëlische rechter en het medische tuchtcollege in Israël.
Hoeveel ondervragers zijn sinds 2007 veroordeeld voor marteling dan wel mishandeling van Palestijnse gevangenen in Israëlische detentiecentra?
Op navraag bij de Israëlische autoriteiten door de Nederlandse ambassade werd geen reactie ontvangen.
Is er sinds 2007 medisch personeel gestraft voor medeplichtigheid aan marteling dan wel mishandeling door ondervragers?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid bij de Israëlische autoriteiten aan te dringen op een onafhankelijk onderzoek naar de marteling en mishandeling zoals beschreven in het rapport en de betrokkenheid van medisch personeel hierbij? Indien neen, waarom niet?
Israël is als ondertekenaar van het VN-verdrag tegen Foltering en andere Wrede, Onmenselijke of Onterende Behandeling of Bestraffing (1984) gehouden de verplichtingen uit dit verdrag na te komen en hierover regelmatig rapport uit te brengen aan het VN-Comité tegen Foltering. Nederland meent dat de discussie met Israël waartoe dit rapport aanleiding kan geven, in eerste instantie via dit Comité moet plaatsvinden.
Het bericht dat "de controle op medicijngebruik van ouderen faalt" |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Controle medicijngebruik ouderen faalt»?1
Zoals het artikel al aangeeft, is het van belang dat oudere patiënten die meer dan 5 geneesmiddelen gebruiken voldoende gemonitord worden door arts en apotheker in hun geneesmiddelengebruik. Ik onderschrijf het belang hiervan. De reden dat slechts één derde van de apothekers hier kennelijk oog voor heeft, is mij niet bekend.
Wat is de reden dat maar eenderde van de apothekers oog heeft voor een jaarlijkse controle van de samenstelling en noodzakelijkheid van medicatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel zorgverzekeraars kopen momenteel medicatiechecks in bij apothekers, en hoeveel zorgverzekeraars doen dit niet? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Welke prestaties precies zijn gecontracteerd, tegen welke condities en door welke zorgverzekeraar, is mij nog niet bekend. Dit geldt dus ook voor de prestatie medicatiebeoordeling. Ik merk wel op dat het hier deels om concurrentiegevoelige informatie gaat die ik niet zonder meer naar buiten zou kunnen brengen als ik er wel over beschikte. Bekend is dat de grote zorgverzekeraars in de polisvoorwaarden de vergoeding van medicatiechecks hebben opgenomen. De Nederlandse Zorgautoriteit zal in april dit jaar een quickscan uitvoeren die meer informatie zal geven over de exacte contracteergraad en over welke prestaties zijn gecontracteerd. Eind 2012 verwacht ik een marktscan van de NZa die meer gegevens bevat en die uitsluitsel zal bieden: extra onderzoek is daarom niet nodig. Volledigheidshalve verwijs ik u naar de brief aan de Tweede Kamer naar aanleiding van het AO Zorgverzekeringswet van 18 januari jl. waarbij is ingegaan op de eerste resultaten van de contractering na de introductie van vrije tarieven en nieuwe prestatiebeschrijvingen voor apotheekhoudenden.
Deelt u de mening dat een controle van de medicijnen een grote bijdrage levert aan de gezondheid van mensen, zo een controle eveneens kostenbesparend werkt en dat dit een logische taak is van de apotheker? Zo ja, bent u bereid bij mensen boven de 65 jaar en bij een gebruik van 5 of meer medicijnen, een jaarlijkse controle van de medicatiesamenstelling te vergoeden? Zo ja, wanneer gaat u deze instellen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat een dergelijke controle een grote bijdrage kan leveren aan medicatieveiligheid. Een dergelijke controle zou per saldo kostenbesparend kunnen werken, tegelijkertijd kan het ook mogelijk zijn dat door controle er juist nieuwe geneesmiddelen worden toegevoegd. Het primaire doel in de medicatiecheck is gelegen in het beter monitoren van de patiënt, waardoor de medicatieveiligheid verbetert en mogelijk ziekenhuisopnames worden voorkomen.
Met het oog hierop heb ik reeds met ingang van 2011 de aanspraak op farmaceutische zorg losgekoppeld van de levering van een concreet geneesmiddel. Daardoor kan ook deze zorginhoudelijke inbreng vanuit de apotheker – in samen-spraak met de arts – apart worden geleverd en vergoed aan deze doelgroep. Met deze randvoorwaarde heb ik de apothekers en zorgverzekeraars in staat gesteld hierover nadere afspraken te maken.
Bent u ermee bekend dat zorgverzekeraars medicatie door postorderbedrijven laten bezorgen, waardoor er geen zicht meer is op de samenstelling voorgeschreven medicijnen? Bent u bereid uit te zoeken hoevaak dit gebeurt, en of het mogelijk is dat postorderbedrijven óók aan nazorg gaan doen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer informeren?
Het is mij bekend dat sommige patiënten kiezen voor het afleveren van geneesmiddelen door landelijk werkende apotheken en dat sommige zorgverzekeraars contracten met hen zijn aangegaan. Dit zijn apotheken die aan alle vereisten van de Geneesmiddelenwet voldoen. Zij leveren de receptgeneesmiddelen aan de patiënten thuis af. De landelijk werkende apotheken zijn aan dezelfde voorwaarden gebonden als de reguliere apotheekhoudenden. Dit fenomeen is niet nieuw en de Inspectie voor de Gezondheidszorg houdt toezicht op de uitoefening.
Vindt u het verantwoord dat ruim 60% van de (huis)artsen en 80% van de apothekers géén navraag doen naar medicatie die ouderen zélf kopen? Waarom wordt hier niet op gecontroleerd?
Ik ben van opvatting dat er bij het voorschrijven en afleveren van medicatie een goed beeld moet zijn van het actuele medicatiegebruik van de patiënt zodat een goede afweging gemaakt kan worden. Ook het gebruik van zelfzorgmedicatie hoort daarbij. De beroepsgroepen zelf onderschrijven het belang daarvan zelf ook. Zij hebben in 2010 de richtlijn Medicatieoverdracht in de keten vastgesteld waarin deze lijn is vastgelegd. Deze richtlijn is zorgbreed door 16 partijen onderschreven en wordt nu geïmplementeerd.
Deelt u de mening dat de navraag naar zelfgekochte medicatie van groot belang is, doordat de combinatie van verschillende soorten medicatie zonder toezicht gevaarlijk kan zijn voor de gezondheid van ouderen?
Ja.
De berichten dat de Saxion Hogeschool de niet-geaccrediteerde opleiding tot CAM-therapeut blijft aanbieden |
|
Jasper van Dijk , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving rondom de opleiding tot CAM (Complementary and Alternative Medicine) therapeut, aangeboden door de Hogeschool Saxion Next?1
Ja.
Is het waar dat Saxion nog steeds een niet-geaccrediteerde hbo-opleiding aanbiedt? Zo ja, wat gaat u ondernemen om te voorkomen dat er straks afgestudeerden zijn met een hbo-diploma dat niet rechtsgeldig blijkt te zijn? Zo nee, hoe worden studenten die zich per januari voor de opleiding hebben ingeschreven gecompenseerd voor de gemaakte kosten?2
De opleiding wordt verzorgd door de onbekostigde ho-instelling Saxion Next. Op 12 juli 2011 heeft de NVAO beslist dat deze hbo-bacheloropleiding CAM niet langer is geaccrediteerd. De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) bepaalt dat studenten die op die datum de opleiding volgden de gelegenheid moet worden geboden deze opleiding te voltooien aan een andere instelling. Voor de studenten waarvoor dat niet mogelijk is, wordt de opleiding gedurende een redelijke afbouwperiode aan de instelling voortgezet. Van Saxion Next heb ik vernomen dat zittende studenten niet aan een andere instelling de opleiding kunnen voltooien en dat de opleiding CAM voor deze studenten daarom nog door Saxion Next wordt verzorgd. Het diploma dat deze studenten ontvangen na te zijn afgestudeerd is een wettelijk erkend en dus rechtsgeldig diploma.
