Het bericht ‘Omroepen voor het karretje misdaad’ |
|
Zohair El Yassini (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Omroepen voor het karretje misdaad»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u bekend met de reactie van het openbaar ministerie (OM) op de TV-serie Cannabis?2
Ja, ik ben bekend met de reactie van het Openbaar Ministerie (OM).
Deelt u de analyse van het OM ten aanzien van de TV-serie Cannabis?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 ben ik bekend met de reactie van het OM. Het is aan het OM om zelfstandig een standpunt over de televisieserie Cannabis in te nemen.
Wat is uw reactie op het feit dat een rechercheur als meinedig wordt weggezet en op de heimelijke opname van een telefoongesprek tussen een officier van justitie en een advocaat?
Ik verwijs naar de aangehaalde reactie van het OM en het antwoord op vraag 3. Daarnaast past het mij niet inhoudelijke mededelingen over een lopende strafzaak te doen.
Bent u bekend met de aanscherpingen die de NPO heeft doorgevoerd met betrekking tot de betalingen die zijn bedoeld om de onafhankelijkheid van de publieke omroep verder te borgen? Klopt het dat deze aanscherpingen zijn doorgevoerd om een herhaling van betalingen te voorkomen die door omroep Powned zijn gedaan aan motorclub «No Surrender» voor de webserie Captain Henk? Zo ja, welke aanscherpingen zijn er gedaan en vanaf wanneer gelden die aanscherpingen?
Ja, de meest recente versie van de Governancecode Publieke Omroep 2018 door de Raad van Bestuur van de NPO is in werking getreden op 1 januari 2018.3 In deze versie is, mede naar aanleiding van de webserie Captain Henk, een aangescherpte paragraaf opgenomen over de betaling voor medewerking aan programma’s. Daarin is opgenomen dat een omroep te allen tijde haar redactionele onafhankelijkheid dient te bewaken en te handhaven. Gasten van een programma van een publieke omroep kunnen in aanmerking komen voor vergoeding van gemaakte onkosten. Personen die in een (journalistiek) televisieprogramma figureren, bijvoorbeeld in een portret of een documentaire, worden niet voor hun verhaal betaald.
Heeft de drugscrimineel John van L. betalingen en/of vergoedingen ontvangen voor zijn medewerking met de televisieserie Cannabis? Zo ja, hoeveel?
Volgens KRO-NCRV is door zowel de omroep als de producent geen betaling gedaan en/of vergoeding betaald voor de medewerking van Van L. aan de televisieserie Cannabis.
Hoe verhouden de aanscherpingen van de NPO met betrekking tot het doen van betalingen aan gasten en deskundigen voor hun medewerking aan programma’s zich met de betalingen en/of vergoedingen die zijn gedaan aan drugscrimineel John van L.? Is hier in feite niet sprake van eenzelfde situatie zoals bij de webserie «Captain Henk»? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 6.
Het bericht ‘Ik ben een schim geworden omdat het OM zo nodig die deal moest sluiten’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Ik ben een schim geworden omdat het OM zo nodig die deal moest sluiten»?1
Ja.
Wat is uw duiding van het interview en het aangrijpende verhaal van een onschuldige broer van kroongetuige Nabil B.?
Allereerst wil ik benadrukken dat ik het betreur dat de familieleden van de kroongetuige zich in deze moeilijke omstandigheden bevinden, die begrijpelijkerwijs een grote impact hebben op hun leefsituatie.
Het komt helaas voor dat te beveiligen personen ontevreden zijn over de (al dan niet) getroffen beveiligingsmaatregelen. Er wordt voortdurend nauw samengewerkt door de betrokken diensten om op basis van dreiging en risico passende en proportionele beveiligingsmaatregelen te treffen, waarbij de veiligheid van de te beschermen personen centraal staat. Het bevoegd gezag beslist welke maatregelen zullen worden getroffen en houdt daarbij waar mogelijk rekening met de wensen van de te beveiligen personen. De persoonlijke wensen en veiligheidseisen zijn niet altijd verenigbaar, hetgeen soms kan leiden tot conflicten.
Klopt het dat dit bij lange na niet de eerste keer is dat onschuldige familieleden en (voormalige) advocaten van kroongetuige Nabil B. aan de bel trekken omdat zij zich niet gehoord voelen en zorgen maken om hun eigen veiligheid? Herinnert u zich dat dit ook zeker niet de eerste keer is dat hier Kamervragen over gesteld worden? Welke stappen zijn het afgelopen jaar genomen om ervoor te zorgen dat betrokkenen wel het gevoel hebben dat er alles aan wordt gedaan om ervoor te zorgen dat zij zo veilig mogelijk zijn en om ervoor te zorgen dat zij inzage hebben in de analyse van hun veiligheidssituatie? Kunt u daarbij ingaan op de aanpassingen in systeem en beleid, aangezien specifieke maatregelen gericht op een individuele situatie niet alleen vanzelfsprekend vertrouwelijk zijn, maar ook geen antwoord bieden op de structurele weeffouten die de afgelopen periode naar voren zijn gekomen?
Het klopt dat dit niet de eerste keer is dat de familieleden van kroongetuige Nabil B. hun klachten uiten. Ik heb hierover ook eerder Kamervragen beantwoord. 2
Door het OM zijn verschillende gesprekken gevoerd met zowel de familieleden zelf als met de advocaten die de familieleden hebben voorzien van rechtsbijstand. Op een later moment zijn afzonderlijk met de familieleden en hun advocaten meerdere gesprekken gehouden onder leiding van een niet bij de casus betrokken gespreksleider, waarbij de verzoeken en wensen van familieleden, bijgestaan door hun advocaten, zijn geïnventariseerd. Vervolgens is teruggekoppeld welke wensen en verzoeken gehonoreerd konden worden en welke niet. Ook zijn met de familieleden gesprekken gevoerd om – waar mogelijk, mede vanuit veiligheidsbelangen – inzicht te geven in het handelen van de overheid in deze casus.
Zoals ik ook in antwoorden op uw vragen over de documentaire »De advocaat van de kroongetuige» heb aangegeven, kan vanwege belangen rond inlichtingen, opsporing, vervolging, bescherming van opsporingsbronnen en andere personen alsmede professionals die belast zijn met de beveiliging van de bedreigde persoon, geen inzage worden verleend in de concrete dreigingsanalyses. Gezien de gevoeligheid van deze informatie zijn deze dreigingsanalyses gerubriceerd tot het niveau van staatsgeheim confidentieel en hoger conform het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013). Het niet delen van deze informatie is gegrond op bepalingen in de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (artikel 41), de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Artikelen 82 t/m 85) en de Wet politiegegevens (artikel 27).
Ik heb eerder bij uw Kamer aangegeven dat structurele aandacht nodig is voor de voortdurende flexibilisering en professionalisering van (de uitvoering van) de stelsels, onder andere in relatie tot de dreiging vanuit de georganiseerde criminaliteit. Daarom investeer ik zowel in een kwantitatieve en kwalitatieve versterking van de uitvoering van het stelsel, als in kennisborging en in ontwikkeling van het stelsel in zijn geheel. Hierin worden vanzelfsprekend de ervaringen en bevindingen vanuit de praktijk meegenomen. Het vraagt de nodige zorgvuldigheid, tijd en inzet om kennis en expertise ten behoeve van de bescherming van personen verder te kunnen ontwikkelen en borgen.
Heeft het openbaar ministerie (OM) fouten gemaakt in de beveiliging van de geliquideerde Reduan B., wie is daarvoor verantwoordelijk en waarom worden vragen daarover niet beantwoord? Kunt in ingaan op deze kernvragen waarop in het artikel in de Volkskrant terecht wordt gewezen? Kunt u aangeven op welke wijze het onderzoek plaatsvindt of plaats heeft gevonden naar de gang van zaken, welke bevindingen reeds bekend zijn en hoe wordt gehandeld naar aanleiding van deze bevindingen?
Uit de informatiegestuurde analyse van de risico’s kwamen vóór de presentatie van de kroongetuige geen concrete aanwijzingen voor een dreiging op familieleden naar voren. De reputatie van de verdachten in de zaak Marengo maakte echter dat het OM toch reden zag om ook met de familieleden van de kroongetuige in gesprek te willen over beveiligingsmaatregelen. Er werd rekening gehouden met gewelddadigheden tegen personen en goederen. De liquidatie van een niet bij strafbare feiten betrokken familielid werd toen niet voorzien.
Voorafgaand aan het bekendmaken van de deal met de kroongetuige, zijn ten aanzien van meerdere familieleden maatregelen getroffen waardoor deze familieleden vóór de presentatie van de kroongetuige elders waren ondergebracht. Ook met de andere familieleden werd contact gezocht om te spreken over beveiliging. Dit resulteerde in de meeste gevallen in afspraken over te nemen maatregelen. Alle afgesproken maatregelen waren geïmplementeerd op het moment dat de kroongetuige werd gepresenteerd.
Er is derhalve op juiste wijze gehandeld op basis van de gemaakte dreigingsinschatting, maar achteraf moet worden geconstateerd dat de inschatting niet overeenkwam met de daadwerkelijk uitgevoerde dreiging. Ik besef dat dit een zeer pijnlijke constatering is voor de nabestaanden en geen troost biedt voor hun verlies en leed.
Behoudens het strafrechtelijk onderzoek is sprake geweest van een interne evaluatie met het oog op verbetering van interne procedure en werkwijzen. Hieruit is een aantal aanpassingen en noties voortgevloeid gericht op de toekomst, zoals verbeteringen in het proces van informatie-uitwisseling, het naast concrete dreigingsinformatie meer betrekken van een voorstelbare dreiging bij de dreigingsinschattingen en het in de besluitvorming over een deal met een kroongetuige nadrukkelijker in de afwegingen betrekken van de mogelijke positie van familieleden en andere betrokkenen.
Kunt u deze vragen ook beantwoorden in het licht van de moord op advocaat Derk Wiersum? Hoe is de moord onderzocht? Zijn hier fouten gemaakt door het OM of andere instanties? Welke verantwoordelijkheden kunnen worden aangewezen (en bij wie zijn deze belegd)? Wat is sindsdien ondernomen om advocaten van kroongetuigen beter te beschermen?
Zoals ik u ook eerder berichtte in mijn brief van 14 oktober 20193, heeft het OM mij bericht dat op meerdere momenten een dreigingsinschatting is gemaakt. Deze dreigingsinschattingen zijn telkens gemaakt in opdracht van de hoofdofficier van justitie in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen in het decentraal domein. Op grond van de uitkomsten van de dreigingsinschattingen conform de uitvoering van het stelsel bewaken en beveiligen in het decentraal domein waren geen beveiligingsmaatregelen geïndiceerd. Niettemin zijn destijds in opdracht van de hoofdofficier van justitie, gezien de zware geweldsdelicten waarvan de groepering waar de dreiging uitging werd verdacht, toch diverse beveiligingsmaatregelen getroffen. Voor het overige is de moord onderzocht in het strafrechtelijk onderzoek en loopt daarin thans de strafzaak.
Direct na de moord op Derk Wiersum heb ik een team samengesteld met de bevoegdheden om de beveiliging en bewaking te activeren respectievelijk te intensiveren voor wie dat nodig is op een wijze die bescherming biedt tegen deze dreiging. Veiligheidsmaatregelen zijn vervolgens vormgegeven door middel van een zorgvuldige afweging door deskundigen op basis van de dreiging en het risico. Daarnaast heb ik meermaals aangegeven dat er structureel aandacht moet zijn voor de weerbaarheid van functionarissen die een onmisbare rol vervullen in de democratische rechtsstaat, waaronder advocaten, officieren van justitie, rechters en journalisten. In dat kader heeft de werkgroep «brede aanpak beroepsgroepen» 4 een ontwikkelagenda voor de vergroting van de weerbaarheid opgesteld. Om hieraan uitvoering te geven stel ik de komende jaren financiële middelen beschikbaar voor capaciteit en weerbaarheidsversterkende initiatieven.5 Hiermee worden beroepsgroepen in staat gesteld hun eigen weerbaarheid te vergroten en werkgevers om hun rol op dit terrein goed te vervullen.
Kunt u deze vragen ook beantwoorden in het licht van eerdere uitlatingen van de voormalige anonieme advocaat van de kroongetuige, de zussen van de kroongetuige, de advocaten van de familie van de kroongetuige, de huidige advocaat van de kroongetuige en andere betrokkenen?2 3 4 5
Bovenstaande vragen zijn in dat licht beantwoord.
Kunt u aangeven hoever de zorgplicht van de Staat strekt als familieleden van kroongetuigen buiten hun schuld om gevaar lopen en waar deze zorgplicht op gebaseerd is? Bent u bereid de Kamer te informeren over de regels die van toepassing zijn op deze zorgplicht van de Staat? Zo nee, waarom niet?
Voor alle personen, dus ook familieleden van kroongetuigen, geldt dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft en neemt voor de bescherming van burgers op het moment dat zij of hun werkgever daar vanwege de dreiging en het risico niet zelf voor kunnen zorgen. Deze verantwoordelijkheid vloeit voort uit de ongeschreven maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm van art 6:162 BW. Welke beveiligingsmaatregelen passend zijn en of en in hoeverre het functioneren van een persoon gefaciliteerd kan worden, vergt een zorgvuldige afweging waarbij veiligheid en maatwerk leidend zijn. In de circulaire bewaken en beveiligen10 ga ik in op de algemene uitgangspunten die van toepassing zijn op het vraagstuk van bescherming van personen, objecten en diensten.
Kunt u aangeven hoe beschermingsprogramma’s zijn geregeld in bijvoorbeeld Italië en de Verenigde Staten? Zo ja, wat kan Nederland van deze landen leren wanneer het gaat om het beschermen van kroongetuigen en hun familieleden? Zo nee, waarom niet?
In 2017 is er door de Universiteit Leiden in opdracht van het WODC een vergelijkend onderzoek gedaan naar hoe er in verschillende landen wordt samengewerkt met getuigen die tevens verdachte zijn.11 Italië is één van die landen en in antwoord op uw vraag licht ik er enkele uitkomsten van dit onderzoek uit.
De Italiaanse wet onderscheidt drie gradaties beveiligingsmaatregelen: reguliere beveiligingsmaatregelen, speciale beveiligingsmaatregelen en een speciaal beveiligingsprogramma. Indien de eerste twee categorieën wegens de ernst en concreetheid van de dreiging niet volstaan, kan plaatsing binnen het programma plaatsvinden. Dit omvat verplaatsing van de (niet-gedetineerde) getuige, en indien van toepassing zijn familie, naar een geheime en beschermde locatie in een andere regio. Voor de beveiligingsmaatregelen geldt dat deze worden bepaald voor een duur variërend van zes maanden tot vijf jaar, met mogelijkheid tot verlenging of tussentijdse herziening.
Tevens kunnen er aanvullende maatregelen genomen worden, zoals een identiteitswijziging en financiële ondersteuning. Financiële ondersteuning kan bestaan ten behoeve van huisvesting, medische kosten, juridische kosten en leefkosten als iemand niet kan werken. De onderzoekers melden dat financiële ondersteuning niet moet worden gezien als een verkapte beloning. Het is uitsluitend bedoeld voor de ondersteuning van de betrokkenen voor de duur van de beveiliging en daarom afgestemd op de levensbehoeften.
In Italië tekent een te beschermen kroongetuige een Memorandum of Understanding. De betreffende persoon is vervolgens gebonden aan een aantal verplichtingen. Het niet voldoen aan de verplichting mee te werken aan de ondervragingen of het niet voldoen aan het volledig inzage geven in alle vermogen en bezittingen, inclusief het overdragen van uit illegale activiteiten verkregen vermogen, resulteert in directe intrekking van de beveiligingsmaatregelen. Deze intrekking geschiedt eveneens wanneer de getuige die tevens verdachte is een misdaad begaat die erop wijst dat de verdachte terugvalt. Intrekking van beveiligingsmaatregelen kan verder plaatsvinden als de betreffende persoon zich niet houdt aan één van de andere geldende verplichtingen. Hierover wordt per geval besloten.
Een vergelijkbare zakelijke benadering van beveiligingsmaatregelen, waarbij deze in beginsel beperkt worden in duur en voor een aanzienlijk deel afhankelijk zijn van de medewerking van de te beschermen personen, kenmerkt de praktijk in de Verenigde Staten.
Om van elkaar te leren, vindt er in de operatie veel internationale samenwerking en kennisuitwisseling plaats met deze en andere landen, zowel in de dagelijkse werkpraktijk als bijvoorbeeld via conferenties. De kennisuitwisseling ziet op een breed spectrum van aan getuigenbescherming gelieerde terreinen, van operationele werkwijzen tot psychologische en sociale begeleiding van personen in getuigenbescherming.
Kan aan bedreigde personen mondeling en vertrouwelijk meer inzage worden gegeven in rapportages over hun eigen veiligheid/motivering inzake het staken van hun beveiliging? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoord op vraag 3 ben ik reeds in gegaan op inzage in de concrete dreigingsanalyses.
Het is begrijpelijk dat belang wordt gehecht aan het informeren van bedreigde personen over de aard van de dreiging en de getroffen maatregelen. Beveiligingsmaatregelen hebben altijd impact op de te beveiligen persoon. Bedreigde personen worden daarom periodiek geïnformeerd over de aard en ernst van de dreiging, eventuele ontwikkelingen in het dreigingsbeeld en de getroffen maatregelen
Waar kunnen bedreigde personen terecht met hun klachten over de beoordeling van de eigen beveiliging en het contact daarover?
Vanaf het moment dat beveiligingsmaatregelen noodzakelijk worden geacht, is er namens het bevoegd gezag regelmatig contact met de te beveiligen persoon en vindt afstemming plaats tussen alle betrokken partijen. Zorgen of klachten vanuit de te beveiligen persoon kunnen in dit contact geadresseerd worden. Wanneer in dit contact geen oplossing geboden kan worden voor de geuite zorgen of klachten dan kunnen bedreigde personen kunnen terecht bij de hoogste gezagsverantwoordelijke, dit is de Hoofdofficier van Justitie van het betrokken arrondissementsparket voor zaken in het decentrale domein en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding voor zaken in het Rijksdomein.
Hoe verhoudt het advies van het OM om bij ontevredenheid over beveiliging naar de rechter te stappen, zich tot het streven van het kabinet om onnodige juridisering en gerechtelijke procedures te voorkomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 kunnen bedreigde personen klachten over de beveiliging waar het OM verantwoordelijk voor is, terecht bij de Hoofdofficier van Justitie van het betrokken arrondissementsparket. Het betrekken van een niet bij de zaak betrokken gespreksleider is daarbij een mogelijkheid. Bezien wordt dan in hoeverre aan de klachten tegemoet kan worden gekomen, waarbij steeds het uitgangspunt is het zo goed mogelijk bieden van weerstand aan de dreiging. Hoewel zoveel mogelijk wordt getracht om, binnen de situatie van dreiging en risico, aan eventuele zorgen en klachten tegemoet te komen, staat – bij het uiteindelijk blijven bestaan van geschilpunten – als laatste mogelijkheid de weg naar de civiele rechter open.
Deelt u de mening dat als keer op keer door verschillende betrokkenen vergelijkbare zorgen worden geuit, er een patroon zichtbaar wordt van een aantal fundamentele weeffouten in het systeem van bewaken en beveiligen? Zo ja, hoe zou u dit patroon omschrijven? Zo nee, waarom niet?
In de casussen die in deze Kamervragen aan de orde worden gesteld, is sprake van een hoge mate van complexiteit van beveiligingsvraagstukken, die om zeer specifiek maatwerk vraagt. De wijze waarop in deze casussen maatregelen worden getroffen hangen met betrekking tot alle te beschermen personen direct samen met de aard en ernst van de dreiging, de specifieke persoonlijke situatie van de te beschermen personen en de persoonlijke voorkeuren van deze personen. Een patroon van fundamentele weeffouten herken ik hier niet in.
Bent u bereid om, gezien de urgentie voor het einde van het jaar, met een analyse en voorstel voor herijken van het systeem naar de Kamer te komen? Zo ja, bent u bereid om dan daarbij de kennis en ervaringen van de familieleden van de kroongetuige, voormalige en huidige advocaten, journalisten en anderen die in verband met de Marengozaak beveiligd moeten worden, te betrekken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer eerder heb laten weten staat het stelsel bewaken en beveiligen onder toegenomen druk vanwege zwaardere en complexere casuïstiek. Daarnaast is de noodzaak voor het treffen van beveiligingsmaatregelen de afgelopen jaren toegenomen gezien de ontwikkelingen in de samenleving. Dit vraagt iets van het stelsel over de gehele linie; van informatieproducten tot de capaciteit van mensen en middelen voor de uitvoering van maatregelen. Ik investeer de komende jaren structureel in het stelsel om deze toegenomen druk op te vangen en het stelsel toekomstbestendig in te richten. Naast de structurele versterking van de capaciteiten (kwalitatief en kwantitatief) investeer ik ook in geborgde aandacht voor kwaliteitsontwikkeling en kennisborging. Hiermee wordt structurele aandacht voortdurende professionalisering geborgd. Op dit moment wordt daarnaast onderzoek uitgevoerd door het Instituut voor Psychotrauma (IVP) naar de effecten van dreiging, intimidatie en beveiliging. In dit onderzoek worden de ervaringen van beveiligde en bedreigde personen mee genomen. De uitkomsten van dit onderzoek dragen bij aan de verdere professionalisering van het stelsel. Over de uitkomsten van dit onderzoek zal ik uw Kamer voor de Begrotingsbehandeling informeren. Ten slotte is het van belang om, in lijn met de ingezette kwaliteitsverbeteringen binnen het stelsel, ook naar het stelsel als geheel te kijken. Momenteel wordt bezien op welke wijze dit het beste vormgegeven kan worden. Ook hierover informeer ik uw Kamer voor de Begrotingsbehandeling.
Kunt u bovenstaande vragen voor de plenaire behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Tilburger met drugs en inbrekersspullen na wilde achtervolging twee agenten meegesleurd’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen van 21 september 2020 over het bericht «Tilburger met drugs en inbrekersspullen na wilde achtervolging twee agenten meegesleurd»? 1 2
Ja.
