Het bericht ‘CPB waarschuwt voor armoedeval door hogere pensioenleeftijd’ |
|
Léon de Jong (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «CPB waarschuwt voor armoedeval door hogere pensioenleeftijd»?1
Ik ben bekend met het artikel.
Hoeveel mensen zijn er inmiddels geconfronteerd met een armoedeval door de asociale AOW-leeftijdsverhoging? Hoeveel mensen worden hier naar verwachting in de toekomst mee geconfronteerd?
Nederland heeft een robuust socialezekerheidsstelsel waarmee mensen goed worden beschermd tegen het voorspelbare gegeven van ouderdom en worden verzekerd tegen het risico van arbeidsongeschiktheid en werkloosheid.
Iedereen die werkt en inkomen heeft, betaalt mee aan de AOW-regeling. Door de vergrijzing stijgt het aantal mensen dat AOW krijgt. Bovendien leeft men langer. Hierdoor stijgen de kosten, terwijl het aantal werkenden dat aan de AOW meebetaalt, daalt. Om de AOW op peil te houden en betaalbaar te houden, wordt sinds 2013 de AOW-leeftijd in stappen omhoog gebracht. Op dit moment is de AOW-leeftijd 65 jaar en 9 maanden en dit loopt geleidelijk op naar 67 jaar en 3 maanden in 2023. Uiteindelijk zal iedereen die recht heeft op AOW hiermee te maken krijgen.
Bij het verhogen van de AOW-leeftijd is rekening gehouden met de belangen van werkenden die nu de AOW betalen, de belangen van ouderen die nu al met pensioen zijn, de belangen van mensen die vlak voor de AOW-leeftijd zitten en de belangen van toekomstige generaties. Voor jongeren moet de AOW betaalbaar blijven en ook voor de toekomst gewaarborgd. Voor ouderen die nu al met pensioen zijn, moet de AOW op peil blijven en voor mensen die nu vlak voor de AOW-leeftijd zitten, is gekozen voor een geleidelijke verhoging. Door de koppeling van de AOW-leeftijd aan de resterende levensverwachting kunnen alle toekomstige generaties blijven rekenen op een goede AOW. Op deze manier is een solide en solidaire AOW voor alle generaties gewaarborgd. Het niet verhogen van de AOW-leeftijd zou impliceren dat ofwel jongeren meer zouden moeten gaan bijdragen of ouderen minder AOW-pensioen zouden kunnen gaan ontvangen.
Hoeveel mensen zijn er sinds 2013 arbeidsongeschikt geraakt, dan wel in de WW of bijstand terechtgekomen vlak voordat deze mensen met AOW en pensioen zijn gegaan?
Hieronder vindt u een overzicht van de instroom in de WW en WIA van mensen van 60 jaar en ouder.
2013
2014
2015
2016
60–65 jaar
27.673
31.087
36.572
34.640
2013
2014
2015
2016
60–65 jaar
5.001
5.289
5.987
7.561
De WW-instroom daalt sinds 2016 weer. Dit is het directe gevolg van het aantrekken van de economie. In 2017 zal de instroom nog verder dalen2.
De instroom in de WIA is zowel voor mensen met een vast dienstverband als voor de overige groepen verzekerden de afgelopen jaren gestegen. Dit komt onder andere doordat de arbeidsparticipatie van ouderen de afgelopen jaren flink is toegenomen; meer mensen zijn dus verzekerd tegen het risico op arbeidsongeschiktheid. Daarnaast is de gemiddelde leeftijd van de groep werknemers van 60 jaar en ouder gestegen. Doordat een grotere groep blijft werken, stijgt ook het aantal oudere werknemers dat de WIA instroomt.
Oudere werknemers die werkloos of gedeeltelijk arbeidsgeschikt worden op of na hun 60e na afloop van de WW en/of WIA-uitkering (onder voorwaarden) kunnen aanspraak maken op de Wet Inkomensvoorziening voor oudere werklozen (IOW). De IOW biedt een inkomen op minimumniveau (70% WML) zonder vermogens- of partnerinkomenstoets. De IOW loopt door tot de pensioengerechtigde leeftijd. De IOW is in het regeerakkoord verlengd met vier jaar.
Het aantal mensen van 55 jaar en ouder tot AOW-leeftijd dat is ingestroomd in de bijstand is als volgt:
2013
2014
2015
2016
55 jaar – AOW-leeftijd
11.050
11.090
12.500
12.480
Bron: CBS Statline
Voelt u zich verantwoordelijk voor het feit dat de huidige groep 50- en 60-plussers geen goede voorbereidingstijd heeft voor een hogere AOW-leeftijd?
Met het oog op pensionering, is het voor iedereen belangrijk om rekening te houden met wat men in de toekomst wil realiseren. Sparen en investeren in onderwijs, scholing en gezondheid zijn daarbij een belangrijke eigen verantwoordelijkheid. Ook werkgevers hebben hier belang bij en zijn verantwoordelijk om te investeren in goede arbeidsomstandigheden en een adequaat personeelsbeleid. De overheid zorgt voor de noodzakelijke randvoorwaarden.
Feit is dat mensen die verder gevorderd zijn in hun werkzame leven, minder tijd dan jongeren hebben om zich in te stellen op langer doorwerken. Om hieraan tegemoet te komen, is een aantal maatregelen getroffen. Zo wordt de verhoging geleidelijk ingevoerd en wordt een verhoging van de AOW-leeftijd minimaal vijf jaar van tevoren aangekondigd. Verder kunnen mensen met een VUT- of vergelijkbare uitkering die als gevolg van de AOW-leeftijdsverhoging geconfronteerd worden met een inkomensverlies, in aanmerking komen voor een overbruggingsuitkering AOW indien voldaan wordt aan de toetredingsvoorwaarden. Voor ouderen die werkloos of arbeidsongeschikt worden, wordt de IOW verlengd met vier jaar, zodat deze werknemers na het aflopen van de WW- of WGA-uitkering niet hun eigen vermogen of dat van hun partner hoeven «op te eten» voordat zij in aanmerking komen voor inkomensondersteuning.
Bent u bereid de AOW-leeftijd te verlagen naar 65 jaar, zodat mensen na een leven lang hard werken weer uitzicht krijgen op een fatsoenlijke oude dag? Zo nee, waarom heeft u zo’n hekel aan hardwerkende Nederlanders die kennelijk op hun knieën naar de eindstreep moeten kruipen?
Nee. Dit kabinet is voor een solide en solidaire AOW voor huidige én toekomstige generaties. Dankzij de AOW leven in Nederland weinig ouderen in armoede. Omdat we gemiddeld langer leven, zullen we ook langer kunnen en moeten werken om de betaalbaarheid van het stelsel te waarborgen. Een verlaging van de AOW-leeftijd betekent hogere AOW-uitgaven die opgebracht moet worden door (toekomstige) werkenden. Een verlaging van de AOW- en pensioenrichtleeftijd naar 65 jaar, verslechtert de houdbaarheid van de overheidsfinanciën met 1,8% bbp (circa € 13 miljard per jaar). Bovendien wordt door een verlaging de structurele werkgelegenheid met circa 2,2% verlaagt. Daarnaast hebben wij in Nederland een sociale zekerheidsstelsel dat mensen ondersteund als zij werkloos en arbeidsongeschikt raken of over onvoldoende inkomen beschikken.
Het aantal ouderen dat actief is op de arbeidsmarkt, is toegenomen. Het overgrote deel van de werknemers werkt ook door tot de pensioengerechtigde leeftijd. Dit laat onverlet dat het belangrijk is dat werknemers en werkgevers samen blijven investeren in langer gezond actief zijn op de werkvloer.