Saxion Next heeft aangegeven dat sinds 12 juli 2011 geen nieuwe studenten meer zijn ingeschreven voor de hbo-bacheloropleiding CAM. Van gemaakte kosten door een nieuwe groep studenten die zich per januari hebben ingeschreven is daarom geen sprake.
Wat zijn de gevolgen voor studenten die reeds in het bezit zijn van het hbo-diploma Complementary and Alternative Medicine?
Degenen die vóór 12 juli 2011, toen de opleiding nog was geaccrediteerd, aan de opleiding CAM zijn afgestudeerd en degenen die op die datum bij de opleiding waren ingeschreven (zie vraag 2) en inmiddels zijn afgestudeerd hebben een wettelijk erkend hbo-diploma uitgereikt gekregen.
Deelt u de mening dat de informatie over de opleiding op de site van Saxion onduidelijk en misleidend is en niet goed aangeeft dat het hier wellicht een niet erkende hbo-opleiding betreft?3
Saxion Next verzorgt de hbo-opleiding CAM alleen nog voor zittende studenten. Nieuwe inschrijvingen zijn alleen mogelijk voor (bijscholings)cursussen. In de meegezonden informatie van haar website gebruikt Saxion Next de woorden «opleiding» en «deeltijd op Hbo-niveau». Hoewel daarbij ook «niet geaccrediteerd» wordt vermeld, vond ik dat Saxion Next niet voldoende transparant vermeldt dat de cursussen waarvoor inschrijving mogelijk is, geen hbo-opleidingen betreffen die leiden tot een wettelijk erkend diploma. Saxion Next heeft dit onderkend en heeft de tekst op de website inmiddels aangepast.
Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat studenten worden beschermd tegen verkeerde en misleidende voorlichting van instellingen, ook wanneer het niet-bekostigde onderwijsinstellingen betreft?
Niet bekostigde ho-instellingen moeten zich wat betreft geaccrediteerde opleidingen houden aan artikel 7.15 van de WHW waarin staat dat informatie over onderwijs wordt verstrekt die personen in staat stelt zich een goed oordeel te kunnen vormen over de inhoud en de inrichting van het gevolgde of te volgen onderwijs en de examens. Ook door raadpleging van de website van Studiekeuze 123 kunnen studenten de juiste informatie verkrijgen over dit soort opleidingen en over het opleidingenaanbod van bekostigde ho-instellingen. Deze kennisbron wordt onder studenten bekendgemaakt. Uiteraard geldt daarnaast de bepaling uit het Burgerlijk Wetboek op grond waarvan alle aanbieders van opleidingen en cursussen zich dienen te onthouden van misleidende reclame.
Het bericht ‘bouwplan MST is financiële ramp’ |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de opvatting van de heer Schmidt, voorzitter van de Raad van Bestuur van de Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) en econoom, dat de nieuwbouwplannen in Enschede van Medisch Spectrum Twente (MST) zullen uitdraaien op een financiële ramp? Deelt u de zorgen van de heer Schmidt? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Het is niet mijn verantwoordelijkheid een oordeel te vellen over de financiële besluiten die een ziekenhuis neemt: dit is de verantwoordelijkheid van het bestuur van de instelling zelf, waarover verantwoording moet worden afgelegd aan de Raad van Toezicht. Navraag bij het MST heeft overigens de informatie opgeleverd dan een bankenconsortium met het MST een financieringsovereenkomst gesloten heeft van meer dan 400 mln euro. Dit bankenconsortium zal over deze de risico’s dragen en voor zijn rekening moeten nemen.
Deelt u de analyse dat een fusie tussen MST en ZGT als resultaat kan hebben dat ZGT wordt gebruikt om de te verwachten financiële problemen van MST op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op uw eerdere vragen over de bezuinigingen en reorganisaties van Ziekenhuisgroep Twente (ZGT) en Medisch Spectrum Twente (MST) (2012Z00045, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1493), is er voor zover mij bekend geen sprake van een voorgenomen fusie.
Wat zijn de kosten van interim-krachten bij ZGT die zijn ingevlogen voor de reorganisatie? Is het waar dat deze om en nabij de € 700 000 per maand bedragen? Wat vindt u daarvan? Van welke bureaus komen deze interimmers? Wat is het maatschappelijk nut om dergelijke hoge bedragen uit te geven aan dure interimmers voor dergelijke controversiële plannen?
In aanvulling op mijn antwoord op uw eerdere vragen naar de kosten van interimmers bij ZGT (zie antwoord 5 op uw vragenset 2012Z00045, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1493) kan ik hier het volgende op antwoorden.
In het Nederlandse systeem van ziekenhuiszorg is het zo dat die zorg door verzekeraars wordt ingekocht bij ziekenhuizen op basis van vooraf overeengekomen tarieven (waar het om verrichtingen gaat waarvoor vrije DBC’s gelden) dan wel op basis van gereguleerde tarieven. Binnen de (financiële) kaders die uit die contracten van ziekenhuizen met zorgverzekeraars voortvloeien, zullen de ziekenhuizen hun exploitatie moeten vormgeven.
Vandaar ook de reactie van een woordvoerder van ZGT in de krant van 8 februari: «dat de inhuur van interimmers onderdeel is van onze bedrijfsvoering en daar gaan we niet concreet op in. We maken alleen van interimmers gebruik als de expertise zelf niet binnen ZGT voorhanden is. Bovendien moeten de kosten van de interimmer opwegen tegen de baten; er moet duidelijk rendement zichtbaar zijn.» Daarnaast meldt die woordvoerder «dat in het kader van de afgekondigde vacaturestop eind december alle contracten met interimmers zijn of worden beëindigd zodra het contract dit toelaat.»
Er vindt dus geen externe ex ante toetsing plaats op het uitgavenbeleid van ziekenhuizen. Wel is er een soort van externe ex post toetsing, want zorgverzekeraars zullen zich bij het inkopen van zorg laten leiden door de tariefhoogtes waarmee de meest efficiënt werkende ziekenhuizen weten uit te komen.
Wat vindt u van de plannen van ZGT om de longafdeling en cardiologie te verplaatsen naar Almelo en de eenvoudigere orthopedische ingrepen, oogoperaties, en liesoperaties naar Hengelo? Betekent dit op termijn niet dat het ziekenhuis in Hengelo wordt ontmanteld naar een dagbehandelingscentrum en geen volwaardig ziekenhuis blijft? Zo nee, waaarom niet?
Naar ik heb begrepen wordt zowel op bestuurlijk niveau als op maatschapsniveau gesproken over diverse vormen van samenwerking. Dit kan er onder andere toe leiden dat voor complexe, weinig voorkomende ingrepen de patiënt naar verder weg gelegen academische centra moet reizen.
Zoals ik eveneens heb aangegeven in antwoorden op uw eerdere vragen (2012Z00045, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1493) zijn zorgaanbieders zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg en de wijze waarop zij de zorg binnen hun organisatie inrichten. Wel moet de continuïteit van zorg voor patiënten gewaarborgd blijven. Ik ben in genoemde antwoorden ook al ingegaan op de verantwoordelijkheden die de overheid en andere partijen hierin hebben.
