De wettelijke problemen rond de vervolging van internetoplichting |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Internetklant is vogelvrij, niets leveren na betaling blijkt niet strafbaar»?1
Ja.
Kent u de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, d.d. 29 april 2013?2
Ja.
Zou strafrechtelijke vervolging van de betrokken «verkoper» wel mogelijk zijn geweest als hij zich bediend zou hebben van een valse naam of van namen bij de door hem gebruikte bankrekeningen?
Ja.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat civiele procedures van iedere individuele gedupeerde, in dit geval 20 personen, zoveel mogelijk worden voorkomen en dat het praktischer is dat de gedupeerden zich kunnen voegen in een strafzaak?
Het is niet zonder meer wenselijk dat zakelijke conflicten vanuit het civielrecht overgaan naar het strafrecht. De vraag welk rechtsstelsel het meest is aangewezen voor de probleemoplossing in een concreet geval wordt in de eerste plaats bepaald door de aard van het geval, niet door het aantal betrokkenen. In gevallen zoals het onderhavige, waarbij een handelaar de gemaakte afspraken niet nakomt maar wel onder eigen naam handelde, is een civielrechtelijke aanpak praktisch goed mogelijk en ligt ook het meest voor de hand. Gedupeerden kunnen er daarbij om praktische of economische redenen voor kiezen om zich te organiseren en collectief de betreffende wederpartij civielrechtelijk aansprakelijk te stellen. Hoewel het praktischer kan lijken dat gedupeerden zich in dergelijke gevallen kunnen voegen in een strafzaak, heeft dit als nadeel dat hiermee de eigen verantwoordelijkheid van betrokkenen bij het aangaan van transacties als deze op de achtergrond raakt.
Erkent u dat er blijkens de hierbovenbedoelde uitspraak wettelijke problemen zijn bij de vervolging van activiteiten die gericht zijn op het belazeren van kopers op internet terwijl de verkoper niet van plan is zich aan zijn verplichtingen te houden? Acht u dit soort activiteiten, die met de groei van internet verder zullen toenemen, ook strafrechtelijk vervolgbaar? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vragen 3, 4 en 5 van het lid Recourt over oplichting bij Marktplaats (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2711).
Deelt u de mening dat door een relatief eenvoudige wetswijziging deze problematiek kan worden opgelost? Bent u bereid een degelijke wetswijziging ook te realiseren?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Plan voor verkoop pingegevens winkels in ijskast na golf van kritiek’ |
|
Ard van der Steur (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Plan voor verkoop pingegevens winkels in ijskast na golf van kritiek»?1 Equens ziet voorlopig af van de verkoop van pingegevens, maar dus nog niet definitief; wat vindt u daarvan?
Ja. Zoals ook aangegeven in de Kamervragen gesteld door de leden Schouw en Koolmees (beide D66) delen wij de zorgen die door verschillende banken en ook de Consumentenbond zijn geuit. Wij vinden het verstandig dat Equens het plan heeft opgeschort en heeft erkend dat het bestaan van een breed maatschappelijk draagvlak ook een belangrijke factor is.
De Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen is van toepassing op alle financiële instellingen die; (i) lid zijn van de Nederlandse Vereniging van Banken; (ii) aangesloten zijn bij Rabobank Nederland; of (iii) lid zijn van het Verbond van Verzekeraars. Deze gedragscode, die in 2010 door het College bescherming persoonsgegevens (CBP) is goedgekeurd, geeft aan dat Equens bewerker is in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) waar het gaat om het in opdracht van banken verwerken van betalingsgegevens. In die hoedanigheid staat het Equens niet vrij om de haar toevertrouwde persoonsgegevens voor andere doeleinden te verwerken dan de afwikkeling van het betalingsverkeer. De gedragscode voorziet in artikel 5.3 onder voorwaarden in de vervaardiging van geaggregeerde groepsprofielen.
Equens heeft aangegeven dat de wijze waarop zij analyses en voorgenomen rapportages maakt van de door haar als bewerker gebruikte gegevens neerkomt op het verwerken van gegevens die niet of niet langer zijn aan te merken als persoonsgegevens. Het onafhankelijke CBP is belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wbp. Het CBP kan, als het daar aanleiding toe ziet,een uitspraak doen over de verenigbaarheid met de gedragscode of de Wbp.
Klanten kunnen volgens artikel 11 bij gepercipieerde niet naleving van de gedragscode zich wenden tot de Stichting Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KiFiD). Voorwaarde is dat eerst de interne klachtenprocedure van de Financiële instelling is doorlopen. Afhankelijk van de inhoud van de klacht kan de betrokkene zich ook rechtstreeks tot het CBP dan wel de bevoegde rechter wenden.
Kunt u bevestigen dat alle banken in Nederland de «Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen» hebben onderschreven, waarin staat dat persoonsgegevens verder niet worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen? Voldoen de plannen van Equens (die tijdelijk in de ijskast zijn gezet) aan deze gedragscode? Zo ja/nee, waarom (niet)? Wat is de juridische status van de deze gedragscode, bijvoorbeeld als het gaat om afdwingbaarheid door de klanten van de banken?
Zie antwoord vraag 1.
Welke (juridische) mogelijkheden hebben banken om de verkoop van dit soort gegevens over het pingedrag eventueel tegen te gaan? Welke (juridische) mogelijkheden heeft het Rijk om dit tegen te gaan? Wie is formeel eigenaar van de pingegevens?
Equens heeft op 24 mei 2013 bekendgemaakt tot nader order alle voorgenomen activiteiten te staken.2 Daarbij heeft het bedrijf aangegeven dat het slechts verdere stappen overweegt wanneer er een breed maatschappelijk draagvlak tot stand komt. Hiertoe heeft Equens besloten opnieuw met banken en andere betrokken stakeholders in overleg te treden. Banken kunnen actie ondernemen tegen Equens als de voorwaarden van de dienstverleningsovereenkomst met Equens niet worden nageleefd.
Mocht Equens besluiten het plan weer op te pakken dan kan het CBP als onafhankelijk toezichthouder, als het daartoe aanleiding ziet, een onderzoek starten.
Eigendom van gegevens in privaatrechtelijke zin is moeilijk denkbaar. Gegevens zijn immers geen voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke zaken of vorderingsrechten. Wel heeft de verantwoordelijke in de zin van de Wbp, gelet op de doelstellingen van de gegevensverwerking, mogelijkheden om de gegevens te verwerken (zoals bewaren, inzien, doorgeven of wissen). Het is denkbaar dat meerdere instanties kunnen worden aangemerkt als verantwoordelijke voor de verwerking van pingegevens, ieder met hun eigen verantwoordelijkheid op grond van de Wbp.
Hoe past de actie van Equens in de brief met de kabinetsvisie op e-privacy «op weg naar gerechtvaardigd vertrouwen» van 24 mei 2013 en de brief van het kabinet over bescherming persoonsgegevens van 29 april 2011?
Het is een van de hoofdboodschappen van de recente kabinetsvisie op e-privacy dat het voorzichtig omgaan met persoonsgegevens essentieel is om het maatschappelijk vertrouwen in digitale systemen te behouden. In de brief en notitie van 29 april 2011 is de visie op de rol van de overheid en de daarmee samenhangende ICT-veiligheid aan de orde gesteld.
Voldoet hetgeen Equens van plan is/was aan de privacyrichtlijn en -wetgeving? Wat is de mening van de privacywaakhond College Bescherming Persoonsgegevens over deze casus?
Wij verwijzen naar het antwoord op vraag 2. Het CBP heeft naar aanleiding van het opschorten van de voorgenomen activiteiten door Equens meegedeeld nu geen aanleiding te zien een onderzoek in te stellen.
Op BNR heeft de minister van Financiën aangegeven dat hij vindt dat betalingsverwerker Equens definitief af moet zien van de verkoop van transactiegegevens aan winkeliers; ook de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft opgeroepen een streep te zeggen door het plan van Equens; hoe zorgt u ervoor dat dit ook gaat gebeuren?
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat met dit soort gegevens uitermate voorzichtig wordt omgegaan en dat dat ook is gebleken uit alle onrust die is ontstaan? Bent u bereid om met de Nederlandse Vereniging van Banken, de banken, het College Bescherming Persoongegevens, Equens en eventueel andere betrokken partijen in gesprek te gaan en (nadere) afspraken te maken over het waarborgen van de privacy van de klanten van de banken (in brede zin)? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad van groot belang dat voorzichtig met pingegevens wordt omgegaan en dat alle privacyaspecten van dit plan goed worden bezien en in overeenstemming met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) wordt gehandeld.
Verschillende banken en ook de Consumentenbond hebben vraagtekens gezet bij dit plan. Wij delen deze zorgen van de partijen en vinden het dan ook verstandig dat Equens het plan heeft opgeschort en heeft erkend dat het bestaan van een breed maatschappelijk draagvlak ook een belangrijke factor is. Het ligt voor de hand dat het door Equens aangekondigde nadere overleg wordt gevoerd tussen Equens en het bankwezen en eventuele andere stakeholders. Zij kunnen een zienswijze vragen aan het CBP. Wij verwijzen verder naar het antwoord op vraag 3.
De handhaving van het ingezetenencriterium |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichtgeving rond het onderzoek van de stichting Epicurus?1
Het onderzoek van Epicurus is mij bekend. Voor een reactie op de voornaamste conclusies verwijs ik naar het antwoord op de hierna volgende vragen.
Herkent u zich in de conclusies van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat in veel coffeeshops (volgens het onderzoek 92 procent) boven de rivieren softdrugs worden verkocht aan buitenlanders? Klopt het dat hier ook nauwelijks controles plaatsvinden en geen overtredingen zijn vastgesteld?
Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 27 juni 2013 meldde heb ik de burgemeesters van de coffeeshopgemeenten verzocht om mij voor 1 mei 2013 een afgestemd handhavingsplan (inclusief handhavingsarrangement) of een stand van zaken te doen toekomen. Ruim 95% van de burgemeesters van coffeeshopgemeenten heeft aan mijn verzoek gehoor gegeven door middel van het toesturen van diverse documenten waaronder nieuw vastgesteld (coffeeshop- of Damocles-)beleid, handhavingsprotocollen en -matrices dan wel het kenbaar maken van een stand van zaken.
In ruim 70% van de coffeeshopgemeenten is of wordt het ingezetenencriterium onderdeel van het beleid. De controle op het ingezetenencriterium wordt doorgaans meegenomen in periodieke controles van de coffeeshop, waarbij tevens andere aspecten van het coffeeshopbeleid aan de orde komen. Uit de aangeleverde gegevens is mij gebleken dat de partners in de lokale driehoek op grond van de lokale situatie de prioriteit bepalen waarmee de aspecten van het coffeeshopbeleid (waaronder het ingezetenencriterium) worden gehandhaafd.
Klopt de visie van de geïnterviewde coffeeshophouders dat de straathandel is toegenomen?
Een toename van de illegale straathandel was als (tijdelijk) neveneffect voorzien in de aanloop naar de invoering en de handhaving van het aangescherpte coffeeshopbeleid. Om hierop in te spelen is tegelijkertijd met de verscherpte handhaving van het ingezette beleid extra focus gelegd op de aanpak van straatdealers en de daarmee gepaard gaande overlast en criminaliteit. Zoals ik uw Kamer meldde in mijn voornoemde brief van 27 juni 2013 is hierdoor in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland, na de aanvankelijke piek in mei 2012 van gemelde incidenten in handel en overlast, een dalende trend ingezet, mede door een forse afname van het aantal drugstoeristen in de zuidelijke regio’s.
Klopt het dat in sommige gemeenten formeel wordt gehandhaafd en informeel zou worden verzocht de maatregel te negeren uit angst voor straathandel? Hoe beoordeelt u die angst?
Uit de informatie die ik van gemeenten heb ontvangen blijkt niet van een onderscheid tussen het formele beleid en een informele praktijk.
Klopt het dat in Nijmegen en Hilversum de handhaving van het ingezetenencriterium werd gestaakt?
In reactie op mijn verzoek aan de burgemeesters van de coffeeshopgemeenten om mij voor 1 mei 2013 een afgestemd handhavingsplan (inclusief handhavingsarrangement) of een stand van zaken te doen toekomen heeft de burgemeester van Hilversum gemeld dat het afgestemde handhavingsplan (inclusief handhavingsarrangement) nog niet gereed was maar dat deze na vaststelling zal worden toegezonden.