Hoeveel zaken van geweld en agressie tegen andere werknemers, zoals boa’s, conducteurs en hulpverleners die tijdens de uitoefening van hun publieke taak te maken krijgen met geweld, telt Nederland in 2020 tot op heden? Kunt u de tabel bij het antwoord op vraag 2 aanvullen met zaken van agressie en geweld aanvullen met deze categorieën?
Uit de registratie van de politie blijkt dat er in 2020 tot 8 augustus – dezelfde periode als in de antwoorden op de bovengenoemde Kamervragen – 1.684 meldingen gedaan zijn van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak, niet zijnde politieambtenaren. In 2019 ging het in dezelfde periode om 1.835 meldingen. In 2020 hebben uiteindelijk 1.396 van die meldingen geleid tot een aangifte. In 2019 was dat in 1.570 van de meldingen het geval. Het is niet mogelijk om op basis van de politieregistratie een nadere specificering te maken van de onderverdeling per beroepsgroep of per soort agressie of geweld waar de functionaris met een publieke taak mee te maken had.
Kunt u uw antwoord op vraag 7 nader toelichten? Waarom is er geen landelijke definitie beschikbaar van «snelrecht»?
Uit de diverse registratiesystemen kan niet worden afgeleid welke zaken door middel van snelrecht dan wel door middel van supersnelrecht zijn afgedaan. Het gaat bij de toepassing van snelrecht of supersnelrecht niet om een soort zaak, maar om de termijn waarbinnen een zaak door de rechter wordt beoordeeld. Bij snelrecht moeten verdachten binnen zeventien dagen na inverzekeringstelling voor de politierechter verschijnen, terwijl bij supersnelrecht verdachten binnen de termijn van inverzekeringstelling, dus binnen drie tot zes dagen, worden berecht.
In de rechtspraaksystemen wordt niet standaard geregistreerd of een zaak met toepassing van snelrecht is behandeld. Er kan wel een variabele worden ingevuld die betrekking heeft op snelrecht, maar dit gebeurt niet uniform waardoor er geen betrouwbare landelijke cijfers kunnen worden gegenereerd. In zoverre hanteert de rechtspraak in de systemen geen landelijke definitie. In de systemen van de rechtspraak worden de pleegdatum van het feit en de datum van het eindvonnis geregistreerd. Een query hierop met een termijn korter dan 17 dagen komt ongeveer overeen met de toepassing van snelrecht. Dit levert voor zaken van geweld tegen de politie de volgende, indicatieve, cijfers op:
Deze indicatie geeft aan dat bij GTPA-zaken het (super)snelrecht in de eerste zeven maanden van 2020 al bijna even vaak is ingezet als in heel 2019.
Hoe wordt beoordeeld of een rechtszaak in aanmerking komt voor snelrecht als er kennelijk geen landelijke definitie voor beschikbaar is?
Per zaak dient te worden beoordeeld of deze geschikt is om te worden afgedaan door middel van snelrecht. In verband met de korte termijn tussen aanhouding en behandeling ter zitting die het snelrecht kenmerkt moet het gaan om bewijstechnisch gezien relatief eenvoudige zaken. Het Openbaar Ministerie, de rechter en de verdediging moeten tijdig kunnen beschikken over een compleet dossier. Dat betekent dat bewijstechnisch complexere zaken waarin aanvullend onderzoek nodig is (zoals bij grote ordeverstoringen) in het algemeen niet in aanmerking komen voor supersnelrecht.
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger over de berichten «Lagere straffen snelrecht Den Haag» en «Lage straffen voor incidenten tijdens Oud en Nieuw»?3
Ja.
Bestond er in 2013 wel een landelijke definitie van (super)snelrecht? Zo ja, waarom wordt deze niet meer gebruikt? Zo nee, op basis van welke criteria zijn in 2013 de betreffende Kamervragen beantwoord?
Nee. Ook toen was er geen landelijke registratie van snelrecht over het hele jaar beschikbaar. De afweging of een zaak voor snelrecht in aanmerking kwam was indertijd gelijk aan de criteria die tegenwoordig worden gebruikt. Ik verwijs daarvoor naar het antwoord op vraag vier.
Rondom de jaarwisseling wordt (handmatig) bijgehouden hoeveel zaken door middel van snelrecht – dat willen zeggen binnen zeventien dagen – worden afgedaan. De cijfers die in 2013 aan uw Kamer gerapporteerd zijn betreffen een dergelijke telling. Deze telling vindt jaarlijks kort na de jaarwisseling plaats.
Waarom was het in 2013 nog wel mogelijk het aantal keren dat het snelrecht is toegepast, te determineren en waarom is dit anno 2020 niet meer mogelijk?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voor het eerstvolgende algemeen overleg Politie?
Ja.
De documentaire De Kroongetuigeadvocaat |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de documentaire «De Kroongetuigeadvocaat»?1
Ja.
Herkent u de analyse dat in deze documentaire een aantal zeer zorgelijke conclusies naar voren komt, waaronder het gegeven dat de deal met kroongetuige Nabil B. te snel en te vroeg bekend is gemaakt door Justitie, nog voordat de onschuldige familieleden van de kroongetuige beschermd konden worden? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, welke analyse stelt u hier tegenover?
Dat herken ik niet. Voorafgaand aan het bekendmaken van de deal met de kroongetuige, zijn ten aanzien van meerdere familieleden maatregelen getroffen waardoor deze familieleden vóór de presentatie van de kroongetuige elders waren ondergebracht. Ook met de andere familieleden werd contact gezocht om te spreken over beveiliging. Dit resulteerde in de meeste gevallen in afspraken over te nemen maatregelen. Alle afgesproken maatregelen waren geïmplementeerd op het moment dat de kroongetuige gepresenteerd werd.
Op welke wijze is de gang van zaken geëvalueerd, gelet op het feit dat de broer van de kroongetuige vlak na het bekendmaken van de deal vermoord is? Op basis waarvan is het dreigingsniveau richting de familie van de kroongetuige ingeschat? Kunt u de analyse die aan deze inschatting ten grondslag ligt (desnoods vertrouwelijk) delen en daarbij tevens de evaluatie van de gang van zaken na de moord, de lessen die geleerd zijn en hoe deze lessen vervolgens zijn geïmplementeerd bij betrekken?
Behoudens het strafrechtelijk onderzoek is sprake geweest van een interne evaluatie met het oog op verbetering van interne procedure en werkwijzen. Hieruit is een aantal aanpassingen en noties voortgevloeid gericht op de toekomst. Het gaat dan om verbeteringen in het proces van informatie-uitwisseling, het naast concrete dreigingsinformatie meer betrekken van een voorstelbare dreiging bij de dreigingsinschattingen en het in de besluitvorming over een deal met een kroongetuige nadrukkelijker in de afwegingen betrekken van de mogelijke positie van familieleden en andere betrokkenen.
Uit de informatiegestuurde analyse van de risico’s kwamen vóór de presentatie van de kroongetuige geen concrete aanwijzingen voor een dreiging op familieleden naar voren. De reputatie van de verdachten in de zaak Marengo maakte echter dat het Openbaar Ministerie (hierna: OM) toch reden zagen om ook met de familieleden van de kroongetuige in gesprek te willen over beveiligingsmaatregelen. Er werd rekening gehouden met gewelddadigheden tegen personen en goederen. De liquidatie van een niet bij strafbare feiten betrokken familielid werd toen niet voorzien.
In 2018 heb ik per brief2 aangegeven dat de ontwikkelingen binnen de georganiseerde criminaliteit, waaronder de moord op de broer van de kroongetuige, hun weerslag hebben op de stelsels bewaken en beveiligen en getuigenbescherming. Ik heb naar aanleiding daarvan laten onderzoeken welke aanpassingen nodig zijn om ook in de toekomst bescherming te kunnen bieden aan personen die ernstig bedreigd worden vanuit (in het bijzonder) de georganiseerde criminaliteit. Daar is een aantal verbeteringen uit voortgekomen. Hierover heb ik u per brief van 18 december 20183 geïnformeerd. In mijn brief van 18 juni jl.4 heb ik u nader geïnformeerd over de structurele investeringen ten behoeve van versterking, professionalisering en flexibilisering van de stelsels.
Op welke wijze zijn vervolgens de veiligheidsmaatregelen vormgegeven om te voorkomen dat er nog meer onschuldige slachtoffers zouden vallen?
Met betrekking tot de familieleden zijn de getroffen maatregelen in overeenstemming gebracht met de ernst van de dreiging die zich heeft gemanifesteerd in het daadwerkelijk om het leven brengen van onschuldige derden. Met betrekking tot de concrete aard en omvang van de genomen maatregelen, kan in het belang van de te beveiligen personen geen nadere mededelingen worden gedaan.
In algemene zin kan ik zeggen dat beveiligingsmaatregelen worden vormgegeven als resultaat van een zorgvuldige afweging tussen dreiging en risico, proportionaliteit van maatregelen en de impact ervan op de betreffende persoon. De veiligheid van personen staat hierbij altijd voorop.
Is inmiddels de evaluatie afgerond hoe de brute aanval op de rechtsstaat, het in koelen bloede voor zijn voordeur neerschieten van advocaat Derk Wiersum, heeft kunnen plaatsvinden, waarbij het hier niet gaat om het strafrechtelijk onderzoek, maar om de evaluatie van de mate van beveiliging en alertheid bij onze veiligheidsdiensten, de veiligheid van andere advocaten op dat moment? Wat zijn de lessen die hieruit getrokken zijn? Kunt u dit antwoord toelichten?
Zoals ik uw Kamer ook eerder berichtte in mijn brief5 van 14 oktober jl. heeft het OM mij bericht dat op meerdere momenten een dreigingsinschatting is gemaakt. Deze dreigingsinschattingen zijn telkens gemaakt in opdracht van de hoofdofficier van justitie in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen in het decentraal domein. Op grond van de uitkomsten van de dreigingsinschattingen conform de uitvoering van het stelsel bewaken en beveiligen in het decentraal domein waren geen beveiligingsmaatregelen geïndiceerd. Niettemin zijn destijds in opdracht van de hoofdofficier van justitie, gezien de zware geweldsdelicten waarvan de groepering waarvan de dreiging uitging werd verdacht, wel diverse beveiligingsmaatregelen getroffen.
Wat is nu de stand van zaken met betrekking tot de operationele sterkte, nadat de moord op advocaat Derk Wiersum geleid heeft tot aanscherping en intensivering van beschermingsmaatregelen rond personen (en locaties) in het land die bedreigd worden? Hoeveel agenten zitten nog op de persoonsbeveiliging die wat u betreft eigenlijk op straat zouden moeten werken? Kunt u dit antwoord toelichten?
Na de moord op advocaat Wiersum zijn er uitzonderlijke maatregelen getroffen. Dit vraagt veel van de betrokken organisaties en de basiseenheden die al zwaar belast waren. Ik heb in mijn brief van 18 juni jl.6 aangegeven dat door toename van het aantal personen en objecten dat bewaking en beveiliging nodig heeft, het stelsel Bewaken en Beveiligen voor een deel van de taakuitvoering afhankelijker is geworden van de inzet van deze basiseenheden, wat ten koste gaat van hun reguliere taken. Daarom investeer ik onder andere in regionale bewaken en beveiligen teams, die specifiek ingezet worden voor de uitvoering van bewaken en beveiligen maatregelen. Met onder andere deze investering wordt de toegenomen vraag naar beveiligingsmaatregelen opgevangen, zonder dat dit onmiddellijk leidt tot druk op de capaciteit elders. De specifieke teams zijn echter niet van vandaag op morgen operationeel, waardoor het op korte termijn noodzakelijk blijft om over de gehele linie scherpere keuzes te maken ten aanzien van de politie-inzet. Ik houd u van de voortgang op de hoogte in mijn brieven over de maatregelen ter versterking van de stelsels bewaken en beveiligen en getuigenbescherming.
Wanneer en hoe wordt de wijziging geëvalueerd waarbij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) als gevolg van deze aanscherping en intensivering de regie kreeg? Welke vragen staan centraal bij deze evaluatie en worden beveiligde personen ook hierbij betrokken? Indien niet gepland was om deze verandering te evalueren, bent u bereid dit alsnog te doen en de beveiligde personen te betrekken bij deze evaluatie? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Ik heb u eerder laten weten dat de NCTV de regie heeft gekregen over het gecentraliseerde team, met vertegenwoordigers van OM, politie en KMar, waarin bevoegdheden zijn samengebracht om beveiliging en bewaking te activeren respectievelijk te intensiveren op een wijze die bescherming biedt tegen deze dreiging. Daarnaast is op verzoek van het OM besloten een aantal personen in deze zaak tijdelijk toe te voegen aan het Rijksdomein. Het stelsel bewaken en beveiligen biedt deze mogelijkheid.
Periodiek wordt door de betrokken partners bekeken of de mate van dreiging en risico nog actueel zijn en of de criteria en werkwijze nog van toepassing/wenselijk zijn. Op dit moment vraagt de situatie van de betrokkenen om een voortzetting van de werkwijze. Het is daarnaast van belang dat er continu sprake is van reflectie en professionalisering. Hierbij worden vanzelfsprekend de ervaringen en bevindingen vanuit de praktijk meegenomen. Daarbij dient, in lijn met de ingezette kwaliteitsverbeteringen binnen het stelsel, ook naar het stelsel als geheel te worden gekeken. Momenteel wordt bezien op welke wijze dit het beste vormgegeven kan worden. Hierover zal ik uw Kamer voor de Begrotingsbehandeling informeren.
Klopt het dat advocaten die hun leven op het spel zetten om de rechtsstaat te dienen, de dreigingsanalyse van de NCTV met betrekking tot hun eigen persoonlijke situatie niet in mogen zien? Zo ja, wanneer en waarom is dit beleid ingezet? Op grond van welke wettelijke bepaling wordt inzage in zulke gevallen geweigerd? Zo nee, bent u bereid ervoor zorg te dragen dat betrokkenen de analyse met betrekking tot hun eigen persoonlijke situatie in kunnen zien?
Gezien de gevoeligheid van deze informatie zijn deze dreigingsanalyses gerubriceerd tot het niveau van staatsgeheim confidentieel en hoger conform het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013). Het niet delen van deze informatie is mede gegrond op bepalingen in de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (artikel 41), de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Artikelen 82 t/m 85) en de Wet politiegegevens (artikel 27). Belangen rond inlichtingen, opsporing, vervolging of bronbescherming kunnen aanleiding zijn om de bedreigde persoon niet tot in detail te informeren. Vanwege het niveau van rubricering alsmede de herkomst en grote risico´s die samenhangen met openbaarmaking daarvan wordt de dreigingsanalyse niet gedeeld met de betrokkene en is het niet wenselijk om dat in de toekomst wel te doen.
Het is wel van belang dat de bedreigde personen, zover mogelijk, worden geïnformeerd over de aard van de dreiging en de getroffen maatregelen. Beveiligingsmaatregelen hebben altijd een impact op de te beveiligen persoon. Bedreigde personen worden daarom periodiek geïnformeerd over de aard en ernst van de dreiging, eventuele ontwikkelingen in het dreigingsbeeld en de getroffen maatregelen. In een toelichtend gesprek wordt de te beveiligen persoon geïnformeerd door (vertegenwoordigers van) het bevoegd gezag over zijn of haar situatie en bestaat de mogelijkheid om verduidelijkingsvragen te stellen.
Klopt het dat een advocaat van de dienst die hem moet beveiligen te horen krijgt dat er na hem «wel meer advocaten komen die kroongetuigen willen bijstaan»? Zo ja, wat vindt u van deze uitspraak? Wat betekent dit volgens u over de wijze waarop mensen die wij juist moeten beschermen behandeld worden? Welke acties bent u van plan te nemen om te voorkomen dat deze misplaatste bejegening ooit weer plaatsvindt?
Laat ik vooropstellen dat ik er groot belang aan hecht dat functionarissen die in dienst staan van de rechtsorde, zoals advocaten, hun professie veilig en zonder vrees kunnen uitoefenen en daartoe bescherming krijgen als dat nodig is. In algemene zin kan ik aangeven dat mijn beeld en ervaring is dat de diensten en functionarissen betrokken bij het vormgeven van de beveiliging hun werk op professionele wijze uitvoeren en de veiligheid van personen zo goed mogelijk waarborgen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een advocaat die moet vrezen voor zijn leven hoort dat zijn beveiliging wordt afgeschaald, geen inzage krijgt in de motivering die ten grondslag ligt aan dit besluit? Zo ja, hoe gaat u dit in de toekomst voorkomen? Zo nee, kunt u dan toelichten waarom u dit wel wenselijk vindt?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 heb aangegeven, wordt gezien de rubricering, de afkomst van de gegevens en de gevoeligheid, de dreigingsanalyse niet gedeeld met de betrokkene en is het niet wenselijk om dat in de toekomst wel te doen. Bedreigde personen worden periodiek geïnformeerd over de aard en ernst van de dreiging, eventuele ontwikkelingen in het dreigingsbeeld en de getroffen maatregelen. In een toelichtend gesprek wordt de te beveiligen persoon geïnformeerd door (vertegenwoordigers van) het bevoegd gezag over zijn of haar situatie en bestaat de mogelijkheid om verduidelijkingsvragen te stellen.
Hoe verklaart u dat een advocaat die nu een kroongetuige bijstaat wiens onschuldige broer en vorige advocaat vermoord zijn, nog steeds niet proactief wordt geïnformeerd en geholpen door de veiligheidsdiensten? Hoe kan het dat u deze zorgelijke klachten ook eerder gehoord heeft van de eerdere (anonieme) advocaat van de kroongetuige die zijn werk dreigde neer te leggen vanwege de gebrekkige veiligheidsmaatregelen?
In algemene zin kan ik aangeven dat de betrokken diensten hard werken om passende beveiligingsmaatregelen vorm te geven voor ieder die dat op basis van dreiging en risico nodig heeft. Daarbij staat het waarborgen van de veiligheid van betrokkenen centraal en wordt daarnaast de impact van beveiligingsmaatregelen op het leven van betrokkenen hierbij in ogenschouw genomen. Bij het nemen van beveiligingsmaatregelen is er sprake van risicomanagement, geen risico-uitsluiting. In het vormgeven van de beveiliging wordt gekeken welke variatie mogelijk is om zo voor alle betrokken personen, binnen de situatie van dreiging en risico, een zo optimale situatie te bereiken. Zoals ik in mijn antwoorden op vragen 9 en 10 heb aangeven, wordt daarbij alle informatie die nodig is voor het goed kunnen uitvoeren van de maatregelen en impact heeft op de persoonlijke situatie, gedeeld met de betrokkene.
Deelt u de mening dat advocaten, journalisten, rechters, officieren van justitie en andere betrokkenen die met gevaar voor eigen leven, en die van hun geliefden, de rechtsstaat dienen, te allen tijde ons respect, onze steun en bescherming nodig hebben en dat de documentaire «De Kroongetuigeadvocaat» laat zien dat dit in de praktijk niet altijd het geval is? Bent u bereid hier met urgentie actie op te nemen? Zo ja, wat gaat u doen en wanneer gaat u de Kamer hier verder over informeren? Zo nee, waarom niet?
Deze dragers van onze democratische rechtsorde dienen hun werkzaamheden veilig en zonder vrees te kunnen uitoefenen, dit is namelijk een noodzakelijke voorwaarde voor het functioneren van onze rechtsstaat. Het is daarom van belang dat het brede palet aan (overheids)maatregelen wordt ingezet om dit functioneren mogelijk te maken, met als sluitstuk het treffen van maatregelen in het kader van bewaken en beveiligen. Met betrekking tot de casus uit de documentaire kan ik aangegeven dat beveiligingsmaatregelen zijn vormgegeven als resultaat van een zorgvuldige afweging tussen dreiging en risico, proportionaliteit van maatregelen en de impact ervan op de betreffende persoon.
Ik vind het belangrijk dat de structurele versterking van dit stelsel – waarover ik uw Kamer in juni 2020 per brief7 heb geïnformeerd – met prioriteit en voortvarendheid wordt gerealiseerd. De verschillende versterkingstrajecten zijn reeds gestart en lopend. Zoals ik nader heb toegelicht in mijn brief gaat het om een duurzame versterking met daarbij een doorontwikkeling om het stelsel flexibeler en robuuster in te richten. Veiligheid en maatwerk blijven hierbij centraal staan. Over de voortgang zal ik uw Kamer periodiek informeren.
Bent u bereid de vragen die niet openbaar beantwoord kunnen worden in vertrouwelijke sfeer te behandelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze vragen op zeer korte termijn te beantwoorden gelet op de urgentie?
Ik heb uw vragen beantwoord indachtig het uitgangspunt dat het mij niet past om in te gaan op individuele casuïstiek. Ik zie daarom geen reden om vragen hierover in vertrouwelijke sfeer te behandelen. De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Bent u bekend met het bericht «New forms of terrorism inspired by conspiracy theories may emerge after pandemic, warns EU-counter terror chief»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de analyse van de Europese contra-terrorisme coördinator, Gilles de Kerchove?
In zijn interview met CTC Sentinel, waar het aangehaalde bericht naar verwijst, spreekt de heer De Kerchove over huidige terroristische dreigingen en mogelijke toekomstige dreigingen voor Europa. Hij geeft daarin aan dat wat hem betreft de jihadistische dreiging nog altijd de grootste is gevolgd door, maar in veel minder mate, de dreiging van rechts-extremistisch terroristisch geweld door eenlingen. Dat komt overeen met het dreigingsbeeld terrorisme (DTN) dat de NCTV periodiek opstelt en dat een analyse geeft van de huidige dreiging en ontwikkelingen van het terrorisme in Nederland. Daarnaast spreekt hij op tentatieve wijze over een «potential future rise of new forms of terrorism» waarbij complottheorieën en technofobie mogelijke aanjagers kunnen zijn. Daarbij stelt hij eveneens dat er vooralsnog weinig indicaties zijn voor deze dreiging. Ook in Nederland zijn we ons bewust van deze opkomende fenomenen. De ontwikkelingen worden in de gaten gehouden en, indien daar aanleiding voor is, meegenomen in het dreigingsbeeld.