Zie verder mijn antwoord op vraag 9.
Blijft de klinische verloskunde overeind in Hengelo? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Betekent uw wens om de kosten te beheersen door middel van concentratie van medische zorg, dat er in Twente één ziekenhuis moet overblijven? Zo nee, hoe garandeert u het behoud van de bestaande ziekenhuiszorg in Twente?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat uw stelsel van marktwerking met de bijbehorende risico’s voor zorginstellingen leidt tot risicobeperking door middel van fusies? Zo nee, hoe verklaart u dan dat het aantal fusie- of samenwerkingsinitiatieven dit jaar al het totaal van de tweede helft van 2010 overtreft?2
In het verleden hebben we gezien dat bestuurders niet altijd zorgvuldig zijn omgegaan met besluitvorming over de door hun te organiseren zorgverlening. Dit betrof onder andere, maar zeker niet uitsluitend, ook besluitvorming over samenwerking en/of fusies. Daarom zet ik alles op alles om het wetsvoorstel, waarmee de regels voor de fusietoetsing vanwege kwaliteit en bereikbaarheid worden aangescherpt, zo snel mogelijk naar uw Kamer te sturen. Het wetsvoorstel ligt op dit moment voor advies bij de Raad van State.
Welk nut heeft marktwerking als monopolies het voorspelbare resultaat zijn? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorgaanbieders moeten datgene doen waar ze goed in zijn en datgene waar ze niet goed in zijn aan anderen overlaten. Dit is een beslissing van de zorgaanbieder. Ik deel niet de mening dat monopolies het voorspelbare resultaat zijn. Het toezicht van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) moet dit juist voorkomen door standaard de keuzevrijheid voor patiënten en zorgverzekeraars in haar beoordeling van fusies en samenwerkingsafspraken te betrekken. Voorts heeft de NMa op grond van haar fusietoezicht in de afgelopen jaren verschillende malen ingegrepen ter voorkoming van het ontstaan van te machtige posities van zorgaanbieders. Graag verwijs ik in dat kader naar een fusiebesluit van eind vorig jaar, waarin de NMa vanuit dat oogpunt haar toestemming aan de fusie tussen Zorggroep Noordwest-Veluwe en Het Baken heeft geweigerd.
Ook zien we dat er de afgelopen jaren juist veel aanbieders zijn bij gekomen (zelfstandige behandelcentra). Het is cruciaal dat de toetreding van nieuwe aanbieders vrij is en in de praktijk ook ruimte krijgt. Dat voorkomt de ongewenste situatie van één of te weinig aanbieders.
Kunt u uiteenzetten hoe uw beleidsdoelstelling van concentratie van ziekenhuiszorg zich verhoudt tot uw doelstellingen van «zorg dichtbij» en keuzevrijheid voor de patiënt?
Mijn beleidsdoelstelling is zorg dichtbij die kan en wat verder weg waar het niet anders kan. Mijn uitgangspunt is dat mensen de zorg en ondersteuning ontvangen die ze nodig hebben zo dicht mogelijk bij huis en zo min mogelijk hinder ondervinden van de schotten die nu nog tussen de onderdelen binnen het stelsel aanwezig zijn. Als we deze beweging willen realiseren is het van belang dat zoveel mogelijk laagcomplexe tweedelijnszorg naar eerstelijnszorg of naar een nieuwe ontstane tussenvorm (anderhalvelijnszorg) verschoven wordt (substitutie) en dat de eerstelijnszorg zodanig verbeterd wordt dat doorverwijzing naar de tweede lijn steeds minder nodig is. Met name de chronische zorg voor diverse aandoeningen zou hierdoor veel dichter bij de patiënt beschikbaar komen. In mijn ogen moeten vooral zorgverzekeraars en zorgaanbieders er voor zorgen dat de gewenste verschuiving van zorg richting de eerste- of anderhalvelijn gaat plaatsvinden.
In mijn visie kan concentratie van hoogcomplexe zorg met relatief weinig patiënten noodzakelijk zijn om de gewenste kwaliteit te realiseren en de kosten te beheersen. Deconcentratie van laagcomplexe zorg met relatief veel patiënten is nodig om voor deze vorm van zorg de kwaliteit en toegankelijkheid te verbeteren en ook daar de kosten te beheersen. Alleen op deze wijze kan er een robuuste zorginfrastructuur worden gerealiseerd.
De vergoeding van het middel Caphosol en speelselsubstituten/mondspoelmiddelen aan onder andere kinderen met kanker |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Op grond waarvan heeft u de familie van een meisje met botkanker laten weten dat het geneesmiddel dat wordt aangewend om zweren in de mond, als gevolg van chemo- of radiotherapie te behandelen (Caphosol) tot de zelfzorgmiddelen behoort, en derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komt? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ik realiseer me dat het hier gaat om een lastige situatie voor het meisje en haar familie. In de brief heb ik aan de familie toegelicht waarom Caphosol niet voor vergoeding in aanmerking komt.2 Hieronder vindt u deze toelichting.
Caphosol is net als alle andere speekselsubstituten/mondspoelingen (behalve Salvia Orthana) geen geregistreerd geneesmiddel, maar een hulpmiddel.
Caphosol noch een ander speekselsubstituut/mondspoeling is vermeld op de hulpmiddelenlijst, artikel 2.6 van de Regeling zorgverzekering. Gelet op de huidige wet- en regelgeving kunnen speekselsubstituten/mondspoelingen niet worden aangemerkt als een te verzekeren prestatie en daarom niet ten laste van de basisverzekering worden gebracht.
Om op de hulpmiddelenlijst te komen moet voldaan zijn aan de pakketcriteria. Bij toetsing aan deze criteria wordt onder andere beoordeeld of het middel tot noodzakelijk te verzekeren zorg behoort. Daarbij wordt ook bezien of de kosten voor eigen rekening behoren te komen.
De kosten per speekselsubstituut/mondspoeling verschillen. Uit onderzoek blijkt geen verschil in effectiviteit tussen goedkope en dure/duurdere speekselsubstituten/mondspoelingen. Het is niet medisch noodzakelijk een duurder middel of specialité te gebruiken. Uitgaande van het gemiddelde van de door Zorgverzekeraars Nederland genoemde kosten voor speekselsubstituten/mondspoelingen (€ 112 per jaar) ben ik, in overeenstemming met het advies van het College voor zorgverzekeringen (CVZ), van mening dat de kosten van deze interventie voor eigen rekening van de verzekerde zouden kunnen komen.
Verder zijn speekselsubstituten/mondspoelingen vrij verkrijgbaar bij
drogist en apotheek en er is geen medische begeleiding nodig bij het gebruik ervan. Het zijn zelfzorgmiddelen en deze behoren in de regel niet te worden vergoed vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw).
Bent u van mening dat het inkomen van de ouders geen verschil hoort te maken voor de mate waarin een kind noodzakelijke zorg ontvangt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De noodzakelijk te verzekeren zorg zit in het basispakket. Iedereen heeft recht op (de vergoeding van) verstrekkingen uit het basispakket, ongeacht het inkomen.
Voor het overige moge ik verwijzen naar de beantwoording van vraag één en vier waar is toegelicht waarom Caphosol niet tot de noodzakelijk te verzekeren zorg behoort.
