Het bericht 'Hoe juist werken tot armoede leidt: ‘Het probleem is dat toeslagen, loon en uitkering niet op elkaar zijn afgestemd’' |
|
Hülya Kat (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe juist werken tot armoede leidt: «Het probleem is dat toeslagen, loon en uitkering niet op elkaar zijn afgestemd»»?1
Ja.
In hoeverre herkent u het signaal dat mensen die een uitkering en/of toeslagen ontvangen betalingsproblemen ervaren wanneer zij fluctuerende inkomsten hebben of een salaris per vier weken uitbetaald krijgen?
Dit signaal herken ik. Op 1 maart jl. heb ik het rapport «Als verrekenen een beperking is» aangeboden aan uw Kamer; dit rapport werpt een helder licht op deze problematiek2. In mijn reactie heb ik aangegeven welke acties al in gang zijn gezet en heb ik een eerste beeld geschetst van wat er nog meer gedaan gaat worden. Zoals toegezegd informeer ik u voor de zomer nader over de aanpak.
Welke regels gelden er rond het ontvangen van een loonstrook en hoe lang mag een werkgever de tijd nemen tussen het overmaken van het salaris en het verstrekken van een loonstrook? Hoe verhoudt dit zich tot de snelheid waarmee een uitkeringsgerechtigde de inkomsten moet opgeven?
De werkgever is verplicht bij elke loonbetaling de werknemer een «loonstrook» te verstrekken: een schriftelijke of elektronische opgave van het loonbedrag, van de gespecificeerde bedragen waaruit dit is samengesteld, en van de gespecificeerde bedragen die op het loonbedrag zijn ingehouden. Een loonstrook hoeft niet te worden verstrekt als er ten opzichte van de vorige betaling in geen van deze bedragen een wijziging is3. Eerdere verstrekking van een loonstrook dan uitvoering van de betaling is dus wel toegestaan.
Veel werkgevers betalen binnen het tijdvak waarover het loon is berekend en verstrekken ook op dezelfde dag of kort daarna de loonstrook. Bij betaling van het loon na afloop van het tijdvak waarover het loon is berekend, hoeft de loonstrook ook pas na afloop van dat tijdvak te worden verstrekt.
Uitkeringsgerechtigden moeten bij de gemeenten vaak tijdens het tijdvak waarover ze recht hebben op een uitkering, opgave doen van hun inkomsten in dat tijdvak. Dit is het geval bij verrekenen «op de maand». Een gemeente die de uitkering over de maand mei betaalt op 29 mei, wil bijvoorbeeld vóór 25 mei alle loonstroken ontvangen hebben over de maand mei. Dat lukt meestal niet, dus dan wordt een uitkering pas betaald als de loonstrook er is (bijvoorbeeld op 3 juni).
Gemeenten die achteraf verrekenen, geven daarmee een maand extra speling: zij betalen dan op 29 mei de uitkering over de maand mei, maar verrekenen daarmee het inkomen van april. In dat geval moet dan vóór 25 mei de loonstrook van april binnen zijn (na afloop van het tijdvak), dat levert qua loonstroken minder problemen op. Bij sterk wisselende inkomsten hebben mensen zo een sterk fluctuerend totaalinkomen. Ook zal aan het eind van de baan of uitkering een vordering ontstaan, waardoor mensen uit de uitkering stromen met een schuld, of een maand een lage uitkering krijgen en ook geen loon meer ontvangen.
Het UWV betaalt een werkloosheidsuitkering na afloop van de maand, na ontvangst van de opgave van inkomsten. In de meeste gevallen heeft de werknemer dan al zijn loon en de loonstrook over die maand ontvangen en staat het inkomen dat de WW-gerechtigde heeft ontvangen al in de vooraf ingevulde inkomstenopgave van het UWV van die maand. Indien dat niet het geval is, kan de WW-gerechtigde na afloop van de maand inkomstenopgave (IKO) doen of wachten totdat de werkgever de gegevens over het inkomen via de Belastingdienst aan UWV heeft doorgegeven. Het UWV verrekent met de uitkering het inkomen van de maand waarover de uitkering achteraf wordt betaald (bijvoorbeeld betaling in juni van de uitkering over mei, met verrekening van loon van mei)4.
Bij bijvoorbeeld een WIA-uitkering hoeft de werknemer alleen op te geven dat hij aan het werk is gegaan, en hoeft hij geen loonopgave te doen. Het UWV betaalt vervolgens de WIA-uitkering op basis van een geschat inkomen. Daardoor kunnen mensen maandenlang te weinig of te veel uitkering ontvangen, met nabetaling of navordering als gevolg. Bij de definitieve vaststelling achteraf verrekent het UWV de inkomsten op basis van de gegevens in de polisadministratie. Indien in sommige gevallen geen gebruik gemaakt kan worden van de polisadministratie (bijvoorbeeld als de werkgever niet tijdig loonaangifte heeft gedaan) worden er toch loonstroken opgevraagd.
Hoeveel mensen ontvangen een salaris per vier weken en hoeveel daarvan ervaren hierdoor liquiditeitsproblemen?
Volgens gegevens van de Belastingdienst werden over het eerste aangiftetijdvak in 2021 in totaal 1.481.224 inkomstenverhoudingen met vierwekelijks loon aangegeven. Het genoemde aantal geeft niet precies het aantal werknemers weer.
Voor dezelfde werknemer kan de werkgever namelijk aangifte doen in meer dan één inkomstenverhouding, bijvoorbeeld bij meerdere dienstbetrekkingen van de werknemer tot dezelfde werkgever in hetzelfde tijdvak.
Niet bekend is hoeveel personen in verband met de ontvangst van salaris per vier weken liquiditeitsproblemen ondervinden.
Kan het voorkomen dat personen in een bepaalde maand minder toeslagen of een lagere uitkering ontvangen wanneer er in deze maand twee uitbetalingen over een periode van vier weken plaatsvinden (bijvoorbeeld op de tweede en de 29e van de maand)?
Het is mogelijk dat een persoon in een maand een geringere of geen uitkering ontvangt als in een maand twee uitbetalingen vallen van loon per vier weken.
Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij de inkomstenverrekening op grond van de WW. Daarbij wordt het loon verrekend in de maand waarin de periode van vier weken, waarop het loon betrekking heeft, eindigt in de loonaangifte van de werkgever. Het moment van de betaling door de werkgever (het «genietingsmoment») kan afwijken van het moment van het einde van de periode van de loonaangifte. Bij de WW is het mogelijk dat in de maand waarin twee loonbetalingen van vier weken plaatsvinden, de uitkering met een maand wordt stopgezet en na een maand wordt hervat. Dit komt meestal voor bij uitkering over de maand november of december. Betrokkenen worden hierop gewezen door het UWV. In december worden inkomsten van twee perioden verrekend met de uitkering. In januari krijgt de betrokkene minder of geen uitkering maar in totaal heeft hij niet minder inkomsten. In december krijgt hij immers twee keer loon.
Bij gemeenten zijn hier over het algemeen twee werkwijzen. Een deel van de gemeenten verrekent bij vierwekelijkse inkomsten alleen de werkelijk ontvangen bedragen, waardoor in december twee perioden worden verrekend. Een ander deel van de gemeenten verrekent elke kalendermaand al 1/13 extra inkomsten (omrekenen vierwekelijks inkomen naar maandbedragen), zodat in de maand waarin twee uitbetalingen van loon vallen, er toch een uitkering beschikbaar kan worden gesteld. In deze oplossing is het inkomen in de kalendermaanden waarin deze omrekening plaatsvindt telkens wel lager.
Toeslagen zoals de zorgtoeslag, huurtoeslag en kinderopvangtoeslag worden per kalenderjaar vastgesteld op basis van het jaarinkomen, en het vastgestelde bedrag wordt in maandelijks gelijke delen uitbetaald. Het ontvangen van twee betalingen over vier weken in één maand heeft in principe geen gevolgen voor de hoogte van de uitbetaalde toeslag in die maand. Wel kan het voorkomen dat een jaaropgave van de gemeente over de uitkering van het verstreken jaar niet klopt, doordat op het moment van opmaken daarvan de loonstrook van het tweede betaalmoment nog niet beschikbaar is. Dat heeft gevolgen voor de toeslagen. Mogelijk is het voor de burger ingewikkelder om het juiste jaarinkomen/toetsingsinkomen te bepalen op basis van uitbetaling per vier weken dan bij een maandelijks salaris. Een onjuiste inschatting leidt tot een nabetaling of terugvordering van de toeslag. De rekenhulp op de site van Toeslagen geeft de burger de mogelijkheid om aan te geven dat loon vierwekelijks wordt uitbetaald.
In hoeverre ervaren uitvoeringsorganisaties problemen met het vaststellen van de hoogte van toeslagen en/of uitkeringen wanneer personen salaris per vier weken uitbetaald krijgen?
De verrekening van loon dat is uitbetaald per vier weken met uitkering en de vaststelling van de hoogte van de uitkering op basis van dat loon is voor de uitvoeringsorganisatie mogelijk, maar vraagt aandacht.
Van belang is om die situatie goed te onderkennen in de polisadministratie, de loonopgave of de loonstrook. Indien de werkgever de loonaangifte over de vierwekenbetaling niet per vier weken maar per maand doet, spoort het tijdvak van loonberekening niet met het tijdvak van de loonaangifte. In sommige gevallen moet dan bij de uitkeringsverstrekker een omrekening plaatsvinden.
Gemeenten kunnen de inkomsten omrekenen naar maandbedragen. De meeste gemeenten doen dit, zij rekenen de inkomsten dan toe naar de maand waarin ze verworven zijn. In de «Werkwijzer Verrekenen Parttime Inkomsten» van Divosa is een casus opgenomen die laat zien dat mensen daardoor maandelijks minder te besteden kunnen hebben dan de uitkeringsnorm5.
De complexiteit rond verrekenen van vierwekelijkse inkomens maakt het berekenen van de juiste uitkering gevoeliger voor fouten, minder transparant en lastig te controleren voor de inwoner. Gemeenten moeten elke maand de inkomsten toerekenen aan de maand waarop ze betrekking hebben6 (het transactiesysteem). Als een vierwekenperiode valt in twee maanden (bijvoorbeeld twee weken in mei en twee weken in april), dan wordt het inkomen gesplitst en administratief aan twee verschillende maanden toegerekend. Dat is arbeidsintensief.
De betaling van periode 13 komt vaak aan het eind van het kalenderjaar, of in de eerste week van het nieuwe jaar. Als de gemeente die betaling gaat verwerken en er blijkt een afwijking te zijn ten opzichte van de gemaakte toerekening van 1/13 (zie antwoord 5), dan wordt dat in de uitkering van januari gecorrigeerd. Daarbij komt het voor dat het bedrag op de jaaropgave over het voorgaande kalender achteraf gezien niet klopt. Als gemeenten niet maandelijks omrekenen voor de 13e periode, moet in december alsnog het bedrag (aan inkomsten boven de norm) verrekend worden. Dit is soms een groot bedrag, wat kan leiden tot een inhouding op de uitkering in de eerste maanden van het nieuwe kalenderjaar.
De hoogte van de toeslagen wordt berekend op basis van het jaarinkomen. Bij de definitieve berekening gaat de dienst Toeslagen uit van het inkomen zoals door de inspecteur vastgesteld bij de aanslag inkomstenbelasting of, bij afwezigheid daarvan, de fiscale jaaropgaaf. Daarbij is het niet van belang of de betaling eens per maand of per vier weken plaatsvindt. Toeslagen ervaart daarom geen problemen bij de definitieve vaststelling van de toeslagen.
Wat zijn de voor- en nadelen van een uitbetaling per vier weken ten opzichte van een maandelijks salaris?
Werkgevers kunnen voordeel hebben van uitbetaling per vier weken. Zij hebben ooit gekozen voor uitbetaling per vier weken en hebben hun kostenberekenings- en plannings-, facturerings- en betaalsystemen en (boekhoudkundige) rapportages daarop al sinds jaar en dag ingericht. In branche-cao’s kunnen tabellen staan voor periode- en maandsalaris, en werkgevers kunnen daaruit kiezen. In sectoren waarin bijvoorbeeld veel met parttimers en wisselende diensten wordt gewerkt, of waarin in de cao wordt gerekend met uurlonen, kan een voorkeur bestaan voor salarisbetaling per vier weken (of per week) die aansluit bij de gewerkte uren per week, wat heel inzichtelijk is voor werkgevers en werknemers. De salarisbetaling is direct te herleiden naar de gewerkte uren per week. Elke periode is even lang, terwijl bij maandsalaris een fictie wordt gehanteerd van een maandelijks even hoog aantal gewerkte uren. Een terugkerend punt van periodesalarissen (of vier wekensalarissen) is dat een jaar niet exact deelbaar is in weken of in perioden van vier weken. Om de zoveel jaar komt wel de vraag op over al of niet een 53ste week opvoeren.
Voor werknemers is het eerste belang dat zij kunnen rekenen op tijdige en correcte betaling van hun loon, en een tijdig afgegeven, kloppende en inzichtelijke loonstrook. Voor de meeste werknemers die per vier weken (of per week) betaald krijgen, is er mogelijk geen direct belang in verandering naar betaling per maand, omdat zij geen uitkering genieten en niet te maken hebben met verrekening. Een nadeel van betaling per vier weken voor werknemers kan zijn dat die minder goed aansluit bij de maandelijkse uitgaven voor allerlei vaste lasten. De werknemer moet daarop anticiperen en dat is niet altijd makkelijk bij een laag inkomen.
Zou het uniformeren van salarisbetalingen naar maandelijkse betalingen of halfmaandelijkse betalingen kunnen helpen om problemen met verrekening van uitkeringen of toeslagen te voorkomen? Wat zijn daar de voor- en nadelen van?
De salarisbetaling is thans wettelijk niet uniform geregeld. De werkgever moet de werknemer zijn loon op de bepaalde tijd voldoen, en het in geld naar tijdruimte vastgestelde loon telkens na afloop van het tijdvak waarover het loon wordt berekend7. Het tijdvak voor voldoening is in beginsel niet korter dan één week en niet langer dan één maand. Werkgevers zijn binnen deze regels en eventuele afspraken in een cao of arbeidsovereenkomst, vrij om een systeem te kiezen van betaling van het loon, doorgaans per maand of per vier weken, per week of per dag. Betaling per halve maand is niet gebruikelijk.
Bij het uniformeren van de betalingen van loon tot betalingen per maand achteraf (in het Burgerlijk Wetboek, zonder mogelijkheid van afwijking bij cao of schriftelijke arbeidsovereenkomst) zouden de met uitkeringen te verrekenen loonbedragen beter aansluiten bij de uitkeringen die per maand (achteraf) worden betaald. Ook voor uitkeringen moet dan worden geregeld dat deze per maand (achteraf) worden betaald8.
Een uniform ritme van uitbetaling sluit echter niet aan bij de werkwijze van alle werkgevers en alle uitkeringsverstrekkers. Een deel van de werkgevers zal zijn administratieve en betaalsystemen moeten aanpassen. Dit geeft eenmalige en mogelijk structurele administratieve lasten voor werkgevers en uitvoeringskosten voor uitkeringsverstrekkers. Voor werknemers die nu hun loon per vier weken krijgen, worden de loonstrook en het ontvangen loon mogelijk minder inzichtelijk omdat het loon minder aansluit bij de berekening van het loon per uur en de berekening van gewerkte uren in tijdvakken van vier weken.
Naast het reguliere loon vindt vaak, op grond van de wet dan wel de toepasselijke cao of andere arbeidsvoorwaarden, periodiek opbouw plaats van verschillende looncomponenten, zoals opbouw van vakantiebijslag, eindejaarsuitkering, of individueel keuzebudget, waarbij die componenten eenmaal of op meerdere momenten worden uitbetaald uit die opbouw. De uitbetaling van die componenten loopt niet gelijk met de reguliere betaling van uitkeringen, en, indien van toepassing, de eenmalige uitbetaling van vakantiebijslag over die uitkeringen. Indien salarisbetalingen geüniformeerd worden naar één termijn (per maand), dan zouden ook uniforme regels moeten gelden voor die extra componenten, om disharmonie te voorkomen.
Zijn internationaal vergelijkbare gevallen bekend waar salaris per vier weken en toeslagen en uitkering per maand worden uitbetaald?
Het is mij niet bekend hoe in andere landen wordt omgegaan met uitbetaling van loon per vier weken en van uitkering per maand, en de verrekening van loon met de uitkering.
Zo ja, kennen zij dezelfde problematiek als beschreven in het bovengenoemde artikel en op welke wijze gaan zij hier mee om? Zijn er landen die een bepaald betaalritme verplichten voor het uitbetalen van salaris?
Zie antwoord vraag 9.
Welke mogelijkheden ziet u om de problemen met het verrekenen van het vakantiegeld, ook als dat nog niet is ontvangen, te verminderen of te voorkomen? Is het wat u betreft wenselijk als het vakantiegeld direct wordt uitbetaald?
Denkbaar is dat geen vakantiebijslag (of eindejaarsuitkering/ extra periode salaris, of een individueel keuzebudget) periodiek wordt opgebouwd over loon of over uitkeringen. Dan wordt het bedrag van de vakantiebijslag direct met het reguliere loon uitbetaald, en op dezelfde wijze en in hetzelfde tijdvak verrekend met uitkering als het reguliere loon («all-inverloning»)9.
Een andere mogelijkheid is om de opbouw per tijdvak en de eenmalige uitbetaling van vakantiebijslag in stand te laten, maar de uitbetaling van vakantiegeld over loon te verrekenen met de uitkering die in het tijdvak wordt betaald waarin het vakantiegeld wordt uitbetaald, in plaats van de opgebouwde vakantiebijslag. De uitbetaling van vakantiebijslag over loon en de uitbetaling van vakantiebijslag over uitkeringen vinden mogelijk niet in dezelfde maand plaats. Bij verrekening van andere opgebouwde looncomponenten zoals eindejaarsuitkering en individueel keuzebudget doen zich vergelijkbare vragen voor als bij verrekening van vakantiebijslag.
Het is aan sociale partners om afspraken te maken over de uitbetaling van looncomponenten zoals vakantiebijslag, eindejaarsuitkering en individueel keuzebudget. In regels over minimumloon en minimumvakantiebijslag en in regels over vaststelling van de hoogte van uitkeringen wordt thans rekening gehouden met deze looncomponenten.
Bent u bereid om de antwoorden op deze vragen mee te nemen in de nadere reactie op het rapport van het UWV «Als verrekenen een beperking is»?2
De antwoorden op deze vragen worden meegenomen in het onderzoek naar aanleiding van het rapport. Daarin wordt nader ingegaan op de werkwijzen bij inkomstenverrekening.
Vliegverboden en de coronasituatie in India en Zuid-Amerika |
|
Jan Paternotte (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Delhi-to-Toronto flights bringing most Covid cases to Canada»1 en «India coronavirus: Delhi announces lockdown as Covid cases surge»?2
Ja.
Klopt het dat India sinds 15 april meer dan 200.000 besmettingen met het coronavirus per dag registreert, en er zorgen zijn over een mogelijk besmettelijkere dubbele virusmutatie (B.1.617) die in India circuleert en inmiddels ook Europa en Noord-Amerika heeft bereikt?
Ja, het klopt dat India de afgelopen dagen een flinke toename in de covid-19 incidentie registreert. Er zijn zorgen geuit over een mogelijke gevaarlijke variant in India. De WHO heeft op dit moment de variant nog niet als Variant of Concern (VOC) benoemt. De variant (B.1.617) komt in sequencing inmiddels in Europa naar voren. Het RIVM heeft mij gemeld dat op 20 april ook in Nederland de Indiase variant twee keer is aangetroffen. Door de betreffende GGD-regio wordt uitgebreid bron- en contactonderzoek ingezet.
Klopt het dat India weliswaar zelf tot eind april een internationaal vliegverbod (met uitzonderingen) heeft ingesteld, maar dat desondanks reizigers tussen India en Canada de belangrijkste toevoer van besmettingen door reizigers vormen?
Uit de beschikbare informatie kan worden afgeleid dat India vliegverboden heeft ingesteld, onder het Indiase vliegverbod mogen nog wel vluchten plaatsvinden. Ik kan u echter niet aangeven hoe de verspreiding van de Indiase mutatie in Canada heeft plaatsgevonden.
Is de afgelopen maand de lijst met landen waarvoor een vliegverbod geldt, thans landen in Zuid-Amerika en het land Zuid-Afrika, opnieuw tegen het licht gehouden om zo te kijken waar een vliegverbod nog nodig is en of er landen aan deze lijst toegevoegd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, de afgelopen maand zijn zowel het RIVM als ook het OMT meermaals om advies gevraagd over het al dan niet verlengen van de vliegverboden en/of er landen waarvoor het vliegverbod geldt aan de lijst moeten worden toegevoegd of worden verwijderd. Op 26 maart heeft VWS, toen de eerste signalen over de mogelijke mutatie van het virus in India in het nieuws waren, het RIVM gevraagd of aanvullende maatregelen nodig waren. Het RIVM heeft aangegeven dat aanvullende maatregelen op dat moment niet nodig waren. De WHO heeft de mutatie niet aangemerkt als een VOC of een VOI (Variant of Interest). Het RIVM heeft aangegeven de situatie te blijven monitoren en sequencing uit te voeren op monsters van reizigers uit India.
