Miljoenen subsidies voor een gigastal in Horst aan de Maas en het informeren van de Kamer daarover |
|
Henk van Gerven |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennis kunnen nemen van het onderzoek van Wakker Dier naar de subsidies – en andere financiële gunsten – die onder andere door u verleend zijn aan het Nieuw Gemengd Bedrijf (NGB) in Horst aan de Maas?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom het Rijk subsidie verleent aan zulk een omstreden bedrijf, mede tegen het licht van uw voornemen de omvang van stallen vast te stellen op een niveau dat vele malen lager ligt dan de omvang van het NGB? Deelt u de mening dat door deze gang van zaken de indruk wordt gewekt, dat bij de overheid de «linkerhand» niet weet wat de «rechterhand» doet?
De initiatiefnemers van het Nieuw Gemengd Bedrijf hebben gebruik gemaakt van subsidieregelingen van de rijksoverheid die openstaan voor iedere ondernemer die voldoet aan de voorwaarden die golden op het moment van openstelling van deze regelingen, schaalgrootte is geen criterium voor de toekenning van een subsidie. Met innovatie- en investeringsregelingen faciliteer en ondersteun ik vooroplopende ondernemers die investeren in risicovolle innovatieve maatregelen die verder gaan dan de wettelijke eisen en op deze wijze een belangrijke bijdrage leveren aan de verdere verduurzaming van de veehouderij. De verleende innovatiesubsidies hebben geen betrekking op de daadwerkelijke fysieke realisatie van het Nieuw Gemengd Bedrijf maar op planvorming en op innovatie- en pilotprojecten op een proefbedrijf en op bestaande bedrijfslocaties. De resultaten van deze projecten komen beschikbaar voor de gehele sector.
Was u op de hoogte van deze subsidies? Zo ja, wat is de reden dat u de Kamer niet eerder geïnformeerd heeft over deze subsidies – bijvoorbeeld tijdens het algemeen overleg Schaalgrootte in de intensieve veehouderij op 6 juni jl.? U suggereert in Nieuwsuur dat de Kamer op de hoogte had kunnen zijn van de subsidies aan het NGB; kunt u exact aangeven waar hier in de respectievelijke jaarverslagen over gecommuniceerd is? Kunt u dit in een overzicht weergeven per gegeven subsidie en met paginaverwijzingen betreffende het jaarverslag? Of erkent u dat de Kamer niet geïnformeerd is?
Ja. De door het rijk verleende subsidies dateren van ruim voor het moment van aannemen van de motie Grashoff en Van Veldhoven (TK 28 286, nr. 488) waarin wordt verzocht om niet mee te werken aan bestemmingsplanwijzigingen voor stallen groter dan 300 NGE en meer dan één bouwlaag. Ik heb in de uitzending aangegeven dat de Kamer in algemene zin via de begrotingscyclus in de begroting en het jaarverslag van het ministerie van EL&I geïnformeerd wordt over subsidieregelingen, onder meer bij beleidsartikel 21 Duurzaam Ondernemen. EL&I publiceert jaarlijks een overzicht van individuele bedrijven, die subsidies hebben ontvangen met (co)financiering uit Europese middelen, dat te zien is via de website van het DR-loket ( www.hetlnvloket.nl/onderwerpen/gemeenschappelijk-landbouwbeleid/dossiers/dossier/publicatie-subsidiegegevens-landbouw-en-visserij ). Van de drie innovatiesubsidies die ten behoeve van het Nieuw Gemengd Bedrijf zijn verleend, zijn er twee gepubliceerd via de website van het DR-loket (2007 en 2009). De derde aanvraag (2005) is niet gepubliceerd omdat er geen cofinanciering uit EU-middelen bij betrokken was.
Hoeveel subsidie is gegeven voor communicatie en het creëren van draagvlak? Wat is de rechtvaardiging hiervan?
EL&I heeft in 2009 als onderdeel van een innovatiesubsidie € 17 000,= subsidie verleend voor communicatie over de bio-energiecentrale, een onderdeel van Nieuw Gemengd Bedrijf. Het communiceren over de resultaten van een innovatieproject is een voorwaarde van de regeling. Doel hiervan is kennisverspreiding zodat het resultaat van het innovatieproject beschikbaar komt voor de hele sector.
Klopt het dat in het verleden er toezeggingen zijn gedaan door u of uw voorganger dat het bedrijf zich mocht vestigen? Zo ja door wie en onder welke voorwaarden?
Er zijn door mij en mijn voorganger geen toezeggingen gedaan over de vestiging van het Nieuw Gemengd Bedrijf. Dit is bij uitstek een zaak van het omgevingsbeleid, waarvoor de gemeente en provincie verantwoordelijk zijn.
Bent u bereid nader onderzoek te doen, naar aanleiding van de bevindingen van Wakker Dier dat er waarschijnlijk veel meer voordeeltjes en subsidies verleend zijn aan het NGB, onder andere door de gemeente Horst aan de Maas en de provincie Limburg, naar het totale bedrag dat aan het NGB is toegevallen en daar vervolgens de Kamer over informeren? Welke bijdragen hebben een of meerdere initiatiefnemers van het NGB ontvangen? Kunt u per bijdrage een omschrijving en het exacte bedrag geven?
Ik acht het inzetten van subsidie instrumentarium door gemeente en provincie de verantwoordelijkheid van deze overheden. Gegevens hierover worden door mijn departement niet systematisch bijgehouden.
Bent u bereid om – aanvullend aan uw oproep richting gemeenten en provincies om in afwachting van nader onderzoek vergunningverleningsprocedures stil te leggen (waaraan de gemeente Horst aan de Maas en de provincie Limburg overigens nog steeds geen gevolg hebben gegeven) – de gemeente Horst aan de Maas en de provincie Limburg op te roepen voorlopig geen geld – in welke vorm dan ook (via rechtstreekse subsidie, gunstige regelingen of het bieden van andere voordeeltjes) – ter beschikking te stellen aan het NGB, mede vanuit het oogpunt van verstoorde concurrentieverhoudingen, die met name voor het midden- en kleinbedrijf in de agrarische sector funeste gevolgen heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
In het onderzoek van Wakker Dier wordt gesproken over het feit dat «Het NGB wordt gepresenteerd als «parallelle ontwikkeling» van een giga-agropark in China» en «dat het NGB een proefproject van de NL-agro-industrie lijkt om ervaring op te doen met megaprojecten wereldwijd», onderschrijft u deze conclusie? Zo nee, waarom niet?
Nee. In 2007 werd het NGB waarin toen intensieve veehouderij, champignonteelt en glastuinbouw samenwerkten, gezien als een parallelle ontwikkeling van een agropark in China. De huidige opzet van het NGB is daarmee niet meer te vergelijken.
Bent u bekend met de publicatie uit 2007 op de website van Vereniging Behoud de Parel uit Grubbenvorst waaruit blijkt dat de veronderstelling van Wakker Dier zeer aannemelijk is en dat overheidsdienaren actief trachten het NGB-concept wereldwijd te «verkopen», in ieder geval in China?2
Ik ben bekend met de publicatie.
Is het juist, zoals uit de bedoelde publicatie blijkt, dat een van de medewerkers van uw ministerie samen met onder andere de burgemeester van Horst aan de Maas naar China is afgereisd om het NGB-concept te promoten? Zo ja, kunt u uitleggen hoe deze actieve opstelling te rijmen valt met uw eerdere uitspraken dat bedrijven met een miljoen kippen of meer niet in Nederland passen?3
Dit is onjuist. De medewerker was aanwezig bij een werkbezoek van de voormalige minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, mevrouw Verburg aan China ( http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/persberichten/2007/10/18/minister-verburg-gaat-naar-china.html ). De minister hield onder meer een inleiding bij het seminar «Innovating Metropolitan Agriculture».
Waarom steunt het Rijk op voorhand een initiatief waarvan de gevolgen voor de volksgezondheid onduidelijk zijn? Moet er naar uw mening een gezondheidseffect rapportage (en een milieu effect rapportage) gemaakt worden alvorens dit bedrijf zich mag vestigen?
In opdracht van de gemeente Horst aan de Maas heeft de GGD een gezondheidskundig advies opgesteld. Hierin wordt geconcludeerd dat het Nieuw Gemengd Bedrijf voor de bevolking van de woonkernen een minimaal extra risico oplevert ten aanzien van het aspect fijn stof en geur en geen risico ten aanzien van de biologische agentia. De Commissie MER heeft een positief advies uitgebracht over de Milieu Effect Rapportage (MER) van het Nieuw Gemengd Bedrijf.
De MER, het advies van de GGD en de eerste resultaten van het fijnstofonderzoek van de provincie hebben geen aanleiding gegeven voor de gemeente om de lopende vergunningsprocedures af te breken.
In hoeverre is de subsidie «weggegooid» als het NGB niet wordt gebouwd? Zijn er andere nuttige aanwendingen of is er op een paard gewed?
De verleende innovatiesubsidies hebben geen betrekking op de fysieke realisatie van het Nieuw Gemengd Bedrijf maar op planvorming en op innovatie- en pilotprojecten op een proefbedrijf en op bestaande bedrijfslocaties. De resultaten van deze projecten komen beschikbaar voor de gehele sector.
Om hoeveel hectaren gaat het die het NGB nodig heeft op de betreffende locaties? Wat is de prijs per meter grond die het NGB daarvoor moet betalen of betaald heeft?
Voor de realisatie van het pluimveebedrijf en de bio-energiecentrale is gezamenlijk 8,8 ha nodig, voor het varkensbedrijf 6 ha. Prijsafspraken over de grond, die wordt aangekocht van de gemeente Horst, zijn een zaak tussen partijen.
Hoeveel zou het NGB moeten betalen als het gaat om grond van een industrieterrein in de directe omgeving van Grubbenvorst?
Ongeacht de schaalgrootte bieden gemeenten en provincies, die verantwoordelijk zijn voor ruimtelijke ordening en bestemmingsplannen, geen ruimte voor het vestigen van veehouderijbedrijven op industrieterreinen. Omdat het NGB zich niet kan vestigen op een industrieterrein is het verschil in prijs tussen agrarische grond en andere grond niet relevant.
Wat is de winst die het NGB per hectare boekt nu zij geen grond van een industrieterrein betrekt? Wat is uw oordeel hierover?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat zo een bedrijf als het er zou komen alleen maar op een industrieterrein zou mogen worden opgericht gezien de enorme schaal? Zo nee, waarom niet? Als een dergelijk bedrijf zou worden gebouwd op een industrieterrein, onder welke categorie zou deze industriële activiteit dan vallen?
Zie antwoord vraag 14.
Waarom wordt het proefbedrijf voor de biologische varkenshouderij gesloten?4
Het openen en sluiten van proefbedrijven is een verantwoordelijkheid van de onderzoeksinstituten. In 2009 heeft Wageningen Universiteit en Research Centrum (WUR) geïnventariseerd wat zij aan proefbedrijven op de langere termijn nog nodig heeft. Dat heeft ertoe geleid dat WUR besloten heeft het aantal locaties voor het dierlijke onderzoek te beperken tot twee sectorale onderzoeksboerderijen: één voor melkvee (bij Leeuwarden) en één voor varkens (Sterksel).
Met hoeveel euro is de subsidie voor de biologische sector afgenomen sinds subsidie aan het NGB wordt verstrekt?
Op grond van de Beleidsnota biologische landbouwketen 2008–2011 is gewerkt aan de verdere verzelfstandiging van de biologische sector. Vanaf 2012 is, zoals in de nota was aangekondigd, het beleid voor de biologische landbouw geïntegreerd in het algemene landbouwbeleid. Daarmee zijn er geen specifieke subsidies voor de biologische landbouw meer, biologische ondernemers kunnen gebruik maken van het reguliere subsidie-instrumentarium voor de landbouw. Dit staat geheel los van de discussie over subsidies aan het Nieuw Gemengd Bedrijf.
Een conflict op het eiland Texel tussen Staatsbosbeheer en een erfpachter |
|
Henk van Gerven |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over een conflict tussen de familie W., die al sinds 1963 pachter van percelen van Staatsbosbeheer is, en Staatsbosbeheer en uit bedrijf en woning is gezet? Had dit niet voorkomen kunnen worden?1
De relatie tussen Staatsbosbeheer en de familie W. vangt aan in 1995, wanneer de familie W. het erfpachtrecht krijgt over hoeve Dorpszicht. Rond diezelfde tijd verwerft Staatsbosbeheer de eigendom van een andere aan W. toebehorende hoeve met land, alsmede andere aan W. verpachte percelen. De eerste onenigheid tussen de familie en Staatsbosbeheer stamt al uit 1997; een betalingsachterstand leidt tot de aankondiging van de opzegging van erfpachtrecht. Vanaf dat moment zijn er herhaaldelijk gesprekken gevoerd om tot een vergelijk te komen. In 2004 zijn de onderhandelingen gestopt. Vervolgens zijn er verscheidene rechtszaken geweest (met als basis het niet betalen van de contractueel afgesproken tegenprestatie), waarbij de familie W. steeds in het ongelijk is gesteld door de rechter en de vorderingen van Staatsbosbeheer nagenoeg volledig zijn toegewezen.
In juli 2007 is door de directeur van Staatsbosbeheer in een gesprek met de heer W. nog een ultiem aanbod aan de heer W. gedaan om met een voorstel te komen voor bedrijfsontwikkeling vanuit Dorpzicht, echter zonder resultaat. Daarmee was de beëindiging van de zakelijke relatie niet meer te voorkomen. Het conflict tussen de familie W. en Staatsbosbeheer is in de aard een zakelijk conflict. Staatsbosbeheer heeft er naar mijn mening al het mogelijke aan gedaan om tot een alleszins redelijk vergelijk/oplossing te komen met de familie W.
Is hier sprake van gelijkenis met de kwestie van de familie E. in Baarn die eveneens uit hun woning en bedrijf gezet dreigde te worden maar waarbij door uw interventie en een mediation-traject een aanvaardbare oplossing voor alle partijen is gevonden?
Nee, beide zaken zijn niet met elkaar te vergelijken. In het geval van de familie E. gaat het om de invulling van een pachtrelatie tussen Staatsbosbeheer en de familie E. Deze zaak bevindt zich in een geheel andere situatie en fase.
Bent u bereid uw invloed aan te wenden zodat het conflict tussen de familie W. en Staatsbosbeheer eveneens via mediation kan worden opgelost en verdere juridische procedures gestopt kunnen worden, zodat de familie een boterham kan verdienen en daarnaast de natuur op een fatsoenlijke wijze beheerd wordt?
In inmiddels 8 procedures heeft de rechter duidelijke uitspraken gedaan waarin de Staatsbosbeheer-claims nagenoeg voor 100% zijn gehonoreerd. Gezien de vele ondernomen pogingen, de vorderingen van Staatsbosbeheer op de familie W. en deze vele gerechtelijke uitspraken is mediation niet opportuun. Ook de toenmalige minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, is in 2010 tot deze conclusie gekomen. Zij heeft uw Kamer hierover geïnformeerd per brief op 28 september 2010 (kenmerk 2010D37138).
Is het waar dat het conflict van de familie W. en Staatsbosbeheer niet op zichzelf staat maar dat er ook sprake is van een conflictueuze situatie met andere Texelse erfpachters van percelen? Zo ja, wilt u ook daar uw invloed aanwenden om nodeloze escalatie en juridisering te voorkomen?
Het conflict van de familie W staat op zichzelf. Het betreft een beëindiging van een erfpachtcontract wegens een langdurige betalingsachterstand.
Uw Kamer is geïnformeerd over de overige erfpachtovereenkomsten op Texel. Inmiddels is samen met uw Kamer nieuw erfpachtbeleid tot stand gekomen.
Broodmaaltijdvergoedingen in de intramurale AWBZ zorg |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op onderstaande e-mail van dhr. H., waaruit duidelijk wordt dat bij zorginstelling De Elsendonck in Boxmeer bewoners 57 euro per maand krijgen om twee broodmaaltijden per dag te kopen?1
Ik heb de zorginstelling Pantein, waar De Elsendonck in Boxmeer onderdeel van uitmaakt, om nadere informatie gevraagd ten behoeve van de beantwoording van uw vragen. Uit die informatie van de instelling blijkt dat er in de instelling drie vormen bij verstrekking van de broodmaaltijden voorkomen:
De instelling erkent dat het onderscheid tussen deze vormen heel helder gemaakt moet worden voor cliënten. In het contact dat is geweest met de instelling heb ik hierop aangedrongen.
Is het waar dat een zorginstelling zelf geen zorg meer draagt voor de verzorging van (brood)maaltijden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Broodmaaltijden zijn onderdeel van de aanspraken AWBZ. Zorgaanbieders dienen de kosten van broodmaaltijden dus voor hun rekening te nemen bij alle cliënten. Zorgaanbieders verstrekken de broodmaaltijden doorgaans in natura. Van oudsher zijn er bewoners die liever zelf hun broodmaaltijd verzorgden. Aanbieders hebben op dit verzoek ingespeeld en kunnen in die gevallen een vergoeding voor de broodmaaltijd aan de cliënt verstrekken. Dit kan echter alleen als de cliënt hier mee instemt en als er daarmee sprake blijft van verantwoorde zorg. In alle andere gevallen is een broodmaaltijd in natura de regel.