Deelt u de mening dat het bestrijden van mondzweren als gevolg van chemo- of radiotherapie een essentieel onderdeel vormt van een kankerbehandeling, aangezien goed eten onmisbaar is voor de strijd tegen de ziekte en het herstel na behandelingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren waarom een geneesmiddel dat wordt aangewend om zweren in de mond als gevolg van chemo- of radiotherapie te behandelen, wordt beschouwd als «zelfzorgmiddel»? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat Caphosol dient te worden vergoed aan kankerpatiënten, zeker als er volgens artsen geen alternatief is om de mondzweren tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Bij de beantwoording van vraag één en vier is toegelicht waarom Caphosol en andere speekselsubstituten/mondzorgmiddelen niet tot de noodzakelijk te verzekeren zorg behoren. Ik verwijs daarom naar dit antwoord.
Is het waar dat zorgverzekeraar OHRA, na dreiging met een rechtszaak door de Stichting Eerlijke Geneesmiddelenvoorziening (EGV), vorig jaar heeft besloten Caphosol voor een patiënte te vergoeden? Zo ja, wat is hierover uw oordeel en welke consequenties verbindt u hieraan voor de vergoeding van het middel aan andere kinderen met kanker?2
Zoals hiervoor is aangegeven, wordt Caphosol niet vergoed vanuit de Zvw. Vergoeding voor speekselsubstituten/mondspoelingen kan eventueel wel plaatsvinden op basis van het coulancebeleid van zorgverzekeraars. De CZ-groep heeft aangegeven dat Caphosol hier niet onder valt, vanwege de niet aangetoonde meerwaarde en aanwezige goedkopere alternatieven. De CZ-groep heeft meerdere malen aangegeven dat een uitzondering op dit coulancebeleid hoogst onwaarschijnlijk is.
Mocht Ohra toch een uitzondering hebben gemaakt dan heeft vergoeding plaatsgevonden vanuit de eigen coulancemiddelen.
Bent u van mening dat, juist wanneer kinderen behandeld worden aan ernstige ziekten het dan onethisch is om hen noodzakelijke zorg te onthouden met een beroep op het basispakket? Zo neen, kunt u aangeven welk nut het dient om een kind zorg te onthouden? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat kinderen (en hun ouders) tijdens een ziekbed geen strijd hoeven te voeren voor de vergoeding van medicatie die volgens artsen onderdeel vormen van de behandeling?
Ja, ik ben van mening dat het onethisch is om kinderen die behandeld worden aan een ernstige ziekte noodzakelijke zorg te onthouden. Daarom wordt de noodzakelijk te verzekeren zorg vergoed vanuit de Zvw. Bij de beantwoording van vraag één en vier is toegelicht waarom Caphosol niet tot de noodzakelijk te verzekeren zorg behoort.
Bent u bereid, in lijn met het advies van diverse specialisten als patiëntenorganisaties SPDV, HOVON, NMT, NVRO, NVSP, CG-Raad, NFK en NPCF, om speekselsubstituten/mondspoelmiddelen, waaronder Caphosol, te vergoeden aan patiënten wanneer artsen dit noodzakelijk achten bij de volgende indicaties:
Zie antwoord vraag 5.
Bent u hiertoe bereid, te meer daar de Adviescommissie Pakket bij de advisering van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) over het al dan niet vergoeden van speekselsubstituten/mondzorgmiddelen hierover een verdeeld standpunt heeft ingenomen, aangezien het een kleine groep patiënten betreft die al zeer zwaar worden getroffen, waarbij de kosten van 251 euro per maand voor Caphosol daar nog eens bij komen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De onduidelijkheid rond toevoegingen aan tabak door de tabaksindustrie |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat weegt voor u zwaarder: het volksgezondheidsbelang van maximale openbaarheid over toevoegingen aan tabak of de bedrijfsbelangen van de tabaksindustrie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het gebruik van tabaksingrediënten is een ingewikkelde materie om op begrijpelijke wijze aan een consument uit te leggen. Ervaring leert ons dat consumenten technische en chemische informatie al snel op een verkeerde manier interpreteren of hier verkeerde conclusies aan verbinden. Ik ben het met u eens dat het van het grootste belang is dat de consument deze informatie tot zijn beschikking heeft, maar ook dat de consument deze informatie op de juiste manier kan vertalen. Het publiceren van een lijst stoffen en hoeveelheden zonder de juiste context draagt mijns inziens niet bij aan het doel achter de publicatieverplichting, namelijk een objectieve en transparante voorlichting aan de consument.
Om die reden is gekozen voor een grondige aanpak, die bestaat uit twee fasen. De eerste fase was het publiceren van algemene informatie over de inhoud van tabaksproducten. Deze informatie staat op de website van het RIVM, www.tabakinfo.nl. Hier kan de consument informatie vinden over de samenstelling van tabaksproducten, toevoegingen aan tabak en de gevolgen daarvan voor de roker.
De volgende fase is het publiceren van door de industrie aangeleverde informatie over door hen gebruikte ingrediënten. Zo kan de consument direct een koppeling maken tussen de gepubliceerde data en de algemene informatie over dit onderwerp die nu al op de site beschikbaar is. Het doel is dat de consument de data van de fabrikant op deze wijze ook goed kan interpreteren.
Omdat bij de tweede fase ook de bescherming van bedrijfsgeheimen en onderlinge concurrentieverhoudingen een rol spelen, dient openbaarmaking van deze informatie op zorgvuldige wijze plaats te vinden. Daar werk ik nu samen met het RIVM aan. De resultaten daarvan zullen nog dit jaar zichtbaar zijn op de website van het RIVM.
Waarom vermelden de verpakkingen van voedingsmiddelen wel de ingrediënten, maar die van rookwaren niet? Deelt u de mening dat op rookwaren alle ingrediënten dienen te worden vermeld? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot uw tabaksbeleid, waarbij de burger op basis van eerlijke informatie «leefstijlkeuzes» moet maken? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ik vind ik het belangrijk dat voor de consument objectieve en gedegen voorlichting beschikbaar is, zodat hij een weloverwogen keuze kan maken om wel of niet te roken. Daar hoort ook bij dat de consument goed geïnformeerd wordt over de samenstelling van tabaksproducten.
Op basis van Europese wet- en regelgeving wordt op de verpakking van een tabaksproduct nu aangegeven welke niveaus aan teer, nicotine en koolmonoxide het product bevat. Daarnaast bevat de verpakking tekstuele gezondheidswaarschuwingen van verschillende aard. Daarmee wordt de consument via de verpakking mijns inziens goed geïnformeerd over de gevaren van het roken. Ik ben van mening dat naast de bestaande informatie en gezondheidswaarschuwingen, de verpakking niet het juiste instrument is voor aanvullende informatie over toevoegingen aan tabak. Op de verpakking is immers geen ruimte om die informatie op zodanige wijze te presenteren, dat de consument hieruit de juiste conclusies trekt ten aanzien van de gevolgen van deze toevoegingen voor zijn gezondheid.
Die ruimte is er wel op de door het RIVM ontwikkelde website www.tabakinfo.nl. Daar is nu al algemene informatie beschikbaar over de samenstelling van tabaksproducten, het gebruik van toevoegingen en de gevolgen daarvan voor de consument. Die informatie zal de komende tijd nog verder worden uitgebreid, zodat de consument zich hierover uitgebreid kan laten voorlichten. De volgende fase is het publiceren van door de industrie aangeleverde informatie over door hen gebruikte ingrediënten.
Deelt u de mening dat toevoegingen aan tabak, die het risico op kanker vergroten, moeten worden verboden? Zo nee, waarom niet?
