De demonstratie waarbij de Kromhout Kazerne urenlang werd geblokkeerd |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Judith Uitermark (NSC) |
|
Klopt het dat de demonstranten die urenlang de hoofdingang van de Kromhout Kazerne in Utrecht hebben geblokkeerd pas zijn vertrokken nadat het evenement van de Nederlandse Industrie Defensie en Veiligheidheid (NIDV) is geannuleerd?1
Ja. In de ochtend van dinsdag 25 september verzamelden ongeveer 50 actievoerders zich bij de Kromhoutkazerne (KHK). Het doel van hun actie was om het evenement van de stichting Nederlandse Industrie voor Defensie en Veiligheid (NIDV) zodanig te verstoren dat deze niet kon plaatsvinden of vroegtijdig beëindigd zou worden. Daartoe hebben enkele van deze actievoerders zich vastgeketend aan de toegangspoort van de KHK zodat de toegang tot de KHK geblokkeerd werd. Doordat de blokkade enige uren duurde, konden de deelnemers aan het evenement niet gemakkelijk op de juiste bestemming komen. Daarom is door Defensie en NIDV in samenspraak besloten het evenement te annuleren. Niet veel later na dat besluit zijn de demonstranten vertrokken.
Deelt u de mening dat het in principe niet zo kan zijn dat evenementen afgebroken moeten worden vanwege blokkades door demonstranten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is zeer teleurstellend dat dit evenement afgebroken moest worden vanwege een demonstratie. Vooral omdat we daar voor de veiligheid van Nederland en onze bondgenoten de relatie met het bedrijfsleven koesteren. Evenementen als deze dragen bij aan gewenste kennisuitwisseling tussen krijgsmacht, industrie en kennisinstellingen.
Als er sprake is van een demonstratie rondom een militaire terrein dient door de burgemeester te worden bezien of er gronden bestaan om het demonstratierecht te beperken, in het bijzonder de vrees voor of bestrijding van wanordelijkheden. Bij de afweging of er sprake is van (vrees voor) wanordelijkheden wordt in voorkomende gevallen de nationale veiligheid betrokken. Voor Defensie is het daarbij in de huidige geopolitieke situatie van eminent belang dat de uitvoering van de grondwettelijke taken onverminderd doorgang kunnen vinden. Overigens is via het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) een onderzoek uitgezet naar de mogelijkheden voor een versteviging van het handelingsperspectief van alle betrokkenen en de bestendigheid van het wettelijke kader rond demonstraties. Dat onderzoek richt zich ook op demonstraties waarbij de nationale veiligheid in het gedrang kan komen.
Hebben de betogers strafbare feiten begaan door zich binnen de publiekelijk aangegeven grenzen van het kazerneterrein te begeven en zich vast te ketenen?
Het is aan het Openbaar Ministerie om achteraf te bepalen of er sprake is van een verdenking van strafbare feiten.
Zou u in overleg willen treden met de gemeente Utrecht over of deze demonstratie was aangemeld bij de gemeente, de vraag of deze demonstratie op deze plek mocht plaatsvinden en de mogelijkheid tot gebiedsverboden voor deze demonstranten?
Ja, op ambtelijk niveau heeft overleg plaatsgevonden met de gemeente over deze specifieke demonstratie. Daaruit is gebleken dat de demonstratie niet was aangekondigd. Er is ook in algemene zin gesproken over het demonstratierecht en de verschillende verantwoordelijkheden en bevoegdheden hieromtrent. Bij het beoordelen hoe om te gaan met demonstraties spelen de specifieke omstandigheden een belangrijke rol. Het gaat daarbij niet alleen om het verloop van de demonstratie, maar bijvoorbeeld ook of de demonstratie plaatsvindt op een publiek toegankelijke plaats of op een privéterrein dat niet voor eenieder toegankelijk is. Het opleggen van gebiedsverboden is de verantwoordelijkheid van het lokaal bevoegd gezag. Naar aanleiding van de vorige demonstratie zijn voor de toegangshekken extra hekken geplaatst op de juridische erfgrens van de Kromhoutkazerne. Het toegangsverbod dat daardoor bestaat voor de omheinde ruimte kan door de burgemeester worden meegewogen in de beoordeling of maatregelen noodzakelijk zijn.
Deelt u de mening dat het niet aanmelden van deze demonstratie in combinatie met het feit dat door deze demonstratie de hoofdingang van de Kromhout Kazerne urenlang geblokkeerd was en een evenement daardoor niet door kon gaan, voldoende reden was voor de burgemeester om de demonstratie te laten beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gemeld in antwoord op vraag 2, ben ik teleurgesteld dat dit evenement afgebroken moest worden vanwege een demonstratie. Het is niet aan mij te beoordelen of de genoemde omstandigheden voldoende reden gaven om het evenement af te breken. De burgemeester is immers verantwoordelijk voor het handhaven van de openbare orde en maakt daarin haar eigen afwegingen. De burgemeester legt verantwoording af aan de gemeenteraad.
Op grond van welke overwegingen heeft de driehoek besloten niet in te grijpen?
De noodzaak voor de driehoek te komen tot een nader besluit, verviel op het moment dat het evenement werd geannuleerd, hetgeen leidde tot het afbreken van de demonstratie. Er is uiting gegeven aan het beginsel dat de vrijheid van meningsuiting zo veel mogelijk moet worden gefaciliteerd. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Waarom kan niet ingegrepen worden om te voorkomen dat mensen zich vastketenen aan toegangspoorten van kazernes?
Op kazernes vindt toegangscontrole plaats door middel van pascontrole bij de toegangshekken. In de situatie van 24 september kwamen ongeveer 50 demonstranten tegelijk bij de toegangspoort aan. De beveiligers belast met de toegangscontrole concentreerden zich op de veiligheid van de medewerkers van de kazerne en op het waarschuwen van de politie en Koninklijke Marechaussee (KMar). De demonstranten hebben het terrein niet betreden, maar ketenden zich direct vast aan de buitenkant van de toegangshekken, waardoor de verantwoordelijkheid om in te grijpen onder de verantwoordelijkheid van de driehoek kwam te vallen. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Waarom is er eerst overleg met de driehoek nodig voordat ingegrepen wordt? Is het terrein direct voor de poorten van de Kromhout Kazerne openbaar terrein of is Defensie – en daarmee de Koninklijke Marechaussee – daar verantwoordelijk en bevoegd om in te grijpen om te voorkomen dat mensen zich vastketenen aan toegangshekken?
De burgemeester is op grond van de Wet openbare manifestaties en de Gemeentewet de aangewezen verantwoordelijke om de openbare orde en veiligheid in de gemeente te handhaven. Het terrein buiten het defensieterrein valt niet onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Defensie, maar van de burgemeester. Defensie kan in beginsel niet zelfstandig besluiten tot handhavend optreden.
Deelt u de mening dat het tolereren van deze strafbare feiten buitengewoon ongewenst is?
Zoals bij vraag 3 is aangegeven is het aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of er een verdenking van strafbare feiten is.
Zijn er na de vorige blokkade van de Kromhout Kazerne in juli 2024 plannen gemaakt om dergelijke acties in het vervolg te kunnen voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit soort onverwachte en niet aangekondigde demonstraties kunnen niet worden voorkomen. Spontane demonstraties worden ook beschermd door het demonstratierecht. Wel zijn sinds de vorige demonstratie op het terrein voor de toegangshekken extra hekken geplaatst op de juridische erfgrens van de Kromhoutkazerne met daarop de boodschap dat onbevoegde toegang leidt tot overtreding van art 461 Wetboek van Strafrecht.
Bent u van mening dat er een restrictiever beleid zou moeten zijn omtrent demonstraties waarmee kazernes worden geblokkeerd, gezien het belang voor de nationale veiligheid van deze kazernes? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de demonstratie plaatsvond buiten de kazerne, en dus niet op militair terrein, is het een aangelegenheid voor het lokale gezag. De burgemeester maakt daarin haar eigen afwegingen. Voor Defensie is het daarbij in de huidige geopolitieke situatie van eminent belang dat de uitvoering van de grondwettelijke taken onverminderd doorgang kunnen vinden.
Wat is het protocol voor dit soort verstoringen op of nabij kazerneterreinen?
Het protocol is dat indien een verstoring zich voordoet op een defensieterrein direct de KMar wordt gewaarschuwd. Dit kan rechtstreeks of via de beveiligingsorganisatie van de betreffende locatie.
Indien de verstoring zich nabij een kazernelocatie op publiek terrein plaatsvindt, wordt direct contact opgenomen met de politie. In dit geval zijn zowel de KMar als de politie direct geïnformeerd.
Op welke wijze kunnen gemeenten ervoor zorgen dat demonstraties waarmee de toegang tot kazernes wordt geblokkeerd standaard verboden worden? Welke mogelijkheden hebben gemeenten tot het in hun Algemene Plaatselijke Verordening (APV) opnemen van een bufferzone rondom kazernes? Welke kansen ziet u om gemeenten hierbij te helpen, bijvoorbeeld door middel van het opstellen van een aanpassing van de model-APV, in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
Het is niet mogelijk om demonstraties op openbaar terrein vooraf standaard te verbieden. Uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens blijkt duidelijk dat van autoriteiten een zekere mate van tolerantie wordt gevraagd, ook wanneer een demonstratie hinder oplevert.2 Op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) kan de burgemeester steeds in elk individueel geval aan de hand van lokale omstandigheden beoordelen of een beperking of verbod nodig is vanwege één of meerdere van de in de Wom (artikel 2) genoemde belangen. Daarbij beschikt de burgemeester over een zekere beoordelingsruimte om te bepalen of een beperking (of verbod) van een betoging nodig is. Het voorgaande betekent ook dat de Wom (en lagere regelgeving zoals de APV) geen grondslag biedt voor een algeheel verbod vooraf op demonstraties bij bepaalde locaties. Dus ook niet bij defensielocaties. Een burgemeester zou het bestaan van een toegangsverbod conform het Wetboek van Strafrecht (artikel 461) door het markeren van een voorterrein als militair terrein (of het feit dat demonstranten dit overtreden) wel mee kunnen wegen in zijn beoordeling van de demonstratie en de risico’s die daarmee gepaard gaan.
Het bericht ‘Overheid gebruikte nationaliteit bij misdaadbestrijding en verzweeg dat’ |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
van Weel |
|
Bent u bekend met het bericht «Overheid gebruikte nationaliteit bij misdaadbestrijding en verzweeg dat»?1
Ja.
Was u op de hoogte van de werkwijze waarbij Turkse Nederlanders door het Regionale Informatie- en Expertisecentrum (RIEC) zijn uitgezonderd en onderzocht vanwege hun nationaliteit? Zo ja, sinds wanneer bent u op de hoogte en wat was uw reactie hierop?
In het artikel van Follow the Money wordt verwezen naar een conceptanalyse die in 2016 door het RIEC Noord-Holland is opgesteld. De RIEC-samenwerkingsverbanden voeren onderzoek uit om de aard en omvang van ondermijnende criminaliteit beter te kunnen begrijpen en te komen tot interventies om deze vorm van criminaliteit te voorkomen of aan te pakken. Daarin zijn land van herkomst en nationaliteit nooit de aanleiding, dus ook niet bij deze conceptanalyse. Echter zijn in de conceptanalyse bewoordingen gebruikt waar ik en met mij ook de betrokken organisaties bij het RIEC-Noord-Holland afstand van nemen.
Welke waarborgen bestaan er voor individuele burgers voor het goed kunnen controleren van dit soort brede samenwerkingsverbanden? Vindt u het problematisch dat ze niet op dezelfde manier gecontroleerd kunnen worden zoals, bijvoorbeeld, een (zelfstandig) bestuursorgaan? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) kunnen individuele burgers verzoeken om inzage in het gebruik van de individuele persoonsgegevens. Dat geldt ook voor inzage in het gebruik van persoonsgegevens door de RIEC-samenwerkingsverbanden. Dergelijke verzoeken kunnen gericht worden aan de convenantpartners en zullen conform de AVG worden afgehandeld. In de beantwoording van een verzoek om een overzicht van persoonsgegevens wordt onder meer informatie verstrekt over het doel van de verwerking van de persoonsgegevens, de ontvangers van de gegevens en de herkomst van de gegevens.
Een individuele burger kan bij de convenantpartners te allen tijde schriftelijk bezwaar aantekenen tegen de verwerking van diens persoonsgegevens in het RIEC-samenwerkingsverband. Binnen vier weken na ontvangst van het bezwaar wordt beoordeeld of dit bezwaar gerechtvaardigd is.
In de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (Wgs) die in 2025 ingaat, worden AVG-verzoeken makkelijker voor de burger, omdat er voor elk RIEC-samenwerkingsverband een algemeen contactpunt wordt ingericht waar burgers een AVG-verzoek kunnen indienen.
Klopt het dat het volgens de richtlijnen van het RIEC niet nodig is dat er een concrete verdenking bestaat om gehele gebieden, wijken of bevolkingsgroepen onder de loep te nemen en gevoelige informatie over ze uit te wisselen?
Dat is niet juist. Een casus of handhavingsknelpunt binnen het RIEC-samenwerkingsverband start altijd met een RIEC-signaal. Een signaal bestaat uit meerdere aanwijzingen (gedragingen of situaties) van meerdere RIEC-partners met betrekking tot een persoon, gebied of bedrijf dat mogelijk sprake is van ondermijnende georganiseerde criminaliteit (zoals vastgelegd in het RIEC-convenant).
De regionale stuurgroepen van de RIEC-samenwerkingsverbanden hebben binnen het convenant de mogelijkheid om een regionaal handhavingsknelpunt aan te wijzen indien een mogelijke maatschappij ondermijnende situatie ontstaat. Hiervoor zijn wel concrete signalen nodig. Beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn leidend in dit proces. Dit betekent dat er niet zonder kaders informatie kan worden verwerkt over de burgers en bedrijven die binnen het gebied van een handhavingsknelpunt wonen of werken.
De RIEC-samenwerkingsverbanden werken onder de principes van de AVG. Dat betekent dat er zo min mogelijk verwerking van persoonsgegevens is, dat er een doelbinding moet zijn en dat het proportioneel moet zijn.
Wie is de eindverantwoordelijk voor de data-analyses die het RIEC maakt, gezien het RIEC een samenwerkingsverband is van verschillende organisaties?
De informatie die binnen het RIEC-samenwerkingsverband worden verwerkt is afkomstig van de partners. De partners van het RIEC-samenwerkingsverband zijn aan te merken als verwerkingsverantwoordelijken in de zin van de AVG. Zij geven de opdracht en bepalen het doel en de middelen van de verwerking. Het RIEC coördineert op instructie en onder verantwoordelijkheid van de gezamenlijke partners de informatie-uitwisseling binnen het RIEC -samenwerkingsverband.
Indien dit in het kader van onderzoek noodzakelijk is, kunnen de RIEC-samenwerkingsverbanden naast de gegevens ten aanzien van een subject waarover een signaal ontvangen is, tevens gegevens over personen welke behoren tot de directe kring van een subject verwerken. Deze gegevens dienen ter zake dienend en niet bovenmatig te zijn. Gegevens van kinderen worden niet verzameld als zij geen subject van onderzoek zijn. Het is mogelijk dat er informatie over kinderen meekomt in een onderzoek, bijvoorbeeld omdat zij staan ingeschreven op een adres. Andere situaties waarin persoonsgegevens van een minderjarigen kunnen worden verwerkt, is als er signalen zijn dat deze minderjarigen zelf actief betrokken zijn als lid van het onderzochte criminele netwerk en daarmee bij het plegen van strafbare feiten. Waar in de conceptanalyse melding wordt gemaakt van kinderen, betreffen dit meerderjarige kinderen.
Klopt het dat zelfs familieverbanden tot kinderen en facebook-foto’s aan toe zijn verzameld en gedeeld door het RIEC? Zo ja, bent u het eens dat dat verwerpelijk is?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er, vanwege een familieverband of een vriendschappelijke relatie, ook gegevens van derden gedeeld die niet direct onderdeel waren van dit soort onderzoeken? Zo ja, om wat voor gegevens ging het dan?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de uitspraak: «Het gaat hier niet zozeer om een netwerk van malafide Turkse ondernemers De Turkse gemeenschap zelf kan als het netwerk worden omschreven»? Is dat een generaliserende of discriminerende uitspraak wat u betreft?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, nemen zowel ikzelf als alle betrokken organisaties die verbonden zijn aan het RIEC-samenwerkingsverband nadrukkelijk afstand van de verwerpelijke bewoordingen. In onze organisaties hoort dit taalgebruik niet thuis. Deze bewoordingen zijn generaliserend en mogelijk discriminerend.
Kunt u aangeven of er vergelijkbare (concept)analyses zijn gemaakt over andere minderheden en migrantengroepen? Zo ja, welke groepen betrof dit en kunt u die analyses delen?
Signalen over etnisch en/of cultureel profileren bij de brede aanpak van ondermijning zijn mij niet bekend.
Een onderzoek bij een RIEC-samenwerkingsverband kan alleen worden opgestart op basis van signalen van georganiseerde ondermijnende criminaliteit van minimaal twee RIEC-partners over een specifieke persoon, gebied of bedrijf. Nationaliteit vormt geen signalen. Etniciteit is nooit geregistreerd. Mensen met een bepaalde nationaliteit hebben niet meer kans om in een RIEC-casus te belanden op basis van hun nationaliteit. Sinds 2022 wordt nationaliteit niet meer verwerkt, tenzij het noodzakelijk is voor casuïstiek, om zeker te weten dat men het over de juiste persoon heeft om persoonsverwisseling te voorkomen. Deze uitzondering op het verwerken van nationaliteit is tevens opgenomen in de Wgs, die binnenkort in werking treedt.
Op basis daarvan en op basis van het feit dat de RIEC-samenwerkingsverbanden sinds twee jaar de gegevens over nationaliteit en geboorteland niet meer standaard verwerken middels het signaalformulier lijkt het mij niet opportuun om hiernaar onderzoek te laten doen.
Het is overigens wel mogelijk dat in bepaalde vormen van criminaliteit, zoals bijvoorbeeld mensenhandel, nationaliteit een rol speelt in de criminele keten. Dat kan dan zorgen voor een aantal subjecten met eenzelfde achtergrond in deze casus. Het vertrekpunt is dan echter niet nationaliteit.
Heeft u bij de brede aanpak van ondermijning signalen opgevangen over etnisch en/of cultureel profileren? Zo ja, ziet u een aanleiding om dat onder de loep te nemen?
Zie antwoord vraag 9.
Zijn personen met een niet-Nederlandse achtergrond gemiddeld vaker het onderwerp van onderzoeken en/of maatregelen geweest door het RIEC? Bent u bereid dit te laten onderzoeken als u het antwoord niet weet?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ''Afkicken van Russisch gas blijkt lastiger dan gedacht: één lng-tanker per maand werden er plots twee'' |
|
Suzanne Kröger (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Caspar Veldkamp (NSC), Sophie Hermans (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Afkicken van Russisch gas blijkt lastiger dan gedacht: één lng-tanker per maand werden er plots twee»?1
Ja.
Wat is het effect geweest op de LNG-import vanuit Rusland naar de Europese Unie (EU) en naar Nederland sinds de afkondiging van het 14e sanctiepakket?
De beoordeling van de exacte impact van het 14de sanctiepakket op de LNG-import in de EU is complex en zal de komende tijd in EU verband nader worden geanalyseerd. Hierbij speelt dat formeel het sanctiepakket direct is gaan gelden voor nieuwe contracten. Voor contracten die zijn gesloten vóór 24 juni 2024 geldt het sanctiepakket pas vanaf 26 maart 2025. In de praktijk zien we echter dat er, al dan niet anticiperend, naar het sanctiepakket gehandeld wordt, bijvoorbeeld doordat er door sommige terminaloperators geen overslagdiensten meer worden aangeboden en LNG stromen worden verlegd.
Sinds het 14de sanctiepakket op 24 juni 2024 is ingegaan, zijn er in Nederland vanaf juli per maand niet één maar twee tankers met LNG uit de Russische Federatie bij de GATE-terminal in Rotterdam aangeland en gelost. In ieder geval in één andere EU lidstaat wordt een vergelijkbare ontwikkeling gemeld.
Daarnaast meldt een aantal andere lidstaten een sinds begin 2024 toegenomen aanvoer van LNG uit de Russische Federatie. Omdat dit in deze landen al sinds begin 2024 speelt, is het waarschijnlijk dat de toename in deze landen niet uitsluitend het gevolg is van het 14de sanctiepakket. Ook andere factoren spelen daarbij een rol. Zo is er in de afgelopen maanden op EU niveau minder LNG geïmporteerd uit o.a. de Verenigde Staten en Qatar. Ten opzichte van de Aziatische markten waren de prijzen namelijk relatief laag in Europa waardoor handelaren meer LNG-volumes verscheepten naar Aziatische landen. Ook waren er in de eerste helft van dit jaar problemen bij de Freeport LNG terminal, de op één na grootste LNG-exportterminal van de Verenigde Staten. Wat betreft de aanvoer vanuit Qatar, zorgt de onrust in het Midden-Oosten ervoor dat minder LNG-volumes geleverd worden. De vaarroute door de Rode Zee wordt vermeden door LNG-tankers vanuit Qatar, waardoor leveringen uit dit land aan de EU moeten omvaren via de Kaap de Goede Hoop. Dit leidt tot aanzienlijke extra kosten. Ik verwijs in dit verband ook naar mijn antwoorden op Kamervragen van de leden Bontenbal, Boswijk, Paternotte en Roodekerk over de stijgende invoer van Russisch gas naar de Europese Unie, waarin ik deze ontwikkelingen heb toegelicht.2
Op welke manier wordt er gehandhaafd op bedrijven die Russisch gas en andere fossiele brandstoffen uit Rusland importeren en doorvoeren naar landen buiten de EU? Zijn er in dit kader sancties opgelegd aan bedrijven?
De handhaving op sancties op olie en kolen ligt met name bij de Douane. Voor andere specifieke bepalingen die raken aan importverboden kunnen andere partijen betrokken zijn.
Er rust op de import van Russisch gas geen sanctie, wel op doorvoer naar landen buiten de EU. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, treden voor LNG-contracten die zijn gesloten vóór 25 juni 2024 de bepalingen uit het 14de sanctiepakket in werking per 26 maart 2025. Tot die tijd is er geen grond voor het eventueel opleggen van sancties voor wat betreft de overslag van Russisch LNG met een land buiten de EU als bestemming.
Overigens is het goed te weten dat er bij de Nederlandse LNG-terminals geen overslag van LNG plaatsvindt, niet van Russisch LNG en niet van LNG van een andere oorsprong. Er zijn dan ook geen sancties of boetes opgelegd aan bedrijven.
Wat is de reden dat u het zeer onwaarschijnlijk acht dat deze export van LNG leidt tot meer inkomsten voor Rusland?
De ontwikkeling die we tot nu toe in Nederland hebben gezien, betreft een bestaande LNG-stroom die alleen wat betreft eindbestemming is gewijzigd: het aandeel LNG uit Rusland dat nu in de EU terecht komt in plaats van elders in de wereld neemt toe. Het gaat niet om nieuwe of extra inkoop in Rusland, dus ook niet om extra inkomsten voor Rusland.
Ik kan geen uitspraken doen over de ontwikkelingen elders in de EU en de geldstromen die mogelijk samenhangen met de sinds begin 2024 toegenomen aanvoer van LNG uit de Russische Federatie, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Echter, indien ook in andere lidstaten sprake is van toename van import om dezelfde reden als in Nederland, zou het zo kunnen zijn dat bedrijven die in het verleden LNG bij de Russische Federatie hebben ingekocht met als doel dit in de EU over te slaan naar een bestemming buiten de EU, de gevolgen van het 14de sanctiepakket nu opvangen door aanpassingen binnen hun contractenportfolio. In dat geval blijft het LNG afkomstig uit de Russische Federatie in de EU en wordt elders ingekocht LNG, dat oorspronkelijk was bestemd voor de EU, doorgeleid naar de bestemming buiten de EU waarvoor het LNG uit de Russische Federatie was bestemd. Het verbod op de overslag van Russisch LNG naar een bestemming buiten de EU leidt dan ook niet tot een grotere vraag naar Russisch LNG en dus ook niet tot meer inkomsten voor de Russische Federatie, maar alleen tot een verplaatsing van de eindbestemming.
Worden de LNG-tankers uit Rusland die eerst doorgevoerd werden naar landen buiten de EU nog steeds door Europese en Nederlandse bedrijven ingekocht? Voorziet u een terugloop van deze inkoop op korte termijn gezien het verbod op overslag? Zijn er langlopende contracten die dit verhinderen?
Dit betreft bedrijfsvertrouwelijke informatie waarover ik geen uitspraken kan doen.
Het valt overigens te verwachten dat, gezien de bepalingen in het 14de sanctiepakket, er geen nieuwe contracten zullen worden gesloten voor de inkoop van LNG uit de Russische Federatie met als doel dit in de EU over te slaan naar een bestemming buiten de EU.
Hoeveel meer Russisch LNG blijft er sinds de afkondiging van het 14e sanctiepakket in EU-landen dan daarvoor? Wat gebeurt er met het extra LNG die door het verbod op overslag in de EU en in Nederland terechtkomen?