Acht u het wenselijk dat mensen in een zorginstelling zelf moeten gaan shoppen voor hun eten? Hoe verhoudt dit zich tot de zorgplicht van de AWBZ? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gesteld in antwoord op vraag 2 zijn broodmaaltijden onderdeel van de aanspraken AWBZ. De instelling is dus verantwoordelijk voor de verzorging van de broodmaaltijd. De zorginstelling Pantein stelt met het oog op de bevordering van de zelfredzaamheid in lokatie De Elsendonck cliënten in staat verantwoordelijk te blijven voor hun eigen broodmaaltijd. De cliënt kan op basis van vrijwilligheid zelf de benodigdheden voor de broodmaaltijd in de instellingswinkel gratis halen. Dit wordt gestimuleerd om meer contact te krijgen met medebewoners. Daarnaast kent Pantein het systeem dat een cliënt kan kiezen voor het zelf verzorgen van zijn broodmaaltijd. Hij krijgt daarvoor dan een restitutiebedrag.
Ik herken dat instellingen op verschillende manieren cliënten zo lang mogelijk zelfredzaam proberen te laten. Ik steun de instelling hierin. Dit moet echter wel op basis van vrijwilligheid gebeuren en er sprake blijft van verantwoorde zorg.
Keurt u het goed dat bewoners met hogere kosten geconfronteerd worden, omdat dit bedrag onvoldoende is om twee volwaardige broodmaaltijden te kunnen bekostigen? Zo neen, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo ja, waarom?
Voor de hoogte van de kosten van broodmaaltijden, die de zorgaanbieder kan vergoeden aan de cliënten die zelf hun broodmaaltijd verzorgen, geeft het LOC sinds 2009 een richtbedrag aan de instellingen en hun cliëntenraden. Zoals gezegd, mogen zorgaanbieders alleen afspraken maken met cliënten over een broodmaaltijdvergoeding indien die cliënt daarmee instemt en er sprake is van verantwoorde zorg. Ik verwacht dat zorgaanbieders op juiste wijze met bovenstaande omgaan en acht een onderzoek niet nodig. Ook cliëntenraden hebben hier een belangrijke rol om bij klachten het gesprek aan te gaan met de zorgaanbieder.
Vindt u het wenselijk dat mensen die niet in staat zijn zelfstandig boodschappen te doen aan hun lot worden overgelaten door de betreffende zorginstelling? Zo ja, bent u bereid deze wantoestanden in de betreffende zorginstelling te onderzoeken? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer informeren?
Zoals hiervoor aangegeven, betreft het afspraken tussen zorgaanbieder en cliënt. Als een zorgaanbieder en cliënt onder genoemde voorwaarden besluiten tot een vergoeding over te gaan, dan is het aan hen om hierover een goede afspraak te maken. Dit gebeurt op basis van vrijwilligheid. Het zelf halen zonder te betalen wordt gestimuleerd door de instelling. De instelling geeft daarbij de nodige ondersteuning. De instelling erkent dat het verschil tussen beide systeem lastig is en erkent dat het de vrijwilligheid bij restitutie meer moet benadrukken. Ik acht een nader onderzoek niet nodig.
Is het wettelijk toegestaan dat winkels binnen zorginstellingen de artikelen niet voorzien van prijsstickers, waardoor bewoners misleid (kunnen) worden door de winkelondernemer? Kunt u dit toelichten?
Beide partijen dienen bij het sluiten van een koopcontract elkaar te informeren over de prijs. Ook een winkelier in een zorginstelling zal voor het sluiten van de koopovereenkomst zijn prijzen kenbaar moeten hebben gemaakt aan de kopende cliënten. Voor de cliënten die zonder te betalen zelf de spullen voor de broodmaaltijd in de instellingswinkel halen hoeven de artikelen niet geprijsd te zijn, want dan wordt er geen koopcontract gesloten.
Bent u bereid maatregelen te treffen, zodat bewoners in zorginstellingen voldoende voedingswaren binnenkrijgen, zonder dat dit een kwestie is van voldoende geld hebben? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Het binnen krijgen van voldoende voedingswaren maakt onderdeel uit van verantwoorde zorg en is onderdeel van de aanspraken AWBZ.
Is u bekend of er andere zorginstellingen zijn die volgens dezelfde systematiek werken, en de broodmaaltijden afkopen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ik ben ervan op de hoogte dat ook andere zorgaanbieders op verzoek van de cliënt werken met een vergoeding van broodmaaltijden. Deze mogelijkheid moedig ik binnen de gestelde voorwaarden ook aan. Ik zie geen aanleiding om hier onderzoek naar te doen.
Wat is uw reactie op de vraag van dhr. H., waarin mantelzorgers/familie de kleding van bewoners wassen en drogen, terwijl hen door dezelfde zorginstelling was toegezegd dat zij deze handeling niet hoefden te verrichten, omdat personen die al op 31 december 2008 in de instelling verbleven geen was- en kleedgeld hoeven te betalen, en het wassen van de kleding voor rekening en verantwoording van de instelling komt? Blijft de instelling hier in gebreke? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De AWBZ-instelling betaalt het wassen van bedden en linnengoed. De bewoner betaalt het wassen van de kleren(onder- en bovengoed). Indien er sprake is van extra kosten door aandoening of ziekte betaalt de instellingen die kosten. Ik heb geen informatie voorhanden om in dit specifieke geval een oordeel te hebben.
Privé-afkickklinieken die verslaafden misleiden |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Klinieken kleden verzekeraars uit; geen controle op exotisch afkicken»1 en het artikel: «Prive-afkickklinieken misleiden verslaafden»2?
In de artikelen wordt gewezen op misstanden in de particuliere verslavingszorg, in het bijzonder bij in het buitenland gevestigde klinieken. Op basis van de uitlatingen zou de indruk kunnen worden gewekt dat privé-afkickklinieken er per definitie bedenkelijke praktijken op na houden. Mijn indruk is dat de uitlatingen betrekking hebben op één kliniek in Zuid-Afrika die daar gevestigd is door een particuliere verslavingszorginstelling in Nederland.
Was u op de hoogte van dit probleem? Zo ja, waarom heeft u hier niet eerder iets tegen ondernomen?
Nee.
Wat is uw reactie over het feit dat verslaafde mensen geronseld worden onder het mom via een luxueus verblijf af te kicken?
Zorgaanbieders behoren zodanige informatie te verstrekken over de behandeling en alle aspecten die daarmee verband houden, dat daarover geen misverstanden kunnen ontstaan. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft op grond van artikelen 38 en 39 van de Wet marktordening gezondheidszorg een richtsnoer informatiestrekking zorgaanbieders opgesteld. Het artikel van 5 juni 2012 bevat aanwijzingen dat de situatie in een bepaalde kliniek in Zuid-Afrika door patiënten anders is ervaren dan op grond van de werving op de website mocht worden verwacht. De NZa neemt dit mee in het signaaltoezicht. Indien er sprake is van misleidende reclame kan de NZa hiertegen optreden.
Hoe beoordeelt u het feit dat mensen terug in Nederland gedupeerd worden met forse rekeningen, omdat zorgverzekeraars geen contracten hebben afgesloten met de betreffende privéklinieken?
Zorgverzekeraars mogen zelf bepalen met welke zorgaanbieders zij een contract sluiten. Indien een verzekerde (met een naturapolis) naar een zorgaanbieder gaat waarmee zijn verzekeraar geen contract heeft, heeft de verzekerde recht op een restitutievergoeding. De verzekeraar bepaalt de hoogte van deze vergoeding, die gebaseerd is op een marktconform tarief, en dient hierover duidelijke informatie te verstrekken via de polisvoorwaarden en zijn website. De NZa houdt hier toezicht op. Het kan zijn dat deze vergoeding lager uitvalt dan de kosten die door de zorgaanbieder in rekening worden gebracht. Verzekerden doen er verstandig aan altijd eerst goed de polisvoorwaarden door te nemen en contact op te nemen met de zorgverzekeraar om zekerheid te krijgen over de hoogte van de vergoeding, zeker wanneer het gaat om (dure) behandelingen in het buitenland.
Als een verzekerde naar een zorgaanbieder gaat, dan is het zijn verantwoordelijkheid om vooraf te weten welke kosten voor zijn rekening komen. Als het een instelling betreft met wie geen contract is gesloten is en die daarnaast duur is en in het buitenland is gevestigd, is het de verantwoordelijkheid van de patiënt om goed te weten wat de kwaliteit van de geleverde zorg is en hoe en door wie de rekening wordt betaald.
Wat is uw reactie op de exorbitante declaraties die zijn ingediend, en welke maatregelen gaat u treffen om de bestuurders voor deze wanpraktijken aansprakelijk te stellen?
Ik heb geen inzicht in de bedragen die bij zorgverzekeraars in deze worden gedeclareerd en weet dus ook niet of deze als exorbitant kunnen worden bestempeld. De zorgverzekeraar vergoedt uitsluitend behandelkosten. Reis- en verblijfkosten worden niet vergoed. Desgevraagd heeft verzekeraar CZ aangegeven dat door de betreffende kliniek in Zuid-Afrika declaraties worden ingediend van ongeveer € 25 000,–. Daarbij wordt een tarief gehanteerd voor een behandeling met klinisch verblijf, terwijl het volgens de zorgverzekeraar een ambulante behandeling betreft waarvoor een vergoeding geldt van ongeveer € 5000,–. Verzekeraar en zorgaanbieder voeren dienaangaande overigens een juridisch geding.
Heeft u zicht op de grootte van de problematiek? Hoeveel verzekerde zorg gaat er om in deze privé-afkickklinieken?
In het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) worden gegevens verzameld vanuit de reguliere instellingen voor verslavingszorg. Er zijn geen gegevens beschikbaar vanuit de particuliere verslavingszorg. Ik heb daardoor geen zicht op het aantal hulpvragers dat een beroep doet op behandeling door een particuliere instelling in het buitenland.
Op basis van de gegevens van een enkele verzekeraar over 2010 is een grove schatting te maken. De omvang van de verzekerde zorg door de particuliere verslavingszorg bedraagt ongeveer € 32 miljoen. De helft daarvan betreft zorg die in het buitenland is verleend.
Is u bekend hoeveel privé-afkickklinieken er zijn in het buitenland en onder welke Nederlandse Zorginstellingen vallen deze afkickklinieken?
Mij is niet bekend hoeveel privé-afkickklinieken er zijn in het buitenland. Voor zover mij bekend zijn er drie Nederlandse instellingen die banden hebben met verschillende verslavingsklinieken in het buitenland. Dit zijn doorgaans samenwerkingsverbanden. Ik ken twee instellingen met een nevenvestiging in het buitenland. De dagbladartikelen hebben mijns inziens betrekking op één Nederlandse instelling (Serenity, voorheen Addiction Care) met een kliniek in Zuid-Afrika.
Zijn er andere landen naast Zuid-Afrika en Curaçao waar dergelijke privé-afkickklinieken wanpraktijken hanteren? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
De in de betreffende dagbladartikelen weergegeven commentaren vat ik op als signalen die mogelijk duiden op misstanden in één kliniek in Zuid-Afrika. Die wanpraktijken zijn niet aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gemeld. Overigens is de IGZ niet bevoegd in het buitenland toezicht te houden. Ik beschik niet over gegevens die betrekking hebben op wanpraktijken in privé-afkickklinieken in andere landen dan wel op Curaçao. Ik ben verantwoordelijk voor de kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg in Nederland, niet van de zorg in het buitenland.
Hoe hoog is de salariëring die de bestuurders van deze afkickklinieken zichzelf hebben toegeëigend? Gaat dit uit boven de Balkenendenorm? Gaat u maatregelen treffen om dit geld terug te vorderen?
Uit de jaarverslagen van particuliere klinieken zijn niet onmiddellijk de bestuurskosten af te leiden. Persoonlijke beheervennootschappen van bestuurders zijn hier debet aan.
Overigens is de WNT (wet normering topinkomens) nog niet van kracht, dus is er nog geen juridische titel voor terugvordering, mocht daar aanleiding toe zijn, van een eventuele overschrijding van het norminkomen.
Waarom houdt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) geen toezicht op Nederlandse zorginstellingen die in het buitenland gevestigd zijn? Gaat u bewerkstelligen dat de IGZ voortaan wel gaat controleren? Zo nee, waarom niet?
De IGZ houdt toezicht op basis van de Nederlandse gezondheidswetgeving en is niet bevoegd in het buitenland toezicht te houden. De IGZ houdt wel toezicht op de in Nederland op grond van de WTZi toegelaten zorginstellingen die tevens een vestiging in het buitenland hebben. Het toezicht op de buitenlandse activiteiten van deze instellingen wordt in Nederland uitgevoerd op de hulpverlening die als voorbereiding op een buitenlands verblijf plaatsvindt. Het toezicht op de zorg die door buitenlandse vestigingen wordt geleverd en de aldaar werkende beroepsbeoefenaren valt onder de verantwoordelijkheid van de in het betreffende land gevestigde toezichthouder voor de gezondheidszorg.
Het is van groot belang dat de patiënt die kiest voor ongecontracteerde zorg in het buitenland zichzelf vergewist van de kwaliteit en beseft dat dit niet onder Nederlands kwaliteitstoezicht staat.
Is het waar dat zorgverzekeraars geen controles hebben gehouden, terwijl zij signalen ontvingen van gedupeerde mensen die geconfronteerd zijn met forse rekeningen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer uw oordeel hierover te geven?
De zorgverzekeraars kunnen op grond van de «Gedragscode Zorgverzekeraars» materiële controles uitvoeren. Indien het gaat om declaraties van een niet gecontracteerde instelling, zoals een buitenlandse verslavingskliniek, zijn de controlemogelijkheden minder vergaand en moeilijk uitvoerbaar. Volgens Zorgverzekeraars Nederland hebben zorgverzekeraars in deze onderzoek ingesteld.
Kunt u aangeven waarom er geen vergunningsplicht is voor personen die een privé-afkickkliniek oprichten? Bent u bereid alsnog een vergunningsplicht in te stellen als privéklinieken verzekerde zorg leveren, als het gaat om Nederlandse instellingen ook als ze in het buitenland gevestigd zijn? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Een privé-afkickkliniek zonder WTZi-toelating of vergunning dient zich te houden aan de voorwaarden zoals gesteld in de Kwaliteitswet en de Wet BIG om de kwaliteit en veiligheid van de zorg te borgen. Een privé-kliniek wordt verplicht geregistreerd in een door het CIBG beheerd register. Hierdoor en door de oprichting van het Kwaliteitsinstituut en de extra kwaliteitswaarborgen zoals opgenomen in het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg acht ik het instellen van een vergunningsplicht overbodig. Een Nederlandse vergunningsplicht heeft bovendien geen enkel effect op buitenlandse klinieken die onder de wet van het desbetreffende land vallen.
Welke maatregelen gaat u treffen om een halt toe te roepen aan de malafide wanpraktijken van deze privé-afkickklinieken?
Zoals ik heb aangegeven is mijn indruk dat de uitlatingen betrekking hebben op één kliniek in Zuid-Afrika. De NZA is gesignaleerd en er loopt een juridisch geding tussen één zorgverzekeraar en de betreffende kliniek over de declaraties. Vooralsnog wacht ik de bevindingen van de NZa en de uitkomst van het geding af.
De financiële problemen van het ziekenhuis in Spijkenisse |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Ruwaard van Puttenziekenhuis (RPZ) in Spijkenisse door financiële problemen in haar voortbestaan wordt bedreigd? Deelt u de mening dat dit een zorgwekkende ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?1
Ik begrijp dat belanghebbenden zich zorgen maken over de toekomst van het ziekenhuis. Het Ruwaard van Putten ziekenhuis is een noodzakelijke locatie voor de bereikbaarheid van de spoedeisende hulp binnen de normtijd van 45 minuten. Het ziekenhuis zal daarom, indien nodig, in overleg met de zorgverzekeraar, noodzakelijke maatregelen moeten nemen om de spoedeisende zorg binnen de normtijd in de regio beschikbaar te houden. In het kader van haar zorgplicht zal de zorgverzekeraar de continuïteit van zorg moeten waarborgen opdat de inwoners van Spijkenisse en omstreken kunnen blijven rekenen op spoedeisende hulp binnen 45 minuten.
Is het waar dat de problemen deels zijn veroorzaakt, of verergerd, door de kortingen die ziekenhuizen hebben gehad vanwege overschrijdingen? Vindt u het terecht dat het RPZ, dat volgens de berichten wel binnen het budget is gebleven, de dupe wordt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uit de jaarverslagen over 2011 komt het beeld naar voren dat ziekenhuizen in het algemeen, ondanks de kortingen, in staat zijn geweest hun vermogen te laten toenemen (zie Benchmarkonderzoek ziekenhuizen 2011, Deloitte, 5 juni 2012). Er is dus geen reden ervan uit te gaan dat de kortingen de hoofdoorzaak zijn van de financiële problemen in dit ziekenhuis. Ik merk daarbij op dat in 2011 voor dat deel van de ziekenhuiszorg dat in het vrije segment viel, geen sprake was van door de overheid gereguleerde budgetten. De kortingssystematiek was zodanig dat de korting evenredig over alle instellingen is verdeeld. Het Ruwaard van Putten ziekenhuis is net als de andere instellingen voor deze korting aangeslagen. In het krantenartikel dat aanleiding vormde voor deze vragen, worden bovendien de hoge personeelskosten als belangrijkste oorzaak aangewezen.
Bij welke verzekeraars heeft het RPZ schulden en op welke manier garanderen deze zorgverzekeraars het voortbestaan van het ziekenhuis, met het oog op hun zorgplicht?