Het RIVM heeft ook recent aangegeven op dit moment geen aanleiding te zien om te adviseren een vliegverbod in te stellen.
Elke donderdag vindt overleg plaats tussen de WHO en de lidstaten, hier neemt ook het RIVM aan deel. Tijdens dit overleg wordt gesproken over de VOC’s en de verspreiding hiervan. Indien informatie uit deze bijeenkomst, of het eventuele besluit van de WHO om de mutatie aan te wijzen als een VOC, aanleiding geeft voor het RIVM om te adviseren een vliegverbod in te stellen, zal ze het kabinet hierover informeren.
Hoe verschilt in uw ogen de epidemiologische situatie in een land als Suriname, waarvoor inmiddels sinds januari een vliegverbod geldt en waar het aantal positieve coronatesten relatief ongeveer acht keer lager ligt dan in Nederland, met de epidemiologische situatie in India, waar de situatie juist ernstiger lijkt en waarvoor geen vliegverbod geldt?
Op dit moment is de mutatie variant in India niet door de WHO benoemd als Variant of Concern (VOC) of Variant of Interest (VOI). De mutatievariant (Braziliaanse P1-variant) is wel door de WHO aangemerkt als VOC. Op basis van de beperkte informatie die over de epidemiologische situatie in de landen beschikbaar is, heeft het RIVM Suriname, en andere Zuid-Amerikaanse landen, als een verhoogd risico geclassificeerd en heeft het RIVM geadviseerd het vliegverbod te handhaven.
Deelt u de mening dat, gezien het risico dat zorgelijke virusvarianten bieden op verlenging van de pandemie en mogelijke reductie in de effectiviteit van vaccinaties, het verstandig is het reizen van en naar landen met uitbraken die niet onder controle zijn zoveel mogelijk te beperken?
Ja, daarom heeft het kabinet verschillende maatregelen genomen om de verspreiding van (mutaties van) het virus door internationaal reizen te beperken, zoals de testverplichting(en), het generiek negatief reisadvies, quarantaine en in aanvulling op het EU-inreisverbod in het uiterste geval een vliegverbod. Daarnaast werkt het kabinet op dit moment aan een wetsvoorstel om de quarantaine voor reizigers uit zeer hoogrisicogebieden verplicht te stellen.
Bent u bereid de lijst met landen waar een vliegverbod voor geldt te herbezien, om te kijken voor welke landen dit verbod niet meer noodzakelijk is, en zo nodig landen aan de lijst toe te voegen?
Ja, het RIVM adviseert het Ministerie van VWS gevraagd en ongevraagd over de noodzakelijke maatregelen, zo ook over de verlenging van de vliegverboden. Zie verder antwoord op vraag 4.
Bent u specifiek bereid het RIVM een spoedadvies te vragen over de wenselijkheid van een vliegverbod voor India?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het coronadebat van donderdag 22 april?
Ja.
Het bericht dat Denemarken tijdelijke verblijfsvergunningen van Syriërs niet verlengt vanwege de verbeterde veiligheidssituatie in Syrië |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u er bekend mee dat Denemarken sinds afgelopen zomer de tijdelijke verblijfsvergunningen van tenminste 189 Syriërs niet heeft verlengd en nog eens honderden tijdelijke verblijfsvergunningen tegen het licht houdt als gevolg van de aanzienlijk verbeterde veiligheidssituatie in de omgeving van Damascus?
Ik ben bekend met de berichtgeving hierover.
Hoeveel Syriërs met een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bevinden zich momenteel in totaal in Nederland?
Op 30 april 2021 waren er in Nederland 46.940 Syriërs in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Dit aantal kan in de volgende categorieën worden onderverdeeld:
18.030 Syriërs zijn in het bezit van een eerste zelfstandige verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;
21.630 Syriërs zijn in het bezit van een eerste afgeleide verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op basis van nareis;
7.280 Syriërs hebben sinds het verkrijgen van hun verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een verlenging daarvan aangevraagd nadat de verblijfsduur van hun eerste vergunning na vijf jaar was verlopen. Dit aantal bestaat uit zowel zelfstandige asielvergunningen als afgeleide verblijfsvergunningen asiel op basis van nareis1.
Hoeveel van hen zijn een jaar of minder verwijderd van het moment waarop zij een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd kunnen doen?
Op grond van artikel 40 van de Vreemdelingenwet kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsgunning asiel voor onbepaalde tijd niet eerder worden ingediend dan vier weken voordat de vreemdeling gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf (een vergunning asiel voor bepaalde tijd) heeft gehad. Op 30 april 2021 zijn 17.040 Syriërs een jaar of minder verwijderd van het moment waarop zij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd kunnen indienen.
De omstandigheid dat een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd kan worden ingediend, betekent niet zonder meer dat de vreemdeling daarvoor ook in aanmerking komt. Een vreemdeling komt pas in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd als hij, naast bovengenoemde verblijfsduur, voldoet aan het inburgeringsvereiste of daarvan is vrijgesteld en er daarnaast geen gronden bestaan om de asielvergunning in te trekken.
Bent u het eens dat het van groot belang voor Nederland is dat Syrische statushouders, waarvan 70 procent van het cohort 2014 in 2018 nog altijd van de bijstand leefde, zo snel mogelijk terugkeren naar Syrië? Zo nee, waarom niet?
Voor het huidige landgebonden asielbeleid voor Syrië geldt het uitgangspunt dat mensen uit Syrië die vanuit het buitenland terugkeren, bij of na inreis een reëel risico lopen op ernstige schade. Terugkeer naar Syrië vindt dan ook niet plaats op initiatief van de Nederlandse overheid. Indien een Syrische migrant toch de wens heeft om terug te keren naar Syrië – om welke reden dan ook – kan de DT&V hierin ondersteunen, bijvoorbeeld middels het boeken van een vlucht.
Bent u het voorts eens dat hun terugkeer tevens in het belang is van de wederopbouw van Syrië? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de constatering dat de sociaaldemocratische EU-lidstaat Denemarken aantoont dat er geen belemmeringen meer zijn om Syriërs te laten terugkeren naar (delen van) hun land van herkomst? Zo nee, waarom niet?
Of de situatie in Syrië weer veilig genoeg is om naartoe terug te keren, wordt door mij beoordeeld op basis van feiten uit objectieve bronnen over de situatie aldaar, waaronder de ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Uit het meest recente algemeen ambtsbericht bleek dat de veiligheidssituatie in Syrië niet substantieel was verbeterd. De algehele veiligheidssituatie en mensenrechtenschendingen die gepleegd worden door het Syrische regime en andere partijen, bleken onverkort zorgwekkend.
De situatie in Syrië blijf ik nauwgezet volgen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heb ik gevraagd een nieuw algemeen ambtsbericht over de situatie in Syrië op te stellen. Dit ambtsbericht wordt aanstaande zomer verwacht. Bij het opstellen van een ambtsbericht worden diverse (internationale) bronnen betrokken.2 Na publicatie van het ambtsbericht zal ik aan de hand van de feiten in dat ambtsbericht beoordelen of het asielbeleid voor Syrië aanpassingen behoeft. Deze beoordeling dient uiteraard zorgvuldig plaats te vinden en neemt enige tijd in beslag. Bij de beoordeling van landenbeleid wordt het beleid van de ons omringende lidstaten betrokken. Het Nederlandse asielbeleid voor Syrië is momenteel in lijn met het beleid dat door het merendeel van de andere EU-lidstaten wordt gevoerd. Ik zal uw Kamer te zijner tijd informeren of er aanleiding bestaat het asielbeleid ten aanzien van Syrië te wijzigen.
Bent u bereid zo snel mogelijk het Deense voorbeeld te volgen teneinde te voorkomen dat steeds meer Syrische statushouders voorgoed in Nederland zullen blijven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Morocco: Release Omar Radi and Guarantee Fair Trial Proceedings’ |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de oproep van mensenrechtenorganisaties als Human Rights Watch en Amnesty International voor de vrijlating van de Marokkaanse journalist Omar Radi?1
Ja ik ben bekend met deze oproep.
Bent u ermee bekend dat de heer Radi een hongerstaking is begonnen om daarmee te protesteren tegen onterechte detentie? Zo nee, bent u bereid informatie hierover in te winnen? Zo ja, wat is op dit moment bij u bekend over de medische toestand van de heer Radi?
Ja het is mij bekend dat de heer Radi sinds 8 april in hongerstaking was. Nederland volgt de situatie van de heer Radi. Volgens onze laatste informatie heeft de heer Radi zijn hongerstaking op 30 april onderbroken.
Beschikt u sinds de beantwoording van de kamervragen van het voormalige lid Karabalut (SP) over meer informatie over deze zaak, inclusief over de mogelijk valse beschuldigingen van buitenlandse spionage en verkrachting?2 Zo nee, op welke termijn denkt u over meer informatie te beschikken? Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment geen aanvullende, eenduidige informatie bekend over deze zaak. Nederland volgt de ontwikkelingen en onderhoudt contact met andere landen over deze zaak. Volgens laatste berichten staat op 18 mei een volgende zitting gepland over aanklachten tegen de heer Radi.
Deelt u de zorgen van mensenrechtenorganisaties dat de journalist, die vorig jaar op 29 juli is opgepakt en zich nog altijd in voorarrest bevindt, geen toegang heeft tot een eerlijk proces en mogelijk vastzit vanwege zijn publicaties over corruptie en de onderdrukking in het Rif-gebied? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie onderneemt u hierop?
Op dit moment bevindt de zaak van de heer Radi zich onder de rechter. Het is aan de Marokkaanse autoriteiten om een eerlijke rechtsgang te garanderen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft de heer Radi volgens onze laatste informatie zijn hongerstaking op 30 april onderbroken. Nederland en andere Europese landen volgen de ontwikkelingen in de zaak van de heer Radi, evenals bredere ontwikkelingen rondom vrijheid van pers en de positie van journalisten. Nederland spreekt waar opportuun bilateraal of in EU verband met Marokko over deze onderwerpen.
Deelt u de mening dat gezien de medische toestand van de heer Radi en de oneerlijke gang van zaken in deze rechtszaak tot nu toe, het niet volstaat om te wachten tot een oordeel van de Marokkaanse autoriteiten zoals u in augustus jl. van plan was? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om op korte termijn, al dan niet in Europees verband, uw zorgen bij de Marokkaanse autoriteiten kenbaar te maken en aan te dringen op een eerlijk proces?
Zie antwoord vraag 4.
Het testevenement 538 Oranjefeest |
|
Maarten Hijink , Peter Kwint |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op de handel in toegangskaarten voor het testevenement 538 Oranjefeest, waarbij toegangsprijzen voor bedragen oplopend tot € 15.000,– verhandeld worden?1
Voor de praktijktest Fieldlab Evenementen in Breda waren destijds 10.000 plaatsen beschikbaar. Net als bij een aantal eerdere praktijktesten was de vraag van bezoekers om deel te kunnen nemen aan de praktijktest groter dan het aantal beschikbare plaatsen. Ter ondersteuning van het evenement heeft de organisatie daarom besloten om een aantal kaarten op een veiling te verkopen. De opbrengst van deze veiling zou ten goede komen aan de voedselbank.
Hoewel ik de goede bedoelingen achter deze actie ondersteun, vind ik het jammer dat voor deze aanpak is gekozen. Dit heeft er namelijk mede toe bijgedragen dat de bedoeling van deze praktijktest buiten beeld raakte. Onterecht is het beeld opgeroepen dat er een groot feest georganiseerd zou worden, terwijl het de intentie was om op dit evenement onderzoek te doen naar alternatieve voorzorgsmaatregelen voor evenementen.
Wat vindt u van het feit dat in de Bredase ziekenhuizen de verloven zijn ingetrokken en de zorg is afgeschaald vanwege de grote hoeveelheid coronapatiënten, terwijl er een paar honderd meter verderop een evenement met 10.000 bezoekers georganiseerd wordt?
Dit is een dilemma dat ook bij de eerdere praktijktesten speelde. De gedachte was dat wanneer er weer meer versoepelingen mogelijk zijn, we er wel klaar voor moeten zijn. Daarvoor is praktijkonderzoek, zoals dat bij dit evenement gepland was, onontbeerlijk.
De resultaten van de eerdere praktijktesten in februari en maart gaven het vertrouwen dat ook deze praktijktest en de hierop volgende verantwoord en veilig konden plaatsvinden.
Het gaat om onderzoek naar het gedrag van mensen en daarom vond dit plaats op een echt evenement om de realiteit zo goed mogelijk te benaderen. Deelnemers werden vooraf getest en hadden alleen met een negatief testbewijs toegang. En op het evenement zelf worden bezoekers ingedeeld in een aantal bubbels. Daarnaast werd iedereen opgeroepen om zich vijf dagen na het evenement opnieuw te laten testen. Daarmee maakten deze praktijktesten het mogelijk om op een veilige en verantwoorde manier te experimenteren met het toelaten van grotere aantallen bezoekers.
Hoeveel subsidie gaat naar dit testevenement?
In het kader van het Testen voor Toegang is er in de maand april testcapaciteit opgebouwd tot 105.000 testen per dag. De opgebouwde testcapaciteit is vervolgens ingezet om praktijktesten Fieldlab Evenementen en pilotevenementen Testen voor Toegang mogelijk te maken voor respectievelijk onderzoek en om proef te draaien met het systeem van Toegangstesten. Het onderzoeksteam dat de Fieldlabs verzorgt, heeft daarvoor een subsidie toegewezen gekregen. De totale onderzoekskosten voor de serie praktijktesten waar dit evenement een onderdeel van uitmaakt is begroot op ruim € 2,7 miljoen. In dit programma zaten in totaal 20 praktijktesten, waar dit evenement er één van was. Er is geen subsidie aan de organisator van het testevenement, Radio 538, beschikbaar gesteld.
Hoe blijft een testevenement voor iedereen toegankelijk als voor de loting van de 10.000 regulier geprijsde kaartjes een miljoen inschrijvingen zijn, terwijl gegarandeerde kaarten voor duizenden euro’s op een veiling verhandeld worden?
De onderzoeksopzet van de praktijktest maakt het per definitie niet voor iedereen toegankelijk. Personen uit risicogroepen werden namelijk uit voorzorg niet tot de praktijktest toegelaten.
Het oogmerk van het evenement was ook om te onderzoeken of en onder welke voorwaarden er wellicht toch meer mogelijk was bij evenementen dan op basis van de toen heersende maatregelen kon.
Vindt u het moreel verdedigbaar dat de elite zichzelf op deze wijze een feestje kan veroorloven, terwijl de coronapandemie mensen met een modaal of lager inkomen veel harder treft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze praktijktest voor Fieldlab Evenementen had tot doel om onder strikt gereguleerde omstandigheden, maar met meer bezoekers, ervaring op te doen met de maatregelen uit de eerste serie Fieldlabs Evenementen.
De koppeling van de organisatoren met een ticket veiling waarmee gebruik werd gemaakt van de uitzonderingspositie die het evenement als praktijktest had, was niet de intentie van het kabinet of van het onderzoeksteam Fieldlab Evenementen. Maar mede hierdoor is ten onrechte het beeld ontstaan dat deze praktijktest een feest was in plaats van een onderzoek. Ondanks de goede bedoeling achter de veiling vind ik het niet gelukkig dat hiervoor destijds bij dit evenement is gekozen.
Wie heeft nu precies op welk moment besloten dat dit evenement, en de andere afgelopen week aangekondigde fieldlabs, kunnen plaatsvinden?
Het kabinet heeft deze besluiten genomen in vergaderingen van de ministeriële commissie covid 19 op 30 maart, 6 april en 13 april. Daarnaast heeft het lokaal gezag gelijktijdig zijn eigen afwegingen gemaakt tijdens de vergunningverlening voor deze praktijktesten.
Welke afwegingen zijn hierbij gebruikt en waarom?
De opgeschaalde praktijktesten Fieldlab Evenementen zijn tot stand gekomen in samenspraak met de evenementensector en het lokaal gezag. Het waren vervolgstappen op de eerste acht praktijktesten in februari en maart.
Naar aanleiding van de resultaten van die eerste praktijktesten is gekeken of opschaling van de maatregelen mogelijk is tot 50/75 procent van de capaciteit van een locatie.
De vraag daarbij was of de voorzorgsmaatregelen die uitgeprobeerd waren bij een klein aantal bezoekers ook bij veel meer bezoekers zouden werken.
Juist omdat het gaat om praktijkonderzoek naar gedrag en contacten tijdens evenementen is het belangrijk om de werkelijkheid zo dicht mogelijk te benaderen. Daarom was het de bedoeling na onderzoek met kleine groepen ook een aantal praktijktesten met grotere aantallen bezoekers te doen.
Hoe is de aantasting voor het draagvlak voor de coronamaatregelen meegenomen in de afweging om dit soort fieldlabs te organiseren?
Het kabinet is van mening dat deze praktijktesten belangrijk zijn geweest in de voorbereiding op het moment dat er versoepelingen mogelijk zijn. Het is goed uitlegbaar dat de overheid samen met sectoren nadenkt over en werkt aan manieren om de samenleving te kunnen heropenen.
Hoe is het OMT-advies voor de fieldlabs meegenomen in de organisatie van dit evenement?
Het OMT heeft in haar 95e advies aangegeven dat zij de Fieldlab Evenementen aanmoedigt, omdat deze het mogelijk maken op een strikt gecontroleerde wijze te experimenteren met een veilige heropening van de maatschappij. Deze gecontroleerde wijze is gebaseerd op een aantal voorwaarden die mede op advies van het RIVM zijn vastgesteld. Alle praktijktesten Fieldlab Evenementen die hebben plaatsgevonden, voldeden aan deze voorwaarden.
Klopt het dat werknemers op het festivalterrein verplicht getest moeten worden op het coronavirus? Zo ja, wordt er alleen maar gewerkt met werknemers die vrijwillig zo’n test ondergaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit was/is niet geval want medewerkers kunnen hiertoe niet verplicht worden. Afhankelijk van hun werkzaamheden geldt wel het dringende advies om zich preventief en frequent te laten testen.
Klopt het dat zorgmedewerkers als ZZP'er ingehuurd worden door het commerciële testbureau om de massale tests te kunnen doen voor dit soort fieldlabs? Zo ja, wat vindt u hiervan en is het niet verstandiger dat we deze mensen gewoon in de zorg inzetten?
De testaanbieders die de testcapaciteit verzorgen voor het Testen voor Toegang zijn wettelijk gehouden aan het leveren van goede zorg. Een onderdeel van goede zorg is de medische supervisie in een teststraat. Testaanbieders hebben gekwalificeerd personeel in dienst om deze wettelijk verplichte medische supervisie te leveren.
Klopt het dat bezoekers van dit fieldlab zich alleen vooraf hoeven te laten testen en niet achteraf? Zo ja, wat leren we dan precies over de verspreiding van het virus op evenementen als deze en hoe wordt dan voorkomen dat dit geen zogeheten «superspreader-event» wordt?
Deelnemers werden vooraf getest en hebben alleen met een negatief testbewijs toegang. En op het evenement zelf worden bezoekers ingedeeld in een aantal bubbels. Daarnaast werd iedereen opgeroepen om zich vijf dagen na het evenement opnieuw te laten testen. De test vooraf zorgt ervoor dat zoveel mogelijk onbesmette personen aan de praktijktest kunnen deelnemen, zodat de praktijktest verantwoord is en geen superspreading-event kan worden. De test achteraf is bedoeld als extra controle om te bepalen of er desondanks toch besmette personen door de pre-test waren gekomen.
In het BCO van de GGD is een speciaal protocol opgenomen wanneer mensen positief getest worden die op één van de praktijktesten zijn geweest.
Wat vindt u van het feit dat Talpa zowel eigenaar van organisator van het festival Radio 538 is, als de eigenaar van VakantieVeilingen is, het bedrijf dat nu tickets voor astronomische prijzen aanbied?
Het kabinet financierde het onderzoek dat wordt gedaan bij de praktijktesten. De organisatie, waaronder de kaartverkoop voor de praktijktesten is in handen van de sector zelf. Het kabinet gaat niet in op de hierbij betrokken bedrijven.
Gaat de extra opbrengst die moederbedrijf Talpa via de veilingconstructie van tickets binnenkrijgt 100% naar de voedselbank? Zo nee, waarom niet en vindt u het dan gepast dat deze suggestie wel zo gewekt wordt op de site van VakantieVeilingen?
Aangezien het evenement werd afgelast is hiervan geen sprake geweest.
Hoe wordt er, als het evenement doorgaat, bij de toegangscontrole voor gezorgd dat de persoon op de gepersonaliseerde toegangskaart ook daadwerkelijk degene is die probeert binnen te komen? Is dit systeem waterdicht en wordt bij twijfel rigoureus geweigerd?
Ten tijde van het betreffende afgelaste Fieldlab werd er gewerkt met een bèta versie van de Coronacheckapp waarmee gecontroleerd kon worden of de persoon die deel wilde nemen aan het evenement ook daadwerkelijk negatief getest was.