Voor Nederland weten we dat er sinds de afkondiging van het 14de sanctiepakket per maand niet één maar twee tankers met LNG uit de Russische federatie bij de GATE-terminal in Rotterdam aanlanden en worden gelost. Als deze ontwikkeling doorzet, en er dus in het derde en vierde kwartaal sprake is en blijft van twee Russische LNG-tankers per maand, dan zou de totale import van Russisch LNG in Nederland in 2024 kunnen oplopen tot in totaal bijna 1,7 miljard m3 waar dit vorig jaar nog 1 miljard m3 was. De exacte hoeveelheid zal uiteraard pas na einde 2024 bekend zijn.
Het LNG dat op deze manier binnenkomt wordt, net als al het andere LNG dat binnenkomt, verkocht op de interne markt voor gas. Het is nog niet bekend wat het effect van het 14de sanctiepakket in andere EU-landen is.
Betekent het feit dat er één LNG-tanker uit Rusland per maand meer aanmeert ook dat er meer LNG is ingekocht door Nederlandse bedrijven en bedrijven binnen de EU? Zo ja, is bekend welke bedrijven momenteel de tweede tanker, genoemd in het artikel, importeren? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, wordt er getracht hierachter te komen?
Nee. Het gegeven dat er één LNG-tanker uit Rusland per maand meer aanmeert betekent niet dat er meer LNG is ingekocht door Nederlandse bedrijven en bedrijven binnen de EU. Er is sprake van een verschuiving van LNG-stromen door aanpassingen (uitruil binnen) de contractenportfolio’s van deze bedrijven. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Wat betreft de vraag naar de identiteit van de relevante bedrijven geldt dat dit bedrijfsvertrouwelijke informatie is waarover ik geen uitspraken kan doen.
Waarom is alleen informeel een beroep gedaan op de capaciteitshouders? Deelt u de mening dat er meer druk op deze capaciteitshouders moet worden gezet om deze activiteiten te staken?
De capaciteitshouders handelen binnen hetgeen is toegestaan, er is immers geen verbod op de import van gas, inclusief LNG, uit de Russische Federatie. Bovendien geldt dat de capaciteitshouders, voor zover zij gebonden zijn aan contracten met partijen uit de Russische Federatie, als gevolg daarvan afname- en/of betalingsverplichtingen hebben die zij moeten nakomen. Het gecontracteerde gas uit de Russische Federatie moet immers worden betaald, ook als het niet wordt afgenomen. Indien zij het LNG niet zouden afnemen komt daar bij dat zij additioneel elders gas moeten inkopen om hun leveringsverplichtingen na te komen. Ook dit heeft financiële gevolgen. Voor een beroep op de capaciteitshouders bestaat dus niet alleen geen juridische grond, een dergelijk beroep is voor de capaciteitshouders ook niet uitvoerbaar.
We zullen in Europees verband langs een duidelijk gezamenlijk afbouwpad de import van RF gas en LNG moeten afbouwen. De Europese Commissie is hier aan zet om duidelijkheid te verschaffen zodat we de juiste effectieve maatregelen EU breed kunnen toepassen. Deze boodschap zal ik op de formele Energieraad op 15 oktober onderstrepen.
Verwacht u dat ook de directe import van LNG uit Rusland naar de EU in het volgende sanctiepakket geraakt wordt? Gaat u zich hiervoor inspannen?
Nederland heeft zich de afgelopen jaren hard ingezet voor de afbouw van Russisch gas, inclusief LNG, en heeft alle maatregelen voor de beperking van Russisch gas die zij kon nemen reeds genomen. Om nu verder te komen is het noodzakelijk dat de Europese Commissie komt met de eerder aangekondigde REPowerEU-routekaart voor afbouw in de komende jaren en duidelijkheid geeft over de aanvullende maatregelen die lidstaten kunnen nemen om Russisch gas te weren. Deze EU-brede duidelijkheid is nodig om de afbouw effectief te laten zijn en om te voorkomen dat er maatregelen worden getroffen die onaanvaardbare gevolgen hebben voor de EU gasleveringszekerheid. De routekaart zal bepalend zijn voor welke maatregelen exact genomen kunnen worden en op welk moment, bijvoorbeeld gelet op de resterende afhankelijkheid van sommige lidstaten van Russisch gas en het moment waarop alternatieve volumes beschikbaar komen op de wereldmarkt. Ik kan nu dus nog geen uitspraken doen over een importverbod en het moment waarop dat mogelijk zou zijn. Hierbij speelt ten slotte ook mee dat voor sanctiemaatregelen alle EU-lidstaten daarmee moeten instemmen. In het huidige Europese krachtenveld zal moeten worden bezien of voor concrete sanctievoorstellen voldoende draagvlak bestaat. Het kabinet zal zich hiervoor blijven inzetten.
Wat zijn de verdere mogelijkheden om nog strengere sancties uit te vaardigen rondom de import van Russische fossiele brandstoffen? Bent u bereid zich hier in Europees verband voor in te zetten?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u de vragen beantwoorden voordat het commissiedebat over de Energieraad (nu ingepland op 3 oktober) plaatsvindt?
Ja.
Bent u bekend met het artikel van Follow the Money waaruit duidelijk wordt dat het RIEC jarenlang gegevens over de nationaliteit en het land van herkomst heeft geregistreerd?1
Ja.
Wat vindt u van uitspraken die worden gedaan in de conceptanalyse van de RIEC zoals «Een Turk zal er alles aan doen om geen belasting te betalen» en dat Nederlandse Turken «erg bedreven» zijn als het gaat om belastingfraude en toeslagenfraude?
In het artikel van Follow the Money wordt verwezen naar een conceptanalyse die in 2016 door het RIEC Noord-Holland is opgesteld. Zowel ikzelf als alle betrokken organisaties die verbonden zijn aan het RIEC-samenwerkingsverband nemen nadrukkelijk afstand van de verwerpelijke bewoordingen. In onze organisaties hoort dit taalgebruik niet thuis.
Wat vindt u ervan dat een samenwerkingsverband als het RIEC analyses maakt op basis van aannames dat de Turkse gemeenschap bij voorbaat verdacht is als het gaat om de aanpak van fraude en criminaliteit?
De stelling in de vraag is niet juist. De RIEC-samenwerkingsverbanden werken signaal gestuurd en niet op basis van aannames of vooroordelen. Specifiek ten aanzien van een RIEC-casus is het zo dat deze alleen kan worden opgestart op basis van signalen van georganiseerde ondermijnende criminaliteit van minimaal twee overheidsdiensten. Nationaliteit is niet zo’n signaal. Het is wel mogelijk dat in bepaalde vormen van criminaliteit, zoals bijvoorbeeld mensenhandel, etniciteit of nationaliteit een rol speelt in de criminele keten. Dat kan dan zorgen voor een aantal subjecten met eenzelfde achtergrond in deze casus. In de aangehaalde conceptanalyse is ook op die manier gewerkt.
Wat vindt u ervan dat het RIEC, zoals in Noord-Holland, hele buurten heeft aangemerkt als knelpunt, en zo een grote hoeveelheid gegevens over personen heeft verzameld? Klopt het dat mensen in de buurten als gevolg hiervan onder een vergrootglas liggen en een grotere kans hebben gecontroleerd te worden of te maken krijgen met toezicht en handhaving?
De stuurgroep van een RIEC heeft de mogelijkheid om een handhavingsknelpunt aan te wijzen indien een mogelijk maatschappij ondermijnende situatie ontstaat. Handhavingsknelpunten zijn door de desbetreffende stuurgroep RIEC als zodanig aangewezen personen of groep personen, gebied of branche, waarover verschillende overheden of bestuursorganen signalen bereiken dat de geldende regelgeving structureel niet wordt nageleefd hetgeen mogelijk leidt tot een maatschappij ondermijnende situatie, bestaand uit bestuursrechtelijk of strafrechtelijk te sanctioneren gedragingen (art. 1.7 van het Convenant).
De exacte stappen en voorwaarden van dit proces zijn beschreven in de procesbeschrijving Handhavingsknelpunten. Beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn daarbij leidend en dat is ook belangrijk. Dat betekent dus niet dat er zonder kaders informatie kan worden verwerkt over de burgers en bedrijven die binnen het gebied van een handhavingsknelpunt wonen of werken.
De RIEC-samenwerkingsverbanden werken onder de principes van de AVG. Dat betekent dat er zo min mogelijk verwerking van persoonsgegevens is, dat er een doelbinding moet zijn en dat het proportioneel moet zijn.
Wat vindt u ervan dat een deel van de reden waarom buurten als knelpunt worden bestempeld is omdat volgens het RIEC «een opvallend groot aandeel worden bewoond door Turkse Nederlanders»?
In z’n algemeenheid kan ik melden dat nationaliteit of geboorteland nooit criteria zijn om buurten als handhavingsknelpunt aan te wijzen en dit is in het verleden ook niet het geval geweest. De RIEC-samenwerkingsverbanden hanteren het middel van een handhavingsknelpunt uitsluitend op basis van concrete signalen gerelateerd aan georganiseerde criminaliteit en niet op basis van demografische kenmerken.
Een casus of handhavingsknelpunt binnen het RIEC-samenwerkingsverband start altijd met een RIEC-signaal. Een RIEC-signaal bestaat uit meerdere aanwijzingen (gedragingen of situaties) van meerdere RIEC-partners met betrekking tot een persoon, gebied of bedrijf dat mogelijk sprake is van ondermijnende georganiseerde criminaliteit (zoals vastgelegd in het RIEC-convenant). Nationaliteit is niet zo’n signaal en datzelfde geldt voor geboorteland. Mensen met een bepaald geboorteland of nationaliteit hebben ook niet meer kans om in een RIEC-casus te belanden op basis daarvan. Het is wel mogelijk dat in bepaalde vormen van criminaliteit, zoals bijvoorbeeld mensenhandel, nationaliteit een rol speelt in de criminele keten. Dat kan dan zorgen voor een aantal subjecten met eenzelfde achtergrond in deze casus. Het vertrekpunt van het onderzoek is dan echter niet nationaliteit of geboorteland.
Kunt (data- en netwerk-) analyses en rapportages aanleveren waarin nationaliteit, geboorteland, cultuur, of sociaal-economische klasse een rol heeft gespeeld? Zaten hier ook analyses bij die zich focusten op een specifieke buurt of woonwijk? Kunt u uitsluiten dat groepen mensen bijvoorbeeld op grond van nationaliteit, herkomst of sociaal-economische klasse meer in beeld zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het bezwaarlijk is dat burgers amper inzicht kunnen krijgen in hun gegevens omdat een samenwerkingsverband in dit opzicht een verwarrende status heeft? Bij wie kunnen mensen terecht als ze willen weten welke persoonsgegevens over hen zijn verzameld en gedeeld binnen het samenwerkingsverband? Hoe heeft het RIEC dat ingericht?
Burgers kunnen zicht krijgen op hun gegevens. Op grond van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) kunnen individuele burgers verzoeken om inzage in het gebruik van de individuele persoonsgegevens. Dat geldt ook voor inzage in het gebruik van persoonsgegevens door de RIEC-samenwerkingsverbanden. Dergelijke verzoeken kunnen gericht worden aan de convenantpartners en zullen conform de AVG worden afgehandeld. Dat heeft er mee te maken dat een RIEC een samenwerkingsverband is en geen rechtspersoonlijkheid heeft. Informatie die in RIEC-verband wordt verwerkt gebeurt altijd onder verantwoordelijkheid van de convenantpartners. In de beantwoording van een verzoek om een overzicht van persoonsgegevens wordt onder meer informatie verstrekt over het doel van de verwerking van de persoonsgegevens, de ontvangers van de gegevens en de herkomst van de gegevens.
Een individuele burger kan bij de convenantpartners te allen tijde schriftelijk bezwaar aantekenen tegen de verwerking van zijn of haar persoonsgegevens in het RIEC-samenwerkingsverband. Binnen vier weken na ontvangst van het bezwaar wordt beoordeeld of dit bezwaar gerechtvaardigd is.
In de Wet Gegevensdeling door Samenwerkingsverbanden (WGS) die in 2025 ingaat, worden AVG-verzoeken makkelijker voor de burger, omdat er voor elk RIEC-samenwerkingsverband een algemeen contactpunt wordt ingericht waar burgers een AVG-verzoek kunnen indienen.
Ziet u, net als onderzoeker Gerwin van Schie van de Universiteit Utrecht, dat het risico van deze werkwijze is dat mensen ten onrechte worden benadeeld maar ook dat anderen juist het voordeel van de twijfel krijgen waar zij dit wellicht juist niet verdienen?
Deelt u de mening dat het bezwaarlijk is dat journalisten via een Wet open overheid (Woo)- verzoek al jaren bezig zijn deze informatie te verzamelen en dat dit ook is bemoeilijkt doordat het een samenwerkingsverband is met een aparte juridische status op dit vlak?
Nee, die mening deel ik niet. Een RIEC-samenwerkingsverband bestaat uit een netwerk van samenwerkende overheidsorganisaties. Woo-verzoeken kunnen worden ingediend bij iedere convenantpartner. Binnen het samenwerkingsverband is vervolgens afstemming tussen de verschillende convenantpartners over de verdere afhandeling van een Woo-verzoek. Dit wordt ook zo door de Woo voorgeschreven (de zogenoemde zienswijze procedure).
Hoe kan het dat de belastingdienst al in september 2021 het bijhouden van nationaliteit had gezien bij het RIEC en een brandbrief had gestuurd maar dat pas acht maanden later het Landelijk Informatie- en Expertisecentrum (LIEC) opdracht heeft gegeven hier officieel mee te stoppen?
De brief van de Belastingdienst dateert van januari 2022. Na afstemming met de partners in het RIEC-samenwerkingsverband is de werkwijze sinds juni 2022 aangepast.
Voor die tijd werd op het signaalformulier van de RIEC-samenwerkingsverbanden onder andere gevraagd naar nationaliteit en geboorteland. Dit met het doel om de juiste persoon te kunnen identificeren. Deze gegevens zijn afkomstig uit de Basisregistratie Personen (BRP) en werden destijds als de basisgegevens (NAW gegevens: naam, adres, woonplaats) gezien. Nationaliteit is wettelijk gezien geen bijzonder persoonsgegeven, evenwel is onder andere door de toeslagenaffaire een vergroot bewustzijn gekomen over de risico's op discriminatie die het gebruik van dit soort persoonsgegevens met zich mee kan brengen. Na de constatering over onvoldoende duidelijkheid over de noodzaak (vanuit het oogpunt van proportionaliteit) om gegevens zoals geboorteland en nationaliteit te verwerken, en gelet op het risico dat verwerking van dit soort gegevens met zich meebrengt, is besloten het gegeven uit het signaalformulier te laten verwijderen. De overheden die samenwerken binnen de RIEC-samenwerkingsverbanden hebben hun gegevensverwerkingen daarop aangepast.
Klopt het dat doordat deze opschoning niet direct heeft plaatsgevonden hiermee ook de motie Marijnissen c.s. niet is opgevolgd omdat de motie wel degelijk impliceerde dat het ook betrekking heeft op samenwerkingsverbanden?2 Hoe is het mogelijk dat de motie aldus is uitgelegd alsof deze enkel betrekking heeft op overheidsinstellingen, en het RIEC geen overheidsinstelling is maar een samenwerkingsverband van (voornamelijk) overheidsinstellingen? Wat vindt u hiervan?
De informatie die de RIEC-samenwerkingverbanden verwerken zijn afkomstig van overheidsdiensten. Het RIEC coördineert op instructie en onder verantwoordelijkheid van de gezamenlijke partners de informatie-uitwisseling binnen het RIEC-samenwerkingsverband. Eventuele opschoning valt dus onder de verantwoordelijkheid van de overheidspartners die zijn aangesloten bij het RIEC-samenwerkingsverband. Dat lijkt mij ook het meest zuiver.
Bent u bereid statistisch onderzoek te doen naar aanwijzingen dat personen met een niet-Nederlandse achtergrond of een lagere sociaaleconomische klasse veel vaker zijn onderzocht door het RIEC dan mensen met een Nederlandse achtergrond of een hogere sociaaleconomische klasse? Zo nee, waarom niet?3
Nee. De RIEC-samenwerkingsverbanden hebben tot 2022 gegevens verwerkt over nationaliteit en geboorteland en hebben daarna hun werkwijze aangepast. Zoals ik ook in de beantwoording op vraag 5 heb aangegeven, wordt een casus of handhavingsknelpunt binnen het RIEC-samenwerkingsverband altijd gestart met een RIEC-signaal. Een signaal bestaat uit meerdere aanwijzingen (gedragingen of situaties) van meerdere RIEC-partners met betrekking tot een persoon, locatie of bedrijf dat mogelijk sprake is van ondermijnende georganiseerde criminaliteit (zoals vastgelegd in het RIEC-convenant). Nationaliteit is niet zo’n signaal en is dat ook nooit geweest. Datzelfde geldt voor iemands geboorteland. Het is wel mogelijk dat in bepaalde vormen van criminaliteit, zoals bijvoorbeeld mensenhandel, nationaliteit een rol speelt in de criminele keten. Dat kan dan zorgen voor een aantal subjecten met eenzelfde achtergrond in deze casus. Het vertrekpunt van het onderzoek is dan echter niet nationaliteit of geboorteland.
Bent u bereid om de Autoriteit Persoonsgegevens te vragen om onderzoek te doen naar het handelen van de RIEC?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht dat Eurostar mogelijk in de loop van 2025 de verbindingen tussen Nederland en Brussel/Parijs en Nederland en Londen opschort |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Eurostar mogelijk in de loop van 2025 de verbindingen tussen Nederland en Brussel/Parijs en Nederland en Londen opschort?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Deelt u de zorgen over de continuïteit van deze belangrijke internationale treinverbindingen? Zo nee, waarom niet?
De rechtstreekse treinen naar Londen en Parijs zijn voor Nederland belangrijke verbindingen. Het ministerie is daarom ook continu in gesprek om deze verbindingen voor Nederland te behouden en te verbeteren. Het signaal van de CEO van Eurostar over de werkzaamheden op Amsterdam Centraal wordt herkend, maar tegelijkertijd zijn de consequenties op het treinverkeer nog niet helemaal duidelijk. ProRail en de vervoerders werken nog aan de dienstregeling voor de tweede helft van 2025 voor dit station. Dit najaar is meer duidelijk in hoeverre de werkzaamheden impact hebben op de dienstregeling.
Klopt het dat de verbouwing van Amsterdam Centraal dusdanig vertraging oploopt dat de herstart van de Eurostar naar Londen nog allerminst zeker is? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, kunt u verklaren waar de onduidelijkheid vandaan komt?
Nee, dat klopt niet. Op dit moment is de planning nog steeds dat vanaf januari volgend jaar er weer rechtstreeks beveiligd vertrek naar Londen kan plaatsvinden. Zie verder antwoord 5.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de Eurostar trein naar Londen zo snel als mogelijk weer vanaf Amsterdam Centraal kan vertrekken? Wat is hier concreet voor nodig om dit te bewerkstelligen en wat gaat u hieraan doen?
Voor het ministerie is het van belang dat de rechtstreekse beveiligde verbinding naar Londen weer vanaf januari kan vertrekken. Hierover zijn met Eurostar, NS en ProRail vorig jaar afspraken gemaakt, die nog steeds van kracht zijn. De werkzaamheden lopen vooralsnog op schema waardoor de direct beveiligde verbinding over een aantal maanden weer hervat kan worden.
Klopt het dat er door de verbouwing van Amsterdam Centraal en de hieraan gekoppelde capaciteitsverdeling ook problemen zijn voor de Eurostar naar Parijs? Welke capaciteitsproblemen zijn er concreet?
Een verbouwing van een station vraagt ook heel vaak spoor- of perroncapaciteit. Zeker bij zo’n complexe verbouwing als nu op Amsterdam Centraal, waarbij het door ruimtegebrek niet mogelijk is om tijdelijk extra sporen aan te leggen. Deze zomer zijn de eerste grootschalige werkzaamheden gestart. Tijdens de verbouwing monitoren en evalueren ProRail en de aannemers constant hoe zij de werkzaamheden zo goed en veilig mogelijk kunnen uitvoeren. Daaruit blijkt dat er op de perrons meer ruimte nodig is dan eerder voorzien. ProRail werkt met de vervoerders nog aan de dienstregeling voor de tweede helft van 2025 voor dit station. Dit najaar is meer duidelijk in hoeverre de werkzaamheden impact hebben op de dienstregeling.
Op welke wijze kunnen de capaciteitsproblemen zo spoedig mogelijk opgelost worden? Welke oplossingsrichtingen ziet u concreet en wat is uw inzet hierbij?
Als er minder ruimte beschikbaar is, moet altijd goed gekeken worden hoe deze goed verdeeld kan worden. De gesprekken hierover lopen constructief, waarbij er vertrouwen is dat de vervoerders en ProRail er in gezamenlijkheid uit komen. Dit najaar is meer duidelijk over de impact van de werkzaamheden op de dienstregeling.
Deelt u de zorgen over de snelheidsbeperkingen op de HSL? Zo nee, waarom niet?
Ja, de zorgen over de snelheidsbeperkingen op de HSL worden gedeeld. Infraspeed en ProRail werken hard om de snelheid zo snel mogelijk te verhogen. Daarnaast wordt er gewerkt aan een structurele oplossing, zodat de reizigers hier in de toekomst geen last meer van hebben.
Wat zijn de concrete gevolgen van deze snelheidsbeperkingen voor de dienstregeling van de Eurostar?
Sinds de recente aanscherping van de tijdelijke snelheidsbeperkingen op de HSL is de extra reistijd voor Eurostar per trein nu circa 5 tot 10 minuten. Deze extra reistijd is deels verwerkt in een aangepaste dienstregeling. De extra reistijd leidt ook tot een minder betrouwbare dienstregeling, omdat er minder speling is om andere vertragingen op te vangen.
Wat is de actuele stand van zaken met betrekking tot het herstel van de HSL? Kunt u hierbij ook een geactualiseerde planning geven van het herstel?
Infraspeed en ProRail werken intensief samen om de snelheid op de viaducten op de HSL – waar nu een snelheid van 80 km/u geldt – zo spoedig mogelijk te verhogen naar 120 km/u. In een recent overleg, op voorspraak van ProRail, hebben Infraspeed en de aandeelhouders van Infraspeed, BAM en Siemens, allen uitgesproken zich maximaal in te spannen om de werkzaamheden voor 15 december aanstaande af te ronden. Wel is daarbij aangegeven dat onder andere resultaten van lopende betoninspecties een aanzienlijk risico vormen voor het behalen van deze deadline. Als deze deadline niet gehaald wordt, heeft dat impact op de dienstregeling in 2025.
Kunt u een uitsluiten dat (gedoe over) financiële aspecten van het herstel van de HSL, het herstel van de HSL vertragen?
De herstelkosten van de HSL worden in eerste instantie door de Staat gefinancierd. Hiervoor zijn momenteel nog geen middelen beschikbaar. Als de kosten duidelijk zijn kan, kan de dekking bezien worden.
Is de instandhouding van de spoorinfrastructuur en het verbeteren van het internationaal treinverkeer voor u de komende periode topprioriteit? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit zijn beide prioriteiten van deze regering die ook in het Regeerprogramma opgenomen staan.
Wat gaat u concreet doen om te voorkomen dat Nederland haar cruciale internationale treinverbindingen met Parijs en Londen verliest?
IenW, NS, ProRail en Eurostar blijven in gesprek om het gezamenlijke doel en gezamenlijke afspraken te halen en na te komen. Dit heeft de volle aandacht.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar en voorafgaand aan de begrotingsbehandeling IenW beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat er voor het eerst iemand stierf in een zelfdodingsmachine |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Karremans , van Weel |
|
Kent u het bericht «Eerste persoon ter wereld sterft in «zelfdodingscapsule» in Zwitserland»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u bevestigen dat de zelfdodingscapsule werd ontwikkeld en gebouwd in Nederland?
Uit mediaberichten maak ik op dat de zelfdodingscapsule in Nederland is ontwikkeld en gebouwd. Of dit daadwerkelijk het geval is kan ik niet bevestigen.
Deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk en zorgwekkend is?
Het ontwikkelen, demonstreren en zelfs gebruiken van een dergelijke zelfdodingscapsule vind ik onwenselijk. De inzet van dit kabinet is juist om het aantal suïcides terug te dringen, onder andere door de toegang tot dodelijke middelen te beperken. Waar het gaat om euthanasie of hulp bij zelfdoding kent Nederland een wettelijk kader waarmee uitsluitend artsen bevoegd zijn om dit, met inachtneming van de wettelijke zorgvuldigheidseisen, uit te voeren.
Waarom is het bouwen en bezitten van zo’n zelfdodingsmachine in Nederland niet verboden? Hoe verhoudt dit zich tot het wettelijk kader als het gaat om euthanasie en hulp bij zelfdoding?
Op dit moment loopt er een strafrechtelijk onderzoek in Zwitserland. Zoals wellicht bekend hebben de Zwitserse autoriteiten een rechtshulpverzoek ingediend bij het Openbaar Ministerie (OM) in Nederland dat inmiddels is uitgevoerd. In het belang van dit onderzoek zal ik mij hierover niet verder uitlaten.
In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat euthanasie en hulp bij zelfdoding niet strafbaar zijn, mits verricht door een arts die voldoet aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding en hiervan mededeling doet aan de gemeentelijke lijkschouwer overeenkomstig de Wet op de lijkbezorging. Dit volgt uit artikel 293, tweede lid en artikel 294, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht.