Het is mij niet bekend bij welke verzekeraars het RPZ schulden heeft. Zoals ik in de brief «Waarborgen voor continuïteit van zorg»2 heb toegelicht is het aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders zelf om afspraken te maken over hoe zij ervoor zorgen dat de continuïteit van zorg is gewaarborgd. Zorgverzekeraars hebben richting hun verzekerden op basis van de Zorgverzekeringswet een zorgplicht. In het kader van haar zorgplicht zal de zorgverzekeraar de continuïteit van zorg moeten waarborgen zodat de inwoners van Spijkenisse en omstreken kunnen blijven rekenen op spoedeisende hulp binnen 45 minuten. De verzekeraar heeft daarmee niet de plicht om het ziekenhuis in stand te houden.
Proberen zorgverzekeraars, zoals Achmea in de Raad van Bestuur of de Raad van Toezicht te komen, zoals bij het Rode Kruisziekenhuis in Beverwijk gebeurt? Zo ja, wat is hierover uw opvatting? Zo nee, hoe voorkomt u dat dit gebeurt?
Het is mij niet bekend of zorgverzekeraars in de Raad van Bestuur of de Raad van Toezicht proberen te komen zoals u suggereert. Er zijn geen wettelijke regels die verbieden dat een verzekeraar in de Raad van Bestuur of Raad van toezicht van een zorginstelling zitting neemt. Wel moeten leden van het toezichthoudend orgaan op basis van de Wet toelating zorginstellingen onafhankelijk zijn. Een vertegenwoordiger van een zorgverzekeraar die plaats zou willen nemen in een Raad van Toezicht zal deze onafhankelijkheid dus moeten aantonen.
Deelt u de mening dat sprake is van een vorm van verticale integratie tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar indien de laatste van de financiële afhankelijkheid van het ziekenhuis gebruik maakt om bestuurlijke invloed te krijgen? Zo ja, op welke wijze maakt u hieraan een einde conform de breed gedragen wens in de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Van verticale integratie is sprake indien een zorgverzekeraar juridische of feitelijke zeggenschap verkrijgt over een zorgaanbieder. Onder zeggenschap wordt verstaan de mogelijkheid om op grond van feitelijke of juridische omstandigheden een beslissende invloed uit te oefenen op de activiteiten van een zorgaanbieder. Hieronder vallen dus alle situaties waarbij een zorgverzekeraar direct of indirect controle krijgt over een zorgaanbieder, ook door bestuurlijke invloed. Of er in het geval van het Ruwaard van Putten ziekenhuis sprake zou zijn van het kunnen uitoefenen van beslissende invloed kan ik op basis van de mij bekende feiten niet beoordelen.
Een wetsvoorstel dat ertoe strekt verticale integratie tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders te verbieden heb ik ter advies aan de Raad van State voorgelegd.
Wat is uw opvatting over ziekenhuizen die vanwege een schuld bij de zorgverzekeraar moeten aankloppen bij banken voor steun? Deelt u de mening dat het onzuiver is als de betreffende bank en zorgverzekeraar banden hebben, zoals Achmea met de Rabobank? Wilt u uw antwoord toelichten?
Wanneer een zorgaanbieder voor financiering vanwege welke reden dan ook contact opneemt met een bank is het aan deze partijen om tot een overeenkomst te komen. Het is niet aan mij om een oordeel te geven over een door de bank verstrekte lening of over financiële samenwerking tussen banken en verzekeraars. Wel ligt in uw Kamer een wetsvoorstel dat ook aan andere partijen ruimte geeft om in ziekenhuizen te investeren en zo de afhankelijkheid van banken vermindert (wetsvoorstel voorwaarden aan winstuitkering voor aanbieders van medisch specialistische zorg).
Wat gaat u doen om het Ruwaard van Puttenziekenhuis in Spijkenisse te behouden?
De verantwoordelijkheid voor continuïteit van zorg ligt bij de verzekeraars en zorgaanbieders zelf (zie ook de eerder genoemde brief «Waarborgen voor continuïteit van zorg»). Derhalve zal ik geen steun verlenen aan een zorgaanbieder die in financiële problemen verkeert en dreigt failliet te gaan. Wel waarborg ik het doorleveren van cruciale zorg als een verzekeraar ondanks inspanningen daartoe niet in staat is om vervangend aanbod te creëren.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het debat over het dreigende faillissement van het Rode Kruis Ziekenhuis in Beverwijk?
Ja.
Vrijgevestigde psychotherapeuten en zorgverzekeraar CZ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «CZ laat eigen verzekerden in de steek»?1 Is dit bericht juist?
Om de zorgkosten te beheersen heeft CZ ervoor gekozen om per 2012 binnen de gehele curatieve GGZ omzetplafonds te hanteren. Het staat zorgverzekeraars vrij om omzetplafonds af te spreken met zowel gebudgetteerde instellingen als met niet gebudgetteerde instellingen als met vrijgevestigde zorgaanbieders, zolang de zorgverzekeraar aan zijn zorgplicht kan voldoen. Dergelijke afspraken passen in de context van de afspraken die zijn gemaakt tussen mij en Zorgverzekeraars Nederland over een scherpere inkoop door zorgverzekeraars in 2012, zoals ik ook heb aangekondigd in mijn brief d.d. 10 juni 20112. Onderdeel van deze afspraken is dat verzekeraars afspraken maken met zorgaanbieders over volume. Daarbij dienen zorgverzekeraars uiteraard aan de zorgplicht te voldoen en dient voorkomen te worden dat wachtlijsten ontstaan. Derhalve zal de volumebeperking vooral worden gerealiseerd door gepast gebruik van zorg daadwerkelijk in praktijk te brengen.
De omzetplafonds die CZ met de afzonderlijke vrijgevestigde psychologen en psychotherapeuten is overeengekomen voor 2012 zijn gebaseerd op opgaven van de zorgaanbieders zelf over het aantal werkuren, inzet van hulppersoneel en het marktaandeel van de CZ-verzekerden in de praktijk van de zorgaanbieder.
CZ heeft geconstateerd dat een deel van de opgaven van de zorgaanbieders afwijkt van de historische omvang van declaraties of het marktaandeel van CZ in de betreffende gemeente waar de zorgaanbieder gevestigd is. Daarom heeft CZ de betreffende zorgaanbieders aangeschreven met het verzoek de eigen opgave te controleren ten opzichte van de geconstateerde afwijkingen en verschillen toe te lichten. CZ heeft daarbij een voorstel gedaan het overeengekomen omzetplafond bij te stellen op basis van eigen gegevens over marktaandeel en eerder gerealiseerde omzet in 2011. Indien de zorgaanbieder daarmee akkoord gaat wordt het omzetplafond bijgesteld. CZ heeft aangegeven dat een meerderheid van de zorgaanbieders hiertoe bereid is gebleken.
CZ heeft aangegeven dat zij, ook na bijstellen van de omzetplafonds, voldoende zorg hebben ingekocht om aan hun zorgplicht te voldoen. De NZa houdt hier toezicht op.
In hoeverre valt het ingezette beleid van zorgverzekeraar CZ onder «contractbreuk» en is het daarmee onrechtmatig? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Er is geen sprake van contractbreuk. Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 1 wordt het contract (het omzetplafond) alleen aangepast indien de zorgaanbieder daarmee akkoord is. Mocht achteraf blijken dat de gegevens niet naar waarheid zijn ingevuld, ondanks de mogelijkheid tot bijstellen van de opgave, zou dit kunnen leiden tot beëindiging van de overeenkomst.
Wat is uw oordeel over het feit dat zorgverzekeraar CZ voor gecontracteerde therapeuten een maximum hanteert van het aantal patiënten dat ze mogen behandelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het inkoopbeleid van de zorgverzekeraar kan er toe leiden dat een bepaalde zorgaanbieder wegens een omzetplafond gedurende het jaar geen ruimte meer heeft om nieuwe patiënten te behandelen. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 past het maken van omzetplafonds in de context van de afspraken die zijn gemaakt tussen mij en Zorgverzekeraars Nederland over een scherpere inkoop door zorgverzekeraars in 2012. Op deze manier beogen zorgverzekeraars het volume en daarmee de kosten van de zorg in de hand te houden. Uiteraard dient een zorgverzekeraar daarbij zijn zorgplicht in acht te nemen en moet hij voldoende zorg inkopen om aan de zorgvraag van zijn verzekerden te voldoen.
Hoe verhoudt dit maximum zich tot het patiëntenrecht de vrije keuze voor een therapeut?
Het hanteren van omzetplafonds staat naar mijn mening de vrije keuze voor een therapeut niet in de weg. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en hebben doorgaans voldoende zorgaanbieders gecontracteerd waaruit een verzekerde een keuze kan maken.
Hoe gaat u ervoor te zorgen dat CZ-verzekerden bij hun vertrouwde therapeut in behandeling kunnen blijven? Kunt u een toelichting geven?
Het kan voorkomen dat vanwege overschrijding van een omzetplafond een zorgaanbieder geen ruimte meer heeft voor een patiënt. Het is naar mijn mening aan de zorgverzekeraar (en in het belang van zijn imago) om goede afspraken te maken met zorgaanbieders over dergelijke situaties. CZ heeft aangegeven dat mocht blijken dat een omzetplafond overschreden dreigt te worden, CZ per situatie zal bekijken welke actie wordt ondernomen. Daarnaast heeft CZ aangegeven dat het omzetplafond voor 2012 alleen van toepassing is op zorg die in 2012 wordt gestart.
Deelt u de mening van de Nederlandse Vereniging van Vrijgevestigde Psychologen en Psychotherapeuten (NVVP) dat het optreden van zorgverzekeraar CZ als intimiderend ervaren kan worden en onwenselijk is? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen in de toekomst?
De wijze waarop een zorgverzekeraar over zijn zorginkoopbeleid communiceert, ligt buiten mijn verantwoordelijkheid. Ik heb begrepen dat CZ en de NVVP inmiddels met elkaar gesproken hebben over de onrust die is ontstaan bij een aantal vrijgevestigde aanbieders. CZ heeft daarbij haar werkwijze nader toegelicht.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat, wanneer iemand een terugval krijgt, diegene niet bij zijn oude, vertrouwde therapeut terecht kan?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Op basis van welke berekeningen stelt zorgverzekeraar CZ een omzetplafond in?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe gaat u voorkomen dat bij zorgverzekeraar CZ en andere zorgverzekeraars de keuzevrijheid van patiënten in het gedrang komt?
De keuzevrijheid van de patiënt is naar mijn mening niet in het gedrang. Zie verder mijn antwoord op vraag 4 en 5.
Deelt u de mening dat deze kwestie weer aangeeft dat zorgverzekeraars te veel macht hebben in Nederland en op de stoel van de behandelaar dan wel politiek gaan zitten? Zo ja, wat gaat u doen om die macht in te perken? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Zoals aangegeven op mijn antwoord bij vraag 1 en 3 passen het maken van omzetplafonds in de context van de afspraken die zijn gemaakt tussen mij en Zorgverzekeraars Nederland over een scherpere inkoop door zorgverzekeraars in 2012. Op deze manier beogen zorgverzekeraars het volume en daarmee de kosten van de zorg in de hand te houden.
De onbetrouwbaarheid van de Hospital Standardized Mortality Ratio (HSMR) als indicator van kwaliteit van zorg |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u stelde dat de openbaarmaking van de Hospital Standardized Mortality Rate (HSMR) van ziekenhuizen zou leiden tot betere kwaliteit van zorg? Wat is in dit verband uw reactie op een recente wetenschappelijke publicatie, waaruit blijkt dat de HSMR zeer onbetrouwbaar is en derhalve niet gebruikt zou moeten worden voor vergelijking van de kwaliteit van zorg?1 2
Ik herinner mij dat ik in mijn antwoorden op eerdere vragen van de leden Leijten (SP) en Van Gerven (SP) vooral heb benadrukt dat variatie in HSMR door andere bronnen kan worden veroorzaakt dan door de kwaliteit van zorg. Voorts heb ik aangegeven dat de HSMR een signaalfunctie kan vervullen voor de instelling zelf en voor gesprekken met de zorgverzekeraar en de inspectie. Het openbaar maken van gegevens zoals de HSMR kan op die wijze een prikkel vormen om de registratie van kwaliteit verder te verbeteren en daaruit voortvloeiend ook de kwaliteit van zorg. Deze antwoorden heb ik op 4 november 2011 aan uw Kamer gestuurd.
In Publicatie2 wordt gesteld dat de huidige HSMR als zodanig niet bruikbaar is voor een rechtstreekse één op één vergelijking tussen ziekenhuizen. Deze conclusie sluit aan bij de visie van brancheorganisaties van ziekenhuizen, de NVZ ( Nederlandse vereniging van Ziekenhuizen) en de NFU ( Nederlandse Federatie van Universitair medische Centra).
Verder vind ik het goed dat in wetenschappelijke literatuur gerapporteerd wordt over het huidige HSMR model, over de beperkingen van het model en over de vraag hoe het model verder te verbeteren is door alle factoren die bijdragen aan de kwaliteit in de casemix correctie daarin te betrekken.
Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich uw antwoorden, waarin u stelde dat de HSMR een signaalfunctie heeft die aanleiding kan geven tot een gesprek tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen over de vraag in welke mate een bijzonder hoge of lage HSMR wordt veroorzaakt door verschillen in kwaliteit van zorg of door andere oorzaken? Op grond waarvan kunt u staande houden dat openbaarmaking van HSMR de kwaliteit van zorg dient, terwijl dit instrument als zodanig helemaal niets zegt over de kwaliteit van zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat herinner ik mij. Ik wil benadrukken dat het de ziekenhuizen zelf zijn die de HSMR en andere gegevens over hun functioneren publiceren. De Nederlandse ziekenhuizen hebben op 20 december 2011 bij monde van de NVZ en de NFU de publicatie van de gestandaardiseerde sterftecijfers over 2010 voorzien van een uitgebreide toelichting. Zij geven daarin aan dat het berekenen van sterftecijfers een ontwikkeling is die past binnen het streven naar verbetering en zichtbaarheid van kwaliteit en dat ondanks de beperkingen van het model toch gekozen is voor publicatie. Veel ziekenhuizen lichten op hun eigen website het gepubliceerde sterftecijfer toe.
Wat is uw reactie op de bevinding dat het opnames van patiënten vanuit een ander ziekenhuis veelal opnames betreft in verband met complexe gespecialiseerde zorg met hogere overlijdenskans, terwijl de HSMR niet corrigeert voor een verblijf thuis door de patiënt tussen beide opnames? Vindt u het niet bizar dat in dit voorbeeld het doorverwijzende ziekenhuis punten scoort omdat de patiënt het ziekenhuis levend verlaat, terwijl het behandelende ziekenhuis strafpunten krijgt als de patiënt daar overlijdt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Mijns inziens onderstreept dit voorbeeld het belang om door casemixcorrectie tot betere interpretatie van sterftecijfers te komen. Het principe van casemixcorrectie is een zeer gangbaar middel om te corrigeren voor reële verschillen tussen ziekenhuizen. Dat beperkt zich overigens niet tot sterftecijfers alleen maar kan ook voor interpretatie van andere uitkomsten van medische zorg bruikbaar zijn. Daarnaast pleit ik ervoor om niet alleen de HSMR, maar ook verschillende SMR’s te publiceren. SMR’s zijn sterftecijfers per ziekenhuis per diagnose. Door beide te optimaliseren krijgen de cijfers meer zeggenschap. Publicatie is echter niet mijn verantwoordelijkheid, maar die van de Nederlandse ziekenhuizen zelf.
Wat is uw reactie op de conclusie dat het aanbieden van terminale zorg en de mogelijkheid om in het ziekenhuis te overlijden een stijgende HSMR tot gevolg heeft? Deelt u de mening dat een systeem waarin zorgverzekeraars ziekenhuizen publiekelijk afrekenen op hun HSMR kan leiden tot het weigeren van patiënten met een te hoog sterfterisico? Zo nee, op welke wijze voorkomt u dit?
Ik vind dat de discussie over (door)behandelen in terminale fase en de betere kennis en voorlichting over palliatieve zorgverlening voorop zou moeten staan. Ik kan me dan ook voorstellen dat niet alleen de sterfte in ziekenhuizen wordt meegenomen, maar ook de sterfte binnen 30 dagen na ontslag, zoals dat ook in het Verenigd Koninkrijk wordt gedaan.
Van verzekeraars verwacht ik dat zij bij de zorginkoop verantwoord om zullen gaan met de complexe werkelijkheid achter de cijfers en het belang van een goede onderbouwing van de kwaliteitseisen die zij hanteren. Verder ga ik er vanuit dat zij zorgvuldig zullen zijn in hun communicatie naar zowel hun verzekerden als de zorgaanbieders.
Hoe voorkomt u dat publicatie van oordelen over kwaliteit van zorg op basis van onbetrouwbare gegevens leidt tot beschadiging van patiënten, ziekenhuizen en het vertrouwen in de zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben, zoals gezegd, niet primair verantwoordelijk voor het publiceren van de HSMR en andere gegevens over het functioneren van ziekenhuizen. In mijn optiek ligt er een verantwoordelijkheid voor alle betrokken partijen, ziekenhuizen, zorgverzekeraars, overheid en patiëntenorganisaties, om op een verantwoorde manier met deze openbare gegevens om te gaan, om te voorkomen dat deze informatie zou kunnen leiden tot een afname van vertrouwen in de zorg. Ik beschik overigens niet over signalen die erop duiden dat van een dergelijke afname sprake is. Transparantie in de zorg is anderzijds belangrijk om te zien wat er gebeurt, wie wat levert en van welke kwaliteit. Er is bij de start van de publicatie van de HSMR heel helder gemaakt dat dit gezien moet worden als een eerste stap in een ontwikkeling. Op basis van de HSMR is een één-op-één vergelijking van ziekenhuizen niet mogelijk. Wel kan op basis van de HSMR beter worden benaderd wat er in ziekenhuizen gebeurt en kunnen ziekenhuizen leren van elkaars ervaringen.