In hoeverre heeft Nederland tot dusver te maken gehad met deze nieuwe vorm van terrorisme? Kunt u dit toelichten?
De genoemde fenomenen geven op dit moment geen aanleiding om te spreken over een nieuwe vorm van terrorisme in Nederland. Wel zijn er enkele incidenten geweest die gepleegd zijn door individuen en die verband houden met deze fenomenen. Zo lijken de branden van de telecommasten te zijn voortgekomen uit complottheorieën die een relatie suggereren tussen 5G-netwerken en COVID-19. Vooralsnog lijkt er geen verband te bestaan tussen deze incidenten, noch zijn er aanwijzingen van gedeelde organisatie, coördinatie, aansturing of zelfs een overkoepelende ideologische motivatie.
Wanneer en met wie heeft u voor het laatst in EU-verband gesproken over nieuwe vormen van terrorisme en wat is toen besproken? Heeft u, conform eerdere toezeggingen, afspraken gemaakt met uw Europese collega’s over de noodzaak aan anti-terreur wetgeving in heel Europa? Zo ja, welke resultaten heeft dit opgeleverd? Zo nee, waarom niet en hoe duidt u dit?
De genoemde nieuwe vormen van terrorisme zijn, gezien de beperkte dreiging die hiervan uitgaat in Nederland, tot dusverre niet besproken in EU-verband. Wat betreft anti-terrorisme wetgeving heeft Nederland zich sterk gemaakt voor de totstandkoming van de Europese richtlijn 2017/541 van 15 maart 2017, die minimumeisen stelt aan de nationale terrorismewetgeving van de EU-lidstaten.2 De Europese Commissie heeft in augustus jl. aangekondigd dat zij op dit moment de evaluatie van de CT-richtlijn voorbereidt. Deze wordt verwacht in het eerste kwartaal van 2021.
Hoe verhoudt het gevaar van deze nieuwe vorm van terrorisme zich met andere huidige extremistische en gewelddadige ideologieën in Nederland, zoals anti-5G-activisten en extreemlinks en -rechts? Kunt u een gedegen veiligheidsanalyse uitwerken? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven zien we in Nederland nog geen nieuwe vormen die we nu als terrorisme duiden. Vanuit verschillende thema’s manifesteren individuen en groepjes zich die elkaar vinden op gedeeld geloof in complottheorieën en die zich voornamelijk uiten op activistische wijze. Ze vinden elkaar niet zozeer in ideologische motieven, maar in gevoelens van onrechtvaardigheid, groot onbehagen of een andere werkelijkheidsbeleving. Dit kan gepaard gaan met wantrouwen jegens de overheid, wetenschap en traditionele media – waarbij sociale media werkt als blaagbalg die het wantrouwen kan aanwakkeren. Binnen het veiligheidsdomein zijn verschillende partijen dagelijks bezig met het maken van dreigingsanalyses, waarbij nieuwe onderwerpen worden meegenomen.
Deelt u de mening van de Europese contra-terrorisme coördinator dat complottheorieën moeten worden getackeld voordat ze kunnen aanzetten tot geweld en terrorisme? Zo ja, wat heeft u tot nu toe ondernomen om deze complottheorieën publiekelijk te ontkrachten? Zo nee, waarom niet?
Het complotdenken is geen strak omlijnd en eenduidig fenomeen. Het is ook niet mogelijk om een of verschillende complottheorieën te definiëren die per definitie aanzetten tot geweld en/of terrorisme. Wel zijn er elementen binnen complottheorieën die kunnen aanzetten tot een sterk anti-overheidssentiment of breder maatschappelijk ongenoegen bij individuen of groepjes. Afhankelijk van het onderwerp, kan het van belang zijn dat de overheid een duidelijk en consistent (tegen)geluid laat horen of organiseert. Mocht sprake zijn van door complottheorieën veroorzaakte radicalisering bij individuen of groepjes, dan heeft de overheid met de deradicaliseringsaanpak instrumenten in handen om daartegen op te treden.
Bent u bereid maatregelen te treffen op basis van uw veiligheidsanalyse om deze vorm van terrorisme te bestrijden? Zo ja, kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk over de te nemen maatregelen informeren? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt er binnen de zogenoemde nieuwe fenomenen geen terrorisme waargenomen en is er derhalve geen aanleiding om specifieke maatregelen te nemen. Binnen het veiligheidsdomein zijn dagelijks verschillende partijen bezig met het maken van dreigingsanalyses. Indien bestaande of nieuwe dreigingen daar aanleiding toe geven, worden die inzichten gebruikt door de veiligheidspartners om te bezien of en welke maatregelen noodzakelijk zijn.
Kan bij het eerstvolgende Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) specifiek worden ingegaan op de laatste ontwikkelingen rondom deze nieuwe vorm van terrorisme?
Indien de ontwikkelingen daartoe aanleiding geven, zal in het DTN worden in gegaan op mogelijk nieuwe vormen van terrorisme of andere (gewelds)dreigingen.
Het bericht ‘WhatsApp-fraude explodeert: ‘Ik snap niet hoe ik erin ben getrapt’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «WhatsApp-fraude explodeert: «Ik snap niet hoe ik erin ben getrapt»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de omvang van dit probleem is? Zo ja, in hoeveel gevallen wordt er aangifte gedaan of melding gemaakt door slachtoffers en in hoeveel gevallen niet? Zo nee, zijn er redenen bekend waarom niet?
De exacte omvang van hulpvraagfraude (ook wel vriend-in-nood-fraude genoemd), is niet bekend, omdat niet alle slachtoffers aangifte doen bij de politie of een melding maken bij hun bank of de Fraudehelpdesk (FHD). Hoewel de exacte omvang niet bekend is kan wel geconcludeerd worden dat er sprake is van een stijging sinds 2019 van het aantal meldingen en aangiftes van deze vorm van fraude.
Bij de FHD zijn tot 1 augustus 2020 7.907 meldingen binnengekomen van hulpvraagfraude. In heel 2019 waren dat er 2.663. Ook de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) meldt dat Nederlandse banken in de maanden maart, april en mei van dit jaar drie keer zoveel meldingen van oplichting via social media hebben ontvangen ten opzichte van de laatste drie maanden van 2019. Het aantal aangiftes bij de politie lag voor de coronacrisis op circa 120 tot 150 aangiftes per week. Sinds april van dit jaar is het mogelijk om digitaal aangifte te doen bij de politie en kwamen tot augustus circa 700 aangiftes per week binnen. De politie wijdt de toename van de aangiftes van hulpvraagfraude deels aan het feit dat het makkelijker is om melding te doen, maar ook aan de feitelijke toename van deze vorm van fraude. De feitelijke toename kan volgens de politie mogelijk verklaard worden doordat mensen tijdens de Corona-crisis meer online zijn gegaan om contact te hebben met hun familie en bekenden. Sinds augustus is het aantal aangiftes iets afgenomen.
In hoeveel gevallen van aangifte of melding wordt er ook daadwerkelijk vervolgd? In hoeveel gevallen wordt er na vervolging een straf opgelegd? Kan een overzicht worden gegeven van het aantal opgelegde straffen naar soort? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel aangiftes of meldingen hebben geleid tot een vervolging is niet inzichtelijk. Het OM registreert hulpvraagfraude via bijvoorbeeld WhatsApp niet apart. Er worden voor het begaan van hulpvraagfraude soms forse straffen opgelegd. Zo hebben twee mannen uit Deventer die mensen via WhatsApp hebben opgelicht een celstraf van 2,5 jaar en 3 jaar opgelegd gekregen.2
Heeft u zicht op het daderprofiel? Zo ja, wat is kenmerkend voor dit profiel? Hoe zit dit aan de slachtofferkant? Zo nee, wat wordt er concreet gedaan om deze profielen in beeld te krijgen?
Bij hulpvraagfraude gaat het in de meeste gevallen om een georganiseerde samenwerking van verschillende daders en medeplichtigen: katvangers/geldezels3, katvanger-ronselaars, pinners, oplichters, hackers en verkopers van de benodigde kennis4. De politie heeft het beste zicht op de katvangers/geldezels, die ook de grootste groep daders vormen. Dit zijn vaak jongeren en/of personen met een sociaaleconomisch zwakkere positie. De politie onderzoekt op verschillende manieren de verschillende dadertypes en de mogelijke (persoonsgerichte)barrières om deze vorm van fraude tegen te gaan.
De politie, FHD, Slachtofferhulp Nederland (SHN) en NVB hebben het beeld dat de meeste slachtoffers ouder zijn dan vijftig jaar. Het is op basis van de informatie van de politie, FHD en SHN niet met zekerheid te stellen dat vijftigplussers ook een hoger risico lopen op slachtofferschap.
Onder welke voorwaarden staan banken garant bij dit soort vormen van financiële criminaliteit? In hoeveel gevallen hebben slachtoffers tot nu toe hun geld teruggekregen? In hoeveel gevallen gebeurt dit niet?
In principe staan banken niet garant voor dit soort vormen van financiële criminaliteit. Wel zijn banken voor bepaalde soorten bancaire fraude wettelijk verplicht5 om schade te vergoeden. Bij bancaire fraude is er sprake van misbruik van betaalmogelijkheden die de bank aan klanten ter beschikking stelt. Hierbij geldt dat over het algemeen overgegaan wordt tot schadevergoeding wanneer de klant niet grof nalatig is geweest. Of er sprake is van grove nalatigheid is afhankelijk van het individuele geval en wordt uiteindelijk bepaald door de rechter. Wel hebben de banken gezamenlijk met de Consumentenbond een vijftal uniforme veiligheidsregels opgesteld die meer duidelijkheid geven over de vergoeding van schade als gevolg van fraude6; houd je beveiligingscodes geheim, zorg ervoor dat je bankpas nooit door een ander gebruikt wordt, zorg voor een goede beveiliging van de apparatuur die je gebruikt voor je bankzaken, controleer je bankrekening, en meld incidenten direct aan de bank en volg aanwijzingen van de bank op. Wanneer aan deze vijf veiligheidsregels is voldaan, kan de klant erop rekenen dat de schade vergoed wordt.
Banken zijn niet verplicht om schade te vergoeden als er sprake is van niet-bancaire fraude. Bij niet-bancaire fraude is sprake van een slachtoffer die onbewust of onder valse voorwendsels zelf opdracht geeft voor de uitvoering van de betaling aan de fraudeur.
Wanneer een klant zelf een betaalopdracht initieert, zoals het geval is bij hulpvraagfraude via WhatsApp, dan is de bank verplicht deze uit te voeren. Dit is alleen anders als de bank vermoedt dat er sprake is van fraude, bijvoorbeeld omdat de fraudedetectiesystemen aanleiding geven tot twijfel (in antwoord 6 en 8 wordt toegelicht wat banken verder doen ter voorkoming van fraude). Het is echter voor banken lastig om te zien of er sprake is van fraude als de klant zelf de betaalopdracht geeft.
Het kan dat in bepaalde gevallen van niet-bancaire fraude banken uit coulance overgaan tot een vergoeding. Dit is een eigen overweging van de bank op basis van de omstandigheden van het geval. Omdat dit gaat over een eigen overweging van de bank heb ik hierover geen cijfers tot mijn beschikking.
Op welke manieren proberen banken deze vorm van criminaliteit te voorkomen? Wat doen banken concreet om slachtoffers te waarschuwen en naderhand te adviseren?
De NVB en Betaalvereniging Nederland hebben aangegeven dat zij verschillende initiatieven ondernemen ter preventie van fraude, zoals het voorlichten van klanten om hen bewust te maken van potentiële frauderisico’s. Dit gebeurt onder andere via veiligbankieren.nl en via de eigen kanalen van de banken. Ook werken banken bij voorlichting samen met andere organisaties, waaronder de ouderenbonden. In september hebben de banken bijvoorbeeld bijgedragen aan de campagne «Senioren en Veiligheid» waarin onder andere aandacht werd besteed aan hulpvraagfraude via WhatsApp7.
Verder hebben de banken ter voorkoming van fraude de IBAN-naam check ingevoerd. Bij deze check krijgen klanten een melding als de naam en het rekeningnummer die de klant invoert niet in overeenstemming zijn met de gegevens die bekend zijn bij de bank.
Daarnaast werken de banken met verschillende fraudedetectiesystemen om frauduleuze transacties op te sporen en te onderzoeken. De monitoring vindt plaats op basis van vele indicatoren. In samenwerking met de politie wordt op basis van bepaalde modus operandi gekeken welke indicatoren gehanteerd kunnen worden om de fraudedetectiesystemen verder te verbeteren. Omwille van veiligheid kunnen banken hier verder geen toelichting op geven.
Wanneer een mogelijk frauduleuze transactie gedetecteerd wordt door het fraudedetectiesysteem, wordt de transactie apart gezet en onderzocht door een medewerker van de bank, waarbij vrijwel altijd contact gezocht wordt met de klant. Met deze fraudedetectiesystemen kunnen banken dus tijdig fraude signaleren en klanten hiervoor waarschuwen. Gezien de grote aantallen overboekingen die dagelijks worden uitgevoerd is het ondoenlijk om ter controle een telefoontje te plegen naar elke klant. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de privacy van de klant.
Gegeven het stijgende aantal slachtoffers en de enorme economische impact, deelt u de mening dat er meer moet worden gedaan om dit soort fraude tegen te gaan? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te treffen en hierbij de fraudehelpdesk, politie en banken te betrekken?
Vanwege het stijgende aantal slachtoffers sinds de corona crisis is mijn ministerie snel overgegaan tot voorlichting van het publiek. De meest effectieve aanpak van fraude is namelijk het voorkomen dat mensen slachtoffer worden. Mijn ministerie betrekt hierbij o.a. de politie, de banken, fraudehelpdesk en andere private organisaties. Zo publiceerde het jongerenplatform scholieren.com in samenwerking met het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) en mijn ministerie in augustus jl. een video gericht op jongeren met uitleg over hulpvraagfraude zodat zij ook hun (groot)ouders waarschuwen. In september startte mijn ministerie de campagne «Senioren en Veiligheid» met als doel senioren bewust te maken en handelsperspectief te bieden om slachtofferschap van o.a. hulpvraagfraude) te voorkomen. Ook onze partners zetten zich in om slachtofferschap te voorkomen.
In repressieve zin wordt deze fraudevorm serieus opgepakt door politie en het OM, bijvoorbeeld met de invoering van de internetaangifte. De aanpak van hulpvraagfraude wordt centraal opgezet en gecoördineerd. De aangiftes worden landelijk gebundeld zodat snel zicht is op de zaken die kansrijk zijn. Dit heeft inmiddels geleid tot een aantal succesvolle opsporingsonderzoeken en strafzaken8.
Daarnaast wordt door het kabinet ook ingezet op het verder versterken van het financieel rechercheren door onder meer het proces van vorderen van gegevens bij banken en andere betaaldienstverleners te automatiseren. Per 10 september jl. is de Wet en het Besluit verwijzingsportaal bankgegevens in werking getreden. Het Verwijzingsportaal bankgegevens maakt het mogelijk dat geautomatiseerd binnen 30 seconden identificerende gegevens van banken en andere betaaldienstverleners kunnen worden verkregen ten behoeve van opsporingsonderzoeken. Zo kan de politie sneller en beter financieel onderzoek doen naar mogelijke fraudeurs. Het vorderen van saldo- en transactiegegevens is een volgende stap bij financieel onderzoeken omdat het wenselijk is ook dit proces te versnellen wordt samen met de aangesloten diensten en de banken gewerkt aan het automatiseren van dit proces. Verder werken de banken nauw samen met de politie in de Electronic Crimes Taskforce (ECTF) en zetten zij zich in op de aanpak van geldezels van verschillende soorten fraude, waaronder ook deze vorm.
Wat kunnen banken doen om deze vorm van criminaliteit te voorkomen? Is het mogelijk dat er een telefoontje vanuit de bank ter controle van de overboeking naar ouderen wordt gepleegd met de vraag of zij zeker zijn van deze overboeking?
Zie antwoord vraag 6.
Welke informatie heeft de Financial Intelligence Unit – Nederland (FIU) over deze transacties? Welke informatie hebben zij over daders? Heeft de FIU daarnaast in de gaten om hoeveel dadergroepen gaat dit?
De Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland) is op basis van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) het enige en centrale meldpunt, waar diverse meldingsplichtige instellingen ongebruikelijke transacties dienen te melden die kunnen wijzen op witwassen en terrorisme financiering. Deze meldingen van ongebruikelijke transacties kunnen ook betrekking hebben op fraude, maar dit betreft bijvangst. Over de jaren 2016 tot en met begin september 2020 heeft de FIU in totaal bijna 4.900 meldingen van ongebruikelijke transacties van meldingsplichtige instellingen ontvangen, die mogelijk verband kunnen houden met fraude, waaronder hulpvraagfraude. Vanaf 2018 ziet de FIU een sterk toenemende trend. In 2018 ging het nog om circa 200 meldingen van ongebruikelijke transacties, in 2019 was dat aantal 1.060 en in 2020 waren er tot en met begin september bijna 3.400 meldingen. Ongebruikelijke transacties die na analyse door het hoofd van de FIU-Nederland verdacht zijn verklaard zijn, ook op voornoemd thema, ter beschikking gesteld aan de diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Door de opsporing wordt op uiteenlopende wijzen gebruik gemaakt van de verdachte transacties, onder meer als sturingsinformatie, als startinformatie voor een strafzaak of als onderdeel van het bewijs in een strafzaak. Deze informatie kan dan ook behulpzaam zijn voor het in kaart brengen van daders en dadergroepen.
Welke mogelijkheden zijn er om slachtoffers preventief te waarschuwen? Hoe vaak is er daadwerkelijk gehandeld naar deze mogelijkheden?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gaat u doen om deze nieuwe, schadelijke vorm van financiële criminaliteit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Tilburger met drugs en inbrekersspullen na wilde achtervolging twee agenten meegesleurd’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met bericht «Tilburger met drugs en inbrekersspullen na wilde achtervolging twee agenten meegesleurd»?1
Hoeveel zaken van geweld en agressie tegen politieambtenaren (GTPA) telt Nederland in 2020 tot op heden? Kan dit aantal worden opgesplitst per categorie (geweldsdelict), jaar en regio?
Is er door de Coronaperiode sprake van nieuwe vormen van GTPA? Zo ja, welke en hoe wordt hierop geanticipeerd?
Is er sprake van een toename van agressie en geweld jegens politieagenten in 2020 ten opzichte van voorgaande jaren? Zo ja, hoe ziet deze ontwikkeling eruit en hoe wordt hierop gehandeld?
Deelt u de mening dat geweld jegens politieagenten en hulpverleners in het algemeen zeer verwerpelijk is, gezien zij een stap naar voren doen voor de veiligheid van anderen en dat zij derhalve te allen tijde goede bescherming verdienen? Zo ja, welke concrete acties neemt u tegen GTPA? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel GTPA-zaken hebben tot dusver tot een veroordeling met strafoplegging geleid, hoeveel GTPA-zaken hebben tot dusver tot veroordeling zonder strafoplegging geleid en hoeveel GTPA-zaken zijn geseponeerd? Welke analyse hoort hierbij volgens u?
In hoeveel gevallen van de GTPA -aken van 2020 is tot dusver snelrecht toegepast? In hoeveel gevallen niet? Waarom is er in die laatste gevallen niet voor gekozen het snelrecht toe te passen?
Welke aanvullende maatregelen bent u bereid te treffen om agressie jegens politieagenten aan te pakken naast het recent naar de Kamer gestuurde wetsvoorstel voor een taakstrafverbod bij geweld tegen hulpverleners?
Het bericht ‘ Na corona komt het foute geld’ |
|
Thierry Aartsen (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Na corona komt het foute geld»?1
Ja.
Herkent u het risico dat als bonafide bedrijven en bedrijfstakken wankelen doordat de kosten doorlopen, maar het merendeel van de inkomsten wegvalt door de coronapandemie, het criminelen een gouden kans biedt om hier misbruik van te maken en zich met fout geld in te kopen? Zo ja, hoe heeft u hierop geanticipeerd en wat is de huidige stand van zaken? Zo nee, kunt u toelichten waarom u dit risico niet ziet?
Waar bedrijven zich in kwetsbare situaties bevinden, is extra alertheid tegen criminele gedrag waaronder «foute helpers» geboden. Ik onderken dat als gevolg van de coronapandemie risico’s van misbruik door criminelen richting het bedrijfsleven toenemen. Hierbij benadruk ik allereerst dat de steunmaatregelen van het kabinet, zoals uiteengezet in antwoord op vraag 8, erop zijn gericht de kwetsbare situatie van bedrijven te beperken. Daarnaast ben ik continu in gesprek met het bedrijfsleven, en de verschillende publieke partners om gezamenlijk te bezien hoe we ondernemers bewust kunnen maken van deze risico’s en hun handelingsperspectief alsook hun weerbaarheid kunnen vergroten. Dit doen wij middels campagnes en het aanreiken van verschillende instrumenten2. Ook de komende tijd blijf ik dit doen, bijvoorbeeld door de online bewustwordingscampagne van het Regionaal Informatie- en Expertisecentrum (RIEC) Amsterdam Amstelland om horeca ondernemers te waarschuwen voor foute investeerders, nu landelijk uit te rollen samen met Koninklijke Horeca Nederland (KHN).
Wat is de afgelopen maanden concreet gedaan met het signaal dat zo'n 10 procent van de bevraagde ondernemers van de enquête die aan het begin van de lockdown werd gehouden door het Regionaal Informatie – en Expertisecentrum (RIEC) aangaf een aanbod te hebben gehad van een onbekende investeerder?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het beeld dat de gevolgen van criminelen die op de loer liggen, pas nu, door de financiële nood, zichtbaar beginnen te worden? Zo ja, welke concrete acties neemt u? Zo nee, waar baseert u dit op?
Zie antwoord vraag 2.
Wat wordt ondernomen om ondernemers tegen «foute helpers» te beschermen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact met belangenorganisaties en ondernemers over de manieren om ondernemingen te beschermen tegen criminelen en crimineel gedrag? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen naar aanleiding van deze gesprekken en zijn deze acties teruggekoppeld, zodat gevolgd kan worden of deze inderdaad bijdragen aan degelijke bescherming? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit op zeer korte termijn te organiseren en de Kamer te informeren over de uitkomsten en vervolgstappen betreffende deze gesprekken?