Indien niet aan deze eisen is voldaan en een persoon een ander behulpzaam is bij zelfdoding of hem daartoe de middelen verstrekt, is deze persoon strafbaar als de dood ook daadwerkelijk intreedt. Het is aan het OM om te beoordelen of iemand wordt aangemerkt als verdachte van hulp bij zelfdoding en uiteindelijk aan de rechter om de strafbaarheid te bepalen, dat is niet aan mij.
Kunt u bevestigen dat het eventueel gebruiken van deze zelfdodingsmachine in Nederland verboden is?
Zelfdoding is niet strafbaar. Indien een persoon deze capsule voor zichzelf gebruikt is deze dus niet strafbaar. Het is daarbij aan het OM om te beoordelen of eventuele derden die hierbij betrokken zijn, moeten worden vervolgd vanwege hulp bij zelfdoding.
Bent u bereid om in overleg te treden met het Openbaar Ministerie om te bezien welke stappen er gezet zouden kunnen worden in de richting van de bedenker van deze zelfdodingsmachine?
De beoordeling of strafrechtelijk optreden opportuun is, is aan het OM. Het is aan het OM om deze beoordeling eigenstandig en zonder politieke inmenging te maken. Ik zal hierover dan ook niet in overleg treden met het OM.
Heeft de bedenker van deze zelfdodingsmachine in Nederland een vergunning en/of patent aangevraagd voor zijn «uitvinding»? Is het bedenken van een apparaten waarmee mensen kunnen worden gedood, gereguleerd?
In de octrooidatabank Espacenet heb ik geen octrooi kunnen vinden. Het is mij niet bekend of er een octrooiaanvraag loopt. Voor het aanvragen van een octrooi moet een uitvinding voldoen aan de eisen van nieuwheid, inventiviteit en industriële toepasbaarheid. Het Europees Octrooiverdrag stelt daarnaast in artikel 53, eerste lid dat Europese octrooien niet worden verleend voor uitvindingen waarvan de commerciële toepassing strijdig zou zijn met de openbare orde of met de goede zeden. Wel is het zo dat een dergelijke strijdigheid niet kan worden afgeleid uit het enkele feit dat de toepassing van de uitvindingen in bepaalde of alle Verdragsluitende Staten door een wettelijke of reglementaire bepaling verboden is.
De uitvinder van de zelfdodingscapsule heeft zelf overigens eerder aangegeven dat er geen patent rust op het ontwerp en dat hij geen enkel commercieel motief heeft.2
Is het naar het buitenland exporteren van deze zelfdodingsmachine legaal?
Onder de geldende handelsregels (onder andere ten aanzien de export van strategische goederen) zijn er geen belemmeringen voor de in- of uitvoer van de betreffende zelfdodingscapsule.
Hoe verhoudt het bouwen van een zelfdodingsmachine zich tot de inzet van het kabinet om het aantal suïcides terug te dringen?
Het kabinet blijft onverminderd inzetten op het verminderen van het aantal suïcides. Het is en blijft nodig om mensen met suïcidale gedachten te bereiken en met hen in gesprek te gaan om daarmee een suïcide te voorkomen. Onderdeel van het beleid is ook het beperken van toegang tot dodelijke middelen om het aantal suïcides terug te dringen. Dit is één van de pijlers van de derde landelijke agenda suïcidepreventie. Er is daarbinnen aandacht voor de middelen en omstandigheden die het mogelijk maken om suïcide te plegen. Binnen deze pijler staan gebouwveiligheid, verkrijgbaarheid en veilig omgaan met dodelijke middelen en de risico’s van sociale media centraal.
Het artikel ‘Duizenden jongeren zijn geldezel’ |
|
Dral |
|
Struycken , van Weel |
|
Bent u bekend met het artikel «Duizenden jongeren zijn geldezel»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat duizenden jongeren via sociale media worden gelokt om als geldezel voor criminelen te fungeren?
Het is verwerpelijk dat criminelen jongeren op wat voor een wijze dan ook proberen te verleiden en te misbruiken voor hun criminele activiteiten. Daarom zet het kabinet in op voorlichting en het vergroten van de weerbaarheid van jongeren. Dit om te voorkomen dat zij bij criminele activiteiten worden betrokken.
Hoe is het benaderen van jongeren om hun rekening beschikbaar te stellen voor criminelen momenteel strafbaar gesteld, hoeveel mensen zijn hiervoor vervolgd en hoeveel mensen zijn hiervoor veroordeeld in de afgelopen vijf jaren?
Bij het gebruik maken van jongeren die worden geworven om hun bankrekening ter beschikking te stellen voor criminele doeleinden kunnen verschillende delicten aan de orde zijn, zoals oplichting (artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)), witwassen (artikel 420bis e.v. Sr) of – bij betrokkenheid van een criminele organisatie – het deelnemen aan een criminele organisatie (artikel 140 Sr). Onder omstandigheden kan ook sprake zijn van mensenhandel in de vorm van criminele uitbuiting (zie hierna het antwoord op vraag2. Daarnaast is ook de enkele poging om een jongere tegen betaling ertoe te brengen behulpzaam te zijn bij de uitvoering van een misdrijf, bijvoorbeeld door zijn of haar bankrekening ter beschikking te stellen, strafbaar (artikel 46a Sr). Daarvoor is niet vereist dat het nagestreefde misdrijf – bijvoorbeeld oplichting of witwassen – vervolgens heeft plaatsgevonden. Het is aan de officier van justitie om op basis van de individuele omstandigheden van het geval te bepalen voor welke feiten vervolging ingesteld wordt tegen een verdachte.
Er zijn geen cijfers bekend met betrekking tot het aantal verdachten dat jongeren heeft benaderd om hun bankrekening ter beschikking te stellen, omdat hiervan geen aparte registratie wordt bijgehouden. In het antwoord op vraag 4 geef ik voorbeelden van vonnissen waarbij het inschakelen van «geldezels» onderdeel is van een samenstel van delicten waarvoor de verdachte is vervolgd en bestraft.
Mochten cijfers over vervolgingen en veroordelingen niet beschikbaar zijn, kunt u dan wel enkele voorbeelden noemen waarin succesvol mensen zijn veroordeeld voor het benaderen en inzetten van jongeren als geldezels?
Er zijn diverse strafzaken succesvol afgerond. Hieronder vindt u enkele gerechtelijke uitspraken waarin verdachten zijn veroordeeld voor feiten waarbij gebruik is gemaakt van zogenaamde «geldezels». Deze zaken kunnen zowel minderjarigen als meerderjarigen betreffen. Dit wordt namelijk niet afzonderlijk geregistreerd.
Rechtbank Noord-Nederland heeft op 17 september 2024 uitspraak gedaan (ECLI:NL:RBNNE:2024:3630) in een zaak waarin de verdachte is veroordeeld voor een gevangenisstraf van 40 maanden voor het plegen van bankhelpdeskfraude van circa € 200.000, waarbij een aantal geldezels is ingezet.
Rechtbank Oost-Brabant heeft op 10 juli 2023 (ECLI:NL:RBOBR:2023:6390) uitspraak gedaan waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden voor oplichting, misbruik van overheidsgelden, gewoontewitwassen en deelneming aan een criminele organisatie, waarbij diverse geldezels zijn ingezet.
Rechtbank Den Haag heeft op 3 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:4676) uitspraak gedaan, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen waarvan 313 dagen voorwaardelijk en een taakstraf van 360 uren voor oplichting, computervredebreuk, gewoontewitwassen en deelneming aan een criminele organisatie, waarbij een aantal geldezels is ingezet.
Valt het benaderen van jongeren om hun rekening beschikbaar te stellen voor criminele doeleinden straks onder het gemoderniseerde artikel 273f? Zo nee, waarom niet?
Het werven van jongeren tot het verrichten van strafbare activiteiten – zoals het ter beschikking stellen van hun bankrekening voor criminele doeleinden – kan strafbaar zijn als mensenhandel in de vorm van criminele uitbuiting (artikel 273f Sr), mits aan alle delictsbestanddelen is voldaan. Dat geldt zowel op basis van de huidige wetgeving als op grond van de gemoderniseerde bepaling zoals opgenomen in het wetsvoorstel modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel (36 547) dat bij de Tweede Kamer aanhangig is. Voor mensenhandel is steeds vereist dat de dader het oogmerk heeft gehad om de desbetreffende jongere(n) bij het verrichten van de genoemde strafbare dienstverlening uit te buiten. Of zich een situatie van criminele uitbuiting voordoet hangt sterk af van de omstandigheden van het geval, zoals de aard en duur van de te verrichten strafbare activiteit, welke beperkingen deze voor de betrokkene meebrengt en het daarmee behaalde economisch voordeel door degene die de betrokkene tot die strafbare activiteit heeft aangezet. Bij minderjarige betrokkenen geldt als uitgangspunt dat bij de toepassing van dergelijke afwegingsfactoren rekening moet worden gehouden met hun jeugdige leeftijd.3 Is een betrokkene meerderjarig dan moet daarnaast worden aangetoond dat een in artikel 273f Sr omschreven beïnvloedingsmiddel tegen die persoon is aangewend (zoals dwang, misleiding of misbruik maken van een kwetsbare positie). Het is aan de rechter om, op grond van het geschetste beoordelingskader, per geval te beoordelen of sprake is van mensenhandel in de vorm van criminele uitbuiting.
Kan nader worden toegelicht in hoeverre via het programma «Preventie met Gezag» jongeren worden ondersteund om hun weerbaarheid tegen verzoeken van criminelen te vergroten? In welke en in hoeveel gemeenten worden middelen van Preventie met Gezag ingezet voor dit doel?
Het programma Preventie met Gezag (hierna: PmG) biedt jongeren en jongvolwassenen van 8 tot en met 27 jaar in een kwetsbare positie kansen en stelt grenzen om te voorkomen dat ze in de criminaliteit terechtkomen, daar verder in afglijden of doorgroeien. Hierbij wordt onder meer ingezet op het weerbaar maken van deze jongeren. Dit gebeurt onder andere door de inzet van jongerenwerk in de gemeenten, aanpak schoolverzuim, maar ook door programma’s zoals «Alleen jij bepaalt wie je bent», «Veiligheid In en Om de School (VIOS)», Integrale Toeleiding Naar Arbeid (IPTA)» en Kansrijk (jeugdreclassering).
Hiernaast zet het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) in op de lokale aanpak van geldezels. Dit vindt plaats op verzoek van het Ministerie van Justitie en Veiligheid vanuit de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime. Dit gebeurt in vier pilots die worden uitgevoerd binnen Preventie met Gezag-gemeenten. In deze aanpak wordt zoveel mogelijk kennis gebundeld vanuit wetenschap en praktijk en wordt samenwerking gestimuleerd tussen partijen zoals politie, Openbaar Ministerie, onderwijs, jongerenwerk en andere lokale partners.
Van belang is de weerbaarheid van jongeren te vergroten, offline (bijvoorbeeld op scholen) en online (via een social media campagne). Geldezels zonder criminele antecedenten worden ervan doordrongen dat ze na een misstap de kans hebben op het goede pad te blijven en ze zich niet moeten laten verleiden tot verder crimineel gedrag. Hierbij wordt nagegaan wat ertoe heeft geleid dat de betrokkene zijn of haar bankrekening beschikbaar heeft gesteld aan criminelen en wordt geprobeerd die oorzaak weg te nemen. Tevens wordt een werkwijze ontwikkeld met interventies voor de aanpak van geldezels met meerdere antecedenten, zoals stopgesprekken door de politie en de inzet van een persoonsgerichte aanpak. De resultaten van de pilots worden het tweede kwartaal van 2025 verwacht, zodat er inzicht ontstaat op de werkzame bestanddelen van de aanpak en of deze effectief is gebleken. Aan de hand daarvan wordt een gevalideerde aanpak landelijk verspreid.
De vier huidige pilotgemeenten zijn Almere, Leeuwarden, Vlaardingen en Enschede. Bij de totstandkoming van de aanpak zijn als klankbordgemeenten betrokken: Tilburg, Utrecht, Breda, Eindhoven en regionale samenwerkingsverbanden van Noord-Nederland en Rotterdam. Daarnaast hebben de gemeenten Roosendaal, Maastricht, Nijmegen, Sittard-Geleen, Venlo en Dordrecht een (preventieve) aanpak van geldezels in hun PmG-plannen opgenomen.
Op welke wijze werkt het kabinet aan het versterken van ouderbetrokkenheid bij het voorkomen dat jongeren hun rekening ter beschikking stellen van criminelen, bijvoorbeeld door voorlichting?
Vanuit de eerder genoemde City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime wordt ook een pilot gefinancierd die als doel heeft om de rol en betrokkenheid van ouders bij de online leefwereld van hun kinderen te vergroten. Dit project richt zich op het trainen en informeren van ouders en het begeleiden van ouders bij het omgaan met online activiteiten van hun kinderen. Het project omvat daarnaast bijeenkomsten waarbij kennis en ervaringen tussen deelnemende gemeenten en partners zoals scholen, jeugdzorg en de politie kan worden gedeeld. Het doel is om een bruikbaar model te ontwikkelen dat door andere gemeenten en organisaties kan worden overgenomen om soortgelijke netwerken van ouders op te bouwen. Daarnaast organiseert HALT ouderbijeenkomsten over onder andere geldezels, online fraude en cybercriminaliteit.
Op welke wijze worden scholen betrokken bij het voorkomen dat jongeren zich laten inzetten als geldezel?
Er zijn verschillende publieke en private organisaties die voorlichtingsmaterialen beschikbaar stellen waar scholen gebruik van kunnen maken. Zo geeft HALT bijvoorbeeld voorlichting in het voortgezet onderwijs over de risico’s en gevolgen van online fraude en cybercrime.4 Daarnaast krijgen leerlingen handelingsperspectieven aangereikt die moeten helpen bij het herkennen en voorkomen van online fraude en cybercrime, waarbij nadrukkelijk aandacht is voor geldezels. Ook het lespakket HackShield bevat voorlichting over de gevaren van het optreden als geldezel.5
Ook banken geven veelvuldig voorlichting aan jongeren via «Bank voor de Klas». Medewerkers uit het bankwezen verzorgen gastlessen voor het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs over financiële educatie. Het onderwerp «geldezels» krijgt daarbij ook uitgebreid de aandacht. De gastdocenten wijzen de leerlingen bijvoorbeeld op het feit dat ze nooit hun bankpas uit mogen lenen.
De ondersteuning van gemeenten bij de beleidsvorming van het woonwagenbeleid |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
Kunt u in kaart brengen hoeveel gemeenten tot nieuw woonwagen- en standplaatsenbeleid zijn gekomen sinds het nieuwe beleidskader er in 2018 is gekomen, en hoeveel gemeenten dit nog niet hebben?
Sinds 2018 wordt in opdracht van het Rijk iedere twee jaar een herhaalmeting naar het aantal woonwagenstandplaatsen uitgevoerd. Onderdeel van de herhaalmeting is een enquête onder alle Nederlandse gemeenten. Hierin worden ook vragen gesteld over het gemeentelijk beleid. In de meest recente herhaalmeting, uit 2023, hebben 273 gemeenten de vragen beantwoord.1 Hiervan gaf 38% van de responderende gemeenten, dat zijn 105 gemeenten, aan specifiek beleid te hebben geformuleerd ten aanzien van woonwagenstandplaatsen. Van deze 105 gemeenten gaven 12 aan hun beleid voor 2018 te hebben geformuleerd, de overige 93 gemeenten gaven aan dat in of na 2018 te hebben gedaan.
Kunt u in kaart brengen wat de voornaamste redenen van gemeenten zijn om niet te voldoen aan de taakstelling? Hoe vaak spelen capaciteitstekorten bij gemeenten en een mogelijk gebrek aan kennis van de doelgroep een rol hierin?
Het Beleidskader gemeentelijk woonwagen- en standplaatsenbeleid geeft aan op welke wijze gemeenten invulling kunnen geven aan de mensenrechtelijke uitgangspunten.2 Het biedt bouwstenen die gemeenten kunnen gebruiken om invulling te geven aan het gemeentelijke huisvestingsbeleid voor woonwagenbewoners. Het is uiteindelijk aan gemeenten om hier invulling aan te geven en heeft dan ook niet vanuit het Rijk een verplichtend of taakstellend karakter.
Uit de herhaalmeting uit 2023 blijkt dat bijna 100 gemeenten concrete plannen hebben om in de komende jaren nieuwe standplaatsen toe te voegen.3 In totaal hebben deze gemeenten plannen om 1028 nieuwe standplaatsen te realiseren tot het jaar 2030. Dat neemt niet weg dat het aantal standplaatsen sinds 2018 slechts zeer gering is toegenomen. De redenen die gemeenten geven zijn enerzijds de algemene knelpunten die bij de woningbouw spelen, zoals het tekort aan locaties, het capaciteitsgebrek binnen gemeenten en lange bezwaarprocedures. Deze gelden ook voor woonwagens en woonwagenstandplaatsen. Anderzijds vraagt de realisatie van standplaatsen om specifieke kennis, deze is bij lang niet alle gemeenten aanwezig. Ook geven gemeenten en corporaties aan dat de kosten van standplaatsen en woonwagens relatief hoog zijn, onder andere door het relatief hoge grondgebruik en hoge afschrijvingskosten.
Welke rol ziet u weggelegd voor de landelijke overheid bij het komen tot lokaal woonwagen- en standplaatsenbeleid? Zou u inzichtelijk willen maken hoe de regiefunctie van het Rijk wordt ingevuld?
Het Beleidskader gemeentelijk woonwagen- en standplaatsenbeleid is het uitgangspunt van het woonwagenstandplaatsenbeleid van de landelijke overheid. Op verschillende manieren heeft het Rijk de afgelopen jaren gemeenten ondersteund in het formuleren van nieuw woonwagenstandplaatsenbeleid en het realiseren van nieuwe standplaatsen. Via het kennis- en ondersteuningsprogramma «Lokaal woonwagenbeleid» van Platform31 is veel kennis ontwikkeld en verspreid onder gemeenten. Met financiële ondersteuning van het Rijk heeft de VNG een Wegwijzer Woonwagenstandplaatsenbeleid ontwikkeld, waarin concrete handvatten voor gemeenten staan. Daarnaast hebben gemeenten voor de realisatie van nieuwe standplaatsen een beroep kunnen doen op de regeling Huisvesting Aandachtsgroepen. Bijna 700 aanvragen voor een bijdrage voor een nieuwe standplaats zijn gehonoreerd. Aan deze toegekende aanvragen is een realisatietermijn gebonden om daarmee een versnelling in de bouw te stimuleren. De herhaalmetingen van 2021 en 2023 zijn vanuit het Rijk naar gemeenten gestuurd waarbij gemeenten gewezen is op het belang van de realisatie van nieuwe standplaatsen om vraag en aanbod beter in evenwicht te brengen.
Woonwagenbewoners maken tevens onderdeel uit van de aandachtsgroepen onder het programma «Een Thuis voor Iedereen». Het ministerie heeft gemeenten gevraagd een woonzorgvisie uit te werken om de behoefte van aandachtsgroepen in kaart te brengen. Met het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting wordt de woonzorgvisie onderdeel van het verplichte volkshuisvestingsprogramma.
Hoe beziet u het feit dat gemeenten zich genoodzaakt voelen dure externe bureau’s in te huren om deze problematiek aan te pakken?
Sommige gemeenten maken gebruik van intermediaire organisaties voor de exploitatie en het beheer van de woonwagenlocatie. Dat kan verschillende redenen hebben, zoals het gebrek aan capaciteit of kennis. Zoals ook in het beleidskader staat, ontslaat dit de gemeente en de beheerder er niet van om de bewoners inspraak te geven en met hen te overleggen over zaken die betrekking hebben op hun woonwagenlocatie en het woonwagenbeleid in het algemeen.
Op welke manier en op welke onderdelen gaat u gemeenten ondersteunen en faciliteren op het gebied van de huisvesting van de woonwagenbewoners en samenhangende actuele problematiek?
Ik zal gemeenten blijven ondersteunen bij de huisvesting van aandachtsgroepen, waaronder woonwagenbewoners. Ik kijk daarbij ook naar de financiële ondersteuning die het Rijk aan gemeenten geeft voor woningbouw. Het door het Ministerie van VRO gefinancierde kennis- en ondersteuningsprogramma van Platform31 biedt gemeenten veel informatie over de uitvoering van beleid, zoals het opstellen van een behoefteonderzoek en toewijzing.
De financiering van kernenergieprojecten |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Sophie Hermans (VVD), Eelco Heinen (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de belofte van internationale banken om kernenergie te ondersteunen in de context van de Nederlandse plannen voor de bouw van nieuwe kerncentrales?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de aankondiging van meerdere internationale financiële instellingen om hun steun voor kernenergie de komende jaren te vergroten. Op dit moment is nog onduidelijk wat de uitwerking zal zijn van deze aankondiging. Het kabinet volgt deze ontwikkelingen en hun relatie tot de Nederlandse context met grote interesse.
Voor de Nederlandse context voert het kabinet een marktconsultatie uit. De marktconsultatie is recent afgerond en momenteel bestudeert het kabinet de uitkomsten. Binnen een aantal weken zal het kabinet de Kamer informeren over de resultaten van de marktconsultatie, een kabinetsappreciatie daarvan en het vervolgproces.
Deze marktconsultatie behelst twee verschillende trajecten – een consultatie met de markt van drie technologieleveranciers en een studie naar de mogelijkheden van, en voorwaarden voor, private financiering. Beide trajecten peilen onder meer de interesse van de markt voor eventuele deelname bij de nieuwbouw van kerncentrales in Nederland. Daarin zijn ook voor- en nadelen van verschillende publieke en private financieringsmodellen onderzocht en is gekeken hoe andere landen financiële steun hebben ingezet om een kernenergieproject te financieren.
De consultatie gaat ook in op mogelijke steuninstrumenten die de overheid kan bieden voor de financiering van nieuwe kerncentrales. Er is nog geen definitieve keuze over de rol van de overheid in de financieringsstructuur. Het is belangrijk op te merken dat aan deze definitieve keuze, naast financiële overwegingen, ook andere (publieke) overwegingen ten grondslag liggen. Het kabinet werkt gedurende 2025 de opties uit voor de rol van de overheid en de markt in de financieringsstructuur.
Het kabinet vindt het belangrijk om voortdurend rekening te houden met nieuwe inzichten en maatschappelijke vraagstukken rondom kernenergie, en ook om de technologieleveranciers en private financiers hierbij te betrekken. Daarmee zal het kabinet voortbouwen op de lijn die is ingezet door de marktconsultatie en bijhorende verkennende gesprekken met de technologieleveranciers en private financiers. Vervolgens zal het kabinet nadere besluitvorming over de financiering van de kerncentrales vormgeven.
Welke stappen onderneemt u om ervoor te zorgen dat deze internationale banken mogelijk Nederlandse kernenergieprojecten financieel gaan ondersteunen?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u zelf ook proactief op de COP dit najaar aan de slag met het betrekken van financiële sector bij de kerncentralebouw in Nederland? Zo ja, hoe?
Tijdens vorige COP is afgesproken om de ontwikkeling van bepaalde technologieën, waaronder ook kernenergie, te versnellen. Ik zal me inzetten dat die afspraken in het algemeen, maar daarmee ook die van de versnelling van kernenergie, opnieuw bevestigd worden en daarmee ook een duidelijk signaal afgeven aan de markt en de financiële sector. Het kabinet kan hiermee invulling geven aan de motie Erkens1, die onder andere het kabinet oproept actief tijdens de COP29 aandacht te vragen voor het betrekken van de financiële sector bij kerncentralebouw in Nederland.
In de voorbereidingen voor COP29 heeft het kabinet aandacht voor kernenergie en volgt het in ieder geval mogelijke evenementen en initiatieven rondom het betrekken van de financiële sector bij kernenergieprojecten met interesse. Voorafgaand aan de start van COP29 ontvangt de Kamer een brief met daarin een overzicht van de brede inzet en verwachtingen voor COP29, inclusief de initiatieven die door het voorzitterschap van COP29 worden gelanceerd.
Welke stappen zult u nemen om Nederlandse banken aan te sporen zich aan te sluiten bij de internationale trend van financiering van kernenergie? Gaat u de banken oproepen deze pledge te omarmen dit jaar?
Het is primair aan de Nederlandse financiële sector om over deze aankondiging zelf een standpunt in te nemen. Uiteraard vindt het kabinet het positief dat meerdere internationale financiële instellingen hun steun voor kernenergie uitspreken.
Tijdens de marktconsultatie heeft het kabinet reeds verkennende gesprekken met financiële instellingen gevoerd over hun positie ten aanzien van kernenergie en de mogelijke kapitaalmarktrisico’s van de financiering hiervan. De komende tijd zal het kabinet deze gesprekken met Nederlandse financiële instellingen voortzetten, onder meer via het Klimaatcommitment financiële sector.
In die gesprekken met de Nederlandse sector zal ook deze aankondiging besproken worden. Hiermee kan het kabinet ook invulling geven aan de motie van het lid Erkens2 hierover.
Hoe zult u samenwerken met banken om ervoor te zorgen dat kernenergieprojecten op verantwoorde wijze worden gefinancierd?
Zie de antwoorden op vraag 1 en 4.
Hoe zult u samenwerken om ervoor te zorgen dat Nederland kan profiteren van deze internationale ontwikkeling in de nucleaire sector?
Zie de antwoorden op vraag 1 en 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de financiële sector gaswinning op de Noordzee blijft faciliteren gezien het belang van meer eigen energieproductie?