Het bericht ‘Nog altijd kindhuwelijken in Nederland’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nog altijd kindhuwelijken in Nederland, ondanks wet: Zet sleutelfiguren uit gemeenschappen in»?1
Ja
Welke maatregelen heeft u genomen naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek van de Universiteit Maastricht en het Verwey-Jonker Instituut van vorig jaar, waaruit bleek dat er naar schatting jaarlijks 250 kindhuwelijken zijn?
Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek is uw Kamer per brief op 11 februari 2016 geïnformeerd over de te nemen maatregelen.2 Er wordt gewerkt aan een publicatie over religieuze huwelijken en wettelijke voorwaarden specifiek voor geestelijk bedienaren. Deze publicatie komt tot stand in samenwerking met geestelijk bedienaren van diverse gezindten en juristen. De kennis hieruit zal in de eerste helft van 2018 worden verspreid onder geestelijk bedienaren. De overige maatregelen die in deze brief zijn aangekondigd, zijn inmiddels uitgevoerd:
Op welke wijze geeft u gehoor dan de oproep van Girls not Brides Nederland om blijvend aandacht te houden voor dit vraagstuk, vanuit overheid, maar ook in het onderwijs, bij gemeenten en de gezondheidszorg?
De afgelopen jaren hebben de ministeries van VWS, SZW, BZ, J&V en OCW zich gezamenlijk ingespannen om dit vraagstuk aan te pakken, ondermeer via het Actieplan Zelfbeschikking. Dit heeft geleid tot een versterkte preventie-, hulpverlenings – en sanctioneringsketen. Blijvende aandacht wordt hiermee geborgd. Er zal derhalve geen nieuw actieplan worden gestart. Er zijn de afgelopen jaren de volgende zaken geregeld:
Welke mogelijkheden ziet u om de sleutelfiguren uit de betreffende gesloten gemeenschappen genoemd in het onderzoek, zoals de Afghaanse-, Somalische-, Surinaamse-, Syrische- en de Romagemeenschap, te bereiken?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u of komt u met een voorstel voor een integraal actieplan, dus zowel nationaal als lokaal en via de genoemde kanalen in het onderwijs, bij gemeenten en de gezondheidszorg, om blijvende aandacht te schenken aan kindhuwelijken nu het actieplan over zelfbeschikking eind dit jaar afloopt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u of gaat u onderzoeken of er voldoende opvang, voorlichting en bijstand beschikbaar is voor meisjes die gevangen zitten in een huwelijk? Zo nee, bent u bereid te kijken of en hoe u deze zou kunnen uitbreiden zolang dit nodig is voor de opvang, steun en begeleiding van meisjes die slachtoffer zijn van een kindhuwelijk?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u er zicht op hoeveel jongens slachtoffer zijn van kindhuwelijken en op welke wijze deze bereikt kunnen worden?
In het onderzoek dat u in vraag 2 aanhaalt, «gewoon Getrouwd, Een onderzoek naar kindhuwelijken en religieuze huwelijken in Nederland» zijn ook jongens meegenomen. Er zijn geen harde cijfers uit dit onderzoek gekomen, maar wel wordt geconstateerd dat bij kindhuwelijken vaker het meisje beneden de leeftijd van 18 jaar is dan de jongen. Voor jongens maken we gebruik van dezelfde preventie-, hulpverlenings- en sanctioneringsketen als voor meisjes.
Het bericht ‘Een nieuwe zeer grote moskee in Noord - en nauwelijks protest’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Een nieuwe zeer grote moskee in Noord – en nauwelijks protest»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de invloed van de Turkse president Erdogan in Nederland, die onlangs nog bevestigde dat er maar één islam is en dat er geen gematigde islam bestaat2, niet moet worden vergroot, maar tot nul moet worden teruggebracht? Zo nee, waarom niet?
We hebben in ons land de vrijheid van godsdienst wat inhoudt dat iedereen het recht heeft zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of met anderen, vrij te belijden, binnen de kaders van de wet. Alle religies en dus ook de islam worden daarbij gelijk behandeld.
Indien buitenlandse overheden antidemocratisch, anti-integratief en onverdraagzaam gedrag in Nederland propageren dat haaks staat op de uitgangspunten van de rechtsstaat, accepteren wij dat uiteraard niet. Om dit tegen te gaan heeft het kabinet nadere regels aangekondigd om de transparantie van maatschappelijke en religieuze instellingen te vergroten. Echter het staat het elke geloofsgemeenschap vrij om binnen de regels, wetten en vrijheden van dit land een groot of klein gebedshuis te bouwen.
Ziet u in dat islamitische radicalisering alleen kan worden gestopt door Nederland te de-islamiseren en dat een nieuwe moskee in Amsterdam-Noord het proces van islamisering en radicalisering juist bespoedigt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid alles in het werk te stellen, zoals het aanwenden van uw invloed bij het Amsterdamse stadsbestuur, om de bouw van deze megamoskee tegen te houden? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het lokale gemeentebestuur om toestemming voor de bouw te verlenen. De bouw van nieuwe moskeeën is in Nederland toegestaan, op voorwaarde dat de Nederlandse regels en wetten niet worden overtreden.
Met een uiteindelijke beslissing mag iedereen het in ons land met elkaar oneens zijn en zorgen mogen hardop uitgesproken worden. Maar moskeebezoekers bang maken met een onthoofde pop, zoals onlangs is gebeurd bij de Emir Sultan-moskee, is laf en laag.
Het bericht 'Gros van de vluchtelingen in de bijstand' |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gros van de vluchtelingen in de bijstand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het grote aantal statushouders in de bijstand zeer zorgelijk is en het terugbrengen van de afhankelijkheid van nieuwkomers van de bijstand een speerpunt moet zijn voor de komende kabinetsperiode, waarbij werk de standaard moet zijn in plaats van een uitkering?
Ja.
Wat zijn volgens u de oorzaken van het grote aandeel uitkeringsontvangers onder nieuwkomers?
Veel statushouders komen eerst in de bijstand terecht en gaan niet gelijk aan het werk, omdat hun afstand tot de Nederlandse arbeidsmarkt veelal groot is. Alleen al het leren van de taal vergt tijd en dit is vaak een minimumvereiste voor werk. Daarnaast sluiten gevolgde opleidingen niet altijd aan en is (bij)scholing nodig. Voor statushouders geldt echter, net als voor Nederlanders in de bijstand, een activerend beleid dat gericht is op snelle uitstroom naar werk.
Beschikt u over landelijke cijfers van het huidige aandeel statushouders in een uitkering, met een uitsplitsing naar type uitkering, afkomst en verblijfsduur in Nederland? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen en dit alsnog te delen?
Er zijn geen landelijke cijfers van het huidige aandeel statushouders in een uitkering, met een uitsplitsing naar type uitkering, afkomst en verblijfsduur in Nederland. De meest recente cijfers voor de totale populatie hebben betrekking op 2015 (CBS, Jaarrapport Integratie 2016) en die zijn niet op basis van status, maar op basis van (etnische) herkomstgroepering. Dit betekent niet dat er helemaal niet gekeken wordt naar het aandeel statushouders met een uitkering. In juni 2017 publiceerde bijvoorbeeld het CBS een rapport over een cohortstudie van asielmigranten2 die in de periode januari 2014 tot juli 2016 naar Nederland zijn gekomen. In dit rapport wordt geconcludeerd dat anderhalf jaar na het verkrijgen van de verblijfsvergunning, 90 procent van de 18 tot en met 64-jarigen die in 2014 een verblijfsvergunning krijgen, een bijstandsuitkering ontvangt. In het voorjaar van 2018 worden actuelere cijfers verwacht. Overigens is in voorgaand onderzoek al gebleken dat de bijstandsafhankelijkheid onder vluchtelingengroepen met de verblijfsduur in eerste instantie opliep om na een aantal jaren een maximum te bereiken waarna een daling inzette.3
Deelt u de mening dat het huidige inburgeringstraject meer gericht zou moeten zijn op arbeidsparticipatie? Welke onderdelen in het huidige inburgeringstraject leiden concreet en meetbaar tot meer arbeidsparticipatie en hoe gaat u dit verbeteren?