Deelt u de mening dat de HSMR niet eerder gepubliceerd moet worden door zorgverzekeraars voordat de tekortkomingen door onvolledige data zijn opgelost, zoals case-mix, codeervariatie tussen ziekenhuizen, ziekte-ernst, doorverwijspatronen, palliatieve zorg en de plaats van overlijden?
De publicatie van de HSMR wordt door de ziekenhuizen zelf verzorgd. De HSMR is vooral voor het interne kwaliteitsbeleid van ziekenhuizen en ziekenhuisafdelingen van belang, naast de betekenis die derden eraan hechten. Wat betreft de codeerpraktijken en de kwaliteit en volledigheid van de gegevens zijn de instellingen zelf aan zet om op dat punt orde op zaken te stellen. Van ziekenhuizen mag ook verwacht worden dat zij in staat zijn om relevante gegevens op verantwoorde wijze te produceren die kunnen bijdragen aan landelijke kwaliteitsdata over zorgprocessen en zorguitkomsten.
Kan de Kamer een afschrift ontvangen van uw reactie op de brief die de schrijvers van het artikel in Medical Care aan u hebben gericht?3
Deze brief is mij niet bekend.
Hoe kunt u marktwerking en concurrentie tussen ziekenhuizen bepleiten, wanneer deze op basis van ondeugdelijke gegevens met elkaar worden vergeleken? Is het niet beter om met dit schadelijke beleid te stoppen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is wel degelijk mogelijk om ziekenhuizen betekenisvol met elkaar te vergelijken. De HSMR is slechts één van de vele parameters die beschikbaar zijn. Het beleid om betekenisvolle transparantie-informatie te genereren en (onder andere) te gebruiken bij selectieve zorginkoop en keuze informatie zal naar verwachting de komende tijd alleen maar versterkt gaan worden. Er is een lange weg te gaan. Te lang is er naar ziekenhuizen gekeken alsof overal dezelfde zorg wordt geleverd. Dat is onjuist. Het publiek, de patiënt mag dat ook weten. U moet deze ontwikkeling zien als een ontwikkeling die pas is begonnen.
Over welke sanctiemogelijkheden beschikt u voor zorgverzekeraars die ongefundeerd ziekenhuizen in een kwaad daglicht zetten en daarmee onrust en angst veroorzaken bij patiënten en burgers? Indien u niet over mogelijkheden beschikt, wordt het dan niet tijd om hier wel voor te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ga ervan uit dat u doelt op de situatie waarbij zorgverzekeraars op basis van beschikbare gegevens (zoals HSMR) tot selectieve zorginkoop besluiten. Een dergelijke situatie heeft zich voorgedaan bij de selectieve inkoop van borstkankerzorg en is toen door betrokken partijen aan de rechter voorgelegd. Dat is een zaak tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars is waar ik buiten sta. Ik heb ook geen sanctiemogelijkheden. De opvatting dat in een dergelijke situatie sprake is van in een kwaad daglicht stellen en onrust en angst zaaien deel ik niet. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Medicatiebeoordeling bij ouderen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u stelde dat het beter monitoren van de patiënt het primaire doel van de medicatiecheck is en dat de zorginhoudelijke inbreng van apothekers sinds 2011 apart kan worden geleverd en vergoed? Wat is uw reactie op een recente belronde van de Unie KBO, waaruit blijkt dat het merendeel van de zorgverzekeraars een all-in tarief bij de zorgprestatie van de terhandstelling vergoedt en dat slechts twee zorgverzekeraars apothekers onder strikte voorwaarden een aparte vergoeding voor medicatiebeoordeling geven?1
Ja. Ik herinner mij deze beantwoording. Het nieuwe tariefsysteem en de nieuwe prestatiebeschrijvingen zijn pas sinds 2012 concreet van start gegaan. Voor 1 januari 2012 werd er alleen op de prijs ingekocht en speelden deze prestaties helemaal geen rol. Nu kunnen wij echt omschakelen op inkoop van kwaliteit naast prijs. Dit is nieuw en zal even tijd nodig hebben om daadwerkelijk van de grond te komen. In het AO d.d. 21 juni jl. heb ik de apothekers en de zorgverzekeraars opgeroepen hierover in gesprek te gaan. Voor mijn reactie op het resultaat van de belronde door het KBO, verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen 2, 3, 5 en 9.
Deelt u de mening dat uit het onderzoek van de Unie KBO blijkt dat de nieuwe prestatiebekostiging op het gebied van medicatiebeoordeling niet werkt? Zo nee, waarom niet?
Het nieuwe tariefsysteem en de nieuwe prestatiebeschrijvingen, waaraan jarenlange voorbereiding vooraf is gegaan en waarover met de Tweede Kamer uitgebreid is gewisseld, is pas sinds 1 januari 2012 ingevoerd. De tijd die gelegen is tussen de invoering van de systematiek en de belronde van de Unie KBO is tekort om dergelijke conclusies te trekken. Ik wijs u erop dat medicatiebewaking uiteraard moet plaatsvinden bij aflevering van geneesmiddelen. Zeker in het geval dat sprake is van polyfarmacie is een nauwkeurige beoordeling door de apotheker van het recept en mogelijke contra-indicaties van belang. Deze handeling maakt deel uit van de reguliere prestatie terhandstelling die bij alle apothekers wordt gecontracteerd. De prestatie medicatiebeoordeling ziet op een uitgebreide beoordeling van alle medicatie van de patiënt om onder meer te bezien of er niet teveel aan middelen wordt geslikt en waarin bijwerkingen van de middelen wordt nagegaan. Volledigheidshalve verwijs ik verder naar de beantwoording van de Kamervragen die in vraag 1 worden aangehaald.
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP), waaruit blijkt dat minder dan de helft van de zorgverzekeraars medicatiebeoordeling heeft gecontracteerd? Deelt u de mening dat hieruit blijkt dat u onvoldoende voorwaarden heeft geschapen voor het bereiken van overeenstemming tussen zorgverzekeraars en apothekers? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de bevinding van de KNMP dat patiënten op grote schaal vanwege financiële overwegingen weigeren maagzuurremmers aan te schaffen als gevolg van het grotendeels verwijderen van deze middelen uit het basispakket? Vindt u het aanvaardbaar dat deze patiënten als gevolg van de pakketuitname ernstige gezondheidsrisico’s, zoals een maagbloeding, lopen?
Ik betreur het als patiënten niet overgaan tot het aanschaffen van maagzuurremmers in die gevallen waarin de zorgverleners dit van belang achten. Ik neem aan dat zorgverleners het belang hiervan aan de patiënt toelichten. Ik reken de aanschaf van deze middelen tot de eigen verantwoordelijkheid van de patiënt. De kosten van maagzuurremmers zijn goed te betalen (€ 10,– tot € 15,– per drie maanden bij gemiddelde dosering inclusief de receptregelvergoeding voor de apotheekhoudende).
Deelt u de mening dat kwetsbare ouderen de dupe dreigen te worden van de onduidelijke afspraken tussen zorgverzekeraars en zorgverleners op het gebied van medicatiebeoordelingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat noodzakelijke basiszorg voor kwetsbare ouderen niet afhankelijk mag zijn van de wijze waarop zij verzekerd zijn en daarmee van de vergoeding die een individuele zorgverzekeraar biedt? Zo nee, waarom niet?
De noodzakelijke basiszorg is door alle betrokken partijen gedefinieerd en is niet afhankelijk van de wijze waarop patiënten verzekerd zijn. Het is echter duidelijker en transparanter geworden welke zorg bepaalde patiëntengroepen behoeven. Ik ga er zondermeer vanuit dat zorgverzekeraars deze zorg zullen gaan contracteren. Het is echter aan de apotheekhoudenden om duidelijk te maken welke gezondheidswinst en opbrengsten in concrete zin de patiënten en zorgverzekeraars mogen verwachten indien een prestatie wordt gecontracteerd.
Beschikt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) inmiddels over meer informatie over de relatie tussen ingekochte prestaties en het aantal uitgevoerde medicijnbeoordelingen? In hoeverre komen de bevindingen van de NZa overeen met de uitkomst van het onderzoek van de Unie KBO?
De NZA heeft onlangs een beperkte quick scan uitgebracht. Deze heb ik inmiddels de Kamer doen toekomen. Later dit jaar zal de NZa een meer uitgebreide marktscan uitbrengen waarin ook de gecontracteerde prestaties aan de orde komen. De mate waarin medicatiebeoordeling in 2012 plaatsvindt, zal ook naar voren komen in het kader van de rapportages van Zichtbare Zorg. Ik verwacht dit jaar vier rapportages die betrekking hebben op de farmacie. Ik zal deze rapportages uiteraard aan de Kamer aanbieden.
In hoeverre houden zorgverzekeraars bij hun inkoopbeleid rekening met de multidisciplinaire richtlijn polyfarmacie die de beroepsgroepen in de medische ouderenzorg hebben opgesteld? Heeft de NZa hier ook onderzoek naar gedaan? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij voorstellen dat de zorgverzekeraars bij hun inkoopbeleid nog geen rekening met deze richtlijn hebben gehouden omdat deze richtlijn pas in mei 2012 is vastgesteld. Ook de NZa heeft hier nog geen onderzoek naar kunnen doen.
Deelt u de mening dat meer werk moet worden gemaakt van medicatiebeoordelingen, die zowel de gezondheid van ouderen ten goede komen als op eenvoudige wijze kosten besparen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze maakt u hier alsnog serieus werk van?
Zie antwoord vraag 2.
Legbatterijeieren die ondanks verbod nog steeds in Nederland verkocht worden |
|
Henk van Gerven |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Is het waar dat in Europa nog 47 miljoen kippen (zo’n 14%) in legbatterijen zitten? Is dit een reële schatting of zijn er aanwijzingen dat dit getal nog wel eens hoger kan zijn1?
Krachtens artikel 5, lid 2 van Richtlijn 1999/74/EG van de Raad moeten lidstaten er zorg voor dragen dat het houden van kippen in legbatterijen vanaf 1 januari 2012 verboden is. Zoals al gemeld aan uw Kamer (TK 31 923 nr. 28) is het verscheidene bedrijven in 13 EU-lidstaten niet gelukt om tijdig om te schakelen naar verrijkte kooien of andere toegestane huisvestingssystemen.
Volgens gegevens door de lidstaten aangeleverd zitten er momenteel nog ca. 45 miljoen legkippen in legbatterijen. Dit is inderdaad een kleine 14% van het totale aantal legkippen in de EU.
Is het waar dat 70 á 80% van de Italiaanse eieren nog afkomstig is uit legbatterijen? Zo nee, welk percentage dan? Waar baseert u uw cijfers op en hoe verklaart u dit cijfer uit Italië?1
Op basis van cijfers van februari jl., door Italië aangeleverd, is naar schatting ca. 45% van de Italiaanse eieren nog afkomstig uit legbatterijen.
Welke concrete acties heeft u ondernomen om de motie van het lid Van Gerven c.s. over een importverbod van legbatterijeieren uit te voeren?2
In reactie op de motie Van Gerven c.s. (TK 31 923, nr. 24) heb ik in mijn brief van 10 november 2011 (TK 31 923, nr. 25) mijn inzet geschetst en reeds aangegeven dat het niet toegestaan is om producten uit derde landen die niet volgens onze eisen van diervriendelijkheid en dierenwelzijn zijn geproduceerd aan de EU-grens tegen te houden. Dit vloeit voort uit het basisbeginsel van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), dat er geen onderscheid gemaakt mag worden tussen «soortgelijke» producten op basis van de productiemethode.
Zoals aangegeven in het BNC-fiche over de EU-strategie dierenwelzijn (TK 22 112, nr. 1370) zal ik de Commissie vragen in haar verslag t.z.t. over de effecten van de internationale dierenwelzijnsactiviteiten op de concurrentiepositie van Europese veehouders ook in te gaan op de relatie met derde landen en aan te geven of en welke vervolgstappen dit tot gevolg zou moeten of kunnen hebben in relatie tot de handelspartners.
Kunt u bevestigen dan wel ontkennen of het waar is wat een expert eierhandel1 zegt, namelijk dat alle producenten met legbatterijeieren werken, ook in Nederland, en dat er 90% kans is dat men een verwerkt product zoals cake of pasta met legbatterijeieren in een Nederlandse winkel koopt? Waarop baseert u dit precies?
Nee. De Nederlandse eiproductenfabrikanten (producenten van eiproduct: (gedroogd) heelei, eigeel, eiwit) verwerken nog slechts in zeer beperkte mate eieren uit legbatterijen. Het betreft namelijk alleen legbatterijeieren die afkomstig zijn van het kleine aantal Nederlandse legbatterijbedrijven (»knelgevallen») dat nog tot uiterlijk 1 juli a.s. legbatterijeieren mag produceren en deze eieren alleen gekanaliseerd aan de Nederlandse eiproductenfabrikanten af mag zetten. Na 1 juli zullen de Nederlandse eiproductenfabrikanten dus géén legbatterijeieren afkomstig uit de EU meer verwerken. Nederlandse eiproductenfabrikanten voeren nauwelijks grondstof in uit derde landen.
Welk aandeel van de eiproductenfabrikanten in andere EU-lidstaten nog legbatterijeieren verwerkt is mij niet bekend. Er zijn hier geen Europese cijfers over beschikbaar.
Vanuit derde landen worden er eieren en eiproducten in de EU ingevoerd. Deze zullen overwegend afkomstig uit legbatterijen zijn. Deze eieren en eiproducten komen voornamelijk uit de VS en Argentinië. In 2011 werd er 26 456 ton (GATT equivalent ei in de schaal) aan eieren en eiproducten in de EU ingevoerd. Nederland heeft van dit totaal slechts 0,4% ingevoerd. Wat de uiteindelijke bestemming is van deze eieren en eiproducten en in welke eindproducten ze in de winkelschappen terecht komen, is mij niet bekend.
Hoe groot de kans is dat in een eindproduct (zoals cake of pasta) in een Nederlandse winkel legbatterijeieren verwerkt zijn, kan ik niet nauwkeurig bepalen. De internationaal opererende voedingsmiddelenindustrie kan immers ingrediënten uit de EU maar ook van buiten de EU betrekken. En de in Nederland of in de EU geproduceerde eindproducten (zoals cake of pasta) kunnen op hun beurt zowel binnen Nederland, binnen de EU of daarbuiten in de winkelschappen terecht komen.
Al sinds 2003 verkopen Nederlandse grootwinkelbedrijven geen tafeleieren meer die geproduceerd zijn in legbatterijen. Daarnaast hebben de bij het Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) aangesloten supermarktorganisaties in de
inkoopvoorwaarden voor huismerkartikelen voor hun leveranciers opgenomen dat indien ei verwerkt is in bereide producten dit scharreleieren moeten zijn. Bij producten waarin het ingrediënt meer dan 5% ei of eiproduct bedraagt of als ei of eiproduct een «kenmerkend ingrediënt» is van het product (bijvoorbeeld pasta met ei), dan stellen supermarktorganisaties voor hun huismerkartikelen de inkoopvoorwaarde dat het product 100% scharreleiproduct moet bevatten. Dit wordt gecontroleerd door private kwaliteitssystemen waar toezicht op wordt gehouden door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
In welke mate zijn met legbatterijeieren bereide producten in de Nederlandse winkels te koop? In welke mate verwerken Nederlandse producenten legbatterijeieren in hun producten? Welke controle en welke informatieverzameling is hier op? Welke contacten heeft u met Nederlandse producenten en grootwinkelbedrijven om gebruik van batterijeieren te ontmoedigen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe liggen in uw onderbouwde opinie de juridische mogelijkheden tot het instellen van een verkoopverbod in Nederland voor legbatterijeieren, ook die in verwerkte producten?
Ik verwijs u naar de reactie die ik eerder gaf op de motie Van Gerven/Ouwehand in mijn brief van 19 december 2011 (TK 21 501 32, nr. 26).
Zoals eerder aangegeven (TK 31 923 nr. 28) neemt dit niet weg dat batterijeieren voor industrieel gebruik in beginsel alleen worden verwerkt in de lidstaat waar de eieren worden geproduceerd (tenzij op basis van een bilaterale afspraak vanwege gebrek aan verwerkingscapaciteit, verwerking in een andere lidstaat plaatsvindt.) Dit vloeit voort uit de eisen die de Commissie heeft gesteld in het kader van de verlate omschakeling van legbatterijbedrijven. Daarom zijn in de actie- en handhavingsplannen die de lidstaten bij de Europese Commissie hebben ingediend traceringsregimes opgenomen.
Voorts zijn er geen mogelijkheden voor een verkoopverbod in Nederland op legbatterijeieren en verwerkte producten, waarin legbatterijeieren of producten van legbatterijeieren zijn verwerkt, die zijn geïmporteerd uit derde landen. Zoals eerder aangegeven is het volgens de regels van de WTO niet toegestaan onderscheid te maken tussen «soortgelijke» producten op basis van de productiemethode.
De consument kan uiteraard op basis van keur- of kenmerken zelf een keuze maken voor producten waarin eieren uit een bepaald soort huisvestigingssysteem verwerkt zijn.
Bent u bereid om over te gaan tot verplichte ontmoedigende labeling van producten waarin legbatterijeieren verwerkt zijn? Zo nee, waarom niet? Welke hobbels ziet u hierbij?
Zoals ik u tijdens het Algemeen Overleg van 14 december jl. op een vraag van gelijke strekking heb aangegeven vind ik dergelijke regels voor (ontmoedigende) etikettering niet passend. De producten die in de winkelschappen liggen, behoren te voldoen aan de geldende wettelijke vereisten. Voor producten die aan deze vereisten voldoen, past geen ontmoedigende etikettering.