Het is algemeen bekend dat roken schadelijk en verslavend is. Mijn tabaksontmoedigingsbeleid is erop gericht dat jongeren worden ontmoedigd om te gaan roken en weerbaar worden gemaakt tegen eventuele verleidingen daartoe. Volwassenen moeten op basis van goede informatie zelf de keuze maken om wel of niet te roken. Verdergaande productregulering draagt er mijns inziens niet aan bij dat mensen niet beginnen met roken of daarmee stoppen. In eerdere Kamervragen van 19 augustus 2011 heb ik bovendien aangegeven dat er nog onvoldoende wetenschappelijk bewijs beschikbaar is over het reguleren van additieven en de effectiviteit daarvan. Wetgeving op dit terrein in andere landen zoals Canada en Frankrijk is nog van recente datum en dus is nog weinig bekend over de resultaten. Ik ben daarom niet voornemens het gebruik van additieven te beperken of te verbieden.
Deelt u de mening dat toevoegingen aan tabak, die het verslavende effect van nicotine versterken, dienen te worden verboden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw opvatting over toevoeging van stoffen, zoals menthol, die de luchtwegen verdoven waardoor beginnende (jonge) rokers minder last hebben van irritatie en daardoor minder geneigd zijn te stoppen voordat de verslaving een feit is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw opvatting over het toevoegen van kunstmatige smaakstoffen, terwijl uit onderzoek is gebleken dat de smaak voor tweederde van de beginnende (jonge) rokers doorslaggevend is om door te gaan met roken?2
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat landen als Canada en Frankrijk, die verschillende toevoegingen hebben verboden, voldoen aan uw liberale schrikbeeld van een bemoeizuchtige overheid? Zo nee, wat let u om dit voorbeeld te volgen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft de overheid tot op heden niet de gegevens over toevoegingen gepubliceerd die tabaksfabrikanten al sinds 2007 aanleveren aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)? Hoe kunt u uw beleid baseren op vrije leefstijlkeuzes van de burger als deze niet door u wordt geïnformeerd over de ingrediënten van zijn sigaret?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt uw opvatting dat de burger best zelf keuzes kan maken, zich met de verklaring voor de vertraging van publicatie dat de informatie op een zodanige wijze aan de burger moet worden gepresenteerd dat hij de juiste conclusies kan trekken? Moet een en ander soms eerst worden goedgekeurd door de tabakslobby? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Zie antwoord vraag 1.
Waarom censureert u door dagblad Trouw opgevraagde beleidsdocumenten over tabak, of weigert deze helemaal te verstrekken? Vindt u het wenselijk dat zo de indruk ontstaat dat uw ministerie een dependance van Philip Morris is? Bent u bereid alle documenten volledig openbaar te maken? Zo neen, waarom niet?
Dagblad Trouw heeft op basis van de Wet Openbaarheid Bestuur documenten opgevraagd over het tabaksontmoedigingsbeleid van de afgelopen tien jaar. Bij de behandeling van dergelijke verzoeken hanteer ik de kaders die gesteld zijn in die wet. De wet gaat uit van het principe dat documenten openbaar worden gemaakt, tenzij diezelfde wet openbaarheid niet toelaat. Er wordt slechts openbaarmaking geweigerd indien de Wob openbaarmaking niet toestaat (absolute uitzonderingsgronden) of indien een ander betrokken belang in een bepaald geval vóór openbaarmaking dient te gaan (relatieve uitzonderingsgronden). Het volledig openbaar maken van alle documenten kan dus in strijd zijn met de wet.
Dagblad Trouw heeft bezwaar aangetekend tegen een aantal onderdelen van het betreffende besluit tot openbaarmaking. Zolang deze bezwaarprocedure nog in behandeling is, doe ik hierover geen verdere mededelingen.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u stelde dat het verbieden of inperken van toevoegingen niet past binnen uw tabaksontmoedigingsbeleid? Wilt u aangeven met welke punten van uw beleid een beperking of verbod van bepaalde toevoegingen strijdig zou zijn en wilt u dit antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 3.
De vergoeding van hulpmiddelen voor uitwendige elektrostimulatie ter behandeling van chronische pijn |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat chronische pijn een ernstige aandoening is die in ieder geval niet als «lage ziektelast» kan worden aangemerkt? Zo nee, waarom niet?
Aan het College voor zorgverzekeringen (CVZ) heb ik op 7 maart 2011 gevraagd te adviseren over de toepassing van de lage-ziektelastbenadering. Ik verwacht dit advies binnen niet al te lange tijd van het CVZ te ontvangen. Zo spoedig mogelijk na ontvangst van het advies van het CVZ zal het kabinet een standpunt innemen en daarover de Kamer informeren.
Het advies dat CVZ gaat uitbrengen over de elektrostimulatie vloeit overigens niet voort uit het advies over de lage-ziektelastbenadering.
Deelt u de mening dat verlaging van de ziektelast bij chronische pijn uw aandacht verdient, gelet op de hoge prevalentie van rond de 20%, de aantasting van de kwaliteit van leven, het functioneren en de arbeidsproductiviteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze onderneemt u actie om dit veelvoorkomende gezondheidsprobleem terug te dringen?
Het is mij bekend dat het CVZ voornemens is te adviseren over hulpmiddelen voor uitwendige elektrostimulatie. Betrokken partijen zijn inmiddels geconsulteerd over het conceptadvies. Ten behoeve van deze consultatie hebben deze partijen het conceptadvies strikt vertrouwelijk ontvangen. Op basis van de commentaren uit het veld en de beraadslagingen in de Duidingscommissie Pakket en de Adviescommissie Pakket kunnen er nog wijzigingen aangebracht worden. Er is dus nog geen openbaar advies van het CVZ waarop ik een standpunt kan innemen. Overigens zou ik het ook niet opportuun en zinvol achten een standpunt in te nemen op een conceptadvies dat nog – al dan niet in belangrijke mate – kan wijzigen.
Ik ga er vanuit dat het advies meeloopt in het pakketadvies 2012. Als dat zo is verwacht ik mijn oordeel mee te nemen bij mijn standpunt over het jaarlijkse pakketadvies. Dit standpunt ontvangt u uiterlijk begin juni.
Hoeveel patiënten in Nederland met chronische pijnklachten worden behandeld met Transcutaneous electrical nerve stimulation (TENS)? Voor hoeveel van deze patiënten is TENS, of een vergelijkbare therapie, de enige behandeling die nog verlichting brengt? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te onderzoeken, alvorens te beslissen over het pakketadvies van het College voor zorgverzekeringen (CVZ)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat het CVZ voornemens is te adviseren om uitwendige elektronische stimulatie ter behandeling van chronische pijn niet langer te vergoeden? Bent u van plan dit advies over te nemen?1
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de volgende passage uit het in opdracht van het CVZ uitgevoerde literatuuronderzoek naar de effectiviteit van uitwendige elektrostimulatie bij chronische pijn: «Het CVZ staat, als pakketbeheerder, voor de principiële keuze of het bereid is positief te adviseren over de vergoeding van een behandeling die in de praktijk aanzienlijke pijnverlichting kan bewerkstelligen, maar waarvan in onderzoek het effect voor een mogelijk belangrijk deel aspecifiek lijkt te zijn.»?2
Zie antwoord vraag 2.