Het is de inzet van het kabinet om statushouders zo snel mogelijk te laten participeren, het liefst via betaald werk. Werk versnelt hun integratie in de Nederlandse samenleving en voorkomt afhankelijkheid van het sociale vangnet vanuit de overheid. Het Regeerakkoord zet hier onder andere op in door het taalniveau binnen inburgering te verhogen naar B1 en hier extra middelen voor beschikbaar te stellen.
Daarnaast krijgen gemeenten meer regie wat betreft inburgering en wordt er een activerend en ontzorgend stelsel van voorzieningen ingericht. Daardoor hebben gemeenten de ruimte om het beleid zo in te vullen dat het aansluit bij de lokale situatie. Het Regeerakkoord biedt kansen om slimmere combinaties van werken en inburgering te maken waardoor de focus niet alleen op het leren van de taal komt te liggen.
Naar aanleiding van de verhoogde asielinstroom van eind 2015 is door SZW samen met stakeholders zoals DIVOSA en COA extra inzet gepleegd om de integratie/participatie van nieuwkomers al te laten beginnen in de opvang. Door vanaf dag één met activiteiten te starten die gunstig zijn voor participatie wordt deze periode goed besteed. Het programma voorbereiding op de inburgering waarbij NT2 taallessen worden aangeboden in de COA opvang is geïntensiveerd. En de screening na moment van vergunningverlening helpt om het arbeidspotentieel van de statushouder in beeld te brengen. Bij de koppeling van statushouder aan de gemeente wordt vervolgens rekening gehouden met dit potentieel van de statushouder zodat ze sneller aan het werk komen. Ook worden op veel locaties statushouders en asielzoekers (dus nog voor vergunningverlening) actief benaderd om vrijwilligerswerk te doen.
Deze activiteiten zetten we uiteraard door, maar er is méér nodig. Zoals ook aangegeven in het regeerakkoord, gaan we daarom hard aan de slag met het verbeteren van de positie van Nederlanders met een migratieachtergrond en statushouders op de arbeidsmarkt. Iedere werkzoekende met een uitkering moet zo kort mogelijk afhankelijk van een uitkering zijn. En de tijd dat ze een uitkering krijgen, zo effectief mogelijk benutten. We hebben al gezien dat veel werkgevers welwillend zijn om mee te denken en actief willen bijdragen.
Hoe ontwikkelt het percentage uitkeringsontvangers onder nieuwkomers zich na de termijn van drie jaar voor het inburgeringstraject? Neemt dit af? Zo ja, in welke mate? Zo nee, welke verklaringen zijn hiervoor te geven?
Zie antwoord vraag 4.
Worden voor het deel van de grote golf vluchtelingen die in 2015 naar Nederland zijn gekomen en die in de loop van volgend jaar het einde van de inburgeringsperiode bereiken, speciale maatregelen voorbereid en hoe zullen consequenties worden verbonden aan verwijtbaar niet inburgeren door nieuwkomers?
Het inburgeringsstelsel kent verschillende sancties bij het niet verwijtbaar voldoen aan de inburgeringsplicht. Zo kan herhaaldelijk een boete worden opgelegd voor zowel het niet tijdig afronden van het participatieverklaringstraject4 als voor het niet tijdig behalen van het inburgeringsexamen. Daarnaast kent de Participatiewet sinds 1 januari 2015 de sanctie van korting op de uitkering als niet voldaan wordt aan de taaleis in de bijstand. Tot slot heeft het niet voldoen aan de inburgeringsplicht tot gevolg dat de inburgeringsplichtige niet in aanmerking voor een sterker verblijfsrecht (zoals een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd) of voor naturalisatie.
Op welke manier bent u in lijn met het regeerakkoord stappen aan het zetten om te zorgen dat nieuwkomers die verwijtbaar niet inburgeren en van wie het verblijfsrecht (nog) niet ingetrokken kan worden, (ook nu al) worden gekort op hun uitkering?
Het opleggen van een korting in de Participatiewet bij het niet voldoen aan de inburgeringsvereisten is op individueel niveau nu al mogelijk. Niet meewerken aan de arbeidsinschakeling is voldoende reden voor een maatregel onder de Participatiewet. Weigeren in te burgeren kan hieronder geschaard worden, aangezien inburgering bijdraagt aan participatie in de samenleving. De gemeente oordeelt per individueel geval of hier sprake is van verwijtbaar handelen. De maatregel wordt afgestemd op de mogelijkheden en middelen van de betrokkene.
Op welke wijze werkt u hierin samen met gemeenten en hoe zorgt u ervoor dat zij de consequenties van niet inburgeren daadwerkelijk doorvoeren?
Ik ben in overleg met gemeenten over de brede aanpak rond inburgering, integratie en arbeidsmarktparticipatie. Onderdeel van dat gesprek is het beter volgen en ondersteunen van statushouders. Dat is niet vrijblijvend: de naleving van voorwaarden in de Participatiewet zoals de taaleis en arbeidsverplichtingen krijgen daarom extra aandacht.
Deelt u, gezien de berichtgeving, de mening dat de uitvoering van de afspraak in het regeerakkoord om te komen tot een activerend en ontzorgend systeem van sociale voorzieningen met onder meer voorzieningen in natura met leefgeld, grote urgentie heeft? Zo ja, bent u bereid om voor het zomerreces van 2018 te komen met een concreet voorstel voor een dergelijk systeem van sociale voorzieningen en daarbij ook voorstellen te doen voor de benodigde wets- en/of beleidswijzigingen?
Ja, die mening deel ik. Het is van het grootste belang om vluchtelingen die mogen blijven, zo snel mogelijk te helpen integreren. Vanaf de huisvesting in de gemeente heeft de gemeente met de Participatiewet een aantal instrumenten om nieuwkomers te activeren en te ondersteunen. Veel gemeenten zoals Rotterdam hebben ook naar aanleiding van de verhoogde asielinstroom aanpakken ontwikkeld waarbij participatie en integratie van statushouders centraal staan. Taalverwerving en participatie nemen in deze aanpakken een centrale plaats in. Met het oog op de toekomst inventariseer ik nu samen met gemeenten welke instrumenten zij reeds hebben en wat er wettelijk of beleidsmatig nog nodig is om tot een activerend en ontzorgend systeem te komen. Ik houd uw Kamer op de hoogte van deze inventarisatie.
Het onderzoek ‘Verkenning Meldprocedures en Integriteitsvoorzieningen 2017’ |
|
Ronald van Raak , Nevin Özütok (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het onderzoek «Verkenning Meldprocedures en Integriteitsvoorzieningen 2017»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat slechts 48 procent van de bedrijven en instellingen voldoet aan alle wettelijke verplichtingen voor de meldprocedure?