Zoals al aangegeven kan de consument uiteraard op basis van keur- of kenmerken zelf een keuze maken voor producten waarin eieren uit een bepaald soort huisvestigingssysteem verwerkt zijn.
Het bericht dat alsnog sluiting dreigt van de spoedeisende verloskunde in ziekenhuis De Sionsberg |
|
Nine Kooiman , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op berichten dat in overleg tussen de Raad van Bestuur van De Sionsberg, de Friesland Zorgverzekeraar en de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) is besloten om de klinische tweedelijns geboortezorg te beëindigen?1
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 1 van de Kamervragen van het lid Smilde en De Rouwe (2012Z09631, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2591).
Herinnert u zich nog dat u applaus kreeg toen u tijdens een recent debat stelde dat afstand en bereikbaarheid bij de acute verloskundige zorg «ongelooflijk belangrijk» zijn en dat u niet wilt dat het landelijk gebied voor wat betreft deze zorg verschraalt? Wat mogen de mensen die toen voor u hebben geapplaudisseerd van u verwachten nu de verloskunde in Dokkum dreigt te verdwijnen? Wilt u uw antwoord toelichten?2
De aanleiding van het onder de loep nemen van de geboortezorg in Nederland was de relatief hoge babysterfte die wij in vergelijking met andere landen hadden. De Tweede Kamer heeft daarop ook sterk aangedrongen. Voor alle verloskundige zorg in Nederland is het derhalve van belang dat deze voldoet aan de normen voor bereikbaarheid én kwaliteit. Aangezien de verloskundige zorg, zoals ik in antwoord op vraag 1 beschrijf, niet op verantwoorde wijze in De Sionsberg kan worden aangeboden, zal naar alternatieve oplossingen moeten worden gezocht. Om die reden heeft de IGZ het ziekenhuis verzocht een zorgbeleidsplan op te stellen. Het is aan De Sionsberg om in overleg en afstemming met de zorgverzekeraar tot een toekomstbestendige oplossing voor de regio te komen. De IGZ zal de uiteindelijke plannen toetsen aan de geldende normen voor kwaliteit en bereikbaarheid. Daarnaast heb ik in het debat aangegeven samen met kleine ziekenhuizen en de IGZ te bezien of er ook extra tussenvormen/voorzieningen van zorg mogelijk zijn. Ook deze tussenvormen zullen moeten voldoen aan kwaliteitseisen van de inspectie.
Wat is uw reactie op de waarschuwing van medisch-specialisten van De Sionsberg voor toenemende sterfgevallen onder moeders en kinderen en het onmogelijk maken van veilig thuis bevallen? Wilt u deze waarschuwingen serieus nemen en de ziekenhuisbestuurders, de zorgverzekeraar en de IGZ terugfluiten? Zo nee, waarom niet?
De medisch specialisten verwijzen in hun reactie naar een onderzoek dat het Erasmus Medisch centrum uitvoerde voor de Stichting Algemene Ziekenhuizen. De volledige conclusie van dit onderzoek luidt echter: Concentratie van ziekenhuizen volgens het «kleinste eerst» scenario (scenario 1) verdubbelt de gemiddelde reistijd van zwangeren, en verhoogt de sterfte met 10%. Als de kleinste ziekenhuizen worden gesloten, onder vermijding van het gelijktijdig sluiten van meerdere ziekenhuizen in rurale gebieden (scenario 2), neemt de sterfte juist licht af. Dit is precies de reden dat de IGZ vorig najaar aan het ziekenhuis heeft aangegeven dat de verloskunde niet direct kon sluiten maar dat er eerst een goed plan voor een verantwoorde overgangssituatie in de regio opgesteld diende te worden.
Daarnaast wil ik aangeven dat het zeer onwenselijk zou zijn om, als de IGZ oordeelt dat zorg niet aan de kwaliteitseisen voldoet, dit oordeel als politiek in de wind te slaan door de IGZ terug te fluiten. De kerntaak van de IGZ is toezicht te houden op kwaliteit en daar moet de politiek niets aan af willen doen.
Wat is de betrokkenheid van de IGZ, die opereert onder uw verantwoordelijkheid, bij deze sluitingsplannen? Waarom werkt de IGZ mee aan de ontmanteling van De Sionsberg, terwijl dit ziekenhuis het laagste sterftecijfer heeft in de regio? Welke belangen dient de IGZ hier, en waarom handelt zij in strijd met uw opvatting over de bereikbaarheid van geboortezorg?
De IGZ handelt in de casus van de Sionsberg in het belang van verantwoorde zorg voor de patiënt. Het ziekenhuis heeft een zorgbeleidsplan opgesteld met als uitgangspunt dat de zorg die zij leveren op verantwoorde wijze ook in de toekomst kan worden geboden. Het is de taak van de IGZ om de randvoorwaarden voor het leveren van verantwoorde zorg te beoordelen op risico’s voor de patiënt. Een patiënt die zich aandient bij het ziekenhuis moet kunnen rekenen op kwalitatief goede en veilige zorg. Als de IGZ vaststelt dat de randvoorwaarden voor de zorg niet aan de normen en richtlijnen voldoet, moeten er veranderingen worden doorgevoerd. Politieke interventies op beoordeling van kwaliteit zijn zeer onwenselijk, dat is de reden waarom wij een onafhankelijke toezichthouder hebben in Nederland.
Deelt u de mening dat sluiting van de afdeling verloskunde op termijn het einde zal betekenen voor ziekenhuis De Sionsberg? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, die mening deel ik niet. Ik wijs in dit verband op de portfoliokeuze die De Sionsberg in het zorgbeleidsplan van januari van dit jaar heeft gemaakt en de instemming van de IGZ en de zorgverzekeraar heeft. Het zorgbeleidsplan richt zich op de zorg die door het ziekenhuis op verantwoorde wijze in de toekomst kan worden geleverd. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 ga ik ervan uit dat de keuze die de Sionsberg heeft gemaakt juist betekent dat ook in de toekomst verantwoorde zorg voor de regio overeind blijft. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 1 van de Kamervragen van het lid Smilde en De Rouwe (2012Z09631, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2591). Overigens geldt dat het ziekenhuis verantwoordelijk is voor de kwaliteit van zorg die zij levert.
Kunt u voor uw rekening nemen dat de sterftekans voor moeder en kind toeneemt door sluiting van de verloskundige afdeling, conform waarschuwingen van de medisch-specialisten en de uitkomsten van het onderzoek van de Samenwerkende Algemene Ziekenhuizen (SAZ)? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, op welke wijze grijpt u in?3
Zie het antwoord op de vragen 3 en 4.
Het bericht dat zorgverzekeraars belang hebben bij het in de schulden laten zitten van verzekerden |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel waarin wordt gesteld dat zorgverzekeraars voor iemand met premieachterstanden meer geld binnenkrijgen dan voor de gemiddelde verzekerde? Deelt u de mening dat zorgverzekeraars door dit voordeel onvoldoende geneigd zijn verzekerden uit de schuldenregeling te krijgen? Zo nee, waarom niet?1
In het artikel wordt gedoeld op de bijdrage die een zorgverzekeraar voor een wanbetaler (met een premieachterstand ter hoogte van zes maanden) ontvangt uit het Zorgverzekeringsfonds. De hoogte van deze bijdrage is gelijk aan de standaardpremie (de gemiddelde nominale premie die de verzekerden in 2012 voor een zorgverzekering moeten betalen verhoogd met het gemiddelde verplicht eigen risico dat een verzekerde naar verwachting betaalt). Deze wanbetalersbijdrage wordt alleen verstrekt indien de zorgverzekeraar de dekking van de verzekering in stand laat, de wettelijk voorgeschreven incasso-inspanningen verricht en voldoende medewerking verleent aan activiteiten die zijn gericht op aflossing van de schuld. Uit de gestelde voorwaarden blijkt juist dat verzekeraars het nodige dienen te doen om te voorkomen dat verzekerden in het systeem van de bestuursrechtelijke premie terecht komen.
Mijns inziens kan dan ook niet worden gesteld dat zorgverzekeraars verdienen aan verzekerden met premieachterstanden. Wel ben ik van mening dat verzekeraars meer zouden kunnen doen in het voortraject. Derhalve bereid ik, zoals ik mijn brief van 4 november 2011 in reactie op de evaluatie van de wanbetalersregeling heb aangegeven, maatregelen voor om een deel van deze compensatie in te zetten voor versterking van de preventieve fase. Daardoor kunnen zorgverzekeraars worden gestimuleerd om, in samenwerking met gemeenten, schuldhulpverlening en kredietbanken, nadere preventieve activiteiten te ontwikkelen om het ontstaan van problematische schulden te voorkomen.
Deelt u de mening dat voor mensen die wegens persoonlijke omstandigheden hun premie niet kunnen betalen een uitzichtloze situatie ontstaat, door de boete die zij bovenop de premie moeten betalen, alsmede de achterstallige premie en bijkomende kosten? Zo nee, welk uitzicht biedt u hen? Zo ja, deelt u de mening dat de aanpak van betalingsachterstanden moet worden gewijzigd?
Nee, ik deel deze mening niet. Uit de evaluatie blijkt dat de wanbetalersregeling werkt. Het bestuursrechtelijke premieregime blijkt in de praktijk voor nieuwe gevallen de beoogde afschrikkende werking te hebben en de (hogere) bestuursrechtelijke premie bevordert dat een wanbetaler zo snel mogelijk wil terugkeren naar het normale premieregime.
Mensen met lage inkomens worden beschermd door de ondergrens van de zgn. beslagvrije voet, zoals geregeld in artikel 18f van de Zorgverzekeringswet en in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, welke door beslaglegger en gerechtsdeurwaarder dient te worden gerespecteerd. Deze beslagvrije voet strekt ertoe te borgen dat een basispercentage van periodieke inkomsten (zoals loon en uitkeringen) blijft toekomen aan de betrokkene om te kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan.
Uit de evaluatie van de wanbetalersregeling is gebleken dat de regeling op essentiële onderdelen (preventieve werking, succesvolle inning) kan worden verbeterd. Zoals ik in mijn brief van 4 november 2011 aan uw Kamer en in het algemeen overleg op 16 februari 2012 heb uiteengezet, zet ik de komende tijd allereerst in op verbetering en versterking van de preventieve fase om te voorkomen dat mensen in het bestuursrechtelijke premieregime terechtkomen.
Thans geven zorgverzekeraars op uiteenlopende wijze invulling aan de preventieve fase. Om hier een beter beeld van te krijgen laat ik een verkenning uitvoeren naar hoe vorm en inhoud kan worden gegeven aan schuldpreventie als gezamenlijke activiteit van zorgverzekeraars en gemeenten. Een goede samenwerking op lokaal niveau zorgt voor maatwerk, gericht op de specifieke schuldenaar en diens schuldensituatie, waardoor de betaal- en afloscapaciteit van schuldenaren zo optimaal mogelijk kan worden aangewend om problematische schulden te voorkomen dan wel op te lossen.
Daarnaast worden maatregelen voorbereid voor het optimaliseren van het bestuursrechtelijke premieregime en het bevorderen van de uitstroom.
Is het waar dat zorgverzekeraars verdienen aan verzekerden met premieachterstanden, doordat zij ter compensatie een bedrag krijgen dat hoger ligt dan gebruikelijk is in de «markt»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de verdediging van de zorgverzekeraars dat zij veel kosten moeten maken voor het treffen van een betalingsregeling geen doel treft, aangezien deze regeling na zes maanden automatisch verloopt via het College voor Zorgverzekeringen of de sociale dienst? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals reeds in de vraag wordt gesteld, wordt de bestuursrechtelijke premie pas opgelegd nadat de verzekeringnemer een betalingsachterstand van zes premiemaanden heeft opgebouwd. Voordat het zover is, dient een zorgverzekeraar in elk geval na twee maanden respectievelijk vier maanden de verzekerde per brief te informeren over de achterstand, een betalingsregeling aan te bieden en te wijzen op de gevolgen wanneer de schuld verder oploopt. Vervolgens blijft de zorgverzekeraar, na het ingaan van het bestuursrechtelijke premieregime, aan zet voor de inning van de (nog openstaande) nominale premie van de periode vóór overdracht aan het CVZ. Hier is ook het belang van de wanbetaler mee gediend. Wanneer de wanbetaler alsnog de schulden aan de verzekeraar heeft afgelost en de zorgverzekeraar betrokkene heeft afgemeld, is het CVZ namelijk bevoegd de opslag van 30% kwijt te schelden. Als daarnaast tussen de wanbetaler en de zorgverzekeraar een schuldregeling tot stand is gekomen, stopt vanaf dat moment het voor de wanbetaler financieel nadeligere bestuursrechtelijke premieregime. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1 en 3 al heb aangegeven, worden momenteel activiteiten ontwikkeld om de preventieve fase te versterken.
Op welke wijze pakt u zorgverzekeraars aan die door laksheid mensen onnodig in de problemen brengen of laten zitten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik beschik niet over aanwijzingen die deze stelling in zijn algemeenheid staven.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet er op toe dat de zorgverzekeraar zich houdt aan de voorwaarden die zijn verbonden aan het recht op de wanbetalersbijdrage. Ook ziet de NZa erop toe dat verzekerden niet ten onrechte worden aangemeld voor het bestuursrechtelijke premieregiem. Ik heb inmiddels, als uitvloeisel van de aanbeveling uit het evaluatierapport, gesprekken gevoerd met de NZa over een verscherping van het toezicht op de naleving van het incassoprotocol.
Wel acht ik, zoals ik reeds aangaf in mijn antwoord op vraag 2, de wijze waarop thans door zorgverzekeraars vorm wordt gegeven aan de preventieve fase voor verbetering vatbaar.
Ik verwacht dat de in mijn antwoord op vraag 2 aangehaalde verkenning hieraan een belangrijke bijdrage zal kunnen leveren. In het kader van deze verkenning zullen onder andere goede praktijkvoorbeelden van bestaande arrangementen tussen zorgverzekeraars en gemeenten in beeld worden gebracht.
Deelt u de mening dat een inkomensafhankelijke zorgpremie kan helpen in het voorkomen van betalingsachterstanden, aangezien een flink deel van deze achterstanden niet worden veroorzaakt door onwil, maar financiële onmacht van verzekerden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Een belangrijk uitgangspunt bij de Zorgverzekeringswet, als onderdeel van de Nederlandse sociale verzekeringen, is juist dat door verzekeringnemers naar draagkracht aan de bekostiging wordt bijgedragen. De helft van de kosten van de uitvoering van de Zorgverzekeringswet wordt om die reden gedekt door een inkomensgerelateerde bijdrage die de Belastingdienst int.
De andere helft van de kosten wordt gedekt door de nominale premie die de verzekeringnemer zelf betaalt aan de verzekeraar. Deze nominale premie is weliswaar inkomensonafhankelijk, maar de verzekerde kan op grond van de Wet op de zorgtoeslag aanspraak maken op een zorgtoeslag ingeval de nominale premie in verhouding tot diens inkomen te hoog is.
Het declareren van psychische zorg door niet-geregistreerde hulpverleners |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat, onder meer via de stichting Europsyche, voor miljoenen euro's aan psychische zorg is gedeclareerd die door niet-geregistreerde zorgverleners is verleend? Deelt u de mening dat veel verzekerden gedupeerd zijn, doordat zij hierdoor niet de zorg hebben gekregen waarvoor zij hebben betaald? Zo nee, waarom niet?1
Naar aanleiding van eerdere berichtgeving over Europsyche heb ik de NZa en IGZ gevraagd nader onderzoek in te stellen naar de mate waarin Europsyche en andere vergelijkbare zorgaanbieders in hun functioneren voldoen aan alle wettelijke kaders en mij daarover te informeren. Deze onderzoeken lopen nog. Over de uitkomsten van deze onderzoeken zal ik met verzekeraars en toezichthouders (IGZ en de NZa) in gesprek gaan.
Zodra de onderzoeken van NZa en IGZ zijn afgerond zal ik de kamer nader kunnen informeren, zoals ik reeds heb medegedeeld naar aanleiding van de vragen van het Kamerlid Bouwmeester (PvdA) over vergoeding van alternatieve therapieën uit het basispakket (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2658).
Uiteraard geldt dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars moeten voldoen aan alle geldende wet- en regelgeving. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om goed te declareren. Daarna is het de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om de gedeclareerde zorg te controleren op onrechtmatigheden. Zorgverzekeraars voeren formele en materiële controles uit om te kijken of er juist is gedeclareerd. In de formele controles wordt gecheckt of de declaraties juist zijn ingediend volgens de wet- en regelgeving. In de materiële controles gaat de zorgverzekeraar na of de gedeclareerde zorg ook daadwerkelijk is geleverd.
Wanneer zorg niet zoals voorgeschreven in de wet en regelgeving wordt gedeclareerd kan de NZa op grond van artikel 35 Wmg tegen de zorgaanbieder optreden met een aanwijzing om deze praktijk stop te zetten, met last onder dwangsom en met een bestuurlijke boete. Wanneer een zorgverzekeraar dergelijke onrechtmatig gedeclareerde zorg vergoedt, kan de NZa in principe op gelijke wijze ook tegen de zorgverzekeraar optreden.