Met de organisatoren zijn duidelijke afspraken gemaakt over de controle aan de ingang. De protocollen hiervoor zijn bij alle praktijktesten Fieldlab Evenementen streng gehanteerd.
Er wordt, naast de maatregelen die genomen zijn om doorverkoop van tickets te voorkomen, actief gehandhaafd aan de poort, om te zien of de persoon op het ticket daadwerkelijk de persoon in kwestie is. Hier wordt op gehandhaafd, zodat uitsluitend personen met hun eigen ticket en eigen testresultaat naar binnen worden gelaten.
Welke stappen zijn er, behalve gepersonaliseerde toegangskaarten, nog meer genomen om illegale handel van kaarten tegen te gaan?
Vanuit Radio 538 zijn destijds diverse maatregelen genomen om illegale handel in tickets te voorkomen: duidelijke communicatie dat de tickets persoonlijk waren en niet overdraagbaar; kaartkopers hadden na aankoop slechts 2 uur om de kaarten te personaliseren, dit was daarna niet meer te wijzigen; controle bij de ingang of naam op het ticket overeenkomt met de persoon die met het ticket naar binnen wilden; de gepersonaliseerde tickets zouden pas op de ochtend van het evenement zelf digitaal naar de kaartkopers worden verzonden; via de Radio 538 kanalen is actief ontmoedigd om via derden tickets aan te schaffen.
Door de rijksoverheid is in het najaar van 2019 een voorlichtingscampagne gestart. Het doel is om de consument beter voor te lichten waar hij of zij veilig een ticket kan kopen en wat zijn of haar rechten zijn als de consument is opgelicht. Een deel van de consumenten is zich namelijk niet bewust dat zij hun ticket hebben gekocht op een doorverkoopplatform. De Stichting Weet Waar Je Koopt!, een initiatief uit de sector zelf dat in het verleden een vergelijkbare campagne heeft gevoerd, heeft subsidie ontvangen om deze campagne vorm en inhoud te geven. De organisatie heeft aangegeven vanwege Corona deze campagne uit te willen stellen, aangezien het verkopen van toegangskaarten het afgelopen jaar vrijwel stil heeft gelegen. Eind 2019 is door het Europese parlement de richtlijn modernisering consumentenbescherming aangenomen. Deze richtlijn beoogt een betere handhaving van consumentenregels. Daarnaast worden deze regels gemoderniseerd zodat zij beter geschikt zijn voor nieuwe, met name digitale, ontwikkelingen. De richtlijn bevat onder andere een verbod voor handelaren om met gebruik van software meer kaartjes dan toegestaan te kopen met het doel om deze vervolgens aan consumenten door te verkopen. Het implementatiewetsvoorstel van deze richtlijn wordt binnenkort naar uw Kamer gestuurd.
Tot slot heeft de sector zelf maatregelen genomen om de doorverkoop van tickets tegen hoge prijzen aan te pakken, zo ook de organisatie van de Formule l. Maar hierbij valt ook te denken aan de kaartverkoop op naam bij concerten, platforms die een maximumpercentage op de verkoopprijs zetten of technische oplossingen die door de markt worden ontwikkeld.
Worden optredende artiesten betaald op een wijze zoals zij pre-corona ook betaald zouden worden voor een optreden op een evenement van deze omvang? Zo nee, waarom niet en wat gaat uw eraan doen om ervoor te zorgen dat deze artiesten gewoon betaald worden?
Zowel organisatoren, leveranciers als artiesten doen om niet mee aan de praktijktests. Zie ook de beantwoording van eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2457).
Wanneer komt u met het wetsvoorstel dat de Kamer heeft gevraagd, welke de handel in tickets aan banden moet leggen?2
Een wetsvoorstel om een maximale marge te verbinden aan de prijs van doorverkochte tickets sneuvelde eerder in de Eerste Kamer om redenen van handhaving. Een landelijk verbod, hoe sympathiek de bedoeling ook is, zou de woekerhandel in kaarten niet aan banden leggen. De verkoop verplaatst zich dan naar buurlanden. Dit is reeds het geval bij EU-lidstaten, zoals België, waar een dergelijk verbod wel geldt. De Nederlandse wet beschermt de consumenten op dit moment al tegen internetoplichting, fraude en misleiding. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) kan optreden wanneer consumenten worden misleid. Consumenten kunnen via het consumentenloket van de ACM, www.consuwijzer.nl, meer informatie vinden over hun rechten en/of een klacht indienen. Doorverkoop is iets dat op Europees niveau opgepakt moet worden. De Richtlijn modernisering consumentenbescherming verbiedt handelaren (wederverkopers) om met gebruik van software meer kaartjes dan toegestaan te kopen met als doel deze door te verkopen aan consumenten. Dit is een eerste stap om de handel in tickets te beperken. Deze richtlijn is eind 2019 aangenomen door het Europees parlement en moet uiterlijk 28 november 2021 zijn geïmplementeerd en vanaf 28 mei 2022 worden toegepast. Het implementatiewetsvoorstel, dat is opgesteld door EZK en J&V, is afgelopen jaar geconsulteerd en is inmiddels voor advies naar de Raad van State gestuurd.
Het bericht ‘Gerecyclede grond veroorzaakt milieuvervuiling: OM onderzoekt afvalbedrijf’. |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Gerecyclede grond veroorzaakt milieuvervuiling: OM onderzoekt afvalbedrijf»?1
Ja.
Klopt het dat bij minstens tien dijk-, weg- en waterprojecten het milieu mogelijk verontreinigd is met stoffen als arseen en benzeen en dat dit al bij vier projecten is vastgesteld?
Gebleken is dat potentiele problemen met de toegepaste thermisch gereinigde grond (TGG) samen kunnen hangen met de hoge PH van de grond, uitloging van bepaalde metalen en het hoge zoutgehalte. Alhoewel tijdens dit reinigingsproces de vluchtige organische verbindingen (zoals benzeen) verwijderd hadden moeten zijn, worden deze soms toch nog aangetroffen. Welke in TGG mogelijk aanwezige stoffen aanleiding kunnen geven tot een potentieel milieuprobleem, wordt bepaald door de specifieke omstandigheden op de toepassingslocatie (zout/zoet, onderwaterbodem of landbodem, civieltechnische aspecten) en het specifieke milieucompartiment waar ze worden aangetroffen (grondwater, oppervlaktewater of bodem).
In de afgelopen jaren zijn drie locaties waar TGG is toegepast specifiek in beeld gekomen (Westdijk, Perkpolder, Plas van Heenvliet). Voor de Westdijk geldt dat besloten is deze te saneren. De in de Westdijk toegepaste TGG wordt op dit moment verwijderd.
Op 14 april 2020 heb ik uw Kamer2 een inventarisatie doen toekomen van RWS-projecten waar TGG is toegepast, waaronder Perkpolder. Niet alle werken zijn meer in beheer van RWS. De beheerders van die werken, waaronder de Noordwaardpolder3, zijn door RWS geïnformeerd.
Voor de werken in beheer van RWS wordt nu, als invulling van de zorgplicht, op de vijf potentieel meest risicovolle locaties gemonitord om te bekijken of er vervuiling van grond- en oppervlaktewater plaatsvindt. Over de resultaten van deze monitoring zal ik uw Kamer op termijn nader informeren zodra de definitieve rapportage beschikbaar is (verwachting eerste helft 2022).
Daarnaast is in 2019 door Werkgroep Ketentoezicht Bodem, Bagger en Bouwstoffen4 op grond van diverse meldingsgegevens in kaart gebracht waar buiten de RWS werken mogelijk TGG geproduceerd door hetzelfde bedrijf, is toegepast in de periode 2016–2018. De Omgevingsdiensten die bevoegd gezag zijn voor de toepassing, zijn op grond van deze analyse geïnformeerd over de potentiële locaties binnen hun werkgebied.
Is er hierdoor sprake van een gevaar voor de volksgezondheid?
In 2018 heeft RIVM in opdracht van RWS onderzoek uitgevoerd naar de gezondheid- en milieurisico’s voor de locatie Perkpolder (RIVM Rapport 2018-0063) en in 2020 voor de locatie de Plas van Heenvliet (RIVM Rapport 2020-0057) in opdracht van DCMR. Voor deze rapporten verwijs ik u naar de website van RIVM.
Voor de Plas van Heenvliet stelt het RIVM dat er geen gezondheidsrisico is voor de recreanten. Voor Perkpolder stelt het RIVM dat de toegepaste TGG is afgedekt waardoor geen directe blootstelling aan TGG mogelijk is en er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid.
In grootschalige toepassingen van TGG moet op grond van het Besluit Bodemkwaliteit altijd een schone leeflaag worden aangebracht. Hierdoor geldt in zijn algemeenheid dat in dergelijke projecten direct contact met TGG niet zal plaatsvinden en dat bij een intacte laag effecten op de volksgezondheid niet waarschijnlijk zijn.
Wat zijn de gevolgen voor de kwaliteit van de natuur en het grond- en oppervlaktewater? Kunt u deze in kaart brengen en de Kamer doen toekomen?
Voor de Plas van Heenvliet geeft het RIVM aan dat er sprake is van enige uitloging naar het grondwater waardoor lokaal een klein effect op planten en dieren in de bodem kan optreden. Daarnaast is vastgesteld dat het toepassen van TGG geen effect heeft op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Om te controleren of dit ook in de toekomst zo is, heeft het bevoegd gezag (DCMR) en de gemeente aangegeven op regelmatige basis monsters te zullen nemen.
Voor Perkpolder geldt dat het RIVM heeft vastgesteld (op basis van de destijds beschikbare monsters) dat enkele normen voor de bodem, het grondwater en het oppervlaktewater worden overschreden. Hierdoor worden, onder meer, lokaal natuurlijke processen in de bodem, het grondwater en het oppervlaktewater verstoord. Ook is het (grond)water niet geschikt voor gebruik in de landbouw, bijvoorbeeld als drinkwater voor vee of als sproeiwater. Om meer zekerheid te krijgen over de effecten op de milieucompartimenten heeft het RIVM geadviseerd langjarig te blijven bemonsteren. Een eerste vervolgonderzoek is in 2019 uitgevoerd door Deltares. In de periode 2020–2023 worden vervolgmetingen uitgevoerd. Uit de jaarrapportage over 2020 volgt dat beperkte uitloging naar grond- en kwelwater optreedt (zie bijlagen)5 maar dat de risico’s hiervan beperkt zijn. Op dit moment worden de mogelijke beheersmaatregelen in kaart gebracht. De resultaten hiervan worden eind dit jaar verwacht. Daarnaast zal het RIVM in de eerste helft van 2022 een volgonderzoek uitvoeren naar gezondheids- en ecologische risico’s. Ik zal uw Kamer over de resultaten hiervan informeren.
Hoe verloopt het toezicht op het gebruik van thermisch gereinigde grond? Waarom wordt deze grond niet eerst getest op schadelijke stoffen voordat er een dijk mee wordt gevuld?
Samen met de certificerende instellingen en omgevingsdiensten ziet de ILT erop toe dat reinigers volgens de regels van het Besluit bodemkwaliteit en de omgevingsvergunning, die geldt voor de inrichting, werken. Voor de import en export van vervuilde grond, teerhoudend asfalt en TGG moet de ILT toestemming verlenen.
Een producent van TGG moet voldoen aan de (milieu)eisen die in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) worden gesteld. Op grond van dit besluit moet een producent en ook de toepasser middels een erkende kwaliteitsverklaring aantonen dat men aan deze eisen voldoet. Daarnaast moet een producent in het kader van zijn zorgplicht informatie verstrekken over niet in het Bbk genormeerde stoffen die een potentieel milieurisico vormen bij toepassing van het materiaal. Toepassers dienen deze informatie ook te betrekken bij de besluitvorming over toepassing op een specifieke locatie.
De voorgenomen toepassing van TGG moet vooraf worden gemeld. Lokale overheden zijn bevoegd gezag voor de toepassing van TGG op locatie en beoordelen de melding en houden toezicht op de uitvoering.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit in de toekomst niet meer gebeurt?
In 2017 en 2018 heeft de ILT onderzoek uitgevoerd naar het reinigingsproces bij producenten van TGG. Dit heeft geleid tot aanpassing van de reinigingsprocessen. Aansluitend is onder begeleiding van de ILT in 2019 verificatieonderzoek uitgevoerd waarbij de kwaliteit van de toenmalige voorraden TGG nogmaals is vastgesteld. Dit betreft TGG die is geproduceerd vóór en na de procesaanpassingen en ruim na de aanleg van de dijk Perkpolder. Met de resultaten van deze verificatieonderzoeken kan het (lokale) bevoegde gezag een adequate beoordeling maken of zij een aangeboden partij TGG kan laten toepassen en onder welke condities dit kan plaatsvinden. Hierover is uw kamer geïnformeerd bij brief van 23 december 2019 (Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1225.) In 2020 hebben de producenten hun productieproces verder geoptimaliseerd.
Daarnaast voert het RIVM een onderzoek uit naar het normenkader en de huidige onderzoeksmethoden. De verwachting is dat met de uitkomsten van dit onderzoek nog beter kan worden bepaald onder welke voorwaarden TGG verantwoord kan worden toegepast. De resultaten verwacht ik na de zomer.
Bent u het ermee eens dat boeren volledig gecompenseerd dienen te worden voor geleden economische schade wegens het gebruik van thermisch gereinigde grond in infrastructuurprojecten?
In het Nederlands (civiel)recht geldt in zijn algemeenheid dat als iemand schade meent te hebben ondervonden, deze een schadeclaim kan indienen bij de veroorzaker. Als er aantoonbare (economische) schade is en er een causaal verband kan worden vastgesteld tussen deze schade en de handelingen van de veroorzaker, zal deze schade in het algemeen (deels) vergoed worden. Elke casus dient echter op haar eigen merites beoordeeld te worden.
Negatieve publieke uitlatingen van een hoge ambtenaar van de NCTV over Pieter Omtzigt |
|
Michiel van Nispen , Renske Leijten |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een topambtenaar van de NCTV op Twitter jarenlang negatieve uitlatingen over Pieter Omtzigt op Twitter heeft geplaatst?1
Zie antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het ongepast is dat een topambtenaar van de NCTV dit soort negatieve commentaren over een politicus plaatst, juist omdat van de organisatie die analyses maakt over bedreigingen en de noodzaak van beveiligingsmaatregelen bij politici verwacht mag worden dat deze volstrekt onafhankelijk en objectief te werk gaat?
Zie antwoord op vraag 3.
Hoe ver strekt de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren in een geval als deze, waar ligt de grens?
Onderstaand vindt u de wegingscriteria die relevant zijn bij het bepalen in hoeverre de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren beperkt kan worden.
Het recht op de (bescherming van de) vrijheid van meningsuiting is vastgelegd in onder andere artikel 7 Grondwet en artikel 10 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze vrijheid geldt ook voor ambtenaren. In haar rol van werkgever dient de overheid de grondrechten van haar ambtenaren te respecteren, maar daarop mag de overheid als werkgever wel beperkingen aanbrengen. Ambtenaren vallen bij het uitoefenen van hun functie onder de ministeriële verantwoordelijkheid. Uitlatingen die zij in het kader van hun functievervulling doen, kunnen de desbetreffende verantwoordelijke Minister worden aangerekend. Onder de ministeriële verantwoordelijkheid valt ook het contact dat mogelijk is tussen ambtenaren en Kamerleden ten behoeve van hun controlerende taken. Op deze contacten zijn voor ambtenaren verder de Aanwijzingen voor de externe contacten van rijksambtenaren van toepassing. Deze Aanwijzingen zijn onlangs herzien, wat per brief aan de Kamer is meegedeeld.2 Met de herziening is er meer ruimte gekomen voor contact tussen ambtenaren en Kamerleden.
Voor de openbaring van persoonlijke opvattingen en gevoelens van een rijksambtenaar geldt een zogeheten «functioneringsnorm». Deze norm is vastgelegd in artikel 10 van de nieuwe Ambtenarenwet en houdt in dat de ambtenaar zich dient te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens als daardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Uitgangspunt bij de toepassing van de norm is dat ambtenaren vrijheid van meningsuiting hebben en dat voorzichtigheid geboden is bij het inperken daarvan. Waar in een concreet geval precies de grens ligt, hangt af van de omstandigheden van het geval. Voor de beoordeling daarvan zijn de volgende criteria of wegingsfactoren relevant.
In de eerste plaats kan van belang zijn in welke (kenbare) hoedanigheid een ambtenaar zijn uitspraken doet. Uitlatingen die de ambtenaar overeenkomstig de opdracht van diens bevoegd gezag of overheidswerkgever doet, vallen niet onder de voormelde functioneringsnorm. Het zal echter niet altijd duidelijk zijn of de ambtenaar zijn uitlatingen heeft gedaan binnen diens functievervulling, dan wel daarbuiten, bijvoorbeeld in het kader van de wetenschapsbeoefening. Indien de ambtenaar hierover zelf onduidelijkheid laat bestaan, kan dit een factor zijn die meeweegt bij de beoordeling of de functioneringsnorm is overschreden.
Voorts gaat het om de positie van de ambtenaar binnen de organisatie; hoe hoger diens functie, hoe meer behoedzaamheid geboden is. Daarnaast speelt een rol welke afstand zij of hij heeft tot het onderwerp waar het over gaat; hoe dichter de ambtenaar bij het betreffende inhoudelijke beleidsterrein staat, hoe meer behoedzaamheid geboden is.
Ook zijn de maatschappelijke en politieke gevoeligheid van het onderwerp van belang. Dit geldt vooral bij onderwerpen die in het nieuws zijn, of waarvoor bij belangengroepen (lobbyisten) bijzondere belangstelling bestaat. Het moment en de manier waarop de opvattingen kenbaar worden gemaakt zijn van betekenis. Ook is de voorzienbaarheid van de schadelijkheid ten tijde van de uitspraken van belang. En tot slot is de ernst en duur van de door de uitspraken ontstane problemen voor de functievervulling van de ambtenaar of het functioneren van de openbare dienst, voor zover dit in verband staat met de functievervulling van de ambtenaar, van betekenis. Het bevoegd gezag kan de nodige disciplinaire maatregelen nemen. Daarbij wordt gelet op de ernst van de normovertreding en de persoon van betrokkene. Alvorens daartoe over te gaan, wordt advies ingewonnen van de Adviescommissie Grondrechten en functie-uitoefening Ambtenaren (AGFA).3
In dit specifieke geval vinden er twee feitenonderzoeken plaats waarna het bevoegd gezag een oordeel zal geven of en in hoeverre de genoemde functioneringsnorm is overschreden en/of welke maatregelen daarbij dan passend zijn. Lopende deze onderzoeken kunnen en willen wij niet vooruitlopen op die conclusies, mede gelet op de eisen van zorgvuldigheid die als werkgever in acht zijn te nemen. In datzelfde licht is het ook niet passend om in het openbaar uitspraken over de conclusies of de maatregelen te doen.
Waarom zou hier de vrijheid van meningsuiting van een ambtenaar prevaleren, terwijl er bij allerlei andere ambtenaren strenge restricties zijn opgelegd, waardoor bijvoorbeeld contact tussen ambtenaren en Kamerleden ten behoeve van hun controlerende taken erg moeilijk is gemaakt waardoor de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren juist erg is beperkt?
Zie antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening van de heer Voermans dat de uitlatingen van deze NCTV-ambtenaar niet te rijmen zijn met zijn functie en verantwoordelijkheden? Hoe verhouden de uitingen van deze ambtenaar zich tot artikel 10 van de Ambtenarenwet waarin staat dat een ambtenaar zich onthoudt van het openbaren van gedachten of gevoelens indien hierdoor de uitoefening van de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst niet in redelijkheid zou zijn verzekerd?2
Zie antwoord op vraag 3.
Wat voor disciplinair onderzoek loopt er precies naar deze NCTV-ambtenaar, wat is de reikwijdte hiervan? Kunnen wij er vanuit gaan dat deze uitspraken worden betrokken bij het disciplinaire onderzoek?
Zie antwoord op vraag 3.
Is in het verleden door deze NCTV-ambtenaar op de een of andere manier, direct of indirect, bemoeienis geweest met een dreigingsanalyse over of een beoordeling van de noodzaak tot beveiliging van het desbetreffend Kamerlid? Zo ja, op welke wijze?
Nee. Het nemen van besluiten over beveiligingsmaatregelen voor personen in het rijksdomein is gemandateerd aan de Coördinator Bewaken en Beveiligen (CBB), tevens manager van het programma Bewaken en Beveiligen bij de NCTV. Deze functionaris baseert zich daarbij op dreigingsinformatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Hierdoor is er geen sprake (geweest) van directe of indirecte bemoeienis met een dreigingsanalyse of het besluit over beveiligingsmaatregelen voor personen in het rijksdomein.
Het bericht dat de natuur in het Korenburgerveen bij Winterswijk zich beter ontwikkelt dan voorspeld op basis van theoretische stikstofmodellen |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van ECONU, waaruit blijkt dat de natuur zich beter ontwikkelt dan verwacht op basis van theoretische stikstofmodellen?1
Ja.
Is er van andere Natura 2000-gebieden een soortgelijke inventarisatie beschikbaar en is hierbij ook inzicht in de waterhuishouding van dit betreffende gebied, zowel natuurlijke waterstromen als onttrekking ten behoeve van de drinkwatervoorziening?