Op 1 juli 2016 is de Wet Huis voor klokkenluiders in werking getreden. Deze wet regelt dat werkgevers bij wie in de regel tenminste vijftig personen werkzaam zijn een meldprocedure voor vermoedens van misstanden moeten hebben. Het op 1 juli 2016 geopende Huis voor klokkenluiders heeft nu door middel van een verkenning onder ondernemingsraden onderzocht of werkgevers deze wettelijke verplichting naleven. De resultaten van het onderzoek laten zien dat de meeste organisaties met een ondernemingsraad een meldprocedure hebben: van de 432 respondenten zegt 79% dat hun organisatie een meldprocedure heeft en 8% zegt dat er op dit moment aan wordt gewerkt. Volgens de ondernemingsraden heeft echter in totaal 48% van de werkgevers een meldregeling die is ingevoerd of aangepast naar aanleiding van de Wet Huis voor klokkenluiders. Daaruit volgt dat 52% van de werkgevers nog niet beschikt over een meldregeling die voldoet aan alle wettelijke verplichtingen. Deze resultaten laten zien dat we er nog niet zijn, maar tegelijkertijd is het hoopvol te noemen dat de nieuwe wet werkgevers wel al in beweging heeft gebracht. Uit het onderzoek blijkt dat in de private sector bijna een kwart van de huidige meldprocedures in ingevoerd vanwege de nieuwe wet. Wij constateren dat er voor veel werkgevers dus nog werk aan de winkel is. Het is immers van groot belang dat alle werkgevers die het betreft de wettelijke verplichting om een procedure vast te stellen conform artikel 2 van de Wet Huis voor klokkenluiders zullen naleven.
Deelt u de zorgen over het feit dat bij veel organisaties de organisatiecultuur nog niet zodanige is dat werknemers zich vrij voelen om zaken te melden. Zo nee, waarom niet?
Ja. Een veilige werkcultuur, waarin ongewenst gedrag bespreekbaar kan worden gemaakt, is cruciaal om misstanden te voorkomen en adequaat te handelen als misstanden zich voordoen. Uit de door het Huis voor klokkenluiders uitgevoerde verkenning blijkt dat een open, veilige meldcultuur nog lang niet vanzelfsprekend is bij werkgevers. Slechts een minderheid van de ondernemingsraden denkt dat werknemers een vermoeden van een misstand durven melden. Wel bevat in dit verband de eerste zin van de slotconclusie van de verkenning een positieve constatering: «Over het algemeen zijn werkgevers al goed op weg om te zorgen voor een veilige meldcultuur in hun organisatie». Voortbouwend op deze goede basis zullen werkgevers zich (nog) meer moeten gaan inspannen om een veilige meldcultuur te creëren. Daaraan kan de belangrijke aanbeveling die het Huis voor klokkenluiders doet aan de medezeggenschap worden toegevoegd: «Wij roepen medezeggenschapsorganen op om zich pro-actiever op te stellen op gebied van integriteit. Er is voldoende grond om de werkgever in het belang van de organisatie aan te zetten tot het voeren van integriteitsbeleid. Doet een werkgever dit niet uit zichzelf, dan ligt hier een belangrijke verantwoordelijkheid voor de ondernemingsraad».
Het Ministerie van SZW zal ook in 2018 aandacht besteden aan het belang van een veilige werkcultuur, onder meer door het organiseren van bijeenkomsten en door het extra onder de aandacht brengen van ontwikkelde instrumenten, zoals de koerskaart ongewenst gedrag, een brochure voor leidinggevenden en een roadmap om ondernemingsraadsleden te helpen ongewenst gedrag in hun bedrijf of organisatie tegen te gaan. Ook voert het ministerie op dit moment onderzoek uit naar de positie en mogelijke versterking van de rol van de vertrouwenspersoon ongewenste omgangsvormen. De resultaten van dit onderzoek worden in het voorjaar van 2018 verwacht.
Hoe beoordeelt u het feit dat werknemers in de semipublieke sector het minst positief zijn over de organisatiecultuur?
Uit het onderzoek blijkt dat ondernemingsraden uit de semipublieke sector het meest kritisch zijn op de cultuur in hun organisatie. Wij sluiten ons ten aanzien van deze sector dan ook krachtig aan bij de algemene conclusie en aanbevelingen van het Huis voor klokkenluiders waarin werkgevers worden opgeroepen om te handelen, zodat er een veilige meldcultuur ontstaat en waarin ondernemingsraden worden gestimuleerd om werkgevers zo nodig aan te zetten tot het voeren van integriteitsbeleid in het belang van de organisatie.
Hoe kan de organisatiecultuur bij organisaties zonder ondernemingsraad dusdanig worden verbeterd, dat ook daar medewerkers tevreden zijn over de organisatiecultuur en dat de meldingsbereidheid groter wordt?
Het onderzoek heeft zich alleen gericht op organisaties met een ondernemingsraad. Inzicht in de stand van zaken bij organisaties zonder ondernemingsraad ontbreekt. Het Huis voor klokkenluiders wijst erop dat het niet voor de hand ligt dat organisaties zonder ondernemingsraad het beter doen bij het creëren van een veilig meldklimaat. Kleine bedrijven hebben echter niet altijd de middelen om te investeren in integriteitsvoorzieningen.
Het Huis voor klokkenluiders wijst daarom op de mogelijkheid van samenwerking met branchegenoten. «Hier ligt een taak voor de brancheorganisaties: zij moeten hun verantwoordelijkheid nemen en hun leden actief adviseren over, ondersteunen bij en aansporen tot verbetering van hun integriteitsbeleid. Dit kan met voorzieningen zoals gedeelde vertrouwenspersonen en toegang tot goede interne onderzoekers». Wij onderschrijven de door het Huis in dit verband gedane aanbevelingen. Deze kunnen substantieel bijdragen aan verbetering van de organisatiecultuur en vergroting van de meldingsbereidheid van werknemers bij kleine bedrijven.
Het artikel ‘Zo maken we het basisinkomen werkelijkheid’ |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zo maken we het basisinkomen werkelijkheid»?1
Ja.
Deelt u de mening dat op basis van het artikel gesteld kan worden dat er niet een vorm van basisinkomen bestaat? En onderkent u hiermee dat het te kort door de bocht zou zijn om te stellen dat het basisinkomen al is besproken binnen de Tweede Kamer en onderzocht door het Centraal Planbureau (CPB), zodat verder onderzoek naar alternatieven onnodig is?2
Een basisinkomen wordt meestal gedefinieerd als een onvoorwaardelijk inkomen dat de overheid aan iedere burger verstrekt. In deze vorm is in de Tweede Kamer het afgelopen jaar meermaals over het basisinkomen gesproken.
Er zijn ook andere manieren om een minimum inkomen voor iedereen te garanderen. Over een gegarandeerd basisinkomen (in de vorm van een negatieve inkomstenbelasting) gaat het artikel waar in vraag 1 naar wordt verwezen.
Onderzoek naar (alternatieve vormen van) een basisinkomen moedigt het kabinet niet aan, vanuit het principe dat iedereen die kan werken dat ook moet doen. Voor hen die dat niet kunnen, biedt de overheid gerichte inkomensondersteuning. De garantie van een inkomen, ongeacht of iemand kan werken of niet, draagt niet bij aan dit principe.
Deelt u de mening dat tot op heden de vorm van basisinkomen, zoals in het artikel aangedragen wordt, nog niet binnen de Tweede Kamer is onderzocht?3
Over een basisinkomen in de vorm van een onvoorwaardelijke uitkering is meerdere malen in de Tweede Kamer gesproken. Over een basisinkomen in de vorm van een negatieve inkomstenbelasting is bij mijn weten niet eerder gesproken.