Waarom geeft in de afweging van het CVZ de stand van de literatuur in dit geval de doorslag, en niet de stand van de praktijk, anders dan de bezuinigingsagenda van dit kabinet? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over de opvatting van de onderzoekers dat vermindering van de ziektelast ten gevolge van chronische pijn een valide argument is om positief te adviseren over vergoeding van uitwendige elektrotherapie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over een gehanteerd argument vóór verwijdering uit het pakket, namelijk dat het de deur open zou zetten naar «vergoeding van allerlei interventies waarvan het effect vermoedelijk langs aspecifieke weg tot stand komt»? Kunt u concrete voorbeelden noemen van behandelingen waarop dit argument van toepassing zou zijn?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over een ander genoemd argument vóór verwijdering uit het pakket, namelijk dat er steeds meer gezocht zal worden naar andere, meer effectieve interventies om de mechanismen waarlangs patiënten zelf controle kunnen uitoefenen over hun pijnsensatie, te activeren? Deelt u de mening dat het verstandig is eerst de ontwikkeling van die alternatieven af te wachten alvorens de huidige hulpmiddelen en behandelingen uit het pakket te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de in de medische wetenschap gebezigde uitspraak «absence of evidence is not evidence for absence»? Hoe beoordeelt u in dit licht de opvatting van de onderzoekers dat, ondanks het gebrek aan eenduidigheid in de literatuur, patiënten in de praktijk wel degelijk baat kunnen hebben bij TENS en vergelijkbare behandelingen?3
Ik ben bekend met deze uitspraak. Voor de op grond van de Zorgverzekeringswet te verzekeren zorg geldt als uitgangspunt dat de zorg van bewezen waarde is.
Het is dus niet relevant of onderzoekers beweren dat mensen baat hebben bij een interventie, maar of de interventie voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk. Deze voorwaarde geldt niet alleen bij chronische pijnklachten, maar voor alle klachten die complex zijn. Ik teken daarbij nog aan dat de verplichting om na te gaan wat werkt en wat niet, niet alleen voortkomt uit pakketbeheer, maar ook vanuit het perspectief van het leveren van verantwoorde zorg.
Deelt u de mening dat het gebrek aan eenduidigheid in de literatuur over de werkzaamheid van uitwendige elektrostimulatie voor een belangrijk deel kan worden verklaard door de complexiteit van chronische pijnklachten en de veelheid aan verschijningsvormen en oorzaken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Indien u de redenering van het CVZ overneemt, is dan niet de consequentie dat veel behandelingen voor complexe aandoeningen met een veelheid aan oorzaken zullen verdwijnen uit het basispakket vanwege gebrek aan eenduidigheid in de literatuur, terwijl de stand van de praktijk aantoont dat patiënten er baat bij hebben? Wilt u uw antwoord toelichten ?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2 tot en met 9.
Deelt u de mening dat, indien de behandelende arts van oordeel is dat de patiënt is aangewezen op TENS of een vergelijkbare behandeling, deze behandeling vergoed dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Nee die mening deel ik niet. Het is namelijk niet de behandelend arts die bepaalt of een behandeling in het pakket zit.
Het bericht dat mevrouw Albayrak bij vertrek bij het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers tonnen kan claimen |
|
Henk van Gerven |
|
Leers , Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat mevrouw Albayrak bij vertrek tonnen kan claimen? Klopt het dat hier reeds individuele afspraken over zijn gemaakt? Zo ja, wie heeft deze afspraken gemaakt?1
Hoe is deze afspraak tot stand gekomen? Vindt u het wenselijk dat een in opspraak geraakte bestuurder een gouden handdruk van deze omvang krijgt?
Zijn er mogelijkheden om onder deze afspraken uit te komen? Zo ja, bent u van plan om deze toe te passen?
Klopt het dat er nu al wordt gekeken naar mogelijkheden om haar elders een baan aan te bieden bij de overheid? In hoeverre bent u van mening dat zij in eenzelfde soort functie nog voldoende gezag heeft?
Is een dergelijke individuele afspraak zoals met mevrouw Albayrak is overeengekomen normaal in de (semi-) publieke sector? Zo ja, gaat u deze gang van zaken aanpakken? Kunt u een inventarisatie maken van dergelijke regelingen bij andere (semi-) publieke instellingen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn eerdere antwoord op deze vraag (Aanhangsel Handelingen II 2011/12, nr. 1501).
De dreigende sluiting van de afdeling acute verloskunde in ziekenhuis de Sionsberg te Dokkum |
|
Nine Kooiman , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de afdeling acute verloskunde in ziekenhuis de Sionsberg te Dokkum dreigt te sluiten?1
Op 19 januari 2012 heeft de Sionsberg haar zorgbeleidsplan aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) voorgelegd. Hierin is onder andere door het bestuur van de Sionsberg besloten dat de Sionsberg voor de geboortezorg vóór 1 mei 2012 een aanvullend beleidsplan dient op te stellen. Speciaal voor deze opdracht zal een werkgroep in het leven worden geroepen. In deze werkgroep zullen mogelijkheden van regionale samenwerking en nieuwe en innovatieve vormen van geboortezorg worden verkend. De IGZ zal dit plan toetsen aan de vigerende richtlijnen en normen. Totdat dit plan is uitgewerkt en geïmplementeerd blijven reguliere bevallingen in de Sionsberg mogelijk. Bevallingen die vooraf als risicovol worden ingeschat worden, in verband met ontbrekende nazorgmogelijkheden, tijdig doorverwezen naar ziekenhuizen in de omgeving. .
Op welke wijze gaat u de acute verloskunde in Dokkum en omstreken behouden?
De zorgaanbieders zijn aan zet om een samenhangend plan voor de geboortezorg op te stellen. Van belang is hierbij dat verantwoorde en toegankelijke geboortezorg in de regio wordt georganiseerd.
Bent u nog steeds van mening dat de 45 minuten aanrijtijd voor verloskundige zorg gegarandeerd moet blijven of zijn dit loze woorden? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat deze normen worden nagekomen?
Ja, de 45 minutennorm blijft voor mij een uitgangspunt waar in het zorgbeleidsplan voor de geboortezorg rekening mee moet worden gehouden. Ook in geval van het verplaatsen van de acute verloskunde van de Sionsberg naar een ander ziekenhuis ga ik er van uit dat er oplossingen voor het borgen van de kwaliteit en toegankelijkheid van de geboortezorg in de regio te vinden zijn.
Is het juist te stellen dat, wanneer de acute verloskundige zorg in ziekenhuis de Sionsberg verdwijnt, de 45 minutennorm overschreden zal worden? Zo ja, welke gebieden komen volgens u onder druk te staan? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel inwoners wonen, wanneer de acute verloskundige zorg in ziekenhuis de Sionsberg moet sluiten, buiten de 45 minutennorm?
Uit de analyse van het RIVM blijkt dat de Sionsberg een gevoelig ziekenhuis is voor circa 8 000 inwoners. Dit betekent dat, wanneer de afdeling acute verloskunde zou sluiten en er verder niets zou wijzigen deze personen niet meer binnen 45 minuten op een afdeling acute verloskunde kunnen komen. In het huidige beleidsplan is al voorzien in het plaatsen van een extra ambulancestandplaats en een extra ambulance in de regio. Dit betekent dat de bereikbaarheid binnen 45 minuten in de regio is geborgd.
Waarom schuift u de verantwoordelijkheid af naar de zorgverzekeraars? Is het niet aan u om te staan voor goede en bereikbare verloskundige zorg voor iedere vrouw en ieder kind?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgaanbieders zijn, samen met de betrokken verzekeraar, het best in staat om de kwaliteit en toegankelijkheid van de acute verloskundige zorg in de regio te borgen. De IGZ houdt hier toezicht op. Gezien de huidige stand van zaken, zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 1, zie ik geen reden om me hier nu in te mengen.
Hoe gaat u de veiligheid van moeders en baby’s garanderen, wanneer de acute verloskundige zorg in de Sionsberg zijn deuren moet sluiten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat goede en bereikbare zorg van groot belang is als wij de babysterfte zo veel mogelijk willen terugdringen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstellingen als er overal in het land afdelingen verloskundige zorg dreigen te sluiten?