Ja, ik heb contact met de verschillende brancheorganisaties in de private sector, onder andere in het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC). In het NPC is onder andere afgesproken om samen op te trekken met de horecabranche om horeca ondernemers weerbaarder te maken. Hieruit voortvloeiend wordt op dit moment met de horecabranche een social media campagne gelanceerd. Zie onder vraag 2 genoemde landelijke online bewustwordingscampagne.
Op grond van de ervaringen binnen de horecabranche, zullen dit najaar ook activiteiten ondernomen worden met andere kwetsbare branches. Hierbij kunt u denken aan Transport en Logistiek Nederland (TLN) en de automotive sector.
Tenslotte zijn we in gesprek met de vastgoedsector en agrarische buitengebieden om ook daar de bewustwording en weerbaarheid te vergroten.
Wat betreft het vergroten van de bewustwording en het beschermen van ondernemers tegen crimineel gedrag, lopen er verschillende (PPS-)initiatieven vanuit LIEC/RIEC’s, de Platforms Veilig Ondernemen (PVO’s), het Aanjaagteam Ondermijning (ATO), Politie, Openbaar Ministerie en het Ministerie van JenV. In het kader van de aanpak ondermijning vindt regelmatig overleg plaats tussen genoemde partijen en de private sector over acties en lopende ontwikkelingen van de gezamenlijke agenda ondermijning.
Is er regelmatig en gezamenlijk overleg tussen beide departementen en brancheverenigingen over het thema «veilig ondernemen»? Zo ja, welke stappen zijn hier vanuit genomen? Zo nee, waarom niet?
Binnen het NPC vindt regelmatig overleg plaats tussen de ministeries van JenV en van EZK, branches, VNO-NCW/MKB-NL, Politie, gemeenten en Openbaar Ministerie, over actuele ontwikkelingen en de (voortgang van de) integrale aanpak van verschillende vormen van criminaliteit tegen het bedrijfsleven, als ook op de aanpak van criminaliteit die het bedrijfsleven (onbewust) zelf faciliteert. Bij brief van 23 juli 20193 heb ik uw Kamer het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2019–2022 toegestuurd. Onderdeel van dit actieprogramma is de publiek private aanpak van ondermijnende criminaliteit, waarbij maatregelen worden getroffen gericht op het vergroten van de weerbaarheid van ondernemers, specifiek in een aantal kwetsbare branches. Daarnaast kent Nederland tien Platforms Veilig Ondernemen (PVO’s). Hierin slaan ondernemers, gemeenten, Politie, Openbaar Ministerie en RIEC’s de handen ineen om de criminaliteit tegen en in het bedrijfsleven terug te dringen. PVO’s vervullen een behoefte aan verbinding tussen veiligheidsthema’s en ondernemerschap en zetten zich in op preventie van criminaliteit en bewustwording.
Welke concrete acties neemt u, indien het klopt dat regels en beperkte bevoegdheden verhinderen dat ondernemers effectief geholpen worden door de overheid, zodat regels voor de mensen thuis en onze ondernemers werken in plaats van andersom?
De coronapandemie heeft een grote impact op de samenleving, waaronder op ondernemers van klein tot groot, in alle sectoren. Het kabinet wil werkenden en werkgevers helpen om door deze moeilijke tijd heen te komen. Daarom heeft het kabinet op 17 maart 2020 het noodpakket banen en economie gelanceerd en vervolgens het noodpakket 2.0. Beide pakketten zijn gepaard gegaan met aanpassingen in wet- en regelgeving waar dit nodig en nuttig was om effectief hulp te kunnen bieden. Met het oog op het tot nader order voortzetten van (delen van) de noodzakelijke gezondheidsmaatregelen wordt ook het beleid voortgezet van stimuleren en investeren waar het kan en ondersteunen waar aanpassing nodig is. Op 28 augustus 2020 presenteerde het kabinet hiertoe het derde steun- en herstelpakket voor economie en arbeidsmarkt. Ook in dit derde pakket zet het kabinet alle ten dienste staande middelen in, inclusief financiële middelen en wet- en regelgeving. Het kabinet volgt de situatie nauwgezet en heeft daarover steeds contact met ondernemersorganisaties, sociale partners en banken om te bezien welke concrete acties nodig zijn om werkenden en werkgevers effectief te helpen gedurende deze crisis.
Heeft u contact gehad met uw Italiaanse collega's gelet op het feit dat aan het begin van de coronaperiode Italië al waarschuwde voor dergelijke praktijken? Zo ja, welke adviezen zijn gedeeld en welke concrete acties zijn hieruit gekomen? Zo nee, waarom niet?
De gevolgen van de coronapandemie op criminele activiteiten is meerdere malen aan de orde gekomen tijdens de JBZ-Raad. Tijdens de informele JBZ-Raad van 28 april jl. heb ik de mogelijke invloed van sociaaleconomische gevolgen op de criminaliteit gemarkeerd. Op initiatief van Italië is met de ondersteuning van EuropOL een werkgroep opgericht op de gevolgen van de coronapandemie, waar Nederland ook bij aangesloten is. Eén van de doelen is het bespreken van de exploitatie door georganiseerde criminaliteit van de economische gevolgen van de coronapandemie, door te infiltreren in legale economische en bedrijfsmatige activiteiten.
Hoe is op Europees niveau geborgd in de Veiligheidsuniestrategie dat ondernemers worden beschermd tegen criminelen? Welke concrete initiatieven hebben de Europese Commissie en de Raad reeds genomen naar aanleiding van deze signalen?
In de Veiligheidsuniestrategie stelt de Commissie dat de EU-strijd tegen georganiseerde criminaliteit moet worden versterkt. Deze inzet zal worden samengebracht in een toekomstige EU-agenda voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit. Binnenkort zal uw Kamer nader worden geïnformeerd over de Veiligheidsuniestrategie door middel van een zogenoemd BNC-fiche.
Bent u bereid dit onderwerp te bespreken bij de eerstvolgende (informele) JBZ-raad? Zo nee, waarom niet?
Het Duits voorzitterschap is voornemens dit onderwerp te bespreken in de JBZ-Raad op 3–4 december 2020. Het kabinet hecht aan de bespreking van dit onderwerp in de Raad.
Bent u bereid, gezien de urgentie, deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Het heeft helaas langer geduurd dan gepland.
Bent u bekend met dit bericht?1
Ja.
Wetende dat u mogelijk niet in kunt gaan op alle aspecten van een individuele casus, kunt u wel een reactie geven op dit schrijnende verhaal van een burger die getuige is van een liquidatie en, zoals vaak gepleit door overheidsinstanties, zich meldt als ooggetuige en een verklaring aflegt? Hoe beoordeelt u de ervaringen zoals gedeeld in dit interview en wat zegt dit volgens u over de geboden bescherming en hulpverlening?
De dood van de heer Den Dekker is een zeer trieste gebeurtenis. Mijn medeleven gaat uit naar zijn nabestaanden. Zoals de burgemeester van Oss tijdens de persconferentie op 28 juli jl. heeft aangekondigd, wordt een onafhankelijk onderzoek ingesteld naar de onderhavige casus. De gemeenteraad is opdrachtgever van dit onderzoek en is bezig met de opzet van het onderzoek en de formulering van de onderzoeksvraag. Daarnaast is de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de Inspectie) een oriëntatie gestart naar het incident in Oss. Dit wil zeggen dat de Inspectie bekijkt in hoeverre er aanknopingspunten zijn voor de Inspectie om een incidentenonderzoek te starten. De Inspectie streeft ernaar deze oriëntatie op korte termijn af te ronden.
In afwachting van de uitkomsten van het aangekondigd onafhankelijk onderzoek en de oriëntatie past het mij niet om inhoudelijke uitspraken te doen over deze casus. In algemene zin onderschrijf ik dat het van groot belang is dat burgers bijdragen aan de opsporing van ernstige strafbare feiten, als zij hier kennis van dragen of zelf getuige van zijn. Wanneer de hulp van een burger bij opsporing leidt tot een dreiging en risico waartegen de persoon zelf of zijn werkgever niet op eigen kracht weerstand kan bieden, worden beveiligingsmaatregelen getroffen door de overheid. Politie en het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) hebben hiertoe middelen tot hun beschikking, onder andere binnen het stelsel bewaken en beveiligen en in uiterste gevallen onder het Besluit getuigenbescherming.
Klopt het bericht dat de heer Den Dekker overleden is nadat hij zichzelf in brand heeft gestoken en dat hij een week van tevoren had aangekondigd dit te gaan doen? Welke zorg en ondersteuning is de heer Den Dekker sinds zijn aankondiging tot het moment van de daad geboden?
In afwachting van het onafhankelijk onderzoek past het mij niet inhoudelijke uitspraken te doen over deze individuele casus.
Welke organisaties zijn allemaal betrokken geweest bij de bescherming van de heer Den Dekker en op welke wijze is samengewerkt door de betrokken organisaties? Is alle relevante informatie tijdig gedeeld tussen betrokken organisaties?
Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 2 en 3, past het mij niet vooruitlopend op het onafhankelijke onderzoek inhoudelijke uitspraken te doen over de onderhavige casus. Wel kan ik uw Kamer melden dat in deze casus maatregelen zijn getroffen binnen het stelsel bewaken en beveiligen. De politie is verantwoordelijk voor de uitvoering van de maatregelen in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen, waarover het gezag berust bij de hoofdofficier van justitie. Uitvoering van de stelselmaatregelen gebeurt in nauwe samenwerking tussen het OM, politie en waar nodig andere instanties.
Kunt u aangeven wat het protocol is op het moment dat iemand ooggetuige is van een misdaad en zich meldt om een verklaring af te leggen? Kunt u bij de beschrijving van het protocol ingaan op alle aspecten die hierbij relevant zijn, dus veiligheid, maar ook werk- en woonsituatie, gezinsleven, familie, school etc?
Voor deze situatie bestaat geen protocol. Wel geeft het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een aantal mogelijkheden om onder bijzondere omstandigheden de identiteit van een getuige af te schermen. Wettelijk uitgangspunt is dat wanneer een getuige een verklaring aflegt bij de politie en deze verklaring van belang is voor het strafrechtelijk onderzoek, deze verklaring op enig moment als processtuk aan het strafdossier wordt toegevoegd. De verdachte kan dan in het kader van zijn verdediging kennisnemen van die verklaring alsmede de identiteit van de getuige. Bijzondere omstandigheden kunnen dat recht beperken. De regels en werkwijze hieromtrent zijn vastgelegd in artikel 30 e.v. Sv.
Naast deze regeling zijn er bijzondere bepalingen over het horen van getuigen waarvan het te verwachten is dat die (ernstige) overlast zullen ondervinden als hun identiteit bekend wordt. In dat geval kan de rechter-commissaris of de voorzitter van de rechtbank (overeenkomstig artikel 190 lid 3 Sv en 290 lid 3 Sv) maatregelen nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de identiteit van de getuige wordt achterhaald. Daarnaast zijn er bepalingen die aan getuigen een bijzondere status kunnen verlenen. Dat is het geval bij de zogenoemde bedreigde getuigen (artikel 136c en 226a Sv) of afgeschermde getuigen (artikel 136d en 226m). Van een bedreigde getuige is bijvoorbeeld sprake wanneer redelijkerwijze moet worden aangenomen dat voor veiligheid van de getuige moet worden gevreesd en de getuige om die reden geen verklaring wil afleggen. Ook ontwrichting van het gezinsleven of het sociaaleconomisch bestaan van de getuige kan hierbij een rol spelen. Van een afgeschermde getuige is sprake wanneer redelijkerwijs de staatsveiligheid in het geding is. Het is aan de rechter-commissaris om te beoordelen of de getuige de status van bedreigde of afgeschermde getuige krijgt.
Indien een getuige melding wil doen van een ernstig misdrijf zonder zijn naam bekend te maken, kan dit door de melding te doen bij de meldlijn van Meld Misdaad Anoniem. Ook kunnen getuigen zich wenden tot het Team Criminele Inlichtingen van de politie. In deze gevallen blijft de melder van het misdrijf anoniem.
Kunt u op dezelfde manier dit schetsen voor de programma’s rond spijtoptanten en kroongetuigen? Zo nee, waarom niet?
De uitgangspunten en procedures omtrent kroongetuigen -waaronder spijtoptanten- en beschermde getuigen zijn neergelegd in respectievelijk de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken en het Besluit getuigenbescherming. Onderdeel van de procedure zoals beschreven in het Besluit getuigenbescherming is het opmaken van een dreigingsanalyse, waarin relevante aspecten zoals onder vraag 5 geschetst worden meegenomen.
Deelt u de mening dat een onschuldige ooggetuige die verklaart, bescherming van de overheid verdient en dat hierbij altijd gezocht dient te worden naar maatwerk en de menselijke maat, met als doel optimale bescherming in combinatie met zo min mogelijk verlies van de mogelijkheid op een «normaal» leven? Zo ja, hoe uit zich dit in de protocollen en hoe uitte zich dit in dit specifieke geval? Zo nee, waarom niet?
Veiligheid van een persoon staat voorop. Wanneer de bijdrage van een burger aan de opsporing van ernstige strafbare feiten gepaard gaat met een zodanige dreiging en risico waartegen de burger of zijn werkgever onvoldoende weerstand kan bieden, treft de overheid beveiligingsmaatregelen. Uitgangspunt bij het treffen van beveiligingsmaatregelen is dat met zo min mogelijk impact voor de privé en maatschappelijke activiteiten van een beveiligd persoon zoveel mogelijk weerstand wordt gecreëerd tegen de dreiging en het risico. Welke beveiligingsmaatregelen passend en proportioneel zijn en in hoeverre het privé en maatschappelijke leven zoveel mogelijk voortgezet worden, vergt een zorgvuldige afweging waarbij veiligheid en maatwerk leidend zijn. Helaas zijn persoonlijke wensen en veiligheidseisen niet altijd verenigbaar. In vrijwel alle gevallen zal er sprake zijn van inperking van het privé en/of maatschappelijke leven of zal dit als zodanig worden ervaren.
Zoals ik op vraag 2 heb geantwoord past het mij, in afwachting van het aangekondigde onafhankelijk onderzoek en de oriëntatie van de Inspectie, niet om inhoudelijke uitspraken te doen over deze individuele casus.
Deelt u voorts de mening dat het van groot belang is dat ervoor wordt gezorgd dat misdaad niet loont en dat de strijd tegen de georganiseerde misdaad alleen maar kan worden gewonnen als mensen die de rechtsstaat dienen, zelfs soms met gevaar voor eigen leven, zich beschermd voelen? Zo ja, bent u het eens dat de afgelopen tijd met de moorden op de broer en de advocaat van kroongetuige Nabil B, met aanslagen op media, bedreigde journalisten, rechters en ooggetuigen, de urgentie zeer hoog is en de beschermingsprogramma’s professionalisering behoeven? Zo ja, welke acties neemt u? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze urgentie. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer over de uitwerking van het Breed offensief tegen ondermijnende criminaliteit heb aangegeven2, hebben afschuwelijke gebeurtenissen aangetoond dat excessief geweld tegen de dragers van onze democratische instituties vanuit criminele netwerken geen taboe meer is. Deze ondermijning van onze democratische rechtsstaat is absoluut onacceptabel. Personen die in hun werk in dienst staan van de rechtsorde, moeten hun beroep veilig en zonder vrees uit kunnen oefenen. Het soort beveiligingszaken dat hiermee samenhangt, is de afgelopen jaren complexer, langduriger en extremer in omvang en zwaarte geworden. Ook het aantal personen dat langdurig bewaakt en beveiligd wordt, is toegenomen. In diezelfde brief heb ik aangegeven een bedrag dat oploopt naar 55 miljoen euro per jaar te reserveren, voor een versterking, professionalisering en flexibilisering van de stelsels bewaken en beveiligen en getuigenbescherming.
Hoeveel mensen zitten op dit moment in een getuigenprogramma en worden op een vergelijkbare manier beveiligd en wat is de gemiddelde duur dat iemand in een getuigenprogramma is opgenomen?
Over het aantal mensen dat op dit moment in een getuigenbeschermingsprogramma is opgenomen, doe ik geen uitspraken. Hetzelfde geldt voor de duur van deze programma’s.
Met de maatregelen van het Breed offensief tegen ondermijnende criminaliteit worden de stelsels bewaken en beveiligen en getuigenbescherming toekomstbestendig gemaakt, ook met het oog op een mogelijke toename van het aantal casussen waarbij beschermingsmaatregelen moeten worden getroffen.
Klopt het dat het aantal mensen in een getuigenprogramma de afgelopen jaren is gestegen? Zo ja, op welke wijze is geanticipeerd op deze stijging?
Zie antwoord vraag 9.
Herinnert u zich het antwoord op eerdere Kamervragen over verruiming van de regelingen voor getuigenbescherming?2 Zo ja, bent u bereid in de brief die de Kamer na de zomer ontvangt ook in te gaan op de lessen die zijn geleerd naar aanleiding van deze zaak en andere actuele zaken?
Ik zal in deze brief – die in eerste instantie ziet op de verruiming van de regeling voor de inzet van kroongetuigen – ook stilstaan bij de impact van deze verruiming op de praktijk van getuigenbescherming. Hierbij zal ik ook de ervaringen in actuele zaken van de afgelopen periode betrekken.
Kunt u, gezien het feit en de urgentie dat (meer) mensen in ons land beveiligd worden vanwege dreigingen vanuit het criminele milieu en gezien het feit dat het belangrijk is dat mensen die getuige zijn van een misdaad melding doen en zich gesteund voelen door de overheid, deze vragen op korte termijn beantwoorden?
Ik heb de vragen zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Politievrijwilligers woedend om schrappen opleidingen’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politievrijwilligers woedend om schrappen opleidingen»?1
Ja.
Klopt het bericht dat er bij de politieacademie zowel in 2020 als in 2021 geen opleidingen zullen starten voor nieuwe executieve politievrijwilligers?
In het academisch jaar 2020–2021 starten totaal 168 nieuwe politievrijwilligers aan een nieuwe deeltijdopleiding, een deeltijdvariant van de opleidingen voor politiespecialisten.
Wat de doorstroomopleidingen betreft, volgen momenteel nog 45 politievrijwilligers de doorstroomopleiding van surveillant (niveau 2) naar agent (niveau 3). In 2021 voltooien deze politievrijwilligers hun opleiding. De doorstroomopleiding van niveau 2 naar niveau 3 zal daarna niet meer worden gegeven, omdat de Politieacademie een nieuwe doorstroomopleiding zal ontwikkelen van niveau 2 naar niveau 4, het niveau van de vernieuwde basispolitieopleiding voor de allround agent.
De Politieacademie vernieuwt momenteel de basispolitieopleiding op niveau 4 voor aspiranten2. Deze gaat in 2021 van start. Vervolgens zal de Politieacademie ervoor zorgen dat de opleiding voor nieuwe volledig inzetbare politievrijwilligers hierop aansluit, zodat de vrijwilligers tot eenzelfde niveau worden opgeleid als de beroepskrachten. Het aantal op te leiden vrijwilligers zal afhangen van de behoefte van de eenheden. De opleiding voor nieuwe politievrijwilligers zal in 2022 van start gaan. De doorstroomopleiding voor vrijwilligers naar niveau 4 zal ook gaan aansluiten bij de nieuwe basisopleiding. Deze opleiding zal vanaf het eerste kwartaal van 2022 van start gaan.
Klopt het bericht dat er tevens geen opleidingen komen voor politievrijwilligers die willen doorstromen van surveillant naar agent?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat dit in verhouding met uw beantwoording van de eerder gestelde Kamervragen over het bericht «Vrijwillig werken bij politie is ook al niet de oplossing (2020Z03837), waarbij u stelt dat het opleiden van politievrijwilligers deel uit maakt van de gehele behoeftestelling van de politie aan de politieacademie, waarvoor de politie mensen en middelen beschikbaar stelt en dat in het regeerakkoord daarnaast € 0,5 miljoen extra per jaar vrijgemaakt is voor het doorstroomonderwijs van politievrijwilligers in de periode 2018–2021? Hoe is en wordt dit geld besteed?
Het onderwijs van politievrijwilligers maakt deel uit van de totale behoeftestelling van de politie aan de Politieacademie. Het aantal plekken voor politievrijwilligers is derhalve afhankelijk van de (totale) behoefte van de eenheden en de beschikbare opleidingscapaciteit. Er wordt momenteel veel gevraagd van de beschikbare opleidingscapaciteit bij de Politieacademie en de politie. In het licht van de vervangings- en uitbreiding opgave waar de politie voor staat, leidt de Politieacademie leidt op dit moment grote aantallen aspiranten op. Tegelijkertijd ontwikkelt de Politieacademie de nieuwe, verkorte basispolitieopleiding. De politie en de Politieacademie zien het in goede banen leiden van de (vernieuwde) opleiding van aspiranten als absolute prioriteit, omdat dit noodzakelijk is de inzetbare politiecapaciteit zo spoedig mogelijk te versterken en de operationele bezetting en formatie in balans te krijgen. Ik bespreek de behoeftestelling aan onderwijs van de politie, de prioritering hierbinnen en de uitvoering daarvan regelmatig met politie en Politieacademie in het tripartite overleg.
De € 0,5 miljoen per jaar extra uit het Regeerakkoord is en wordt zoals afgesproken in de periode 2018–2021 specifiek ingezet voor de doorstroomopleidingen voor politievrijwilligers, te weten de opleidingen voor de doorstroom van de beperkte naar de volledige niveau 2-kwalificatie en de doorstroom van de niveau 2 naar niveau 3-kwalificatie. Deze opleidingen lopen ook nog in 2021.
Klopt het dat de opleidingen aan de politieacademie opnieuw ontwikkeld worden? Zo ja, hoe ziet deze ontwikkeling er exact uit en welke rol hebben specifiek de politievrijwilligers hierin? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de impact van de coronacrisis op het politieonderwijs, zowel in algemene zin als specifiek betreffende de politievrijwilligers?