Het is ook hierin aan de financiële instellingen zelf om eigenstandig afwegingen te maken in hun financieringsbeslissingen. Tegelijkertijd vindt het kabinet het wel belangrijk dat financiële instellingen de transitie naar een klimaatneutrale economie meewegen in hun financieringsbeslissingen, zowel vanuit risicomanagementoogpunt als vanuit hun inspanning om een actieve bijdrage te leveren aan het Akkoord van Parijs. Wat betreft het belang van de gaswinning op de Noordzee heb ik reeds in mijn beantwoording op de Kamervragen van het lid Erkens (VVD) van 3 oktober jl. aangegeven, dat het kabinet gezamenlijk met de sector naar een sectorakkoord toewerkt. Dit akkoord heeft als doel de investeringen op de Noordzee te optimaliseren en zo de gaswinning zo op peil te houden de komende jaren. Op dit moment blijven deze investeringen om verschillende redenen achter. Om er voor te zorgen dat de exploratie & productie (E&P) sector blijft investeren op de Noordzee is er een stabiel investeringsklimaat nodig. Investeerders willen immers zekerheid hebben dat zij de gemaakte investeringen kunnen terugverdienen. In het sectorakkoord zal het kabinet met de sector afspraken maken en maatregelen aankondigen om de risico’s van projecten te verkleinen.
De onveilige situatie voor meldingen van fraude en de barrière om meldingen te doen van misstanden |
|
Michiel van Nispen |
|
van Weel |
|
Kunt u aangeven wat tot nu toe het resultaat is van de motie van het lid Van Nispen over betere waarborgen voor de veiligheid van de melder van een ongebruikelijke transactie, waarin wordt verzocht in overleg met verschillende beroepsgroepen te bezien hoe de veiligheid van een melder van een ongebruikelijke transactie beter gewaarborgd kan worden, bijvoorbeeld door de melder in het strafdossier te anonimiseren?1
De motie van de heer van Nispen2 van 30 juni 2020 is ten uitvoering gebracht door samen met de partners te bezien op welke manier de veiligheid en het gevoel van veiligheid van melders kan worden versterkt. Er is toen een extra maatregel getroffen: indien er informatie over een verdacht verklaarde transactie van een kleine onderneming als bewijs wordt toegevoegd aan het strafdossier, nemen de opsporingsdiensten altijd contact op met de meldende instantie. Er wordt dan een afweging gemaakt of er concrete dreigingsrisico’s zijn. Tijdens deze afweging wordt ook informatie die bekend is bij de opsporingsdiensten meegenomen. Vervolgens wordt deze informatie aangeleverd bij het Openbaar Ministerie. Deze instantie kan zo gedegen beoordelen of er aanleiding is om informatie over de verdacht verklaarde transactie te anonimiseren in het strafdossier en of er aanvullende maatregelen moeten worden genomen om de veiligheid van melders te waarborgen.
Verder heeft mijn voorganger in 2023 in reactie op Kamervragen3 aangegeven dat er standaard in het meldproces al waarborgen zijn ingebouwd zodat er veilig kan worden gemeld. Om te beginnen is enkel de Financial Intelligence Unit bevoegd om meldingen van ongebruikelijke transacties te ontvangen en analyseren. Deze meldingen worden behandeld als staatsgeheim en zijn hierdoor onderworpen aan strenge veiligheidsvoorschriften. Indien een ongebruikelijke transactie door de Financial Intelligence Unit wordt verklaard tot een verdachte transactie, wordt alleen de bedrijfs- of kantoornaam van de melder opgenomen in de rapportage aan de opsporingsdiensten. De naam van de meldende persoon wordt dus nooit aan de opsporingsdiensten verstrekt.
Bovendien is het Openbaar Ministerie bevoegd om – op individuele basis – gegevens in het strafdossier te anonimiseren, wat is neergelegd in het Wetboek van Strafvordering.
Ondanks deze waarborgen kan een gevoel van onveiligheid blijven bestaan. Bijvoorbeeld omdat een melder niet bekend is met deze waarborgen of omdat de waarborgen in praktijk onvoldoende zekerheid geven.
Kunt u in het kader hiervan reflecteren op het feit dat dit een terugkerend onderwerp is en nog veel melders aangeven zich nog steeds onveilig te voelen?
Dit is inderdaad een terugkerend onderwerp en ik heb begrip voor de gevoelens van onveiligheid onder poortwachters. Ik zet mij daarom in om de veiligheid en gevoelens van veiligheid onder poortwachters verder te versterken. Er zijn zoals gezegd al bestaande waarborgen waardoor poortwachters veilig kunnen melden, zie graag de beantwoording van vraag 1.
Daarnaast werk ik, zoals toegezegd aan uw Kamer4, aan een verkenning naar aanvullende maatregelen die de veiligheid en de gevoelens van veiligheid onder poortwachters verder zouden kunnen versterken. Over de uitkomsten wordt u in het najaar 2024 met de Halfjaarsbrief Aanpak georganiseerde, ondermijnende criminaliteit geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoe het staat met het bewerkstelligen van betere waarborgen voor de veiligheid van de melder van een ongebruikelijke transactie zoals aangegeven in de voortgangsbrief aanpak ondermijnende criminaliteit van 13 november 2020?2
Zie graag de beantwoording van vraag 1 en 2.
Ziet u ook het grote belang van het kunnen doen van anonieme meldingen om zo het aantal mogelijke vormen van fraude effectiever te kunnen opsporen?
Het is niet mogelijk om anoniem meldingen van ongebruikelijke transacties te doen aan de Financial Intelligence Unit Nederland. Het doel van de wettelijke meldplicht is namelijk om via de meldingen van ongebruikelijke transacties criminelen op te kunnen sporen en vervolgen. De herkomst van de informatie dient daarom transparant en herleidbaar te zijn.
Transparantie, herleidbaarheid en controle van informatie voor opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie en ook voor de verdediging van de verdachte en gerechtelijke instanties zijn essentiële uitgangspunten voor ons rechtsstelsel. Het invoeren van een systeem om standaard anonieme meldingen te doen draagt hier niet aan bij6.
Ziet u ook dat het onrechtvaardig is dat iemand die dapper genoeg is om een melding te doen van misstanden, vervolgens zou moeten vrezen voor zijn of haar veiligheid?
Het is inderdaad ongewenst dat mensen zich niet voldoende veilig voelen om vermoedens van criminaliteit te melden aan de Financial Intelligence Unit Nederland.
Deze gevoelens van onveiligheid erken ik, net als mijn voorganger. Ik zet mij er dan ook voor in om de veiligheid van alle melders zo goed mogelijk te waarborgen. Poortwachters hebben een cruciale rol in het voorkomen- en bestrijden van witwassen en het financieren van terrorisme en andere criminele activiteiten. Het is juist deze kracht van het gezamenlijk publiek-privaat optreden dat de strijd tegen georganiseerde, ondermijnende criminaliteit kan helpen winnen. Deze kracht heeft in de praktijk dan ook de grootste impact wanneer de private partijen aan hun wettelijke meldplicht voldoen en de publieke partijen deze meldingen gebruiken om criminelen op te sporen en vervolgen. Zo houden we gezamenlijk ons financiële stelsel integer en onze samenleving veilig.
Bent u bekend met het feit dat notarissen de afgelopen periode minder meldingen hebben gedaan van verdachte transacties?3
Ja, hier ben ik mee bekend.
Is het volgens u voldoende bekend dat deze mogelijkheid van het anoniem melden er is? Wat zijn de mogelijkheden om hier meer bekendheid aan te geven?
Het is niet mogelijk voor poortwachters om anoniem meldingen van ongebruikelijke transacties te doen aan de Financial Intelligence Unit Nederland. Transparantie, herleidbaarheid en controle van informatie voor opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie en ook voor de verdediging van de verdachte en gerechtelijke instanties zijn essentiële uitgangspunten voor ons rechtsstelsel8.
Niet-poortwachters kunnen signalen van fraude, ondermijning en andere criminaliteit wél anoniem melden via Meld Misdaad Anoniem9.
Bent u bereid om met de beroepsgroepen van onder andere notarissen en belastingadviseurs in gesprek te gaan en in kaart te brengen waar de knelpunten momenteel liggen als het gaat om meldingen?
Momenteel wordt er gewerkt aan een verkenning naar aanvullende maatregelen om de veiligheid en gevoelens van veiligheid onder poortwachters verder te versterken. Hier kom ik op terug in de Halfjaarsbrief Aanpak georganiseerde, ondermijnende criminaliteit in het najaar van 2024.
Ik voer daarnaast doorlopend gesprekken met poortwachters, waaronder notarissen en makelaars, om deze knelpunten in kaart te brengen en oplossingen te vinden. Dat blijf ik doen om waar nodig te kunnen anticiperen op nieuwe knelpunten en ontwikkelingen.
De echte gevolgen van de btw-verhoging op logies |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Beljaarts , Folkert Idsinga (VVD) |
|
Klopt het dat u er in de berekening over de verwachte inkomsten uit de btw-verhoging op logies van uitgaat dat de btw-verhoging neerslaat op het hele omzetbedrag bij hotels à 6,8 miljard euro?1
Nee, voor de raming wordt uitsluitend gekeken naar het gedeelte van de omzet dat ziet op de overnachtingen. Ook is er bij de raming rekening gehouden met zakelijke reizigers die hun btw in vooraftrek kunnen nemen en met het feit dat voor aanvullende diensten het btw-tarief ongewijzigd blijft. Het afschaffen van het verlaagde btw-tarief op logiesverstrekking ziet op bredere dienstverlening dan uitsluitend hotels en pensions. Zo vallen naast hotels en pensions ook overnachtingen in vakantieparken en het ter beschikking stellen van kortdurend verblijf (short-stay) onder de tariefsverhoging. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld wordt verwacht dat het aandeel van hotels en pensions in de gehele opbrengst circa 33% bedraagt. De overige 67% wordt opgehaald bij andere vormen van logies.
Deelt u de analyse dat de btw-verhoging in de praktijk slechts bij 34,8% van de totale hotelomzet zal neerslaan, omdat zakenreizigers – 40% van de gasten – de btw kunnen terugvorderen en 36% van de hotelomzet bestaat uit andere diensten dan logies? Zo nee, waarom niet? Op welke exacte statistieken is de berekening van u gebaseerd?
Er is bij de raming rekening gehouden met zakelijke reizigers die hun btw in vooraftrek kunnen nemen en met het feit dat voor aanvullende diensten het btw-tarief ongewijzigd blijft. De basis voor deze ramingen zijn de btw-bestanden van het CBS, waarin de bestedingen van huishoudens en vrijgestelde sectoren zijn ingedeeld in tariefgroepen. Hierin is gekeken naar het bestedingsaandeel van logies in het totaal. Vervolgens is er aan de hand van aangiftegegevens gekeken welk deel van de bestedingen bij specifieke sectoren neerslaat.
Onderschrijft u de conclusie dat deze kleinere reikwijdte van de btw-verhoging resulteert in slechts 285 miljoen euro extra btw-inkomsten van hotels, in plaats van de geraamde 910 miljoen euro? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat kan ik niet onderschrijven. Het afschaffen van het verlaagde btw-tarief op logiesverstrekking ziet op een bredere productengroep dan uitsluitend hotels en pensions. Zo vallen naast hotels en pensions ook overnachtingen in vakantieparken en het ter beschikking stellen van kortdurend verblijf (short-stay) onder de tariefsverhoging. Het budgettaire belang van hotels en pensions bedraagt € 364 mln. van de totale opbrengst van de maatregel van € 1.110 mln. per jaar.
Onderschrijft u de aanname van ABN Amro dat door dalende omzet en de verhoogde btw hotels verlieslatend dreigen te worden? Zo nee, waarom niet?
Het is mogelijk dat een btw-verhoging leidt tot een afname van de omzet waardoor de winstgevendheid van deze sector afneemt. Tegelijkertijd hangt de winst van meer factoren af dan uitsluitend de omzet en de belastingdruk en zal er binnen een sector sprake zijn van de nodige heterogeniteit. Sommige hotels zullen mogelijk hun bedrijfsvoering aanpassen, voor andere is sprake van een afname van de winst. Het is daarom niet vast te stellen wat het effect zal zijn van een btw-verhoging op de winstgevendheid op sectorniveau.
Deelt u de conclusie dat de winstbelasting die hotels betalen hierdoor af dreigt te nemen tot vrijwel nul? Zo nee, welke winstbelasting vanuit hotels verwacht het kabinet de komende jaren te ontvangen?
Zie antwoord op vraag 4.
Verwacht u per saldo een effect van nul op de vennootschapsbelastinginkomsten als gevolg van de btw-verhoging op logies?
Per saldo kan niet worden vastgesteld wat het effect van de btw-maatregel zal zijn op de vennootschapsbelasting (vpb). Zoals aangeven hangt het bedrijfsresultaat van ondernemingen in de hotelsector af van meerdere factoren waardoor er niet met zekerheid een inschatting gemaakt kan worden van de resultaten in deze sector en dus ook niet van de invloed op de vpb. Daarnaast zal een prijsverhoging waarschijnlijk leiden tot toegenomen consumptie van substituten voor hotels en van andere consumptie, wat ook een effect heeft op de vpb-inkomsten.
Welke gevolgen verwacht u van het verhogen van de btw op logies, terwijl ons omringende landen zoals België, Duitsland en Frankrijk een tarief tussen de 6% en 10% hanteren? Wat verwacht u dat de verhoogde btw doet voor de concurrentiepositie van logiesverstrekkers (anders dan hotels) in de grensprovincies?
Een hogere consumentenprijs voor overnachtingen in Nederland kan leiden tot een afname van de vraag en een toename in de vraag naar buitenlandse overnachtingen. De mate waarin de btw-verhoging leidt tot een hogere prijs is afhankelijk van de mate van doorberekening. Naast de prijs is een eventuele uitwijk naar het buitenland ook afhankelijk van een groot aantal factoren zoals eventuele verschillen in de taal, cultuur en natuur. Zo kunnen consumenten er alsnog voor kiezen om in Nederland te overnachten wegens de natuur of de cultuur van een bepaalde regio. Daarbij moet ook bedacht worden dat de Nederlandse toeristische markt nog steeds aantrekkelijk is voor toeristen waarbij die aantrekkelijkheid niet alleen aan het prijsniveau is toe te schrijven.
Bent u bereid alsnog een grenstoets uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals aangegeven is het erg complex om te bepalen welke factoren doorslaggevend zijn bij de verblijfskeuze van consumenten. De prijs speelt hierin een rol, maar of dit doorslaggevend is voor een consument die bijvoorbeeld geïnteresseerd is in het ontdekken van een bepaalde plaats in een grensregio, is niet in cijfers te vatten.
Bent u bereid met horeca-ondernemers in de grensregio’s in gesprek te gaan en te bezien op welke wijze u aan hun zorgen tegemoet kan komen?
In de aanloop naar de btw-verhoging is gesproken met vertegenwoordigers van de horecasector. In die gesprekken heeft de sector duidelijk gemaakt welke problemen zij op zich af zien komen als gevolg van de btw-verhoging.
Wat is uw reactie op onderzoek waaruit blijkt dat meer mensen naar het buitenland op vakantie overwegen te gaan als gevolg van deze btw-verhoging? Hoe verhouden deze uitkomsten zich tot de aannames waar de budgettaire en beleidsmatige inschattingen van het kabinet eerder op gebaseerd waren?2
Uit het onderzoek van Ipsos in opdracht van HISWA-RECRON blijkt dat de helft van de bevraagden aangeeft minder vaak in Nederland op vakantie te zullen gaan door een prijsstijging van 12%-punt door de btw-verhoging. Het is mogelijk dat mensen ervoor zullen kiezen om vaker in het buitenland op vakantie te gaan omdat de prijs een factor is bij de keuzes die consumenten maken en hier is ook in de raming en in de beleidsoverweging rekening mee gehouden. Overigens leidt de btw-verhoging tot een prijsstijging van 11% (121/109) als de btw-verhoging volledig wordt doorberekend in de prijzen. Daarnaast is denkbaar dat de btw-verhoging niet volledig wordt doorberekend in de consumentenprijs.
Hoe verhoudt de btw-verhoging op logies zich tot het feit dat verhuur via Airbnb (zowel particulier als commercieel) niet wordt belast? Welke effecten verwacht u van de toename van dit verschil in lastendruk? En hoe beoordeelt u die effecten vanuit maatschappelijk en economisch perspectief?
Ook logiesverstrekking via Airbnb is in beginsel btw-belast. Iedereen die op regelmatige basis een verblijfsruimte kortdurend verhuurt, kwalificeert hiervoor als ondernemer voor de btw-heffing. Als de omzet van de verhuurder op jaarbasis minder bedraagt dan € 20.000 kan de verhuurder een beroep doen op de vrijstelling van de kleineondernemersregeling. In alle andere gevallen zal ook deze vorm van verhuur onder het algemene tarief gaan vallen. De kleineondernemersregeling geldt overigens voor alle btw-ondernemers dus ook voor ondernemers die een (klein) hotel of pension exploiteren. Gebruikmakend van de kleineondernemersregeling is het niet mogelijk om btw-vooraftrek te claimen.
Deelt u de verwachting dat ook overige logiesverstrekkers (anders dan hotels) hun winst zullen zien teruglopen en dat daardoor ook inkomsten vanuit de vennootschapsbelasting zullen teruglopen? Zo ja, deelt u het beeld dat dit gaat om een afname van 111 miljoen euro? Zo nee, waarom niet?
Deze verwachting wordt niet gedeeld. Het is mogelijk dat een btw-verhoging leidt tot een afname van de omzet waardoor de winstgevendheid van een specifieke sector afneemt. Tegelijkertijd hangt winst van een groot aantal factoren af. Zo kan een onderneming meerdere activiteiten uitoefenen en zou een minder winstgevende activiteit gedempt kunnen worden door een hogere winstgevendheid van een andere activiteit als gevolg van een stijging van de koopkracht. Het is daarom niet vast te stellen wat het effect zal zijn van een btw-verhoging op de winstgevendheid.
Deelt u de inschatting dat het zeer waarschijnlijk is dat de verwachte inkomsten uit de btw-verhoging op logies fors zal tegenvallen en dat dit zal leiden tot een financiële tegenvaller voor het kabinet? Zo nee, waarom niet? Welke per saldo opbrengst voor de schatkist verwacht het kabinet van deze btw-verhoging?
Deze inschatting wordt niet gedeeld. De opbrengsten van de btw-verhoging op logies worden geraamd op € 1.110 mln. per jaar. In deze raming is rekening gehouden met zakelijke reizigers en aanverwante diensten. Deze raming is reeds gecertificeerd door het Centraal Planbureau dat de raming heeft beoordeeld als redelijk en neutraal.
Hoe apprecieert u de kritiek van de Raad van State en fiscalisten op de btw-verhoging op logies, waarbij wordt gesteld dat waarschijnlijk de fiscale neutraliteit wordt geschonden vanwege de ongelijke behandeling van vergelijkbare diensten, zoals kamperen en het huren van een vooraf opgezette tent?
Er zijn duidelijke verschillen tussen het verstrekken van logies en het gelegenheid geven tot kamperen die voorkomen dat deze vormen van dienstverlening in de ogen van de modale consument met elkaar in concurrentie treden. Zo is er bij verstrekking van logies sprake van verblijfsruimten die zijn toegerust om daarin kort te verblijven zonder dat de tijdelijke bewoner is belast met de zorg voor de inventaris (zie bijv. Hoge Raad 26 januari 2007 nr. 41.917), terwijl bij het geven van gelegenheid tot kamperen een plek ter beschikking wordt gesteld om op te kamperen. Mede gelet op de zogenoemde fiscale neutraliteit is de verhuur van compleet ingerichte tenten en (sta)caravans te kwalificeren als het verstrekken van logies waarvoor eveneens het algemene btw-tarief gaat gelden. Ook is er bijvoorbeeld onderscheid in serviceniveau bij de twee typen diensten. De maatregelen vallen binnen de beleidsruimte en bevoegdheden die Nederland op grond van de Btw-richtlijn heeft.
Deelt u het beeld dat vooral mensen met een kleinere portemonnee worden geraakt door de btw-verhoging en de daaruit volgende prijsstijgingen, omdat juist zij vaker in eigen land op vakantie gaan?3
Uit cijfers van het CBS blijkt dat lagere inkomenskwartielen niet vaker op vakantie gaan in Nederland dan hogere inkomenskwartielen, zie ook de tabel hieronder. Over het algemeen geldt dat hogere inkomens vaker op vakantie gaan, zowel in Nederland als in het buitenland. Hierdoor slaat de btw-verhoging met name neer bij hogere inkomens.
Aantal vakanties in Nederland
Aantal vakanties in buitenland
Aantal vakanties in Totaal
Aandeel vakanties in Nederland
Kwartiel 1
2 320 000
1 308 000
3 628 000
64%
Kwartiel 2
3 940 000
1 551 000
5 491 000
72%
Kwartiel 3
5 862 000
2 396 000
8 258 000
71%
Kwartiel 4
9 318 000
4 991 000
14 309 000
65%
Welke impact voorziet u voor scholen, sportvereniging, scouting en dergelijke, die gebruik maken van groepsaccommodaties? Bent u voornemens om richting deze doelgroepen iets te ondernemen om hen te helpen deze gevolgen op te vangen? Zo nee, waarom niet?
Als gevolg van de voorgenomen btw-verhoging kan de prijs voor overnachtingen stijgen. Het kabinet voorziet niet in een tegemoetkoming voor de genoemde partijen. Het is gebruikelijk dat scholen, sportverenigingen, scouting en dergelijke zelf, binnen de voor hen beschikbare middelen, afwegingen maken over de besteding daarvan.
Erkent u dat veel ondernemers de btw-verhoging niet volledig zullen kunnen doorberekenen en daardoor nog verder op hun eigen marges zullen inleveren? Erkent u dat dit – samen met de naweeën van corona – ondernemers over het randje kan duwen? Hoeveel faillissementen verwacht u als gevolg van deze keuzes en hoeveel acht u acceptabel?
Het is niet mogelijk om het effect van de btw maatregel op faillissementen te kwantificeren. Het is mogelijk dat de btw-verhoging maar gedeeltelijk wordt doorberekend aan consumenten wat betekent dat ondernemers in dat geval een deel van de verhoging voor hun rekening nemen. Dit kan leiden tot kleinere marges. Tegelijkertijd zijn ook veel andere factoren van invloed op de winsten van de ondernemers in de logiessector, zoals de aantrekkelijkheid van Nederland als vakantieland en het weer. In welke mate dit uiteindelijk doorwerkt in faillissementen is onzeker omdat faillissementen kunnen ontstaan door veel verschillende redenen. Cijfers van het CBS laten zien dat het resultaat voor belasting van bedrijven in logiesverstrekkingen in 2022 op het niveau was van 2019.
Wat betekent het verhogen van de btw voor de financiële ruimte bij ondernemers om bij te dragen aan andere maatschappelijke belangen, zoals verduurzaming, innovatie en het bieden van een goed loon?
Iedere ondernemer maakt binnen de voor hem beschikbare middelen afwegingen over zijn bestedingen. De btw-verhoging zou de marges van ondernemers kunnen verkleinen. De financiële gevolgen en keuzes die een ondernemer daaraan verbindt, vallen binnen zijn eigen bewegingsruimte. Het is denkbaar dat een lagere marge leidt tot een verminderde bijdrage aan maatschappelijke belangen. Het is evenzeer denkbaar dat een besparing of opbrengst op een ander front de bijdrage in stand houdt.
Wat betekent de btw-verhoging op logies voor aanpalende sectoren, zoals schoonmaakbedrijven, cateringbedrijven, wasfaciliteiten en andere toeleveranciers van ondernemingen die zullen worden geraakt? Op welke wijze zijn deze effecten in het totale budgettaire effect opgenomen?
Bij de raming van de opbrengst van de maatregel wordt alleen gekeken naar eerste orde effecten. Dit betekent dat tweede en derde orde effecten zoals het effect op andere sectoren niet worden meegenomen in de berekening van het budgettaire effect dat optreedt als direct gevolg van de maatregel. In de macro economische ramingen van het CPB wordt wel rekening gehouden met het inflatoire effect van deze maatregel op de bredere economie.
Kunt u inhoudelijk toelichten waarom de btw-verhoging op logies niet is opgenomen in een afzonderlijk wetsvoorstel, zoals de Raad van State adviseert?4 Waarom is het negatieve koopkrachteffect van deze btw-verhoging dat het kabinet klaarblijkelijk wenst te realiseren precies doorslaggevend om niet een los wetsvoorstel aan de Kamer te zenden (Kamerstuk 36 602, nr. 4)?
Deze vraag heeft mij via verschillende wegen bereikt. Zo wordt in de aangenomen motie van het Lid Van Meenen (D66)5 verzocht om de voorgenomen maatregel «opheffen meerdere posten verlaagd btw-tarief» in een separaat wetsvoorstel op te nemen en aan de Kamers aan te bieden. Voor de beantwoording van deze vraag wil ik verwijzen naar de kabinetsreactie op de motie van het Lid Van Meenen6 en de nota naar aanleiding van het verslag bij het Belastingplan.
Kunt u toelichten waarom u heeft besloten geen mkb-toets uit te voeren voor de btw-verhoging Kamerstuk 36 202, nr. 149?5
Het kabinet heeft ervoor gekozen om geen impact-analyse uit te voeren. Het effect van de btw-maatregelen wordt wel gemonitord. Direct na invoering zal het kabinet een eerste analyse doen van de korte-termijnimpact van deze maatregelen. Vervolgens zal er in 2028 ex post evaluatie plaatsvinden.