Ja, dit is en wordt per gebied geïnventariseerd in het kader van de bestaande cyclus van beheerplannen en het wordt nader geïnventariseerd voor het programmeren van herstelmaatregelen (Uitvoeringsprogramma Natuur).
Wat is uw reactie op de oproep van de onderzoekers die pleiten om niet alleen te kijken naar de theoretische kritische depositiewaarden (KDW) maar bijvoorbeeld ook naar gerichte herstelmaatregelen in de praktijk, zoals hydrologische maatregelen?
Die oproep sluit naadloos aan bij het door mij en mijn voorgangers gevoerde beleid.
Bent u bereid deze maatregelen op andere plekken toe te passen? Zo ja, waar en op welke manier? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Deze maatregelen worden in hoogvenen al sinds circa 1950 genomen en zijn met name de laatste decennia sterk geïntensiveerd. er valt op dit vlak echter nog veel winst te behalen. De noodzaak tot het nemen van deze maatregelen is heel duidelijk, niet alleen vanwege stikstof maar ook vanwege de klimaatproblematiek. Daarom vormen ze een prominent onderdeel van het Programma Natuur, waarvoor provincies momenteel plannen indienen.
Deelt u de mening dat ieder natuurgebied zijn eigen verschillende, bijzondere en karakteristieke soorten en habitattypen bevat en dat ieder gebied dus een eigen gebiedsgerichte aanpak vraagt en dat alleen kijken naar KDWs en stikstof te beperkt is en beperkend werkt? Zo ja, op welke wijze gaat u ruimte bieden voor dit gebiedsgerichte maatwerk in de structurele aanpak stikstof? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Inderdaad vraagt ieder gebied een eigen gebiedsgerichte, integrale aanpak. Daarom is het Programma Natuur, naast maatregelen gericht op het reduceren van stikstofdepositie, onderdeel van de uitwerking van de Wsn. In de Wsn is daarom in artikel 1.12af opgenomen dat gedeputeerde staten een gebiedsplan opstellen met een gebiedsgerichte uitwerking van de landelijke omgevingswaarde en het programma stikstofreductie en natuurverbetering.
Dit betekent echter niet dat het ene probleem (stikstofeffecten) weggestreept kan worden tegen het andere (verdroging). Het betekent wel dat de oplossing van het verdrogingsprobleem ons de tijd geeft om ook het stikstofprobleem op te lossen, voor zover het waterafhankelijke natuur betreft.
Bent u bereid om een reactie te geven op de conclusies en aanbevelingen van het rapport van ECONU en deze aan de Kamer te doen toekomen?
Uit het antwoord op vraag 3 blijkt dat ik de aanbeveling van de heer Smeets onderschrijf. Ook de conclusies uit de notitie kan ik op hoofdlijnen onderschrijven: ze vormen in zijn algemeenheid een goede samenvatting van de evaluatierapporten van de provincie Gelderland en van de beheerders van het gebied.
Ik plaats daarbij wel een kanttekening. Dat sprake is van een «minimalisering» van het effect van stikstofdepositie is niet juist; zo blijkt bijvoorbeeld dat het habitattype Actieve hoogvenen zich heeft uitgebreid, maar dat wel degelijk effecten van stikstof zichtbaar zijn in dat habitattype, zoals een grotere bedekking van grassen dan van nature het geval is. Bij de Blauwgraslanden is dat nog veel duidelijker, omdat hier het positieve effect van de maatregelen nog onvoldoende is. En het positieve effect van waterhuishoudkundige maatregelen is eindig, wat betekent dat de negatieve effecten van stikstof op termijn niet meer opgevangen zullen worden door de verbetering als gevolg van de genomen waterhuishoudkundige maatregelen.
Bent u bekend met de vermelding van Uitgeverij de Blauwe Tijger in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 53 van de NCTV?1
Ja.
Zouden andere organisaties of personen die doneren aan boerenactiegroepen ook kunnen worden genoemd in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland, aangezien in het rapport staat «Zo doneert de ultraconservatieve uitgeverij De Blauwe Tijger [...] geld aan een boerenactiegroep»? Zo ja, waarom wordt dan enkel Uitgeverij de Blauwe Tijger genoemd? Zo nee, waarom niet?
De NCTV heeft de taak om de nationale veiligheid te versterken en maatschappelijke ontwrichting te voorkomen door dreigingen voor de vitale belangen van de samenleving te identificeren en de weerbaarheid en bescherming van die vitale belangen te versterken. Het DTN wordt opgesteld om aan die taak te voldoen. Met het DTN wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over het actuele dreigingsbeeld en de ontwikkelingen die het meest bepalend zijn voor Nederland. Behalve terrorisme kan dit tevens raken aan extremisme en, wanneer er (mogelijk) sprake is van verharding, activisme en kwesties die onderwerp zijn van gepolariseerd debat. In het DTN beschrijft de NCTV dan ook trendmatige onderwerpen die (kunnen) leiden tot polarisatie zonder inhoudelijke waardering van de onderwerpen: het verschijnsel polarisatie wordt benoemd als proces waarbinnen discussies kunnen verhitten.
Een van deze trendmatige onderwerpen zijn vormen van protest die – mede – zijn ingegeven door anti-overheidssentimenten. Dit kan voortkomen uit politiek-ideologische motieven, maar kan zich bijvoorbeeld ook richten tegen (onderdelen van) specifiek overheidsbeleid, waarbij personen zich soms onevenredig of onnodig hard benadeeld kunnen voelen door beleidskeuzes en vanuit gevoelens van onrechtvaardigheid of machteloosheid in actie komen. In de derde plaats kan men zich in meer algemene zin verzetten tegen de «bestuurlijk elite» vanuit een sterk wantrouwen tegen de politiek, de media, wetenschap en deskundigen. Binnen deze categorie bestaat een grotere gevoeligheid voor complotdenken en nepnieuws (zie ook de beantwoording van vraag 10).
Uitgeverij De Blauwe Tijger wordt in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) 53 aangehaald ter illustratie van een door de NCTV gesignaleerde trend op het gebied van polarisatie, namelijk de aansluiting bij protesten tegen specifiek overheidsbeleid, in dit geval bepaalde boerenprotesten, door verschillende groepen met verschillende grieven die worden verbonden door anti-overheidssentimenten. Het gaat in de passage dus niet zozeer om het doneren van geld aan een boerenactiegroep zelf, maar om de verbindende werking die kan uitgaan van gedeelde anti-overheidssentimenten. Daarbij is het voorstelbaar dat deze aansluiting een verharding van protesten tegen specifieke delen van het overheidsbeleid in de hand kan werken.
Kunt u aangeven waarom er is gekozen voor het noemen van Uitgeverij de Blauwe Tijger in dit rapport?
Zie antwoord vraag 2.
Beseft u dat het feit dat een organisatie wordt genoemd binnen het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland door veel mensen zal worden beschouwd als staatsgevaarlijk en als potentieel gewelddadig? Beseft u dat hierdoor deze organisatie grote reputatieschade en omzetverlies wordt toegebracht?
De Blauwe Tijger wordt in DTN 53 niet staatsgevaarlijk genoemd, noch wordt de uitgeverij neergezet als potentieel gewelddadig. De NCTV geeft op basis van informatie van verschillende overheidspartijen, open bronnen en wetenschappelijke publicaties op onafhankelijke wijze inzicht in het actuele dreigingsbeeld en de ontwikkelingen die het meest bepalend zijn voor Nederland, waaronder (mogelijke verharding van) activisme en kwesties die onderwerp zijn van gepolariseerd debat. De Blauwe Tijger wordt genoemd in de paragraaf «Polarisatie». Om verwarring te voorkomen staat aan het begin van de paragraaf expliciet benoemd: «In het DTN wordt over negatieve vormen van polarisatie geschreven omdat deze kunnen bijdragen aan maatschappelijke onrust en/of een voedingsbodem kunnen vormen voor radicaliseringsprocessen. Bij de hieronder beschreven onderwerpen vindt protest of gepolariseerd debat plaats dat leidt (of kan leiden) tot verharding, zowel in het digitale domein als in de fysieke wereld».
Beseft u dat de grondwettelijke vrijheid van drukpers in het gedrang kan komen wanneer een uitgeverij onterecht zou worden genoemd in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland van het NCTV?
Van het onterecht noemen van De Blauwe Tijger is naar mijn mening geen sprake. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Zijn er aanwijzingen dat Uitgeverij de Blauwe Tijger op een of andere manier zelf geweld (heeft) gebruikt, hier plannen toe heeft of het gebruik van geweld door anderen faciliteert of bevordert?
De Blauwe Tijger wordt in DTN 53 niet in verband gebracht met het gebruik van geweld, noch met het plannen of het faciliteren van gebruik van geweld door derden. De uitgeverij wordt in DTN 53 genoemd in een paragraaf getiteld «Polarisatie». Ik verwijs u naar de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
Indien dit het geval is, kunt u hiervan voorbeelden geven?
Zie antwoord vraag 6.
Indien dit niet het geval is, kunt u uitleggen waarom een Nederlandse uitgeverij met als eigen doelstelling «nieuwe maar ook oudere bijzondere teksten uit te geven ter verbreding van het intellectuele debat» wordt genoemd in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 53 van de NCTV?
Zie antwoord vraag 6.
Wat wordt bedoeld met (p. 34) «anti-overheidspropaganda»? Wat zijn voorbeelden van «anti-overheidspropaganda» van Uitgeverij de Blauwe Tijger? Op basis van welke criteria bepaalt de NCTV of Nederlandse uitgeverijen «anti-overheidspropaganda» verspreiden?
Met «anti-overheidspropaganda» wordt het doelbewust aanbieden van eenzijdige of onjuiste informatie waarmee anti-overheidssentimenten versterkt (kunnen) worden bedoeld. Zo werd aan het begin van de coronapandemie via het YouTube-kanaal van de uitgeverij ten onrechte gesuggereerd dat de overheid doelbewust aanstuurde op het veroorzaken van zoveel mogelijk coronadoden. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 is het voorstelbaar dat de aansluiting van groepen die zijn verbonden door zulke anti-overheidssentimenten bij protesten tegen specifieke delen van het overheidsbeleid, een verharding van protesten in de hand kan werken.
Wat wordt bedoeld met «nepnieuws» (p. 34)? Wat zijn voorbeelden van «nepnieuws» van Uitgeverij de Blauwe Tijger? Op basis van welke criteria bepaalt de NCTV of Nederlandse uitgeverijen «nepnieuws» verspreiden?
Onder nepnieuws wordt als nieuws verhulde desinformatie verstaan, ofwel het doelbewust verspreiden van misleidende informatie met het doel om schade toe te brengen aan het publieke debat, democratische processen, de open economie of nationale veiligheid. Dit is iets anders dan misinformatie, het onbewust of zonder schadende intentie verspreiden van onjuiste informatie.
Zijn er wellicht andere uitgeverijen, kranten of journalisten die volgens de NCTV «nepnieuws» verkondigen? Zo ja, welke zijn dit?
Zoals ook gesteld in de Kamerbrief over de Verbetering juridische grondslag verwerking persoonsgegevens NCTV (12 april 2021), richt de NCTV zich fenomeenmatig op het dreigingsbeeld als geheel. Aan het monitoren van uitingen ten behoeve van het duiden van trends en fenomenen die in potentie de stabiliteit van Nederland kunnen ontwrichten is soms bepaalde informatie over personen verbonden; uitingen worden door personen gedaan. Bij deze taak hoort daarmee dat bepaalde informatie wordt verwerkt, in sommige gevallen ook persoonsgegevens, maar alleen voor zover die noodzakelijk zijn voor het maken van de fenomeenanalyse en ook alleen daarvoor gebruikt worden. Voor een onderbouwing voor het noemen van De Blauwe Tijger in DTN 53, zie de beantwoording van vraag 3.
Beschikt de NCTV over een dossier van Uitgeverij de Blauwe Tijger of de uitgever zelf, Tom Zwitser? Indien dit niet het geval is, waarom en hoe is de naam van deze uitgeverij terecht gekomen in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 53? Indien dit wel het geval is kunt u deze dossiers dan openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bekend met de aanhouding van Blauwe Tijger-journalist Rypke Zeilmaker op 14 april jl. in Warmond?2
Ja
Zijn er specifieke afwegingen die Justitie, AIVD of politie maken om te bepalen of een journalist moet worden gevolgd?
Afwegingen omtrent vervolging worden alleen gemaakt door het Openbaar Ministerie. Voor het inzetten van dwangmiddelen tegen individuen gelden allereerst de vereisten van het Wetboek van Strafvordering. Wanneer in een opsporingsonderzoek een journalist in beeld komt, al dan niet als verdachte, geldt daarnaast de Aanwijzing strafvorderlijk optreden tegen journalisten.
Zouden politie en justitie de vermelding van Uitgeverij de Blauwe Tijger in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 53 kunnen gebruiken als aanleiding voor het in de gaten houden, volgen of monitoren van journalisten of medewerkers van Uitgeverij de Blauwe Tijger?
Over individuele zaken doe ik geen uitspraken. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 14.
Zou deze vermelding in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 53 mede aanleiding kunnen zijn om van journalisten of medewerkers van Uitgeverij de Blauwe Tijger DNA af te nemen?
Zie antwoord vraag 15.
Zou deze vermelding in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 53 mede aanleiding kunnen zijn om journalisten of medewerkers van Uitgeverij de Blauwe Tijger in voorlopige hechtenis te plaatsen?
Zie antwoord vraag 15.
Het bericht 'Minister Schouten komt met hilarisch antwoord op Kamervragen over kritische depositiewaarden' |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Minister Schouten komt met hilarisch antwoord op Kamervragen over kritische depositiewaarden»?1
Ja.
Blijft u bij uw standpunt, ook na kennis te hebben genomen van het hierboven genoemde artikel, dat het artikel van Banin e.a. niet ten grondslag ligt aan de in Europa en in Nederland gebruikte kritische depositiewaarden (en evenmin aan de daarbij gebruikte methoden om onzekerheden mee te bepalen) en dat dit blijkt uit het feit dat de Europese resultaten in 2011 zijn gepubliceerd en de Nederlandse in 2012, dus ruim voor de analyse van Banin e.a.?2
Ja.
Bent u het eens met de constatering van onderzoeker Jaap Hanekamp dat de literatuur die ten grondslag ligt aan «Banin» (2014), ongeveer dezelfde literatuur betreft (uit 2011/2012) waarnaar u verwijst en dat de kennisbasis in «Banin 2014» dus relevant is voor de in Nederland gebruikte kritische depositiewaarden?3
De twaalf studies die worden genoemd, liggen inderdaad ten grondslag aan de onderbouwing van de empirische KDW van 5–10 kg N/ha/j voor hoogveenlandschappen (EUNIS-klasse D1) en die van 10–15 kg N/ha/j voor heideveentjes, moerasheiden en veenmosrietlanden (EUNIS-klasse D2) in het Europese KDW-rapport (Bobbink & Hettelingh 2011). Indirect liggen ze daarom ook ten grondslag aan de Nederlandse KDW's voor de habitattypen H7110A en H7120, respectievelijk H4010B, H7110B en H7140B in Van Dobben e.a. (2012).
De KDW-vaststelling in 2010 (gepubliceerd in 2011) is echter – logischerwijs – niet gebaseerd op het artikel uit 2014 van Banin e.a. en de daarin gebruikte methode om onzekerheden te kwantificeren. In dat artikel zijn, voor alle duidelijkheid, geen KDW's voorgesteld – er is alleen gepoogd een methode te ontwikkelen om onzekerheden te kunnen kwantificeren. Daarbij is gebruik gemaakt van de twaalf studies die in 2010 besproken zijn om tot KDW-ranges te komen. Daarom concludeerde ik in mijn antwoord van 13 april 2021 dat het artikel van Banin e.a. niet ten grondslag ligt aan de in Europa en in Nederland gebruikte kritische depositiewaarden en evenmin aan de daarbij gebruikte methoden om onzekerheden mee te bepalen.
Het artikel van Banin e.a. is overigens als zodanig ook niet geschikt om KDW's mee te bepalen. In het artikel wordt er melding van gemaakt dat in vrijwel alle studies al bij de laagste toevoeging van stikstof een negatief effect werd geconstateerd (dat laagste niveau was wel zeer verschillend per experiment). Dat bemoeilijkt het precies kunnen bepalen – via logistische regressie – van het niveau waarop géén significant negatief effect optreedt. Dat is dan ook te verwachten bij habitats die zeer gevoelig zijn voor stikstof, waarbij reeds een vrij beperkte toename van depositie boven de natuurlijke achtergronddepositie al tot negatieve effecten leidt. In vergelijkende veldstudies kan dat alleen nog maar aangetoond worden in de meest schone gebieden binnen Europa, zie bijvoorbeeld de studie over Noorse hoogvenen (M. Jokerud 2012: Impact of Nitrogen Deposition on Species Richness and Species Composition of Ombrotrophic Mires in Western Norway).
Bent u bekend met het bericht «Stikstof best te overleven: «Laten we ons niet blindstaren op modellen»»?
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraken: «De stikstofbelasting is wel twee keer zo hoog als bepaalde stikstofgevoelige fauna officieel kunnen verdragen, en toch zijn deze soorten stabiel» en «Met bijzondere stikstofgevoelige soorten als de waterbies, wijdbloeiende rus, heidekartelblad en moerashertshooi gaat het goed» van ecoloog en stikstofdeskundige Bart Smeets?4
Deze uitspraak moet in de context worden gezien van de door de heer Smeets opgestelde notitie met de titel «Het Korenburgerveen, een onmogelijke natuurparel?», waar het interview op aansluit. Daarin staan de geciteerde uitspraken niet. Daarentegen staat er in die notitie wel: «Op basis van oude gegevens en de onderzoeken van Berglinde uit 2007 en 2019 kunnen we concluderen dat er in totaal 27 plantensoorten die ooit in het Korenburgerveen groeiden verdwenen zijn. Van deze verdwenen soorten zijn er 12 na het jaar 2000 verdwenen.» En ten slotte wordt geconcludeerd: «De laatste tijd wordt steeds weer de discussie gevoerd over het negatieve effect van depositie van stikstof in Natura 2000 gebieden op de aanwezige natuurwaarden. Ongetwijfeld is een overmaat aan stikstof ongunstig voor kwetsbare planten die een voorkeur hebben voor voedselarme omstandigheden. Maar het is duidelijk dat door het treffen van gerichte maatregelen het effect van de enorme depositie van stikstof (en andere knelfactoren) in het Korenburgerveen geminimaliseerd wordt». De heer Smeets concludeert dus dat herstelmaatregelen voor een deel van de soorten hebben geleid tot een stabilisering, maar dat desondanks alleen al na 2000 twaalf soorten zijn verdwenen.
Hoe is het volgens u mogelijk dat het Korenburgerveen, een «parel van een natuurgebied», floreert terwijl het omringd wordt door talloze intensieve veebedrijven, als er sprake zou zijn van een enorm stikstofprobleem?
Als een gebied van twee problemen last heeft, in dit geval verdroging en stikstof, en je pakt vooral één probleem grondig aan, dan mag je gedeeltelijke verbetering verwachten. Terecht zijn degenen die die verbetering hebben geconstateerd, optimistisch gestemd.
Dit soort verbeteringen zijn dan ook de reden dat waterhuishoudkundige maatregelen onderdeel uitmaakten van de maatregelen die zijn uitgevoerd binnen het Programma Aanpak Stikstof, hoewel dat type maatregelen als zodanig het stikstofprobleem niet oplossen. En ook onder het Programma Natuur worden maatregelen ingezet die bijvoorbeeld verruiging en bodemverzuring kunnen tegengaan. Beide problemen kunnen worden veroorzaakt door stikstof maar ook door verdroging. Door de verdroging aan te pakken, wordt een verbetering bewerkstelligd ten aanzien van de kwaliteit die mede door stikstof was aangetast. Dat laat onverlet dat stikstof nog steeds tot die verruiging en bodemverzuring leidt. Het opgetelde effect van verdroging en stikstof is echter veel minder geworden door de waterhuishoudkundige maatregelen.
Wilt u stoppen met het wegtreiteren van boeren en het verkwisten van miljarden euro's aan een verzonnen stikstofprobleem?
Ik draag de boeren een warm hart toe; van het wegtreiteren van boeren was en is geen sprake.
Het stikstofprobleem is niet verzonnen, maar een realiteit. De financiën die voor het oplossen ervan zijn uitgegeven en begroot, zijn noodzakelijk, zowel voor de natuur als voor de maatschappij.
Mobiele bereikbaarheid en overal in Nederland 112 kunnen bellen. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u zich herinneren dat het CDA in de afgelopen jaren herhaaldelijk aandacht heeft gevraagd voor plaatsen in Nederland waar de mobiele bereikbaarheid onvoldoende was en alarmnummer 112 slecht bereikbaar, zoals Olland in Brabant1 Termunten/Termunterzijl in Groningen2 en Vilsteren/Hoge Hexel in Overijssel3?
Ja.
Bent u bekend met de berichtgeving over de problemen rond de mobiele bereikbaarheid van alarmnummer 112 in delen van Gelderland4 en de schriftelijke vragen die de Provinciale Statenfractie van CDA Gelderland hierover onlangs heeft gesteld?5
Ja.