De burgemeester van Nijmegen heeft mij een handhavingsplan toegestuurd waar het ingezetenencriterium onderdeel van uitmaakt. Daarnaast heeft hij gemeld dat hij op dit moment geen gebruik zal maken van zijn bevoegdheden om artikel 13b Opiumwet toe te passen bij overtreding van het ingezetenencriterium. De burgemeester merkt hierbij op dat dit besluit de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie om strafrechtelijk op te treden tegen de Nijmeegse coffeeshops bij overtreding van het ingezetenencriterium onverlet laat.
De burgemeester geeft aan dat hij heeft besloten om de handhaving van het ingezetenencriterium op te schorten omdat er volgens hem onduidelijkheden zijn rondom de handhaving. Hij is van mening dat er gemeenten in de omgeving zijn die het ingezetenencriterium niet handhaven. Daarnaast merkt de burgemeester op dat in het kader van lokaal maatwerk geen einddatum is gesteld. Ik heb eerder aangegeven dat er zo nodig naar aanleiding van de door burgemeesters geleverde informatie in overleg zal worden getreden. Het standpunt van de burgemeester van Nijmegen is voor mij aanleiding voor een dergelijk gesprek.
Is dit onderzoek voor u aanleiding om maatregelen te treffen, zoals overleg met de betrokken burgemeesters?
Zoals blijkt uit mijn antwoord op de voorgaande vragen verloopt de implementatie van het coffeeshopbeleid conform de afspraken uit het regeerakkoord en zijn de resultaten in overeenstemming met de verwachtingen. Met gemeenten die in hun handhavingsbeleid het ingezetenencriterium niet hebben opgenomen of niet van plan zijn dit op te nemen wordt in gesprek gegaan.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het debat over de aanpak van straathandel en straatoverlast in zuid Nederland?
Ja.
Het ingezetenencriterium en de bestrijding van straathandel |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de invoering van het ingezetenencriterium in het coffeeshopbeleid?
Ja.
Hoe beoordeelt u de berichten waaruit zou blijken dat de straathandel en de straatoverlast ernstig zouden zijn toegenomen in de regio waarin het ingezetenencriterium wordt gehandhaafd?
Het algemene beeld uit de informatie waarover ik beschik van de coffeeshopgemeenten in het zuiden van het land is dat de overlast sinds de afschaffing van het besloten clubcriterium is afgenomen. Er is minder overlast en de illegale markt wordt aangepakt. Dit beeld is onlangs nog bevestigd in een onderzoek van de politie academie over Maastricht. Sinds in mei de coffeeshops in Maastricht weer zijn gaan verkopen aan niet-ingezetenen, is de overlast weer toegenomen. We moeten niet terug naar de oude situatie, waarin drugstoeristen de stad overspoelden en veel overlast met zich meebrachten.
Limburgse coffeeshopgemeenten hebben de behoefte aan extra capaciteit uitgesproken. Ik ben bereid te ondersteunen waar nodig. Van een enkele gemeente zoals Roermond en Venray heb ik het signaal dat zij overlast ervaren van illegale handel, met name door bestaande jeugdgroepen. Met deze gemeenten heb ik goed contact over de aanpak van jeugdgroepen en overlast. Waar nodig is en wordt concrete hulp gegeven.
Hoe beoordeelt u de berichten waaruit zou blijken dat er onvoldoende effectief wordt opgetreden tegen straathandel en straatoverlast? Wat doet u concreet om de betreffende gemeenten, zoals met name Maastricht, te ondersteunen bij de strijd tegen straathandel en straatoverlast?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de uitspraak van de bestuursrechter in Maastricht over de sluiting van coffeeshops? Wat zijn naar uw oordeel de gevolgen van deze uitspraak en hoe beoordeelt u die gevolgen? Wat gaat u doen om eventuele negatieve gevolgen te keren?
Zoals ik uw Kamer meldde in mijn brief van 19 november 2012 is de invoering van het ingezetenencriterium succesvol. De toestroom van drugstoeristen is afgenomen en coffeeshops zijn de facto kleiner en meer beheersbaar geworden. Dit beeld is onlangs nog bevestigd in een onderzoek van de Politieacademie over Maastricht. Ook in Zeeland en Brabant wordt dit beeld bevestigd door onderzoek van de Politieacademie.
Sinds in mei 2013 de coffeeshops in Maastricht – naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 25 april jongstleden – weer zijn gaan verkopen aan niet-ingezetenen is het succesvolle beeld ten aanzien van de invoering van het ingezetenencriterium verstoord. Tegen de uitspraak van de rechtbank wordt door de gemeente Maastricht hoger beroep ingesteld, mede in het licht van de uitspraken van Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 juni 2011 (LJN: BQ9684), de voorzieningenrechter te Den Haag van 27 april 2012 (LJN:BW4211) en het gerechtshof te Den Haag van 18 december 2012 (LJN: BY6073).
Is er voldoende capaciteit bij Openbaar Ministerie en de politie beschikbaar om in zuid-Nederland de straathandel en straatoverlast effectief te bestrijden? Wat hebt u concreet aan capaciteit beschikbaar gesteld en hoe is die ingezet? Welke maatregelen neemt u verder nog?
Ja, er is voldoende capaciteit in Zuid Nederland om de straathandel en straatoverlast effectief te bestrijden. De situatie wordt nauwlettend gevolgd. De gemeente Maastricht heeft nu extra capaciteit gekregen door een herschikking binnen de eenheid Limburg. Ik zal binnenkort naar Maastricht gaan waar ik ter plaatse de situatie zal bekijken en bespreken.
Klopt het dat het ingezetenencriterium landelijk is ingevoerd? In welke gemeenten wordt nu op handhaving daarvan ingezet? Wanneer voorziet u dat dit landelijk dekkend zal zijn, gegeven het afgesproken maatwerk in de betreffende gemeenten?
Ja, per 1 januari 2013 is het ingezetenencriterium landelijk ingevoerd. De handhaving geschiedt in overleg met de betrokken gemeenten en zo nodig gefaseerd, waarbij wordt aangesloten bij het lokale coffeeshop- en veiligheidsbeleid zodat er sprake is van lokaal maatwerk. Ik heb vertrouwen in de aanpak van het lokale gezag. De lokale driehoek weet het beste welke aanpak goed aansluit op het lokale veiligheid- en coffeeshopbeleid.
Zoals eerder toegezegd aan uw Kamer kom ik voor het zomerreces met een tussenstand over de invulling van het lokaal maatwerk in de gemeenten in Nederland.
Kunt u de Kamer voorzien van de cijfers omtrent de aanpak van grootschalige illegale hennepteelt in Nederland, omtrent de aanpak van drugstoerisme en omtrent de overlast van straathandel?
Er worden meer dan 5.000 hennepplantages per jaar geruimd. Daarnaast is er sprake van een stijging in het aantal onderzoeken naar criminele samenwerkingsverbanden op het gebied van hennepteelt. In 2009 waren er 46 projectmatige onderzoeken naar grootschalige hennepteelt, in 2012 waren dit er 77.
In de in antwoord op vraag 6 genoemde brief aan uw Kamer zal ik ook ingaan op het kwantitatieve beeld over 2013 met betrekking tot drugsgerelateerde overlast.
De kwaliteit van rechtspraak in Zeeland |
|
André Bosman (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten over de zorgen rond de kwaliteit van zowel het openbaar ministerie als de rechterlijke macht in Zeeland?1
Ja.
Deelt u de zorgen die in deze berichten worden geuit, onder andere door de president van de rechtbank en het Openbaar Ministerie? Zo nee, waarom niet?
Er is niet één oorzaak voor de problemen aan te wijzen; diverse factoren spelen een rol. In het kader van de Wet herziening gerechtelijke kaart is het aantal parketten per 1 januari 2013 teruggebracht naar tien. Vanwege de fusie van de parketten Breda en Middelburg moeten verschillende manieren van werken alsook processen en producten van de afzonderlijke ketenpartners worden aangepast om te komen tot een eenvormige en efficiëntere manier van werken. Het OM voert intensief overleg met de netwerkpartners om tot optimalisatie te komen. Ook is er intensief contact met de balie. Er is sprake van intensieve monitoring. Ik heb geen aanwijzingen dat de geconstateerde problemen structureel van aard zijn en ga ervan uit dat zij spoedig worden opgelost.
Wat is de oorzaak van de geconstateerde problemen en wat doet u eraan om die op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de bijkomende zorg wegnemen dat als gevolg van de voorgenomen bezuinigingen en de reorganisatie die in de toekomst nog noodzakelijk zijn, de problemen nog groter worden en ernstige gevolgen kunnen hebben op de veiligheid en de vervolging en berechting van criminelen? Zo ja, hoe precies? Zo nee, waarom niet?
Parallel aan deze antwoorden stuur ik uw Kamer een brief waarin ik, zoals mij is verzocht tijdens de regeling van werkzaamheden van 28 mei jongstleden, meer uitgebreid inga op de situatie bij het Openbaar Ministerie, waaronder de gevolgen van de voorgenomen bezuinigingen. Ik verwijs u naar de inhoud van deze brief.
Het bericht dat Qat gedoogd zal worden |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Gedoogbeleid voor drugs wordt ruimer»?1
Ja.
Herinnert u zich de motie Sterk-Van Nieuwenhuizen-Wijbenga die oproept tot een reductie tot nul van het gebruik en handel in qat?2
Ja.
Herinnert u zich het Besluit van 18 december 2012, houdende wijziging van lijst II, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing op deze lijst van het middel qat?3
Ja.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie (OM) voornemens is om het gebruik van qat te gedogen?
Er is en zal geen sprake zijn van het gedogen van strafbare handelingen ten aanzien van qat.
Qat staat sinds begin dit jaar op lijst II van de Opiumwet. Dit betekent dat alle in de Opiumwet verboden handelingen, waaronder in- en uitvoer, het vervoeren, verkopen en het aanwezig hebben van toepassing zijn. Zoals in de Nota van Toelichting bij het in vraag 3 genoemde besluit van 18 december 2012 al werd aangegeven, wordt de strafrechtelijke handhavingscapaciteit vooral ingezet op het tegengaan van de in- en uitvoer, de handel en de distributie van qat. Gebruik als zodanig valt niet onder de door de Opiumwet verboden handelingen. Dat geldt voor cannabis en ook voor qat.
De straffen die op lijst II middelen van toepassing zijn, staan vermeld in artikel 11 van de Opiumwet. Die bepaling maakt een onderscheid in de strafmaat. Uit het zevende lid van deze bepaling vloeit voort dat de strafmaat voor de verboden gedragingen, met uitzondering van in-en uitvoer, lager is als het gaat om een geringe hoeveelheid. De lagere strafmaat voor een beperkte hoeveelheid bepaalt de wijze van opsporing. Deze houdt in dat er geen gerichte opsporing plaatsvindt, maar dat wel bij aantreffen steeds inbeslagneming van het aangetroffen middel zal volgen. Bij deze wijze van optreden is er geen sprake van gedogen.
De term gedogen is in het drugbeleid gereserveerd voor en blijft beperkt tot het niet strafrechtelijk optreden tegen coffeeshops die zich aan de gedoogcriteria houden.
Ten slotte, waar qatgebruik overlast veroorzaakt en deze overlast gepaard gaat met verstoring van de openbare orde, zoals parkeeroverlast, geluidsoverlast en vervuiling van de openbare weg, kunnen deze vormen van overlast worden aangepakt via de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Handhaving van de APV-voorschriften is een zaak van het lokale gezag. Dit geldt eveneens voor toepassing van de in de Gemeentewet neergelegde bevoegdheden op het gebied van de handhaving van de openbare orde.
Deelt u de visie dat de handel in qat actief bestreden dient te worden door het OM en de politie?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het gedogen van het gebruik van qat ertoe kan leiden dat de afzet van illegaal geïmporteerde qat (deels) wordt gestimuleerd?
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 4 en 5 heb aangegeven, is en zal er geen sprake zijn van het gedogen van strafbare handelingen ten aanzien van qat.