Kan een opzet – methodiek, criteria waar op gelet zal worden, etc. – met de Kamer worden gedeeld van de onderzoeken die het kabinet voornemens is te doen, aldus de premier (Kamerstuk 2024D34222)?
Gezien de verwachte impact van de maatregel zullen vanaf 2026 de effecten worden gemonitord en zullen deze door een ex-post evaluatie in 2028 worden gerapporteerd aan de Tweede Kamer. In deze evaluatie zal gekeken worden naar in hoeverre de btw-verhoging wordt doorberekend in consumentenprijzen (op moment van en kort na invoering) en wat de vraageffecten zijn over een langere periode. Daarbij zou voor het vaststellen van de effecten een vergelijking gemaakt kunnen worden tussen de getroffen en uitgezonderde sectoren (attractieparken, kampeerterreinen, bioscopen, etc.). Hiervoor zal ruim vóór invoering van de maatregel een nulmeting worden gemaakt met behulp van sectorale gegevens (van het CBS). Daarnaast zal er na invoering een eerste analyse gedaan worden van de kortetermijnimpact van deze maatregelen.
Wat is uw reactie op het nieuws dat volgens de betrokkenen zelf tijdens de formatie «op een middag» is besloten om de btw op logies te verhogen? Snapt u dat dit voor veel ondernemers nogal ontluisterend nieuws was?6
Het is aan het kabinet om voorstellen voor te bereiden en voor te leggen voor politieke besluitvorming. Het nemen van een politiek besluit is doorgaans onderdeel van een langdurig proces waarin zorgvuldige afwegingen worden gemaakt. Wetswijzigingen worden in zowel de Tweede als de Eerste Kamer besproken. Het kabinet zet met deze politieke beslissing een duidelijke lijn in van vereenvoudiging van het belastingstelsel en kiest er daarnaast voor een btw-verhoging in te zetten om zijn overige plannen te financieren.
Bent u bereid om alsnog een impactanalyse voor de btw-verhoging op logies uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, in aanloop naar het afschaffen van het verlaagde btw-tarief zal er geen additionele impact-analyse worden uitgevoerd. Naar aanleiding van de evaluatie van het verlaagde btw-tarief is er een ambtelijke fichebundel opgesteld waar de eerste gevolgen van een btw-verhoging op logies is verkend.9
Onderzoeken waaruit blijkt dat de slachtoffers van zorgboerderij Aurora Borealis opnieuw in verkeerde handen terecht zijn gekomen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Bent u bekend met de artikelen in Dagblad van het Noorden1 2 3 waaruit blijkt dat de meervoudig gehandicapte slachtoffers van zorgboerderij Aurora Borealis opnieuw in verkeerde handen zijn terechtgekomen en de podcast4 «Radio Ramkraak» waar de onderzoeksjournalisten vertellen over hun onderzoek? Wat denkt u als u dit allemaal leest?
Ja, ik ken de publicaties.
Ik vind het vreselijk dat de voormalig bewoners van zorgboerderij Aurora Borealis opnieuw te maken kregen met een onveilige woonsituatie waar de kwaliteit van zorg niet voldeed. Dat is absoluut niet wat we met elkaar voor ogen hebben.
Mijn eerste zorg gaat uit naar de mensen om wie het gaat: de cliënten. Ik ben blij dat voor hen een vervangende plek is gevonden.
Deelt u de mening dat het ontluisterend is dat nadat de eerste misstanden nota bene door een tv-programma zijn ontdekt, waarna uw ambtsvoorganger na Kamervragen heeft laten weten mee te leven en ervan te leren en heeft aangegeven de afhandeling te volgen, het nu opnieuw journalisten zijn die misstanden ontdekken? Wat vindt u daarvan? Wat zegt het over het systeem van toezicht voor de meest kwetsbare mensen die vaak niet zelf aan de bel kunnen trekken?
Volgens mijn informatie waren het ditmaal niet de journalisten die de misstanden als eerste ontdekten. Voordat de publicaties in Dagblad van het Noorden verschenen, was Zorgpro al op de radar bij zowel het zorgkantoor als de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Op 11 september 2023 legde de IGJ een onaangekondigd inspectiebezoek af bij Zorgpro Wonen. De inspectie concludeerde dat de geboden zorg voor vijf van de elf getoetste normen grotendeels voldeed en voor zes van de elf getoetste normen grotendeels niet voldeed. Zij bleef Zorgpro daarom volgen. Begin 2024 sprak de IGJ met Zorgpro over de ingezette verbeteringen en ontwikkelingen. Zorgpro moest voor 1 mei 2024 een resultaatverslag met verbeteracties opleveren bij de inspectie. Voor die datum ging de organisatie failliet.
Ondertussen sloot zorgkantoor Zilveren Kruis per 1 januari 2024 een contract onder voorwaarden af met Zorgpro. De eerste voorwaarde die het zorgkantoor stelde, was het verhogen van de kwaliteit van zorg. Zorgpro moest een verbeterplan opstellen en het zorgkantoor periodiek informeren over haar vorderingen. Een tweede voorwaarde was: Zorgpro deelt proactief het inspectierapport naar aanleiding van het inspectiebezoek in september. Bij het niet voldoen aan deze voorwaarden, zou het zorgkantoor het contract kunnen herzien of ontbinden. Ook hier geldt: vanwege het faillissement is het niet zover gekomen.
Het baart me grote zorgen dat ondanks deze stappen dit dan tóch kan gebeuren. Juist bij deze cliënten. Ik vind dat we alles op alles moeten zetten om te garanderen dat zij goede zorg krijgen. Ik heb zorgkantoren daarom verzocht hun screening van zorgaanbieders aan te scherpen. Dit soort aanbieders wil ik buiten de zorg houden. Ook heb ik het zorgkantoor gevraagd de voormalige Aurora Borealis-cliënten intensief te blijven volgen.
Was u eigenlijk op de hoogte van de gang van zaken? Zo ja, sinds wanneer bent u bekend met de bevindingen in de artikelen?
De zaak kwam op mijn netvlies door het eerste bericht erover in Dagblad van het Noorden (18 juli 2024), kort na mijn aantreden in het kabinet. Naar aanleiding van de berichtgeving is er contact gezocht met de cliëntondersteuning, betrokken zorgkantoren (Menzis en Zilveren Kruis) en de IGJ.
Hoe vindt u met de kennis van nu dat de nazorg is georganiseerd? Zag u reden om in te grijpen of om contact op te nemen met betrokken instanties, slachtoffers en familie? Zo nee, waarom niet? Welke instantie was primair verantwoordelijk voor de nazorg aan de slachtoffers?
De gang van zaken bij Zorgpro vind ik stuitend. Voor alle cliënten, maar in het bijzonder voor de voormalige Aurora Borealis-cliënten. De situatie bij Aurora Borealis was voor cliënten en hun familie een zeer aangrijpende zaak.
Betrokken instanties waren ook geraakt door de gebeurtenissen bij zorgboerderij Aurora Borealis. De zaak liet ook hen niet los. Zij spanden zich in voor goede nazorg. Zo is aan de cliënten van Aurora Borealis en hun verwanten direct Slachtofferhulp aangeboden. De pgb-afdeling van zorgkantoor Menzis gaf verwanten ook een direct telefoonnummer, waarop zij het zorgkantoor konden bereiken. Toen cliënten overgingen naar Zorgpro, bleef dit telefoonnummer bereikbaar. Verwanten konden altijd spreken met een medewerker van het zorgkantoor of met een onafhankelijk cliëntondersteuner.
Toen drie Aurora Borealis-cliënten in het voorjaar van 2023 verhuisden naar Zorgpro Wonen in Drenthe, gingen zorgkantoor Menzis en zorgkantoor Zilveren Kruis (waar Zorgpro onder viel) samen bij hen langs. De bekostiging van Zorgpro Wonen liep tot 1 januari 2024 namelijk via het persoonsgebonden budget (pgb). De zorgkantoren kregen in deze gesprekken geen signalen of klachten over de zorg.
Ook de IGJ hield vinger aan de pols. Een bij Aurora Borealis betrokken inspecteur onderhield contact met verwanten van cliënten.
Ten slotte ging mijn voorganger – Minister Conny Helder – met verwanten in gesprek. Zij bood een vervolggesprek aan als daar behoefte aan was. Ook was de casus voor haar aanleiding voor leersessies met betrokken partijen, waarna zij maatregelen presenteerde.
En toch: ondanks deze inspanningen ging het gruwelijk mis. Dat trek ik mij aan. Ik wil dat de nazorg in dit soort situaties staat als een huis. Het zorgkantoor heeft een zorgplicht richting cliënten. Die willen ze graag goed invullen. Vooral voor de meest kwetsbare cliënten. Ik heb de betrokken zorgkantoren verzocht om afspraken te maken over hoe we de nazorg aan alle voormalige Aurora Borealis cliënten garanderen, ook nu nog. Ik ga ook afspraken maken met ZN/zorgkantoren over nazorg in het algemeen, los van deze specifieke casus. Dat betekent bijvoorbeeld dat een zorgkantoor bij getraumatiseerde cliënten alles in het werk stelt om procedures soepel te laten verlopen. En dat het zorgkantoor blijvend contact houdt met cliënten, via zorgkantoormedewerkers en/of een door het zorgkantoor ingezette onafhankelijk cliëntondersteuner.
Ik ga graag met verwanten van cliënten en andere betrokkenen bij Aurora Borealis of Zorgpro in gesprek, indien zij daar behoefte aan hebben. Ik luister heel graag naar hun ervaringen. Om van te leren en om te horen wat ik, als Staatssecretaris, verder nog kan betekenen.
In antwoord op mijn Kamervragen in april 20245 stelde u leersessies te hebben georganiseerd met partijen die direct bij Aurora Borealis betrokken waren of een rol hebben bij het voorkomen van misstanden, waaronder de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, zorgverzekeraars, zorgkantoren, de Nederlandse Zorgautoriteit en cliëntondersteuners. Zijn deze nieuwe misstanden in de leersessies aan bod gekomen? Wat is er besproken bij deze leersessies en wat is er concreet mee gedaan?
Na de verschrikkelijke gebeurtenissen bij Aurora Borealis hebben inderdaad twee leersessies plaatsgevonden De leersessies leidden (mede) tot vier maatregelen. Met betrokken partijen (IGJ, zorgkantoren, NZa) monitor ik de voortgang van deze maatregelen.
Ten eerste onderzoekt VWS met ketenpartijen hoe we de toegang tot het pgb kunnen verstevigen. Aurora Borealis was immers een pgb-gefinancierde zorgboerderij. Zorgpro Wonen was dat bij aanvang ook. Ik streef ernaar om per juli 2025 «toekennen onder voorwaarden» beter mogelijk te maken met een wijziging van de Regeling langdurige zorg (Rlz). Dat betekent dat zorgkantoren beter voorwaarden kunnen stellen aan het toekennen van het pgb, ook als budgethouders het pgb in een wooninitiatief besteden.
Ten tweede ontwikkelt VWS een transparantieregister, voor beter zicht op pgb-gefinancierde wooninitiatieven. Ik wil dit register in de tweede helft van 2025 lanceren.
Ten derde optimaliseert VWS de informatie-uitwisseling over wooninitiatieven tussen betrokken partijen. Ik onderzoek nu of ik dit onderwerp kan opnemen in de Verzamelwet gegevensverwerking VWS IV. Deze wet treedt per 1 januari 2027 in werking.
Tot slot werken we aan de verbeterde mogelijkheden van contractering voor kleinschalige wooninitiatieven, om de gedwongen inzet van pgb terug te dringen. ZN en zorgkantoren zijn hier aan zet. Zij onderzoeken hoe zij contracteringsmogelijkheden voor pgb-gefinancierde wooninitiatieven kunnen verbeteren per contractjaar 2026.
In de Kamerbrief over wooninitiatieven en pgb van 12 juni 2024 zijn deze maatregelen verder toegelicht.6
Waarom is, gezien alle aandacht die er ook in de Kamer was voor de slachtoffers van Aurora Borealis, de Kamer niet op enig moment actief geïnformeerd?
Met de Kamerbrief wooninitiatieven en pgb van 12 juni 2024 heeft mijn voorganger de Kamer geïnformeerd over vervolgstappen.7
Ik vernam vervolgens in juli van dit jaar – via de berichtgeving door Dagblad van het Noorden – over de ontwikkelingen bij Zorgpro Wonen. Ik kreeg daarover geen signalen van het zorgkantoor of de IGJ. Ik zal daar in het vervolg extra scherp op zijn.
Wat vindt u ervan dat getraumatiseerde cliënten werden opgevangen door het zorgbedrijf Zorgpro, dat amper anderhalf jaar bestond en volgens de onderzoeksjournalisten van Dagblad van het Noorden (DVHN) zeer discutabel is, vanwege onder meer een aangifte van vermeende kindermishandeling, zorgen over de kwaliteit, conflicten met (oud-) werknemers en de discutabele bestuurders waarvan een persoon de ex-partner was van een veroordeelde crimineel en een tweede persoon geen bedrijf op zijn naam kan zetten vanwege een persoonlijk faillissement van een scooterhandel?
Dat vind ik afschuwelijk. Genoemde feiten waren niet bekend bij het zorgkantoor of de IGJ. Zij kwamen ook niet naar boven bij de verstrekking van de toelatingsvergunning aan Zorgpro Wonen op grond van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). Bij aanvang was Zorgpro Wonen een pgb‐gefinancierde zorgaanbieder. In 2024 werd de zorgaanbieder door Zilveren Kruis onder voorwaarden gecontracteerd.
Bij het contracteren van een nieuwe zorgaanbieder voert het zorgkantoor een toets uit. Dat gaat dan o.a. om een toets op de inschrijving bij de Kamer van Koophandel, het UBO8-register en een controle van Verklaringen Omtrent Gedrag (VOGs). Uit deze formele documenten en ook het toetsende gesprek wat daarop volgde, kwamen genoemde punten niet naar voren. Het zorgkantoor informeert daarnaast bij andere zorgkantoren of gemeenten of ze bekend zijn met de zorgaanbieder: wat zijn hun ervaringen? Voor Zorgpro Wonen kwamen hier geen negatieve signalen of waarschuwingen uit voort. Gegevens over ex‐partners maken geen onderdeel uit van een dergelijke screening, maar informatie over de financiële situatie (schuldsanering) zijn uiteraard wel relevant. Omdat de persoon die betrokken was bij een persoonlijk faillissement niet de formele bestuurder was, is deze omstandigheid onopgemerkt gebleven.
Deze informatie had kunnen leiden tot een integriteitstoets op bestuurders door de afdeling Speciale Zaken van het zorgkantoor. Ik ga met zorgkantoren in gesprek over hun werkwijze bij voor hen nieuwe zorgorganisaties en over die gevallen waarbij zij twijfels hebben: wat kunnen zijzelf extra doen en wat hebben zij daarvoor eventueel nog voor nodig?
Hoe en door wie is de keuze gemaakt om de slachtoffers van Aurora Borealis bij dit zorgbedrijf onder te brengen? Was het ministerie daar destijds van op de hoogte? Wat vindt u met de kennis van nu van deze keuze?
Toen de misstanden bij zorgboerderij Aurora Borealis aan het licht kwamen, schakelde zorgkantoor Menzis Zorgpro flex in. Dit was een onderdeel van Zorgpro. Zorgpro flex organiseerde een interim zorgteam op het moment dat de zorg bij Aurora Borealis stopte – op bevel van de IGJ. Het zorgkantoor had goede ervaringen met deze aanbieder van zorg in crisissituaties.
Bewoners van Aurora Borealis raakten vertrouwd met zorgverleners van Zorgpro flex. Drie van hen kozen er vervolgens voor om met hun pgb over te stappen naar Zorgpro Wonen in Emmen. Bij het pgb staat eigen regie voorop. Verwanten maakten de keuze voor Zorgpro Wonen voor of samen met cliënten.
In contacten met het zorgkantoor en cliëntondersteuners stelde VWS steeds de vraag: is voor cliënten een nieuwe, veilige plek gevonden? Dat leek het geval. VWS kende niet de details van de locaties waar Aurora Borealis‐cliënten gingen wonen.
Hoe en door wie is gecontroleerd of er binnen deze zorgorganisatie geschikte expertise aanwezig was om de getraumatiseerde cliënten van Aurora Borealis op te vangen?
Zorgpro Wonen startte als een pgb-gefinancierd wooninitiatief. Zorgkantoor Menzis en zorgkantoor Zilveren Kruis bezochten gezamenlijk de cliënten (budgethouders) die naar Zorgpro Wonen verhuisden. Zij geven aan dat zij van cliënten geen signalen ontvingen over zorg die niet op orde zou zijn. Dit, gecombineerd met de eerdere positieve ervaringen met Zorgpro flex, maakte dat het zorgkantoor vertrouwen had in de zorgverlening door Zorgpro Wonen.
Bij het pgb heeft de budgethouder (of diens vertegenwoordiger) zelf ook een belangrijke verantwoordelijkheid in het beoordelen van de kwaliteit van zorg. Het zorgkantoor beoordeelt de zorgovereenkomsten met de zorgaanbieders die de budgethouder afsluit. Ik kan me voorstellen dat verwanten van voormalige Aurora Borealis-cliënten, ten tijde van de verhuizing, enorm veel aan hun hoofd hadden. Zij moesten omgaan met de wetenschap dat er vreselijke gebeurtenissen hadden plaatsgevonden in de zorgboerderij waar hun familielid woonde. Ook praktisch moesten zij veel regelen. Op zo’n moment is alles erop gericht weer een goede plek te vinden. Ik realiseer me dat dat ingewikkeld was en dat de rol de verantwoordelijkheid van een pgb dat extra zwaar maakt.
Bij de contractering, per 2024, heeft Zilveren Kruis ook onderzocht of de zorgaanbieder verantwoorde zorg levert. Daarbij zijn de bevindingen van de IGJ betrokken. Zorgkantoor Zilveren Kruis geeft aan dat de zorgaanbieder onjuiste informatie heeft verstrekt over het personeel. De aanbieder gaf aan dat zij volwaardig opgeleid personeel in dienst had; zij zou niet werken met zzp-ers. Dit blijkt achteraf onjuist. Zorgkantoor Zilveren Kruis heeft haar screening van zorgaanbieders aangescherpt, om te voorkomen dat dit nog eens kan gebeuren. Ik ben ook met de andere zorgkantoren in overleg over hun screening.
Hoe kan het dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ook na het Inspectiebezoek aan het Boshuis van Zorgpro in Emmen (waar toen drie slachtoffers van Aurora Borealis woonden) de organisatie niet onder verscherpt toezicht heeft gesteld, terwijl er al klachten waren over slechte zorg en behandeling?
De IGJ concludeerde na een onaangekondigd inspectiebezoek op 11 september 2023 dat de geboden zorg bij Zorgpro Wonen voor vijf van de elf getoetste normen grotendeels voldeed en voor zes van de elf getoetste normen grotendeels niet voldeed.9 De eindconclusie van het inspectiebezoek luidde als volgt:
De interventie van de inspectie is gericht op het door de zorgaanbieder herstellen van geconstateerde tekortkomingen in de zorg. Afhankelijk van de ernst van de tekortkomingen en de mate van vertrouwen dat de zorgaanbieder in staat is om weer goede zorg te verlenen (verbeterkracht) kiest de inspectie voor vervolgtoezicht, zoals een verbeterplan met termijnen, of een verscherpt toezicht. Bij aanbieders waar de inspectie de verbeterkracht nog niet goed kan vaststellen, bijvoorbeeld omdat het de eerste keer is dat de inspectie om verbeteringen vraagt, kiest de inspectie in principe voor de interventie van een verbeterplan met termijnen. De inspectie volgt tijdens dit traject of de aanbieder dit inderdaad kan. De inspectie is Zorgpro blijven volgen. Begin 2024 sprak de IGJ met Zorgpro over de ingezette verbeteringen en ontwikkelingen. Zorgpro moest vóór 1 mei 2024 een resultaatverslag opleveren met verbeteracties, maar ging voor die datum failliet.
Wat vindt u van de uitspraak van een woonbegeleider van het Boshuis die gedetailleerde meldingen deed bij de IGJ van overbelast, ongediplomeerd personeel, kwalitatief slechte zorg, verwaarlozing van cliënten en zelfs ongeoorloofde dwang tegen cliënten, en in de krant liet optekenen: «Dwangmiddelen waarvan je denkt: hoe haal je het in je kop om dat soort dingen toe te passen op een cliënt uit Wedde, van wie je weet dat die al gigantisch is beschadigd»? Deelt u de mening dat het beschamend is dat getraumatiseerde cliënten nog beschadigder zijn geraakt? Voelt u zich hiervoor verantwoordelijk? Zo nee, wie zou zich dit dan moeten aantrekken?
Ik vind het allereerst ontzettend goed dat een medewerker melding maakte bij de IGJ. Dit draagt bij aan het beëindigen van slechte zorg en misstanden.
Ik vind het vreselijk wat hier is gebeurd met kwetsbare mensen. Dat juist deze voormalige Aurora Borealis cliënten hiervan slachtoffer werden, maakt het extra schrijnend. Ik deel absoluut de mening dat het beschamend is als getraumatiseerde cliënten nog beschadigder raken.
De eerst verantwoordelijke voor het traumatiseren van mensen die afhankelijk zijn van zorg is de zorgaanbieder. Die is primair verantwoordelijk voor het leveren van goede, veilige zorg. Maar ik reflecteer ook op hoe dit kan gebeuren binnen het zorgsysteem. Daar ligt ook een verantwoordelijkheid voor mij, bijvoorbeeld als het gaat om de toegang van zorgaanbieders tot de zorgsector. De komende Kabinetsperiode doe ik mijn uiterste best om zoveel mogelijk niet-integere zorgaanbieders te weren uit de zorg. In mijn antwoord op vraag 14 ga ik hier verder op in.
Hoe kan het dat de IGJ sprak met een bestuurder die op papier helemaal geen bestuurder was en kon zijn, vanwege een persoonlijk faillissement? Hoe controleert de Inspectie dit soort zaken? Is hier voldoende informatie ingewonnen?
De IGJ geeft aan dat het inspectiebezoek van 11 september 2023 gericht was op de kwaliteit en veiligheid van zorg. Daarbij meldt de IGJ dat zij sprak met op oprichter van Zorgpro Wonen, die ook belast was met de zorginhoud bij Zorgpro Wonen. Volgens de IGJ nam deze persoon op dat moment de taken over van de vorige bestuurder, de algemeen directeur en manager zorg. Later bleek deze persoon niet de bestuurder te zijn. De inspectie meldt dat zij gegevens over de bestuurder controleert als daar een aanleiding toe bestaat. Begin 2024 sprak de IGJ met Zorgpro wonen over de ingezette verbeteringen; toen sprak de inspectie wel met de daadwerkelijke bestuurder. Ik ga met de IGJ in gesprek over deze werkwijze.
Wat vindt u van de structuur die Dagblad van het Noorden beschrijft: «de kerstboom aan BV’s» waar Zorgpro Wonen onder viel? Zou deze structuur de alarmbellen niet moeten laten rinkelen? Of is dit onopgemerkt gebleven?
Het is niet ongebruikelijk dat zorgaanbieders werken met een complexe juridische structuur. De structuur bij Zorgpro Wonen is daarin zeker niet uniek. Zorgorganisaties kunnen verschillende motieven hebben om de zorgverlening met meerdere rechtspersonen te organiseren. De NZa noemt bijvoorbeeld de volgende redenen: «om economisch en juridisch zeggenschap te splitsen, flexibiliteit in geldstromen te bewerkstelligen, goed te kunnen sturen op het aannemen van kwalitatief hoogwaardig personeel, dividend te kunnen uitkeren of om financiële risico's te spreiden en daarmee een duurzame bedrijfsvoering na te streven.»10
Bij complexe bedrijfsstructuren hoeft niet direct sprake te zijn van achterliggende motieven die schade toebrengen aan de betaalbaarheid, toegankelijkheid en de kwaliteit van zorg. In dit geval was de structuur niet op voorhand een aandachtspunt bij het toezicht. Ook het zorgkantoor geeft aan dat de structuur van Zorgpro geen reden was om een contract te weigeren.
Welke informatie wordt ingewonnen voordat mensen een nieuw zorgbedrijf willen opstarten? Hoe wordt gecheckt of mensen affiniteit hebben met en verstand hebben van zorg, en of ze in staat zijn om goede zorg te leveren aan mensen die hiervan afhankelijk zijn?
Koophandel (KvK) en aan de KvK informatie verstrekken over de onderneming. De KvK kan weigeren tot inschrijving over te gaan, bijvoorbeeld als de KvK gerede twijfel heeft over de juistheid van de opgave door de ondernemer.
Specifiek voor startende zorgaanbieders geldt een meldplicht, op grond van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). Zorgaanbieders moeten zich melden voordat ze starten. Daarbij geven ze via een meldformulier informatie over o.a. de soort zorg die ze gaan leveren, in welke vorm, of de bestuurder ervaring hee in de zorg en over de randvoorwaarden voor de kwaliteit van de zorg. Deze informatie gebruikt de IGJ om te beoordelen of toezicht noodzakelijk is en zo ja; wanneer en hoe.