Vanwege de coronacrisis is er in het voorjaar een achterstand in het gehele politieonderwijs ontstaan. De achterstanden in het basispolitieonderwijs en de bijbehorende examens zijn inmiddels ingelopen. Voor de vakspecialistische opleidingen en trainingen zijn de achterstanden in beeld gebracht, inclusief de manieren waarop die in de tweede helft nog kunnen worden ingelopen. Specifiek voor de doorstroomopleidingen voor politievrijwilligers geldt dat er enige vertraging is ontstaan in de stageperiodes bij de eenheden.
De Politieacademie heeft een protocol voor het 1,5 meter politieonderwijs opgesteld.
Zoals ik heb toegelicht in het eerste halfjaarbericht politie 20203, is besloten om het instroommoment voor aspiranten in week 41 van 2020 te laten vervallen om de Politieacademie in staat te stellen om de onderwijsachterstanden zoveel mogelijk weg te werken en tegelijkertijd de nieuwe basisopleiding te ontwikkelen.
Deelt u het beeld van de Landelijke Organisaties van Politievrijwilligers (LOPV) dat al jaren afspraken worden gemaakt ten behoeve van het creëren van wezenlijke opleidingscapaciteit voor vrijwiligers, maar dat deze afspraken niet nagekomen worden? Zo ja, wat is uw verklaring en aanpak hiervoor? Zo nee, waarom niet en hoe beoordeelt u de constatering van de LOPV?
De Politieacademie heeft doorstroomopleidingen en een opleiding voor politievrijwilligers met specialistische kennis ontwikkeld. Helaas zijn er in totaal wel minder opleidingsplaatsen voor politievrijwilligers beschikbaar gesteld dan eerder voorzien. Dit is het gevolg van noodzakelijke keuzes ten aanzien van de verdeling van de schaarse onderwijs- en begeleidingscapaciteit in het basispolitieonderwijs, waar de opleidingen van politievrijwilligers deel van uitmaken.
De Politieacademie geeft invulling aan de behoeftestelling aan onderwijs van de politie. De politie stelt hiertoe de mensen en middelen beschikbaar aan de Politieacademie. De politie en de Politieacademie hebben gezamenlijk besloten om momenteel absolute prioriteit te geven aan het opleiding van aspiranten en het vernieuwen van de basispolitieopleiding. Gelet op de grote vervangings- en uitbreidingsopgave waarde politie momenteel voor staat, is deze prioriteitsstelling noodzakelijk om de inzetbare politiecapaciteit op peil te houden en de komende jaren uit te breiden. Er is geen sprake van een gebrek van inzet bij de Politieacademie. De Politieacademie heeft binnen haar mogelijkheden en in de context van een sterk toegenomen onderwijsvraag gewerkt aan de doorontwikkeling en de uitvoering van het onderwijsaanbod voor politievrijwilligers.
Deelt u de conbstatering van het bestuur van de LOPV dat achter dit patroon een fundamenteel probleem bij de Nederlandse politieacademie schuil gaat, er zou geen inzet voor het geven van perspectief aan politievrijwilligers zijn? Zo ja, wat is hier aan de hand en wat gaat u er aan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat politievrijwilligers cruciaal zijn voor een gezonde politieorganisatie en dat deze mensen, die hart voor het vak hebben en willen instromen of door willen groeien, de ruimte moeten krijgen dat kunnen te doen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De korpsleiding en ik zijn van mening dat politievrijwilligers van grote waarde zijn voor de politieorganisatie. Politievrijwilligers zijn en blijven volwaardig deel van de politie; beroepspersoneel en politievrijwilligers doen de taakuitvoering met én naast elkaar. Het zou dan ook onwenselijk zijn als bij de (specialistische) politievrijwilligers het idee ontstaat dat zij niet belangrijk zijn voor de politieorganisatie. Zoals toegelicht in het antwoord op de vragen 2, 3 en 5, werkt de Politieacademie momenteel hard aan de ontwikkeling van het vernieuwde basispolitieonderwijs, alsmede een vernieuwde doorstroomopleiding en initiële opleiding voor politievrijwilligers. De opleiding voor specialistische politievrijwilligers wordt aangeboden en er is geen wachtlijst. Mijn departement zal deze ontwikkelingen nauw blijven monitoren in het tripartite overleg met de politie en de Politieacademie.
Recent heeft de plaatsvervangend korpschef, mevr. Huyzer, gesproken met de LOPV over de ontstane situatie. In dit gesprek heeft zij de perspectieven op het gebied van opleidingen en de huidige prioriteitstelling in het licht van de vervangings- en uitbreidingsopgave toegelicht. Dit gesprek heeft ertoe geleid dat er weer vertrouwen is bij de LOPV over de inzet van en onderwijs voor vrijwilligers bij de politie in de komende jaren.
Ben u ervan op de hoogte dat de LOPV heeft aangegeven te overwegen specialistische politievrijwilligers die worden ingenomen voor de uitvoering actief te gaan adviseren voor een andere organisatie te kiezen? Deelt u de mening dat dit een enorme gemiste kans voor de politieorganisatie zal zijn en dat voorkomen moet worden dat een dergelijke breuk plaatsvindt? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet en waarom denkt u dat de LOPV zich genoodzaakt voelt dit te stellen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat de ontstane situatie zeer onwenselijk is en bent u bereid op korte termijn actie te ondernemen, zodat politievrijwilligers weer het vertrouwen krijgen dat zij inderdaad een onmisbare schakel vormen binnen de politieorganisatie en het veilig houden van ons allen?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Doneeractie voor Manie die leven redt, maar zelf opdraait voor de kosten’. |
|
Michiel van Nispen , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Doneeractie voor Manie die leven redt, maar zelf opdraait voor de kosten: «Het is een bitterzoet gevoel»«?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe vaak het voorkomt dat een burger een heldendaad verricht door in een acute situatie levensreddend op te treden?
In Nederland zijn er 260.000 burgerhulpverleners en 20.700 actieve AED’s. In 2019 zijn deze burgerhulpverleners 10.145 keer opgeroepen voor een reanimatie. In 67% van alle reanimaties in Nederland buiten het ziekenhuis wordt de reanimatie gestart door burgerhulpverleners. In 14% van alle reanimaties wordt er gestart door een ooggetuige (dit kan ook een burgerhulpverlener zijn). In 60% van alle reanimaties wordt een AED aangesloten door een burgerhulpverlener waarbij de AED in 40% van deze reanimaties defibrilleert (een hartschok geeft). De afgelopen jaren is er hard gewerkt aan verbetering van het oproepsysteem voor burgerhulpverleners HartslagNU. Regionale resultaten laten zien dat hiermee de overleving is gestegen naar 37%.
Wat was de gemiddelde tijdsduur dat politie en/of andere hulpverleners vervolgens ter plekke waren? Kunt u dit per regio aangeven? Zo nee, waarom niet?
Er wordt niet bijgehouden wat de gemiddelde tijdsduur is dat de politie en/of een andere hulverlener (brandweer of ambulancedienst) ter plaatse is, in het specifieke geval dat ook reeds een burgerhulpverlener is opgeroepen voor een reanimatie. Wel wordt door de politie, brandweer en ambulancediensten bijgehouden wat de gemiddelde tijdsduur is dat zij ter plaatse zijn bij een brand, prio-1 of A1 melding. In deze categorie spoedmeldingen vallen onder andere de reanimaties.
De tijdsduur dat de politie bij een zogenaamde prio-1-melding ter plekke is, vanaf het moment dat een melding wordt uitgezet vanuit de meldkamer, betreft in 85 procent van de gevallen 15 minuten. Er kunnen hierbij regionale verschillen aanwezig zijn. Deze informatie is ook te raadplegen op www.data.politie.nl.
De gemiddelde tijdsduur dat de ambulance bij een A1-melding ter plaatse was, vanaf het moment dat de melding door de verpleegkundig centralist op de meldkamer in behandeling werd genomen, betrof in 2018 9:44 minuten. In 2018 was 92,4% van de A1 inzetten in de ambulancezorg in Nederland binnen 15 minuten bij de patiënt2. In geval van een circulatiestilstand worden door de meldkamer ambulancezorg burgerhulpverleners gealarmeerd die met behulp van een AED kunnen starten met de reanimatie.
Bij de brandweer worden opkomsttijden bijgehouden inzake meldingen die gaan over branden. Daarnaast worden voor hulpverleningsincidenten aantallen geregistreerd. Deze informatie is openbaar te raadplegen op de website van het Centraal Bureau voor de Statistiek (www.CBS.nl).
Wat is de huidige stand van zaken met het C2000 netwerk, waar de hulpverleners gebruik van maken en sterk afhankelijk van zijn, maar waar nog steeds grote problemen mee zijn?
In mijn brief van 2 juli jl.3 heb ik uw Kamer op de hoogte gebracht van de stand van zaken rond het C2000-spraaknetwerk. Waar nog aan gewerkt wordt is restproblematiek met betrekking tot de verbindingen, en het programma IVC blijft erop gefocust deze resterende problemen zo snel mogelijk op te lossen. In september informeer ik uw Kamer uitgebreid over de voortgang.
Deelt u de mening dat het heel zuur is dat een burger die een leven redt door bijvoorbeeld mond-op-mondbeademing te geven en tijdens de reddingsactie zelf ook (im)materiële schade lijdt, zelf opdraait voor de kosten en er geen ruimte lijkt te bestaan mensen tegemoet te komen via bijvoorbeeld Slachtofferhulp? Deelt u de mening dat hier een oplossing voor gevonden moet worden? Zo nee, waarom niet?
Bij een reanimatie moet de (burger)hulpverlener zijn eigen veiligheid altijd vooropstellen. Desondanks begrijp ik dat het onrechtvaardig aanvoelt wanneer iemand zijn medemens te hulp schiet – of zelfs: het leven redt – en vervolgens zelf blijft zitten met (materiële) schade die daardoor is ontstaan. Een eventuele oplossing daarvoor ligt echter niet in een tegemoetkoming door Slachtofferhulp Nederland. Een slachtoffer van een misdrijf, verkeersongeval of andere calamiteit kan bij Slachtofferhulp Nederland terecht voor emotionele steun, voor ondersteuning in het strafproces en voor hulp om geleden schade vergoed te krijgen.
Kunt u aangeven of het klopt dat er voor dit soort gevallen niets geregeld is indien persoonlijke spullen tijdens een reddingsactie vernield of ontvreemd worden en dat verzekeringsmaatschappijen niet thuis geven? Zo ja, bent u bereid om met verzekeringsmaatschappijen hierover in gesprek te gaan en de Kamer te informeren? Zo nee, welke acties bent u dan wel van plan te ondernemen?
Burgers die elkaar te hulp schieten vallen altijd te prijzen. Navraag bij de gemeente Utrecht leert dat dat in dit geval ook gebeurd is: op 30 juni heeft de betreffende burgerhulpverlener een persoonlijk bericht en grote bos bloemen van de toenmalige burgemeester van Utrecht ontvangen om hem te danken voor zijn goede handelen. Het is jammer te constateren dat in dit geval de persoon door zijn hulpactie te maken krijgt met een hoge rekening. Deze casus is dan ook zeer uitzonderlijk en is daarom onder de aandacht van de gemeente Utrecht. In opdracht van de burgemeester wordt er in overleg met de heer Chawoshey gekeken naar een oplossing om hem te compenseren in de gemaakte kosten.
Deelt u de mening dat burgers die in een acute situatie anderen te hulp schieten geroemd moeten worden, in plaats van opgezadeld met een hoge rekening? Zo ja, welke acties gaat u daarvoor nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat een agent vervolging wil afdwingen van man die hem bedreigde met fysiek geweld |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat een agent procedure aanspant op basis van artikel 12 van het Nederlandse Wetboek van Strafvordering om vervolging af te dwingen van een man die hem bedreigde met fysiek geweld?1
Ja.
Deelt u de mening dat iedere vorm van agressie en geweld tegen politiemedewerkers volstrekt onacceptabel is?
Ja, iedere vorm van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak is onacceptabel.
Kunt u bij het Openbaar Ministerie (OM) verifiëren waarom deze zaak is geseponeerd en niet zoals gebruikelijk de zaak is voorgelegd bij de rechter?
Het OM heeft mij laten weten dat het bedreigingen tegen personen met een publieke functie hoog opneemt. De aangifte van de politieambtenaar is dan ook met de hoogst mogelijke zorgvuldigheid door het OM bekeken en op strafbaarheid beoordeeld. De omstandigheid dat verdachte door aangever werd aangemerkt als vuurwapengevaarlijk is hierbij eveneens betrokken. Het OM heeft geconcludeerd dat een bedreiging met een kopstoot niet kan worden gekwalificeerd als bedreiging met zware mishandeling (artikel 285 Sr). Het Openbaar Ministerie heeft de beoordeling gedaan mede op basis van de geldende jurisprudentie2 waaruit blijkt dat het geven van een kopstoot, waarmee in dit geval werd gedreigd, niet zonder meer voldoende is om (een poging tot) zware mishandeling aan te nemen. Het (mogelijke) vuurwapengebruik van verdachte in het verleden, maakt dit niet anders. Er is nog gekeken of de bedreiging van verdachte kan worden gekwalificeerd als een ander strafbaar feit dan het hiervoor genoemde bedreiging met geweldpleging, maar dat bleek niet het geval.
Heeft u contact gehad met de politievakbonden over deze zaak? Zo ja, wat heeft u besproken en kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van de gesprekken die u voert met de politievakbonden over het geweld tegen politiemedewerkers?
Ik heb regelmatig contact met de politievakbonden over verschillende onderwerpen die op dat moment actueel zijn. Op deze individuele casus, die thans aan de rechter is voorgelegd, kan ik verder niet ingaan. Ik vind agressie en geweld tegen politieambtenaren onacceptabel en werk met de politie samen om dit terug te dringen.
Deelt u de zorgen van de politievakbonden en de politiemedewerkers dat het seponeren van deze zaak een slecht signaal is richting politiemedewerkers, juist omdat veel agenten het gevoel hebben dat melding doen van een incident weinig zin heeft?
Het huidig strafrechtelijk instrumentarium biedt een ruime mogelijkheid aan strafbaarstellingen. Het is uiteindelijk aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of een feitencomplex daarbinnen valt. Het is voor de betrokkene teleurstellend wanneer dat het geval is, zeker na een belangrijke stap als het maken van een melding of het doen van aangifte. Voor die teleurstelling heb ik alle begrip maar daar is uiteindelijk toch de afweging door het OM – of in vóórkomend geval de rechter – beslissend. Melding doen van incidenten als deze is naar mijn oordeel overigens zeker altijd zinvol, zoals ik in antwoord op vraag 6 nader toelicht.
Klopt het dat agenten worden aangemoedigd om melding te maken van bedreigende situaties en geweldsincidenten en dat dit binnen de politie met prioriteit wordt opgepakt? Zo ja, kunt u aangeven hoe dit beleid in de praktijk wordt vormgegeven?
Ja, agenten worden aangemoedigd melding te maken van bedreigende situaties en geweldsincidenten en zo mogelijk aangifte te doen. Hiervoor wordt door leidinggevenden doorlopend aandacht gevraagd. Er zijn verschillende mogelijkheden bij het doen van aangifte, waaronder het kiezen voor aangifte onder domicilie (bijvoorbeeld de werkplek als domicilie). Hierdoor kan de verdachte geen kennis nemen van het privé adres van de aangever. Ook is er de mogelijkheid dat de leidinggevende, vanuit zijn verantwoordelijkheid als werkgever, aangifte doet. De politie behandelt dit soort meldingen en aangiftes met prioriteit. Dat geldt zowel voor de opsporing en vervolging als voor de nazorg voor de medewerker die met agressie en geweld te maken heeft gehad (bijv. de leidinggevende en het Team Collegiale Ondersteuning voor de eerste ondersteuning). Meldingen en aangiftes van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak, waaronder politieambtenaren, krijgen een speciale code zodat ze bij de behandeling van de zaak als zodanig herkenbaar zijn en ze worden behandeld overeenkomstig de Eenduidige Landelijke Afspraken. De casemanager heeft een belangrijke rol in de begeleiding na een incident. De casemanager ontlast de medewerker zoveel mogelijk in de administratieve zaken en ziet toe op de zaak.
Herinnert u zich dat u in februari 2020 de Kamer heeft toegezegd dat de Wet uitbreiding taakstrafverbod in maart/april zou worden gestuurd naar de afdeling Advisering van de Raad van State en dat u «alles op alles» zet om dit wetsvoorstel zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen?2 Zo ja, kunt u een overzicht geven van alle stappen die zijn gezet sinds uw toezegging om dit te bewerkstelligen?
Na verwerking van de adviezen die in de consultatie zijn ingewonnen, is het wetsvoorstel conform de toezegging aan uw Kamer op 9 april aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Het advies van de afdeling is op 14 juni ontvangen. Het nader rapport dateert van 6 juli en het wetsvoorstel werd op 14 juli ingediend bij uw Kamer (Kamerstuk 35 528, nr. 1).
Kunt u het wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod tegen hulpverleners in september bij de Tweede Kamer indienen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Het bericht ‘Hoe een PGP-hack narcostaat Nederland feilloos blootlegt’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe een PGP-hack narcostaat Nederland feilloos blootlegt?1
Ja.
Hoeveel contant crimineel geld is er in 2020 tot nu onderschept door de politie? Welk deel van dit bedrag hiervan was het gevolg van de recente hack van de Encroservers?
Het OM heeft mij geïnformeerd dat tot en met juni 2020 door de politie en overige opsporingsdiensten voor een waarde van 132 miljoen euro aan geld en goederen in beslag is genomen. Zoals u weet, kan ik mij over individuele zaken niet uitlaten. Dat geldt ook voor eventuele inbeslagnames die voortkomen uit de recente hack van de Encroservers.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk en tevens onwenselijk is dat Nederland voor criminelen de ultieme drugseconomie is met haar grondstoffen, laboratoria en logistiek? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te treffen om het verdienmodel van deze drugscriminelen onderuit te halen? Zo nee, waarom niet?
De omvang van de drugscriminaliteit in Nederland baart ook mij zorgen. In mijn brief van 18 juni 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd op welke wijze het kabinet in de aanpak van de georganiseerde ondermijnende criminaliteit investeert.2 Verder heb ik uw Kamer eerder toegezegd na te gaan op welke wijze kan worden onderzocht welke overwegingen voor drugscriminelen bepalend zijn voor de keuze hun waar in Nederland te produceren, zodat maatregelen kunnen worden voorgesteld die de aantrekkingskracht van Nederland op drugscriminelen verminderen. Uw Kamer wordt hierover in het najaar nader geïnformeerd.3
Hoeveel cyberrechercheurs telt de politie op dit moment? Hoeveel agenten en specifiek cyberrechercheurs zijn de afgelopen jaren belast geweest met de hack van PGP-netwerken en het verwerken van PGP-berichten?
De politie kent op dit moment 120 fte die werkzaam zijn voor diverse Teams High Tech Crime. Daarnaast heeft iedere regionale eenheid ongeveer 10 fte tactische cybercrime capaciteit. Dat is echter geen volledig beeld; ook buiten die teams zijn rechercheurs werkzaam die een expertise op het gebied van cyber hebben.
Het verwerken van PGP-berichten is een taak die binnen de recherche breed is belegd. Het is niet mogelijk vast te stellen hoeveel rechercheurs zich daar mee bezig houden of hebben gehouden.
Is er voldoende capaciteit bij de politie en het openbaar ministerie (OM) voor het verwerken van de miljoenen ontsleutelde berichten? Is er vervolgens voldoende capaciteit om de toename van het aantal verdachten als gevolg van de PGP-hack te vervolgen? Zo nee, bent u bereid er alles aan te doen om de capaciteit toereikend te maken zodat deze verdachten berecht kunnen worden?
De vele ontsleutelde berichten bevatten informatie die niet direct gekoppeld is aan specifieke personen. Ontsleuteling is een belangrijke en cruciale stap, maar vervolgens is nader onderzoek en analyse nodig om deze informatie te koppelen aan verdachten en bruikbaar te maken voor Nederlandse onderzoeken. Daarvoor is niet alleen politiële en justitiële informatie van belang.
De capaciteit van politie is per definitie schaars. Dat betekent dat door het gezag keuzes dienen te worden gemaakt in lijn met de Veiligheidsagenda. Daarin de is de aanpak van ondermijning als landelijke prioriteit voor politie en openbaar ministerie aangemerkt. Die aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit krijgt niet alleen via de strafrechtelijke weg vorm. Een succesvolle aanpak is immers integraal en van lange adem. Dus ook andere bevoegdheden (zoals de fiscaal- en bestuursrechtelijk) dienen te worden ingezet door de overheid en haar partners ten behoeve van een weerbare samenleving. In het kader het breed offensief tegen georganiseerde criminaliteit is een landelijk multidisciplinair interventieteam (MIT) opgericht ter versterking van de (inter)nationale slagkracht. Dit team bestaat zowel uit toezicht, handhaving als opsporingsteams van politie, FIOD, KMar, OM, douane en belastingdienst. Het MIT werkt data-gedreven en is gericht op het duurzaam verstoren van de georganiseerde, ondermijnende criminele bedrijfsprocessen. Daarbij ligt de focus van het MIT op de aanpak van sleutelfiguren, het blootleggen van criminele processen en afpakken van crimineel vermogen en het (met parners) verstoren van deze criminaliteit door het opwerpen van barrières voor crimineel handelen. Kortom: oprollen, afpakken en voorkomen. De informatie die is verkregen uit de ontsleutelde berichten kan ook door MIT worden gebruikt. De focus zal daarbij liggen op het completeren van het beeld van bedrijfsprocessen verdienmodellen en netwerken. Internationale samenwerking zal daarbij ook voor het MIT een belangrijke rol spelen.
Bent u gelet op de tijdelijke grotere benodigde capaciteit bereid om vaker een beroep te doen op politievrijwilligers en politiemedewerkers die gebruik maken van de Regeling vervroegd uittreden?