Zijn aanvullende maatregelen nodig om te voorkomen dat crimineel verkregen winsten uit de handel in qat niet worden doorgesluisd naar criminele of zelfs terroristische organisaties in het buitenland?
Nee. Op het moment dat een redelijk vermoeden bestaat dat een strafbaar feit is gepleegd, kunnen de bestaande instrumenten worden ingezet om beslag te leggen op criminele winsten, mede om te voorkomen dat gelden worden doorgesluisd naar criminele of terroristische organisaties in het buitenland.
Hoe beoordeelt u de samenwerking met de Engelse douane en opsporingsdiensten ten aanzien van het tegengaan van de illegale import van qat?
Deze samenwerking verloopt goed. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden van 19 maart 2013 op schriftelijke vragen van het lid Van der Steur van uw Kamer (ingezonden 17 januari 2013, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1700).
De recente rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot witwassen |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de jurisprudentie van de Hoge Raad over (de strafbaarheid van) witwassen, in het bijzonder de recente jurisprudentie op dat vlak, waarvoor ook aandacht is gevraagd in het februarinummer van «Opportuun»?1
Ja.
Klopt het dat door deze jurisprudentie het enkele voorhanden hebben van een voorwerp, dat afkomstig is uit een door de bezitter van dat voorwerp gepleegd strafbaar feit, niet meer kan worden gekwalificeerd als witwassen?
Een zodanig verstrekkende conclusie kan niet aan de rechtspraak van de Hoge Raad worden verbonden. Blijkens deze jurisprudentie2 is de Hoge Raad van oordeel dat het voorhanden hebben van opbrengsten afkomstig van een door de verdachte zelf begaan misdrijf witwassen oplevert, wanneer dit voorhanden hebben het karakter heeft van het verbergen of verhullen van de criminele herkomst. Onder deze voorwaarden blijft vervolging wegens witwassen mogelijk, ook in geval het gaat om het voorhanden hebben van de opbrengsten van door de verdachte zelf gepleegde misdrijven.
Klopt het dat de verdachte hiermee kan profiteren van het in een laat stadium kenbaar maken dat het voorwerp in kwestie afkomstig is van een door hemzelf gepleegd strafbaar feit, omdat het ten laste gelegde feit dan weliswaar kan worden bewezen maar niet kan worden gekwalificeerd als witwassen in de zin van artikel 420bis van het wetboek van Strafrecht?
Een dergelijk verweer zou uitsluitend relevant kunnen zijn als enkel de gedraging voorhanden hebben in de tenlastelegging is opgenomen, terwijl daarbij het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp niet nader is of kan worden onderbouwd. Bovendien zal de verdachte slechts dan een succesvol beroep op dit kwalificatieverweer kunnen doen, als zijn verklaring het feitencomplex zodanig completeert dat hieruit een gronddelict kan worden gedestilleerd, waarvan het vaststaat dat hij het zelf heeft gepleegd. Als het hiervoor genoemde van toepassing is, kan de tenlastelegging in bepaalde gevallen worden gewijzigd naar het gronddelict of kan een nieuwe vervolging worden gestart indien het Openbaar Ministerie (OM) dat opportuun acht. De gedraging van verdachte kan dan nog steeds aan het oordeel van de feitenrechter worden onderworpen.
Betekent deze jurisprudentie dat het Openbaar Ministerie (OM) moet gaan vervolgen voor het gronddelict op het moment dat duidelijk is dat de voorwerpen afkomstig zijn van een door de verdachte gepleegd strafbaar feit? Welke consequenties heeft dit voor de bewijsbaarheid en aanpak van crimineel vermogen? Heeft het OM de capaciteit om telkens alle bestanddelen van het gronddelict uit te rechercheren?
Nee. Het is aan het OM om te bepalen voor welke feiten de verdachte zal worden vervolgd. Dat kan een vervolging wegens louter het witwassen zijn, een vervolging wegens enkel het gronddelict, of een vervolging voor beide feiten behelzen. Zoals in antwoord op vraag 2 uiteengezet, blijft er op basis van de rechtspraak van de Hoge Raad ruimte voor vervolging van personen ter zake van witwassen wegens het voorhanden hebben van opbrengsten van door henzelf gepleegde feiten; namelijk wanneer dit voorhanden hebben het karakter van verbergen of verhullen van de criminele herkomst heeft. Daarnaast kunnen in voorkomende gevallen ook andere witwashandelingen – zoals het verbergen, verhullen, overdragen en omzetten van opbrengsten van misdrijven –, zoals omschreven in artikel 420bis, eerste lid, Sr, ten laste worden gelegd aan verdachten die de opbrengsten van door henzelf gepleegde misdrijven trachten wit te wassen. Het is aan het OM om hiervoor bewijs te leveren en hierin keuzes te maken.
Hoe dient het OM om te gaan met de situatie waarin pas in een laat stadium, al dan niet door verklaringen van de verdachte, blijkt dat de voorwerpen afkomstig zijn van een door de verdachte gepleegd strafbaar feit?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat deze rechtspraak strijdig is met de oorspronkelijke, uit de memorie van toelichting vrij expliciet blijkende, bedoeling van de wetgever het mogelijk te maken zowel ter zake van het gronddelict als ter zake van witwassen van voorwerpen die zijn verkregen met het gronddelict te vervolgen of daaruit te kiezen?
Uit de wetsgeschiedenis valt af te leiden dat de wetgever met de introductie van een aparte strafbaarstelling van witwassen naast de reeds bestaande heling-artikelen mede het oog heeft gehad het witwassen van opbrengsten van een door de verdachte zelf gepleegd misdrijf strafbaar te doen zijn. Dit betekent ook dat in beginsel voor beide misdrijven tegelijk kan worden vervolgd.3
Zoals in antwoord op de vragen 2 en 4 uiteengezet, blijft er op basis van de rechtspraak van de Hoge Raad ruimte voor vervolging van personen ter zake van witwassen van opbrengsten van door henzelf gepleegde feiten. Het spreekt voor zich dat ik de ontwikkelingen in de rechtspraak met belangstelling volg. Voorshands zie ik geen reden om een wetswijziging te overwegen.
Betekent deze jurisprudentie dat de Hoge Raad via een omweg de zogenaamde «heler-steler-regel» opnieuw invoert? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke ontwikkeling is of ziet u significante ontwikkelingen die de herinvoering van de heler-steler-regel rechtvaardigen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat in de rechtspraak wordt gekozen voor een uitleg van een wetsartikel die lijnrecht tegen de bedoeling van de wetgever, zoals uit de de memorie van toelichting blijkt, indruist? Ziet u reden om dit te betrekken in het aankomende wetsvoorstel met betrekking tot witwassen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 6.
Weet u dat een bijkomend effect van deze rechtspraak is dat het verbeurd verklaren van de voorwerpen in kwestie niet mogelijk was vanwege het ontslag van alle rechtsvervolging? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze uitkomst tot gevolg heeft dat de voorwerpen in kwestie niet verbeurd kunnen worden verklaard?
In geval een verdachte niet schuldig wordt verklaard aan het begaan van een misdrijf, kan daarvoor ook geen straf – zoals verbeurdverklaring – worden opgelegd. Dat is gegeven ons wettelijk stelsel de logische en begrijpelijke consequentie.
Verzwaart deze jurisprudentie de zogenaamde «patseraanpak» van het OM op basis waarvan vermogen wordt afgenomen louter op basis van het strafbaar feit van het voorhanden hebben van grote sommen geld, zonder dat de herkomst hiervan bekend is? Zo ja, deelt u de mening dat dat een onwenselijke ontwikkeling is? Wat gaat u hieraan doen? Hoe dient het OM dan in de toekomst om te gaan met aangetroffen tassen met veel geld of criminelen die rijden in dure auto’s?
Het antwoord op de eerste deelvraag luidt, onder verwijzing naar de hierboven door mij gegeven antwoorden, in beginsel ontkennend. Ik blijf de ontwikkelingen in de rechtspraak op dit punt nauwlettend volgen.
Het bericht dat GHB de nieuwe heroïne is |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het krantenartikel «GHB is de nieuwe heroïne»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal GHB-verslaafden in Nederland explosief stijgt en GHB zeker zo verslavend is als heroïne en cocaïne?
Tot 2006 werd GHB-verslaving incidenteel gesignaleerd. In de periode 2007–2012 is het aantal mensen dat zich met GHB-problematiek tot de verslavingszorg heeft gewend toegenomen van ongeveer 60 in 2007 tot bijna 800 in 2012. Dit is een forse toename maar op het totaal aan hulpvragen bij de verslavingszorg vormen zij nog een betrekkelijk kleine groep.
Op basis van de ervaringen met behandelde GHB-verslaafden geven enkele verslavingsdeskundigen aan dat GHB net zo verslavend is als heroïne. GHB treedt snel in werking en het lichaam raakt er snel aan gewend, waardoor gebruikers steeds meer en vaker GHB nodig hebben om hetzelfde effect te bereiken. Bij het stoppen met het gebruik treden zeer heftige ontwenningsverschijnselen op.
Wat is uw reactie op de uitkomsten van de GHB-monitor van de Stichting Nijmegen Institute for Scientist-Practitioners in Addiction (NISPA) die op 18 maart 2013 is geopenbaard? Welke acties gaat u als gevolg hiervan ondernemen?
De mede door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gefinancierde GHB-monitor is in verschillende opzichten succesvol. De samenwerking tussen verschillende verslavingszorginstellingen en het wetenschappelijk instituut voor verslavingsonderzoek (NISPA) heeft een ambulant en klinisch detoxificatieprotocol (afkickprotocol) opgeleverd, waarbij de gezondheidsrisico’s aanmerkelijk zijn gereduceerd. Tevens zijn protocollen opgesteld voor behandeling bij de spoedeisende hulp en in een politie- en justitiecel. Bovendien heeft de GHB-monitor inzicht gegenereerd in de kenmerken van de categorie GHB-gebruikers die een beroep doet op behandeling.
Gedurende de onderzoeks- en ontwikkelperiode is gebleken dat de terugval van patiënten na de detoxificatie zeer groot is. Het ministerie van VWS is dan ook voornemens de ontwikkeling van een intensieve vervolgbehandeling te stimuleren om deze terugval te voorkomen.
Wordt GHB door drugshonden gedetecteerd en is inzet daarvan een succesvol preventief middel naar uw oordeel? Zo ja, hoeveel honden zijn nu beschikbaar? Zijn er ook nog andere preventieve middelen die kunnen worden ingezet en wat zijn de daarvan te verwachten effecten?
De politie beschikt niet over honden die GHB kunnen detecteren. Preventieve middelen die kunnen worden ingezet lopen uiteen van voorlichting tot doelgroepgerichte aanpak. De voorlichting over drugs van het Trimbos-instituut en de instellingen voor verslavingszorg gaat specifiek in op GHB en de mogelijke gezondheidsrisico’s van dit middel. Zij waarschuwen voor de gezondheidsrisico’s met folders, factsheets en via sites, zoals bijv. www.drugsinfoteam.nl, een GHB folder en www.uitgaanalcoholdrugs.nl.
Voor persoonlijke informatie en advies kunnen de jongeren direct vragen stellen aan professionals via de alcohol en drugsinfolijn en via de chatservice van het Trimbos-instituut en sociale media als facebook en twitter.
De GGD-Amsterdam is in samenwerking met Jellinek/Arkin en Unity in 2012 gestart met een voorlichtingscampagne die gericht is op het uitgaanspubliek en die tot doel heeft «out gaan» te voorkomen.
In enkele regio’s waar GHB-gebruik relatief vaker wordt gesignaleerd, zoals Heerenveen en West-Brabant, werken gemeente, verslavingszorg, jongerenwerk en andere instanties aan een gezamenlijke doelgroepgerichte aanpak. Een dergelijke lokale maatwerkaanpak blijkt volgens Verslavingszorg Noord Nederland effectief te zijn.
Deelt u de mening dat streng dient te worden opgetreden tegen het gebruik van en de handel in GHB, nu deze drug op lijst I van de Opiumwet voor komt? Heeft u voldoende instrumenten om effectief tegen het gebruik en de handel in GHB en de grondstoffen daarvoor op te treden?