Deelt u de mening dat het van levensbelang is dat de mobiele bereikbaarheid in het algemeen en die van alarmnummer 112 in het bijzonder overal in Nederland optimaal is?
Ja. Zoals in de Nota Mobiele Communicatie is beschreven is mobiele communicatie in het algemeen een onmisbare grondstof voor de Nederlandse economie en voor mensen in toenemende mate essentieel voor sociale verbinding en economische kansen.6 De bereikbaarheid van het alarmnummer 112 is daarenboven nog eens van levensbelang. Daarom zijn er voor de bereikbaarheid van 112 extra maatregelen getroffen. Zo kan 112 worden gebeld zonder SIM-kaart of abonnement en kun je naar 112 bellen over elk mobiel netwerk. Je bent voor de bereikbaarheid van 112 dus niet afhankelijk van de netwerkdekking van je eigen aanbieder. Daardoor is de mobiele bereikbaarheid van 112 beter dan de dekking van de drie afzonderlijke mobiele netwerken. Bovendien kun je 112 ook bellen via buitenlandse netwerken, waardoor de dekking in de grensstreken ook optimaal is. Tot slot zijn aanbieders verplicht om per 1 juli ook het bellen van 112 via WiFi-netwerken mogelijk te maken. Daardoor verbetert de bereikbaarheid van 112 binnenshuis.
In de Nota Mobiele Communicatie is ook toegelicht dat er echter (natuurkundige) beperkingen zijn waardoor 100% dekking in de praktijk onmogelijk is. Juist omdat de bereikbaarheid van het alarmnummer 112 van levensbelang is heeft de Minister van Justitie en Veiligheid daarom diverse tips op de website van de rijksoverheid gepubliceerd voor mensen die ondanks alle maatregelen die hiervoor zijn beschreven toch nog problemen ervaren met de bereikbaarheid van 112 via een mobiel netwerk.7
Kunt u voor ons visualiseren hoe het thans gesteld is met de mobiele bereikbaarheid van alarmnummer 112 in Nederland? Kunnen wij een dekkingskaart ontvangen met «vlekken» waaruit kan worden afgeleid in welke gebieden de mobiele bereikbaarheid slecht/onvoldoende is en dus actie is gewenst?
Mobiele netwerkdekking is afhankelijk van natuurkundige wetten. De dekking is mede daarom niet constant en kan van moment tot moment veranderen. Bijvoorbeeld door seizoensinvloeden, zoals bladeren aan de bomen in de zomer, of weersomstandigheden. Ook de apparatuur die iemand gebruikt bepaalt de mate van dekking die zij of hij ervaart. Een dekkingskaart kan daarom enkel inzichtelijk maken hoe waarschijnlijk het is dat er ergens dekking wordt ervaren. Bovendien is het praktisch onmogelijk om met zekerheid te voorspellen of er ook binnenshuis dekking wordt ervaren. De isolatie van een huis of pand en de gebruikte bouwmaterialen zijn ook allemaal van invloed op de mate van dekking.
In 2015 heeft Agentschap Telecom onderzoek gedaan om te bepalen op welke plekken de waarschijnlijkheid waarmee 112 kan worden bereikt kleiner is dan 99%. Die kaart kunt u terugvinden in het jaarverslag van Agentschap Telecom.8 Op basis van dit complexe en omvangrijke onderzoek9 heeft toenmalig de Minister van Economische Zaken geconcludeerd dat de dekking ten behoeve van mobiele bereikbaarheid van 112 in Nederland op orde is.10 Het is aannemelijk dat de mobiele bereikbaarheid van 112 sindsdien verder is verbeterd. Zo zijn er sinds 2015 gemiddeld genomen elk jaar antenne-opstelpunten bij gekomen om de netwerkdekking te verbeteren, zorgen technologische innovaties ervoor dat de netwerkdekking beter wordt, zijn er met de 700 MHz-band aanvullende frequenties bij gekomen die nog verder reiken en minder last hebben van obstakels, en is het bellen naar 112 via WiFi bij sommige aanbieders al mogelijk.
Er wordt momenteel gewerkt aan het creëren van een kaart die de gezamenlijke buitenhuisdekking van de mobiele netwerken inzichtelijk maakt. De kaart biedt inzicht in de gezamenlijke dekking van de drie mobiele netwerken. Die dekking is een sterke indicatie voor de dekking van 112. De verwachting is dat deze kaart begin 2022 beschikbaar is. Op dat moment zal ik uw Kamer informeren over eventuele mogelijkheden voor het verbeteren van de mobiele dekking.
Wat zijn de oorzaken van de slechte mobiele bereikbaarheid van 112 in bepaalde delen van Nederland? Betreft het onvoldoende netwerkdekking door onvoldoende masten of spelen ook andere oorzaken als isolatie en weeromstandigheden een rol? In welke mate zorgen juridische procedures tegen het afgeven van een (omgevings)vergunning voor het plaatsen van nieuwe masten voor vertraging?
De dekking van alle drie de mobiele netwerken in Nederland behoort stuk voor stuk tot de absolute wereldtop. Dit blijkt elk jaar weer uit onafhankelijke metingen.11 Voor zover de mobiele bereikbaarheid van 112 in Nederland nog tekort schiet kan dat tal van oorzaken hebben. Zoals in de vraag reeds wordt benoemd spelen de isolatie van woningen of (bedrijfs)panden, weersomstandigheden, maar ook weerstand van burgers tegen de plaatsing van mobiele antennes inderdaad allemaal een rol. Maar ook het toestel dat iemand gebruikt12, de wijze waarop die apparatuur wordt gebruikt13, en seizoeninvloeden zoals wel/geen bladeren aan de bomen kunnen ook allemaal een rol spelen. Waarom er op specifieke locaties (soms) geen of verminderde mobiele bereikbaarheid van 112 is, is dus afhankelijk van de concrete casus en vergt telkens een grondige analyse van alle omstandigheden en mogelijke oorzaken. Dit is ook waarom de kaart uit het antwoord op vraag 4 melding slechts indicaties kan bieden voor de dekking van 112, en geen definitief uitsluitsel.
Acht u het mogelijk dat met de dekkingsverplichting van 98 procent voor telecomproviders, voortkomend uit de veiling van de 700Mhz-band in 2020, alsnog 100 procent mobiele dekking van alarmnummer 112 kan worden gerealiseerd? Indien niet, hoe kan dan de veiligheid van inwoners in plaatsen met onvoldoende mobiele dekking worden gegarandeerd?
Het doel van de mobiele dekkingsverplichting is om ervoor te zorgen dat de mobiele netwerkdekking van de verschillende vergunninghouders zo veel als mogelijk beschikbaar is en een bepaalde minimumkwaliteit biedt. De verplichting is dan ook niet primair gericht op het verbeteren van de mobiele bereikbaarheid van 112. Niettemin is het waarschijnlijk dat naleving van de verplichting gaat leiden tot een verbetering van de mobiele bereikbaarheid van 112. Zoals in de beantwoording van de vragen 3 en 5 is uitgelegd is 100% mobiele bereikbaarheid van 112 in de praktijk echter onmogelijk. Het aanvullend behouden of nemen van een abonnement met een vaste lijn is daarom altijd verstandig om de bereikbaarheid thuis te vergroten.
Bent u bereid om het bovenstaande met branchevereniging Monet (waarin telecomproviders verenigd zijn), Agentschap Telecom, gemeenten in de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en provincies in het Interprovinciaal Overleg (IPO) te bespreken en te verkennen met welke aanvullende acties de mobiele bereikbaarheid van alarmnummer 112 kan worden verbeterd en onveilige situaties voorkomen?
Ik ben doorlopend in gesprek met partijen zoals de branchevereniging Monet, gemeenten, de VNG, en het Agentschap Telecom over tal van onderwerpen. Het verbeteren van de mobiele netwerkdekking is daar ook een onderdeel van. Indirect draagt het verbeteren van de mobiele netwerkdekking ook bij aan de bereikbaarheid van 112 omdat daarvoor de gecombineerde dekking van de drie mobiele netwerken van belang is. Voor de mobiele bereikbaarheid van het alarmnummer 112 is de mogelijkheid om daar naar te bellen via WiFi een belangrijke ontwikkeling. Het lijkt er namelijk op dat vooral de ervaren dekking binnenshuis beter kan. De ACM heeft daarvoor een beleidsregel over opgesteld. Op grond daarvan zijn de drie mobiele netwerkaanbieder verplicht om er per 1 juli 2021 voor te zorgen dat mensen 112 kunnen bellen via een WiFi-netwerk. Men moet dan wel een (relatief moderne) smartphone hebben die bellen over WiFi ondersteunt, geschikt is voor het netwerk van de aanbieder, en mogelijk wat in de instellingen van hun toestel aanpassen. Dat kan men nakijken op de website van deze aanbieders.14 Hierdoor wordt de mobiele bereikbaarheid van 112 binnenshuis naar verwachting aanzienlijk verbeterd.
Kunt u bij het Agentschap Telecom en/of de VNG nagaan in hoeverre gemeentes bekend zijn met en gebruik maken van de «Handreiking mobiele bereikbaarheid gemeenten», waarmee lokaal de mobiele bereikbaarheid kan worden verbeterd? Wat is hiervan uw eigen indruk?
Agentschap Telecom heeft gemeld dat zij de handreiking al geregeld aan gemeenten heeft verstrekt. Tegelijkertijd heb ik van de VNG en Monet begrepen dat de bekendheid van de handreiking onder gemeenten beter kan. Zij helpen daarbij door gemeenten er op te wijzen.
De handreiking is een nuttig instrument dat gemeentes kan helpen om vat te krijgen op het uiterst complexe en veelzijdige vraagstuk dat mobiele bereikbaarheid inhoudt. In hoeverre gemeentes hier daadwerkelijk gebruik van maken kan ik niet met zekerheid stellen.
Kunt u deze vragen in ieder geval voor het eerstvolgende commissiedebat Telecommunicatie op 20 mei 2021 beantwoorden?
De beantwoording van deze vragen is bij mededeling van 10 mei uitgesteld.15
Op 1 juni 2021 heeft de vragensteller samen met het lid Rajkowski (VVD) een motie ingediend in vervolg op deze vragen.16 Die motie is inmiddels met algemene stemmen aangenomen. In de motie wordt de regering opgeroepen om «voor 1 januari 2022 met voorstellen te komen om de «witte gebieden» in Nederland te ontsluiten, zodat voldaan kan worden aan de ondergrens van mobiele bereikbaarheid, namelijk 112 te kunnen bellen». Teneinde uitvoering te geven aan deze motie zal allereerst de mobiele dekkingskaart uit de beantwoording van vraag 4 worden opgesteld. Die kaart zal objectieve indicaties geven van plekken waar de dekking van 112 buitenhuis mogelijk nog tekort schiet. Wat de motie «witte gebieden» noemt. Op grond van die informatie zal ik uw Kamer informeren over eventuele mogelijkheden voor het verbeteren van de mobiele dekking.
De antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over het onderzoek naar stikstofdepositie en kritische depositiewaarden |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u in een separate brief alsnog aangeven welke experimenten zijn gedaan in Nederlandse Natura 2000-gebieden om vast te stellen wat lokale kritische depositieniveaus zijn en in hoeverre onderzoek is gedaan om te bepalen hoe lokale habitats met lokale plantengemeenschappen zich verhouden tot de nationaal vastgestelde kritische depositiewaarden voor de betreffende habitattypen?1
Experimenten in Nederlandse Natura 2000-gebieden hebben niet als zodanig geleid tot het vaststellen van «lokale kritische depositieniveaus». Veldexperimenten leiden wel tot inzicht in de reactie van de natuur (soortensamenstelling en vegetatie) op verschillende niveaus van stikstofdepositie. De resultaten van verschillende veldstudies worden (samen met bijvoorbeeld laboratoriumexperimenten) gecombineerd tot internationaal vastgestelde empirische kritische depositiewaarden. Theoretisch is het mogelijk om «lokale kritische depositieniveaus» vast te stellen op basis van experimenten, maar dat is nog niet gebeurd (voor zover bekend ook niet in andere landen). Zoals in mijn antwoord van 13 april 2021 (zie voetnoot 1) is vermeld, kan op korte termijn geen overzicht worden gemaakt van alle experimenten die in de loop van decennia hebben plaatsgevonden om bij te dragen aan het vaststellen van de internationale KDW's. Dat vergt een grondige analyse van de literatuur waarin deze experimenten zijn beschreven.
Datzelfde geldt voor alle onderzoeken die zijn gedaan om te bepalen hoe de lokale habitats met de lokale plantengemeenschappen zich verhouden tot de nationaal vastgestelde kritische depositiewaarden voor de betreffende habitattypen. Meer in het algemeen is echter duidelijk dat in situaties waar een overschrijding van de KDW wordt berekend, door natuurbeheerders en bevoegde instanties ook daadwerkelijk is geconcludeerd dat er (in meer of mindere mate) sprake is van ongewenste stikstofeffecten, waardoor herstelmaatregelen noodzakelijk zijn.
Is de veronderstelling juist dat de wetenschappelijke experimenten waaraan gerefereerd wordt in de artikelen van Banin e.a. (2014) en Briggs/Hanekamp (2021) ook ten grondslag liggen aan de vaststelling van de kritische depositiewaarden in Europees verband en door Dobben e.a.?2, 3, 4
De twaalf studies die worden genoemd, liggen inderdaad ten grondslag aan de onderbouwing van de empirische KDW van 5–10 kg N/ha/j voor hoogveenlandschappen (EUNIS-klasse D1) en die van 10–15 kg N/ha/j voor heideveentjes, moerasheiden en veenmosrietlanden (EUNIS-klasse D2) in het Europese KDW-rapport (Bobbink & Hettelingh 2011). Indirect liggen ze daarom ook ten grondslag aan de Nederlandse KDW's voor de habitattypen H7110A en H7120, respectievelijk H4010B, H7110B en H7140B in Van Dobben e.a. (2012).
De KDW-vaststelling in 2010 (gepubliceerd in 2011) is echter – logischerwijs – niet gebaseerd op het artikel uit 2014 van Banin e.a. en de daarin gebruikte methode om onzekerheden te kwantificeren. In dat artikel zijn, voor alle duidelijkheid, geen KDW's voorgesteld – er is alleen gepoogd een methode te ontwikkelen om onzekerheden te kunnen kwantificeren. Daarbij is gebruik gemaakt van de twaalf studies die in 2010 besproken zijn om tot KDW-ranges te komen. Daarom concludeerde ik in mijn antwoord van 13 april 2021 dat het artikel van Banin e.a. niet ten grondslag ligt aan de in Europa en in Nederland gebruikte kritische depositiewaarden en evenmin aan de daarbij gebruikte methoden om onzekerheden mee te bepalen.
Het artikel van Banin e.a. is overigens als zodanig ook niet geschikt om KDW's mee te bepalen. In het artikel wordt er melding van gemaakt dat in vrijwel alle studies al bij de laagste toevoeging van stikstof een negatief effect werd geconstateerd (dat laagste niveau was wel zeer verschillend per experiment). Dat bemoeilijkt het precies kunnen bepalen – via logistische regressie – van het niveau waarop géén significant negatief effect optreedt. Dat is dan ook te verwachten bij habitats die zeer gevoelig zijn voor stikstof, waarbij reeds een vrij beperkte toename van depositie boven de natuurlijke achtergronddepositie al tot negatieve effecten leidt. In vergelijkende veldstudies kan dat alleen nog maar aangetoond worden in de meest schone gebieden binnen Europa, zie bijvoorbeeld de studie over Noorse hoogvenen (M. Jokerud 2012: Impact of Nitrogen Deposition on Species Richness and Species Composition of Ombrotrophic Mires in Western Norway).
Deelt u de mening dat de analyses van Banin e.a. en Briggs/Hanekamp in ieder geval illustreren dat de vaststelling van kritische depositiewaarden gepaard gaat met enorme wetenschappelijke onzekerheden?
Nee, van «enorme» wetenschappelijke onzekerheden is geen sprake. Want dat zou betekenen dat er in natuurgebieden weinig relatie is vast te stellen tussen KDW-overschrijdingen en daadwerkelijke negatieve stikstofeffecten. De op grote schaal en al vele decennia lang optredende negatieve effecten laten er geen twijfel over bestaan dat er bij overschrijding van de KDW's een reëel probleem ontstaat.
Op welke wijze houdt u bij de vaststelling van het beleid, waarin nu gekoerst wordt op absolute kritische depositiewaarden, rekening met deze grote onzekerheden?
Omdat er geen sprake is van grote onzekerheden, wordt daar ook geen rekening mee gehouden.
Deelt u de mening dat deze aan het onderwerp inherente onzekerheden zouden moeten betekenen dat terughoudend omgegaan wordt met absolute uitspraken over het al dan niet overbelast zijn van concrete hexagonen en lokale habitats?
Nee, die mening deel ik niet, omdat het, vanwege de verplichtingen van de Habitatrichtlijn, belangrijk is een zo goed mogelijke risico-inschatting te maken van het effect van stikstofdepositie. De daarvoor best beschikbare wetenschappelijke kennis bestaat uit de berekeningen in AERIUS in combinatie met de (internationaal gereviewde) KDW's, uitmondend in de conclusie of sprake is van overbelasting door stikstofdepositie.
De mogelijkheid bestaat om in een passende beoordeling aan te tonen dat significante effecten zijn uitgesloten ondanks overschrijding van de KDW. Dat vergt wel een grondige beoordeling, waarbij aangetoond wordt waarom in dat specifieke geval een verwacht effect van een KDW-overschrijding niet zal optreden. Zulke specifieke beoordelingen kunnen echter niet generiek worden toegepast via AERIUS.
Heeft u kennisgenomen van de ecologische analyse voor Natura 2000-gebied Korenburgerveen waarin wordt aangegeven dat de habitats in dit gebied zich veel beter ontwikkelen dan op basis van de depositieberekeningen verwacht werd?5
Ja.
Hoe waardeert u deze analyse in het licht van de centrale rol van de absolute kritische depositiewaarden in het huidige beleid?
Deze analyse leidt niet tot de conclusies dat KDW's een andere rol zouden moeten krijgen in het huidige beleid. Als een gebied van twee problemen last heeft, in dit geval verdroging en stikstof, en je pakt vooral één probleem grondig aan, dan mag je gedeeltelijke verbetering verwachten. Terecht zijn degenen die die verbetering hebben geconstateerd, optimistisch gestemd.
Dit soort verbeteringen zijn dan ook de reden dat waterhuishoudkundige maatregelen onderdeel uitmaakten van de maatregelen die zijn uitgevoerd binnen het Programma Aanpak Stikstof, hoewel dat type maatregelen als zodanig het stikstofprobleem niet oplossen. En ook onder het Programma Natuur worden maatregelen ingezet die bijvoorbeeld verruiging en bodemverzuring kunnen tegengaan. Beide problemen kunnen worden veroorzaakt door stikstof maar ook door verdroging. Door de verdroging aan te pakken, wordt een verbetering bewerkstelligd ten aanzien van de kwaliteit die mede door stikstof was aangetast. Dat laat onverlet dat stikstof nog steeds tot die verruiging en bodemverzuring leidt. Het opgetelde effect van verdroging en stikstof is echter veel minder geworden door de waterhuishoudkundige maatregelen.
Oplossing van de verdroging leidt niet tot het bijstellen of minder relevant verklaren van de KDW, want de KDW is vastgesteld voor niet-verdroogde omstandigheden.
Is mogelijk sprake van overschatting van de depositie, aangezien de gemiddelde ammoniakconcentratie bij de drie meetpunten van het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (MAN) in Korenburgerveen in 2019 6,7 μg/m3 bedroeg (6,3–7,4 μg/m3), terwijl de gemiddelde, berekende concentratie op exact dezelfde locaties volgens de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN) voor 2019 neerkomt op 8,9 μg/m3 -(8,3–9,8 μg/m3)?
De totale stikstofdepositie wordt in AERIUS op een hoog detailniveau (op hexagonen van een hectare) uitgerekend. Voor de Grootschalige Depositiekaart van Nederland (GDN) wordt op een lagere resolutie (van 1x1 km = 100 hectare) een landelijk beeld van de stikstofdepositie gemaakt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de berekeningen die in het kader van de Grootschalige Concentratiekaarten van Nederland (GCN) op 1x1 km voor ammoniak en stikstofoxiden worden gedaan.
De berekende concentraties en deposities worden geijkt aan de meetwaarden in heel Nederland. De vraag heeft betrekking op de GCN-kaart voor ammoniak. Voor deze kaart was abusievelijk de versie op de website https://www.rivm.nl/gcn-gdn-kaarten geplaatst met de niet-geijkte, «ruwe» gegevens. Het RIVM heeft inmiddels, naar aanleiding van deze vraag, deze vergissing hersteld en de goede kaart (met de berekeningen die zijn geijkt aan de metingen) op de website geplaatst. Voor de landelijke depositiekaart (GDN) en voor de depositieberekeningen in AERIUS had de vergissing overigens geen gevolgen, omdat voor die berekeningen geen gebruik wordt gemaakt van GCN-kaarten.