Politievrijwilligers vormen een belangrijke aanvulling op het beroepspersoneel, maar zij worden niet ingezet om capaciteitstekorten op te vangen. Wel wil de politie een groter beroep doen op vrijwilligers met specialistische kennis. Nu het Besluit algemene rechtspositie is aangepast, is het mogelijk om specialisten van buiten de politieorganisatie sneller in te zetten in een executieve functie. Tevens verkent de politie de mogelijkheid om politievrijwilligers in de periode 2021–2025 tijdelijk in (beroeps)dienst te nemen voor de uitvoering van de politietaak om tijdelijk meer beroepscapaciteit te realiseren.
Politiemedewerkers die gebruik maken van de Regeling Vervroegd Uittreden kunnen niet terugkeren bij de politie. Deze regeling is immers ingesteld om medewerkers tegemoet te komen die niet konden anticiperen op de verhoging van de AOW-leeftijd en niet gezond kunnen doorwerken tot aan de AOW-leeftijd.
Bent u bereid om de internationale samenwerking van de Nederlandse politie in de strijd tegen de georganiseerde misdaad te intensiveren en informatiedeling te vergemakkelijken, gezien de zeer succesvolle en vruchtbare internationale samenwerking van de Nederlandse politie bij de PGP-hack en het Encro onderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete maatregelen bent u voornemens te treffen?
De Nederlandse politie werkt veel en goed samen met andere landen, ook op het gebied van het tegengaan van georganiseerde misdaad. Het intensiveren van internationale samenwerking is al jaren een van de prioriteiten van politie en andere opsporingsdiensten zoals de KMar en de FIOD. Regimes voor internationale deling van politiegegevens zijn daarbij van groot belang maar voor het overgrote deel geen nationale aangelegenheid meer, integendeel. Dat neemt niet weg dat ik in het kader van het breed offensief tegen ondermijnende criminaliteit (BOTOC) door alle betrokken partners, waaronder specifiek het MIT, laat bezien welke behoefte en wensen zij hebben en welke knelpunten er zijn bij de aanpak van de grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit in relatie tot informatiedeling.
Het bericht ‘Nederland internationaal onder vuur om drugshandel per post’ |
|
Helma Lodders (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht: Nederland internationaal onder vuur om drugshandel per post?1
Ja.
Klopt het dat Nederlandse dealers maandelijks naar schatting 9000 postpakketten met drugs naar het buitenland sturen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van het aantal onderschepte postpakketten met drugs dat naar het buitenland wordt verstuurd opgesplitst per jaar en per land vanaf 2017? En kunt u overzicht geven hoe en waar deze postpakketten onderschept zijn?
De schatting van 9.000 postpakketten met drugs, betrof een extrapolatie van vondsten tijdens een risicogerichte controle-actie. Deze actie komt voort uit een pilot gericht op een intelligentere, innovatievere en informatie gestuurde detectie van drugs. Ten aanzien van deze schatting is daarom voorzichtigheid geboden.
Hieronder is een overzicht gegeven van de door de Nederlandse Douane inbeslaggenomen verdovende middelen in uitgaande postpakketten naar Niet-EU-landen2, uitgesplitst naar de meest voorkomende landen van bestemming en naar meest voorkomende soort drugs. Indien uit de bevindingen in de niet-EU stroom uiterlijke kenmerken naar voren komen die ook onmiddellijk zichtbaar zijn in de EU post, dan worden ook die poststukken nader onderzocht en bij een vermoeden van verdovende middelen in beslag genomen. Dat verklaart dat er ook EU landen zijn vermeld.
In de afgelopen jaren zijn vanaf 2017 tot heden de navolgende aantallen en kilo’s verdovende middelen door de douane in beslaggenomen in de uitgaande postpakketten.
De meest voorkomende bestemmingslanden per soort drugs in de uitgaande pakketten varieert:
Klopt het dat met name cocaïne, xtc, speed en steeds meer crystal meth vanuit Nederland per post worden verstuurd naar andere landen? Zo ja, kan een overzicht worden gegeven van de soorten drugs die vanuit Nederland per post naar het buitenland worden verstuurd opgesplitst per jaar en per land vanaf 2017?
Zie antwoord vraag 2.
Kan een overzicht worden gegeven van de landen die de meeste drugspakketten per post vanuit Nederland ontvangen? Zo ja, in hoeverre kunnen postpakketten bestemd voor risicolanden extra worden gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
In Nederland worden geen cijfers bijgehouden van het aantal drugspakketten dat per post vanuit Nederland in andere landen wordt onderschept.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk zou zijn als postpakketten vanuit Nederland op den duur in de ban worden gedaan door andere landen, met name vanwege onze handelspositie? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te treffen om de controle op postpakketten te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik zeker. Voor de aanpak van misbruik van post- en pakketdiensten verwijs ik u naar de antwoorden op Kamervragen van de Kamerleden Kuiken en Moorlag van 30 juni 2020 (2020Z12693).
Welke landen voeren een beleid van 100% controle ten aanzien van postpakketten uit Nederland? Sinds wanneer hebben deze landen dat beleid ingevoerd?
Er zijn landen die intensief controleren, maar onduidelijk is of dit 100% controles zijn.
Klopt het dat de douane en de politie eerst toestemming moeten vragen aan een officier van justitie, die vervolgens groen licht moet krijgen van een rechter-commissaris, om een pakket te controleren? Zo ja, is het een mogelijkheid om het controleren van verzendingen te vereenvoudigen door de bevoegdheid om pakketten te openen neer te leggen bij politie- of douanebeambten zelf? Zo nee, waarom niet?
De Douane heeft de bevoegdheid om zonder toestemming van een rechter-commissaris (pakket)post waarop geen briefgeheim rust, te openen en een controle in te stellen.
In artikel 101 lid 2 Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de officier van justitie tot de kennisneming van de inhoud van o.a. pakketten niet overgaat voor daartoe door de rechter-commissaris gemachtigd te zijn. Na de modernisering van het wetboek van Strafvordering zullen opsporingsambtenaren bevoegd worden om zelfstandig postpakketten in beslag te nemen en om het postpakket vervolgens te openen en kennis te nemen van de inhoud. Er is dan geen machtiging nodig van de rechter-commissaris. Deze wijziging zorgt voor een vereenvoudiging en versnelling van het proces van het opsporen van drugs in postpakketten.
Klopt het dat er een toename is van het aantal Nederlandse drugspostzendingen die vanuit Duitsland en België worden verstuurd? Zo ja, bent u bereid in gesprek te gaan met uw collega’s in deze landen om het aantal drugspostzendingen terug te dringen?
Criminelen blijven vindingrijk en als blijkt dat het moeilijker wordt om drugs vanuit Nederland te versturen, zullen criminelen andere wegen zoeken. Uit opsporingsonderzoeken die het PIT draait op verdachte subjecten blijkt de tendens dat in toenemende mate postpakketten worden verstuurd vanuit deze landen. Exacte cijfers zijn echter niet te geven.
Internationaal staat het misbruik van de post- en pakketteninfrastructuur op de agenda. Zowel bij de Europese Commissie als bij de Wereldpostunie en PostEurop. UPU is een partnerschap aangegaan met de International Narcotics Control Board (INCB) om de postale sector te beschermen tegen crimineel misbruik. PostNL is in Nederland aangewezen als de verlener van de Universele Postdienst (UPD) en is in die hoedanigheid bij deze overlegstructuren betrokken. Binnen de Europese Raad is er een thematische discussie «Secure Post» opgezet over de problematiek van drugs in postzendingen. SecurePost is een project onder de vlag van PostEurop in reactie op de oproep vanuit de Europese Commissie om te komen met voorstellen op het thema «Prevention, detection response and mitigation of combined physical and cyber threats to critical infrastructure in Europe».
Ziet u het invoeren van een legitimatieplicht bij het versturen van pakketten naar het buitenland als oplossing? Zo ja, kan de Kamer op korte termijn nader worden geïnformeerd over deze mogelijke maatregel en hoe dit vormgegeven zou kunnen worden, tevens met aandacht voor de AVG? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar de antwoorden op Kamervragen van de Kamerleden Kuiken en Moorlag van 30 juni 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 117).
Het bericht ‘Spionnen op de loer: “vooral China aast op vaccinkennis”’. |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Spionnen op de loer: «vooral China aast op vaccinkennis»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze signalen zorgelijk zijn? Zijn er bij u signalen bekend vanuit onderzoeksinstituten waarbij verdenking is van (Chinese) digitale spionage? Zo ja, wat gebeurt er met deze signalen? Zo nee, bent u bereid hier actief navraag naar te doen? Wordt er voor kennisinstellingen in kaart gebracht hoe en op welke schaal deze spionage plaatsvindt, zodat zij zich hiertegen kunnen beschermen?
Uit het Cybersecuritybeeld Nederland 2020 en de jaarverslagen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) blijkt dat sprake is van een permanente digitale dreiging vanuit statelijke actoren en dat deze dreiging blijft groeien. Digitale spionage wordt door deze statelijke actoren veelvuldig ingezet om onder meer geopolitieke en economische belangen van deze staten te dienen. Mochten er signalen zijn van digitale activiteiten richting kennisinstellingen of onderwijsinstellingen dan worden deze hierover geïnformeerd. In het openbaar worden echter geen concrete uitspraken gedaan over specifieke casuïstiek.
Het kabinet deelt uw zorg en werkt daarom aan maatregelen om ongewenste kennisoverdracht langs de weg van academisch onderwijs en onderzoek te voorkomen. Het kabinet spreekt geregeld met onderwijs- en onderzoeksinstellingen. Binnenkort wordt gestart met een nieuwe gespreksronde over veiligheidsbeleid en risico’s van internationale samenwerking op instellingen (zie ook het antwoord op vraag zes).
Zijn de onderzoeksinstituten waarbij verdenking is van Chinese digitale spionage actief geïnformeerd door sectorale toezichthouders over deze risico’s? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen? Zo nee, waarom niet? Wat doet u eraan om de Nederlandse wetenschap te beschermen tegen (digitale) spionage? Herinnert u nog dat u vorig jaar op soortgelijke berichtgeving2 aangaf om te kijken of er onderzoek moet komen om uit te zoeken of er een brede kennisregeling moet komen met betrekking tot risicolanden? Welke stappen heeft u na deze berichtgeving genomen?
Het borgen van de veiligheid inclusief digitale veiligheid is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van onderzoeksinstituten zelf. Afhankelijk van het onderzoeksinstituut kunnen er specifieke aanvullende eisen aan de (cyber-)veiligheid gesteld worden. Bijvoorbeeld voor instituten die zich bezighouden met defensie-gerelateerd onderzoek.
Onderwijsinstellingen nemen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid ook actie om hun (digitale) veiligheid te vergroten en risico’s in te dammen. Daarbij worden ze geholpen door organisaties als SURF, de ICT-coöperatie van onderwijs en onderzoek, waarin hoger onderwijs- en onderzoeksinstellingen samenwerken op het gebied van cybersecurity en het cybersecurity expertisecentrum Z-CERT voor academische ziekenhuizen met onderzoekafdelingen. Als het gaat om onderzoeksinstituten die verbonden zijn aan instellingen uit het hoger onderwijs is er ook het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs. Instellingen volgen actief de ontwikkelingen over kennisveiligheid. Ook hebben ze richtlijnen opgesteld, zoals integriteitscodes en gedragscodes als het gaat om internationale samenwerking. Tevens is de checklist van het The Hague Center for Strategic Studies over het aangaan van academische samenwerking met Chinese partners is onder de aandacht gebracht bij instellingen.3
De internationale oriëntatie van kennisinstellingen is een groot goed. Tegelijkertijd kan het ongewenst overdragen van (wetenschappelijke) kennis naar andere landen risico’s met zich meebrengen voor de nationale veiligheid en de positie van kennisinstellingen. Om de digitale weerbaarheid van onderzoekscentra die zich bezighouden van vaccinonderzoek gedurende de Covid-19-uitbraak te verhogen, heeft het kabinet een spoedwetsvoorstel ingediend waarmee het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC) de mogelijkheid krijgt om bijstand aan deze centra te verlenen. Deze bijstand bestaat uit het informeren en adviseren van deze organisaties, het bijstaan in het treffen van maatregelen bij dreigingen en incidenten, waaronder ook digitale spionage, en het verrichten van analyses en technisch onderzoek hiernaar.
Daarnaast werkt het kabinet aan maatregelen ter voorkoming van ongewenste kennisoverdracht, onder de werknaam brede kennisregeling. De focus ligt daarbij op dit moment onder andere op bewustwordingsverhoging, informatievoorziening en veiligheidsbeleid. Ook onderzoekt het kabinet wat de eventuele mogelijkheden zijn voor het toetsen van studenten en onderzoekers. Instellingen in het hoger onderwijs, onderzoeksinstellingen, sectororganisaties en het Platform Integraal Veilig Hoger onderwijs worden betrokken bij de uitvoering van de maatregelen. In het najaar wordt uw Kamer over de voortgang van dit traject geïnformeerd.
Concreet is de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) naar aanleiding van de incidenten bij de Universiteit Maastricht en Wetsus in gesprek gegaan met de TO2-federatie om het veiligheidsbewustzijn te vergroten en de samenwerking op het gebied van cyberveiligheid bij de TO2 instellingen te verbeteren. Hierbij is ter ondersteuning ook het Digital Trust Center betrokken.
Valt het onderzoek naar het coronavaccin onder «onderzoeksgebieden waar zeer specifieke technische kennis kan worden opgedaan»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, moeten er dan op zeer korte termijn geen kaders worden geschapen voor kennisinstellingen hoe om te gaan met invloeden uit risicolanden? Kunt u dit uitleggen?
Op dit moment wordt i.s.m. experts onderzocht welke kennisgebieden zouden moeten worden aangemerkt als risicovolle kennisgebieden. In het najaar wordt u hierover geïnformeerd.
Wat betreft het onderzoek naar het vaccin tegen de ziekte Covid-19, staat het kabinet een gezamenlijke, internationale aanpak voor. Waarin we uitgangspunten als open science (betreft onder meer open access van publicaties en onderzoeksdata), gelijkwaardigheid, wederkerigheid en academische vrijheid hanteren. Tegelijkertijd weten we dat deze uitgangspunten niet voor alle landen vanzelfsprekend zijn. Daarom is het belangrijk dat onderzoeksinstituten goed nadenken met wie ze samenwerken, de data delen, wederkerige afspraken maken en hoe ze hun onderzoek beschermen. Daarbij geldt het motto «zo open als mogelijk, zo gesloten als nodig», zoals dat in 2016 onder Nederlands voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie is afgesproken.
Op de korte termijn zet het kabinet in op het verder vergroten van het bewustzijn van betrokken onderzoeksinstellingen onder meer door nader met hen in gesprek te gaan en het nog meer onder de aandacht brengen van het belang van (digitaal) veiligheidsbeleid.
Deelt u de mening dat juist in deze tijd de veiligheid van ons onderzoek zeker moet worden gesteld? Zijn kennisinstellingen naar uw mening voldoende op de hoogte van de risico’s en handelen zij hier ook voldoende naar? Hebben de kennisinstellingen voldoende vaardigheden en kennis in huis om zich te beschermen tegen digitale spionage? Waar zitten de kwetsbaarheden bij de kennisinstellingen?
Zoals ook vermeld bij het antwoord onder vraag drie is veiligheid van onderzoek altijd van belang. Door het hiervoor genoemde spoedwetsvoorstel dat het kabinet heeft ingediend krijgt het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC) de mogelijkheid om bijstand aan deze centra die zich op dit moment bezighouden met het vaccinonderzoek te verlenen. Op die manier kunnen deze organisaties door het NCSC actief worden geïnformeerd en geadviseerd. Ook kan het NCSC bijstand verlenen in het treffen van maatregelen bij dreigingen en incidenten, o.a. op het gebied van digitale spionage.
Is het Ministerie van Justitie & Veiligheid bereid om met sectorale toezichthouders van dit soort vitale onderzoeksinstituten in gesprek te gaan en daar waar mogelijk te ondersteunen en hun informatiepositie te versterken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van deze gesprekken?
Het kabinet spreekt geregeld met instellingen in onderwijs en onderzoek. Zoals hierboven aangegeven start het kabinet binnenkort met een nieuwe gespreksronde om het bewustzijn van de risico’s van internationale samenwerking te vergroten en om met instellingen en sectororganisaties te komen tot afspraken in het kader van het borgen van veiligheidsbeleid op de instellingen, inclusief digitale veiligheid. Het grootste gedeelte van de gesprekken komt voor rekening van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Maar ook de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zullen betrokken zijn bij de gesprekken met de voor hen relevante onderzoeksinstellingen. Bij de gesprekken zal het Ministerie van Justitie en Veiligheid ondersteuning bieden. Ook zal het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs, naast de sectororganisaties, betrokken worden.
Op welke manier garandeert u de uitgangspunten van «open science» in de zoektocht naar een vaccin voor het Coronavirus, maar zorgt u er eveneens voor dat deze wetenschappelijke onderzoeksinstituten beschermd worden tegen Chinese digitale spionage? En op welke manier vraagt u hierin aandacht voor binnen de Europese wetenschappelijke samenwerkingsverbanden?
Het kabinet is voorstander van een internationale samenwerking in onderzoek en wetenschap. Voor ons belangrijke uitgangspunten zijn open science en open access. Waarden als gelijkwaardigheid, wederkerigheid en academische vrijheid hebben we hoog in het vaandel staan.
Nederland heeft, ook in Europees verband, nadrukkelijk aangeven dat het belangrijk is dat onderzoek omtrent de Covid-19-uitbraak volgens de principes van open science gedeeld zal worden. Dankzij deze internationale samenwerking staan we sterker in de zoektocht naar een vaccin en behandeling. De crisis toont het belang aan van breed en snel beschikbaar stellen van onderzoeksresultaten.
Niet alle landen hanteren dezelfde waarden over gelijkwaardigheid, wederkerigheid, academische vrijheid en open science. Daarom geldt dat we zo open mogelijk zijn, maar zo gesloten als het moet. Dat betekent dat ook wordt gevraagd aan onderzoekers om zich zo bewust mogelijk te zijn van met wie en op welke manier onderzoeksdata worden gedeeld en met wie men samenwerkt. Ook op grond van dual-use exportcontrole kunnen er beperkingen van toepassing zijn op het delen van technologie gerelateerd aan biologische agentia zoals virussen.
Dit vraagstuk komt ook aan bod op de Europese overlegtafels, waar ook het kabinet bij betrokken is. Als het gaat om de aanpak van de Covid-19-pandemie, maar ook in het algemeen als het gaat over onderzoek, wetenschap en innovatie. Lidstaten onderschrijven het belang van samenwerking om ongewenste overdacht van kennis en technologie tegen te gaan. De Europese Commissie werkt daarom op een aantal vlakken aan het voorkomen van ongewenste kennisoverdracht.
Het bericht ‘Terreurverdachte werkte vlak voor arrestatie met kwetsbare jongeren’. |
|
Martin Wörsdörfer (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Terreurverdachte werkte vlak voor arrestatie met kwetsbare jongeren»?1
Ja.
Klopt het dat Hardi N. tijdens zijn werkzaamheden in drie verschillende jeugdinstellingen al was veroordeeld voor een terroristisch misdrijf? Zo ja, waarom kon Hardi N. onder een valse identiteit aan het werk gaan met kwetsbare kinderen in drie verschillende jeugdinstellingen?
Het bericht dat Hardi N. is veroordeeld voor een terroristisch misdrijf is correct.
In 2018 heeft Hardi N. gedurende twee zomermaanden bij drie instellingen gewerkt. Dat deed hij door gebruik te maken van de identiteit van iemand die wel ingeschreven stond bij het uitzendbureau. Voor een flexibele inzet van personeel werken veel jeugdhulpinstellingen met uitzendkrachten. De jeugdhulpinstelling en/of het uitzendbureau moet toezien op de kwaliteit en integriteit van uitzendkrachten en personeelsleden in tijdelijke of vaste dienst. Artikel 4.1.6 van de Jeugdwet bepaalt dat de jeugdhulpaanbieder in het bezit moet zijn van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) van personen die in hun opdracht beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen met jeugdigen of hun ouders aan wie de jeugdhulpaanbieder jeugdhulp verleent. Het doel van de verplichte VOG-screening is dat kwetsbare jongeren en ouders worden beschermd tegen het herhaald plegen van crimineel of grensoverschrijdend gedrag door begeleiders of hulpverleners. Bij een aanvraag voor een VOG wordt onderzoek gedaan naar het justitiële verleden van de aanvrager. Daarbij wordt gekeken of er voor de functie relevante justitiële antecedenten staan geregistreerd.
In het reguliere VOG-proces heeft de werkgever of het uitzendbureau altijd een rol; deze moet vooraf aangeven voor welk doel de sollicitant bij Justis een VOG moet aanvragen en achteraf het VOG-document controleren op echtheid en inhoud. Het is aan de werkgever dan wel het uitzendbureau om te controleren of de naam van de aanvrager op de VOG vermeld staat, of de VOG voldoende actueel is en of de VOG is aangevraagd voor de functie waarop de betrokkene solliciteert. Daarnaast heeft het VOG-document een aantal echtheidskenmerken (o.a. een watermerk en een hologram), die het uitzendbureau of de werkgever moet controleren. Deze kenmerken zijn terug te vinden op de website van Justis.
De werkgever en het uitzendbureau dienen de echtheid van het VOG-document te controleren en de identiteit voor de eerste dienst van de nieuwe medewerker of uitzendkracht vast te stellen. Het is helaas niet meer na te gaan waarom dat bij het uitzendbureau of bij de drie instellingen in 2018 verkeerd is gegaan.
Bent u van mening dat binnen jeugdzorginstellingen voldoende zicht is op mogelijk extremisme van zorgverleners, dan wel cliënten? Kunt u uiteenzetten hoeveel keer een extremistische achtergrond bij zorgverleners is geconstateerd? Zo ja, welke stappen zijn naar aanleiding van deze constatering genomen? Zo nee, hoe bent u van plan deze informatie wel te verkrijgen?