Ik deel de mening dat er ferm dient te worden opgetreden tegen de productie van en handel in GHB. Het bestrijden van de productie van en handel in synthetische drugs, waaronder GHB, is dan ook opnieuw een prioriteit binnen de aanpak van georganiseerde (drugs)criminaliteit (zie het Nationaal Dreigingsbeeld 2012 en de beleidsreactie daarop die op 13 maart 2013 aan uw Kamer zijn gezonden).
Voor de volledigheid merk ik op dat het gebruik van Opiumwetmiddelen niet strafbaar is gesteld om de toeleiding naar zorg niet te frustreren. Voor de preventie van het gebruik van GHB verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Zoals ik reeds in de antwoorden op eerdere Kamervragen2 heb opgemerkt staat GHB sinds mei 2012 op lijst 1 van de Opiumwet. Hiermee heeft het Openbaar Ministerie voldoende juridische instrumenten voor de vervolging ter zake van de productie en de handel in GHB. Ten aanzien van GBL kan het Openbaar Ministerie slechts optreden als GBL wordt gebruikt als precursor voor de productie van GHB. Het voorhanden hebben van GBL voor inname in pure vorm is echter niet strafbaar.
Hoeveel geld wordt er verdiend met de handel in GHB? Hoeveel van dat geld wordt als wederrechtelijk verkregen voordeel ontnomen? Ziet u kansen om dit bedrag te verhogen door een effectievere aanpak van de handel in GHB?
Het is bij het Openbaar Ministerie bekend dat er aanzienlijke bedragen kunnen worden verdiend met de handel in GHB. Informatie over het wederrechtelijk verkregen voordeel in GHB-zaken kan niet uit de bedrijfsprocessensystemen van het Openbaar Ministerie worden gegenereerd. Een handmatige inventarisatie zou veel tijd en capaciteit vergen. In elke (drugs)zaak worden de mogelijkheden tot het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel geïnventariseerd en, indien mogelijk en opportuun, wordt daartoe overgegaan.
Wat is nodig om verslaafden succesvol te behandelen en welke financiële middelen gaan hiermee gepaard? Hoeveel kost de verslaving met betrekking tot GHB de overheid jaarlijks? Hoe zou de voorlichting over de risico’s van GHB kunnen worden verbeterd, zonder dat overheid dit (alleen) op zich neemt?
Voor de behandelprotocollen verwijs ik naar het antwoord op vraag 3. De kosten voor een klinische GHB-detox behandeling bedragen ongeveer € 10.000 per behandeling; de kosten voor een ambulante vervolgbehandeling ongeveer € 1.500.
Overheidsuitgaven met betrekking tot de preventie van problematisch middelengebruik en de behandeling daarvan zijn niet specifiek te herleiden tot één middel, in dit geval GHB. Dat de voorlichting over de risico’s van GHB, zoals via verslavingszorginstellingen, GGD’s, het Trimbos instituut, Unity en organisatoren van party’s op potentiële gebruikersgroepen is gericht, acht ik voldoende.
Kent u met GHB vergelijkbare middelen, zoals het middel dat in Oost-Europa bekend staat als «Krokodil» («Crocodile» of «Croc») en dat bestaat uit desormorfine, verfverdunner en zoutzuur? Is dit middel al een probleem in Nederland? Zo ja, wat kunt u daaraan doen? Hoe bereidt u zich voor op een (verdere) introductie van dit levensgevaarlijke middel?
Het middel Krokodil is mij bekend, vooral vanwege de afschuwelijke verwondingen die na gebruik kunnen optreden. Voor zover mij bekend is dit middel alleen in Rusland in omloop. Het middel vormt geen probleem in Nederland. Door lokale markten van illegale drugs adequaat te blijven monitoren via het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) en internationale markten via de EMCDDA, bereiden we ons voor op de eventuele introductie van gevaarlijke middelen en kan, indien nodig, het aan DIMS gekoppelde Red Alert waarschuwingssysteem geactiveerd worden.
De achterstanden bij de tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen, de vakantieplannen en het vaststellen van de identiteit van veroordeelden |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van RTL Nieuws «Veroordeelden pas na 14 maanden in de cel»?1
Ja.
Zijn de in de uitzending genoemde cijfers juist? Zo nee, wat zijn de juiste cijfers?
De cijfers die RTL Nieuws in de uitzending presenteerde zijn niet juist. Dit geldt ook voor de cijfers die vermeld zijn in het document dat aan RTL Nieuws is verstrekt. Deze cijfers hebben namelijk een indicatief karakter – zo zijn personen die direct vanuit voorlopige hechtenis een vrijheidsstraf ondergaan niet meegenomen – en zijn om deze reden ongeschikt om te gebruiken als representatieve cijfers voor het presteren van de executieketen. Op dit moment werkt het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie aan het verkrijgen van een objectief en betrouwbaar beeld van de prestaties in de executieketen via de zogenoemde kpi-monitor. De meest recente meting van het WODC laat zien dat voor de gevangenisstraffen de werkelijke doorlooptijd lager ligt dan de in de uitzending van RTL Nieuws genoemde cijfers.
Acht u het wenselijk dat het gemiddeld meer dan een jaar duurt voordat een gevangenisstraf ten uitvoer wordt gelegd?
Nee, dit acht ik onwenselijk. Daarom werk ik samen met de partners in de executieketen aan het formuleren van een norm voor het starten van de tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen. Uw Kamer zal ik voor het begin van het zomerreces hierover informeren.
Acht u het wenselijk dat bij het uitzitten van een gevangenisstraf rekening wordt gehouden met de vakantieplannen van veroordeelden?
Zoals in de Aanwijzing Executie staat beschreven komt een aantal veroordeelden in aanmerking voor het zogenoemde zelfmeldbeleid. Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) bepaalt in opdracht van het Openbaar Ministerie of een veroordeelde met een lopend vonnis in aanmerking komt voor de status van zelfmelder.
Wanneer iemand deze zelfmeldstatus heeft verkregen en een oproep tot melden bij een penitentiaire inrichting of de politie heeft ontvangen, kan deze uitstel aanvragen voor de daadwerkelijke tenuitvoerlegging. Er kunnen bepaalde omstandigheden zijn waardoor een zelfmelder zich genoodzaakt ziet een uitstelverzoek in te dienen, zoals problemen die zich in de werksituatie kunnen voortdoen, of gezinsproblematiek.
In de Aanwijzing Executie wordt aangegeven dat «een reeds geboekte vakantie» eveneens reden kan zijn tot het verlenen van uitstel van de start van de tenuitvoerlegging. Toekenning van een uitstel op basis van deze omstandigheid acht ik zeer onwenselijk. Derhalve heb ik met het Openbaar Ministerie afgesproken dat de regels voor de toekenning van het uitstel van tenuitvoerlegging bij de zelfmeldprocedure worden aangepast. In afwachting daarvan zal een eventueel verzoek om uitstel door betrokken organisaties op deze grond niet worden gehonoreerd.
Acht u het wenselijk dat van veroordeelden die geen identiteitsbewijs bij zich hebben, de uitvoering van de gevangenisstraf wordt opgeschort totdat zij zich met identiteitsbewijs melden?
Neen. Dit is echter ook niet het geval. Door middel van het toepassen van biometrie in de penitentiaire inrichting kan namelijk de identiteit van de veroordeelde worden vastgesteld.
In de brief die een zelfmelder ontvangt staat inderdaad aangegeven dat het niet in bezit hebben van een identiteitsbewijs een reden is om de tenuitvoerlegging op te schorten. In de praktijk is hiervan geen sprake. De brief zal op dit punt worden aangepast.
Wat is uw oordeel over de overige cijfers die vermeld zijn in het document dat aan RTL Nieuws werd verstrekt?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat een 100% drugscontrole door de Koninklijke Marechaussee is gestaakt vanwege het protest van passagiers |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat een 100 procentcontrole door de Koninklijke Marechaussee werd gestaakt als gevolg van het protest van passagiers over een verdere vertraging?1
Ja.
Wat is uw oordeel over deze handelwijze van de Koninklijke Marechaussee?
Na aankomst van vlucht PY 994 (Suriname – Nederland) op 25 februari 2013 op Schiphol heeft er op basis van een risico- en informatiegestuurde indicatie een extra controle (vanuit opsporingsperspectief) plaatsgevonden op deze vlucht. De passagiers en hun hand- en ruimbagage zijn tijdens deze controle volledig, 100%, gecontroleerd op zowel wapens als op verdovende middelen door de Koninklijke Marechaussee. Dergelijke controles nemen veel tijd in beslag. De extra controle is niet voortijdig afgebroken. De Koninklijke Marechaussee heeft wapens noch verdovende middelen aangetroffen. De Douane heeft daarna de reguliere controle niet voortgezet.
Passagiers kunnen door middel van protest geen invloed uitoefenen op de wijze van de uitvoering van de controles. Wel kan in het belang van de veiligheid en het welzijn van de passagiers besloten worden een controle af te breken of op een andere wijze in te richten. Hier zal uiteraard altijd een risicoanalyse aan voorafgaan.
Acht u het wenselijk dat passagiers door protest invloed kunnen hebben in het al dan niet doorgang vinden van een 100% procentcontrole?
Zie antwoord vraag 2.
Wat waren de resultaten van de controle tot het moment waarop deze werd gestaakt? Zijn personen die op basis van opsporingsvermoedens drugskoerier zouden kunnen zijn, niet gecontroleerd? Is de douane nog betrokken geweest bij deze controle, al dan niet van de bagage van de betreffende passagiers? Wat heeft dat opgeleverd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe voorkomt u in de toekomst dat passagiers door middel van protest de uitvoering van beleid ten aanzien van 100 procentcontroles beïnvloeden?
Zie antwoord vraag 2.
Rechters die hun nevenfuncties niet opgeven |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur over rechters die weigeren hun nevenfuncties op te geven?1 Herinnert u zich de eerdere vragen over dit onderwerp?2
Ja.
Heeft u inzicht in het aantal rechters dat nevenfuncties niet of niet volledig heeft geregistreerd? Op welke wijze bent of gaat u hierover met de Raad voor de rechtspraak en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak in gesprek?
Juiste en tijdige registratie van nevenbetrekkingen is een verantwoordelijkheid van de rechters en de gerechtsbesturen. Op dit moment gaat men binnen de gerechten onder de verantwoordelijkheid van de gerechtsbesturen na of de resultaten van het onlangs verschenen onderzoek naar de opgave van nevenbetrekkingen conform de realiteit zijn. De resultaten van deze natrekking zijn nog niet beschikbaar.
Herinnert u zich het antwoord op vraag 5 van bovengenoemde vragen, namelijk dat de Raad voor de rechtspraak de presidenten heeft aangesproken op het volledig en actueel maken van het register van nevenfuncties? Waarom heeft dit niet tot het gewenste resultaat geleid?
De bedoelde wetswijziging is op 1 januari 2013 in werking getreden.3 De wettelijke plicht, en het meermalen attenderen van de gerechtsbesturen daarop, heeft blijkbaar nog niet bij alle rechter(-plaatsvervanger)s tot het besef geleid van het belang van het registreren van nevenbetrekkingen, dan wel tot het nemen van de tijd om tot registratie over te gaan. Om daar alsnog voor te zorgen zal ik in het regulier overleg met zowel de Raad als de NVvR erop aandringen dat al het mogelijke wordt gedaan opdat rechters het register nevenbetrekkingen actueel en volledig maken en houden. Daarbij kan behulpzaam zijn dat het register binnenkort wordt vernieuwd, waarmee het mogelijk wordt dat rechters zelf direct hun nevenbetrekkingen in het register zetten. Ook zal ik de Raad vragen te bewerkstelligen dat gerechtsbesturen nadrukkelijker invulling geven aan het toezicht op het volledig invullen van het register nevenbetrekkingen.
Deelt u de mening dat deze geheimzinnigheid rond de nevenfuncties van sommige rechters de betrouwbaarheid van de rechtelijke macht en het vertrouwen in de rechterlijke macht niet bevordert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik acht het – evenals de Raad en de NVvR – van groot belang dat het register nevenbetrekkingen actueel en volledig is. Er mogen geen feiten of omstandigheden zijn die, ongeacht de persoonlijke instelling van de rechter, twijfel wekken over de vraag of de rechter onpartijdig is. Er mag zelfs geen schijn van partijdigheid bestaan. De melding, registratie en openbaarmaking van de nevenbetrekkingen dragen in belangrijke mate bij aan het voorkomen van de schijn van partijdigheid, en zijn daarmee dus een voorwaarde voor het vertrouwen in de rechterlijke macht. Als gevolg van de openbaarmaking kan immers publiekelijk worden geoordeeld over de vraag of de nevenbetrekkingen van rechterlijke ambtenaren al dan niet tot strijdigheid van belangen en schijn van partijdigheid kunnen leiden.