Door het herstellen van de vergissing, is de discrepantie in het Korenburgerveen vrijwel verdwenen: de berekende concentraties van de geijkte GCN-kaart zijn respectievelijk 6.6, 6.3 en 7.4 μg/m3 gemiddeld over de km-gridcellen (van 100 ha) waarin de MAN-meetpunten Korenburgerveen-1, -2 en -3 staan, met als gemeten waarden respectievelijk 6.3, 6.4 en 7.4.
De discrepantie in de Bennekomse Meent is verminderd: de berekende concentratie van de geijkte GCN-kaart is 15.0 gemiddeld over de km-gridcel (van 100 ha) waarin alledrie de MAN-meetpunten staan, met als gemeten waarden 12.9, 13.9 en 12.9 (gemiddeld over de drie meetpunten 13.2). De verklaring hiervoor is dat de gemiddelde concentratie in de gehele gridcel (van 100 ha) hoger is dan de gemiddelde concentratie in het natuurgebied (dat hier slechts een deel van is), omdat er in de noordoosthoek van de gridcel, net buiten het natuurgebied, stallen staan die meegewogen worden in het berekende gemiddelde.
Hoe waardeert u de inhoudelijke kritiek van Stichting Agri Facts op het negeren van het aspect waterhuishouding in de analyse van Van den Burg e.a. van de resultaten van het Wageningen Gassland Experiment in het Binnenveld in hun rapport over de ecologisch noodzakelijke reductiedoelstelling?6, 7
De stichting meent het geconstateerde herstel op de proefvelden van de Ossekampen toe te moeten schrijven aan een stijging van de grondwaterstand waardoor soorten van vochtige bodems weer zouden zijn toegenomen. De grondwaterstanden zijn ter plekke van het Wageningen Grassland Experiment echter niet gestegen. Deze locatie bevindt zich namelijk op de overgang van het Binnenveld naar de hogere gronden van Wageningen. De grondwaterstanden op deze locatie zijn na 1990 juist enigszins gedaald. Van oorsprong kwamen hier overigens geen vegetaties voor van uitgesproken vochtige omstandigheden. Daardoor kan de waterhuishouding geen verklarende factor zijn voor de geconstateerde veranderingen in soortensamenstelling. Dat is anders in de iets noordelijker in het Binnenveld gelegen Veenkampen, waar de voormalige blauwgraslanden mede door de verdroging zijn verdwenen, maar waar de grondwaterstanden inmiddels sterk zijn verbeterd.
Stichting Agri Facts legt overigens een relatie met grondwaterstanden via de indicatiewaarde van plantensoorten. Het is uit de publicatie niet duidelijk hoe dit is gebeurd en de resultaten kunnen dus niet worden geverifieerd. Wel is duidelijk dat de soorten die zijn toegenomen toen de depositie daalde, gemiddeld genomen ook een voorkeur hebben voor minder droge omstandigheden. Dat ze zijn toegenomen, kan echter niet liggen aan een verbeterde waterstand, want die heeft niet plaatsgevonden.
Is mogelijk sprake van overschatting van de depositie in het Binnenveld, aangezien de gemiddelde ammoniakconcentratie bij de drie MAN-meetpunten in 2019 13,2 μg/m3 bedroeg, terwijl de gemiddelde, berekende concentratie op exact dezelfde locaties volgens de GCN voor 2019 neerkomt op 17,8 μg/m3?
Bij de depositieberekening in AERIUS wordt ook rekening gehouden met de afstanden tot bronnen en met de terreinruwheid. Daarbij worden de resultaten berekend voor elk hectarehexagoon afzonderlijk, dus niet gemiddeld voor de gridcel van 100 ha. Uit het antwoord op vraag 8 blijkt dat er in het Binnenveld geen sprake is van «exact dezelfde locatie», omdat de meetpunten alleen in het natuurgebied staan en de gemiddelde concentratie op de GCN-kaart is berekend voor de hele gridcel, waarin ook stallen staan (met een hogere concentratie ammoniak rond de stal dan in de naastliggende Bennekomse Meent). De berekende depositie voor totaal stikstof (inclusief stikstofoxiden) in de hexagonen van het natuurgebied is naar verwachting niet overschat. Overigens maken de geconstateerde concentratieverschillen niet uit voor de vraag of er sprake is van overbelasting door stikstof: de depositie op de habitattypen in de Bennekomse Meent varieert tussen de 1.223 en 1.676 mol/ha/j (cijfers 2018), wat veel hoger is dan de KDW van 1.071 voor het in deze hexagonen aanwezige habitattype Blauwgraslanden.
Deelt u de mening dat het van belang is om, gelet op onder meer de analyses zoals genoemd in de vragen 6 en 9, ten aanzien van de keuzes voor het in een gunstige staat van instandhouding brengen van habitattypen, het bepalen van de staat van instandhouding, het beoordelen van de invloed van bepaalde factoren en van het doen van uitspraken hierover, verder te kijken dan de berekende stikstofdepositie en ook de belangrijke rol van de waterhuishouding mee te wegen? Hoe zorgt u ervoor dat blikvernauwing voorkomen wordt?
Bij waterafhankelijke natuur wordt inderdaad altijd ook de rol van de waterhuishouding meegenomen bij de genoemde aspecten. Daar bestaat geen verschil van mening over.
Dit betekent echter niet dat het ene probleem (stikstofeffecten) weggestreept kan worden tegen het andere (verdroging). Het betekent wel dat de oplossing van het verdrogingsprobleem ons de tijd geeft om ook het stikstofprobleem op te lossen, voor zover het waterafhankelijke natuur betreft.
Het bericht 'Kloosters vragen om compensatie, want ook broeders bijten in coronatijd op houtje' |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), René Peters (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Bas van 't Wout (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van de brief van de koepelorganisatie van religieuze gemeenschappen en instituten, de Konferentie Nederlandse Religieuzen, met een verzoek om een compensatieregeling vanwege het wegvallen van inkomsten als gevolg van corona?1
Ja. Op 10 mei 2021 heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat naar aanleiding van de brief een telefonisch gesprek gehad met de koepelorganisatie van religieuze gemeenschappen en instituten.
Bent u ervan op de hoogte dat de inkomsten van kloosterlingen voor een groot deel bestaan uit het verkopen van abdijproducten in de abdijwinkel en uit het bieden van overnachtingen in zogenaamde gasthuizen?
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Van welke steunmaatregelen kunnen abdijwinkels en religieuze gasthuizen gebruik maken?
De COVID-19-regelingen en -subsidies gelden voor een uiteenlopende groep werkgevers en ondernemers en zijn vanwege de omvang en gewenste tijdigheid generiek van aard. Abdijwinkels en religieuze gasthuizen kunnen – net als andere ondernemers – afhankelijk van hun specifieke situaties en wanneer zij voldoen aan de voorwaarden – een beroep doen op de bestaande regelingen zoals de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) en de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL). Daarnaast zijn er financieringsmogelijkheden waarbij de overheid garant staat, zoals Qredits, GO-C en KKC. Ook hier zijn er uiteraard bepaalde voorwaarden waaraan ondernemers moeten voldoen.
Waarom hebben deze organisaties geen toegang tot de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL)?
De bovenstaande organisaties hebben net zoals andere ondernemers toegang tot TVL, mits ze aan de voorwaarden van de TVL voldoen. We zien in de TVL-aanvragen dat een aantal kloosters de TVL hebben aangevraagd en deze aanvraag ook toegekend hebben gekregen.
Deelt u de mening dat deze abdijwinkels en gasthuizeneen gelijke behandeling verdienen als alle andere winkels en horecagelegenheden die vanwege corona hun deuren hebben moeten sluiten? Zo ja, bent u bereid om voor de kloosterlingen die afhankelijk zijn van inkomsten uit abdijwinkels en gasthuizen, eenzelfde regeling te treffen als die getroffen is voor horecagelegenheden en winkels? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u er dan voor zorgen dat deze kloosterlingen gecompenseerd worden voor hun inkomstenverlies vanwege corona?
Ja, ik deel de mening dat abdijwinkels en gasthuizen een gelijke behandeling verdienen als alle andere winkels en horecagelegenheden die vanwege corona hun deuren hebben moeten sluiten. Vandaar dat abdijwinkels en gasthuizen net als alle andere winkels en horecagelegenheden toegang hebben tot TVL, mits ze aan de voorwaarden voldoen.
De coronacrisis hakt er bij iedereen in en dat is voelbaar in alle sectoren, bij werkenden, burgers en bij alle ondernemingen waaronder de abdijwinkels en gasthuizen. Het kabinet spant zich daarom in om zo goed als kan baanbehoud en bedrijvigheid te ondersteunen. Het kabinet zet zich hier vanaf de start van de crisis voor in door middel van de omvangrijke steun- en herstelpakketten, waaronder de eerder genoemde NOW, Tozo en TVL. Het generieke steun- en herstelpakket beweegt mee en leidt daarmee automatisch tot meer steun voor ondernemers die langer dicht moeten of meer omzetverlies hebben. Daarnaast roept het kabinet ondernemers zelf ook op om zo goed als kan zelf omzet te genereren, via bijvoorbeeld andere kanalen zoals afhaal of online verkoop.
Zie vraag 3 voor een overzicht van steunmaatregelen waar abdijwinkels en gasthuizen voor in aanmerking kunnen komen. Het kabinet is vooralsnog niet voornemens om, naast de bestaande diverse generieke steunmaatregelen, aanvullende ondersteuningsmaatregelen te treffen specifiek voor deze groep.
De bereikbaarheid van GGD-GHOR voor afspraken van vaccinaties |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Herinnert u zich het antwoord van de GGD-GHOR tijdens de technische briefing op 15 april 2021 in de Tweede Kamer over de bereikbaarheid van de GGD vaccinatielijn en de GGD website om afspraken te maken, namelijk dat de slechte bereikbaarheid slechts een probleem was gedurende drie dagen en dat er inmiddels een oplossing was en dat er beter gepland werd bij het versturen van brieven?
Ja.
Hoe is dit te rijmen met de melding van de GGD-GHOR op sociale media op diezelfde dag, dat het «momenteel erg druk is bij de afsprakenlijn» en «we werken aan een oplossing», en alle reacties daaronder van mensen die ellenlang in de wacht staan, verbinding die wordt verbroken, maar ook de directe reacties die binnen komen? Wat was de oorzaak van het probleem op dit dag?
Laat ik voorop stellen dat het bijzonder vervelend is als, door welke oorzaak dan ook, uitgenodigde mensen niet snel een afspraak kunnen maken. De GGD maakt momenteel gebruik van drie telefoonnummers: twee 0800-nummers, welke gebruikt kunnen worden door de zorgmedewerkers langdurige zorg en de leeftijdsgroepen die volgens de vaccinatiestrategie voor vaccinatie worden uitgenodigd, en één 088-nummer. Via laatstgenoemd nummer kunnen specifieke, kleinere doelgroepen afspraken maken.
Op de 0800-nummers was de bereikbaarheid goed. De problemen op 15 april deden zich voor bij het 088-telefoonnummer. Via dit nummer kunnen op dit moment mensen met obesitas en mensen met het downsyndroom afspraken maken. Deze groep is vanaf 14 april door de huisartsen uitgenodigd om een afspraak te maken bij de GGD. Er bleek door de huisartsen echter een grotere groep mensen met een medische indicatie te zijn uitgenodigd dan verwacht. In de uitnodiging was bovendien een korte reactietermijn voor het maken van een afspraak opgenomen. Hierdoor kwamen er op 15 en 16 april respectievelijk 156.000 en 95.000 gesprekken binnen op deze lijn. Een 088-nummer is hier niet op berekend en de drukte op deze lijn heeft ook gevolgen voor de bereikbaarheid van andere bedrijven. Het gevolg is geweest dat het nummer op 15 april enige tijd geblokkeerd en beperkt bereikbaar is geweest. De problemen met de bereikbaarheid op deze twee dagen lag dus niet aan de voorbereiding en bezetting van het callcenter. Inmiddels is besloten dat het 088-nummer zal worden omgezet naar een 0800-nummer, zodat ook bij dit soort bijzondere omstandigheden problemen opgevangen kunnen worden.
Bent u het ermee eens dat voor het draagvlak voor het vaccinatiebeleid, de vaccinatiebereidheid en het vaccinatietempo het van belang is dat het relatief eenvoudig is om een afspraak te kunnen maken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel met u de mening dat een goed lopend afsprakenproces bijdraagt aan het draagvlak voor de vaccinatiecampagne. Er wordt geanticipeerd op mogelijke verstoringen in dit proces en verbeteringen doorgevoerd. Knelpunten en problemen die zich toch voordoen worden geëvalueerd en leiden eveneens tot aanpassingen en verbeteringen. Voorts wordt nu ook uitdrukkelijk gestimuleerd om een vaccinatieafspraak te maken via het online webportaal, zodat een evenwichtige belasting van het callcenter en het webportaal wordt gerealiseerd.
Wat zijn de oorzaken van de bereikbaarheidsproblemen en wachttijden bij de telefoonlijn en de website van de GGD-GHOR?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kan een overzicht worden gegeven van de bereikbaarheid (onder andere wachttijden) van de telefoon en de website van de GGD-GHOR in maart en april 2021, onder meer wachttijden, verbroken verbindingen, klachten, et cetera?
In de maand maart is 15,2% van de gesprekken verbroken door de beller; in april (tot en met 29 april) is dat percentage gedaald tot 6,3%. Bij het begin van het gesprek krijgt de beller het bericht dat ook online een afspraak gemaakt kan worden. Dit bericht wordt tijdens het wachten herhaald. De gemiddelde wachttijd is gedaald van 4 minuten en 37 seconden in maart tot 2 minuten en 34 seconden in april (tot en met 29 april).
Wat zijn de afgesproken normen voor de bereikbaarheid (onder andere wachttijden) voor de GGD-GHOR bij de telefoon en website? In hoeverre worden de normen gehaald? Hoe verhouden deze normen zich tot die van andere grote call centra?
Er is de afspraak dat 80% van de gesprekken binnen 20 seconden wordt opgenomen. In maart is die norm op 23 dagen gehaald. In april (tot en met 29 april) is die norm op 23 dagen gehaald. Op basis van analyses over belpatronen wordt de bezetting van het callcenter steeds geoptimaliseerd, zodat kan worden ingespeeld op verwachte piekmomenten. Inmiddels is het callcenter opgeschaald tot 9.500 medewerkers. Bovendien wordt nu gestimuleerd dat burgers zoveel als mogelijk gebruik maken van de mogelijkheid om online afspraken te maken. Hiermee wordt een evenwichtige verdeling nagestreefd tussen het gebruik van het callcenter en het webportaal.
Indien niet wordt voldaan aan de afgesproken normen, hoe wordt er dan voor gezorgd dat deze wel gehaald gaan worden en wanneer? Hoe wordt gewerkt aan het oplossen van de problemen met de bereikbaarheid (onder andere wachttijden)?
Zie antwoord vraag 6.
Ziek worden door luchtvervuiling |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht over de oproep van het longfonds en (kinder)artsen die de oproep doen aan het nieuwe kabinet «Geef kinderen gezonde lucht»?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, het bericht is mij bekend. Schone lucht is inderdaad van levensbelang, en zeker voor kinderen. Het is belangrijk om te blijven werken aan een gezonde luchtkwaliteit in Nederland door bronnen van luchtvervuiling steeds verder terug te dringen. Gezondheidswinst door schonere lucht is ook het doel van het Schone Lucht Akkoord, ondertekend door het Rijk, alle provincies en een groot aantal gemeenten. Inzet is het realiseren van 50% gezondheidswinst voor het aandeel uit binnenlandse bronnen in 2030 ten opzichte van 2016.
Deelt u de zorgen over Noëlle, die inmiddels drie keer op de intensive care (ic) belandde, maar ook over het ontwikkelen van gezondheidsproblemen bij andere kinderen in vervuilde gebieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw zorgen. Het is uiterst verdrietig als een kind als Noёlle zulke ernstige gezondheidsklachten moet ondervinden. In algemene zin is bekend dat luchtvervuiling, naast tot vroegtijdige sterfte, ook tot een breed scala aan negatieve gezondheidseffecten kan leiden, waaronder een hogere kans op het ontstaan en het verergeren van longklachten. De luchtkwaliteit is de afgelopen jaren sterk verbeterd. Inmiddels voldoen we in Nederland vrijwel overal aan de Europese grenswaarden voor NO2 en fijnstof. Echter, ook onder de Europese grenswaarden en zelfs onder de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), leidt luchtvervuiling tot negatieve gezondheidseffecten.
Daarom zet ik mij in het Schone Lucht Akkoord, samen met decentrale overheden, in voor een permanente verbetering van de luchtkwaliteit om gezondheidswinst voor alle Nederlanders te realiseren. Op 17 april is een brief naar uw Kamer gestuurd waarin actielijnen zijn geschetst om te werken aan een Gezonde, Groene Leefomgeving2. Ook via deze actielijnen zullen in de komende jaren provincies en gemeenten ondersteund worden om aan een gezonde leefomgeving te werken. Dit gebeurt onder andere door de inrichting van een adequate regionale kennisinfrastructuur.
Hoe gaat u zorgen dat de EU-normen voor schone lucht minimaal gehaald gaan worden?
Via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) werk ik samen met decentrale overheden om overal in Nederland te voldoen aan de Europese grenswaarden. Uit de meest recente NSL-rapportage blijkt dat in 2019 nagenoeg overal voldaan is aan de grenswaarden voor NO2. De verwachting is dat in 2020 ook op de vijf resterende punten waarop dit nog niet het geval was, hieraan is voldaan. Voor PM10 geldt dat er nog sprake is van een beperkt aantal overschrijdingen in gebieden met intensieve veehouderijen. Ik ondersteun de decentrale overheden zowel inhoudelijk als financieel bij het maken van afspraken met vergunninghouders om deze resterende overschrijdingen op de kortst mogelijke termijn op te lossen. Voor PM2,5 geldt dat overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Voor meer informatie verwijs ik u naar de NSL-rapportage en de bijbehorende Kamerbrief3.
Draagt het Schone Lucht Akkoord daaraan bij? En per wanneer? Bent u niet bang dat het met het huidige tempo – het vaststellen van de routekaart binnen het Schone Lucht Akkoord duurt al een jaar – nog decennia duurt voordat de luchtkwaliteit verbetert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe meer de concentraties van luchtvervuilende stoffen waaraan mensen worden blootgesteld omlaag gebracht kunnen worden, hoe groter de gezondheidswinst. Daarom is ook vóór het Schone Lucht Akkoord met onder andere het NSL al succesvol ingezet op het verbeteren van de luchtkwaliteit. Bij het opstellen van het Schone Lucht Akkoord is als doel afgesproken om nog eens 50% gezondheidswinst te realiseren voor het aandeel uit binnenlandse bronnen in 2030, ten opzichte van 2016. Voor dit doel is gekozen omdat het ambitieus is, en naar verwachting haalbaar. Tegelijk is te verwachten dat door het klimaatbeleid, de elektrificatie van het wegverkeer en steeds betere technieken in de industrie de luchtkwaliteit in de komende decennia verder zal verbeteren.
Dit najaar voert het RIVM een nulmeting van het akkoord uit, waaruit moet blijken of de maatregelen voldoende zijn om de doelen te halen. Mocht dat niet het geval zijn, dan voegen de deelnemers maatregelen toe aan de gezamenlijke Uitvoeringsagenda. Mocht blijken dat het mogelijk is om meer gezondheidswinst te realiseren door luchtvervuiling sneller of meer terug te dringen, dan zal ik mij daar zeker voor inzetten.
Hoe krijgen omwonenden informatie over de luchtkwaliteit waarin ze wonen? Waar kunnen mensen die zich zorgen maken zich melden?
Ik begrijp dat omwonenden zorgen hebben en op zoek zijn naar betrouwbare informatie. Burgers die zich zorgen maken over de luchtkwaliteit in hun specifieke gebied kunnen zich melden bij de desbetreffende omgevingsdienst voor milieuklachten en bij de GGD als zij zich zorgen maken over hun gezondheid. De Provincie Noord-Holland, het bevoegd gezag voor Tata Steel, en de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied hebben specifiek voor het IJmondgebied speciale voorzieningen getroffen, zoals een loket in Wijk aan Zee, een website en regelmatige bewonersbijeenkomsten.
Er zijn daarnaast verschillende informatiekanalen waarop informatie over luchtkwaliteit te vinden is. Zo kan men op de website van het luchtmeetnet4 actuele gegevens inzien van de concentraties van verschillende stoffen. Daarnaast kunnen gebruikers via een alarmering gewezen worden op actuele informatie over de luchtkwaliteit in Nederland, bijvoorbeeld als er sprake is van een smog- of stookalarm. Daarnaast geeft de jaarlijkse NSL-rapportage inzicht in de ontwikkeling van luchtkwaliteit in Nederland.