Als zorginstellingen met meer dan tien zorgverleners zorg verlenen vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz), dan moeten zij op grond van de Wtza beschikken over een toelatingsvergunning. Die vergunning wordt geweigerd als de zorgaanbieder niet aannemelijk maakt dat hij goede of rechtmatige zorg gaat verlenen. Bij de vergunningverlening worden ook vragen gesteld over de leden van dagelijkse of algemene leiding van de zorgaanbieder en over de leden van het onafhankelijk intern toezicht.
Ik ben blij dat de Wtza met ingang van 1 januari 2025 wijzigt: de vergunningsplicht wordt uitgebreid. Vanaf dat moment moeten alle zorginstellingen die zorg verlenen vanuit de Zvw of de Wlz beschikken over een toelatingsvergunning. Ook de kleinere zorginstellingen met tien of minder zorgverleners. Voor de beoordeling van de vergunningaanvraag is het mogelijk om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) op te vragen of een integriteitsonderzoek op grond van de Wet Bibob te initiëren. Een VOG opvragen of een integriteitsonderzoek op grond van de Wet Bibob starten is ook mogelijk als een zorginstelling al over een vergunning beschikt.
De Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) verplicht de zorgaanbieder bij de start van een bedrijf om zorgverleners te screenen: vormt de manier waarop de zorgverlener in het verleden functioneerde geen bezwaar voor het verlenen van zorg aan de cliënten? Dit geldt ook voor zzp’ers, uitzendkrachten of gedetacheerden die met patiënten en cliënten in contact komen. Zo wordt voorkomen dat iemand wordt ingezet die niet bevoegd of bekwaam is.
Ook is het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders en Jeugdhulpverleners (Wibz) in voorbereiding. In deze wet wordt het aantal weigerings- en intrekkingsgronden van een vergunning uitgebreid. Een ander onderdeel in de wet gaat over het verstrekken van KvK-nummers van startende aanbieders aan de IGJ, NZa en zorgverzekeraars. Zij kunnen dan intern nagaan of er iets bij hen bekend is wat van belang is voor de beoordeling van de vergunningaanvraag door het CIBG. De Wibz helpt bij het beter weren van zorgaanbieders waarvan niet aannemelijk is dat zij aan de voorwaarden voor het verlenen van goede en rechtmatige zorg gaan voldoen. Het streven is dit wetsvoorstel in het eerste kwartaal van 2025 naar Uw Kamer te sturen.
Voor een effectieve aanpak van zorgfraude is gegevensuitwisseling tussen betrokken partijen essentieel. Met wetgeving worden ook hier stappen gezet. Zo treedt de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) op 1 januari 2025 in werking. Door betere gegevensuitwisseling komen frauderende zorgaanbieders eerder in beeld bij opsporingsinstanties, inkopers en toezichthouders. Die wet maakt het mogelijk dat ziektekostenverzekeraars en gemeenten elkaar voor frauderende zorgaanbieders kunnen waarschuwen. Daarmee ga ik tegen dat deze aanbieders hun activiteiten elders voortzetten of opnieuw beginnen.
Daarnaast heeft de Eerste Kamer op 1 oktober de Verzamelwet gegevensverwerking VWS I aangenomen. Deze wet maakt onder andere onderlinge gegevensuitwisseling tussen gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars bij fraudeonderzoek mogelijk. Daarnaast werk ik ook aan betere mogelijkheden voor informatie-uitwisseling – specifiek over wooninitiatieven – tussen de IGJ en zorgkantoren.11
Tot slot: in september 2023 is een pilot afgerond met DSW, de IGJ, de NZa en het CIBG. Het doel van de pilot was om de screening aan de voorkant te verbeteren. We onderzoeken nu welke interventies nodig zijn, in aanvulling op de uitbreiding van de vergunningplicht naar alle instellingen en de extra intrekkings- en weigeringsgronden op grond van de Wibz. De uitkomsten van de pilot neem ik mee in mijn overleg met zorgkantoren over de aanscherping van hun screening. Specifiek voor pgb-gefinancierde wooninitiatieven bekijk ik bovendien hoe we de toegang tot het pgb kunnen verstevigen, door zorgkantoren meer mogelijkheden te geven om voorwaarden te stellen bij de toekenning van het pgb.12
Hoe verklaart u het dat sommige zzp’ers 7 dagen per week, 24 uur per dag hun uurtarief declareerden? Zijn dit soort zaken opgemerkt bij het Inspectiebezoek?
Dit is zeer opmerkelijk en uiterst onwenselijk. Ik kan het niet verklaren.
De inspectie heeft geen zicht op dergelijke declaraties.
Zorgkantoor Zilveren Kruis meldt dat Zorgpro bij een toetsend gesprek (onderdeel van de contractering) aangaf niet te werken met zzp’ers. Zorgpro Wonen stelde dat zij alleen werkte met mensen in loondienst. Deze informatie bleek onjuist. Het zorgkantoor heeft haar screening aangepast, zodat dergelijke gegevens in de toekomst beter naar boven komen. Ik wil dit gesprek verbreden van zorgkantoor Zilveren Kruis naar alle zorgkantoren en ga daarover in gesprek met ZN.
Deelt u de mening dat het tijd wordt dat de regels voor het starten van een zorgorganisatie worden aangescherpt? Gaat u zich inspannen om wettelijke mogelijkheden te creëren om zorgaanbieders beter te screenen aan de voorkant? Deelt u ook de mening dat gegevensuitwisseling tussen externe instanties en het zorgkantoor verder vergroot moeten worden als het gaat over onder meer de bedrijfsstructuur, facturen en kwaliteit?
Ik vind ook dat aanscherping van regels nodig is. We willen zorgaanbieders met verkeerde intenties nog beter weren. Daar werk ik hard aan, in aanvulling op de regels die er al zijn. In mijn antwoord op vraag 14 licht ik toe hoe.
Hoe gaat het nu met de getraumatiseerde cliënten? Kunt u garanderen dat ze allemaal afzonderlijk op een veilige en passende plek zitten?
Zorgkantoor Zilveren Kruis deed eerder navraag bij familie en een onafhankelijke cliëntondersteuner. Zij vroeg naar de geboden zorg bij de aanbieders waar de drie voormalig Aurora Borealis cliënten nu wonen. De vertegenwoordigers geven aan heel tevreden te zijn over de huidige zorg. Ik ga het zorgkantoor verzoeken om vanuit haar zorgplicht (opnieuw) contact op te nemen met deze cliënten, hun verwanten en de betrokken zorgaanbieders. Ik wil dat zij mij ervan vergewissen dat de situatie in orde is én blijft, door hen intensief te monitoren.
Het waarderen van de zonnestroomboiler ofwel PV-zonneboiler in de NTA 8800 |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Sophie Hermans (VVD), Mona Keijzer (BBB) |
|
Hoe luidt uw reactie op het artikel «Zonnestroomboiler: bewezen techniek met een nieuwe toepassing» van Warmte365?1 Is de zonnestroomboiler ofwel de PV-zonneboiler (met dagopslag van elektrische energie in de vorm van warmte) volgens u inderdaad een bewezen techniek?
Laat ik vooropstellen dat het aan bedrijven is om te bepalen wat ze op de markt brengen en aan mensen zelf is om te bepalen wat ze kopen. Een zonnestroomboiler is technisch gezien een boiler op elektriciteit. Dit is inderdaad in de basis een al langer bestaande techniek aangevuld met een aansturing die regelt dat de boiler alleen wordt gebruikt met zonnestroom van eigen opwek. Dit is dus iets anders dan de zonneboiler: dat is een zonnecollector die met buizen op het dak direct water opwarmt, dus niet indirect via de elektriciteit van zonnepanelen.
In hoeverre ziet u dat grootschalige toepassing van de PV-zonneboiler kan bijdragen aan de energietransitie van de gebouwde omgeving?
Voor bepaalde situaties kan dit een goede oplossing zijn; namelijk specifiek voor woningen die zonnepanelen hebben en waarbij een eigenaar het eigen gebruik van de zonnestroom wil verhogen. Voor het verhogen van het eigen gebruik van de zonnestroom zijn echter ook andere oplossingen. Wij zien daarbij een grotere rol voor andere technieken voor de bereiding van warm tapwater zoals door een warmtepomp of een warmtepompboiler. Door deze technieken kan immers ook gebruik worden gemaakt van de eigen zonnestroom.
Deze andere methodes zijn efficiënter dan een zonnestroomboiler, en gebruiken dus minder energie. Dit is beter voor de energierekening. Daarnaast zal er naast de zonnestroomboiler altijd nog een tweede opwekker geplaatst moeten worden voor wanneer er onvoldoende stroom van de zonnepanelen beschikbaar is. Voor nieuwbouw betekent dit dat er ook nog een warmtepomp of warmtenetaansluiting aangelegd moet worden. Tot slot is een nadeel dat indien bij onvoldoende zonnestroom alsnog gebruik gemaakt wordt van elektriciteit van het net om de boiler te verwarmen, dit de netcongestieproblematiek kan verergeren.
In welke mate deelt u de verwachting dat grootschaliger toepassen van PV-zonneboilers direct bijdraagt aan beperking van de netcongestie? Ziet u in het grootschaliger toepassen van de PV-zonneboiler ook kansen om netcongestie tegen te gaan?
Het stimuleren van eigen gebruik van zelf opgewekte energie kan helpen bij het verminderen van de congestie op het elektriciteitsnet. Op het laagspanningsnet zit de problematiek echter meer op de afname van elektriciteit van het net (door bijvoorbeeld elektrische auto’s, een elektrische boiler of een warmtepomp), dit wordt niet direct opgelost door een PV-zonneboiler.
Aanvullend is het ook van belang dat de boiler alleen de zelf opgewekte zonnestroom gebruikt en geen stroom van het elektriciteitsnet. Als dit wel gebeurt, wat veelal het geval is met name in de winter, dan maakt de boiler, door zijn lage efficiëntie, het probleem alleen maar groter.
Hoe weegt u het voordeel dat een PV-zonneboiler aan een huishouden geeft doordat het zonnepanelen rendabeler houdt – ook als de salderingsregeling afloopt? Welke rol ziet u voor de PV-zonneboiler om de toepassing van zonnepanelen op woningen te stimuleren? Hoe gaat u dit vormgeven?
Het kan voor een deel van de mensen met zonnepanelen een uitkomst zijn om eigen gebruik van zonnestroom te verhogen nadat salderen afloopt per 2027. Bij veel woningen ligt echter een efficiënter apparaat zoals bijvoorbeeld een warmtepomp meer voor de hand als eindbeeld en wanneer er een volledig elektrische warmtepomp met een buffervat geïnstalleerd wordt kan deze ook worden gebruikt om het eigen gebruik te verhogen door warm water te produceren wanneer er een overschot aan zonnestroom is.
Het subsidiëren van een dergelijke boiler ligt niet voor de hand, fiscaal voordeel voor mensen met zonnepanelen is er immers al via het benutten van de eigen zonnestroom en dit voordeel zal verder toenemen als de salderingsregeling beëindigd is. Het is dan immers dan nog aantrekkelijker om de zonnestroom zelf te gebruiken. Overigens wordt in het betreffende artikel benoemd dat de boiler zichzelf ook zonder subsidie reeds terugverdient.
Klopt het dat PV-zonneboilers niet te waarderen zijn in de NTA 8800, het model dat wordt gebruikt in de BENG-berekening, en het zodoende niet mogelijk is nieuwbouw met een PV-zonneboiler goed door te rekenen? Zo ja, waarom is dit het geval?
De PV-zonneboiler die primair wordt gevoed vanuit de op het eigen perceel aanwezige PV-panelen (zonnecellen) wordt in de NTA8800 niet anders gewaardeerd dan de elektrische boiler. Beide kunnen gewaardeerd worden in de NTA8800.
In de NTA8800 wordt de berekende jaaropbrengst van de PV-panelen geheel verrekend met het berekende totale fossiele energiegebruik voor de gebouwgebonden installaties. Daarom is het tot nu toe ook nooit nodig geweest om het direct eigen gebruik specifiek te waarderen.
Het doel van het stelsel Energieprestatie gebouwen is het op eenduidige wijze bepalen en vastleggen van de energieprestatie van een gebouw. Direct eigen gebruik zorgt niet direct voor een betere energieprestatie van het gebouw en daarom is de flexibiliteit richting het elektriciteitsnet tot op heden geen onderdeel geweest van deze berekeningsmethode.
Wel is er inmiddels een stimulans via de elektriciteitsrekening van de betreffende bewoners, maar dat maakt geen onderdeel uit van een energieprestatieberekening volgens NTA 8800.
Erkent u dat het ontbreken van rekenregels voor PV-zonneboilers in de NTA 8800 ertoe heeft bijgedragen dat deze techniek in het geheel niet wordt toegepast? Vindt u dat in het licht van de voorgaande vragen geen gemiste kans?
Dat deze techniek nog niet wordt toegepast kan niet op het conto van de berekeningsmethode geschreven worden. Aangezien het hier over een nieuwe toepassing gaat is het logisch dat dit nog niet veel toegepast wordt.
Ook zijn er efficiëntere oplossingen voor het leveren van warm tapwater.
Bent u bereid om spoedig de mogelijkheid te creëren om nieuwbouw met een PV-zonneboiler door te rekenen volgens de NTA 8800-rekenmethode, zodat de aanschaf hiervan aantrekkelijker wordt? Zo nee, waarom niet?
Waarderen van deze toepassing vraagt een principieel andere beoordeling van de opbrengst van PV-panelen en andere vormen van gebouwgebonden elektriciteits- en warmte-opwekking. Dat vraagt om een ingrijpende herziening van de berekeningsmethode en de achterliggende beleidsmatige uitkomsten.
Er wordt momenteel op ambtelijk niveau gewerkt aan de implementatie van de Europese richtlijn voor de energieprestatie van gebouwen (EPBD-IV) in mei 2026. Onderdeel van die implementatie is dat NTA 8800 op afzienbare termijn moet worden herzien. In het kader van die herziening zal nader beoordeeld worden of en hoe eigen opslag (warmte en elektriciteit) gewaardeerd kan worden.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat Klimaatakkoord gebouwde omgeving, dat 3 oktober 2024 plaatsvindt?
Nee, dit is helaas niet gelukt, waarvoor excuus.
Stagiairs van Transavia die in 2023 als personeel werden ingezet |
|
Bart van Kent , Sandra Beckerman |
|
Eppo Bruins (CU), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Radar van 16 september 2024, waarin duidelijk wordt dat stagiairs van Transavia zijn ingezet als volwaardig personeel?1
In het fragment van Radar van 16 september 2024 geven verschillende oud-stagiaires van luchtvaartmaatschappij Transavia aan dat ze gedurende hun stage zijn ingezet voor reguliere werkzaamheden en hiervoor geen passende vergoeding hebben ontvangen.
Stagiaires hoofdzakelijk inzetten voor regulier werk is niet de bedoeling en ook niet toegestaan. Een stage vindt namelijk plaats in het kader van de opleiding en hierbij staat het leeraspect centraal. Studenten nemen tijdens hun stage een additionele plek in binnen de organisatie en vervangen niet een reguliere werknemer. En zij krijgen daarbij begeleiding van zowel het leerbedrijf als hun school. Voor regulier werk geldt dat het alleen is gericht op het draaien van productie en het maken van omzet. In het geval van regulier werk is er sprake van een arbeidsovereenkomst en is er rechtop het bij het verrichtte werk behorende loon, of in ieder geval op het wettelijk minimumloon.
Of de overeenkomst tussen de stagiaire en het stagebedrijf, en eventueel de opleidingsinstelling, het «label» van arbeids- of stageovereenkomst heeft is niet doorslaggevend. Relevant is vooral de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden en niet zozeer wat schriftelijk is overeengekomen. Het is echter niet aan het kabinet om hier in individuele gevallen uitspraken over te doen. De beoordeling van de vraag of in een concrete situatie sprake is van een arbeidsovereenkomst of niet, is uiteindelijk aan de rechter.
Stagiairs die vermoeden dat zij feitelijk regulier werk op basis van een arbeidsovereenkomst uitvoeren hebben de mogelijkheid hierover met de stagebegeleider op school en het leerbedrijf waar zij stagelopen in gesprek te gaan (zie ook het antwoord op vragen 8 en 9 voor informatie over het meldproces bij vermoedens van ontoereikende kwaliteit van onderwijs en stage en van oneigenlijke inzet). Indien daadwerkelijk sprake is van inzet op basis van een arbeidsovereenkomst kan er in voorkomende gevallen een loonvorderingsprocedure gestart worden bij de civiele rechter. Bij de vakbond, rechtsbijstandsverzekeraar of het Juridisch Loket kan een stagiair hier vaak kosteloos juridisch advies over inwinnen. Als sluitstuk op het civiele recht kunnen er ook meldingen worden gedaan bij de Nederlandse Arbeidsinspectie en de Inspectie van het Onderwijs (zie het antwoord op vraag. Zij houden risicogericht toezicht.
Hoe reageert u op de uitspraken van voormalige stagiairs Reneé, die zegt, «wij werden volop in dienst gezet, net als alle andere collega’s die loon krijgen. Wij hebben dezelfde verantwoordelijkheden en hetzelfde werkschema, dus eigenlijk zag ik daar geen verschil in» en Thimo, die zegt, «ik vind drie stagebegeleidingsvluchten onder maat. Er zijn ook stagiairs die 0 stagebegeleidingsvluchten hebben gehad. Dit gaven ze aan bij het bedrijf, en dan werd er op gereageerd dat ze geen tijd hadden om dit in te plannen.»? Deelt u de conclusie dat deze omschrijving van de stage duidelijk maakt dat deze stagiairs niet daadwerkelijk een stage hebben gelopen, maar voor Transavia moesten werken?
Zie antwoord vraag 1.
Welke onderzoeken en gesprekken hebben sinds de boeteopleg van de Arbeidsinspectie plaatsgevonden over hoe Transavia met stagiairs omgaat?
Rondom stages en stagekwaliteit en -begeleiding is een stelsel ingeregeld om leerervaringen voor stagiairs, leerbedrijven en scholen nuttig te laten zijn. Binnen dit stelsel gaat het bovenal om direct en persoonlijk contact tussen de betrokkenen op het individuele niveau. Als stagiairs problemen ervaren, kunnen zij op meerdere plekken terecht, zoals bij een meldpunt of klachtenfaciliteit van hun school, het klachtenloket bij Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) en, indien nodig, hebben zij de mogelijkheid om een melding bij de Inspectie van het Onderwijs te doen. Indien zij er met elkaar niet uitkomen, staan andere wegen open zoals de civiele rechter en/of het doen van een melding bij de Arbeidsinspectie (zie de beantwoording van vragen 1 en. Bij het bepalen van haar capaciteitsinzet betrekt de Arbeidsinspectie ook hoe dit stelsel werkt in de praktijk.
Daarnaast is van belang dat de Arbeidsinspectie in de regel geen uitspraken over individuele zaken doet. Daarbij past ook dat de Arbeidsinspectie grote terughoudendheid betracht bij het noemen van bedrijfsnamen. Vanwege de aandacht in dit geval biedt de Arbeidsinspectie desalniettemin meer informatie over haar gemaakte afwegingen.
De Arbeidsinspectie heeft begin april 2024 een boetebeschikking vastgesteld waarin is bepaald dat een luchtvaartmaatschappij Nederlandse stagiairs als volwaardige werknemers heeft ingezet. Hierover heeft de Arbeidsinspectie ook een nieuwsbericht uitgebracht.2 Als onderdeel van de reguliere boeteprocedure3 krijgt de werkgever, als de Arbeidsinspectie de overtreding bewezen acht en voornemens is een boete op te leggen, een zogeheten kennisgeving boete. Deze luchtvaartmaatschappij kreeg daarnaast een voorgenomen waarschuwing preventieve stillegging.4 De werkgever kan een zienswijze hierover indienen, waarover de onafhankelijke boeteoplegger binnen de Arbeidsinspectie vervolgens beslist. Deze luchtvaartmaatschappij heeft haar zienswijze ingediend. De boeteoplegger heeft geoordeeld dat de luchtvaartmaatschappij voldoende heeft aangetoond aanpassingen aan de stagewerkwijze te hebben gedaan om een vergelijkbare situatie in de toekomst te voorkomen. De Arbeidsinspectie heeft deze inspanningen dus als adequaat beoordeeld. Conform de geldende boetebeleidsregels is de boete daarom gematigd. Ook is de voorgenomen waarschuwing preventieve stillegging ingetrokken.
Begin juli 2024 heeft de Arbeidsinspectie nog een gesprek met de luchtvaartmaatschappij gehad. Daarbij is ook gesproken over de doorgevoerde aanpassingen aan de stagewerkwijze en de interne controle op de uitvoering van de nieuwe stagewerkwijze. Ook zijn nieuwe meldingen van studenten van een later studiejaar besproken. Dit heeft niet geleid tot gewijzigde inzichten bij de Arbeidsinspectie.
Wat is er gedaan met de informatie die de Arbeidsinspectie heeft ontvangen van de Onderwijsinspectie over deze misstanden?
De studenten hebben hun ervaringen zelf gemeld bij de Arbeidsinspectie; deze informatie is niet via de Inspectie van het Onderwijs gedeeld.
De Arbeidsinspectie beoordeelt alle meldingen die zij ontvangt. Daar waar de meldingen op de stagewerkwijze tijdens de onderzoeksperiode betrekking hadden, heeft de Arbeidsinspectie deze informatie betrokken bij het uitgevoerde onderzoek. Meldingen van studenten van een later studiejaar zijn als niet-opvolgingswaardig beoordeeld. Deze studenten hebben een brief van de Arbeidsinspectie ontvangen.
Waarom oordeelt de Arbeidsinspectie dat er in deze zaak geen onderzoek nodig is?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 heeft de onafhankelijke boeteoplegger van de Arbeidsinspectie geoordeeld dat de luchtvaartmaatschappij heeft aangetoond dat zij haar werkwijze rondom stages adequaat heeft aangepast. Tijdens het gesprek in juli jl. heeft de luchtvaartmaatschappij de aanpassingen bevestigd. Vanwege het bedrijfsvertrouwelijke karakter is het niet aan de Arbeidsinspectie om de door de luchtvaartmaatschappij doorgevoerde aanpassingen hier kenbaar te maken.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat deze stagiairs gecompenseerd worden voor het werk dat zij hebben gedaan?
Als een stagiair feitelijk regulier werk verricht is er, zoals eerder aangehaald, sprake van werk op basis van een arbeidsovereenkomst en heeft de stagiair recht op het bij het verrichtte werk behorende loon, of in ieder geval op het wettelijk minimumloon. Zie de beantwoording van de vragen 1 en 2 voor meer toelichting op dit recht en welke stappen stagiairs kunnen ondernemen. Het is, zoals eerder aangegeven, niet aan het kabinet om uitspraken te doen over individuele situaties.
Hoe reageert u op de uitspraak van stagiair Thimo, die vertelt dat hij zijn ervaringen op de stage niet in zijn stageverslag durfde te zetten, uit angst dat zijn stageverslag zou worden afgekeurd door de begeleider?
Stagiairs mogen nooit in situaties komen waar zij feitelijk als volwaardige werknemers worden ingezet in plaats van als lerende stagiairs. Sociale veiligheid en het recht op een eerlijke behandeling zijn essentieel voor hun ontwikkeling. Het mag niet zo zijn dat een stagiair uit angst voor negatieve consequenties geen slechte ervaringen durft te delen. Als een stagiair van mening is dat er sprake is van oneigenlijke inzet, moet deze zich veilig kunnen voelen om dat te melden bij het leerbedrijf en de onderwijsinstelling.
In het Stagepact MBO 2023–2027 is mede daarom afgesproken dat er tijdens elke stage minstens drie contactmomenten zijn tussen de instelling, de student en het leerbedrijf. Deze momenten zijn bedoeld om de begeleiding van de student te verbeteren en een persoonlijke band op te bouwen, waardoor stagiairs zich veiliger voelen om hun ervaringen te delen, inclusief eventuele misstanden zoals oneigenlijke inzet of sociale onveiligheid. Deze vaste momenten dienen ervoor te zorgen dat er geregeld contact is tussen de student, het leerbedrijf en de instelling. Dit voorkomt dat eventuele problemen onopgemerkt blijven en geeft studenten het vertrouwen om hun ervaringen te delen.
In het Stagepact MBO 2023–2027 is ook afgesproken dat oneigenlijke inzet van stagiairs actief wordt tegengegaan. Tijdens de stage moet het leeraspect van de student altijd voorop staan. In een reële arbeidssituatie, met de druk en de dynamiek die dat met zich mee kan brengen, leren stagiairs veel. Het is daarbij echter essentieel dat leren in de praktijk gebeurt met op de situatie afgestemde deskundige begeleiding. SBB speelt hierbij een belangrijke rol: zij staan nauw in contact met leerbedrijven en scholen en waar nodig grijpen zij in, bijvoorbeeld door het intrekken van erkenningen bij structurele misstanden. Studenten kunnen dus ook door de SBB geholpen worden.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat alle stagiairs zich open voelen om hun echte ervaringen te delen met hun school, de stagebegeleider, en eventueel de Onderwijs- en Arbeidsinspectie als rechten worden geschonden op de stageplaats?
Zie antwoord vraag 7.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat klachten van stagiairs die ze bij de school melden worden geregistreerd en eventueel worden gedeeld met de Arbeidsinspectie als arbeidsrecht wordt geschonden op de stageplaats?
Vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap willen we zoveel mogelijk studenten stimuleren om problemen op hun stage te melden op hun school. In het Stagepact MBO 2023–2027 is afgesproken dat elke mbo-instelling een laagdrempelig meldpunt dient in te richten waar studenten stagediscriminatie en oneigenlijke inzet van stagiairs kunnen melden, ondersteuning en nazorg krijgen. De instelling registreert alle meldingen en signalen van studenten over erkende leerbedrijven en geeft deze door aan SBB. Ook wanneer geen actie van SBB wordt gevraagd. Daarnaast kan de instelling SBB vragen om nader onderzoek in te stellen (met instemming van de student) door het te melden bij het klachtenloket van SBB. SBB doet vervolgens onderzoek en op basis van de uitkomsten van het onderzoek (waarin ook hoor en wederhoor wordt toegepast) kan SBB vervolgens besluiten tot intrekking van de erkenning van het leerbedrijf of tot het nemen van andere maatregelen zoals verbeterafspraken. Dit doet SBB op basis van de erkenningsregeling. Indien SBB vermoedt dat er sprake is van oneigenlijke inzet, dan raadt SBB de student (of de instelling met toestemming van de student) aan om melding te maken bij de Arbeidsinspectie. De student kan verder ook terecht bij de Inspectie van het Onderwijs voor een melding, als de school haar wettelijke verplichtingen ten aanzien van (de kwaliteit van) de stage/beroepspraktijkvorming (bpv) niet goed nakomt. De Inspectie van het Onderwijs kan dit signaal in onderzoeken betrekken.
Studenten kunnen ook terecht bij het meldpunt stagemisbruik (van CNV Jongeren). Zij geven de studenten (gratis) juridisch advies. In de meeste gevallen adviseert CNV Jongeren de student om dit aan te kaarten op de school. Bij gevallen waar sprake lijkt te zijn van oneigenlijke inzet, kijkt CNV Jongeren samen met de student of ze juridische stappen kunnen nemen. De beantwoording van vraag 1 en 2 gaat nader in op de juridische stappen die studenten kunnen nemen.
Het bericht ‘VWS negeert advies Raad van State bij regie over opleidingsplekken’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «VWS negeert advies Raad van State bij regie over opleidingsplekken»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat u 9 september jl. een besluit heeft vastgesteld houdende wijziging van het Besluit beschikbaarheidbijdrage Wmg in verband met beperkingen ten aanzien van de beschikbaarheidbijdrage voor (medische) vervolgopleidingen?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat het volgens de Raad van State sterk de vraag is of het door u gebruikte artikel 56a Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), u de bevoegdheid geeft om bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) te regelen dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een beschikbaarheidbijdrage alleen kan toekennen voor ten hoogste het aantal opleidingsplaatsen, zoals opgenomen in het door u vastgestelde verdeelplan?3
De afdeling advisering van de Raad van State heeft opgemerkt dat het de vraag is of artikel 56a Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) de regering de bevoegdheid geeft om bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) te regelen dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een beschikbaarheidbijdrage alleen kan toekennen voor ten hoogste het aantal opleidingsplaatsen, zoals eerder was opgenomen in het verdeelplan. De Raad van State merkt daarbij op dat in de toelichting alleen wordt gesproken over de bevoegdheid van de NZa om beschikbaarheidbijdragen toe te kennen en de verplichting daartoe beleidsregels vast te stellen. De reactie van de regering op het advies van de Raad van State staat in het nader rapport, dat is gepubliceerd in de Staatscourant: Stcrt. 2024, 30362. In het nader rapport staat beschreven waarom de wijziging van het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG juridisch verdedigbaar is.
Kunt u bevestigen dat met het bepalen van het maximale aantal opleidingsplaatsen u in strijd handelt met het advies van de Raad van State om, indien u wilt regelen dat u regie houdt over de wijze waarop de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gebruikmaakt van haar bevoegdheid om een beschikbaarheidbijdrage toe te kennen, dit niet bij AMvB te regelen, maar via een (spoed)wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg?
Een dictum C houdt in dat de Raad van State adviseert om het voorstel niet bij de Tweede Kamer in te dienen, tenzij het is aangepast. De regering heeft naar aanleiding van het advies opnieuw onderzocht of de gekozen grondslag volstaat. Zij heeft geconcludeerd dat er een bevoegdheid is om bij AMvB voorwaarden, voorschriften en beperkingen voor de NZa te stellen bij de toekenning van beschikbaarheidbijdragen. Deze bevoegdheid is namelijk aan het wetsvoorstel toegevoegd bij nota van wijziging.
Deelt u de mening dat de rechtsonzekerheid die de Raad van State bij het besluit constateert, onwenselijk is?
Ja die mening deel ik. Daarom is het besluit op dit punt na het advies van de Raad van State verduidelijkt. Het besluit beoogt op het punt van rechtsbescherming geen wijzigingen aan te brengen ten aanzien van de situatie zoals die bestond voordat het verdeelplan 2023 werd herroepen. Dat betekent dat belanghebbenden binnen zes weken na de publicatie bezwaar kunnen maken tegen het besluit.
Indien de Raad van State al op 29 april jl. advies uitbracht over de Wijziging van het Besluit beschikbaarheidbijdrage Wmg, waarom zijn de achterliggende vier maanden niet gebruikt om een spoedwijziging van de Wmg voor te bereiden, om zo alle juridische onzekerheid weg te nemen?
Door de regering is geconcludeerd dat er een bevoegdheid is om bij AMvB voorwaarden, voorschriften en beperkingen voor de NZa te stellen bij de toekenning van beschikbaarheidbijdragen. Deze bevoegdheid is namelijk aan het wetsvoorstel toegevoegd bij nota van wijziging. Een wetsaanpassing is dus niet nodig. Het instrument beschikbaarheidbijdrage wordt op dit moment geëvalueerd. De uitkomsten van deze evaluatie worden in het tweede kwartaal van 2025 verwacht. Ik wil de uitkomsten van deze evaluatie afwachten voordat ik een besluit neem over mogelijke aanpassingen in de wet.
Waarom neemt u het juridische risico van een AMvB? Hoe groot acht u de kans dat het besluit juridisch aangevochten zal worden?
Door de regering is geconcludeerd dat er een bevoegdheid is om bij AMvB voorwaarden, voorschriften en beperkingen voor de NZa te stellen bij de toekenning van beschikbaarheidbijdragen. Als er geen verdeeloverzicht wordt vastgesteld, kan de beschikbaarheidbijdrage voor (medische) vervolgopleidingen niet worden toegekend aan opleidende zorgaanbieders en kan er niet worden opgeleid. Daarom acht de regering het belangrijk om zo snel mogelijk te handelen. Met de vaststelling van het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG kan de NZa aan de slag met de vaststelling van de beschikbaarheidbijdrage voor 2023 en 2024 en met de verlening van de beschikbaarheidbijdrage voor 2025. De mogelijkheid bestaat om binnen zes weken bezwaar in te dienen tegen het besluit. Deze termijn loopt op dit moment nog.
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd dat u inzake het vaststellen van het Besluit beschikbaarheidsbijdrage Wmg in strijd handelt met het advies van de Raad van State, terwijl u al eerder bent teruggefloten door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb)omdat het door u vastgestelde verdeelplan een deugdelijke wettelijke grondslag miste?
Het kabinet licht in het nader rapport toe hoe het gevolg geeft aan het advies van de Raad van State. Dit is opnieuw besproken en vastgesteld in de ministerraad. Dit is gepubliceerd in de Staatscourant: Stcrt. 2024, 30362. Er is in de Wmg niet voorzien in een nahangprocedure voor algemene maatregelen van bestuur, waarbij de Kamers worden betrokken in het vervolg dat wordt gegeven aan het advies van de Raad van State.
Waarom is het besluit zelf al op 13 september jl. gepubliceerd, maar het nader rapport met daarin uw reactie op het kritische advies van de Raad van State pas op 20 september?4
Dit is geen vooropgezet plan geweest. De Staatscourant en het Staatsblad kennen elk een eigen werkwijze. Na de besluitvorming is bij het Staatsblad gevraagd om extra spoedige publicatie van het besluit vanwege het grote belang voor de praktijk. De Staatscourant heeft het reguliere tijdspad voor publicatie doorlopen, omdat het nader rapport op zichzelf geen rechtskracht heeft.
Bent u van plan om alsnog een reparatiewet in te dienen?
Nee. De regering heeft naar aanleiding van het advies opnieuw onderzocht of de gekozen grondslag volstaat. Zij heeft geconcludeerd dat deze er is. Het instrument beschikbaarheidbijdrage wordt op dit moment geëvalueerd. De uitkomsten van deze evaluatie worden in het tweede kwartaal van 2025 verwacht. Ik wil de uitkomsten van deze evaluatie afwachten voordat ik een besluit neem over mogelijke aanpassingen in de wet.
De niet ingevulde bezuiniging op het basis en voortgezet onderwijs en het mbo |
|
Jan Paternotte (D66), Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Eppo Bruins (CU), Mariëlle Paul (VVD) |
|
Waarom is het niet gelukt om deze bezuinigingen te verwerken in de OCW-begroting?
De Tweede Kamer is op 24 oktober 2024 geïnformeerd over de concrete verwerking van de subsidietaakstelling op de OCW-begroting, met een Kamerbrief en een nota van wijziging op de ontwerpbegroting 2025.
De voorlopige verwerking, zoals opgenomen in de ontwerpbegroting die op Prinsjesdag is gepresenteerd, komt daarmee te vervallen.
Wij hebben een welbewuste keuze gemaakt bij het voorlopig verwerken van de subsidietaakstelling (maatregel 40) uit het Hoofdlijnenakkoord. Die keuze is ook nader toegelicht in de Kamerbrief van 18 september 2024 in reactie op verzoek van het lid Jetten voorafgaand aan de Algemene Politieke Beschouwingen1.
De subsidietaakstelling is € 75 miljoen in 2025 en loopt op tot structureel € 361 miljoen. De taakstelling is voor 2025 ingevuld met concrete maatregelen. Deze maatregelen zijn verwerkt in de ontwerpbegroting van OCW die op Prinsjesdag naar de Tweede Kamer is gestuurd. De ontwerpbegroting heeft betrekking op het jaar 2025 en voor OCW was het van groot belang dat de Tweede Kamer op Prinsjesdag een ontwerpbegroting zou ontvangen waarin de taakstelling voor 2025 concreet was verwerkt. Dit om het parlement in staat te stellen haar budgetrecht zo goed mogelijk uit te oefenen. Daarnaast zijn de betrokken instellingen en organisaties onlangs geïnformeerd over het voornemen tot beëindiging of vermindering van subsidie of bekostiging.
Kunt u de verdeling van de bezuiniging binnen twee weken naar de Kamer sturen? Zo nee, wanneer dan wel?
Sinds de start van dit kabinet hebben wij een zorgvuldig en verantwoord besluitvormingsproces gevolgd om de subsidietaakstelling structureel uit te werken. Tegelijk erkennen wij het belang van een goede parlementaire behandeling en respecteren wij het budgetrecht van uw Kamer. OCW informeert de Tweede Kamer ruim vóór de begrotingsbehandeling hoe de subsidietaakstelling vanaf 2026 structureel wordt ingevuld middels de voornoemde Kamerbrief en een nota van wijziging op de ontwerpbegroting.
Waarom is ervoor gekozen om de bezuiniging in te boeken op allerlei initiatieven voor het basis- en middelbaar onderwijs en stageplekken voor (voornamelijk) mbo-studenten, ondanks uw claim dat er geen inhoudelijke keuzes zijn gemaakt?
Het feit dat subsidiebudgetten in de Ontwerpbegroting met dergelijke grote bedragen zijn verlaagd, vooruitlopend op een nota van wijziging met structurele invulling van de taakstelling, roept veel vragen op. Dat is begrijpelijk.
In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat de ombuigingen volgend uit het akkoord worden verwerkt op de departementale begrotingen bij ontwerpbegroting 2025. Dit geldt dus ook voor de subsidietaakstelling.
Omdat meer tijd nodig was om de subsidietaakstelling in te vullen is er gekozen om de subsidietaakstelling voorlopig te verwerken op drie grote subsidiebudgetten. De budgetten in de begroting zijn verlaagd, maar er werden vooralsnog géén concrete maatregelen genomen en er waren geen consequenties in de buitenwereld. Dit staat ook toegelicht in de begroting en in de voornoemde Kamerbrief van 18 september 2024.
Er is specifiek gekozen voor deze drie subsidiebudgetten omdat dit grote subsidiebudgetten zijn. Er is geen individueel subsidiebudget op de OCW-begroting dat groot genoeg is om de volledige subsidietaakstelling op te verwerken. Daarom heeft OCW het aantal subsidiebudgetten waarop de taakstelling wordt ingeboekt zo klein mogelijk gehouden.
Deelt u dat deze initiatieven van onmisbare waarde zijn voor kinderen en jongeren?
In de voornoemde Kamerbrief wordt de concrete verwerking van de subsidietaakstelling toegelicht.
Kunt u bevestigen dat u niet gaat bezuinigen op onderwijs aan zieke leerlingen en Ziezon?
Ja, dat kunnen wij bevestigen. De budgetten die zijn bedoeld voor de huidige activiteiten van «onderwijs aan zieke leerlingen» en Ziezon zijn geen onderdeel van de invulling van de subsidietaakstelling. Ook na invulling van de subsidietaakstelling blijft hier budget voor beschikbaar.
Dit geldt ook voor de activiteiten en organisaties die worden genoemd in vragen 6 t/m 11; te weten het omzetten van lesmateriaal naar braille door Dedicon, onderwijs aan nieuwkomers door lowan, Ouders & Onderwijs, het Nederlands Gebarencentrum, het LAKS en de techniekhavo.
Kunt u bevestigen dat u niet gaat bezuinigen op het omzetten van lesmateriaal naar braille door Dedicon?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u bevestigen dat u niet gaat bezuinigen op onderwijs aan nieuwkomers door lowan?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u bevestigen dat u niet gaat bezuinigen op Ouders & Onderwijs?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u bevestigen dat u niet gaat bezuinigen op het Nederlands Gebarencentrum?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u bevestigen dat u niet gaat bezuinigen op het LAKS?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u bevestigen dat u niet gaat bezuinigen op de techniekhavo?
Zie het antwoord op vraag 5.
Als u niet van plan bent om deze initiatieven weg te bezuinigen, heeft u contact gehad met de betrokken organisaties om deze boodschap te delen? Vindt u het een voorbeeld van goed bestuur om een bezuiniging ergens in te boeken zonder daarover met de betrokken organisaties te spreken?
Hier is helder over gecommuniceerd. Het oogmerk van zorgvuldigheid en verantwoordelijkheid ziet ook op de relatie tussen OCW en subsidieontvangers. OCW heeft in deze relatie vanzelfsprekend goed bestuur te betrachten. De wijze van verwerking in de begroting heeft hier in grote mate mee te maken.
De ontwerpbegroting van OCW wordt namelijk samen met de nota van wijziging door het parlement geautoriseerd, nadat het parlement ook over de subsidietaakstelling haar oordeel heeft uitgesproken. Omdat de nota van wijziging gaat over de subsidietaakstelling vanaf 2026 kunnen organisaties ruim van tevoren worden geïnformeerd zodat zij rekening kunnen houden met de consequenties van de subsidietaakstelling.
Daarnaast heeft OCW met betrokken organisaties gesprekken gevoerd die consequenties ondervinden van de subsidietaakstelling.
Deelt u dat het waardevol is voor mbo-studenten om in de praktijk te leren? Zo ja, waarom boekt u dan een bezuiniging hierop in?
De korting op de Regeling Praktijkleren staat toegelicht in de voornoemde Kamerbrief.
Hoeveel stageplekken worden nu gefinancierd vanuit de subsidieregeling praktijkleren?
In 2024 worden ongeveer 170.000 leerwerkplaatsen (in de sectoren vo, mbo en hbo en wo) gefinancierd via de Regeling praktijkleren.
Hoeveel stageplekken gaan er naar inschatting verloren door een mogelijke bezuiniging van 152 miljoen euro op een totaal van 250 miljoen euro voor deze plaatsen?
Wij vinden het niet opportuun om te reflecteren op een voorlopige verwerking van een mogelijke bezuiniging. In de voornoemde Kamerbrief wordt de concrete verwerking van de subsidietaakstelling nader toegelicht. De Regeling praktijkleren wordt vanaf 2030 structureel met circa € 11,9 miljoen verlaagd. Dit heeft naar verwachting weinig significante impact gezien het feit dat in de toekomst in het mbo de studentenaantallen nog zullen dalen.
Heeft u gesproken met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en het mbo over deze bezuiniging?
Er is gesproken met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en het mbo om toe te lichten dat de voorlopige verwerking van de subsidietaakstelling, op het subsidiebudget «Regeling praktijkleren», in de begroting geen inhoudelijke consequenties heeft.
Kunt u alle onderliggende stukken bij de totstandkoming van de OCW-begroting én de onderwijsparagraaf van het regeerprogramma met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Wanneer de Tweede Kamer wordt geïnformeerd over de invulling van de subsidietaakstelling, dan worden alle beslisnota’s die ten grondslag hebben gelegen aan die Kamerbrief en de nota van wijziging op de ontwerpbegroting 2025 actief openbaar gemaakt.
Verdere onderliggende stukken bij de onderwijsparagraaf van het Regeerprogramma worden op grond van eenheid van kabinetsbeleid niet openbaar gemaakt.
Wanneer bent u op de hoogte gebracht van de totaalsom die uw ministerie moet bijdragen aan de rijksbrede subsidietaakstelling?
In het Hoofdlijnenakkoord is bepaald dat de subsidietaakstelling wordt verdeeld naar rato van de subsidiegrondslag op de begrotingen waarbij de grondslag eerst wordt verlaagd met de specifieke budgetkortingen uit het hoofdlijnenakkoord. De uitwerking van deze verdeling is door het Ministerie van Financiën gedeeld met de overige departementen op 3 juli 2024 ten behoeve van de ministerraad van 5 juli 2024 waar het kabinet heeft ingestemd met de Startbrief. De Startbrief is een kabinetsinterne brief en bevat de technische vertaling van de budgettaire afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord naar de Rijksbegroting. Het besluit over de Startbrief is gepubliceerd in de besluitenlijst van de ministerraad van 5 juli 2024.
Welke subsidieregelingen zijn nog meer overwogen bij het inboeken van deze additionele bezuiniging van bijna 400 miljoen euro per jaar structureel?
De invulling van de subsidietaakstelling is bezien over de volle breedte van de OCW-begroting. In de voornoemde kamerbrief wordt de concrete verwerking van de subsidietaakstelling toegelicht.
Waarom is er, vergeleken met voorgaande jaren, in het subsidieoverzicht voor artikelen 1 en 3 van de OCW-begroting voor 2025 een nieuwe post «overige subsidies» gecreëerd op de OCW-begroting om op te bezuinigen?
De post «Overige subsidie» is niet nieuw en staat al lange tijd in de tabellen «Budgettaire gevolgen van beleid» van de begrotingsartikelen 1 (Primair onderwijs) en 3 (Voortgezet onderwijs). De begroting van OCW bevat ook een bijlage met een subsidieoverzicht per begrotingsartikel. Dit subsidieoverzicht sluit aan op de tabellen «Budgettaire gevolgen van beleid» bij de begrotingsartikelen. De post «Overige subsidies» is in de ontwerpbegroting 2025 toegevoegd aan het subsidieoverzicht in de bijlage om het overzicht beter aan te laten sluiten op de voornoemde tabellen «Budgettaire gevolgen van beleid».
Welk selectiecriterium ligt eraan ten grondslag om gerekend te worden tot «overige subsidies»?
In de tabellen «Budgettaire gevolgen van beleid» bij de begrotingsartikelen wordt een uitsplitsing gemaakt van het instrument subsidies. De prioriteiten van dit kabinet en de grote budgetten worden op een aparte regel genoemd. Dit geldt bijvoorbeeld voor subsidieregelingen als Basisvaardigheden en School en Omgeving. Ook grote instellingssubsidies zoals Kennisnet worden apart vermeld. De overige, kleinere instellingssubsidies, projectsubsidies en kleinere subsidieregelingen worden niet apart genoemd, maar zijn onderdeel van de regel «Overige subsidies». Een nadere uitsplitsing van alle subsidies per artikel is opgenomen in het Subsidieoverzicht in Bijlage 4 van de begroting.
Kunt u deze vragen binnen twee weken elk afzonderlijk beantwoorden?
Op 15 oktober 2024 heeft de Tweede Kamer een uitstelbrief ontvangen voor de beantwoording van deze vragen, omdat voor de beantwoording meer tijd nodig was. In de antwoorden op de vragen 6 t/m 11 wordt verwezen naar het antwoord op vraag 5.
De leveringszekerheid van elektriciteit |
|
Silvio Erkens (VVD), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
Klopt het dat de Monitor Leveringszekerheid 2024 tot en met 2030 nog geen risico’s voor de leveringszekerheid van elektriciteit ziet, maar dat er volgens ditzelfde rapport in 2033 wel sprake zal zijn van een duidelijke overschrijding van de leveringszekerheidsnorm tot een niveau van Loss-of-Load Expectation (LOLE) van ruim 14 uur (10 uur meer dan de betrouwbaarheidsnorm van 4 uur)?
Ja.
Is het tevens juist dat de daling van het beschikbare regelbare productievermogen van 9,4 gigawatt (GW) tussen 2022 en 2033 een belangrijke oorzaak is van deze ruime overschrijding van de betrouwbaarheidsnorm in 2033?
Ja, in de Monitor Leveringszekerheid 2024 wordt een combinatie van een aantal ontwikkelingen op termijn verondersteld en vervolgens de leveringszekerheid beoordeeld. Naast een stijging van de elektriciteitsvraag en toename van het aandeel duurzame opwek met variabele productie (en daarmee meer afhankelijkheid van weersomstandigheden) is ook de veronderstelde daling van het regelbare vermogen een belangrijke oorzaak van de genoemde afname van de leveringszekerheid. Ik teken daarbij aan dat de verwachte daling van het vermogen het grootst is in de periode tot 2030, namelijk 7,8 GW. In de periode tussen 2030 en 2033 is de verwachte daling 1,6 GW. De veronderstelde elektriciteitsvraag in deze periode stijgt van 151 TWh in 2030 naar 172 TWh (+ 21 TWh) in 2033.
Deelt u de mening dat de Monitor Leveringszekerheid 2024 dus wel degelijk laat zien dat er zich in de toekomst, al in 2033, problemen zullen voordoen met de leveringszekerheid van elektriciteit? Zo nee, waarom niet?
De Monitor Leveringszekerheid 2024 geeft aan de hand van de verwachte ontwikkeling inzicht in de toekomstige leveringszekerheid en brengt mogelijke risico’s in kaart. In aanvulling op de nationale Monitor Leveringszekerheid, is mijn inzet eveneens gebaseerd op resultaten van de jaarlijkse European Resource Adequacy Assessment. Ik beschouw de Monitor Leveringszekerheid 2024 als een eerste waarschuwing dat er gedurende een aantal uren per jaar mogelijk een situatie kan ontstaan dat er onvoldoende aanbod is om aan alle vraag naar elektriciteit te voldoen. Dat betekent niet dat er zich in 2033 gegarandeerd leveringszekerheidsproblemen zullen voordoen. De verwachte ontwikkelingen in zowel Nederland als de landen om ons heen kunnen zeker voor het jaar 2033 nog anders blijken. Daarom is het goed dat dit jaarlijks op Europees en nationaal niveau gemonitord wordt.
Deelt u tevens de mening dat de oplossing van dit probleem in de toekomst er eigenlijk vandaag al zou moeten liggen, omdat we weten dat het bouwen (inclusief vergunningen) van elektriciteitscentrales die het wegvallende regelbare productievermogen kunnen vervangen een langdurig proces is? Zo nee, waarom niet?
De waarschuwing die TenneT heeft afgegeven in haar leveringszekerheidsanalyse neem ik serieus. Daarom onderzoek ik op dit moment de concrete betekenis daarvan, en de effectiviteit en mogelijke implicaties van potentiële oplossingen. De in mei van dit jaar gepubliceerde Monitor Leveringszekerheid 2024 laat een mogelijk probleem zien vanaf 2033. Dit is de eerste keer dat de Monitor Leveringszekerheid een mogelijk probleem voorziet. De in december 2023 gepubliceerde European Resource Adequacy Assessment voorziet dergelijke problemen (nog) niet. De Monitor Leveringszekerheid 2024 is het eerste concrete en onderbouwde signaal van een mogelijk leveringszekerheidsprobleem. Oplossingen om dit risico te mitigeren zijn kostbaar en/of mogelijk marktverstorend. Mede daarom hecht ik er belang aan om beslissingen hierover, die tijdig genomen moeten worden, goed doordacht en onderbouwd te nemen. Hierover zal ik de Kamer eind dit jaar informeren. Dit is ook in lijn met de op 5 maart 2024 aangenomen motie van de leden Erkens en Grinwis (Kamerstuk 36 197, nr. 15).
Op welke wijze wordt er bij het opstellen van plannen om het regelbare productievermogen op peil te houden rekening gehouden met de fase waarin er tegelijkertijd bestaand regelbaar vermogen wordt uitgefaseerd en er nieuwe kerncentrales worden gebouwd? Wordt er bijvoorbeeld rekening gehouden met een scenario waarin bestaand regelbaar vermogen langer daar eerder voorzien wordt behouden, in afwachting van de afronding van de bouw van nieuwe kerncentrales?