Op welke termijn kan de Kamer een wetsvoorstel verwachten waarin het arsenaal aan sanctionerende maatregelen dat een president tegen een rechter kan nemen wordt vergroot en verfijnd?
Het betreffende wetsvoorstel gaat, zoals tijdens de begrotingsbehandeling toegezegd, uiterlijk 1 april 2013 in consultatie.
Is het wetsvoorstel waar u in uw antwoord op vraag 3 van de bovengenoemde vragen naar verwijst, inmiddels van kracht? Zo ja, waarom heeft deze wet niet tot de gewenste verbeteringen geleid?
Zie antwoord vraag 3.
Drugssmokkel via de Antwerpse Haven. |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat zijn de precieze politiecijfers met betrekking tot de invoer van cocaïne in Nederland vanuit overige lidstaten van de Europese Unie (EU)? Welk percentage komt er bij benadering doorheen en zijn dus niet in deze cijfers verwerkt?1
Welk bedrag wordt door het Openbaar Ministerie (OM) jaarlijks ontnomen aan criminelen wegens wederrechtelijk verkregen voordeel uit cocaïnesmokkel?
Welke maatregelen worden er precies getroffen nu de hoofdverdachten van deze smokkel in het merendeel van de gevallen de Nederlandse nationaliteit hebben? Zijn deze personen al in beeld bij het OM? Zo nee, hoe wordt ervoor gezorgd dat deze personen zo spoedig mogelijk worden geïdentificeerd en aangepakt?
De in mijn antwoorden op eerdere vragen5 van het lid Van der Steur opgenomen constatering dat het merendeel van de hoofdverdachten van cocaïnehandel- en smokkel in Nederland een Nederlandse achtergrond heeft, ziet op resultaten van strafrechtelijke onderzoeken. Deze hoofdverdachten zijn zodoende bekend bij het OM.
De prioritaire aanpak van cocaïnehandel- en smokkel houdt ondermeer in dat Nederlanders en in Nederland actieve personen die zich met (de voorbereiding van) internationale cocaïnehandel bezighouden worden opgespoord en vervolgd. De 100%-controles op Schiphol van bepaalde vluchten vloeien ook voort uit deze prioriteitsstelling. Ik verwijs voor de verdere invulling van de prioriteitsstelling graag naar het Nationaal Dreigingsbeeld 2012 en de beleidsreactie daarop. Deze beide documenten zijn op 13 maart 2013 aan uw Kamer worden gezonden.
Wat wordt er bedoeld met het antwoord dat er grote prioriteit wordt toegekend aan de bestrijding van cocaïnehandel en -smokkel? Wat voor maatregelen en inzet van politie en justitie worden er aan die prioritering verbonden?
Zie antwoord vraag 3.
Is het in de praktijk mogelijk om wederrechtelijk verkregen voordeel uit cocaïnehandel en -smokkel te ontnemen? Hoe vaak komt het voor dat dit niet lukt? Welke maatregelen worden er getroffen om ervoor te zorgen dat ook in deze gevallen kan worden gekomen tot het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel? Kunt u een overzicht geven van de straffen die zijn opgelegd voor deze vorm van smokkel en het aantal verdachten dat met succes veroordeeld is?
Het ontnemen van uit cocaïnehandel en -smokkel verkregen vermogen is mogelijk. In de praktijk dient hiertoe zicht te worden verkregen op uitgaven en/of vermogensbestanddelen ten behoeve van het maken van de voordeelsberekening en/of de executie van een opgelegde ontnemingsmaatregel. Dit is lastiger naarmate er meer vermogen is ondergebracht in het buitenland, zeker als het gaat om een land waarmee Nederland geen – op ontneming toegesneden – rechtshulprelatie heeft. Ik onderhoud contacten met andere landen om eventuele belemmeringen voor het ontnemen zoveel mogelijk weg te nemen. Mijn inzet in EU-verband is gericht op wederzijdse erkenning van ontnemingsbeslissingen. Verder zijn met de inwerkingtreding van de Wet verruiming mogelijkheden voordeelontneming per 1 juli 2011 de mogelijkheden om criminele winsten af te pakken uitgebreid. Zo is het mogelijk geworden na een opgelegde ontnemingsmaatregel een strafrechtelijk executie onderzoek te starten om vermogensbestanddelen op te (blijven) sporen.
Het OM heeft mij meegedeeld dat geen overzichten beschikbaar zijn van gevallen waarin ontnemen niet lukt, of van de straffen die zijn opgelegd voor deze vorm van smokkel en het aantal verdachten dat met succes is veroordeeld.
Waarom bestaat er geen voornemen om de taakomschrijving van de Koninklijke Marechaussee uit te breiden naar de bestrijding van cocaïnehandel en -smokkel?
Waarom wordt slechts op ad hoc basis samengewerkt met het Verenigd Koninkrijk bij de bestrijding van drugssmokkel, zeker nu qat recent strafbaar is gesteld? Is er extra inzet vereist in de landen waarmee Nederland op ad hoc basis samenwerkt om tot een betere bestrijding van drugssmokkel te komen? Is er geen aanleiding om structureler samen te werken met andere EU-lidstaten om de smokkel van drugs tegen te gaan?
Welke concrete maatregelen heeft België genomen om deze vorm van smokkel tegen te gaan? Hoe beoordeelt u die inspanningen in vergelijking met de aanpak in Rotterdam? Hoeveel kilo cocaïne wordt jaarlijks in België in beslag genomen en hoe verhoudt zich dat met de vangsten in Rotterdam?
Pedofiele praktijken door vrouwen |
|
Nine Kooiman , Peter Oskam (CDA), Ard van der Steur (VVD), Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de aankondiging van de uitzending van Undercover Nederland van zondag 3 februari 2013?1
Ja.
Deelt u de walging over de gedragingen die in de uitzending naar voren komen?
Ik keur het ten zeerste af als personen informatie geven aan andere personen over manieren om in contact te komen met kinderen teneinde deze te misbruiken, of over manieren om dat misbruik te verhullen.
Klopt het dat leden en sympathisanten van de verboden vereniging Martijn in nieuwe netwerken met elkaar in contact staan en elkaar van adviezen voorzien?
Het is het Openbaar Ministerie niet bekend dat er sprake is van nieuwe netwerken waarin de voormalige leden en sympathisanten van de vereniging Martijn met elkaar in contact staan.
Zijn deze gedragingen strafrechtelijk vervolgbaar?
Het Openbaar Ministerie heeft al medewerking aan het opsporingsonderzoek in Griekenland aangeboden. Mede naar aanleiding van de bevindingen binnen het Griekse opsporingsonderzoek zal worden bezien of gedragingen individueel dan wel in verenigingsverband naar Nederlands recht vervolgbaar zijn en een strafrechtelijk onderzoek in Nederland aangewezen is.
Is het Openbaar Ministerie (OM) voornemens om een strafrechtelijk onderzoek te starten naar de in de uitzending naar voren gekomen personen en/of medewerking te verlenen bij vervolging in het buitenland?
Zie antwoord vraag 4.
Beschikken politie en het OM over afdoende bevoegdheden om de gedragingen van personen, zoals die in de uitzending te zien waren te vervolgen?
Het Openbaar Ministerie beschikt over afdoende bevoegdheden om gedragingen van personen zoals die in de uitzending te zien waren te vervolgen indien deze naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Zijn politie en OM voldoende op de hoogte van de mogelijkheid dat ook vrouwen pedofiele neigingen kunnen hebben?
Dat ook vrouwen pedofiele neigingen kunnen hebben is bij de politie en het Openbaar Ministerie al bekend. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Berndsen-Jansen en Kooiman van uw Kamer.2
Bent u bereid een onderzoek uit te (laten) voeren naar het fenomeen vrouwelijke pedofiel, de omvang en strafrechtelijke aanpak daarvan?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht "Openbaar Ministerie verlaat Leeuwarden" |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Aukje de Vries (VVD), Ard van der Steur (VVD), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het krantenartikel «Openbaar Ministerie verlaat Leeuwarden»? Zo ja, klopt het dat het Openbaar Ministerie (OM) uit Leeuwarden vertrekt en dat de 60 medewerkers in de toekomst vanuit Groningen hun werk moeten doen?1
Ja, het artikel is mij bekend. De gemeente Groningen wordt de hoofdlocatie van het OM in het arrondissement Noord-Nederland, waarbij het OM aansluit bij de bestuurszetel van de Rechtbank Noord-Nederland. Medewerkers van het oude arrondissementsparket Leeuwarden krijgen als nieuwe standplaats Groningen.
Leeuwarden blijft een volwaardige justitiestad. Zittingen van de rechtbank en het Gerechtshof blijven ook in de toekomst plaatsvinden in Leeuwarden. Dit betekent dat de officieren van justitie en advocaten-generaal hiervoor in Leeuwarden aanwezig zijn. Het OM blijft robuust, zichtbaar en herkenbaar met werkplekken aanwezig in Leeuwarden.
Wat betekent dit voor de toekomst van Leeuwarden als volwaardige «justitiestad»?
Zie antwoord vraag 1.
Kan de strafsector van de rechtbank Leeuwarden volwaardig functioneren als het OM geen volwaardige vestiging meer heeft in Leeuwarden?
Bij het veranderen en vernieuwen van de organisatie van het OM staat het blijvend investeren in en het verhogen van de kwaliteit van de strafrechtspleging voorop. De doorlooptijden bij veel voorkomende criminaliteit moeten aanzienlijk verkort worden (ZSM2) en tegelijkertijd vergt de aanpak van complexe zaken meer specialisatie. Om die ambitie te kunnen realiseren gaat het OM anders werken. Bij de precieze invulling van de nieuwe werkwijze in Leeuwarden wordt maatwerk verricht in goed overleg met de rechtspraak, opdat de strafrechtspleging aldaar optimaal kan functioneren. Daartoe bezet het OM in Leeuwarden voldoende werkplekken met officieren van justitie en andere OM-medewerkers. Tussen rechtbank en OM worden goede logistieke afspraken gemaakt, onder andere over post- en dossierverkeer.
Wat voor gevolgen heeft dit voor het functioneren en de kwaliteit van de driehoek, veiligheidshuis, de versnelde afdoening van strafzaken (zsm-afdoening) en andere OM-afdoeningen in Leeuwarden?
Met de nieuwe flexibele werkwijze blijft de taakvervulling van het OM in het driehoeksoverleg in Leeuwarden ongewijzigd. Het blijft onverminderd mogelijk om in het driehoeksoverleg in Leeuwarden adequate afspraken te maken, die gericht zijn op lokaal maatwerk.
De ZSM-kamer van de hele regio Noord-Nederland is gelegen in het hoofdbureau van politie in Groningen. Vanaf alle 16 basisteams van de politieregio Noord-Nederland kan door middel van een videoverbinding contact worden gelegd met de ZSM-kamer in Groningen. Op die wijze kan de officier van justitie door middel van telehoren een verdachte direct horen en zijn beslissing bekendmaken aan de verdachte. De versnelde afdoening van strafzaken uit Friesland is daarmee geborgd, net als overigens in andere delen van Noord-Nederland. Slachtoffergesprekken zullen blijven plaatsvinden in Leeuwarden en ook de participatie door het OM in het Veiligheidshuis Leeuwarden blijft ongewijzigd.
Welke toezeggingen zijn er gedaan aan Leeuwarden en Friesland voor het behoud van Leeuwarden als volwaardige justitiestad en voor het behoud van werkgelegenheid in de regio?
Er zijn geen toezeggingen gedaan aan Leeuwarden en Friesland. Wel heb ik in de gedachtewisseling met beide Kamers over de nationale politie en de herziening van de gerechtelijke kaart toegezegd specifieke aandacht te schenken aan de werkgelegenheidseffecten in een aantal regio’s, waaronder de provincie Friesland. Zoals ik ook op 14 december 2012 in mijn brief betreffende het locatiebeleid van politie, meldkamers, rechtspraak en openbaar ministerie aan uw Kamer heb medegedeeld, heb ik in de totale afweging ook naar de werkgelegenheidseffecten in Friesland gekeken.