Kunt u aangeven hoe de Participatiewet bijdraagt aan het terugdringen van de grote groep arme werkenden in Nederland die onder de armoedegrens leeft?4 Vindt u dat deze wettelijke verantwoordelijkheid in de Participatiewet verankerd zou moeten zijn? Zo nee, waar ligt deze wettelijke verantwoordelijkheid dan wel?
De Participatiewet biedt gemeenten de mogelijkheid om ook werkenden ondersteuning te bieden. Zo kunnen gemeenten op basis van de Participatiewet mensen die werken, maar die hierdoor onvoldoende inkomen verwerven om boven de bijstandsnorm uit te komen, ondersteunen bij het zoeken naar een baan met voldoende uren om uit de bijstand te komen en het inkomen van deze mensen aanvullen tot bijstandsniveau. Ook biedt de Participatiewet de mogelijkheid om werkenden die moeilijk rond komen, op basis van individueel maatwerk, ondersteuning te bieden via de bijzondere bijstand. De invulling van dit beleid binnen de wettelijke kaders is gedecentraliseerd naar gemeenten.
Klopt het, zoals wordt voorgesteld in het artikel, dat de basiszekerheid, welke niet de arbeidsparticipatie tracht te vergroten maar om een leven zonder armoede een recht te maken in plaats van een gunst, losstaat van de Participatiewet? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De garantie van een minimuminkomen gaat in tegen een aantal centrale elementen van de Participatiewet. Een basiszekerheid of basisinkomen kan daarom niet naast de Participatiewet bestaan en niet los gezien worden van de Participatiewet.
Ten eerste is de Participatiewet gebaseerd op het principe dat iedereen die kan werken dat moet doen. Werk biedt immers de beste sociale zekerheid en werk (en in sommige gevallen meer uren werken) is tevens de beste weg uit armoede. Werken is ook van groot belang voor de economische houdbaarheid van de sociale zekerheid. Betaald werk zorgt er voor dat gerichte inkomensondersteuning geboden kan worden aan hen die niet zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Een basiszekerheid of basisinkomen zal de prikkel om te gaan werken voor mensen met een inkomen tot het niveau van de basiszekerheid sterk verminderen. Dit staat dus haaks op de doelen uit de Participatiewet. Voor de houdbaarheid van onze sociale zekerheid is het juist van groot belang dat mensen betaald werk hebben wanneer dat mogelijk is.
Daarnaast betreft de invoering van een basisinkomen zoals beschreven in het artikel een aanzienlijke stelselwijziging. Het kabinet kiest voor het huidige systeem van sociale zekerheid, dat gekenmerkt wordt door gerichte inkomensondersteuning, veelal met een activerend karakter op basis van maatwerk. Het kabinet is dan ook geen voorstander van een experiment met het basisinkomen.
Klopt het dat de Participatiewet, ondanks het tijdelijk besluit experimenten Participatiewet (Stb. 2017, 69), en de Tijdelijke regeling experimenten Participatiewet (Stcrt. 2017, 10881), experimenten met een basisinkomen of basiszekerheid in de weg staat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat alleen gemeenten die de Participatiewet naar de letter uitvoeren mogen gaan meedoen aan de experimenten met de bijstand? Geldt dit ook voor experimenten met een basisinkomen of basiszekerheid?
Eén van de voorwaarden om te mogen experimenteren op basis van het Tijdelijk besluit Participatiewet en de regeling is dat gemeenten de Participatiewet rechtmatig uitvoeren. Mijn ambtsvoorganger heeft eerder uw Kamer laten weten dat van de gemeenten die een verzoek indienen om te mogen experimenteren, alle voorgeschreven verordeningen in overeenstemming moeten zijn met de wettelijke bepalingen van de Participatiewet.5 Overigens is er op basis van dit besluit geen sprake van experimenten met een basisinkomen of basiszekerheid, en kan dit er ook niet zijn (zie ook antwoord op vraag 5 en 6).
Hoeveel gemeenten hebben in de afgelopen vijf jaren een verzoek ingediend om te experimenteren met een basisinkomen of basiszekerheid? Hoeveel daarvan hebben doorgang gekregen? Hoeveel daarvan zijn omgezet in een experiment met de bijstand? Wordt de omzetting in een experiment met de bijstand door u en de betrokkenen vanuit de gemeenten gezien als een volwaardig alternatief? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Er zijn door gemeenten geen verzoeken ingediend bij SZW om te mogen experimenteren met een basisinkomen of basiszekerheid. Voor een experiment met een basisinkomen hebben gemeenten ook geen juridische grondslag. Zoals eerder aangegeven is het kabinet geen voorstander van een experiment met het basisinkomen.
Deelt u de mening dat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, los van de verhoging van de arbeidsparticipatie en meer betaald werk, een breed scala aan mogelijkheden heeft om doelen na te streven om Nederland in brede zin welvarender te maken, zoals het ontplooien van maatschappelijke activiteiten door meer vrije tijd voor vrijwilligerswerk, innovatie en de zorg voor het gezin en/of anderen?
Bent u bereid om experimenten met een basiszekerheid of basisinkomen door gemeenten toe te staan om het aantal mensen dat in Nederland in armoede leeft terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
De missie van SZW luidt: «Werk en bestaanszekerheid voor iedereen: samen werken voor samen leven.» Werk is van groot belang voor zowel het individu als de samenleving. Voor een individu draagt werk bij aan zelfrespect en ontplooiing. Tegelijkertijd is betaald werk nodig voor de economische houdbaarheid van het sociale systeem, zie ook antwoord op vraag 5. Om een vangnet te kunnen bieden aan mensen die niet zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien, is het van belang dat we bijdragen aan de sociale zekerheid door te werken wanneer mogelijk.
Bent u bereid om experimenten met een basisinkomen door gemeenten toe te staan om Nederland in brede zin welvarender te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie ook mijn antwoord op vragen 5 en 6. Het kabinet wil armoede terugdringen via andere maatregelen. Werk (of in sommige gevallen meer uren werken) is de beste weg uit armoede. Om dat te stimuleren is «werken moet lonen» een belangrijk uitgangspunt in het Regeerakkoord. Daarnaast wil het kabinet dat mensen in de bijstand meer perspectief krijgen om weer aan het werk te komen. Hierover gaat het kabinet in gesprek met gemeenten. Ook komt het kabinet met een kabinetsbrede aanpak schulden. Bovendien trekt het kabinet extra geld uit voor het voorkomen van schulden en het bestrijden van armoede, in het bijzonder onder (gezinnen met) kinderen. Hiervoor is 30 miljoen euro beschikbaar in 2018, 25 miljoen euro in 2019 en 25 miljoen euro in 2020.
Het bericht ‘Polen blijven weg: tuinbouwsector zit omhoog’ |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het artikel «Polen blijven weg: tuinbouwsector zit omhoog»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat Polen minder interesse hebben om in de Nederlandse tuinbouwsector te werken en dat de sector nu steeds meer personeel uit andere landen werft?
Ik herken dit beeld. De gemeente Westland heeft januari 2017 een conferentie georganiseerd over de door de gemeenten en werkgevers in het Westland geconstateerde afnemende interesse van Polen om als arbeidsmigrant naar Nederland te komen. Dit vanwege de aantrekkende economie in Polen. Tegelijkertijd neemt met de economische groei en de toenemende export in Nederland de vraag naar arbeidskrachten in de tuinbouwsector toe. Hoewel Polen nog altijd de grootste groep arbeidsmigranten vormen in de tuinbouwsector, werft een aantal werkgevers volgens het artikel ook personeel uit Roemenië en Bulgarije. Met de toenemende vergrijzing in Polen vanaf 2020 verwachten werkgevers de komende jaren meer wervingsproblemen.