Deelt u de mening dat uit deze casus wederom blijkt dat de Diagnose Behandeling Combinatie (DBC) een ondoorzichtig financieringssysteem is dat fraude in de hand werkt en derhalve afgeschaft dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening niet. Voor mijn overwegingen om vast te houden aan de dbc-systematiek verwijs ik u naar de voorhangbrief invoering prestatiebekostiging van 21 februari 2012 (TK 25 424 nr. 160) en het Verslag van een Schriftelijk Overleg over dat onderwerp, vastgesteld op 16 april 2012 (TK 25 424 nr. 175).
Vindt u het terecht dat Europsyche naar de rechter stapt om geld van zorgverzekeraars te eisen, terwijl deze stichting kennelijk zelf jarenlang het onterecht declareren van alternatieve en zelfs omstreden therapieën vanuit de basisverzekering heeft gefaciliteerd? Wilt u uw antwoord toelichten?
Indien twee partijen een dispuut hebben over een vordering, staat het een partij uiteraard vrij om de rechter om een uitspraak hierover te vragen. Dat geldt ook voor Europsyche. Het is niet aan mij, maar aan de rechter, om een uitspraak te doen over de rechtmatigheid van de eis van Europsyche. De rechter heeft inmiddels op 16 mei zorgverzekeraar CZ in het gelijk gesteld.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Wordt Europsyche strafrechtelijk onderzocht op fraude? Zo nee, waarom niet?
Mij zijn geen strafrechtelijke onderzoeken naar Europsyche bekend. Overigens zou ik, indien dergelijke onderzoeken mij wel bekend waren, u daarover niet kunnen berichten, omdat dit een strafrechtelijk onderzoek kan belemmeren.
Zorgverzekeraars dragen doorgaans onderzoeken naar zorgaanbieders waarbij ze fraude hebben vastgesteld over aan de NZa. De NZa besluit vervolgens in overleg met het OM en de FIOD of een zaak al dan niet bestuurs- of strafrechtelijk wordt opgepakt. Op dit moment zijn zorgverzekeraars nog bezig met het onderzoek.
Deelt u de mening dat zogenaamde verlengde-armconstructies, waarbij een geregistreerde psychiater feitelijk fungeert als stempelmachine voor het declareren van zorg zonder de patiënt te hebben gezien, moet worden teruggedrongen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wordt dit bewerkstelligd?
Ik heb twijfels over de verlengde arm constructie. Voor hierover besluiten worden genomen wil ik de voor- en nadelen graag op een rijtje zetten nadat ik de onderzoeksresultaten van de NZa en IGZ heb ontvangen. Ik heb het CVZ gevraagd mij te adviseren over deze constructie en over GGZ behandelingen die in het pakket thuishoren en welke niet. Het CVZ komt eind dit jaar met haar advies.
Wat is uw reactie op de constatering dat zorgverzekeraars weinig belang hebben bij fraudeonderzoek? Wat is hiervoor uw verklaring, en wat doet u hieraan?
De uitspraak in het artikel herken ik niet. Zorgverzekeraars hebben wel degelijk belang bij fraudeonderzoek. Zorgverzekeraars Nederland heeft onlangs de fraudecijfers over 2011 bekend gemaakt. Er is € 7,7 miljoen aan fraude opgespoord. Via de materiële controles[1] is er € 167 miljoen teruggevorderd en via de formele controles[2] hebben de zorgverzekeraars ongeveer € 800 miljoen bespaard. Het aantal fte dat bij zorgverzekeraars belast is met fraudeonderzoek vertoont een stijgende lijn. Fraudeonderzoek zorgt ervoor dat onterechte betalingen kunnen worden gestopt en zo mogelijk teruggevorderd.
Ik vind het van groot belang dat zorgverzekeraars actief fraude opsporen en heb daarom onlangs laten onderzoeken of en in hoeverre verzekeraars hierbij gebruik maken van beschikbare geavanceerde technieken. Een onderzoeksbureau is dit in mijn opdracht nagegaan. Een van de aanbevelingen uit dit rapport luidt dat geautomatiseerde fraudebestrijding centraal georganiseerd zou moeten worden. Ik heb ZN gevraagd dit op te pakken.
Wat is uw reactie op de bewering van de bestuurder van Europsyche dat het declareren van psychiatrische zorg, die feitelijk niet heeft plaatsgevonden, een gebruikelijke gang van zaken is in de geestelijke gezondheidszorg (ggz)? Deelt u deze mening? Zo ja, deelt u dan de mening dat hiernaar uitgebreid onderzoek dient te worden verricht? Zo nee, waarom niet?
In het betreffend artikel wordt door niemand beweerd dat het declareren van psychiatrische zorg die feitelijk niet heeft plaatsgevonden een gebruikelijke gang van zaken is. Wel stelt de bestuurder van Europsyche dat de werkwijze van zijn instelling in de reguliere ggz «heel gebruikelijk» is. Zoals gezegd heb ik de NZa en IGZ gevraagd nader onderzoek in te stellen naar de mate waarin Europsyche en andere vergelijkbare zorgaanbieders in hun functioneren voldoen aan alle wettelijke kaders. Ik heb twijfels over de verlengde arm constructie. Voor hierover besluiten worden genomen wil ik de voor- en nadelen graag op een rijtje zetten zetten nadat ik de onderzoeksresultaten van de NZa en IGZ heb ontvangen.»
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u voorts de mening dat het verplicht vermelden van op de patiënt herleidbare diagnose-informatie niet de juiste manier is om dit probleem aan te pakken, gelet op de gerechtelijke uitspraken tegen deze schending van het beroepsgeheim en de medische privacy, en dat het beter is om behandelaren zelf hun eigen behandelingen te laten declareren zonder tussenkomst van organisaties als Europsyche, waarbij door middel van steekproeven de juistheid kan worden gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Bij vraag 1 heb ik toegelicht op welke wijze verzekeraars gedeclareerde zorg kunnen controleren op onrechtmatigheden. Verder wil ik u verwijzen naar mijn antwoorden van 7 mei 2012 op uw vragenhet declareren van psychische zorg door niet-geregistreerde hulpverleners (2012Z09480). Daarin ben ik uitvoerig ingegaan op de consequenties van deze uitspraak.
Is het niet verstandiger het DBC-financieringssyteem in de ggz te vervangen door een niet op verrichtingen gebaseerd financieringsstelsel, wat leidt tot onnodige kostenstijgingen in de ggz? Zo neen, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
De voortgang van de bouw van megastallen ondanks het nadrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer voor een moratorium op de bouw van deze megastallen |
|
Henk van Gerven , Dion Graus (PVV), Tjeerd van Dekken (PvdA), Anja Hazekamp (PvdD), Rik Grashoff (GL) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over de risicobeoordeling voor de volksgezondheid door de GGD Noord-Limburg over de komst van het Nieuw Gemengd Bedrijf (NGB) in Horst aan de Maas en het feit dat deze gemeente op basis van dit rapport van plan is het besluitvormingstraject rondom deze megastal voort te zetten?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit besluit van de gemeente in het licht van de breed aangenomen moties die oproepen tot een moratorium op de bouw van megastallen en waarin verzocht is met gemeenten en provincies in overleg te treden?2
In mijn antwoord op Kamervragen van het lid Van Gerven (Aanhangsel der Handelingen, 2011–2012, nr. 816) van 1 december 2011 heb ik aangegeven dat de bestemmingsplanwijziging in verband met de realisatie van het landbouwontwikkelingsgebied Witveldweg opgestart is in juni 2010. Er is derhalve geen sprake van nieuwe aanvragen als bedoeld in de motie van de leden Grashoff en Van Veldhoven. Het restrictieve beleid conform deze motie (TK 28 286, nr. 488) om niet mee te werken aan bestemmingsplanwijzigingen voor stallen groter dan 300 NGE en meer dan één bouwlaag, heb ik op 25 maart 2011 onder de aandacht gebracht van de provincies en de VNG (Aanhangsel der Handelingen 2010–2011, nr. 2244). In mijn brief aan uw Kamer van 15 maart 2011 ((TK 28 286, nr. 494) heb ik aangegeven waarom ik heb afgezien van het conform de motie Thieme/Jacobi nemen van een voorbereidingsbesluit waarmee een moratorium op de bouw van megastallen wordt afgekondigd.
Wat vindt u van dit besluit, gelet op uw antwoorden op vragen van de leden Grashoff en van Dekken3 over de bouw van een megastal bij Vlagtwedde 33n de vragen van het lid Ouwehand over het toestaan van nieuwe megastallen in Overijssel4, waarbij u beide keren aangaf bij de betreffende provincie en gemeente er op aan te dringen geen onomkeerbare stappen te zetten totdat het beoordelingskader van de Gezondheidsraad voor de gezondheidsrisico’s van intensieve veehouderijbedrijven gereed is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken voor wat betreft de wettelijke voorziening, oftewel de noodwet, die u heeft aangekondigd om het mogelijk te maken om een grens te stellen aan het maximaal aantal te houden dieren per diersoort op één bedrijfslocatie?
Zoals ik reeds heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 12 juni jongstleden zal ik in de komende periode het wetsvoorstel (technisch) voorbereiden. Ik laat de beslissing over een wetsvoorstel aan een volgend kabinet.
De zorgen van jonge huisartsen over de toekomst van het vak |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het interview met de oprichters van actiegroep Jonge Huisartsen? Trekt u het zich aan dat uw beleid wordt gezien als schadelijk voor de fundamenten van de huisartsgeneeskunde? Wat zijn volgens u de fundamenten van de huisartsenzorg?1
Ik heb van het interview in het ledenblad van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) kennisgenomen. Hoewel ik het niet eens ben met suggesties in het artikel, vind ik het een goede zaak dat ook jonge artsen betrokken zijn bij het beleid en zich actief mengen in de discussie over de houdbaarheid van ons zorgstelsel. Mede om die reden zal een vertegenwoordiging van de actiegroep Jonge Huisartsen ook worden ontvangen op het ministerie om in gesprek te gaan over hun ideeën.
Ik ben van mening dat de Nederlandse zorg is gebaat bij een sterke eerste lijn en dat binnen deze eerste lijn de huisarts een belangrijke positie inneemt. Zie ook mijn beleidsbrief «Zorg en ondersteuning in de buurt» (d.d. 14 oktober 2011).
Wat is uw reactie op de uitspraak dat veel jonge huisartsen overwegen te stoppen als zij in de toekomst vooral bezig zullen zijn om als slimme ondernemer de financiën rond te krijgen? Bent u bereid uw beleid te heroverwegen of mogen deze huisartsen wat u betreft vertrekken? Wilt u uw antwoord toelichten?
De suggestie dat de huisarts bezig zou moeten zijn als slimme ondernemer om de financiën rond te krijgen, is niet gestoeld op mijn beleid. De huisarts wordt grotendeels gefinancierd via het abonnementstarief en heeft patiënten die op naam staan ingeschreven in zijn praktijk.
Kunt u zich voorstellen dat uw uitvoeringsverzoek aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) wordt gezien als een gebrek aan vertrouwen, op basis van zowel de toon als de suggestie om de inschrijving op naam af te schaffen? Bent u bereid dit verzoek in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bereid om dit verzoek in te trekken. Ik heb de NZa om advies gevraagd omdat ik, naast goede zaken, knelpunten zie in de huidige bekostiging. Dit zijn knelpunten die ook worden herkend door het veld. Als voorbeeld noem ik de complexiteit van het systeem en de administratieve lasten die het systeem met zich meebrengt. Daarnaast werpt het huidige systeem barrières op voor substitutie van zorg en wordt er niet betaald voor gezondheidsuitkomsten en/of resultaten.
Wat betreft de inschrijving op naam kan ik kort zijn. Ik heb nooit gesuggereerd deze af te schaffen en ik ben dat ook niet van plan.
Wat is uw reactie op de kritiek dat het afschaffen van de inschrijving op naam zal leiden tot het in verschillende diagnoses opknippen van de patiënt om deze bij de goedkoopste zorgverlener onder te brengen? Bent u bereid te stoppen met het opknippen van de zorg in te vermarkten producten, zoals eerder is gebeurd met de thuiszorg, zorgzwaartepakketten en diagnose behandel combinaties (DBC's)? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Ik herken het door u geschetste beeld niet.
Deelt u de mening dat de vertrouwensrelatie en poortwachtersfunctie kernwaarden zijn voor goede huisartsenzorg en het beperken van overbodige zorgkosten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom voert u een beleid dat deze kernwaarden ondermijnt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie tevens mijn eerdere antwoorden. Mijn beleid richt zich juist op het versterken van de eerste lijn om daarmee ook te zorgen dat generalistische basiszorg weer meer in de buurt wordt aangeboden. Een onderdeel daarvan is dat ziekenhuizen sinds dit jaar weer verplicht zijn om te registreren wie de verwijzer van de patiënt is. Wanneer er geen verwijzer bekend is (met uitzondering van acute zorg), zal de zorgverzekeraar de rekening voor de zorg niet ten laste mogen brengen van het zorgverzekeringsfonds. Dit beleid ondersteunt en verstevigt de poortwachtersfunctie van de huisarts. De vertrouwensrelatie is daarnaast geborgd door het behouden van de inschrijving op naam. Mijn beleid versterkt derhalve deze kernwaarden.
Wilt u ingaan op de parallel met het opknippen van de wijkverpleegkundige in de jaren tachtig, waardoor patiënten veel meer verschillende hulpverleners moesten zien? Maakt u in de huisartsenzorg nu niet dezelfde fout? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik zie geen parallel met het afschaffen van de wijkverpleegkundige in de jaren tachtig en mijn beleid ten opzichte van de huisartsenzorg. In mijn brief aan de NZa benoem ik expliciet ook de functie van de wijkverpleegkundige als belangrijk onderdeel van integrale zorgverlening en vraag ik naar advies over de bekostiging, opdat de wijkverpleegkundigen een structurele financiering krijgen. Mijn beleid is gericht op samenwerking en integraliteit en staat dus haaks op het opknippen van zorg.
Bent u bereid productieprikkels in de zorg af te schaffen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, hoe geloofwaardig bent u nog als u zegt de zorgkosten te willen indammen?
De huisartsenzorg wordt voor het grootste deel bekostigd door het abonnementstarief. Dit is geen productiefinanciering. Ik heb de NZa de vraag voorgelegd om te adviseren over een juiste mix tussen het belonen van extra inspanning en preventie, het gezond houden en/of maken van de patiënt en ook het niet behandelen als dat onnodig is.
Waarom mag de tweede lijn groeien, terwijl de eerste lijn wordt gekort? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vragen van Kamerlid Kuiken (PVDA) over de korting op het huisartsenbudget na overschrijding bij de geïntegreerde eerstelijnszorg (2011Z16037, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3591).
Deelt u de mening dat met het versterken van de eerste lijn bezuinigd kan worden op overbodige zorguitgaven, zoals snotterpoli’s en SOS-artsen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het zeer eens met de jonge huisartsen dat er goed gekeken moet worden naar de doelmatigheid van zorg. Zorgaanbieders zijn daarvoor als eerste aan zet. Zorgaanbieders hebben de verantwoordelijkheid om gepaste zorg, die zinnig en zuinig is, aan te bieden. Hierover zijn in het Bestuurlijk hoofdlijnenakkoord ook afspraken gemaakt. Ook zorgverzekeraars hebben een belangrijke taak: zinnige en zuinige zorg inkopen en daarover harde afspraken maken in de contracten die worden gesloten met de zorgaanbieders.
Ik denk echter dat nieuwe initiatieven de zorg ook doelmatiger, toegankelijker en service gerichter kunnen maken. Daarom wil ik zorgen dat de toetredingsdrempel voor nieuwe initiatieven zo laag mogelijk is. Dat wil overigens niet zeggen dat ik van mening ben dat deze initiatieven per definitie gecontracteerd moeten worden door de zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars hebben daarin een zelfstandige bevoegdheid.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Jonge Huisartsen en de Kamer te informeren over de uitkomsten? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
De vernietiging van vaccins tegen de Mexicaanse griep door een blunder van het vaccininstituut |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er vele griepvaccins zijn vernietigd door een blunder van het Nederlands Vaccininstituut (NVI)? Hoe verhoudt dit zich tot de informatie die aan de Kamer is verstrekt, namelijk dat de vernietigde vaccins over datum waren? Is de Kamer volledig en juist geïnformeerd?1
Ik verwijs naar mijn brief van 16 april 2012 (Tweede Kamer, 2011–2012, 32 793, nr. 52).
Welke financiële waarde vertegenwoordigden de 1,2 miljoen doses die onterecht buiten de koeling zijn geplaatst?
Zoals ik in mijn brief van 16 april 2012 heb gemeld was er op het moment van het incident geen zicht op verkoop van de resterende doses. De toenmalige minister van VWS heeft uw Kamer op 12 mei 2010 geïnformeerd over de verkoopresultaten op dat moment en de verwachting uitgesproken dat er geen substantiële hoeveelheden vaccin meer zouden worden verkocht (Tweede Kamer, 2009–2010, 22 894 nr. 270). Er zijn na die brief inderdaad geen vaccins meer verkocht. De financiële waarde van de onterecht buiten de koeling geplaatste vaccins is dus nihil. Zelfs als er vanuit andere landen opnieuw vraag zou zijn geweest naar de griepvaccins dan waren er nog voldoende doses voorradig.
Hadden, gelet op de houdbaarheidsdata van deze batches van oktober 2010 tot september 2011, deze doses verkocht kunnen worden als ze niet door de fout van het NVI waren bedorven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, hoewel het na de vaccinaties overgebleven vaccins betrof, deze onprofessionele gang van zaken in algemene zin een risico oplevert voor de vaccinvoorziening en de volksgezondheid, omdat er evengoed sprake had kunnen zijn van een werkelijk gevaarlijke ziekte of van een fout die had plaatsgevonden vóór de geplande vaccinaties? Welke les wordt uit deze affaire geleerd?