De afgelopen jaren heeft het Rijk geïnvesteerd om het sociaal domein (jeugd, onderwijs, zorg en welzijn) als volwaardig partner onderdeel te laten uitmaken van de lokale integrale aanpak gericht op het tegengaan van radicalisering en (gewelddadig) extremisme. De rijksoverheid heeft een landelijk ondersteuningsaanbod beschikbaar gesteld om de handelingsvaardigheid te versterken van ketenpartners en professionals, met een specifieke focus op samenwerking met het jeugd- en onderwijsdomein. Sinds februari 2018 ondersteunt Platform Jeugd preventie Extremisme en Polarisatie (JEP) professionals en vrijwilligers in het jeugddomein. Het JEP organiseert bijeenkomsten over thema’s als wat te doen bij vermoedens van radicalisering, informatie delen, en verbinding maken met jongeren met extreme idealen. Het Landelijk Steunpunt Extremisme (LSE) biedt daarnaast professionals informatie en advies voor casussen waar mogelijke radicalisering of extremisme speelt. Het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering (ROR) biedt professionals trainingen aan voor het herkennen van signalen van radicalisering, onder andere specifiek gericht op het jeugddomein.
Gegeven de hierboven beschreven acties, die gericht zijn op het equiperen van professionals om signalen van radicalisering en extremistische uitingen te herkennen als die zich voordoen en via de daarvoor bedoelde (lokale) structuren te melden, zien wij geen aanleiding voor aanvullende acties. Het aantal (lokale) meldingen van signalen van radicalisering en extremistische uitingen die specifiek raken aan zorgverleners wordt niet bijgehouden. De (lokale) persoonsgerichte aanpak kan worden ingezet wanneer er sprake is van radicalisering en extremistische uitingen. Wanneer er sprake is van extremistische gedragingen die een strafbaar feit opleveren, kan het Openbaar Ministerie onderzoek instellen en indien opportuun overgaan tot vervolging.
Deelt u de mening dat de valse Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) van Hardi N. na het bekend worden van zijn extremistische overtuigingen direct ingetrokken moest worden? Zo ja, kunt u uiteenzetten waarom het mogelijk was voor Hardi N. om bij verschillende jeugdinstellingen aan het werk te gaan terwijl zijn extremistische overtuigingen bij andere jeugdinstellingen al bekend waren? Zo nee, waarom niet?
Hardi N. beschikte niet over een VOG. Hij kon aan het werk gaan door gebruik te maken van de identiteit van iemand die wel ingeschreven stond bij het uitzendbureau.
Waarom wordt informatie over de extremistische achtergrond van zorgverleners niet gedeeld met de politie en tussen de verschillende jeugdinstellingen en uitzendbureaus? Bent u bereid om op zeer korte termijn dergelijke informatie-uitwisselingen mogelijk en verplicht te maken? Zo nee, waarom niet?
Als daar aanleiding toe is kunnen partijen die betrokken zijn bij de lokale persoonsgerichte aanpak op basis van een convenant informatie delen over personen waarvan signalen van radicalisering bekend zijn. De lokale, persoonsgerichte aanpak wordt ingezet wanneer er sprake is van radicalisering of extremistische uitingen door individuen. In multidisciplinaire casusoverleggen maken de overlegdeelnemers een inschatting van de risico’s. Daar worden handelingsperspectieven en interventies met verschillende (lokale en landelijke) partners afgestemd en ingezet. Vanuit het lokale casusoverleg kunnen jeugdinstellingen en uitzendbureaus geïnformeerd worden. Professionals in de jeugdzorg zijn getraind in herkennen van signalen van radicalisering en kunnen dit bijvoorbeeld via politie of gemeente melden.
In hoeverre hebben de kwetsbare kinderen en jongeren extra begeleiding gekregen om te voorkomen dat zij radicaliseren?
De betrokken instellingen hebben mij laten weten dat Hardi N. geen diensten heeft gedraaid waarin hij alleen met jongeren was. Hierdoor is er geen ruimte geweest om, mocht betrokkene dat van plan zijn geweest, jongeren te radicaliseren. Er is daarom voor de instellingen geen aanleiding geweest om de jongeren extra begeleiding te geven.
Kunt u uiteenzetten waarom onduidelijkheid kan bestaan over de verantwoordelijkheid voor het controleren van de identiteit van een zorgverlener? Deelt u de mening dat bij uitzendkrachten voorafgaand aan hun werkzaamheden in jeugdinstellingen hun identiteit gecontroleerd dient te worden? Zo ja, waarom is de identiteit van Hardi N. bij drie jeugdinstellingen niet gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat geen onduidelijkheid over de verantwoordelijkheid voor het controleren van de identiteit van een zorgverlener. Het voorleggen van een actuele VOG is verplicht voor professionals die in de jeugdhulp, jeugdbescherming en/of jeugdreclassering werken. Werkgevers moeten de echtheid, geldigheid, het doel waarvoor de VOG werd aangevraagd en afgiftedatum van de VOG controleren. Werkgevers hebben daarnaast de plicht om te controleren dat werknemers inderdaad zijn wie ze zijn. Dat betekent dat zij toekomstige werknemers moeten vragen om een paspoort of ID-kaart en ook die moeten checken op echtheid en handtekening. Op deze wijze kunnen werkgevers achterhalen of iemand wel is wie hij zegt dat hij is. Het is helaas niet meer na te gaan waarom dat bij het uitzendbureau of bij de drie instellingen in 2018 verkeerd is gegaan.
Hoeveel zorgverleners hebben gewerkt of werken binnen jeugdinstellingen zonder een VOG of onder een valse identiteit? In hoeverre is u bekend of dit gaat om zorgverleners met een extremistische, zeden of geweldsachtergrond? Zo nee, waarom heeft u geen zicht op dergelijke data? Bent u bereid deze data op orde te krijgen en de Kamer hierover te informeren?
In hun reguliere toezicht op de jeugdhulp vraagt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) regelmatig hoe de bestuurder zich ervan vergewist dat de VOG origineel is. Dat toezicht heeft de IGJ vorig jaar geïntensiveerd toen bleek dat er valse VOG’s in omloop waren. De IGJ treft aan dat werkgevers soms beschikken over originelen en soms over kopieën. Dat laatste is altijd het geval bij uitzendkrachten. Het origineel ligt dan bij het uitzendbureau. Dat laat onverlet dat de bestuurder verantwoordelijk is voor de verificatie en niet blindelings mag vertrouwen op het uitzendbureau. Zoals eerder gezegd is het de taak van de werkgever om die op echtheid te controleren aan de hand van de verschillende echtheidskenmerken. De IGJ heeft tijdens toezichtbezoeken tot dusver geen onrechtmatigheden aangetroffen.
Vanwege de vorig jaar gebleken problemen met valse VOG’s in de jeugdhulp loopt op dit moment een groot strafrechtelijk onderzoek naar valse VOG’s, het onder valse voorwendselen in de zorg werken en de rol van uitzendbureaus. Deelnemende partijen zijn OM, FIOD, ISZW en IGJ. Deze casus is toegevoegd aan het onderzoek. De resultaten uit het onderzoek, gezamenlijk met de resultaten uit het onderzoek van het WODC naar de beleidsregels van de VOG,3 zullen handvatten bieden voor het vormgeven van toekomstig screeningsbeleid in de jeugdhulp.
Deelt u de mening dat het afgeven of eisen van een VOG niet voldoende is om personen met kwade bedoelingen te weren uit jeugdinstellingen? Zo ja, heeft u naar aanleiding van dit bericht contact opgenomen met de verschillende jeugdinstellingen om te voorkomen dat zorgverleners zonder VOG of een valse VOG werkzaamheden uitvoeren bij jeugdinstellingen? Zo nee, bent u bereid om het huidige screeningsproces van zorgverleners binnen jeugdinstellingen uit te breiden? Zo ja, kunt u de Kamer hierover spoedig informeren? Zo nee, waarom niet?
De VOG is het sluitstuk van een breder integriteitsbeleid in de jeugdhulpverlening. Zoals in het antwoord op vraag 8 staat vindt momenteel een groot strafrechtelijk onderzoek plaats. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek gaan wij bezien of het huidige screeningsproces van zorgverleners binnen jeugdhulpinstellingen verbetering behoeft en zo ja, op welke wijze dat kan.
Het bericht ‘Onderzoek: dreiging door extreme afsplitsing van IS’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: dreiging door extreme afsplitsing van IS»?1
Ja.
In het rapport van onderzoeksbureau NTA wordt gesteld dat de Hazimi-beweging als extremer geldt dan IS en dat de beweging naar schatting bijna honderd aanhangers telt in Nederland, herkent u dit beeld? Zo ja, wat is de actuele situatie rondom deze beweging en welke dreiging gaat ervan uit? Zo nee, waarom niet en wat gaat u hieraan doen?
Zoals reeds beschreven in Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) 45 gaan de volgelingen van de Saoedische geleerde Ahmed Umar al-Hazimi sneller over tot verkettering van andere moslims dan andere jihadisten.2 In die zin zijn zij extremer dan jihadisten die georiënteerd zijn op ISIS. Dat wil echter niet zeggen dat er ten opzichte van ISIS-aanhangers een hogere geweldsdreiging van Hazimi-aanhangers uitgaat. In DTN 45 is gesteld dat het aantal volgelingen van sheikh al-Hazimi in Nederland wordt geschat op enkele tientallen personen. Voor zover mij bekend is dat aantal sindsdien redelijk stabiel gebleven.
Is bij u bekend hoeveel Nederlandse oud-IS aanhangers zich hebben aangesloten bij de Hazimi-beweging? Zo ja, hoe verhoudt de Hazimi-beweging zich qua aantallen tot huidige de IS-beweging in Nederland? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om deze data op orde te krijgen?
Het is niet nauwkeurig aan te geven hoeveel voormalige ISIS-aanhangers nu gerekend moeten worden tot Hazimi-aanhangers. Zoals gesteld kunnen waarschijnlijk enkele tientallen jihadisten in Nederland gerekend worden tot volgelingen van sheikh al-Hazimi. Het totale aantal jihadisten in Nederland is, zoals vermeld in DTN 52, ruim vijfhonderd.3
Nuance door training en advies (NTA) stelt ook dat veel Hazimi-aanhangers over het hoofd worden gezien door lokale overheden, herkent u dit beeld? Wordt er op dit moment door lokale overheden beleid gevoerd ten aanzien van de Hazimi-beweging? Zo nee, waarom niet en wat wordt er momenteel concreet gedaan om dit op orde te krijgen?
De lokale, persoonsgerichte aanpak wordt ingezet wanneer er sprake is van radicalisering of extremistische uitingen door individuen. In casusoverleggen wordt een inschatting gemaakt van de risico’s en worden handelingsperspectieven en interventies met verschillende (lokale en landelijke) partners afgestemd en ingezet. Er is daarbij ook aandacht voor de specifieke ideologie die iemand aanhangt. Dit is ook het geval indien een persoon de Hazimi-ideologie aanhangt.
Onderzoeker Torre Hamming stelde in 2018 al dat de Nederlander Abu Asim al-Magribby een centrale rol speelt binnen de Hazimi beweging, herkent u dit beeld?2 Zo ja, welke rol speelt Abu Asim al-Magribby momenteel binnen de Hazimi beweging en in hoeverre spelen andere Nederlanders een rol in de internationale Hazimi-beweging? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om deze data op orde te krijgen?
Ik kan geen uitspraken doen over individuele personen. In algemene zin kan ik u melden dat personen en bewegingen die een dreiging vormen voor de nationale veiligheid nauwlettend in de gaten worden gehouden. Het OM, politie, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en andere betrokken organisaties zijn alert. Op de werkwijze van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan ik niet ingaan.
Het NTA stelt in hun onderzoek dat de Hazimi beweging online actief is op kanalen zoals Facebook en Telegram, herkent u dit beeld? Zo ja, hoe zien de online-activiteiten van de Hazimi-beweging eruit en bent u bereid maatregelen te nemen tegen (online) verspreiding van deze beweging? Zo nee, waarom niet?
Aanhangers van de Hazimi-beweging voeren dogmatische en ideologische discussies op jihadistische webfora. Op landelijk niveau zet de overheid zich in om terroristische en extremistische uitingen, zowel online als offline, geen vat te laten krijgen op de samenleving. Zo wordt er ingezet op een integrale multidisciplinaire aanpak van extremistisch en terroristisch gebruik van het internet. De Internet Referral Unit (IRU) bij de politie ondersteunt deze aanpak door het signaleren en het verzoeken tot verwijderen van jihadistische content.
Kan bij het eerstvolgende Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) specifiek worden ingegaan op de laatste ontwikkelingen rondom de dreiging van de Hazimi beweging? Zo nee, waarom niet?
Het DTN is een onafhankelijk product van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid. Het DTN vormt voor de NCTV en partners een leidraad voor het anticiperen op dreigingen en als communicatie-instrument voor het Nederlandse contraterrorismebeleid. Indien de ontwikkelingen daartoe aanleiding geven, zal in het DTN worden in gegaan op de Hazimi-beweging.
De persverklaring van Hizb ut Tharir dat vervolging voor de aanbeveling tot vrouwenbesnijdenis een poging zou zijn om moslims te criminaliseren |
|
Bente Becker (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Persverklaring 704, vrouwenbesnijdenis de zoveelste poging om moslims te criminaliseren»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het feit dat deze politieke organisatie openlijk in een proactieve persverklaring verklaart niet tegen vrouwenbesnijdenis te zijn en ook niet tot het aanbevelen daartoe, zich niet verhoudt tot de vrije waarden van de Nederlandse samenleving en bovendien stigmatiserend kan werken voor moslims die deze vrije waarden wel onderschrijven?
Iedereen in deze samenleving dient de vrijheid te hebben om eigen keuzes te maken binnen de kaders van de democratische rechtsorde. Het recht op zelfbeschikking is verankerd in de Nederlandse democratische rechtsstaat en cultuur en dit dient te allen tijde gewaarborgd te worden.
Vrouwenbesnijdenis is in Nederland strafbaar als vorm van (zware) mishandeling. Indien sprake is van het aanzetten tot geweld dan wel (een poging tot) het plegen van geweld, kunnen de politie en het OM hier tegen optreden. Iedereen die vrouwelijke genitale verminking (VGV) uitvoert of meewerkt aan de besnijdenis van een meisje is strafbaar en kan worden vervolgd.
Het uitbrengen van een dergelijke persverklaring waarin geen afstand wordt genomen van dergelijke strafbare feiten heeft een negatieve weerslag op de beeldvorming over de islamitische gemeenschappen als geheel en is daarmee onacceptabel.
De casus, waar de organisatie Hizb ut Tahrir in haar persverklaring aan refereert, is door het OM op 5 juni jl. geoordeeld dat sprake is van opruiing en het aanzetten tot mishandeling, en daarmee tot geweld. Dit heeft geresulteerd in een eis van 120 uur werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand. Het betreft een rechtszaak eerste aanleg.2
Hoe zou u de organisatie Hizb ut Tharir omschrijven en wat is uw oordeel over haar positie in de Nederlandse samenleving?
Hizb ut Tahrir (HuT) is te typeren als een radicale pan-islamistische beweging. HuT is anti-zionistisch. De beweging heeft een afkeer van seculiere regeringen en ideologieën en schrijft een confronterende en sterk polariserende boodschap voor. Kenmerkend voor de HuT is zijn volharding in politiek en de focus op herstel van het kalifaat. De HuT roept niet op tot geweld, maar kan wel aanzetten tot radicalisering en sociaal-isolationisme. Tot op heden lijkt het bereik van en de ontvankelijkheid voor het gedachtegoed van de HuT in Nederland beperkt gebleven.
Op welke wijze houdt de Nederlandse overheid momenteel toezicht op deze organisatie?
Bevoegde instanties houden doorlopend nieuwe ontwikkelingen in de gaten met betrekking tot organisaties die (mogelijk) een dreiging vormen voor de democratische rechtsorde. Gemeenten worden hierin gekend om daar waar nodig te kunnen inzetten op het vergroten van de weerbaarheid en/of handhaving. Als het gaat om problematisch gedrag wordt gebruik gemaakt van de driesporen aanpak (interactie en dialoog, confronteren en handhaven of verstoren). Indien sprake is van mogelijke radicalisering kan de persoonsgerichte aanpak door gemeenten worden ingezet. Dat kan ook bij een vermoeden van radicalisering bij personen die de ideologie van HuT aanhangen. Ik zie momenteel geen aanleiding nadere maatregelen te treffen tegen de organisatie. Het OM, de politie, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en andere betrokken organisaties zijn alert en dat is ook gerechtvaardigd
Is u bekend dat de organisatie in veel islamitische landen verboden is en ook in sommige andere EU-landen zoals Duitsland, onder andere vanwege antisemitische uitingen? Is een verbod ook in Nederland overwogen en zo ja, waarom is hier niet toe overgegaan?
Het is mij bekend dat in 2003 een «Betätigungsverbot», een verbod op de activiteiten van HuT op Duits grondgebied, is ingesteld. In Nederland kan een verzoek tot verbodenverklaring op grond van artikel 2:20 BW worden gedaan door het Openbaar Ministerie aan de rechtbank. Het is aan het Openbaar Ministerie, niet aan het kabinet, om zich uit te spreken over de vraag of er in casu aanleiding bestaat om een dergelijk verzoek te doen.
Het regeerakkoord stelt dat de verbodsbepalingen voor radicale organisaties die tot doel hebben om onze democratische rechtsstaat omver te werpen of af te schaffen moeten worden uitgebreid door aanpassing van artikel 2:20 BW. De regering heeft op 18 december 2019 een daartoe strekkend wetsvoorstel ingediend (Wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter verruiming van de mogelijkheden tot het verbieden van rechtspersonen).3 Het wetsvoorstel is in behandeling bij uw Kamer.
Ziet u aanleiding nadere maatregelen te treffen tegen de organisatie naar aanleiding van de recente persverklaring? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u mogelijkheden op basis van de uit het regeerakkoord voortvloeiende wijziging van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek op te treden tegen deze organisatie en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de taskforce problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering naar de organisatie te laten kijken en mogelijke maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet?
De Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering (hierna: Taskforce PG & OBF) heeft tot doel de informatiepositie van Rijk en gemeenten te versterken, ontwikkelingen te duiden, het handelingsperspectief van gemeenten en Rijk te vergroten en ongewenste buitenlandse financiering aan te pakken.
De bevoegde instanties volgen de ontwikkelingen en tegelijkertijd zet de regering in op het vergroten van de weerbaarheid van de islamitische gemeenschap en van vrouwen in het bijzonder. Dat is voor nu het meest passend.
Het bericht ‘Politie luidt noodklok over toename crystalmethlabs’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politie luidt noodklok over toename crystalmethlabs»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel crystalmethlabs er dit jaar zijn opgerold? Zo ja, kunt u een overzicht geven van het aantal opgerolde crystalmethlabs, opgesplitst per jaar, vanaf 2017? Zo nee, waarom niet?
Over de periode 1 januari tot en met 8 juni 2020 zijn op dit moment acht opgerolde productielocaties geregistreerd waarin vermoedelijk productie van methamfetamine (crystal meth) plaatsvond. Het aantal productielocaties voor methamfetamine dat sinds 2017 is opgerold is in onderstaande tabel weergegeven.
Jaar
2017
2018
2019
2020
Opgerold
5
7
9
81
Kunt u aangeven waar de tot nu toe opgerolde crystalmethlabs zich in Nederland bevinden? Zo ja, in hoeverre is er sprake van geografische concentratie van dergelijke labs? Zo nee, waarom niet?
De politie geeft aan dat het inzichtelijk maken van de locaties waar productieplaatsen zijn opgerold het opsporingsbelang kan schaden. Ik kan daarom over de vindplaatsen geen uitspraak doen.
Kunt u aangeven hoe het aandeel inbeslaggenomen crystal meth zich verhoudt tot het totaal aantal in beslag genomen drugs? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven, opgesplitst per jaar, vanaf 2017? Zo nee, waarom niet?
Een volledige registratie van de totale hoeveelheid in Nederland in beslag genomen drugs, onderverdeeld naar type drugs, is over de periode 2017 tot en met 2019 niet beschikbaar. In de van de politie ontvangen informatie zijn niet alle inbeslagnames van alle eenheden opgenomen. Over 2018 zijn alleen gegevens bekend van het Hit and Run Cargo Team (HARC) in de Rotterdamse haven en de Douane. Omdat deze gegevens op onderdelen een aanzienlijke onderschatting vormen van de totale hoeveelheid drugs die dat jaar in beslag zijn genomen, kan ten aanzien van de inbeslagnames in dat jaar geen voldoende representatief beeld worden geschetst. In onderstaande tabel zijn de drugssoorten vermeld die in de van de politie ontvangen gegevens over zowel 2017 als 2019 voorkomen en voldoende eenduidig zijn gedefinieerd om te kunnen worden vergeleken. De gegevens over deze jaren zijn inclusief de inbeslagnames door de Douane en de Koninklijke Marechaussee.
Uit deze cijfers blijkt dat het aandeel methamfetamine binnen de totale hoeveelheid inbeslagnemingen sinds 2017 is toegenomen. Cocaïne blijft verreweg het grootste deel vormen. Hierbij moet worden aangetekend dat voorzichtigheid geboden is bij het duiden van trends op grond van deze beperkte beschikbare data.
2017
2019
In beslag genomen
kg
kg
Amfetamine (speed)
122
475
Heroïne
1.110
1.326
Cocaïne
14.628
43.836
Methamfetamine / crystal meth
23
837
Ecstasy
1.249
599
Ketamine
1
19
Designerdrugs/NPS
5
Bronnen: «Drugs inbeslagnemingen uit het jaar 2017«, politie, Landelijke Eenheid, en «Informatierapport inbeslagname drugs 2019», politie, DLIO, mei 2020
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat Nederland vanwege de goede infrastructuur, productiefaciliteiten en het milde strafklimaat als aantrekkelijke productiebasis voor crystal meth wordt gezien? Zo ja, welke concrete maatregelen neemt u en bent u bereid nog meer te nemen om Nederland minder aantrekkelijk te maken voor drugscriminelen? Zo nee, waarom niet?