Verdwijnen er ook arbeidsplaatsen van het OM naar Arnhem als gevolg van de fusie tussen de hoven? Zijn er afspraken gemaakt over de verdeling van werkgelegenheid en capaciteit op dit gebied?
Ook het parket van het ressort Arnhem/Leeuwarden is in Leeuwarden robuust, zichtbaar en voor het publiek herkenbaar aanwezig. Binnen het nieuwe ressort Arnhem/Leeuwarden worden de parketten van de oude ressorten Arnhem en Leeuwarden samengevoegd, in lijn met de voorgestane concentratiegedachte binnen het OM. De standplaats van het nieuwe ressortsparket Arnhem/Leeuwarden is Arnhem. De fusie van de hoven staat los van deze samenvoeging van de ressortsparketten. Door de samenvoeging van de ressortsparketten vindt een verschuiving plaats van een deel van de werkzaamheden van Leeuwarden naar Arnhem. Voor zover sprake is van afslanking van de organisatie worden inspanningen verricht om OM-medewerkers van werk naar werk te begeleiden.
De illegale import van qat in Nederland |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Weer aanhouding na vondst qat»1, waaruit blijkt dat de illegale import van qat plaatsvindt vanuit Engeland door middel van veerboten?
Ja.
Heeft u enig idee van de omvang van deze illegale import? Hoeveel geld is daarbij betrokken?
Het rapport «Qatgebruik onder Somaliërs in Nederland» van het Trimbosinstituut uit december 2011, dat mede ten grondslag heeft gelegen aan de besluitvorming rond de strafbaarstelling van qat, bevat de meeste cijfers die ik heb over de omvang van de (toen nog legale) handel in en het gebruik van qat en de daarmee gemoeid zijnde geldstromen. Sinds qat op 5 januari 2013 in de Opiumwet werd opgenomen beschik ik niet over cijfers over de omvang en marktwaarde van illegale importen.
Is het waar dat er geen speciale controles worden gehouden op qat? Gebeurt dit wel bij ten aanzien van andere drugs? Zijn er drugshonden die aanslaan op deze drug?
De Douane controleert het EU-buitengrensoverschrijdend goederenverkeer. Dit zijn integrale controles die zich niet richten op een specifiek goed maar op alle illegale invoer, en dus ook op qat. De controles zijn risicogestuurd. Dit betekent onder andere dat afhankelijk van de herkomst van passagiers of goederen de intensiteit van de controle wordt aangepast en dat meer specifiek op bepaalde goederen wordt gelet. Bij de controles wordt gebruik gemaakt van alle beschikbare controlemiddelen, zoals containerscanners en scanners voor handbagage. De Douane beziet nog om speurhonden te trainen op het ruiken van qat.
Welke maatregelen heeft Nederland wel genomen ten aanzien van deze illegale import van qat en kunt u al iets zeggen over het succes daarvan?
Binnen de opsporingsdiensten is sinds 5 januari 2013 extra aandacht gegeven aan de strafbaarstelling van het bezit van qat, onder andere door bekendmakingen van het Nationaal Netwerk Drugsexpertise. De inbeslagnames waarover nu in de media wordt bericht zijn eerste indicaties dat deze bewustwording succesvol is en dat het de opsporingsdiensten lukt om transporten van qat te onderscheppen.
Heeft u overleg gevoerd met uw Britse collega die verantwoordelijk is voor het drugsbeleid? Welke maatregelen nemen de Engelse autoriteiten om de illegale export van qat tegen te gaan? Hoe beoordeelt u deze inspanningen?
Er is ten aanzien van dit onderwerp op ambtelijk niveau contact geweest met de Britse autoriteiten. De Britse douaneautoreiten delen informatie met buitenlandse diensten over qattransporten, zodat deze hierop kunnen acteren.
Heeft u met uw Britse collega een verbod op de legale import van qat in Engeland besproken? Wat is zijn standpunt ten aanzien van deze drug?
Hierover is op ambtelijk niveau verschillende malen contact geweest. Gebleken is dat het Verenigd Koninkrijk niet voornemens is qat op de lijst van verboden middelen te plaatsen.
Een uitzending van Omroep Brabant over drugssmokkel via de Antwerpse Haven |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending «Onder ons»?1
Ja.
Is het waar dat een groot deel van de cocaïnesmokkel zich heeft verplaatst van de Rotterdamse haven naar de Antwerpse haven? Is dat terug te zien in politiecijfers?
Het openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld dat uit de resultaten van strafrechtelijke onderzoeken inderdaad blijkt dat de haven van Antwerpen steeds vaker door Nederlandse criminelen voor cocaïnesmokkel wordt gebruikt en dat er een verplaatsing heeft plaatsgevonden.
Wat is de geschatte omvang van de invoer van cocaïne vanuit overige EU-lidstaten? Welk bedrag levert dit de daarvoor verantwoordelijke groeperingen op?
De omvang van de invoer van cocaïne vanuit overige EU-lidstaten en het bedrag dat dit zou opleveren is het OM niet bekend.
Is het waar dat het vooral Nederlandse groeperingen zijn die de smokkel van harddrugs binnen Europa aansturen en dat deze groepen (merendeels) bij het Openbaar Ministerie (OM) in beeld zijn?
In zijn algemeenheid bevestigt het OM het beeld dat vooral groeperingen waar Nederlanders deel van uitmaken de smokkel van harddrugs binnen Europa aansturen. Volgens het OM gaat het in Nederland bij cocaïnehandel- en smokkel veelal om etnisch heterogene netwerken, waarbij de verdachten in verschillende landen wonen. Het merendeel van de hoofdverdachten heeft een Nederlandse achtergrond.
Deelt u de mening dat bij het OM bekende criminele groeperingen op de kortst mogelijke termijn dienen te worden aangepakt, zeker als zij verantwoordelijk zijn voor internationale drugssmokkel?
Aan de bestrijding van cocaïnehandel- en smokkel is grote prioriteit toegekend. In elk opsporingsonderzoek worden de mogelijkheden bezien en benut om verkregen criminele winsten te ontnemen.
Deelt u de mening dat de met deze smokkel behaalde winst dient te worden ontnomen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de in de reportage naar voren gebrachte constatering dat de Nederlandse politiestructuur te star zou zijn en de samenwerking met Belgische collegae en dus ook de aanpak van drugssmokkel via de Antwerpse haven in de weg zou staan?
De slagvaardigheid van het politieoptreden krijgt voortdurend aandacht, zoals zeker ook blijkt uit de nieuwe politiestructuur die sinds 1 januari 2013 bestaat in Nederland. Met deze nieuwe structuur beoog ik een sneller en flexibeler politieoptreden. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 8 en 9.
Welke maatregelen gaat u treffen om de voor de aanpak van de internationale smokkel van (hard)drugs benodigde samenwerking tussen (instanties van) EU-lidstaten te verzekeren?
Bij de aanpak van cocaïnehandel- en smokkel is samenwerking met andere landen van cruciaal belang. Voor het onderscheppen van containers wordt reeds structureel samengewerkt met België. Met Groot-Brittannië, Duitsland, Frankrijk en Spanje wordt er op ad hoc basis samengewerkt, al dan niet via tussenkomst van Eurojust. Er wordt de komende jaren verder geïnvesteerd in een gecoördineerde (internationale) aanpak, zo ook op cocaïnehandel- en smokkel via ongeregelde scheepvaart (als via zeilboten, motorboten en wilde vaart). Nederland neemt hiertoe deel aan het Maritiem Analyse en Operatie Centrum – Narcotica (MAOC-N). Dit is een samenwerkingsverband tussen een aantal West-Europese landen met als doel de ongeregelde scheepvaart te analyseren op vooral drugstransporten en op basis daarvan onderzoek in te laten stellen en op te treden tegen verdachte schepen. België is hier overigens (nog) geen lid van. Sinds de deelname aan het MAOC-N zijn de informatiestroom en coördinatie daarvan sterk verbeterd.
Verder werkt de Nederlandse Douane goed samen met collega-handhavingsdiensten ten behoeve van een effectieve drugsbestrijding. Een voorbeeld van een dergelijk samenwerkingsverband is Europol, waarin de Douane participeert.
Bovendien richt de internationale samenwerking zich op de bestrijding van corruptie in de havens.
Tenslotte zijn er op beleidsniveau verschillende Europese gremia waarin afspraken worden gemaakt over de aanpak van de internationale smokkel (Horizontale Drugsgroep, COSI, het comité binnenlandse veiligheid).
De controles in het kader van het Mobiel Toezicht Veiligheid van de Koninklijke Marechaussee zijn primair gericht op het tegengaan van illegale migratie en strafrechtelijke gedragingen die daarmee samenhangen. Aan de KMar is niet de actieve bestrijding van drugshandel of -vervoer als wettelijke politietaak opgedragen. De KMar treedt op basis van haar algemene politiebevoegdheden op tegen drugshandel wanneer zij in het kader van haar vreemdelingentaken stuit op (mogelijke) drugssmokkel. Er bestaat geen voornemen de taakomschrijving van de KMar uit te breiden.
Welke consequenties gaat u verbinden aan het achterblijven van de aanpak van drugssmokkel in overige EU-lidstaten? Worden de mobiele grenscontroleteams van de Koninklijke Marechaussee al gericht ingezet om deze drugsstroom te stuiten? Zo nee, bent u van plan dit te gaan doen?
Zie antwoord vraag 8.
De berichten ‘Lagere straffen snelrecht Den Haag’ en ‘Lage straffen voor incidenten tijden Oud en Nieuw’ |
|
Ard van der Steur (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Lagere straffen snelrecht Den Haag»1 en «Lage straffen voor incidenten tijdens Oud en Nieuw»?2
Ja.
Hoeveel incidenten betreffende geweld tegen hulpverleners hebben zich voorgedaan tijdens de laatste jaarwisseling en van welke ernst waren deze incidenten?
Op 14 januari 2013 zond ik uw Kamer het «Landelijk beeld jaarwisseling 2012–2013», met daarin gedetailleerde gegevens over het aantal gevallen van geweld tegen hulpverleners, uitgesplitst naar belediging, bedreiging, openlijke geweldpleging, mishandeling en (poging tot) zware mishandeling of dood door schuld. Kortheidshalve verwijs ik u naar de tabellen 4a en 4b in deze rapportage.3 Gelijktijdig met de antwoorden op de onderhavige vragen stuur ik uw Kamer een actualisatie van de in mij eerdere brief verstrekte cijfers.
Hoeveel incidenten zijn door middel van een Openbaar Ministerie-afdoening (OM-afdoening) en/of transactie afgedaan? Is in die gevallen ook een sanctie van 200% opgelegd dan wel geaccepteerd?
Gedurende de afgelopen jaarwisseling zijn in totaal 732 personen aangehouden voor een misdrijf dat verband hield met de jaarwisseling. Van de 732 zaken zijn inmiddels 485 zaken beoordeeld door de officier van justitie. In 174 van die reeds beoordeelde zaken is besloten tot een OM-strafbeschikking, een transactie of een voorwaardelijk sepot. Bij de beoordeling van deze zaken is consequent rekening gehouden met de BOS/Polaris-richtlijnen en de daarin vastgelegde verhoging met 200% indien sprake is van geweld tegen een hulpverlener. Of alle betrokkenen de verhoogde boete hebben geaccepteerd kan gelet op de betalingstermijnen nog niet worden vastgesteld.
Zijn de incidenten die aan de rechter zijn, dan wel worden, voorgelegd zoveel mogelijk afgehandeld door middel van toepassing van supersnelrecht dan wel snelrecht?
Ja. Zaken die zich daarvoor lenen zijn zo veel mogelijk via supersnelrecht of snelrecht afgedaan. In 215 van de reeds door de officier van justitie beoordeelde zaken heeft deze besloten om de verdachte te dagvaarden. 16 zaken zijn inmiddels afgedaan in het kader van supersnelrecht; 16 andere zaken zullen worden behandeld op «gewone« snelrechtzittingen. Daarnaast zullen 48 zaken worden behandeld op een zogenaamde themazitting. De overige 132 zaken zullen op reguliere zittingen worden behandeld, omdat deze zich niet leenden voor (super)snelrecht.