Ik deel uw mening dat goede en bereikbare zorg van groot belang is voor het terugdringen van de babysterfte. In dat kader heeft de stuurgroep zwangerschap en geboorte het advies een goed beginopgesteld, dat ik u eerder heb toegezonden. Hierin zijn richtlijnen en normen opgenomen waarvan de naleving moet leiden tot veiliger zorg voor moeder en kind. Naleving hiervan kan in sommige gevallen op termijn echter alleen door betere samenwerking in de regio en kan in een aantal gebieden alleen worden gerealiseerd door concentratie van zorg. Concentratie is hierbij geen doel op zich, maar een middel om aan de strengere normen en richtlijnen te kunnen voldoen. De IGZ maakt momenteel in alle ziekenhuizen een inventarisatie van de mate waarin aan de normen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte wordt voldaan en wat ziekenhuizen nodig hebben om aan de normen te gaan voldoen. Dit onderzoek zal op geaggregeerd niveau weergeven in hoeveel regio’s concentratie onderzocht wordt. Daarnaast doen de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) momenteel onderzoek naar wat op landelijk niveau nodig is om aan de normen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte te kunnen voldoen. Dit onderzoek moet leiden tot een implementatieplan, inclusief een zorgvuldig gekozen tijdspad. Ik verwacht medio februari beide rapporten te ontvangen en zal ze u, voorzien van mijn reactie, zo snel mogelijk doen toekomen.
Wilt u onderzoeken in welke mate de acute verloskunde in andere regio’s gevaar loopt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer informeert u de Kamer over de uitkomsten?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat duizenden vrouwen zijn verminkt door rimpelvullers |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat duizenden vrouwen zijn verminkt als gevolg van cosmetische behandelingen met rimpelvullers door klinieken? Hoe heeft dit kunnen gebeuren?1
Zowel de kwaliteit van het product als de bekwaamheid van de professional bepaalt het resultaat van een behandeling. Als aan beide voorwaarden wordt voldaan dan is de kans op problemen met het injecteren van rimpelvullers klein. Een uitzondering daarop vormt het gebruik van permanente rimpelvullers. Vanwege de kans op complicaties wordt het gebruik van dit type rimpelvullers ontraden, onder andere – sinds november 2006 – via de website van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Een cliënt heeft – in het bijzonder wanneer het gaat om cosmetische redenen – een eigenstandige verantwoordelijkheid in de keuze of hij tot het gebruik van rimpelvullers overgaat. Die eigen keuze dienaangaande kan een cliënt – in goed overleg met de behandelaar – maken op basis van verschillende informatiebronnen, bijvoorbeeld de website van de IGZ.
Deelt u de opvatting van uw ambtsvoorganger, de heer Klink, dat het geen goede zaak is om mensen te behandelen met rimpelvullers? Zo nee, waarom niet?2
Ik ontraad het gebruik van permanente rimpelvullers, het is geen goede zaak om mensen daarmee te behandelen (zie ook mijn antwoord op vraag 1).
Wat is uw reactie op het pleidooi van de Stichting Legaal Verminkt om permanente vullers, zoals Bio-Alcamid en Dermalive, te verbieden? Bent u bereid met deze stichting in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1. In aanvulling daarop: het gebruik van deze middelen voor cosmetische redenen wordt ontraden door zowel de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) als de Nederlandse Vereniging Cosmetische Geneeskunde (NVCG). Dat wil dus zeggen dat als behandelaren in Nederland permanente rimpelvullers zouden gebruiken voor cosmetische redenen, zij handelen in strijd met de professionele standaard. Dit wil zeggen dat behandelaren die om cosmetische redenen permanente rimpelvullers gebruiken, kunnen worden aangepakt door de IGZ en de tuchtrechter. Permanente rimpelvullers worden echter ook gebruikt voor reconstructieve chirurgie. Het verbieden van deze middelen zou dus leiden tot het onthouden van behandeling aan mensen met een ernstige verminking, hetgeen niet wenselijk is.
Overigens zou in het – hypothetische – geval dat tot een verbod van het in de handel brengen van permanente rimpelvullers zou moeten worden overgegaan, een dergelijk verbod om een Europese benadering vragen vanwege het vrije verkeer van goederen.
In het licht van het bovenstaande acht ik een gesprek met de Stichting Legaal Verminkt over het verbieden van permanente vullers niet opportuun.
Is het waar dat permanente rimpelvullers nog steeds worden toegepast, ondanks een advies van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) uit 2009 om ze niet meer te gebruiken? Zo ja, vindt u ingrijpen gerechtvaardigd? Wilt u uw antwoord toelichten?
De IGZ heeft in november 2006, samen met de beroepsverenigingen, een waarschuwing uit laten gaan waarin het gebruik van permanente rimpelvullers voor cosmetische doeleinden zeer sterk wordt ontraden. Sinds die tijd zijn bij de IGZ een tiental meldingen binnengekomen over complicaties na het gebruik van een permanente rimpelvuller. Daarvan had het grootste deel betrekking op ingrepen die voor die waarschuwingsdatum zijn uitgevoerd. Eén melding wordt nog onderzocht, maar dit betreft een op zichzelf staande, bijzondere casus. Op grond hiervan heb ik geen aanwijzingen gekregen dat er in Nederlandse ziekenhuizen of klinieken nog permanente rimpelvullers worden gebruikt voor cosmetische doeleinden. Als er mensen zijn die andere aanwijzingen hebben, verwijs ik die graag naar de IGZ opdat de inspectie dat nader kan onderzoeken en aanpakken.
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger, die stelde dat er geen aanwijzingen waren dat de IGZ onvoldoende toezicht uitoefende op privéklinieken? Vindt u de berichten dat ruim 2 jaar na het IGZ-advies nog altijd permanente rimpelvullers worden toegepast wel voldoende aanwijzing voor tekortschietend toezicht? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord bij vraag 4.
Waarom is, ondanks het advies van de IGZ en pleidooien van artsen, nooit een verbod ingesteld op permanente rimpelvullers? Bent u bereid hier alsnog voor te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Op welke wijze worden de slachtoffers geholpen, die ernstige lichamelijke en geestelijke gevolgen ondervinden van de verminkende behandelingen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben zeer begaan met mensen die ernstige lichamelijke en geestelijke gevolgen ondervinden van verminkende behandelingen. De overheid doet er alles aan om deze praktijken uit te bannen. Mochten er signalen bij de IGZ binnenkomen over het gebruik van permanente rimpelvullers voor cosmetische doeleinden, dan zal zij dat onderzoeken en zo nodig de «behandelaar» aanpakken.
Hoe groot is naar uw oordeel het probleem van malafide schoonheidsklinieken? Ziet u aanleiding om dit probleem aan te pakken? Wilt u uw antwoord toelichten?
Noch de IGZ noch mij hebben signalen hierover bereikt. Mochten deze signalen er zijn, dan is het cruciaal dat de IGZ hiervan op de hoogte wordt gesteld.
Wat is uw oordeel over cosmetische botox-behandelingen? Op welke wijze wordt toezicht gehouden op de risico’s?
Botulinetoxine-bevattende producten zijn op de Nederlandse markt slechts toegelaten als geneesmiddel. De vereiste productinformatie geeft aan dat botulinetoxineproducten alleen mogen worden toegediend door artsen met geschikte ervaring. De cliënt zal in samenspraak met de beoogde behandelaar de voor- en nadelen van een cosmetische botox-behandeling moeten beoordelen.
Bijwerkingen kunnen worden gemeld bij de stichting Lareb. Burgers kunnen en zorgaanbieders moeten calamiteiten bij de IGZ melden.