De toename van het aantal aangetroffen productielocaties voor methamfetamine baart ook mij zorgen, en toont eens te meer de noodzaak om de georganiseerde ondermijnende criminaliteit krachtig te bestrijden. In mijn brief aan uw Kamer van 18 juni 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd op welke wijze het kabinet in de aanpak van de georganiseerde ondermijnende criminaliteit investeert.2 Van de daarin genoemde investeringen zal in het bijzonder de introductie van het Multidisciplinair Interventieteam (MIT) de risico’s voor drugscriminelen vergroten, en het daarmee voor hen Nederland onaantrekkelijker maken in Nederland actief te zijn. Ook zijn momenteel enkele wetswijzigingen in voorbereiding waarmee de handel in niet-geregistreerde precursoren (grondstoffen voor drugs) en de handel in nieuwe psychoactieve stoffen kan worden aangepakt.
Over de aantrekkingskracht van Nederland op drugscriminelen kan in het algemeen het volgende worden opgemerkt. Aannemelijk is dat de factoren die Nederland aantrekkelijk maken voor bona fide ondernemers, zoals infrastructuur en financiële dienstverlening, ook door criminelen worden gewaardeerd. Ten aanzien van het strafklimaat heb ik uw Kamer in mijn brief van 3 februari jl. bericht dat Nederland in vergelijking tot andere landen in Noordwest-Europa geen bijzonder lage maximumstraffen kent.3 Over de overwegingen die voor drugscriminelen bepalend zijn voor de keuze hun waar in Nederland te produceren is vooralsnog weinig bekend. Om maatregelen te kunnen voorstellen die de aantrekkingskracht van Nederland op drugscriminelen verminderen is meer inzicht in deze overwegingen gewenst. In het kader van de kennisagenda van het brede offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit, waarover ik uw Kamer in de hiervoor genoemde brief heb geïnformeerd, ga ik na op welke wijze hier onderzoek naar kan worden gedaan. Ik zal uw Kamer daarover in het najaar nader informeren.
Is bij u meer bekend over de achtergrond van de opdrachtgevers van de crystalmethlabs? Zo ja, bestaat er enig verband tussen crystal meth opdrachtgevers en xtc opdrachtgevers? Zo nee, waarom is niet meer bekend over de achtergrond en lopen er überhaupt onderzoeken naar deze crystal meth opdrachtgevers?
Ik kan geen uitspraken doen over lopende onderzoeken. Wel kan worden gezegd dat bij enkele zaken is geconstateerd dat er naast de vermoedelijke productie van methamfetamine sprake was van handel in andere soorten illegale drugs. Daarnaast zijn er signalen op basis waarvan wordt vermoed dat bestaande synthetische drugsproducenten en handelaren (deels) overstappen naar de productie van methamfetamine.
De politie geeft aan aanwijzingen te hebben dat Nederlandse drugshandelaren met behulp van Mexicaanse drugskartels xtc-labs ombouwen tot labs waar crystal meth wordt gemaakt, herkent u dit beeld? Zo ja, welke concrete acties, zowel nationaal als internationaal, heeft u genomen en bent u van plan om te nemen om te voorkomen dat dat Mexicaanse drugskartels hun werkgebied in Nederland kunnen uitbreiden?
Zoals gemeld in antwoord op eerdere vragen van uw Kamer over methamfetamine werkt de politie nauw samen met buitenlandse opsporingsdiensten, zowel in Europees verband als daarbuiten.4 Buiten Europa onderhoudt de politie intensief contact met de Amerikaanse Drug Enforcement Agency (DEA), de Australian Federal Police (AFP) en Mexicaanse opsporingsdiensten. De politie geeft aan op dit moment geen concrete reden te hebben om aan te nemen dat Mexicaanse drugskartels hun werkterrein uitbreiden naar Nederland. Evenals ten tijde van de beantwoording van de eerdergenoemde Kamervragen is het beeld dat Mexicaanse criminelen op verzoek en onder regie van Nederlandse criminele samenwerkingsverbanden (CSV’s) in uitvoerende rollen de productie ondersteunen. In het contact met de Mexicaanse opsporingsdiensten worden de ontwikkelingen op dat vlak gevolgd en signalen uitgewisseld.
Kan worden toegelicht welk deel van de productie van crystal meth is bestemd voor de Nederlandse afzetmarkt en welk deel is bestemd voor de buitenlandse markt? Zo nee, waarom niet?
Uit het in maart jl. door het Trimbos-Instituut gepubliceerde Jaarbericht Nationale Drug Monitor 2019 (NDM 2019) blijkt dat het gebruik van methamfetamine in Nederland sporadisch is, en zich beperkt tot enkele groepen zoals mannen die seks hebben met mannen.5 Op basis daarvan kan worden aangenomen dat de in Nederland geproduceerde methamfetamine vrijwel volledig wordt geproduceerd voor de buitenlandse markt.
Zijn er signalen vanuit het buitenland over uit Nederland afkomstige crystal meth? Zo nee, bent u bereid om contact op te nemen met uw Europese collega’s om de Europese productielijnen en afzet van crystal meth meer in kaart te brengen en de Kamer hier op korte termijn nader over te informeren?
In enkele gevallen zijn vanuit het buitenland, zowel binnen Europa als overzees, signalen ontvangen over aangetroffen methamfetamine die uit Nederland afkomstig zou zijn. Omdat het lopende onderzoeken betreft kan de politie hierover geen specifieke informatie verstrekken. Vanwege het onderzoeksbelang kan ook geen gedetailleerde informatie over de productie- en afzetlijnen worden gegeven. Zoals ik uw Kamer heb medegedeeld in mijn brief over crystal meth van 10 september 2019 bevinden de gebruikers van methamfetamine zich vooral in Noord-Amerika, en in toenemende mate in Zuid- en Oost-Azië en Australië.6 De landen in deze regio’s vormen daarom een belangrijke eindbestemming voor in Nederland geproduceerde methamfetamine.
Indien uit het buitenland het signaal wordt ontvangen dat vermoedelijk in Nederland geproduceerde methamfetamine is aangetroffen, zet de politie waar mogelijk met het desbetreffende land in op joint targeting. Hieronder wordt verstaan: het maken van afspraken met de internationale partners over de (structurele) opbouw van een informatiepositie, die leidt tot een aanpak van de sleutelfiguren, vanuit een gedeeld belang en kijkend naar gezamenlijke (interventie-) mogelijkheden. Joint targeting leidt tot focus, samen met andere landen, op High Priority targets, met het doel hen in hun criminele handelen te frustreren en uit te schakelen en verkregen vermogen af te nemen.
Welke maatregelen zijn er reeds genomen tegen eigenaren die, in ruil voor geld, hun leegstaande schuren beschikbaar stellen voor crystalmethlabs? Bent u bereid maatregelen te nemen om deze eigenaren weerbaarder te maken tegen deze drugscriminelen?
Eigenaren die worden verdacht van een strafbaar feit met betrekking tot de productie of opslag van illegale drugs in hun schuur worden strafrechtelijk vervolgd. Daarnaast is de burgemeester op grond van artikel 13b Opiumwet bevoegd een pand te sluiten als dit wordt gebruikt voor de productie of opslag van illegale drugs. Deze bevoegdheid ziet ook op schuren en loodsen, en wordt in de praktijk ook toegepast. Behalve het aanpakken van eigenaren die zich inlaten met drugscriminelen wordt ook in preventie geïnvesteerd. Om te voorkomen dat drugscriminelen ongestoord hun gang kunnen gaan in leegstaande schuren en loodsen zijn meerdere initiatieven ontwikkeld. In Brabant heeft de Taskforce – RIEC Brabant-Zeeland het Project Agrarisch Buitengebied geïnitieerd, dat als doel heeft de maatschappelijke weerbaarheid in het agrarisch buitengebied te vergroten en barrières op te werpen tegen ondermijning. Naast controles van stallen en loodsen, wordt door het geven van voorlichting en het bieden van handelingsperspectief bijgedragen aan het vergroten van de weerbaarheid van agrariërs. Verder is in het kader van de Regiodeal Achterhoek het programma Vitaal Buitengebied ontwikkeld. Naast het vergroten van de weerbaarheid van eigenaren van leegstaande panden wordt in dit programma ook ingezet op de transformatie en sloop van leegstaande gebouwen en het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen voor boeren om hun erf vitaal te kunnen houden en goed te kunnen blijven leven in het buitengebied. Tot slot heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer in zijn brief over de wijkaanpak van 31 maart jl. geïnformeerd over het onderzoek dat door de ministeries van JenV en BZK is uitgevoerd naar de huur van panden voor criminele doeleinden («Panden met een luchtje»).7 In de voortgangsbrief ondermijning van komend najaar wordt uw Kamer nader over dit onderzoek geïnformeerd.
Hoe staat het met het wetsvoorstel dat het mogelijk maakt om een groep van nieuwe psychoactieve stoffen (NPS), ook wel designerdrugs genoemd, te verbieden? Hoe verhouden de actieve stoffen van crystal meth zich tot de groep NPS behorende tot dit wetsvoorstel?
Het wetsvoorstel waarmee groepen nieuwe psychoactieve stoffen kunnen worden verboden is dit voorjaar door Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport via internet geconsulteerd. Partijen die belast zullen zijn met de uitvoering en handhaving van de voorgenomen wetswijziging zijn verzocht een uitvoeringstoets uit te brengen. De verwachting is dat alle reacties de komende weken ontvangen zullen zijn en verwerkt kunnen worden. Het streven is het wetsvoorstel dit najaar in procedure te brengen.
De verhouding van methamfetamine tot het wetsvoorstel kan als volgt worden toegelicht. De stofgroepen die voor een verbod worden beoogd zijn afgeleid van de chemische structuur van middelen die op lijst I van de Opiumwet staan. Een van die stofgroepen (fenethylamines) omvat ook de chemische structuur van amfetamine. Dat betekent dat alle nieuwe aan amfetamine verwante stoffen verboden zullen zijn. Methamfetamine is een stof die tot de amfetamines behoort, wat betekent dat ook alle mogelijke varianten van methamfetamine automatisch verboden zullen zijn.
Het bericht ‘Ruit ingeslagen bij restaurant HaCarmel: ‘Het begint bijna gewoon te worden’ |
|
Jan de Graaf (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Restaurant HaCarmel vernield door zelfde verdachte als in 2017»?1
Ja.
Hoe vaak heeft dit restaurant nu te maken gehad met belaging, vernieling, verdachte pakketjes, besmeuring of een andere manier van vandalisme en intimidatie met antisemitisch motief? Wanneer was er hier volgens de politie sprake van een antisemitisch motief? Kunt u een overzicht hiervan geven?
Een overzicht van incidenten die bij de politie geregistreerd zijn rondom het restaurant HaCarmel treft u hieronder aan. Overigens verwijst de politie hierbij naar de term discriminatie, wat in dit verband de strafrechtelijk relevante term is.
Op 7 december 2017 zijn de ruiten van het restaurant vernield en is de Israëlische vlag die in het restaurant hing gestolen. De verdachte is aangehouden, vervolgd en veroordeeld ter zake vernieling en diefstal. De officier van justitie heeft de aanwezigheid van een discriminatoir motief meegewogen in het bepalen van de strafeis.
Tussen 28 en 31 december 2017 is het restaurant besmeurd met eieren en patat. Vanwege het ontbreken van opsporingsindicaties kon geen motief worden vastgesteld en kon geen verdachte worden aangehouden.
Op 29 december 2017 is informatie binnengekomen dat de verdachte van het incident van 7 december 2017 wederom de ramen wilde vernielen. Hierop heeft intensieve politiesurveillance plaatsgevonden. Uiteindelijk heeft er geen vernieling plaatsgevonden en is de verdachte niet aangetroffen in de omgeving van het restaurant.
Op 20 januari 2018 is door een surveillance-eenheid van de politie opgemerkt dat het raam van het restaurant is besmeurd. Gebleken is dat de ruit schoongemaakt kon worden en dat de eigenaar daarin aanleiding heeft gezien om geen aangifte te doen.
Op 2 maart 2018 is een tegel door de ruit van het restaurant gegooid. Er is geen verdachte aangetroffen of aangehouden. De politie heeft een onderzoek ingesteld. Beschikbare camerabeelden hebben niet tot identificatie van een verdachte geleid. Gelet op de eerdere vernieling is de uitzonderlijke stap gezet om een op de stoeptegel aangetroffen DNA-mengprofiel te onderzoeken. Helaas leverde dit geen match op. Nu een verdachte niet is achterhaald, kon ook geen motief worden vastgesteld.
19 maart 2018: een op het oog verward persoon staat te schreeuwen voor het restaurant. Het is onduidelijk wat hij roept en de politie is snel ter plaatse. Er was geen sprake van een strafbaar feit en derhalve is ook geen motief vastgesteld.
Op 15 januari 2020 wordt melding gemaakt van een verdacht pakketje voor het restaurant, te weten een doos waaruit elektriciteitsdraden steken. Uit onderzoek door de EOD bleek dat het om een ongevaarlijk pakketje ging. In deze zaak is op 14 mei 2020 een verdachte aangehouden (niet zijnde de verdachte van de vernieling op 8 mei 2020). Omdat het onderzoek op dit moment nog loopt, kan ik nog niets zeggen over het motief.
Op 8 mei 2020 wordt melding gemaakt van vernieling. De ruit van het restaurant is vernield en door het gat in de ruit is de Israëlische vlag naar buiten getrokken en gepoogd in de brand te steken. Kort daarop is een verdachte aangehouden. Het betreft dezelfde persoon die is veroordeeld voor de vernieling op 7 december 2017. Omdat het onderzoek op dit moment nog loopt, kan ik nog niets zeggen over het motief.
Op 8 mei 2020 en op 15 mei 2020 is er met stift «Find Jews» op de gevel geschreven. De politie doet nog onderzoek.
Klopt het dat de aangehouden persoon voor deze recente belaging dezelfde persoon is die de ruiten van HaCarmel eind 2017 ook insloeg? Hoe vaak is de betrokkene, Saleh A., inmiddels veroordeeld en waarvoor?
Ja, het klopt dat het om dezelfde persoon gaat. Deze persoon is op 11 juli 2018 door de rechtbank Amsterdam veroordeeld voor de vernieling van de ruiten van het restaurant en diefstal van de in het restaurant hangende Israëlische vlag. Deze persoon is bovendien in oktober 2019 veroordeeld voor mishandeling.
Hoe wordt het recidivegevaar beoordeeld bij de betrokkene en op welke wijze wordt hierop gehandeld?
Zoals in alle zaken is ook in de zaak van deze verdachte voor de beoordeling van het recidivegevaar gekeken naar een veelheid van factoren: het strafblad van de betrokkene, rapportages van reclasseringsinstanties, psycholoog en psychiater uit eerdere en/of andere zaken, het verhoor van verdachte, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en bijvoorbeeld informatie van de politie (wijkagent).
Het rechtbankvonnis van 11 juli 2018 geeft inzicht in de beoordeling van het recidivegevaar. Blijkens het Pro Justitiarapport, dat in het vonnis wordt aangehaald, schat de psychiater de kans dat de verdachte opnieuw strafbare feiten gaat plegen, hoog in. Uit hetzelfde vonnis blijkt dat de psycholoog heeft geconcludeerd dat de psychische problematiek een risico vormt voor de kans op recidive van de ten laste gelegde feiten. Zowel de psychiater, de psycholoog als Reclassering Nederland hebben, zo blijkt uit het openbare rechtbankvonnis, de rechtbank in dit verband onder meer geadviseerd om als bijzondere voorwaarde op te nemen dat de verdachte een ambulante behandeling bij de forensische GGZ moet ondergaan.
Conform dit advies heeft de officier van justitie gevorderd:
«De officier van justitie heeft ook gevorderd dat naast de algemene voorwaarden de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals door de reclassering is geadviseerd, te weten een meldplicht, een behandelverplichting (ambulante begeleiding), een verplichting tot begeleid wonen en een verplichting mee te werken aan de aanpak gemeente Amsterdam en begeleiding en ondersteuning door de niet-gecontracteerde zorginstantie Sensa-Zorg. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een vrijheidsbenemende maatregel zal worden opgelegd, te weten een locatieverbod, en dat deze dadelijk uitvoerbaar zal worden verklaard.»
De rechtbank heeft vervolgens overwogen:
«De rechtbank maakt zich – gelet op de problematiek van verdachte – zorgen of verdachte niet opnieuw dergelijke strafbare feiten zal plegen, bijvoorbeeld als verdachte zich weer boos maakt over de Palestijnse zaak. (...) Om ervoor te zorgen dat verdachte niet opnieuw de fout in gaat, legt de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken op, met een proeftijd van 2 jaar.»2
De rechtbank legde hierbij de algemene voorwaarde op dat verdachte zich binnen een proeftijd van twee jaar niet schuldig zal maken aan het plegen van een strafbaar feit. Verder legde de rechtbank conform de eis van de officier van justitie de volgende bijzondere voorwaarden op:
Verdachte moet zich melden bij de reclassering, zolang en zo vaak als de reclassering dat nodig acht.
Verdachte wordt verplicht om zich ambulant te laten behandelen bij ambulante forensische zorg, om mee te werken aan begeleid wonen en om zich de bemoeizorg vanuit de gemeente Amsterdam en de zorginstantie Sensa-Zorg te laten welgevallen.
Ook is aan de verdachte door de rechtbank een locatieverbod opgelegd, dat onder meer inhoudt dat de verdachte zich niet zal ophouden binnen een straal van honderd meter rondom het restaurant.
Klopt het dat Saleh A. een gebiedsverbod heeft van 100 meter rondom restaurant HaCarmel? Zo ja, hoe heeft de politie hierop gehandhaafd?
Ja, zoals in het antwoord op vraag 4 vermeld, heeft de rechtbank bij het vonnis van 11 juli 2018 de maatregel opgelegd dat verdachte zich gedurende twee jaren niet zal ophouden in een straal van honderd meter rond restaurant HaCarmel, zoals ook was gevorderd door het Openbaar Ministerie. De politie heeft vervolgens op de momenten dat daarvoor aanleiding bestond intensief gesurveilleerd rondom het restaurant. Verder zijn er in de omgeving van het restaurant gemeentelijke camera’s geplaatst, die er nog steeds hangen.
Is u bekend dat een aantal weken geleden de woorden «find Jew» met zwarte marker op de deurpost van restaurant HaCarmel zijn geschreven? Is hier opvolging aan gegeven door de politie of het openbaar ministerie (OM)? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals hiervoor vermeld in antwoord 2, doet de politie onderzoek met behulp van camerabeelden.
Deelt u de mening dat hier duidelijk sprake is van een antisemitisch motief? Deelt u de mening dat het ontzettend belangrijk is voor het veiligheidsgevoel van Amsterdammers, en daarbij de Joodse gemeenschap in het bijzonder, om het kwaad te benoemen voor wat het is en daarop vervolgens adequaat te handelen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Omdat het strafrechtelijk onderzoek naar het incident op 8 mei 2020 nog loopt, onthoud ik mij van een inhoudelijk oordeel over deze zaak. In zijn algemeenheid deel ik de mening dat antisemitisme nooit normaal mag worden gevonden en bestreden moet worden. Ik acht het met u van het grootste belang dat burgers zich veilig voelen in hun eigen stad. Juist dit was mijn motivering om op 5 juni jl. bij een aantal Joodse ondernemers langs te gaan. Adequaat optreden van politie en OM is daar dienstig aan en ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat dit op dit moment onvoldoende of niet naar behoren zou gebeuren. In de door u aangehaalde antwoorden op Kamervragen4 heb ik in het antwoord op vraag 5 aangegeven dat ik van mening ben dat het belangrijk is om antisemitische incidenten te herkennen en correct op te volgen. Voor de politie betekent dit dat kennis en inzichten ten aanzien van verschillende leefstijlen en culturen in onze samenleving goed geborgd blijven in haar organisatie via de «Netwerken Divers Vakmanschap» in de eenheden. In dit netwerk zijn de informele diversiteitsnetwerken binnen de politie, zoals het Joodse Netwerk, vertegenwoordigd. Zij onderhouden de contacten met de groepen in de samenleving.
Naar aanleiding van het WODC-onderzoek naar strafverzwaringsgronden bij discriminatie dat recent aan uw Kamer is toegestuurd, ben ik met de politie en het OM in gesprek over eenduidige werkdefinities die handvaten kunnen zijn bij de beoordeling van gedragingen en uitingen.
Daarnaast is het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie van het OM recentelijk structureel uitgebreid met 2,5 fte. Tegelijkertijd blijft er aandacht voor het steviger positioneren van de Regionale Discriminatie Overleggen (RDO’s), zodat een betere afstemming met politie en ADV’s kan plaatsvinden over de vraag welke aanpak het beste effect sorteert.
Op welke manier heeft u uitvoering gegeven aan de belofte gedaan in de antwoorden op eerder gestelde schriftelijke vragen, waarbij er maatregelen zouden worden genomen om op een juiste manier opvolging te geven aan aanwijzingen, meldingen en aangiftes met een antisemitisch karakter?2
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich dat u in de beantwoording van deze eerder gestelde schriftelijke vragen heeft aangegeven dat de afhandeling van antisemitische incidenten op de agenda staat van uw overleggen met het OM en de politie? Op welke manier heeft u hier sinds de beantwoording van deze schriftelijke vragen aandacht aan besteed? Bent u van mening dat de huidige aanpak van antisemitische incidenten afdoende is? Zo nee, hoe gaat u deze aanpak intensiveren?
De aanpak van discriminatie – waaronder discriminatie met een antisemitisch motief – is regelmatig onderwerp van gesprek met OM, politie en de regioburgemeesters in de reguliere bestuurlijke overleggen. In deze overleggen is bevestigd dat discriminatie een hardnekkig probleem is dat blijvend onze aandacht verdiend. In het door mij geïnitieerde WODC-onderzoek naar de toepassing van strafverzwaringsgronden bij discriminatie wordt geconcludeerd dat politie en OM hun aanpak hebben versterkt, maar dat er nog een aantal verbeteringen mogelijk zijn. Hierover ben ik met genoemde organisaties in gesprek.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de constante antisemitische vernielingen en bedreiging bijna «gewoon» beginnen te worden voor de familie van restaurant HaCarmel? Deelt u de mening dat antisemitisme nooit normaal mag worden gevonden en dat we als samenleving en overheid de verantwoordelijkheid hebben om hier hard tegen op te treden? Zo ja, op welke concrete manier gaat u dat doen?
Zie antwoord vraag 7.