Het is in de eerste plaats aan werkgevers om voldoende en goed personeel te werven. Belangrijke voorwaarde daarvoor is dat Nederlandse werkgevers ook aantrekkelijk zijn voor arbeidsmigranten. Dit betekent dat de werk – en woonomstandigheden goed zijn en een voor iedereen, Nederlander of arbeidsmigrant, gelijk loon voor gelijk werk geldt.
In hoeverre bent u het eens met de uitspraak dat dit probleem in de toekomst groter zal worden? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat in Nederland nog heel veel mensen met en zonder afstand tot de arbeidsmarkt langs de kant staan en niet actief participeren?
Er zijn nog veel mensen op zoek naar werk, met en zonder uitkering. De aantrekkende economie biedt mogelijkheden voor deze werkzoekenden. Dit kan in een sector als de glastuinbouw zijn, maar ook in andere sectoren waar nu krapte heerst. Gemeenten ondersteunen daarbij mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt door afspraken met werkgevers èn maatwerk voor werkzoekenden.
Welke mogelijkheden ziet u om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in contact te brengen met deze vacatures?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Sjaak van der Tak (Voorzitter van LTO Glaskracht Nederland) dat bedrijven moeten proberen om Nederlandse jongeren enthousiast te maken voor het vak?
Ik ben het zeer eens met de heer Van der Tak dat bedrijven moeten investeren in Nederlandse jongeren om ze enthousiast te maken voor het werken in de sector die zo belangrijk is voor de Nederlandse export.
Kunt u toelichten of, en zo ja welke stappen u zult nemen om het voor Nederlandse werknemers weer aantrekkelijker te maken om in de tuinbouwsector te werken?
Het is in de eerste plaats, zoals de heer Van der Tak ook aangeeft, aan werkgevers om te zorgen dat zij voldoende personeel hebben nu en in de toekomst.
In dit dossier zie ik mijn rol vooral in het voorkomen van oneerlijke concurrentie en het aanpakken van misstanden zoals onderbetaling en uitbuiting. Dat is zowel in het belang van Nederland, bedrijven en werknemers, als van de arbeidsmigranten zelf.
Juist om oneerlijke concurrentie te voorkomen is in Europa en Nederland ingezet om gelijk loon voor gelijk werk te realiseren, door onderhandelingen in Brussel over aanpassing van de Europese regelgeving, zoals de detacheringsrichtlijn en de coördinatieverordening sociale zekerheid, door misstanden als uitbuiting en onderbetaling tegen te gaan via de Wet Aanpak Schijnconstructies en de recente herziening van de Wet Minimumloon en Vakantiebijslag.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
Ja.
Het bericht “Meer jonge moslims leven naar strikte islamitische regels. Dreigt segregatie?” |
|
Zihni Özdil (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de reportage «Meer jonge moslims leven naar strikte islamitische regels. Dreigt segregatie?»?1
Ja.
Herkent u het beeld uit de reportage dat steeds meer jonge Nederlandse moslims naar strikt islamitische regels (willen) leven, zoals ook bevestigd in wetenschappelijk onderzoek?2 Vindt u dat u de oproepen tot afzondering tegen «het gif van de moderne maatschappij» door orthodox-islamitische predikers bevorderlijk zijn voor de integratie en emancipatie van jonge Nederlanders met een migratieachtergrond?
Uit de studie van het SCP naar «Moslims in Nederland» uit 2012 blijkt dat moslims meer aandacht besteden aan hun geloof. De tweede generatie migranten gaat bijvoorbeeld gemiddeld vaker naar de moskee dan voorheen. Ook constateert het SCP een relatief hoge mate van religiositeit bij moslims in Nederland. Binnen deze brede context van de positie van moslims in Nederland is er ook een beperkt aantal mensen die kiezen voor een zeer strikte of fundamentalistische interpretatie van de islam.
Vanuit de in Nederland geldende vrijheid van geloof houdt de overheid niet bij hoeveel jonge Nederlandse moslims naar strikt islamitische regels (willen) leven. Daar waar sprake is van niet-strafbaar, maar wel problematisch gedrag of van wetsovertredingen grijpt de overheid in.
Hoe kwalificeert u de gender-segregatie (in de reportage is te zien hoe zelfs op de Vrije Universiteit Amsterdam vrouwen achter mannen moeten zitten) tijdens bijeenkomsten waar orthodox-islamitische predikers jongeren indoctrineren? Vindt u dat patriarchale gender-segregatie niet bevorderlijk is voor de integratie van jonge Nederlanders met een migratieachtergrond? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik vind het belangrijk dat iedereen meedoet in de samenleving, ongeacht achtergrond of geloof. Ik beschouw het aanzetten van anderen tot afzijdigheid van de maatschappij dan ook als problematisch vanuit het integratieperspectief.
Wat vindt u van de indoctrinatie tegen elke vorm van muziek tijdens diezelfde bijeenkomsten? Vindt u dat in een samenleving met een publieke ruimte waar overal muziek te horen is, dit neerkomt op een oproep tot segregatie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Waar het mij om gaat is dat in Nederland mannen en vrouwen gelijkwaardig zijn. Vanuit integratieperspectief vind ik het van belang dat er sprake is van ontmoetingen en contact op basis van gelijkwaardigheid. In dit specifieke geval gaat het om een bijeenkomst op een universiteit waar zowel vrouwen als mannen aan deelnemen, maar waarbij de vrouwen achter de mannen plaatsnemen. De universiteit verbiedt seksesegregatie in ruimtes die worden gehuurd. Dit is moeilijk als vrouwen en mannen vrijwillig apart van elkaar gaan zitten. Wanneer de universiteit daar signalen over ontvangt, gaat men met de betreffende zaalhuurder in gesprek.
Bent u bereid te (laten) onderzoeken welke sociale druk de opmars van de orthodoxe c.q. salafistische islam legt op jonge Nederlandse moslims die zichzelf op een gematigde, seculiere of niet-religieuze manier willen ontwikkelen in de samenleving? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 3 genoemd biedt onze democratische en pluriforme samenleving ruimte aan een grote diversiteit van (godsdienstige) beschouwingen, opvattingen, waardepatronen en leefstijlen. Mijn inziens betekent dit dat je muziek categorisch mag afkeuren in je eigen omgeving of privédomein, zolang de vrijheid van anderen in de samenleving om muziek te luisteren in de publieke ruimte maar niet wordt beperkt.
Het bericht dat de gemeenten Turkse Nederlanders discrimineren bij controles op uitkeringen |
|
Selçuk Öztürk (DENK), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «gemeente discrimineert Turken bij controles op bijstand»1 naar aanleiding van een uitspraak in een zaak aangespannen door cliënten die werden bijgestaan door advocaat R. Küçükünal?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Eindhoven op vingers getikt voor discriminatie»2 naar aanleiding van een uitspraak in een zaak aangespannen door cliënten die werden bijgestaan door advocaat B. Kaya?
Zie antwoord vraag 1.
Welke consequenties heeft de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep dat de gemeente Almelo en de gemeente Eindhoven zich bij het uitzetten van onderzoeken in Turkije in het kader van controles op uitkeringen schuldig hebben gemaakt aan discriminatie? Bent u bereid om dit op stellige wijze te veroordelen?
Ik hecht grote waarde aan een rechtmatige verstrekking van uitkeringen. Handhaving van de inlichtingenplicht is daarom nodig, ook in het buitenland. Uiteraard moet dit binnen de kaders van wet- en regelgeving en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur gebeuren.