Fusieplannen van ziekenhuizen in Winterswijk en Doetinchem |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten dat het Streekziekenhuis Koningin Beatrix (SKB) in Winterwijk en het Slingeland Ziekenhuis in Doetinchem van plan zijn te fuseren, met uitzicht op sluiting van de locatie in Winterswijk? Kunt u zich voorstellen dat hierdoor onrust is ontstaan onder de lokale bevolking?1
Dit fusievoornemen is (nog) niet gemeld bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa).
Zoals ik ook in eerdere antwoorden op vragen van uw fractie al heb aangegeven ben ik niet van mening dat fusies in de zorg in alle gevallen ongewenst zijn. Een fusie kan soms noodzakelijk zijn voor de continuïteit of de kwaliteit van de aangeboden zorg. Andersom is ook waar, grote instellingen kunnen heel inefficiënt zijn en daarmee duurder en slechter van kwaliteit. Niettemin deelt dit Kabinet uw zorgen over fusies. Die zorgen komen voort uit ervaringen ten aanzien van de argumentatie van de noodzaak van de fusie, de betrokkenheid van cliënten, medewerkers en andere stakeholders bij de uitwerking van fusies en de wijze waarop fusies in het verleden daadwerkelijk hebben uitgepakt. Vandaar dat de fusietoetsing zal worden aangescherpt, een wetsvoorstel daartoe ligt thans bij de Raad van State voor.
Om op dit moment al zoveel mogelijk aan de wensen van de Kamer tegemoet te komen zal ik in de richting van (koepels van) zorgaanbieders aangeven dat de Kamer en ik van mening zijn dat partijen uitermate zorgvuldig met fusies moeten omgaan. En dat ik het zeer wenselijk vind dat zorgaanbieders ook nu al handelen in de geest van de komende aanscherping van de regels. Ik heb partijen met concrete fusievoornemens, inmiddels aangeschreven met het verzoek aldus te handelen.
Uiteraard kan ik mij voorstellen dat er onrust is ontstaan bij de lokale bevolking. In dat kader wijs ik graag op de grote betrokkenheid van de gemeente Winterswijk bij de voorgenomen fusieplannen die ik uit de berichtgeving heb afgeleid.
Deelt u de mening dat sluiting van het ziekenhuis in Winterswijk of het schrappen van spoedeisende hulp een onverantwoorde aantasting van de medische zorg in het oosten van de Achterhoek zou betekenen, bijvoorbeeld met het oog op de aanrijtijden van ambulances? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik kan niet beoordelen wat het fusievoornemen exact betekent voor het ziekenhuis in Winterswijk en wat daarover inmiddels tussen de diverse betrokkenen is gewisseld. Voor mij is van belang dat de kwaliteit en bereikbaarheid ten gevolge van een eventuele fusie niet worden geschaad. Daartoe is de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten voor de spoedeisende zorg een belangrijk uitgangspunt. In geval van sluiting van de spoedeisende hulp (SEH) van het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk zou dat, volgens de analyse van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu uit 2011, betekenen dat 29 600 inwoners uit de omgeving niet meer binnen de normtijd van 45 minuten een SEH kunnen bereiken. Het fusievoornemen van partijen dient met een dergelijk gegeven nadrukkelijk rekening te houden. Hier ligt ook een belangrijke rol voor de zorgverzekeraars in de regio, zij hebben immers een zorgplicht naar hun verzekerden en zullen met de zorgaanbieders in de regio afspraken moet maken over hoe de zorg in de regio (inclusief acute zorg) te garanderen. Dit geldt ook voor de toezichthouders die toezicht houden op de kwaliteit en bereikbaarheid van de zorg.
Is het waar dat het management van het SKB aan de gemeenteraad van Winterswijk te kennen heeft gegeven te streven naar behoud van het ziekenhuis in Winterswijk? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de eerdere mededeling dat een nieuw ziekenhuis op één locatie in de Achterhoek absoluut noodzakelijk is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om de zorgen onder de bevolking weg te nemen?
Ik vind het belangrijk dat partijen met een fusievoornemen belanghebbenden zo veel als mogelijk betrekken bij het fusieproces. Het betrekken van belanghebbenden zal ik met de aankomende aanscherpingen van de regels met betrekking tot fusietoetsing dan ook verplicht stellen. Partijen dienen dan een concentratie-effect rapportage in te dienen, waarbij zij verplicht zijn inbreng van belanghebbenden te vragen op het fusievoornemen. Ook moeten de partijen met een fusievoornemen aangeven hoe zij met die inbreng van belanghebbenden zijn omgegaan. Partijen worden op deze manier gedwongen tijdens het fusieproces de belangen van de verschillende stakeholders, waaronder de lokale bevolking, te betrekken in het fusieproces.
Het bericht dat de minister en zijn voorgangers een Europese tik op de vingers hebben gekregen |
|
Henk van Gerven |
|
Leers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat u en uw voorgangers door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) op de vingers zijn getikt wegens te hoge drempels die worden opgeworpen voor vreemdelingen die een verblijfsvergunning willen aanvragen?1
De desbetreffende uitspraak heeft betrekking op het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie voor een bijstandsgerechtigde. Naar aanleiding van deze uitspraak ben ik dan ook niet voornemens om de hoogte van de leges in zijn algemeenheid aan te passen. U zult op korte termijn worden geïnformeerd over de wijze waarop ik gevolg zal geven aan de uitspraak van het EHRM.
Heeft deze uitspraak gevolgen voor de hoogte van de leges die worden geheven voor de aanvraag van reguliere verblijfsvergunningen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van de bevinding van het EHRM dat Nederland het burgers onmogelijk maakt om aanspraak te maken op grondrechten, zoals het recht op respect voor het gezinsleven?
Het EHRM spreekt zich uit over het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie in deze concrete casus. Ik beraad mij nog op de wijze waarop ik gevolg zal geven aan de uitspraak van het EHRM.
Welke stappen gaat u ondernemen indien volgende week blijkt dat ook het Hof van Justitie van de EU van mening is dat de Nederlandse leges te hoog zijn?
Ik vind het niet verstandig om te speculeren over de mogelijke uitkomst van deze procedure en wacht derhalve de uitspraak af.
Zijn er lidstaten die gemiddeld gezien hogere leges heffen voor reguliere vergunningaanvragen dan Nederland? Kunt u hier een vergelijking van overleggen tussen de EU-landen?
Vergeleken met andere lidstaten zijn de leges voor gezinsmigratie in Denemarken en voor kennismigratie in het Verenigd Koninkrijk enigszins met die in Nederland vergelijkbaar. Deze lidstaten zijn echter niet gebonden aan EU-richtlijnen op het gebied van reguliere migratie.
Wanneer het gaat om de ons omringende landen kan ik u het volgende meedelen. In België bedragen de leges, ongeacht het verblijfsdoel, ongeveer € 20. Dit bedrag kan per gemeente verschillen.
In Duitsland bedragen de leges voor een aanvraag om een vergunning met een geldigheidsduur tot één jaar € 100 en met een geldigheidsduur van meer dan een jaar € 110, ongeacht het verblijfsdoel, In Frankrijk bedragen de leges voor een aanvraag om een verblijfsvergunning voor studie € 77, en voor arbeid en voor gezinsmigratie € 368. Voor een meereizend kind geldt een legestarief van € 135.
In Zweden bedragen de leges voor een aanvraag om een verblijfsvergunning voor studie € 110, voor gezinsmigratie € 165 (kinderen betalen de helft) en voor arbeid € 220. 2