Is het waar dat het OM een strafeis van 200% heeft ingesteld in de zaken waarin verdachten zich moesten verantwoorden voor gevallen van geweld tegen hulpverleners? Is het waar dat de rechter die verhoogde strafeis niet altijd volgt? Wat zijn daarvan de redenen?
Ja. Een rechter kan een lagere straf opleggen als de omstandigheden van het geval of de persoon van de dader daartoe aanleiding geven.
Vormen de in de aangehaalde berichten genoemde uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage een afspiegeling van een landelijk beeld of beperkt het niet volgen van de 200%-eis zich tot de Haagse rechtbank?
In de eerste week van januari 2013 hebben in totaal 16 verdachten zich voor de supersnelrechter moeten verantwoorden. Van deze 16 zaken resulteerden 12 in een veroordeling en zijn 3 door de rechter aangehouden omdat er nog getuigen moesten worden gehoord. In één zaak werd de verdachte vrijgesproken. In 8 van de 12 zaken waarin de rechter tot een veroordeling kwam, betrof die veroordeling een (voorwaardelijke) gevangenisstraf, variërend van enkele dagen tot 10 weken. In vijf zaken was het vonnis van de rechter conform eis van het OM. Het OM is in beroep gegaan tegen de beslissing van de Haagse Rechtbank in de overige drie zaken. In twee daarvan legde het Hof net als de politierechter werkstraffen op. In één zaak heeft het Hof hoger gevonnist, en vrijwel conform de oorspronkelijke eis vier weken gevangenisstraf opgelegd, waarvan twee weken voorwaardelijk. Niet kan worden gesteld dat de uitspraken van de Haagse rechtbank significant afweken van andere rechtbanken, nu de meeste (te weten 10) zaken voor de rechtbank in Den Haag hebben gediend, 4 zaken voor de rechtbank te Utrecht en 2 zaken voor de rechtbank te Rotterdam.
Betekenen de aangehaalde uitspraken dat bestraffing via de rechter voor verdachten van geweldpleging tegen hulpverleners gunstiger uitpakt dan bestraffing via een OM-afdoening en/of een transactie?
Nee. Zowel het OM als de rechter houden bij hun beslissing rekening met de persoon van de dader en omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
Komt de lagere bestraffing voort uit de keuze voor de toepassing van (super)snelrecht? Zo ja, welke aanpassing acht u dan wenselijk om ervoor te zorgen dat geweld tegen hulpverleners toch snel wordt bestraft, terwijl tevens een hogere strafoplegging kan worden verzekerd?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat een pleger van fysiek geweld tegen een hulpverlener, die zich naar de aard van zijn functie niet kan onttrekken aan de geweldpleging, streng dient te worden bestraft, omdat hiermee een afschrikwekkende functie uitgaat van de bestraffing en dat daarmee dus het voor de hulpverlenende instanties noodzakelijke gezag ontstaat?
Er is helaas nog steeds sprake van geweld tegen werknemers met een publieke taak. Dat is onacceptabel. Pas als alle agenten, brandweerpersoneel, ambulancemedewerkers en andere medewerkers met een publieke taak hun werk onbelemmerd kunnen doen, is er reden tot tevredenheid. Hiertoe dient het programma Veilige Publieke Taak, dat een dadergericht karakter kent met elkaar versterkende kernelementen, het stellen van grenzen, het vergroten van de pakkans en het geven van een verzekerde (lik-op-stuk) reactie door werknemers, werkgevers, politie en openbaar ministerie. Het (super)snelrecht is een van de instrumenten die hierbij worden toegepast. Voor geweld tegen medewerkers met een publieke taak is naar mijn mening een verhoogde strafmaat op zijn plaats. Daarom zal het OM in dit soort zaken de strafeisen blijven verhogen met 200%.
Wat bent u van plan om te doen om ervoor te zorgen dat geweld tegen hulpverleners toch op passende wijze kan worden bestraft? Kunt u toezeggen dat geweld tegen een hulpverlener voortaan conform de 200%-lijn zal worden bestraft?
Zie antwoord vraag 9.
Het rapport “Mensenhandel in en uit beeld” |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het laatste rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel: «Mensenhandel in en uit beeld. Cijfermatige rapportage 2007–2011»?1
Ja.
Is het waar dat de gegevens van gemelde slachtoffers van mensenhandel niet goed worden geregistreerd en dat daardoor niet duidelijk is wat de precieze omvang van de mensenhandel is?
Ik ben ook van mening dat overheidsorganisaties met een meldplicht deze na dienen te komen. Bureau Jeugdzorg en Nidos zijn echter geen organisaties die een dergelijke meldplicht ten aanzien van mensenhandel hebben. De primaire taak van Bureau Jeugdzorg is om ervoor te zorgen dat een jeugdige de hulp krijgt die hij of zij nodig heeft. Dit gebeurt ook bij slachtoffers van mensenhandel. Met het belang van het kind voorop wordt hiervoor samenwerking gezocht met ketenpartners, bijvoorbeeld de politie. De politie op haar beurt dient op grond van de Aanwijzing mensenhandel van het Openbaar Ministerie en op grond van Hoofdstuk 9 van de Vreemdelingencirculaire wel melding te maken van slachtoffers van mensenhandel. Indien zich situaties voordoen waarbij dit niet gebeurt dan worden betrokkenen hierop gewezen.
Is het waar dat instanties die hulp aan minderjarigen dienen te bieden, zoals Bureau Jeugdzorg en Nidos, nalaten om minderjarige slachtoffers aan het Coördinatiecentrum Mensenhandel te melden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat overheidsorganisaties met een meldplicht met betrekking tot gevallen van mensenhandel deze meldplicht consequent niet naleven en dat daardoor het aantal gevallen waarin personen, niet zelden minderjarigen, worden uitgebuit in onvoldoende mate in beeld is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om het aantal niet geregistreerde gevallen van mensenhandel (dark number) op te helderen, wetende dat een goed overzicht van essentieel belang is voor de bestrijding van mensenhandel?
De aanpak van mensenhandel is een prioriteit van dit kabinet. Zicht op de aard en de omvang is essentieel voor een optimale bestrijding. Mensenhandel speelt zich in het verborgene af, waardoor het moeilijk is een betrouwbare schatting van het aantal slachtoffers te geven. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen verricht belangrijk onderzoek om mensenhandel duidelijker in beeld te brengen. CoMensha registreert (vermoedelijke) mensenhandelslachtoffers. Om de registratie van minderjarige slachtoffers verder te verbeteren verricht het kennisinstituut Movisie in het kader van het actieplan Rijksbrede aanpak loverboyproblematiek onder meer trainingen en geeft het advies aan instellingen die slachtoffers van loverboys opvangen. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan wat het delict mensenhandel behelst, zodat het ook door de instellingen herkend wordt. Op hun beurt leveren de instellingen de gevraagde registratiegegevens. Deze maatregel is onderdeel van het actieplan voor de rijksbrede aanpak van de loverboyproblematiek waarover u bent geïnformeerd per brief van 20 december 2011.2
Wat betreft Nidos heeft de Nationaal Rapporteur Mensenhandel inmiddels afspraken gemaakt over het rapporteren van minderjarige vermoedelijke slachtoffers mensenhandel aan haar bureau voor de duur van een onderzoek van de NRM. Er wordt op dit moment bekeken of melding door Nidos ook rechtstreeks bij CoMensha plaats kan vinden. Overigens zijn potentiële slachtoffers die onder de hoede zijn van Nidos ook bekend bij het Openbaar Ministerie, de politie en andere ketenpartners. Nidos bespreekt alle casuïstiek met hen. In geval van aangifte behoort melding bij CoMensha te worden gedaan door de politie.
Is het waar dat slechts in iets meer dan de helft van de bij de rechter aangebrachte zaken een veroordeling volgt?
Het percentage van 56% veroordelingen in bij de rechter aangebrachte mensenhandelzaken3 heeft betrekking op het aantal veroordelingen voor specifiek het delict mensenhandel. Zoals blijkt uit de rapportage van de NRM4 volgt in nog eens 22% van de aangebrachte mensenhandelzaken een veroordeling voor een ander delict, bijvoorbeeld een zedendelict of geweldpleging. In totaal volgt dus gemiddeld in bijna 80% van de aangebrachte mensenhandelzaken een veroordeling. Ten aanzien van het percentage veroordelingen voor specifiek mensenhandel wil ik nog opmerken dat mensenhandel moeilijk bewijsbaar is. Dit heeft onder andere te maken met de beperkte aangiftebereidheid en de complexe strafbaarstelling. Zie verder ook het antwoord op vragen 8 en 9.
Deelt u de mening dat mensenhandel een harde aanpak verdient, gelet op de ingrijpende gevolgen voor de slachtoffers die niet zelden in de seksindustrie worden uitgebuit?
Ja. Mensenhandel is een zeer ernstig delict met vreselijke gevolgen voor de slachtoffers dat een harde aanpak verdient. Om dit te bewerkstelligen heb ik u onder meer vorig jaar een wetsvoorstel gestuurd om de strafmaxima voor mensenhandel te verhogen van acht naar twaalf jaar. Vorige maand heeft u met dit voorstel ingestemd. Indien er sprake is van gekwalificeerde mensenhandel kan de strafmaat zelfs levenslang zijn. Ook is het een doelstelling van mij om in 2015 dubbel zo veel criminele organisaties te hebben aangepakt, waarbij (onder andere) prioriteit ligt bij organisaties die zich met mensenhandel bezig houden.
Vindt u het in dat licht aanvaardbaar dat slechts 80 procent van de zaken voor de rechter wordt gebracht en in slechts ongeveer 50 procent van die zaken een veroordeling volgt?
De Nationaal Rapporteur Mensenhandel heeft opgeroepen tot specialisatie en opleiding in mensenhandelzaken binnen de rechtspraak. Binnen het Openbaar Ministerie worden mensenhandelzaken al geruime tijd als specialisme gezien. Binnen het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) zijn hiertoe de nodige afspraken gemaakt. Per 1 januari 2013 wordt per gerecht de behandeling van mensenhandelzaken geconcentreerd bij een klein aantal rechters en juridisch medewerkers met expertise op dit gebied. Mensenhandelzaken die worden aangebracht door het Landelijk Parket kunnen per genoemde datum worden afgedaan bij vier speciaal daartoe aangewezen gerechten.
Wat gaat u eraan doen om het veroordelingspercentage in zaken betreffende mensenhandel te verbeteren en bent u van plan om daarbij navolging te geven aan de aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel?
Zie antwoord vraag 8.
Jurisprudentie in mensenhandelzaken |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het rapport «Jurisprudentie mensenhandelzaken 2009–2012» van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat voor een effectieve aanpak van mensenhandel specialisatie en het opbouwen van expertise ook binnen de gerechten noodzakelijk is? Zo ja, op welke wijze en termijn kan aan de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur op dit punt door de rechtelijke macht worden vormgegeven?
Ja. Binnen het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) zijn hiertoe de nodige afspraken gemaakt. Per 1 januari 2013 wordt per gerecht de behandeling van mensenhandelzaken geconcentreerd bij een klein aantal rechters en juridisch medewerkers met expertise op dit gebied. Mensenhandelzaken die worden aangebracht door het Functioneel Parket of het Landelijk Parket kunnen per genoemde datum worden afgedaan bij vier speciaal daartoe aangewezen gerechten.
Deelt u de conclusies van het rapport dat de straftoemeting door rechters in mensenhandelzaken uiteenloopt en dat de rechterlijke macht tot op heden geen richtsnoeren of oriëntatiepunten heeft ontwikkeld voor de straftoemeting nadat de straffen voor mensenhandel in de afgelopen jaren zijn verhoogd? Deelt u de mening dat deze richtsnoeren op korte termijn dienen te worden ontwikkeld?