Wat is uw reactie op het onderzoek van RIVM waaruit blijkt dat bewoners rondom Tata Steel vaker ziek zijn dan mensen in de rest van Nederland?2
Het rapport dat nu uitgekomen is, is een eerste tussenrapportage van een breder onderzoek dat het RIVM op dit moment uitvoert in opdracht van de Provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten. Komende zomer en najaar komen er nieuwe rapportages van het RIVM uit over respectievelijk «depositie» (neerslag van stof in de leefomgeving) en «luchtkwaliteit en inhaleerbare fractie op ervaren (on)gezonde dagen». Hoewel in dit rapport benadrukt wordt dat een hoger voorkomen van bepaalde chronische ziekten niet direct betekent dat dit veroorzaakt wordt door de uitstoot van Tata Steel, zijn de uitkomsten wel degelijk reden tot zorg.
Ook in eerdere onderzoeksrapporten is gewezen op de impact van Tata Steel op de directe omgeving en op het hogere voorkomen van bepaalde chronische aandoeningen in het IJmondgebied. Dat is ook de reden dat er een aantal trajecten lopen om tot merkbare positieve effecten voor de leefomgeving rond Tata Steel komen. Zowel Rijk, als de Provincie Noord-Holland, de betrokken gemeenten in het IJmondgebied, de omgevingsdiensten en de GGD Kennemerland werken intensief samen. In eerste instantie zijn Tata Steel zelf en de provincie Noord-Holland als bevoegd gezag aan zet, met hulp van de betrokken omgevingsdiensten. Het Rijk adviseert en ondersteunt waar mogelijk, bijvoorbeeld via de inzet van de ILT, en via inspanningen om in Europa te pleiten voor strengere bronmaatregelen.
Hoe worden de omwonenden die zich grote zorgen maken over de grafietregens en stofwolken afkomstig van Tata Steel geïnformeerd? Kunnen zij ergens terecht met hun zorgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer heeft de provincie Noord-Holland voor het laatst toegezien en gehandhaafd bij Tata Steel op het gebruik van de best beschikbare technieken die leiden tot een hoog niveau van bescherming van het milieu? Weet u of het bedrijf inderdaad de verantwoordelijkheid neemt een veilige en gezonde leefomgeving te waarborgen, zoals u aangeeft in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Lacin?3
De provincie Noord-Holland ziet continu toe op het gebruik van de best beschikbare technieken (BBT) door Tata Steel. De inspanningen van de provincie zijn weergegeven in het «Programma Gezonde Leefomgeving» en het «Programma Tata Steel 2020–2050: Samenwerken aan een gezondere en veilige IJmond»7. Daar hoort ook een Uitvoeringsprogramma VTH Tata Steel 2020–2022 van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied bij8. Daarnaast monitort de ILT de voortgang van de opvolging van de aanbevelingen van de Randstedelijke Rekenkamer9 door de provincie en de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.
De provincie is ook in gesprek met Tata Steel over de investering van € 300 miljoen die het bedrijf heeft aangekondigd in de zogenaamde «Roadmap+». Tata Steel heeft recent bekend gemaakt welke concrete maatregelen het bedrijf wil nemen in het kader van deze roadmap. De provincie Noord-Holland is positief over de voorgestelde stappen en de sterke reductie van geurbelasting en stofneerslag die dat per 2023 zal opleveren. Zij vindt het een forse stap in de goede richting. Tegelijk erkent zij dat twee jaar nog een lange periode is voor mensen die op concreet resultaat wachten. Ik sluit me bij dit oordeel van de provincie aan. De provincie zal erop toezien dat deze stappen zo snel mogelijk gezet worden. Desalniettemin kost dit soort stappen tijd.
Bent u bereid, naar voorbeeld van de maatregelen die de regering de afgelopen jaren heeft getroffen om de gevolgen voor de volksgezondheid met betrekking tot roken te verkleinen, ook maatregelen voor de industrie te treffen om de gevolgen voor de volksgezondheid met betrekking tot de luchtvervuiling te verkleinen? Zou u bijvoorbeeld bedrijven die te langzaam minder schadelijke stoffen gaan uitstoten boetes willen opleggen?
Het kabinet is van mening dat beide maatregelen nodig zijn. Daarom hebben we als Kabinet naast het Nationaal Preventieakkoord, met daarin maatregelen om de gevolgen van het roken drastisch terug te dringen, ook het Schone Lucht Akkoord gesloten met een groot aantal decentrale overheden. Daarin hebben we als doel gesteld in Nederland de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen verder te verlagen om 50% gezondheidswinst te realiseren voor het aandeel uit binnenlandse bronnen in 2030 ten opzichte van 2016. Het is aan de bevoegde gezagen en omgevingsdiensten om in hun vergunningverlening er op toe te zien dat uitstoot binnen de normen blijft en bijvoorbeeld in het geval van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) sowieso geminimaliseerd wordt. Zij hebben de mogelijkheden om hierop toe te zien en zo nodig te handhaven. Daar horen ook lasten onder dwangsom bij. Daarnaast pleit Nederland bij onderhandelingen in Brussel over de herziening van Europese wetgeving voor het verder omlaag brengen van uitstoot en voor lagere maximum concentraties van vervuilende stoffen in de lucht. Op deze manier komen de Europese en nationale normen steeds dichter bij de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Tata Steel de aangekondigde plannen, die leiden tot het terugdringen van milieuoverlast, gaat uitvoeren? Welk tijdpad heeft u daarbij in gedachten?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 9 is de provincie Noord-Holland met Tata Steel in gesprek over deze plannen. Daarnaast is het Rijk (de Ministeries van IenW en EZK) samen met de provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten in gesprek om de mogelijkheden te verkennen voor Tata Steel om structureel te verduurzamen en tegelijkertijd de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. De inzet is om zo snel mogelijk tot tastbare resultaten te komen. Tata Steel heeft zelf bij de presentatie van de plannen voor de «Roadmap+» een termijn van twee jaar genoemd.
Is bekend of onder het personeel ook een verhoogd percentage is van mensen met misselijkheid, hoofdpijn, oogirritatie, jeuk en benauwdheid? En hoe zit dat met hartaandoeningen, longkanker, COPD (Chronic Obstructive Pulmonary Disease) en diabetes? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat is mij niet bekend. Primair is de werkgever, in dit geval Tata Steel, verantwoordelijk voor goede arbeidsomstandigheden voor het personeel. Noch het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, noch het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben inzicht in werkgerelateerde klachten en aandoeningen.
Kan duidelijk uiteen gezet worden hoe het toezicht en de handhaving ingevuld wordt, of zou moeten worden, door de provincie, de omgevingsdiensten en het Rijk in de provincie Noord-Holland en waar de verantwoordelijkheden liggen?
Binnen het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) ligt het bevoegd gezag voor de meeste inrichtingen zoals bedoeld in de Wet milieubeheer (bedrijven) bij gemeenten en provincies: zij zijn vergunningverlener, toezichthouder en handhaver. Bedrijven zijn zelf primair verantwoordelijk voor de veiligheid en voor naleving van de relevante wet- en regelgeving.
De uitvoering van de milieutaken is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht door het bevoegd gezag neergelegd bij de omgevingsdiensten. Deze omgevingsdiensten verlenen vergunningen, houden toezicht en handhaven in opdracht van het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag is naast opdrachtgever ook eigenaar van een omgevingsdienst. De uitvoering van de VTH-taken door het bevoegd gezag wordt gecontroleerd door de gemeenteraden en provinciale staten.
In de provincie Noord-Holland geldt dat de provincie Noord-Holland bevoegd gezag is voor Tata Steel en voor Harsco Metals. De provincie Noord-Holland heeft de milieutaken voor deze bedrijven belegd bij de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Deze omgevingsdienst voert de VTH-taken in mandaat voor de provincie Noord-Holland uit: ze houdt toezicht op Tata Steel en treedt namens de provincie Noord-Holland handhavend op.
Op basis van de wet ben ik verantwoordelijk voor het VTH-stelsel als geheel. Dit houdt in dat ik ervoor zorg dat de actoren binnen het VTH-stelsel in staat moeten zijn hun wettelijke taken naar behoren uit kunnen voeren. Hierbij kan ik het bevoegd gezag ondersteunen bij het versterken van de uitvoering van de VTH-taken. Ook heb ik via de ILT een adviserende rol bij de verlening van omgevingsvergunningen aan grote bedrijven. Als laatste houd ik toezicht op de uitvoering van de VTH-taken op het terrein van milieu die aan de provincies zijn opgedragen in medebewind. In antwoord 13 ga ik in op het in maart verschenen rapport van de adviescommissie VTH en de daarin voorgestelde verbeteringen ten behoeve van dit stelsel.
Zijn er verbeterpunten nodig bij het toezicht en de handhaving? Zo ja, is of komt daar een plan voor? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op 4 maart 2021 zond ik u het rapport van de adviescommissie VTH onder voorzitterschap van Jozias van Aartsen10. De adviescommissie VTH geeft in haar rapport aan dat het VTH-stelsel niet goed functioneert: het VTH-stelsel wordt nog steeds gekenmerkt door fragmentatie en vrijblijvendheid. Hierdoor ontstaat vermijdbare schade. Zij adviseert om binnen de fundamenten van het bestaande stelsel tot een serie essentiële verbeteringen te komen. Volgens de adviescommissie zijn hiervoor een tiental ingrijpende maatregelen nodig.
Deze conclusies zijn helder onderbouwd en herkenbaar vanuit mijn ervaring van de afgelopen jaren, onder andere op het dossier Tata Steel. De voorgestelde maatregelen voor het versterken van de positie van de omgevingsdiensten en het toezicht op de omgevingsdiensten zijn essentieel om het toezicht en de handhaving op bedrijven als Tata Steel te verbeteren. Het plan voor de opvolging van de door de adviescommissie VTH voorgestelde maatregelen wordt u door een volgend kabinet toegezonden. Gezien de urgentie van het onderwerp heb ik de ambtelijke voorbereiding met de verschillende partijen daarvoor reeds opgestart.
Het bericht ‘Zorgen over seksuele intimidatie op scholen: 'Het staat vaak niet op het netvlies'’. |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zorgen over seksuele intimidatie op scholen: «Het staat vaak niet op het netvlies»»?1
Ja.
Deelt u mening dat elke vorm van seksuele intimidatie volstrekt ontoelaatbaar is en dat het slachtoffer centraal moet staan bij de opvolging van een dergelijk incident?
Ik deel die mening. Het is belangrijk dat iedereen zich veilig voelt op school. Seksuele intimidatie en misbruik is volstrekt onacceptabel. Als zoiets voorkomt, is het vanzelfsprekend dat een school het slachtoffer centraal stelt in de manier waarop zij daarmee om gaat.
Welke wettelijke verplichting hebben scholen momenteel over hoe om te gaan met meldingen van seksuele intimidatie en -geweld?
Met de Wet bestrijding seksueel misbruik en seksuele intimidatie in het onderwijs (1999) zijn een meld-, overleg- en aangifteplicht in de WPO, WVO, WEC en WEB vastgelegd.2 Sinds 2010 staan deze plichten ook in de WHW.3 Er is een wettelijke verplichting voor het bevoegd gezag om onverwijld met de vertrouwensinspecteur te overleggen wanneer het bevoegd gezag bekend is geworden dat een ten behoeve van zijn school met taken belast persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in Titel XIV van het Wetboek van Strafrecht jegens een leerling van de school (overlegplicht). Wanneer een personeelslid bekend is geworden dat een «met taken belast persoon» zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een dergelijk misdrijf, is dit personeelslid verplicht dit onverwijld te melden aan het bevoegd gezag (meldplicht). Het moet dus gaan om een «met taken belast persoon», dit kan personeel zijn of iemand die op dat moment taken of werkzaamheden verricht ten behoeve van de school (ook zonder dat sprake is van een formele dienstverhouding). De betreffende leerling/student moet minderjarig zijn. Als er uit het overleg met de inspectie wordt geconcludeerd dat er een redelijk vermoeden bestaat dat er een zedenmisdrijf is gepleegd, is het bestuur wettelijk verplicht om aangifte te doen (aangifteplicht). Voordat over wordt gegaan tot het doen van de aangifte, worden de ouders van de leerling en de betreffende «met taken belaste persoon» hiervan op de hoogte gesteld.
Besturen en scholen hebben geen wettelijke verplichting om gevallen van (vermoedens van) seksuele intimidatie (waarbij geen sprake is van een zedenmisdrijf) bij de vertrouwensinspectie te melden. Ik wil deze overlegplicht echter uitbreiden, zodat scholen ook bij vermoedens van seksuele intimidatie in overleg moeten treden met de vertrouwensinspectie.
Klopt de constatering van zowel de Landelijke Vereniging Vertrouwenspersonen als de VO-raad dat scholen momenteel nog onvoldoende acteren op signalen van seksuele intimidatie en -geweld? Welke verklaring geeft u daarvoor?
Die constatering klopt ten dele. Er zijn namelijk verschillen zichtbaar in hoe actief scholen het gesprek over gedragsregels op school voeren en hoe actief zij reflecteren op een veilig schoolklimaat. Bij sommige scholen is het nodig om hier een sterker bewustzijn te creëren. Met Stichting School & Veiligheid, de Inspectie van het Onderwijs en de sectorraden heb ik afgesproken dat er een gezamenlijke communicatielijn komt richting scholen over onder meer het wettelijk kader, schoolcultuur en gedragsregels. Een brede oproep kan scholen helpen bij bewustwording op dit thema en bij het voeren van het gesprek hierover. Voor het creëren van een veilig schoolklimaat is het daarnaast ook van belang dat er met leerlingen het gesprek wordt aangegaan over het respecteren van grenzen, seksualiteit en seksuele intimidatie. Hiervoor zijn onder andere trainingen en handreikingen beschikbaar van Stichting School & Veiligheid en Rutgers. Bovendien worden de betreffende kerndoelen in het curriculum aangescherpt.
Is bewezen seksuele intimidatie door een leraar een grond voor ontslag? Zo nee, waarom niet?
Bewezen seksuele intimidatie kan een grond zijn voor ontslag. Besturen kunnen ook andere arbeidsrechtelijke maatregelen treffen, zoals schorsing of een berisping. Ook kunnen besturen naar aanleiding van een melding over seksuele intimidatie besluiten om bijvoorbeeld relevante verbeteringen aan te brengen in hun beleid om seksuele intimidatie te voorkomen.
Welke middelen heeft het slachtoffer van seksuele intimidatie? Welke middelen heeft een vertrouwenspersoon richting de schoolleider en het schoolbestuur?
Een slachtoffer van seksuele intimidatie kan naar de (externe) vertrouwenspersoon stappen, maar kan ook een klacht indienen bij het bestuur jegens de «met taken belaste persoon». Een (externe) vertrouwenspersoon ziet toe op de afhandeling van de melding en zorgt samen met bestuur/directie voor de veiligheid van de betrokkene. De vertrouwenspersoon functioneert als intermediair richting directie en bestuur, maar heeft geen sanctiemiddelen als directie en bestuur geen gehoor geven.
Daarnaast kan de betrokkene ook contact opnemen met de vertrouwensinspectie. De vertrouwensinspectie kan verkennen welke stappen er al zijn gezet, welk resultaat die gehad hebben en welke stappen nog gezet kunnen worden. De vertrouwenspersoon kan ook in gesprek gaan met de vertrouwensinspectie om nadere duiding te geven van een voorval en te komen tot de juiste stappen.
Hoeveel procent van de VO-scholen heeft de opvolging van signalen van seksuele intimidatie in hun beleid staan? Wat is de formele rol van de VO-raad in de ondersteuning van het opstellen c.q. actualiseren van dergelijk beleid? Wat is de formele rol van de landelijke vereniging voor vertrouwenspersonen in de ondersteuning van het opstellen c.q. actualiseren van dergelijk beleid?
Scholen dienen hun beleid ten aanzien van seksueel grensoverschrijdend gedrag weer te geven in het schoolveiligheidsplan. De Arbowet verplicht scholen om de leerlingen en het personeel te beschermen tegen onder andere seksuele intimidatie. Vanuit de Wet bestrijding van seksueel geweld en seksuele intimidatie in het onderwijs zijn scholen verplicht afspraken vast te leggen of een protocol op te stellen rondom seksuele intimidatie in de schoolsituatie. Er zijn geen cijfers over het aantal scholen dat dit onderdeel heeft opgenomen in het veiligheidsplan.
De rol van de VO-raad is scholen te informeren over wat wettelijk verplicht is (en wat wenselijk is) voor een school zowel als het gaat om preventie als om de opvolging bij een incident. De VO-raad geeft informatie over de landelijke Modelklachtenregeling die scholen kunnen inzetten bij hun klachtenregeling en informeert scholen over de Leidraad vertrouwenswerk op school van Stichting School & Veiligheid. In deze leidraad wordt uiteengezet welke rol de vertrouwenspersoon heeft bij de begeleiding van klagers en de afhandeling van klachten en worden handvatten gegeven hoe scholen ervoor kunnen zorgen dat melders en klagers sneller uitkomen bij de medewerker die hen kan helpen.
De Landelijke Vereniging van Vertrouwenspersonen heeft geen formele rol. De vereniging ondersteunt haar leden (onder meer door trainingen) en behartigt hun belangen. De vereniging heeft een specifieke werkgroep onderwijs, maar het aantal vertrouwenspersonen uit het onderwijs dat lid is, is vooralsnog beperkt.
Hoeveel meldingen van seksuele intimidatie of -geweld zijn er door scholen de afgelopen drie jaar gedaan bij de Inspectie van het Onderwijs? Hoe vaak heeft dit tot aangiftes geleid?
Ik wil voorop stellen dat elk geval van seksuele intimidatie er een teveel is. Ieder jaar rapporteert de inspectie over de aantallen meldingen bij de vertrouwensinspecteurs en de trends die er uit af te leiden zijn. In het schooljaar 2019–2020 zijn de scholen en onderwijsinstellingen deels gesloten geweest door de coronapandemie. Een vergelijking met eerdere schooljaren is daardoor niet te maken. In de onderstaande figuur kunt u zien hoeveel meldingen van seksueel misbruik en seksuele intimidatie bij de Inspectie van het Onderwijs zijn gedaan.
Als er door schoolbestuur en vertrouwensinspecteur gezamenlijk of alleen door de vertrouwensinspecteur geconcludeerd wordt dat er sprake is van een redelijk vermoeden van een zedenmisdrijf, dan is het schoolbestuur verplicht hiervan direct aangifte te doen bij de politie. De politie bepaalt uiteindelijk of de melding/aangifte aangiftewaardig en onderzoek waardig is. In 2017/2018 is 45 keer de aangifteplicht opgelegd door de vertrouwensinspectie. In 2018/2019 39 keer en in 2019/2020 49 keer. Hoe vaak dat tot daadwerkelijke aangifte heeft geleid, is niet bekend.
Op welke manier gaat uw aangekondigde wetswijziging zorgen voor het vergroten van de naleving van de meldplicht en wanneer kan de Kamer deze verwachten?
De wetswijziging betreft het opnemen van seksuele intimidatie en grensoverschrijdend gedrag voor wat betreft de overlegplicht. De overlegplicht met de inspectie geldt nu enkel in geval van een mogelijk strafbaar feit, een zedenmisdrijf. De overlegplicht zal gepaard gaan met een concreet handelingsprotocol voor schoolbesturen en schoolleiders. Ik ben hierover nu in overleg met de sectorraden, de Inspectie van het Onderwijs en de Stichting School & Veiligheid. Ik zal uw Kamer te zijner tijd verder informeren over de stand van zaken van de uitwerking van het handelingsprotocol voor de overlegplicht en de wetswijziging. Aanscherping van de wet op dit punt in combinatie met een concreter handelingsprotocol, kan scholen helpen bij het handelen in geval van seksuele intimidatie en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Zoals ik verder in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, is het daarnaast van groot belang dat er op scholen een open en veilige schoolcultuur is, waarbinnen het gesprek over seksuele integriteit en seksueel grensoverschrijdend gedrag gevoerd kan worden. Samen met de raden, de inspectie en Stichting School & Veiligheid ondersteun ik scholen daartoe.
Het bericht dat de Italiaanse maffia vat probeert te krijgen op de miljarden uit het Corona Herstelfonds |
|
Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u van de zorgen die hoofdofficier van Justitie Bombardieri heeft geuit over de Italiaanse maffia en hun invloed op het budget van tweehonderd miljard euro die Italië krijgt voor het Coronaherstel?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht van Nieuwsuur over de belangstelling van de Italiaanse maffia in middelen uit het herstelfonds (Recovery and Resilience Facility, RRF). Het is noodzakelijk dat fraude wordt voorkomen in alle lidstaten. De gemaakte afspraken over de werking van de RRF bieden hier waarborgen voor. Lidstaten kunnen pas aanspraak maken op middelen uit de RRF op basis van een plan (Recovery and Resilience Plan, RRP) met hervormings- en investeringsprojecten dat door de Europese Commissie wordt getoetst aan de vereisten uit de RRF-verordening, inclusief ten aanzien van de audit- en controlesystemen (zie toelichting bij beantwoording van vragen 4 t/m 6). De middelen worden pas uitgekeerd als de vastgelegde mijlpalen en doelen zijn bereikt. Indien de Commissie na een betalingsverzoek oordeelt dat mijlpalen en doelen niet tot tevredenheid zijn bereikt, wordt de uitbetaling opgeschort. Als een lidstaat na zes maanden niet de noodzakelijke maatregelen heeft genomen, wordt de financiële vastlegging naar verhouding gereduceerd.