Het maken van plannen om het regelbare productievermogen op peil te houden is in eerste instantie aan de eigenaren van de centrales. Zij kunnen rekening houden met de fase tot er nieuwe kerncentrales zijn gebouwd. Daarnaast biedt het voorstel voor de Energiewet (Kamerstuk 36 378), zoals momenteel in behandeling bij de Eerste Kamer, met artikel 5.12 de mogelijkheid dat ik TenneT opdracht kan geven een strategische reserve in te richten. Daarmee kan TenneT een centrale die om commerciële redenen uitgefaseerd wordt, tegen betaling van de kosten daarvan, buiten de markt achter de hand houden voor het geval zich een leveringszekerheidsprobleem voordoet. Daarmee zou een strategische reserve zich kunnen lenen om regelbaar vermogen – buiten de markt – langer te behouden. De Kamer wordt mede over deze optie eind dit jaar nader geïnformeerd, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4.
Realiseert u zich dat als er te lang wordt gewacht met het maken van plannen om het regelbare productievermogen op peil te houden, problemen met de leveringszekerheid mogelijk niet meer te voorkomen zijn en bovendien de kosten van het nemen van maatregelen vele malen hoger zullen zijn?
De Monitor Leveringszekerheid 2024 laat zien dat er mogelijk een probleem is in 2033. Dit is het eerste onderbouwde signaal van een dergelijk risico. Zoals ik ook aangaf in mijn antwoord op vraag 4, wil ik zorgvuldig wegen welke potentiële oplossingen er zijn en wat daarvan de implicaties zijn. De leveringszekerheid is bovendien niet alleen afhankelijk van de hoeveelheid regelbaar vermogen. Het regelbaar vermogen bepaalt gezamenlijk met andere vormen van flexibiliteit (interconnectie, (batterij)opslag en vraagrespons) de leveringszekerheid. Daarom is het van belang de gevolgen van een leveringszekerheidsprobleem en oplossingsrichtingen eerst nader te verkennen. Uiteraard zet ik me in om mogelijke leveringszekerheidsproblemen te voorkomen. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4, en op vraag 5 van vragen van de leden Bontenbal en Erkens (Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, Aanhangsel 2535) op 11 september jl., ben ik mogelijke nadere maatregelen aan het inventariseren en zal ik de Kamer hierover eind dit jaar informeren.
Deelt u daarom de constatering van TenneT dat, hoewel er nu nog voldoende tijd is om ervoor te zorgen dat de leveringszekerheid ook na 2030 te waarborgen, het wel van belang is dat er tijdig actie wordt ondernomen om te verzekeren dat er tijdig voldoende flexibiliteit gerealiseerd wordt? Zo nee, waarom niet?
Ja, mijn eerder genoemde inventarisatie van mogelijke maatregelen richt zich daarom op alle vormen van flexibiliteit (interconnectie, (batterij)opslag, regelbaar vermogen en vraagrespons). Naast het realiseren van extra flexibiliteit zou het behouden van bestaande flexibiliteit ook een optie kunnen zijn de leveringszekerheid te borgen. Daar zou het (tijdelijk) achter de hand houden van bestaand regelbaar vermogen als strategische reserve een voorbeeld van zijn, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5.
Hoe geeft u invulling aan het advies van TenneT om tijdig een uitvoeringsplan te ontwikkelen en te implementeren op basis waarvan maatregelen worden genomen om de leveringszekerheid van elektriciteit te waarborgen?
TenneT adviseert mogelijke beleidsmaatregelen in kaart te brengen die zich richten op het stimuleren van het behoud van het bestaande, en de totstandkoming van nieuw, regelbaar productievermogen, vraagsturing en opslag binnen de kaders van de Nederlandse energy-only markt. In lijn met het advies van TenneT ben ik hiermee bezig, zoals ook aangegeven in mijn antwoorden op de vragen 4, 5 en 6. Over de resultaten daarvan zal ik u eind dit jaar middels mijn eerder toegezegde brief informeren. Ik zal daarbij tevens aandacht besteden aan overige opties.
Op welke termijn denkt u een dergelijk uitvoeringsplan te kunnen ontwikkelen en implementeren en wat zijn uw uitgangspunten bij het opstellen van een dergelijk plan?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Het bericht ‘Lange wachttijden voorkomen? Privé-kliniek aast op ’makkelijke’ patiënt’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Heeft u het bericht «Lange wachttijden voorkomen? Privékliniek aast op «makkelijke» patiënt» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ja. Het artikel richt zich op zelfstandig behandelcentra (zbc’s). Zbc’s zijn aanbieders van medisch-specialistische zorg die zich richten op planbare zorg. Zij leveren verzekerde zorg, die voldoet aan kwaliteitseisen en andere geldende regelgeving. Dat is wat anders dan privéklinieken die onverzekerde zorg leveren, zoals sommige cosmetische ingrepen.
Zbc’s leveren een belangrijke bijdrage aan het verminderen van wachtlijsten voor eenvoudigere, zogeheten laagcomplexe ingrepen en worden door hun efficiënte en patiëntgerichte werkwijze gewaardeerd door patiënten. Zbc’s kunnen daarmee een goede aanvulling zijn op de zorg die in ziekenhuizen wordt geleverd. Maar het is niet de bedoeling dat de ene partij voor het leveren van zorg een gunstiger uitgangspositie heeft dan de andere. Dat vraagt een goede balans tussen grote ziekenhuizen, kleine ziekenhuizen en zbc’s. Eén van de uitgangspunten van mijn beleid wordt om streekziekenhuizen en kleine ziekenhuizen te behouden, zodat patiënten gelijkwaardigere toegang tot ziekenhuiszorg dichtbij huis hebben. Dit betekent dat ik afspraken wil maken zodat grote ziekenhuizen kleine ziekenhuizen ondersteunen, zodat zij goede zorg kunnen leveren en operaties van eenvoudiger aard worden niet langer gecentreerd. Ook wil ik goede en eerlijke afspraken maken met zorgverzekeraars, ziekenhuizen en zbc’s over bijvoorbeeld het opleiden van professionals, tarieven die passen bij de zorgzwaarte en bij de noodzakelijk beschikbaarheidsfuncties in een regio en het op de juiste plekken inzetten van het beschikbare personeel. Dit vraagt van zorgverzekeraars dat zij via hun inkoopbeleid sturen op een evenwichtig zorglandschap en meerjarige financiële afspraken maken. Daarnaast zal ik bekijken of er, bijvoorbeeld als het gaat om een eerlijke verdeling van de baten en lasten van het opleiden van specialisten, aanleiding is om in de voorwaarden tot toelating voor het verlenen van medisch specialistische zorg aanvullende eisen te stellen die een gelijk speelveld en samenwerking bevorderen.
Vindt u het wenselijk dat bijna een kwart van alle patiënten die planbare ziekenhuiszorg nodig heeft wordt geholpen in een zelfstandige kliniek? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u voorkomen dat dit percentage minder wordt?
Patiënten mogen zelf hun zorgverlener kiezen. Patiënten kunnen vaak eerder geholpen worden in een zbc waardoor zij minder lang hoeven te wachten; dat is een belangrijke reden waarom zij voor een zbc kiezen. Zbc’s dragen daarmee bij aan de toegankelijkheid van planbare ziekenhuiszorg. Maar, zoals ik in mijn vorige antwoord al aangaf, is het wel van belang dat de ene partij voor het leveren van zorg niet een gunstiger uitgangspositie heeft dan de andere en dat gestuurd wordt op een evenwichtig zorglandschap.
Erkent u dat er door de toename van het aantal behandelingen in deze klinieken steeds meer publiek geld voor zorg weglekt naar private winsten? Vindt u dit een goede of een foute ontwikkeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het Nederlandse zorgstelsel zijn zorgaanbieders private organisaties. Dat betekent dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het aantrekken van vermogen om te investeren. Dat is ook nodig om een zbc op te richten of uit te breiden. Ik vind het niet gek dat partijen die hiervoor kapitaal verstrekken daar ook iets voor terugvragen. Dat doen banken immers ook. Voor aanbieders van medisch-specialistische zorg geldt een winstuitkeringsverbod. Zbc’s mogen dus geen winst uitkeren. Dit winstuitkeringsverbod geldt niet voor onderaannemers, zoals leveranciers of zorgverleners die in opdracht werken van de zorgaanbieder die contracten afsluit met zorgkantoren of zorgverzekeraars over verlening van zorg uit hoofde van de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet. In sommige gevallen maken zbc’s gebruik van onderaannemers. In het merendeel van de gevallen leveren zbc’s kwalitatief goede en doelmatige zorg en worden zij ook gecontracteerd door zorgverzekeraars. We moeten voorkomen dat winstuitkeringen waar dat in de zorg is toegestaan, excessief zijn en er onevenredig veel geld uit de zorg wordt weggetrokken. Dat doen we bij alle aanbieders. In het eerste kwartaal van 2025 stuur ik het wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) naar uw Kamer met voorstellen om excessen te voorkomen.
Ziet u voor het wegwerken van wachtlijsten in ziekenhuizen een rol weggelegd voor deze privéklinieken, of bent u bereid om meer te investeren in ziekenhuizen waardoor deze privéklinieken overbodig worden? Welke rol speelt de huidige bekostigingssystematiek van ziekenhuiszorg hierin?
Zorg moet toegankelijk, van goede kwaliteit en betaalbaar zijn. Zoals toegelicht onder vraag 2 hebben zbc’s daarin een rol. Ziekenhuizen geven aan dat het belangrijk is dat er ook planbare zorg wordt uitgevoerd in het ziekenhuis onder andere omdat daardoor planbare zorg toegankelijk blijft voor alle patiënten, bijvoorbeeld voor de complexere patiënten die niet in een zbc behandeld kunnen worden.
Ik vind dat we tot een evenwichtig zorglandschap moeten komen, met gelijkwaardigere toegang voor patiënten. Daarvoor is van belang dat er goede en eerlijke afspraken moeten worden gemaakt tussen zorgverzekeraars, ziekenhuizen en zbc’s over bijvoorbeeld het opleiden van professionals, tarieven die passen bij de zorgzwaarte en de noodzakelijk beschikbaarheidsfuncties in een regio en het op de juiste plekken inzetten van het beschikbare personeel. Ik zal bekijken of er aanleiding is om in de voorwaarden tot toelating voor het verlenen van medisch specialistische zorg aanvullende eisen te stellen die een gelijk speelveld en samenwerking bevorderen. Daarnaast wordt één van de uitgangspunten van mijn beleid om streekziekenhuizen en kleine ziekenhuizen te behouden. In het regeerprogramma heb ik hiervoor verschillende lijnen uitgezet. Een belangrijk onderdeel hiervan is de acute zorg uit de marktwerking te halen. Dit wil ik doen door de Intensive Care, Spoedeisende Hulp en Acute Verloskunde op basis van
een vast budget te bekostigen. Daarnaast vraagt dit van zorgverzekeraars dat zij via hun inkoopbeleid sturen op een evenwichtig zorglandschap en meerjarige financiële afspraken maken.
Bent u het eens met de oproep van de directeur van DC Klinieken om voortaan alle planbare zorg door zelfstandige klinieken uit te laten voeren om op deze manier als «BV Nederland een stap te zetten»? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voor een evenwichtig zorglandschap, waarin grote ziekenhuizen, kleine ziekenhuizen en zbc’s elkaar versterken en samenwerken, in plaats van elkaar tegenwerken. Ik wil met zorgverzekeraars en zorgaanbieders afspraken maken om te komen tot een evenwichtig zorglandschap, waarbij gelijkwaardigere toegang tot zorg dichtbij huis voor patiënten een uitgangspunt is.
Wat vindt u van de uitspraak van dezelfde bestuurder dat het «niet erg is als een aandeelhouder rendement krijgt»? Vind u het weglekken van zorggeld naar aandeelhouders ook niet erg?
In het Nederlandse zorgstelsel zijn zorgaanbieders private organisaties. Dat betekent dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het aantrekken van vermogen om te investeren. Dat is ook nodig om een zbc op te richten of uit te breiden. Ik vind het niet gek dat partijen die hiervoor kapitaal verstrekken daar ook iets voor terugvragen. Dat doen banken immers ook. Voor aanbieders van medisch-specialistische zorg geldt een winstuitkeringsverbod. Zbc’s mogen dus geen winst uitkeren. Dit winstuitkeringsverbod geldt niet voor onderaannemers, zoals leveranciers of zorgverleners die in opdracht werken van de zorgaanbieder die contracten afsluit met zorgkantoren of zorgverzekeraars over verlening van zorg uit hoofde van de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet. In sommige gevallen maken zbc’s gebruik van onderaannemers. In het merendeel van de gevallen leveren zbc’s kwalitatief goede en doelmatige zorg en worden zij ook gecontracteerd door zorgverzekeraars. We moeten voorkomen dat winstuitkeringen waar dat in de zorg is toegestaan, excessief zijn en er onevenredig veel geld uit de zorg wordt weggetrokken. Dat doen we bij alle aanbieders. In het eerste kwartaal van 2025 stuur ik het wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) naar uw Kamer met voorstellen om excessen te voorkomen.
Deelt u de mening dat de privéklinieken op dit moment parasiteren op ons zorgsysteem door de meest eenvoudige ingrepen te doen waardoor hun kosten laag zijn en geld weglekt naar aandeelhouders? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik vind dat zbc’s een belangrijke bijdrage leveren aan ons zorgsysteem. Ik vind het echter wel van belang dat de partijen in ons stelsel die zorg leveren een gelijkwaardige uitgangspositie hebben, en dat er gestuurd wordt op een evenwichtig zorglandschap.
Vindt u het wenselijk dat er concurrentie bestaat in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals toegezegd door de Minister-President in het debat over de regeringsverklaring, stuur ik uw Kamer dit najaar een brief over mijn visie op marktwerking in de zorg.
Welke plannen heeft u om ervoor te zorgen dat personeel niet wordt weggekaapt door privéklinieken maar in reguliere ziekenhuizen blijft werken? Bent u van plan om de zorgsalarissen te verhogen voor het ziekenhuispersoneel? Zo nee, waarom niet?
Sociale partners in de zorg maken via cao’s afspraken over de hoogte van de zorgsalarissen. Ik ben geen partij aan de cao-tafel en mag mij conform internationale verdragen ook niet bemoeien met deze onderhandelingen. Dat neemt niet weg dat het door de schaarste aan personeel extra van belang is dat we zorgverleners op de beste plek inzetten. Daarvoor is van belang dat er goede en eerlijke afspraken moeten worden gemaakt tussen zorgverzekeraars, ziekenhuizen en zbc’s over bijvoorbeeld het opleiden van professionals, tarieven die passen bij de zorgzwaarte en de noodzakelijk beschikbaarheidsfuncties in een regio en het op de juiste plekken inzetten van het beschikbare personeel.
Ziet u ook een risico in de toename van privéklinieken dan wel ziekenhuizen met «focusklinieken» waardoor de mogelijkheid tot het verdwijnen van de IC, SEH en geboortezorg uit ziekenhuizen steeds groter wordt? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat deze ontwikkeling doorzet?
Ik vind het belangrijk dat iedereen in Nederland gelijkwaardige toegang heeft tot zorg dichtbij huis. Het is aan zorgaanbieders om keuze te maken over het zorgaanbod en aan zorgverzekeraars om voldoende goede zorg in te kopen en goede afspraken met zorgaanbieders te maken. Ik ga de Intensive Care (IC), Spoedeisende Hulp (SEH) en Acute Verloskunde uit de marktwerking halen en financieren op basis van een vast budget.
Wanneer ontvangt de Kamer de wetgeving die de acute zorg in ziekenhuizen uit de marktwerking haalt?
Zoals toegezegd door de Minister-President in het debat over de regeringsverklaring, stuur ik uw Kamer dit najaar een brief over marktwerking in de zorg. In die brief zal ik nader ingaan op het uit de marktwerking halen van de acute zorg.
Wanneer heeft u voor het laatst gesproken met één of meerdere vertegenwoordigers van privéklinieken in Nederland? Kunt u de Kamer alle onderliggende stukken van voor, tijdens en na dit overleg toesturen?
De ambtenaren van mijn ministerie hebben regelmatig contact met vertegenwoordigers van zbc’s. Voor het laatst op 2 oktober met Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN). Deze overleggen worden niet voorbereid. Daarom zijn er geen onderliggende stukken.
Kunt u de Kamer een overzicht sturen van de winstcijfers van de privéklinieken van afgelopen 10 jaar?
Het Ministerie van VWS beschikt niet over zo’n overzicht.
Bent u bekend met de uitzending van Goedemorgen Nederland op 23 september 2024, waarin is gesproken over het wetsvoorstel om de limiet voor contant geld op 3.000 euro te stellen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (Openbaar Vervoer en Milieu), de heer Jansen, in deze uitzending, waarin hij ten aanzien van dit voorstel aangeeft dat «als je het bedrijven lastiger maakt, dan schiet je je doel voorbij», dat het verhogen van de cash limiet «voor bedrijven handig is» en «dat er wel degelijk reden is» voor een verhoging van de limiet naar 10.000 euro?
De overwegingen, zoals geuit door de Staatssecretaris, zijn betrokken bij het bepalen van de grens op 3.000 euro. Zoals ik ook tijdens het recente wetgevingsoverleg heb aangegeven, is gezocht naar een juiste balans tussen het adresseren van witwasrisico’s, de toegankelijkheid van het betalingsverkeer en de lasten voor ondernemers. Het gegeven dat ook verschillende brancheorganisaties voor ondernemers, waaronder VNO-NCW, MKB-Nederland en BOVAG, zich positief uitspreken over de grens van 3.000 euro, geeft aan dat het kabinet een gepaste balans heeft getroffen in het wetsvoorstel.
Hoe verhouden deze uitspraken van Staatssecretaris Jansen zich tot het kabinetsstandpunt over de hoogte van de limiet voor contact geld? In hoeverre spreekt het kabinet hier met één mond?
De Staatssecretaris noemde in de uitzending dat dit onderwerp geen onderdeel is van zijn portefeuille. Het kabinetsstandpunt is onveranderd: een limiet op contante betalingen van goederen vanaf 3.000 euro is een effectieve manier om witwasrisico’s aan te pakken en daarom belangrijk in de aanpak van de ondermijnende criminaliteit in Nederland.
Staat het kabinet nog steeds achter zijn eigen wetsvoorstel dat voorziet in een limiet voor contante betalingen tot 3.000 euro?2
Ja, zie ook de voorgaande beantwoording.
Wilt u deze vragen voor 24 september 2024 om 12:00 uur beantwoorden, gezien het feit dat de Kamer voornemens is die middag te stemmen over de betreffende wetswijziging?
Ja.
Het artikel 'Brede welvaart nu gaat steeds meer ten koste van latere generaties' |
|
Joost Sneller (D66), Mirjam Bikker (CU) |
|
Judith Uitermark (NSC) |
|
Hoe vaak en op welke terreinen is de generatietoets toegepast bij beleidsvorming sinds het aannemen van de motie Segers/Jetten?1 2
In 2020 zegde het kabinet aan de Kamer toe een generatietoets te zullen invoeren. Dit was een verzoek van de Tweede Kamer (motie Segers-Jetten, 2019) naar aanleiding van een oproep van het SER Jongerenplatform. In de jaren daarna is een ontwerp voor een generatietoets ontwikkeld met behulp van een aantal pilots en in nauwe consultatie tussen jongeren, experts en beleidsmakers.
Is het gebruik van de generatietoets al eens geëvalueerd? Zo ja, wat zijn de conclusies? Zo nee, bent u daartoe bereid?
Het ontwerp voor een generatietoets is door een interdepartementale werkgroep voorbereid. Het ontwerp nadert de fase van afronding. Hierbij wordt de inpassing in de structuur van het Beleidskompas – hét instrument voor het maken van rijksbeleid – als uitgangspunt genomen. De generatietoets is een nieuwe manier om het denken op de middellange en lange termijn te stimuleren en raakt in wezen alle departementen en beleidsterreinen. Omdat het een nieuw instrument is, zal het, net als het beleidskompas als geheel, geëvalueerd en verbeterd moeten worden.
Bent u van mening dat het van belang is om bij lange termijn beleidskeuzes ook de belangen van toekomstige generaties mee te wegen? Zo nee, waarom niet, zo ja, hoe wilt u dit dan concreet doen?
Ik ben het hier volmondig mee eens. Veel beleid wordt gemaakt vanuit het hier en nu en is nog te weinig gericht op het middellange en lange termijn perspectief. De omslag in het denken die we nastreven, is niet eenvoudig. En ook de manier waarop dat effectief is, zal zich nog moeten bewijzen.
In hoeverre zou generatiedenken, door middel van future design of een generatietoets, het lange termijn perspectief beter in beeld kunnen brengen?
Het belangrijkste nu, is het besef te doen postvatten bij politiek, bestuurders en beleidsmakers dat we ons bewust dienen te zijn van het effect van wat we nu doen, impact heeft op volgende generaties. Op sommige terreinen is dat besef ook wel in zekere mate aanwezig – denk aan pensioenen, klimaat, onderwijs en infrastructuur – maar het beleidsinstrumentarium en de focus van politiek en media zijn nog wel vaak op het «hier en nu» gericht. Een generatietoets is bedoeld als middel om het lange termijn perspectief beter in beeld kunnen brengen. Maar ook andere wegen worden bewandeld, zoals de oproep om de lange lijnen te bewaken in de rijksbrede visie op publiek leiderschap.
Hoe kijkt u naar manieren waarop dit in het buitenland wordt vormgegeven, zoals de vaste kamercommissie die Finland heeft, de «future generations commissioner» in Ierland en de ombudsman voor toekomstige generaties in Hongarije en Israel? Welke van deze methoden ziet u als meest toepasbaar in Nederland?
Bekend is dat in andere landen modellen zijn ontwikkeld om de effecten van beleid op lange termijn en toekomstige generaties te doordenken. Bij de ontwikkeling van de Nederlandse generatietoets door de genoemde interdepartementale werkgroep is gebruik gemaakt van elementen uit de modellen uit andere landen. De zoektocht naar inspiratie zal echter niet stilstaan. En daarbij is het interessant om te blijven volgen welke methodiek effectief is. Daarbij is een aanpassing van de werkwijze van het parlement niet uitgesloten, maar vanzelfsprekend een zaak van de kamers zelf.
Welke effecten zijn er uit de wetenschappelijke literatuur bekend over het effect van generatiedenken of toekomstgerichte politiek zoals future design op het vertrouwen van burgers in de politiek?
Via benchmark studies en surveys wordt onderzoek gedaan naar o.a. de relatie tussen prestaties van de overheid en vertrouwen. Het lange termijn perspectief is daar tot dusverre nog niet prominent aanwezig. Ik zal nader onderzoek moeten doen wat het effect zou kunnen zijn van toekomstgericht bestuur en politiek op het vertrouwen.
Op welke manieren, anders dan de generatietoets, worden de belangen van toekomstige generaties momenteel meegewogen bij beleidsvorming?
Beleidsmakers kunnen ook langs andere manieren belangen van toekomstige generaties meewegen, bijvoorbeeld door het meewegen van duurzaamheidscriteria, door jongerenparticipatie, door het benutten van strategische adviescolleges en impactstudies. Deze werkwijzen kunnen bijdragen aan het denken over lange termijnen en toekomstige generaties bij de beslissingen van vandaag. De hiervoor bedoelde generatietoets beoogt dat denken te ondersteunen.
Heeft het kabinet bij het opstellen en uitwerken van het Regeerprogramma een instrument toegepast om de belangen van toekomstige generaties in kaart te brengen en mee te wegen?
Het regeerprogramma heeft vanzelfsprekend betrekking op toekomstig beleid maar is op zich niet aan een soort generatietoets onderworpen, als dat überhaupt al mogelijk zou zijn.
Welke mogelijkheden ziet u om de belangen van toekomstige generaties structureel mee te wegen in beleidsvorming en het maken van investeringskeuzes?
Mijn voorkeur heeft het om dit in het beleidskompas nadrukkelijk een plaats te geven. Het denken hierover is recentelijk aangezet en vergt nog meer structurele overdenking. Dit vindt de komende tijd plaats. Wij zullen uw Kamer binnenkort hierover informeren, namelijk in het eerste kwartaal van 2025.
Bent u bekend met de notities «Mogelijke toepassing van de Generatietoets bij NGF-voorstellen» en «Generatietoets toegepast bij het klimaatfonds» en bent u ook bekend met andere vormen van «future design» of generatiedenken binnen besluitvormingsprocessen?3 4
Ja.
Welke mogelijkheden ziet u om vormen van «future design» in te bouwen in burgerberaden en andere participatieve trajecten?
Het antwoord op deze vraag moet ik nog goed laten doordenken. Ik kom er graag op terug.
Welke inbreng heeft Nederland geleverd voor de UN Summit of the Future en onderschrijft het kabinet de «Declaration on Future Generations»?5
Bij het inpassen van de generatietoets in het Beleidskompas wordt rekening gehouden met deze verklaring.
Zo ja, welke gevolgen geeft het kabinet aan deze Declaration on Future Generations in haar beleid en de wijze waarop dit tot stond komt, in het bijzonder punten 37 en 39?
Zie mijn antwoord op vraag 12
Bent u bereid om deze vragen voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te beantwoorden?
Voor zover mogelijk heb ik bij deze de vragen beantwoord.