De consequentie van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is dat het handelen van de gemeenten Almelo en Eindhoven in deze specifieke situatie in strijd is met het discriminatieverbod zoals neergelegd in artikel 14 EVRM en artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM. Daardoor is het verkregen bewijs niet rechtmatig. Om die reden moeten de intrekking en de terugvordering van de bijstanduitkering aan appellanten ongedaan worden gemaakt.
Kunt u uitsluiten dat andere gemeenten zich op dit moment bij controles op uitkeringen schuldig maken aan discriminatie? Zo ja, waarop baseert u dit? Zo nee, bent u bereid om alle gemeenten aan te schijven met een uiteenzetting van de praktijken die onacceptabel zijn bij controles op uitkeringen, omdat deze praktijken discriminatoir zijn?
De rijksoverheid en gemeenten behoren, bij de rechtmatige uitoefening van hun taken, het discriminatieverbod zoals neergelegd in artikel 14 EVRM en artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM na te leven. Een ieder die zich in zijn of haar belang geschaad voelt, kan zich wenden tot de rechter, het College voor de rechten van de mens of de (gemeentelijke) Ombudsman.
De wetgever heeft in de Wet SUWI het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) aangewezen als het coördinatiepunt voor gemeenten voor grensoverschrijdende uitwisseling van fraude-informatie. Er is dus ook een goede publieke voorziening.
Ik zal de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en de gevolgen hiervan alsmede de mogelijkheden die het IBF biedt bij grensoverschrijdende fraude, onder de aandacht brengen bij gemeenten via de verzamelbrief die enige malen per jaar aan alle gemeenten wordt toegezonden.
Welke maatregelen nemen de rijksoverheid en gemeentelijke overheden om discriminatie bij controles op uitkeringen uit te sluiten? Voldoen deze maatregelen?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u dat uitkeringsfraude in alle gevallen aangepakt dient te worden, mits op een proportionele en wettelijke wijze uitgevoerd?
Ja. Om het draagvlak voor sociale voorzieningen te behouden, is het van het grootste belang dat alleen die mensen die er recht op hebben, de voorzieningen ontvangen. Dit kabinet zet daarom stevig in op handhaving en naleving. De Participatiewet biedt daarvoor een duidelijk wettelijk kader welke verplichtingen bijstandsgerechtigden moeten naleven en hoe gemeenten deze moeten handhaven. Een onderzoek naar middelen in het buitenland kan daarbij noodzakelijk zijn, hoe complex dat soms ook is. Uiteraard moet dat plaatsvinden binnen de kaders van wet- en regelgeving en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als Nederlandse overheden derden inschakelen en/of een volmacht geven, die vervolgens in het buitenland de wet overtreden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het niet onwenselijk dat Nederlandse overheden derden inschakelen bij de uitvoering van wettelijke taken, mits dat gebeurt binnen de kaders van wet- en regelgeving.
Bent u bekend met het feit dat gemeenten externe bureaus inschakelen voor de uitvoering van controles op uitkeringen, zoals het bedrijf Bureau Buitenland, die vervolgens advocaten, zoals de advocaat Arif Hakan Gürdal, in Turkije inschakelen voor het verkrijgen van informatie bij het kadaster aldaar en aldus wettelijke overheidstaken overhevelen aan private onderzoeksbureaus?3
Ja, dat is mij bekend.
Wat vindt u ervan dat deze handelwijze, blijkens de bijgevoegde stukken4, in strijd lijkt te zijn met Turkse wetgeving en zelfs strafbaar, omdat de Turkse Wet Bescherming Persoonsgegevens erin voorziet dat persoonsgegevens niet aan het buitenland mogen worden verstrekt zonder expliciete toestemming van betrokkenen?
Ik doe geen uitspraken over de Turkse wetgeving, noch over de interpretatie daarvan. Met betrekking tot verdragen, wet- en regelgeving en behoorlijk bestuur geldt dat overheden, zowel nationaal, regionaal als lokaal, moeten handelen binnen de kaders van wet- en regelgeving en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Vindt u dat het voorgenoemde, daar het plaatsvond op initiatief van een Nederlandse gemeente, in strijd is met wat verstaan dient te worden onder behoorlijk bestuur en/of de wet en/of verdragen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Wat vindt u ervan dat de burgemeester van Venray en het College van B&W van Venray de advocaat Arif Hakan Gürdal een volmacht en machtiging hebben gegeven5 voor handelingen die in strijd lijken met de Turkse wet (in dit geval dan te karakteriseren als een volmacht om de wet te overtreden in Turkije)?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u dat het voorgenoemde, daar het plaatsvond op initiatief van vertegenwoordigers van een Nederlandse gemeente, in strijd is met wat verstaan dient te worden onder behoorlijk bestuur en/of de wet en/of verdragen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Venray zich blijkens de bijgevoegde stukken niet heeft gehouden aan de aanbestedingsregels6, omdat zij de opdracht aan Bureau Buitenland, ondanks dat het geldende drempelbedrag werd overschreden, niet Europees heeft aanbesteed?
Zoals bij de beantwoording van de vragen 9 tot en met 12 is aangegeven, geldt dat overheden, zowel nationaal, regionaal als lokaal, moeten handelen binnen de kaders van wet- regelgeving, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de aanbestedingsregels.
Vindt u dat het voorgenoemde in strijd is met wat verstaan dient te worden onder behoorlijk bestuur en/of de wet en/of verdragen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid om alle gemeenten aan te schrijven onder attentie van het feit dat de werkwijze om controle op uitkeringen uit te besteden aan private partijen als Bureau Buitenland mogelijk in strijd kan zijn met buitenlandse wetgeving? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De uitvoering van de Participatiewet is gedecentraliseerd aan gemeenten. Handhaving van de Participatiewet is daarmee tevens gedecentraliseerd. Het is de taak van gemeenten om hier zelf een goede invulling aan te geven. Het kabinet wil echter stevig inzetten op handhaving en naleving en heeft in het Regeerakkoord dan ook het voornemen geuit in gesprek te willen met gemeenten over «best practises» bij handhaving.
Zoals bij de beantwoording van vraag 4 en 5 is aangegeven, zal ik de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en de gevolgen hiervan alsmede de mogelijkheden die het IBF biedt bij grensoverschrijdende fraude, onder de aandacht te brengen bij gemeenten via de verzamelbrief.
Bent u bereid om uit voorzorg regelgeving te ontwerpen waarin de uitbesteding van controle op uitkeringen aan niet-overheidspartijen wordt verboden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Een carve out voor gepensioneerden |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Helma Lodders (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat enkele (grotere) ondernemingspensioenfondsen een «carve-out» voor hun gepensioneerden overwegen maar dat zij tegen belemmeringen in de Pensioenwet aanlopen?
Er zijn mij – net als bij DNB – geen pensioenfondsen bekend die een carve out van gepensioneerden concreet overwegen. Dat wil niet zeggen dat er geen fondsen zijn die hiervoor zouden willen kiezen, als een carve-out mogelijk gemaakt zou worden.
Bent u bekend met het artikel in het Tijdschrift voor Pensioenvraagstukken waarin wordt gereflecteerd op de aangehouden motie-Lodders over advies vragen aan De Nederlandsche Bank over de «carve-out» en waarin met een rekenvoorbeeld wordt bevestigd dat een «carve-out"voor alle groepen voordelig kan zijn?1 2
Ja. In dit artikel wordt met specifiek gekozen uitgangspunten één (deterministisch) voorbeeld voor een korte horizon uitgewerkt. Het voorbeeld laat een situatie zien waarin een carve out aantrekkelijk zou kunnen zijn. Bij andere veronderstellingen en uitgangspunten kan dit anders zijn. In de Kamerbrief (3) heeft mijn voorganger u – naar aanleiding van het onderzoek van DNB (4) dat op verzoek van Kamerlid Lodders is uitgezet – reeds gewezen op het feit dat een carve out van gepensioneerden voordelig zou kunnen zijn, maar dat er ook weldegelijk risico’s aan verbonden zijn voor zowel de gepensioneerden als de achterblijvers.