De rechterlijke macht maakt voor enkele veelvoorkomende strafbare feiten gebruik van zogeheten oriëntatiepunten voor de straftoemeting. De oriëntatiepunten hebben geen dwingend karakter, maar zijn landelijke indicaties ter bevordering van de eenheid van rechtspraak. Oriëntatiepunten worden ontwikkeld op basis van gevormde rechtspraak. Dit is alleen mogelijk als er voldoende jurisprudentie en voldoende gegevens over de strafoplegging beschikbaar zijn. Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld2 heeft het LOVS in 2011 na onderzoek vastgesteld dat voor het delict mensenhandel op dat moment nog onvoldoende jurisprudentie beschikbaar was. Op dit moment wordt opnieuw onderzocht of dat inmiddels anders ligt. De LOVS zal naar verwachting nog dit jaar een conclusie trekken.
Deelt u de conclusie dat de gehanteerde rekenmethoden voor schadevergoeding in mensenhandelzaken uiteenlopen? Zo ja, hoe oordeelt u over het advies van de Nationaal Rapporteur om het Openbaar Ministerie in elke mensenhandelzaak een financieel rapport op te stellen en dat de rechtelijke macht invulling moet geven aan het nieuwe ontvankelijkheidsscriterium alsmede uitgangspunten moet formuleren voor de toekenning van schadevergoeding?
Het Openbaar Ministerie streeft naar slachtoffers zo veel mogelijk tegemoet te treden en financieel te compenseren. Een financieel onderzoek is een vast onderdeel van ieder opsporingsonderzoek naar mensenhandel. In elke mensenhandelzaak wordt dan ook met een financiële paragraaf aandacht besteed aan de geldstromen en het wederrechtelijk verkregen voordeel. Aan de hand van de uitkomsten van het financiële onderzoek wordt beoordeeld of er een financieel rapport moet worden opgesteld. In sommige gevallen moet worden geconcludeerd dat er geen grip op de geldstromen kan worden verkregen, en dat het opstellen van een nadere financiële rapportage niet opportuun is.
Binnen de Rechtspraak wordt op dit moment een zogenoemde Best Practice Slachtoffer ontwikkeld. Doel hiervan is te komen tot een praktische handreiking voor rechters waarin de bestaande handreikingen, aanbevelingen en modelregelingen met betrekking tot het slachtoffer of de benadeelde partij worden opgenomen. In deze Best Practice zal ook aandacht worden besteed aan de vaststelling van de schade die slachtoffers hebben geleden als gevolg van het strafbare feit. De Best Practice zal uitgangspunten bevatten ten aanzien van het ontvankelijkheidscriterium en ten aanzien van de wijze van berekening van de hoogte van de te vergoeden schade. Het streven is erop gericht dat de Best Practice voorjaar 2013 gereed is.
Bent u bereid in overleg te treden met de Raad voor de rechtspraak en het Landelijk overleg voorzitters strafsectoren (LOVS) over de aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur en de Kamer te informeren over dit overleg?
Met de voorzitter van het LOVS heeft al eerder overleg plaatsgevonden over specialisatie en concentratie van deskundigheid binnen de rechterlijke macht.3 Zoals verder uit de antwoorden op de voorgaande vragen blijkt zijn reeds verschillende ontwikkelingen gaande waarin tegemoet wordt gekomen aan de aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur. Er is voor mij op dit moment dan ook geen aanleiding om hierover opnieuw met de Raad voor de rechtspraak of de LOVS in overleg te treden.
De straf- en civielrechtelijke verjaringstermijnen bij diefstal in het algemeen en kunstroof in het bijzonder |
|
Ard van der Steur (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichtgeving rond de recente kunstroof in de Kunsthal in Rotterdam1 en de diefstal van de schilderijen van kunsthandel Noortman?
Ja.
Wat zijn op dit moment de straf- en civielrechtelijke verjaringstermijnen die van toepassing zijn op diefstal in het algemeen en op kunstroof in het bijzonder? Wanneer verkrijgt een dief het eigendom van door hem gestolen roerende zaken? Hoe is dat geregeld voor derden die bezitter worden al dan niet te goeder trouw en eventuele helers?
Dit betekent echter niet dat de dief die de gestolen zaak twintig jaren in zijn bezit heeft, daarvan eigenaar wordt. Ingevolge artikel 3:321 lid 1 onder f BW lopen de twintig jaren immers niet ten gunste van degene die het bestaan van zijn schuld opzettelijk verborgen houdt, zoals de dief doet, zolang hij voor de eigenaar zowel zijn identiteit, als zijn buit verborgen houdt. Is de identiteit van de dief wel bij de eigenaar bekend, dan kan deze de verjaring jegens hem stuiten (artikel 3:316 – 318 BW). Ook kan het zijn dat de strafrechtelijke verjaring nog niet is ingetreden, met als gevolg dat ook de civielrechtelijke verjaring nog niet intreedt (artikel 3:310 lid 4 BW, als vastgesteld bij de Wet van 27 september 2012, Stb. 2012, 454). De totale strafrechtelijke verjaringstermijn kan, zoals hiervoor onder a) aangegeven, oplopen tot vierentwintig jaren.
Gaat het om een cultuurgoed (een roerende zaak die «krachtens de Wet tot behoud van cultuurbezit als beschermd voorwerp is aangewezen of deel uitmaakt van een openbare collectie of van een inventarislijst als bedoeld in artikel 14a, tweede lid, van die wet»), dan verjaart de rechtsvordering tot opeising door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag waarop de plaats waar het cultuurgoed zich bevindt en de identiteit van de bezitter of houder bekend zijn geworden, en in elk geval door verloop van dertig jaren na de aanvang van de dag waarop een niet-rechthebbende bezitter van de zaak is geworden (artikel 3:310b lid 1 BW). Is het cultuurgoed op onrechtmatige wijze naar een andere lidstaat van de Europese Unie overgebracht, dan treedt de verjaring niet in voordat de rechtsvordering van de Nederlandse staat2 tot terugvordering van het cultuurgoed uit deze lidstaat is verjaard (artikel 3:310b lid 2 BW). Deze laatste termijn kan oplopen tot vijfenzeventig jaren in geval van kerkelijke goederen of in geval het cultuurgoed deel uitmaakte van een openbare collectie (artikel 7 Richtlijn 93/7/EEG betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een EG-lidstaat zijn gebracht).
Vervreemdt de dief de gestolen zaak aan een verkrijger te goeder trouw, dan kan de eigenaar de zaak gedurende drie jaren van deze terugvorderen, tenzij de verkrijger de zaak in een winkel heeft gekocht (artikel 3:86 BW). De verkrijger te goeder trouw moet echter de zaak ook na het verstrijken van deze drie jaren aan de eigenaar teruggeven, als het om een cultuurgoed in voormelde zin gaat (artikel 3:86a lid 2 BW).
Is de verkrijger niet te goeder trouw, dan zal deze zich in beginsel op verjaring kunnen beroepen, wanneer twintig jaren zijn verstreken vanaf het tijdstip dat de eigenaar het bezit verloor (artikel 3:314 lid 2 in verbinding met artikel 3:306 BW). Ook hier kan het zich echter voordoen dat de verjaring niet gaat lopen, omdat deze verkrijger zijn identiteit en de plaats waar de zaak zich bevindt, opzettelijk voor de eigenaar verborgen houdt (artikel 3:321 lid 1 onder f BW). Het zal hier in de regel om heling gaan.
Aantekening verdient verder dat zowel de dief als de verkrijger te kwader trouw (heler) jegens de eigenaar aansprakelijk zijn uit onrechtmatige daad wegens het verborgen houden van de gestolen zaak. Zij zijn dan verplicht tot vergoeding van de schade, eventueel in natura, bestaande in teruggave van de zaak (artikel 6:103 BW). Deze vordering kan eveneens verjaren door verloop van twintig jaren, maar die verjaring loopt vanaf de onrechtmatige daad die wellicht lang na de diefstal is gepleegd dan wel is voortgezet (artikel 3:310 lid 1 BW).
Acht u het wenselijk dat dieven op enig moment eigenaar kunnen worden van een door hen gestolen zaak?
Het is onwenselijk dat een dief door verjaring eigenaar kan worden van een gestolen zaak, tenzij de eigenaar nalaat de zaak binnen de verjaringstermijn op te eisen, nadat deze termijn – gelet op artikel 3:321 lid 1 onder f – daadwerkelijk is gaan lopen.
Hoe verhouden zich de Nederlandse verjaringstermijnen met die van de overige lidstaten van de Europese Unie en bijvoorbeeld de Verenigde Staten van Amerika?
In Italië verkrijgt de bezitter te kwader trouw van een roerende zaak door een bezit van twintig jaren de eigendom daarvan (artikel 1161 tweede zin Codice Civile). Is het bezit door geweld of in het geheim verkregen, zoals in geval van diefstal, dan begint de termijn pas na het einde van het geweld of de geheimhouding te lopen (artikel 1163 Codice Civile).
In Frankrijk is daarentegen zowel de verkrijgende verjaring van roerende zaken als de verjaring van de revindicatie van dergelijke zaken geheel uitgesloten (artikel 2227 Code Civil, als vastgesteld bij de Wet van 17 juni 2008). Maar de verkrijger te goeder trouw wordt al na drie jaren vanaf de diefstal beschermd (artikel 2276 Code Civil).
In Engeland is de verjaring van door diefstal verkregen roerende zaken uitgesloten, behoudens wanneer de zaak in handen van een verkrijger te goeder trouw is gekomen (section 4 Limitation Act 1980).
Met betrekking tot Amerikaans recht wordt opgemerkt dat ieder van de staten hier een eigen regeling heeft, die per staat sterk verschilt. Bijv. in de staat New Jersey verjaart de vordering om een gestolen zaak terug te vorderen van de dief in zes jaren. Wanneer deze termijn is verstreken zonder dat de zaak is opgevorderd, wordt de dief eigenaar. Maar de oorspronkelijke eigenaar kan voorkomen dat de verjaring begint te lopen door passende maatregelen te nemen om de gestolen zaak te achterhalen (Supreme Court of New Jersey, 19803, in een zaak over de gestolen schilderijen van de schilderes Georgia O’Keeffe).
In de staat New York geldt voor de vordering om een gestolen zaak van de dief terug te vorderen een termijn van drie jaren. Maar anders dan in New Jersey heeft het verstrijken van de termijn hier geen gevolgen voor de eigendom. Nu de dief geen eigenaar wordt, kan hij ook anderen geen eigendom verschaffen. Het resultaat daarvan is dat weliswaar de zaak niet van de dief kan worden opgeëst, maar wel van een ieder aan wie hij de zaak overgeeft ongeacht of deze te goeder of te kwader trouw is (Salomon R. Guggenheim Museum v. Lubell, 77 N.Y. 2d 311, 1991). De termijn van drie jaren begint dan te lopen, wanneer de eigenaar de zaak terugvordert en de teruggave wordt geweigerd («Demand and Refusal Rule»).
Ook in de staat Californië geldt voor de vordering tot opeising van roerende zaken in beginsel een verjaringstermijn van drie jaren (Section 338 Code of Civil Procedure). Maar in dit artikel is een bijzondere regel opgenomen voor diefstal van voorwerpen van historische, wetenschappelijke of artistieke betekenis. De verjaring ter zake van dergelijke voorwerpen gaat niet lopen voordat de eigenaar of zijn vertegenwoordiger of de politie heeft ontdekt waar het gestolen voorwerp zich bevindt. Gaat het om een kunstvoorwerp dat in het bezit van een museum, kunsthandelaar of veilinghouder is gekomen, dan geldt een verjaringstermijn van zes jaren vanaf het moment dat de identiteit en plaats van het voorwerp zijn ontdekt.
Samenvattend kan worden gezegd dat zowel in de Europese Unie als in de Verenigde Staten grote verschillen bestaan ter zake van het lopen van de verjaring ten gunste van een dief. Vaak wordt een dergelijke verjaring op zichzelf niet onaanvaardbaar geacht, maar de oplossing gezocht in een bepaling die meebrengt dat de termijn niet gaat lopen, zolang de dief zijn identiteit en de verblijfplaats van de zaak verborgen houdt, zoals ook het Nederlandse stelsel is.
Bent u voornemens aan de verjaringstermijnen iets te veranderen, onder meer om slachtoffers van diefstal beter te beschermen?
Nu uit de beantwoording van de vragen onder 2 blijkt dat de dief noch de heler eigenaar wordt van de gestolen zaak, ben ik niet voornemens de regels met betrekking tot verjaring te wijzigen.