Er is door een medewerker in strijd met de geldende voorschriften en procedures voor het vernietigen van vaccins gehandeld. Die voorschriften en procedures zijn er om de risico’s voor de vaccinvoorziening en de volksgezondheid te beperken. De betreffende medewerker is op het incident aangesproken en uiteraard leidt deze ervaring tot een verhoogde alertheid binnen de organisatie voor het juist toepassen van de voorschriften en procedures. Er is echter geen reden om de geldende voorschriften en procedures aan te passen.
Deelt u de mening dat de Kamer direct de werkelijke toedracht van het vernietigen van een groot aantal vaccins had moeten worden gemeld? Zo nee, waarom niet gelet op de informatieplicht, alsmede het grote gezondheids- en financiële belang? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd?
Het NVI heeft toentertijd aan het departement gemeld dat er door een medewerker in strijd met de procedures en voorschriften is gehandeld. Zoals in de vorige antwoorden is aangegeven had het incident geen gevolgen voor de vaccinvoorziening en dus geen betekenis had voor de bescherming van de volksgezondheid. Ook heeft het niet geleid tot extra kosten voor de rijksoverheid. Er zijn dus kortom geen externe effecten. Daarmee is de zaak niet groter dan dat een medewerker van het NVI in strijd met geldende interne procedures heeft gehandeld waarna passende maatregelen zijn genomen. Melding aan de Tweede Kamer ligt in zo’n geval niet voor de hand.
Welke «passende maatregelen» zijn door het NVI genomen, nadat was geconstateerd dat er gehandeld was in strijd met de geldende voorschriften en procedures met betrekking tot de vernietiging van vaccins?2
Het management van het NVI heeft de betreffende medewerker disciplinair bestraft wegens plichtsverzuim.
De dreigende ontmanteling van het Gemini Ziekenhuis inn Den Helder |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de dreigende ontmanteling van het Gemini Ziekenhuis in Den Helder, gezien de plannen van de directie?1
Het bestuur van het Gemini Ziekenhuis in Den Helder beraadt zich al enige tijd over de toekomst van het ziekenhuis. Het ziekenhuis ziet zich genoodzaakt om de zorg in de toekomst houdbaar te organiseren. Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat er een voorgenomen besluit is over het toekomstige functieprofiel van het ziekenhuis. Op grond van de informatie die ik heb ontvangen, kan ik niet concluderen dat het gaat om een ontmanteling van het ziekenhuis.
Is het waar dat van alle klinische functies slechts verloskunde overblijft? Zo nee, welke klinische functies zullen verdwijnen? Bent u van mening dat er nog goede, volwaardige ziekenhuiszorg resteert voor de Kop van Noord-Holland en Texel? Wilt u uw antwoord toelichten?
Volgens de informatie die ik van het ziekenhuis heb ontvangen voorziet het toekomstige functieprofiel in 7x24 uur acute zorg, geboortezorg, planbare zorg, chronische zorg en poliklinische zorg. De spoedeisende zorg wordt conform de kwaliteitseisen voor een basis-SEH ingericht en heeft de beschikbaarheid van alle primaire medische specialismen. De aanpassing voor de toekomst zit in de klinische functie bij een ingewikkelde operatieve ingreep, die intensieve gespecialiseerde zorg vereist voor de patiënt. Deze patiënten zullen worden doorverwezen naar het Medisch Centrum Alkmaar.
Gelet op dit toekomstige functieprofiel ben ik van mening dat er goede ziekenhuiszorg resteert voor de Kop van Noord-Holland en Texel.
Is het waar dat de plannen van de directie, evenals bij de ziekenhuizen in Dokkum en Meppel, wederom zijn gebaseerd op een sloopscenario van KPMG/Plexus onder leiding van voormalig minister Bos?
Het ziekenhuis heeft laten weten uit oogpunt van betere kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg tot concentratie en verdeling van het zorgaanbod in de regio te moeten komen. Ik begrijp dat ziekenhuizen bezig zijn met de toekomst en samen met de zorgverzekeraar en zorgaanbieders in de omgeving kijken hoe de zorg in de regio houdbaar georganiseerd kan worden. Het is aan de ziekenhuizen zelf door wie men zich laat adviseren.
Hoe beoordeelt u de rol van KPMG/Plexus bij de ontwikkeling van de schaalvergroting in de ziekenhuiszorg? Vindt u het in een democratie passen dat private bureaus meer invloed hebben op een cruciale regionale voorziening dan de bewoners van de regio? Wilt u uw antwoord toelichten?
De opdracht voor het onderzoek door KPMG-Plexus is verstrekt door het Gemini Ziekenhuis en is daarmee een interne aangelegenheid van het ziekenhuis zelf. Het is niet aan mij om informatie over de inhoudelijke strekking, de kosten en betrokkenheid van onderzoekers aangaande dit onderzoek te verstrekken . Een eventuele verstrekking van deze informatie omtrent het onderzoek valt binnen de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever, in dit geval het Gemini Ziekenhuis.
Hoeveel kosten de adviezen van KPMG/Plexus een ziekenhuis per uur en klopt het dat de heer Bos ruim 400 000 euro per jaar ontvangt voor vier dagen werk in de week? Vindt u dure adviesbureaus en topsalarissen een juiste besteding van zorgpremiegelden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn tot op heden de kosten van de aan het Gemini Ziekenhuis en Medisch Centrum Alkmaar verstrekte adviezen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is het nut van deze adviezen als de uitkomst van een dergelijk onderzoek bij voorbaat vast staat, namelijk dat na een fusie het kleinere ziekenhuis wordt uitgekleed? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Houdt u uw mening staande dat de voortdurende schaalvergroting in de zorg onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ligt met het oog op de kleinschaligheid en bereikbaarheid het niet meer voor de hand dat de fusie tussen het Medisch Centrum Alkmaar en het Gemini Ziekenhuis ongedaan wordt gemaakt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben geen voorstander van schaalvergroting als hier geen noodzaak toe is. Ik wil dat er genoeg mogelijkheden voor de patiënt zijn om te kunnen kiezen. Schaalvergroting kan de keuzemogelijkheden van patiënten beperken. Ik zie echter wel dat met oog op de houdbaarheid van het zorgaanbod in de toekomst ziekenhuizen goed moeten kijken of de kwaliteit voldoende gegarandeerd kan worden.
Ten aanzien van fusies in de zorg is het nu al zo dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) op basis van de Mededingingswet toetst of een fusie de mededinging tussen zorginstellingen niet teveel beperkt. In aanvulling daarop wil ik de fusietoetsing in de zorg aanscherpen met andere aspecten, Hiertoe zal de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de bevoegdheid krijgen om, voorafgaand aan de NMa-toets, fusies te toetsen op kwaliteits- en bereikbaarheidsaspecten.
Overigens is het relevant om in deze casus te constateren dat de bereikbaarheid van spoedeisende hulp binnen 45 minuten niet in gevaar is. Het Gemini Ziekenhuis blijft ook in de toekomst de spoedeisende hulp in Den Helder aanbieden.
Heeft u begrip voor de grote onrust onder de bevolking van Den Helder en Texel waar in enkele weken tijd al 21 000 handtekeningen zijn gezet tegen de afbraak van het Gemini Ziekenhuis? Zo nee, waarom niet?2
Ik begrijp dat de bevolking van Den Helder en Texel zich zorgen maakt over de toekomst van het ziekenhuis. Uit de informatie die ik heb ontvangen, kan ik niet opmaken dat het gaat om een afbraak van het Gemini Ziekenhuis. Ik vind het van belang dat het ziekenhuis actief alle betrokkenen en dus ook de bevolking duidelijke informatie verschaft over de toekomst van het ziekenhuis.
Bent u bereid om u in te spannen om de afbraak van het Gemini Ziekenhuis tegen te gaan? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Fraude met implantaten door tandartsen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat «een aanzienlijk aantal» tandartsen jarenlang kortingen van fabrikanten niet heeft doorberekend aan patiënten? Deelt u de mening van de zorgverzekeraars dat hier sprake is van een economisch delict? Zo nee, waarom niet?1
Van een economisch delict is sprake indien betrokken tandartsen in afwijking van de tariefbeschikkingen van de NZa zoals die golden in de jaren voorafgaand aan 2012 (start experiment vrije prijzen mondzorg) hebben gehandeld. Volgens de tariefbeschikkingen mocht een tandarts aan een patiënt maximaal doorberekenen wat de tandarts zelf voor de inkoop van dat implantaat had betaald. Het is aan de NZa om te beoordelen of de geldende regels worden nageleefd.
Klopt de indruk die in het bericht wordt gewekt dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aarzelt om onderzoek te doen? Zo nee, gaat de NZa daadwerkelijk onderzoek doen? Zo ja, waarom twijfelt de NZa?
De NZa treedt wel degelijk actief op op het gebied van tandtechniek. Zo is eind 2011 nog een aanwijzing opgelegd aan een tandkliniek die ten onrechte techniekkosten in rekening bracht. De NZa heeft mij bericht dat het boeteonderzoek in deze zaak nog gaande is. Het is wel zo dat de regels van de NZa op grond waarvan tandartsen verplicht waren om maximaal de betaalde en verschuldigde kosten voor tandtechniek bij hun patiënten in rekening te brengen, golden tot 31-12-2011. Sinds 1 januari van dit jaar is het experiment met vrije prijsvorming gestart. Daarnaast richtten deze regels zich tot aanbieders van mondzorg, zoals tandartsen en orthodontisten. Zij waren niet van toepassing op de relatie tussen fabrikanten van implantaten en groothandels voor tandtechniek, waarover in het artikel van NRC wordt gerept. De NZa heeft aangegeven op basis van de nu bekende informatie geen aanleiding te zien om een nader onderzoek in te stellen naar de situatie zoals geschetst in het NRC artikel van 31 maart jl.
Hoeveel van de 1,1 miljoen Nederlanders met tandheelkundige implantaten zijn naar schatting gedupeerd? Om welk bedrag gaat het? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te (laten) onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend hoeveel Nederlanders met implantaten zijn benadeeld en om welk bedrag het zou gaan. Ik ben niet van plan hier onderzoek naar te gaan doen, omdat ik van mening ben dat het doen van dit soort onderzoek het probleem, ook met terugwerkende kracht, niet oplost. Ik kijk liever naar de toekomst en richt me op mogelijkheden om te voorkomen dat consumenten worden benadeeld, ik verwijs u wat dit betreft kortheidshalve naar mijn antwoorden op de volgende vragen.
Is het waar dat fabrikanten tandartsen jarenlang hebben gepaaid met cadeau’s, zoals een CT-scanner t.w.v. 200 000 euro, chirurgische sets of 10 000 euro voor scholing? Bent u bereid onderzoek te doen naar het fêteren en beïnvloeden van tandartsen door de industrie? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend dat tandartsen jarenlang «gepaaid zijn met cadeaus», anders dan de suggesties uit NRC heb ik daar geen signalen voor gekregen. In het algemeen vind ik het goed dat er samenwerking is tussen tandartsen en fabrikanten. Die samenwerking is namelijk van belang voor de continue verbetering van de zorg. Het is echter niet de bedoeling dat die samenwerking doorslaat naar oneigenlijke beïnvloeding. Er is door verschillende onderzoeksbureaus onderzoek uitgevoerd om oneigenlijke beïnvloeding, of gunstbetoon, in de medische hulpmiddelensector in beeld te krijgen. Ik heb de resultaten van die verschillende onderzoeken op dit onderwerp in een brief van 25 november 2011 (TK 2011–2012, 32 805, nr. 4) voor u op een rij gezet. Ik heb daarbij geconcludeerd dat gunstbetoon een weerbarstig onderwerp is dat moeilijk in beeld is te krijgen.
Ik heb in mijn brief van 25 november 2011 ook aangegeven dat ik inzet op zelfregulering door de sector op dit onderwerp. Op 1 januari 2012 is de Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH) in werking getreden, die daar invulling aan geeft. Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de sector om te zorgen dat deze markt op een behoorlijke wijze functioneert en om eventueel wangedrag van de bedrijven die aan de GMH of voorgaande gedragscodes gebonden zijn (zoals Nobel Biocare) te onderzoeken. Ik ga daarom zelf geen nieuw onderzoek uitzetten naar beïnvloeding van artsen door fabrikanten in de medische hulpmiddelensector.
Wat gaat u ondernemen tegen implantatenfabrikanten zoals Nobel Biocare die tandartsen belobbyen en fêteren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel tandartsen leggen sinds de invoering van vrije prijzen begin dit jaar een extra winstmarge bovenop bestaande kortings- en sponsorregelingen? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend of en zo ja hoeveel tandartsen een extra winstmarge bovenop bestaande kortings- en sponsorregelingen leggen. De NZa houdt de ontwikkelingen rondom het experiment in de mondzorg nauwlettend voor mij in de gaten en let hierbij ook op prijseffecten. Zoals ik uw Kamer meerdere malen heb geïnformeerd, zal de NZa in juni met haar marktscan Mondzorg komen.
Kunt u een opsomming geven van de verschillende gedragscodes van de industrie die raken aan de contacten met tandartsen en kunt u voor elk van deze codes aangeven in welke mate en op welke wijze zij bindend en afdwingbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Wettelijke regels voor contacten tussen artsen en industrie vind ik niet nodig omdat ik, zoals aangegeven in mijn brief van 25 november 2011 (TK 2011–2012, 32 805, nr. 4) inzet op zelfregulering. In 2011 is door zes koepels van medische hulpmiddelenbedrijven gewerkt aan de GMH2. De GMH is ondergebracht in een stichting, waarbinnen een codecommissie zorg draagt voor advisering en klachtenafhandeling. De klachtenprocedure is zo ingericht dat die openstaat voor iedereen. De GMH wordt onderschreven door deze zes brancheverenigingen, waarmee een groot deel van de Nederlandse medische hulpmiddelenbedrijven, waaronder ook fabrikanten van tandimplantaten als Nobel Biocare, gebonden is aan de normen die in de GMH gesteld zijn. Dit is een flinke stap voorwaarts voor de sector. Voorheen waren er vele verschillende gedragscodes, elk met eigen accenten. Nu er sprake is van één gedragscode voor de medische hulpmiddelenbedrijven is helder welke regels er gelden voor de samenwerking met zorgprofessionals.
Deze code moet nu doorontwikkeld worden door de sector. Belangrijkste punten zijn daarbij dat de code gaat leven, dat de regels wederkerig worden en dat er transparantie wordt betracht over de onderlinge relaties. De door de Leden Van Gerven en Leijten aangehaalde berichten uit NRC laten mijns inziens duidelijk het belang van wederkerigheid zien. Het is belangrijk dat voor alle betrokken partijen helder is welke regels er gelden voor de onderlinge samenwerking. Dat geldt niet alleen voor fabrikanten maar zeker ook voor zorgprofessionals, in dit voorbeeld de tandartsen, en andere zorginkopende partijen als ziekenhuizen en zorgverzekeraars. Ik vind het daarom van groot belang dat ook zij de regels in de GMH onderschrijven. Ik heb dat ook benadrukt tijdens het AO PIP-implantaten op 12 april 2012. Ik vind het daarom wenselijk dat de NMT, samen met andere artsenorganisaties, de gedragscode onderschrijft. Zoals ik tijdens het AO ook aangaf zal ik deze organisaties aanspreken op het onderschrijven van de GMH.
Wat is uw oordeel over het feit dat de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (NMT) geen gedragscode heeft voor contacten van tandartsen met de industrie? Deelt u de mening dat voor tandartsen en andere medische beroepen bindende regels zouden moeten bestaan, eventueel wettelijke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom kiest u ervoor om zakkenvullerij onder tandartsen te legaliseren en te bevorderen door middel van vrije tarieven, in plaats van deze verborgen zorgkosten aan te pakken? Hoe geloofwaardig bent u nog in uw pleidooi voor beheersing van de zorgkosten als u ruim baan geeft aan winstbejag?
Mijn beleid om vrije tarieven voor tandartsen in te stellen heeft geenszins tot doel ruim baan te geven aan winstbejag. Integendeel. Het stelsel is zo ingericht dat transparantie wordt verhoogd waardoor partijen in staat zijn hun rollen op te pakken. Daarvoor is wél nodig dat de diverse partijen hun verantwoordelijkheid nemen. Dit verwacht ik zowel van de patiënten, als van de tandartsen zelf en vooral ook van de verzekeraars. Ik ben er van overtuigd dat dit een betere manier is om uiteindelijk tot een betaalbare gezondheidszorg te komen, dan alleen via overheidsregulering. Om uit de spiraal van steeds meer regels en controle te geraken, is het aanspreken van de verschillende partijen op hun verantwoordelijkheden essentieel. Dit zal ik dan ook blijven doen.
De handelswijze van zorgverzekeraar Achmea om het aanleveren van patiëntengegevens door fysiotherapeuten aan derden te verplichten |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het inkoopbeleid van zorgverzekeraar Achmea, waarmee fysiotherapeuten op straffe van een tariefkorting worden gedwongen om patiëntengegevens aan commerciële bedrijven te verstrekken ten behoeve van de CQ-index? Hoe verhoudt zich dit tot het medisch beroepsgeheim en de privacy van patiënten? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Deze vragen hebben betrekking op het inkoop- en contracteringsbeleid van verzekeraars. Verzekeraars zijn privaatrechtelijke instanties. Contractering en eventuele voorwaarden die een verzekeraar of zorgaanbieder in die contracten wil opnemen zijn aan de partijen zelf.