Deelt u de zorg dat de Italiaanse maffia, gezien hun invloed op bedrijven, al betrokken is bij uitgaven van het Herstelfonds?
De Italiaanse justitiële autoriteiten hebben zelf aandacht gevraagd voor het feit dat in sommige delen van het land inmenging door de maffia een belangrijk risico is. In het verleden heeft Italië al veel ervaring opgedaan met de aanpak van de maffia. In internationaal verband, en bilateraal, wordt nauw met de Italiaanse politie en justitie samengewerkt om de maffia te bestrijden en dat zal ook in de komende periode worden voortgezet. Italië kent een breed scala aan middelen dat ingezet kan worden bij de bestrijding van de maffia. Eén van de mogelijkheden ligt in de regelgeving rond de controles op aanbestedingen. Italië heeft daarnaast recentelijk aangekondigd in het RRP extra maatregelen te zullen nemen om de controle, audits en correcte implementatie van projecten aan te scherpen. Een groot deel van deze projecten ligt op gebied van duurzaamheid en digitalisering, in lijn met de vereisten van het RRF.
Deelt u de analyse van hoofdofficier van Justitie Bombardieri dat er met name sprake kan zijn van de infiltratie door de maffia op bedrijven die failliet zijn of dreigen te gaan, in met name de digitale sector of omtrent groene energie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat toezicht op het fonds van groot belang is, alleen al omdat Nederland één van de grootste nettobetalers is van het Herstelfonds en Italië één van de grootste netto-ontvangers – met ontvangsten van rond de tweehonderd miljard euro?2
Deelt u de zorgen over een juiste besteding van het fonds – ook in het licht van de kritiek die al eerder is geuit door de Europese Rekenkamer over de beperkte controle op dit enorme budget? Wat onderneemt u om het toezicht te verbeteren?
Hoe gaat u voorkomen dat deze miljarden worden gebruikt als subsidiepot voor de Italiaanse maffia?
Gaat u dit punt op Europees niveau aan de orde stellen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van oordeel dat met de in het voorgaande antwoord beschreven controlestructuur in de RRF-verordening voldoende waarborgen voor een juiste besteding van middelen zijn ingebouwd. Het is aan de Commissie om de eerder genoemde controlesystemen te beoordelen wanneer een lidstaat een herstelplan indient.
Kunt u een overzicht geven van de aanvragen die Nederland heeft ingediend ten aanzien van het coronaherstelfonds (met het oog op de deadline van 30 april 2021)?
Er is nog geen herstelplan door Nederland ingediend. Het vaststellen van het definitieve Nederlandse plan en het formeel indienen daarvan is aan een nieuw kabinet. U bent hierover geïnformeerd in de Kamerbrief van 27 november jl.3 Een besluit over het Nederlandse herstelplan biedt het nieuwe kabinet de mogelijkheid om hervormingen en investeringen die volgen uit de formatie mee te nemen. Het kabinet heeft opdracht gegeven tot een ambtelijke verkenning naar de mogelijke inhoud van een Nederlands herstelplan. Op dit moment vinden hierover verkennende gesprekken met de Commissie plaats. Het conceptplan zal voor indiening met uw Kamer worden gedeeld. Vanwege de timing van de verkiezingen en de formatie zal Nederland geen plan indienen voor 30 april 2021. Het later indienen dan 30 april heeft geen gevolgen voor de omvang van het bedrag dat Nederland uit de RRF kan ontvangen. Om aanspraak te maken op de 13% voorfinanciering, dient het plan voor 31 december 2021 te zijn door de Raad te zijn goedgekeurd.
Het bericht dat een aquaduct bij Oirschot ruim 100 miljoen euro goedkoper is dan Rijkswaterstaat eerder voorrekende |
|
Jaco Geurts (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Aquaduct bij Oirschot ruim 100 miljoen goedkoper dan Rijkswaterstaat eerder voorrekende»?1
Ja.
Kloppen volgens u de verschillende cijfers van het onderzoek van ingenieursbureau IPV Delft in opdracht van de gemeente Oirschot? Zo nee, waarom niet?
Een groot deel van de eenheidsprijzen en kengetallen klopt, maar op een aantal onderdelen is de raming niet in overeenstemming met de uitgangspunten van RWS. Er is gerekend met een lager percentage voor ingenieurskosten (Engineering). Dit betreft de ontwerp en voorbereidingskosten voor alle betrokken partijen, alsmede onderzoekskosten en tendervergoedingen. IPV Delft hanteert een kostenraming van 7%, terwijl Rijkswaterstaat hiervoor een kostenraming hanteert van minstens 15%.
Verder is de risicoreservering lager ingeschat; Rijkswaterstaat hanteert in deze fase een risicoreservering van 25%, mede gelet op het schetsmatige ontwerp. IPV Delft hanteert een risicoreservering van 9%. Studies van Horvath/AT Osborne/Rijkswaterstaat laten zien dat in de planfases percentages van 25% tot 30% noodzakelijk zijn voor een stabiele realisatiefase en om het risico op latere tegenvallers te verkleinen.
De kostenraming van 105 miljoen euro van IPV Delft is exclusief BTW, terwijl de raming van Rijkswaterstaat inclusief BTW is. Met BTW zou de raming van IPV Delft 127 miljoen euro bedragen. Tenslotte hanteert Rijkswaterstaat een gefaseerde uitvoering, waar het neerzetten van een tijdelijke brug bijvoorbeeld onderdeel van is. Hierdoor blijft de binnenscheepvaart mogelijk, maar zijn de uitvoeringskosten logischerwijs ook hoger.
Wat is volgens u de verklaring dat volgens het onderzoek de kosten om een aquaduct aan te leggen als alternatief voor het A58-viaduct bij Oirschot geen 220 miljoen euro zou kosten maar 105 miljoen euro, dat er een onderschatting is van de kosten van de huidige voorkeursvariant van een viaduct met circa 5 miljoen euro (geen 70 miljoen maar 74,3 miljoen euro) en dat de meerkosten van een aquaduct in vergelijking met een viaduct circa 30 miljoen euro bedragen in plaats van 150 miljoen euro, waar bij het nemen van de startbeslissing nog van werd uitgegaan?
In het artikel worden de verkeerde ramingen met elkaar vergeleken. De raming die sluit op 220 miljoen euro is een raming van ingenieursbureau Grontmij welke in 2008 in opdracht van de gemeente Oirschot is uitgevoerd voor een aantal interne analyses. De kostenraming die Rijkswaterstaat heeft ingebracht voor de besluitvorming in 2014 over het aquaduct sluit op een bedrag van 141 miljoen euro, incl. BTW (prijspeil 2013). Daarmee is de vergelijking die wordt gemaakt tussen de bedragen 220 miljoen euro en 105 miljoen euro een onjuiste vergelijking.
Wat betreft de kosten van de huidige voorkeursvariant: deze gegevens worden niet herkend. Er is geen reden om aan te nemen dat de raming buiten de gehanteerde marges van 25% valt.
De meerkosten van een aquaduct t.o.v. een viaduct zoals in het artikel aangedragen (aangenomen wordt dat met viaduct brug bedoeld wordt), zijn meer dan 30 miljoen euro, aangezien IPV Delft niet alle kosten voor het aquaduct meegerekend heeft (zie antwoord 2).
Klopt het dat het onderzoek «appels met appels» heeft vergeleken door dezelfde berekening als Rijkswaterstaat te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat de verkeerde ramingen met elkaar vergeleken zijn. Ook als wel met de raming van Rijkswaterstaat vergeleken wordt, zijn er nog een aantal verschillen. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Hoe komt het volgens u dat Rijkswaterstaat in 2013 stelde dat een aquaduct 220 miljoen euro zou gaan kosten?
De kostenraming die Rijkswaterstaat heeft ingebracht voor de besluitvorming in 2014 over het aquaduct sluit op een bedrag van 141 miljoen euro, incl. BTW (prijspeil 2013). De raming die sluit op 220 miljoen euro is een raming van het ingenieursbureau Grontmij. Deze is in 2008 in opdracht van de gemeente Oirschot uitgevoerd voor een aantal interne analyses.
Verwacht u dat wanneer Rijkswaterstaat deze berekening opnieuw zou gaan maken, zij nog steeds op 220 miljoen euro uit zou komen?
Nee, de kostenraming van Rijkswaterstaat kwam niet uit op 220 miljoen, maar sluit op een bedrag van 141 miljoen euro. Met de huidige uitgangspunten zou een nieuwe raming op de jaarlijkse indexatie na niet wijzigen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de gemeente Oirschot en eventueel de provincie Noord-Brabant om de bevindingen van het nieuwe onderzoek te bespreken en te bezien waar de verschillen vandaan kunnen komen?
De besluitvorming over het niet verder onderzoeken van het aquaduct is tot stand gekomen in samenwerking met alle betrokken overheden, waaronder de gemeente Oirschot. Er zijn uit de onderzoeken geen nieuwe feiten op tafel gekomen die voor mij aanleiding zijn om hierover het gesprek met de regionale bestuurders aan te gaan en tot heroverweging van mijn eerdere besluit te komen.
Uiteraard is Rijkswaterstaat bereid om desgewenst een toelichting te geven op de cijfers uit de verschillende ramingen.
Kunt u aangeven of dit nieuwe onderzoek van ingenieursbureau IPV Delft in opdracht van de gemeente Oirschot voor u aanleiding geeft om nader te verkennen of een aquaduct aanleggen als alternatief voor het A58-viaduct bij Oirschot een verstandig idee zou zijn, aangezien dit een nadrukkelijk wens is van de lokale gemeenschap in Oirschot?
Zie antwoord 7.
Het bericht 'Energienota onder druk – Uitbreiding stroomnet kost 102 miljard euro' |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van adviesbureau Pricewaterhouse Coopers (PwC), waaruit blijkt dat het elektriciteitsnet de komende 30 jaar voor maar liefst 102 miljard euro uitgebreid moet worden om alle windmolens, zonnepanelen en laadpalen te kunnen aansluiten?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat de energietransitie met de dag bizarder wordt?
Nee, die conclusie deel ik niet.
Wat vindt u ervan dat netwerkbedrijven deze investeringen in het elektriciteitsnet «sneller willen kunnen verrekenen in de energienota»? Deelt u de mening dat het krankzinnig is om huishoudens op te laten draaien voor uw onbetaalbare windmolenobsessie en de energieslurpende laadpalen van de D66-Tesla-elite?
Als gevolg van de overgang naar hernieuwbare energie moeten netbeheerders meer investeren in de elektriciteitsnetten. Het is aannemelijk dat netbeheerders hiervoor nieuwe financiering moeten aantrekken. Netbeheerders willen graag dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) besluit om investeringen in het elektriciteitsnet sneller te vergoeden. Op de korte termijn zorgt dit voor hogere inkomsten en op de lange termijn voor lagere inkomsten. Met de extra inkomsten op de korte termijn kunnen netbeheerders een deel van investeringen financieren.
De ACM heeft, als onafhankelijk regulerende toezichthouder, de taak om op basis van de werkelijke kosten van netbeheerders de tarieven vast te stellen. De ACM bepaalt onder andere de jaarlijkse afschrijvingskosten van de elektriciteitsnetten. De ACM is momenteel bezig met een herijking van de methode die gebruikt wordt om de tarieven te berekenen. Bij de publicatie van het ontwerpmethodebesluit heeft de ACM aangegeven op zoek te zijn naar de balans tussen enerzijds de ruimte om te investeren en anderzijds de betaalbaarheid van de energievoorziening op de korte en langere termijn. Het is de bevoegdheid van de ACM om deze afweging te maken.
Door de investeringen in elektriciteitsnetten gaan netbeheerders naar verwachting geleidelijk meer kosten maken. De kosten van netbeheerders (inclusief de kosten voor netverzwaring) worden verdeeld over alle gebruikers. Dit zijn zowel huishoudens als bedrijven. Het is niet ongebruikelijk dat de nettarieven voor huishoudens, net als de nettarieven voor bedrijven, kunnen stijgen als gevolg van de benodigde investeringen in de elektriciteitsnetten. Deze investeringen dragen bij aan de gewenste energietransitie en stellen de afnemers in staat om te verduurzamen. De ontwikkeling van de nettarieven is van diverse factoren afhankelijk (waaronder de marktrente) en is dus onzeker. De studie van PriceWaterhouseCoopers (hierna: PwC) geeft al wel een indicatie van het effect dat deze investeringen op de lange termijn op de nettarieven voor huishoudens gaan hebben. De indicatie van PwC is dat de nettarieven voor huishoudens, gecorrigeerd voor inflatie, in 2050 ongeveer 155 euro hoger zijn als nu. Het gemiddelde nettarief stijgt van 445 euro naar circa 600 euro per jaar. Het nettarief loopt volgens PwC geleidelijk op omdat de nieuwe investeringen steeds meer gaan meewegen in het tarief. Volgens de indicatie van PwC komt de tariefstijging gemiddeld neer op iets meer dan 5 euro per jaar.
Deelt u de mening dat energie een basisbehoefte is en voor ieder huishouden betaalbaar moet zijn? Deelt u dan ook de conclusie dat het te beschamend voor woorden is dat nú al ruim 650.000 huishoudens hun energierekening nauwelijks tot niet meer kunnen betalen en vaak letterlijk in de kou zitten?
Er is terecht veel aandacht voor de betaalbaarheid van de energietransitie. Het kabinet wil dat de transitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Als onderdeel van het Klimaatakkoord heeft het kabinet belastingmaatregelen aangekondigd ten gunste van huishoudens. Juist door deze maatregelen profiteren huishoudens met een lager inkomen relatief het meest en, zoals ook aangegeven in de conclusie van het Ecorys-rapport, zal het aantal energiearme huishoudens dan naar verwachting lager uitvallen.
Uit het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), «Meten met twee maten», uit december 2018 blijkt dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent. Ook uit Europese rapportages, zoals het EU Energy Poverty Observatory (EPOV), volgt dat Nederland goed scoort op het terrein van energiearmoede.
Begin van het jaar verwachtte het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) een daling van de energierekening in 2021 voor een huishouden met een gemiddeld verbruik ten opzichte van vorig jaar, met name door toedoen van lagere leveringstarieven. Dit was op basis van de prijzen in januari 2021. Deze prijzen fluctueren door het jaar heen. In het voorjaar van volgend jaar zal CBS komen met een update van het beeld voor de korte termijn. Op de lange termijn, richting 2030, verwacht het PBL een beperkte stijging van de energierekening voor een huishouden met een gemiddeld verbruik.
Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Deelt u de conclusie dat de energietransitie huishoudens regelrecht de energiearmoede in jaagt?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de onbetaalbaarheid van de energietransitie haaks staat op uw herhaaldelijke belofte dat deze «haalbaar en betaalbaar» zou zijn? Bent u bereid uw woorden terug te nemen? Zo nee, hoe lang denkt u uw volksverlakkerij nog vol te kunnen houden?
Nee, die mening deel ik niet. Van een onbetaalbare energietransitie is momenteel geen sprake. Het CBS en het PBL publiceren jaarlijks in het voorjaar een actueel beeld van de energierekening, zo monitort het kabinet de hoogte van de energierekening.
Wanneer zet u uw allesverblindende klimaatoogkleppen af en komt u – eindelijk – tot de onvermijdelijke conclusie dat de energietransitie (1) onzinnig, (2) onmogelijk en (3) onbetaalbaar is?
De gevolgen van de mondiale opwarming zijn nu al zichtbaar en merkbaar. Gletsjers trekken zich terug, de oppervlakte aan zee-ijs rond de noordpool neemt af en weersextremen zoals hittegolven, droogte, overstromingen treden vaker op. In Nederland heeft klimaatverandering geleid tot hogere temperaturen, meer (extreme) neerslag en een stijgende zeespiegel. Zonder klimaatbeleid zullen de kosten van klimaatverandering in Nederland naar verwachting sterk toenemen door effecten als wateroverlast, droogte en hittestress.
Het kabinet heeft daarom in 2019 het Klimaatakkoord gesloten met bedrijven, maatschappelijke organisaties en decentrale overheden om de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs na te streven. Momenteel werkt het kabinet aan de uitvoering hiervan.
Wanneer stopt u met de energietransitie en zorgt u ervoor dat de energierekening substantieel omlaag gaat?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat het NFI de komende jaren minder onderzoeken kan doen door financiële tekorten. |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het NFI de komende jaren minder onderzoeken kan doen door financiële tekorten? Was u op de hoogte van deze financiële tekorten?1
Ja.
Klopt het dat het aantal onderzoeken naar explosieven bij het NFI de afgelopen vijf jaar is verdubbeld; klopt het voorts dat het NFI daar geen extra budget voor heeft gekregen? Zo ja, waarom heeft het NFI hier geen extra budget voor gekregen?
Het klopt dat het aantal onderzoeken naar explosieven ongeveer is verdubbeld, maar dit is niet direct gekoppeld aan een geldstroom voor deze onderzoeken. Het NFI wordt niet op basis van het aantal producten en/of per onderzoeksgebied gefinancierd, maar ontvangt van mijn ministerie jaarlijks een vast bedrag waarmee alle forensische onderzoeken bij het NFI ten behoeve van de strafrechtketen worden gefinancierd (lump sum financiering). In een Service Level Agreement wordt in afstemming met OM en politie jaarlijks vastgelegd hoeveel van ieder product geleverd wordt. Van sommige producten wordt de productie van het ene jaar op het andere verhoogd, terwijl die van andere producten juist wordt verlaagd.
Klopt het dat het NFI de komende jaren minder onderzoeken kan uitvoeren voor politie en OM, vanwege financiële tekorten? Zo ja, om hoeveel onderzoeken gaat het dan en acht u dit wenselijk?
Het NFI heeft een jaarplan voor 2021 ingediend met een sluitende exploitatie ten opzichte van de op mijn begroting beschikbare middelen en daarop gebaseerde financiële kaderstelling. Het klopt echter dat het NFI de komende jaren minder onderzoeken uit kan voeren voor politie en OM. Het NFI heeft vastgesteld dat in de afgelopen jaren tegen een te lage kostprijs onderzoeken zijn geproduceerd, omdat er te weinig geld is besteed aan de bedrijfsvoering: het onderhouden en vernieuwen van IT-systemen en het vervangen van laboratoriumapparatuur. Voor de continuïteit van de organisatie is het essentieel dat het NFI de kosten van onderhoud, vervanging en vernieuwing opneemt in haar kostprijzen.
De keerzijde van hogere kostprijzen is dat bij een gelijkblijvend lump sum budget (ca. € 74 mln.) de productie in 2021 omlaag moet ter waarde van 1,6 tot 2,0 miljoen euro. Om de daling van de productie te dempen is door mijn ministerie 1 miljoen euro vrij gemaakt in 2021 (door een meevaller binnen het forensische domein in 2020) voor forensisch onderzoek. Bij de besteding van dit extra geld zijn de behoeften van OM en politie leidend. Hiermee wordt de aanvankelijke daling in productie teruggebracht naar 0,6 tot 1,0 miljoen euro. Door de wijze van financieren (zie het antwoord op vraag 2) is het niet mogelijk om dit geldbedrag uit te drukken in aantallen onderzoeken.
Ook in de komende jaren zal het nodig zijn om een hoger bedrag dan in de afgelopen jaren te besteden aan de bedrijfsvoering. In het kader van de begrotingsvoorbereiding wordt de precieze hoogte van deze bedragen nog vastgesteld. Dat zal duidelijk worden in de begroting 2022 die uw Kamer op Prinsjesdag ontvangt.
Klopt het dat het budget van het NFI ook nog eens met 5% gekort wordt, zoals door de directeur van het NFI in het artikel wordt gezegd? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de aandacht die u wilt geven aan het terugdringen van (georganiseerde) misdaad?
Nee, het budget voor het NFI blijft de komende jaren gelijk. De algemeen directeur van het NFI heeft gezegd dat hij verwacht dat het NFI in 2025 ca. 5% extra van het lump sum budget moet reserveren voor de kosten van de informatietechnologie en laboratoriumapparatuur. Zoals vermeld in antwoord 3 wordt de precieze hoogte van de bedragen nog vastgesteld.
Waarom heeft het NFI geen extra geld gekregen voor het vervangen van apparatuur en ICT? Erkent u dat de vervanging van apparatuur en ICT nu ten koste gaat van het aantal onderzoeken dat het NFI kan uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals uiteengezet in antwoord 3 gaan de noodzakelijke vervanging en het onderhoud van apparatuur en ICT nu ten koste van het aantal onderzoeken dat het NFI uit kan voeren, zij het dat daar door mij deels compensatie voor is gevonden door een extra bijdrage. In antwoord 3 heb ik toegelicht hoe de daling van de productie in 2021 is gedempt tot 0,6–1,0 mln. euro. Hier bovenop meer geld voor het NFI vrijmaken kan niet zonder een verlaging van andere posten op de begroting van mijn ministerie. Binnen de huidige begroting zie ik hiervoor geen vrije ruimte.
Bent u bereid extra geld vrij te maken voor het NFI zodat het NFI meer onderzoeken kan doen om de opsporing te ondersteunen in strafzaken, of in ieder geval niet mínder onderzoeken hoeft te doen dan het de afgelopen jaren heeft gedaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.