Deze vragen hebben daarnaast betrekking op de privacy van patiënten. Indien privacy in het geding zou zijn zou er een rol liggen voor de overheid. Dat is echter niet het geval. Het meten van de CQ-index betreft patiëntervaringen; er worden geen medische gegevens opgevraagd. Patiënten worden volgens de geldende wetgeving benaderd voor onderzoek. Voor deelname aan de CQ-meting vraagt de fysiotherapeut toestemming aan de patiënt om diens contactgegevens door te geven aan het meetbureau. De patiënt zelf geeft toestemming om hierover benaderd te worden. De patiënt vult vervolgens ook zelf de gegevens in.
Er is dus geen sprake van inbreuk op de privacy. Daarnaast heeft men altijd de mogelijkheid om zich af te melden of niet deel te nemen aan het onderzoek.
De twee bedrijven (Qualizorg en Mediquest) waarvoor bij Achmea gecontracteerde fysiotherapeuten kunnen kiezen om de CQ-meting te laten uitzetten zijn door het Centrum Klantervaring Zorg (CKZ) geaccrediteerd. Qualizorg en Mediquest moeten zich bij het trekken van steekproeven en het verwerken van data houden aan het «Handboek Eisen en Werkwijzen CQ-metingen» dat in beheer is bij het CKZ. In dit handboek staan de richtlijnen (werkwijzen) beschreven die in acht genomen moeten worden bij de toepassing van CQI meetinstrumenten. In het handboek is een specifieke procedure met betrekking tot de beveiliging van bestanden opgenomen (bijlage 00.04 «Beveiliging van bestanden»). Deze procedure is in te zien op de site van het CKZ (www.centrumklantervaringzorg.nl). In die procedure wordt nauwkeurig beschreven op welke manier bestanden moeten worden bewaard en hoe moet worden vastgelegd wie toegang heeft.
Welke zorgverzekeraars stellen het verstrekken van patiëntengegevens aan derden nog meer verplicht aan hun contractanten?
Zoals ik in het antwoord op vragen 1, 3, 4, 6 en 11 heb vermeld is het verstrekken van patiëntengegevens aan derden niet aan de orde.
Hoe verhoudt deze inbreuk op de privacy van patiënten zich tot de juridische criteria «maatvoering» en «noodzakelijkheid»? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel individuen, werkzaam bij bedrijven zoals Qualizorg en Mediquest, krijgen patiëntengegevens onder ogen, en hoeveel van deze individuen vallen onder het medisch beroepsgeheim en het tuchtrecht? Indien u hier geen zicht op heeft, vindt u het niet onwenselijk dat u geen zicht heeft op het verspreiden van patiëntengegevens? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het oordeel van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) over deze gang van zaken?
De CQ-metingen zijn conform artikel 27 Wet bescherming persoonsgegevens door Qualizorg B.V. gemeld bij het CBP. Het CBP heeft de plicht deze meldingen in een openbaar register bij te houden. Opname in het register is geen verklaring van het CBP dat de verwerking rechtmatig is. De verwerking is door het CBP niet inhoudelijk getoetst. Het blijft de verantwoordelijkheid van degene die meldt om de verwerking op een juiste en volledige wijze te doen.
Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder en doet geen uitspraken over lopende of voorgenomen onderzoeken. Het CBP doet dan ook geen uitspraken over deze gang van zaken. Zoals neergelegd in de «Beleidsregels handhaving»2 geeft het CBP prioriteit aan zaken waarbij de toezichthouder het vermoeden heeft van ernstige, structurele overtredingen die veel mensen treffen en waarbij het CBP door de inzet van handhavingsinstrumenten effectief verschil kan maken.
Hoeveel premiegeld gaat er jaarlijks naar leveranciers van CQi-metingen zoals Qualizorg en Mediquest? Wat is hierover uw oordeel?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dergelijke bedrijven en onderzoeken nutteloze bureaucratie zijn die niet passen binnen het streven naar doelmatige zorguitgaven? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel die mening niet. Het uitvragen van geobjectiveerde cliëntervaringen is een waardevol hulpmiddel bij het transparant maken van de kwaliteit van de zorg. De informatie die fysiotherapiepraktijken verstrekken over de kwaliteit van de zorg is afgesproken binnen het transparantieprogramma Zichtbare Zorg, de CQ- meting is daar onderdeel van.
Zou het niet beter zijn om de klachtenafhandeling en de Inspectie voor de Gezondheidszorg te verbeteren in plaats van voor kwaliteit van zorg te vertrouwen op een zorginkoop gebaseerd op dure bureaucratische papierwinkels zoals CQ-metingen en audits? Wilt u uw antwoord toelichten?
De CQ-vragenlijsten worden niet alleen gebruikt voor zorginkoop maar ook voor keuze-informatie voor cliënten en voor toezicht. In het transparantieprogramma Zichtbare Zorg is naar verschillende gebruiksdoelen gekeken en is geprobeerd zoveel als mogelijk de hulpmiddelen te combineren.
Zou het niet beter zijn om fysiotherapeuten elkaar scherp te laten houden op basis van professionele normen in plaats van een systeem van georganiseerd wantrouwen van zorgverzekeraars te hanteren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) bepaalt de normen voor kwaliteit. Het KNGF bepaalt ook hoe deze kwaliteit wordt geborgd. Fysiotherapeuten houden elkaar dus ook scherp. In samenspraak met andere stakeholders (patiënten en verzekeraars) kan daarnaast worden bepaald hoe kwaliteit transparant gemaakt zou moeten worden. Een CQ-meting voor patiëntervaringen is één van de opties hiervoor. Deze meting is de afgelopen jaren onderdeel geweest van het Kwaliefy project waarbinnen vanuit ZiZo de afgelopen drie jaar kwaliteitsindicatoren zijn gemeten.
Wat is uw oordeel over de administratieve belasting die door alle kwaliteitsindices, audits etc. aan fysiotherapeuten wordt opgelegd? Op welke wijze wilt u de administratieve belasting van fysiotherapeuten terugdringen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uiteraard vind ik het van belang dat een zorgverlener voldoende tijd kan besteden aan datgene waarvoor hij is opgeleid: het leveren van zorg. Ik begrijp dat het registreren van kwaliteitsgegevens een administratieve belasting is voor fysiotherapeuten. Onder andere om deze administratieve belasting te verlagen heeft in 2011 de uitvraag van kwaliteitsindicatoren plaatsgevonden vanuit de elektronische patiëntendossiers van de praktijken. Partijen hebben dus zelf ook al een slag geslagen in het verminderen van de administratieve belasting voor de zorgverleners.
Ik heb mij verder laten informeren dat Qualizorg ernaar streeft om de administratieve belasting voor een praktijk tot een minimum te beperken. Het enige dat de zorgverlener hoeft te doen is een e-mail adres noteren in het EPD/declaratiesysteem en een toestemmingsvinkje aan te klikken op verzoek van de patiënt. De rest gaat volledig automatisch en kost de zorgverlener dus geen tijd.
Is het waar dat fysiotherapeuten naast het verplicht aanleveren van patiëntengegevens, ook een bepaald bedrag per jaar moeten betalen aan het door Achmea aangestelde bedrijf? Zo ja, is hier naar uw oordeel geen sprake van een vorm van gedwongen winkelnering?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u stelde dat er voor 2012 geen verplichting tot aansluiting bij het Elektronisch Patiëntendossier geldt en zorgverzekeraars voor dit jaar nog geen consequenties verbinden aan het niet aangesloten zijn?2 Hoe verhouden deze antwoorden zich tot het contracteerbeleid van Achmea, dat het gebruik van een Elektronisch Patiëntendossier verplicht stelt?
Ja, de antwoorden op deze eerdere vragen herinner ik mij. Ik heb daarin aangegeven dat er voor 2012 nog geen sprake is van een wettelijke eis tot aansluiting op het LSP. Het staat zorgverzekeraars en zorgaanbieders vrij in de contracten afspraken te maken over veilige en gestandaardiseerde elektronische communicatie tussen zorgaanbieders onderling. Hierbij geldt dat zorgaanbieders alleen gegevens beschikbaar stellen als er sprake is van toestemming van de patiënt. Overigens verwijzen zorgverzekeraars bij hun contractering altijd naar de door de beroepsgroep gedragen standaarden en zien de koepels van de zorgaanbieders, die betrokken zijn bij de uitwisseling van medicatieberichten en berichten in het kader van de waarneming huisartsen, aansluiting op het LSP als kwaliteitsnorm voor de beroepsgroep. Het is dus uiteindelijk de beroepsgroep zelf die beslist of aansluiting op het LSP als kwaliteitsnorm voor die beroepsgroep geldt.
Mogen zorgverzekeraars van u in 2013 het uitwisselen van gegevens via het LSP verplicht stellen via hun contracteerbeleid? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is de betekenis van «vrije tarieven» in de fysiotherapeutische zorg als deze in de praktijk worden gedicteerd door zorgverzekeraars? Wat is hier vrij aan? Wilt u uw antwoord toelichten?
Dat er vrije tarieven zijn betekent dat de fysiotherapeuten met de zorgverzekeraars onderhandelen over de hoogte van de tarieven. Hierbij kan de zorgverzekeraar voor bijvoorbeeld betere kwaliteit, transparantie of extra service zorg bij bepaalde fysiotherapeuten tegen een hoger tarief contracteren en bij andere fysiotherapeuten een lager tarief.
Zou het niet beter zijn bij het vaststellen van tarieven uit te gaan van de reële zorgbehoefte en praktijkkosten, in plaats van de bedrijfseconomische belangen van zorgverzekeraars? Zo ja, bent u bereid vaste tarieven in te voeren? Zo nee, waarom niet?
De tarieven in de fysiotherapie zijn al geruime tijd vrij gegeven. In de praktijk is te zien dat verzekeraars fysiotherapeuten die extra service of kwaliteit bieden hoger belonen. Het gaat hier om extra service en kwaliteit die aan de patiënt worden geboden. Ik ben niet bereid om vaste tarieven in te voeren. Ik vind het een positieve ontwikkeling dat het bieden van innovatie, kwaliteit en service wordt beloond. Ik wil hier wel benadrukken dat ik het van belang vind dat er transparante informatie over kwaliteit beschikbaar is en blijft voor patiënten. Ik zie daar een rol voor alle betrokken partijen, zowel voor fysiotherapeuten als voor verzekeraars.
Het betalen van 188.000 euro van VU medisch Centrum aan milonair R.O. van Eyeworks |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat het VUmc na het tv-debacle met Eyeworks, waarbij op flagrante wijze het medisch beroepsgeheim werd geschonden, zich bereid heeft verklaard 188 000 euro te betalen voor de kosten die eigenaar/miljonair R. O. van Eyeworks met een geschat vermogen van 83 miljoen euro heeft gemaakt?1 2
Ik betreur het dat het VUmc eventuele onregelmatigheden, die wellicht in strijd zijn met de geldende richtlijnen, niet heeft voorkomen en dat het VUmc eventuele maatschappelijke onrust over dit programma niet heeft voorzien. Ik betreur dat het VUmc daardoor in de kosten van de productie van het programma moet delen.
Tussen RTL Nederland, Eyeworks en VUmc bestonden er contractuele afspraken die ertoe strekten dit programma te maken en uit te zenden. Nadat de uitzending op verzoek van het VUmc is stopgezet, hebben de drie betrokken partijen in onderling overleg afgesproken de directe productiekosten die tot dan toe gemaakt waren te delen. Zij dragen elk voor 188 000 Euro bij. Lopende het onderzoek van het OM, dat ook betrekking zal hebben op de gemaakte afspraken tussen VUmc en Eyeworks, kunnen verder geen uitspraken gedaan worden over de exacte inhoud van die afspraken.
Hoe denkt u dat de samenleving hierover oordeelt?
Ook vanuit de optiek van de samenleving is het te betreuren dat er wellicht sprake is van schending van het beroepsgeheim en dat het VUmc als gevolg daarvan ook financieel deels de consequenties voelt.
Wat vindt u van het verweer van het VUmc dat de 188 000 euro niet ten koste gaat van de zorg omdat het uit de reserves van het ziekenhuis wordt betaald? Gaat het niet gewoon om zorggeld?
Het VUmc heeft aangekondigd dat de kosten ten laste komen van de algemene reserves. Deze gelden zijn niet statutair gebonden aan de zorg. In die zin gaat het dus niet om zorggeld. Desalniettemin had dat geld besteed kunnen worden aan de zorg of gereserveerd kunnen blijven voor andere onvoorziene situaties.
Is het niet ongehoord dat het VUmc geld dat bedoeld is voor de zorg aan Eyeworks betaalt, terwijl Eyeworks bij het maken van de opnames ernstig in de fout is gegaan?
Ik kan niet in privaatrechtelijke contractuele afspraken tussen een ziekenhuis, een televisiezender en een producent treden. De inhoud van deze contractuele afspraken is bepalend voor de vraag wie aansprakelijk is voor de kosten.
Wilt u u uw gezag aanwenden om ervoor te zorgen dat het VUmc deze kosten niet uitbetaalt aan Eyeworks? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u niet dat – in het geval de kosten toch moeten worden betaald – deze 188 000 euro moet worden verhaald op de beslissers van het VUmc; zijnde de directie en het hoofd van de spoedeisende hulp? Zo neen, waarom niet?
Alleen diegene die schade heeft geleden kan de schade verhalen. Dat betekent dat de betrokken partijen moeten beslissen of zij de schade op één van de andere partijen willen proberen te verhalen. Of één van de partijen aansprakelijk is en de schade moet vergoeden kan uiteindelijk worden uitgemaakt door de rechter.
Inadequate zorg na de sluiting van de afdeling immunologie van het Academisch Ziekenhuis Maastricht |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen waarin u stelt dat de zorg voor patiënten na het sluiten van de specialistische klinische immunologie afdeling in het Academisch Ziekenhuis Maastricht (AZM) goed zou zijn geborgd?1
Ja.
Herinnert u zich het debat op 15 februari 2012 waarin u heeft opgeroepen om als patiënten geen goede behandeling krijgen omdat het AZM de specialistische klinische afdeling immunologie heeft gesloten dit bij u te melden?2
Ja. In het stenogram is hierover het volgende opgenomen: «Ik geef aan dat wij afspraken hebben gemaakt met het AZM over het goed doorgeleiden van patiënten. Als het niet gebeurt, wil ik dat die patiënten zich bij mij of bij de inspectie melden, zodat wij er daadwerkelijk iets aan kunnen doen.»
Er heeft zich tussen 15 februari 2012 en 2 april 2012 één patiënt bij mijn ministerie gemeld. Deze patiënt had een vervolgrecept nodig voor haar medicatie. Mijn ministerie heeft, na haar akkoord, haar gegevens verstrekt aan het ziekenhuis. Het AZM heeft mijn ministerie laten weten nog diezelfde dag het recept verstrekt te hebben.
Vindt u dat het AZM in de volgende casus zijn belofte om voor adequate vervolgzorg bij een ander gespecialiseerd ziekenhuis te zorgen na is gekomen? Zo ja, waarom? Zo neen, wat gaat u ondernemen om het AZM aan zijn belofte te houden?3
Vooropgesteld kan en wil ik vanwege de privacy van de patiënt niet inhoudelijk op een specifieke casus ingaan. Wel kan ik u informeren over de stappen die gezet zijn om te toetsen of er inderdaad sprake is van adequate vervolgzorg en welke stappen daarop zijn gezet.
Zoals u in het stenogram van het debat van 15 februari 2012 heeft kunnen lezen heb ik toegezegd dat patiënten die niet goed doorgeleid worden zich bij mij of de inspectie voor de Gezondheidszorg (de inspectie) kunnen melden. Naar aanleiding van deze en andere signalen, heeft de inspectie getoetst of het AZM de continuïteit van zorg voor de topreferente patiënten groep waarborgt.
De inspectie heeft geconstateerd dat nieuwe patiënten die naar het AZM verwezen worden voor immunologische stoornissen inderdaad door het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU) en het Universitair Medisch Centrum St. Radboud (UMCN) worden overgenomen. De inspectie heeft daarnaast geconstateerd dat de doorverwijzing van de bij het AZM reeds onder behandeling zijnde patiënten nog nauwelijks is gestart. Er zijn ruim 800 immunologische patiënten onder behandeling, waarvan naar schatting 250 met een topreferent immunologisch vraagstuk. De inspectie deelt de mening van het AZM, dat continuïteit en kwaliteit van de topreferente zorg voor al deze patiënten op het moment adequaat geregeld is, niet. De inspectie heeft het AZM gevraagd stappen te zetten om ervoor te zorgen dat het hele proces voor alle patiënten op een kwalitatief goede wijze afgerond kan worden. De inspectie continueert haar toezicht op de voortgang van dit proces.
Het AZM heeft per brief van 19 april 2012 aan alle patiënten duidelijkheid gegeven over haar handelwijze. De inspectie is van oordeel dat het AZM deze patiënten te lang in onzekerheid heeft gelaten over het al dan niet continueren van hun behandeling.
Welke ziekenhuizen hebben nu concreet de specialistische klinisch immunologische zorg met alle expertise van het AZM overgenomen? Waar kunnen de circa 3000 patiënten die op de afdeling in Maastricht werden behandeld nu terecht?
Nieuwe patiënten die naar het AZM verwezen worden voor immunologische stoornissen worden door het UMCU en het UMCN overgenomen.
In het AZM zijn nu ruim 800 immunologische patiënten onder behandeling, waarvan naar schatting 250 met een top referent immunologisch vraagstuk. Deze topreferente patiënten kunnen in het AZM onder behandeling blijven of op verzoek worden doorverwezen naar een ander centrum. Met het UMCU en het UMCN zijn hierover specifieke afspraken gemaakt.