Wat vindt u van deze reflectie, en deelt u de mening dat een «carve-out», een partiële collectieve waardeoverdracht, aantrekkelijk kan zijn voor verschillende groepen deelnemers en dat de eis dat sprake moet zijn van een evenwichtige belangenafweging voldoende waarborg biedt voor alle betrokken deelnemers? Zo nee, waarom niet?
Het is goed dat er wordt nagedacht over mogelijkheden om de belangen van verschillende deelnemers(groepen) in een collectief pensioenfonds goed te kunnen behartigen. Een carve out van gepensioneerden, en daarmee het uit elkaar halen van deelnemersgroepen, maakt meer maatwerk in het beleggingsbeleid mogelijk. Waar gepensioneerden behoefte zouden kunnen hebben aan meer zekerheid over de hoogte van het pensioen, kan het voor de achterblijvende actieve en gewezen deelnemers aantrekkelijk zijn dat er zonder de gepensioneerden risicovoller kan worden belegd. Zoals is toegelicht in de Kamerbrief (3) en in de brief van DNB (4) zijn er naast potentiële voordelen, ook potentiële nadelen en risico’s verbonden aan een carve out van gepensioneerden. Een carve out van gepensioneerden betekent ook dat de solidariteit wordt doorbroken. Zo kunnen gepensioneerden na de carve out (volledige) indexatie mislopen, die de achterblijvende actieve en gewezen deelnemers wel krijgen. Mogelijke nadelen voor de achterblijvers bij het fonds kunnen lagere indexatievooruitzichten zijn of bijvoorbeeld het risico op (hogere) kortingen. Het is dus belangrijk dat het uit elkaar halen van deelnemersgroepen, en daarmee de verdeling van het aanwezige collectieve vermogen, rechtvaardig geschiedt.
Of een carve out van gepensioneerden daadwerkelijk aantrekkelijk is voor alle betrokkenen is sterk afhankelijk van de specifieke omstandigheden bij de overdragende en de ontvangende pensioenuitvoerder en eventuele afspraken rond een mogelijke overdracht.
Daarnaast licht de Kamerbrief (3) toe dat een discussie over de wenselijkheid van het wegnemen van de wettelijke belemmeringen en het nader invullen van het kader ter beoordeling van evenwichtige belangenbehartiging niet geïsoleerd staat van de vernieuwing van het pensioenstelsel. Het onderscheid maken tussen het pensioenvermogen en het beleggingsbeleid van de groep actieve en gewezen deelnemers en van de groep gepensioneerden is een interessante route die ook in het kader van vernieuwing van het pensioenstelsel wordt bezien. Bij het opknippen zal het aanwezige collectieve vermogen moeten worden verdeeld tussen deelnemers(groepen). In de huidige Pensioenwet bestaat er geen kader met waarderingsregels dat nader invulling geeft aan welk deel van het aanwezige collectieve vermogen aan welke deelnemer(groep) toebehoort. En dit acht ik – in geval van invaren naar een nieuw pensioencontract dat uitgaat van persoonlijke pensioenvermogens alsook bij een mogelijke carve out van gepensioneerden – wenselijk om (grote) herverdelingseffecten tussen deelnemers(groepen) te voorkomen. Ook DNB onderstreept in haar brief (4) dat het belangrijk is dat er duidelijke uitgangspunten worden geformuleerd voor de beoordeling van evenwichtige belangenafweging (artikel 105 lid 2 Pensioenwet) en de verdeling van het collectieve pensioenvermogen bij (partiële) collectieve waardeoverdrachten. Om die reden acht ik het verstandig om besluitvorming rondom de mogelijkheid van een carve out van gepensioneerden samen te laten lopen met de discussie over de vernieuwing van het pensioenstelsel.
Gelet op de recente brief aan de Kamer over «carve-out», waarin wordt aangegeven dat de discussie over de wenselijkheid van het wegnemen van de wettelijke belemmeringen voor een «carve-out» van gepensioneerden en het nader invullen van het kader ter beoordeling van evenwichtige belangenbehartiging wordt gekoppeld aan de bredere hervorming van het pensioenstelsel, deelt u de mening dat de «carve-out» ook op korte termijn een aantrekkelijk alternatief voor de deelnemers kan zijn?3
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de wettelijke beperking die er op dit moment is, niet de mogelijkheid geeft aan pensioenfondsen om over te gaan tot een «carve-out» en dat deze belemmering op zich niets te maken heeft met de bredere hervorming van het pensioenstelsel?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om op basis van de brief van De Nederlandse Bank de wetgeving aan te passen zodat de belemmeringen worden opgeheven en over te gaan tot het invullen van een kader ter beoordeling van evenwichtige belangenbehartiging? Zo nee, waarom niet? Vindt u het verantwoord om de groepen deelnemers die hier op kortere termijn een voordeel kunnen behalen dit perspectief te ontnemen? Zo ja, op welke termijn wordt de Kamer over de uitwerking geïnformeerd?4
Zie antwoord vraag 3.
De misstanden bij de arbeidsomstandigheden en huisvesting van arbeidsmigranten in het Westland |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de verklaring van diverse arbeidsmigranten met betrekking tot de werkwijze van uitzendbureau Efficient at Work gericht aan diverse instanties, waaronder de Inspectie SZW en de NBBU?1
Ja.
Kunt u ingaan op punt 1 uit de verklaring, waarin omschreven wordt dat Efficient at Work onvoldoende werkgeverslasten zou betalen en oneigenlijk gebruik maakt van de mogelijkheid tot het verstrekken van weekcontracten?
Weekcontracten zijn toegestaan. Op grond artikel 7:691 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geldt dat de zogenoemde ketenbepaling pas van toepassing is op een uitzendovereenkomst als een werknemer in meer dan 26 weken arbeid heeft verricht (de zogenoemde uitzendperiode). Deze periode van 26 weken kan bij cao worden verlengd tot maximaal 78 weken. Zowel in de cao van de NBBU als in de cao van de ABU is deze 78 weken opgenomen. In deze (verlengde) periode kan een onbeperkt aantal uitzendovereenkomsten worden gesloten, dus ook weekcontracten.
In algemene zin geldt dat voor uitzendbedrijven tot mei 2017 de mogelijkheid bestond om zich voor de heffing van enkele werkgeverspremies in te laten delen in een andere sector dan de uitzendsector (een vaksector) als zij zich voor meer dan 50% van hun loonsom specialiseerden in die sector en daar geen uitzendbeding toepasten. In veel vaksectoren zijn de premies lager dan in de uitzendsector. Veel uitzendbedrijven gebruikten deze mogelijkheid in combinatie met kortdurende uitzendovereenkomsten. In mei 2017 is deze situatie bevroren. Uitzendbedrijven die reeds in een vaksector waren ingedeeld, mogen daar vooralsnog blijven, maar nieuwe indelingen in vaksectoren zijn niet meer mogelijk.
Wat is uw reactie op het verplichte, betaalde transport naar het werk (punt 3) en eveneens verplichte afname van een door Efficient at Work aangewezen zorgverzekeraar (punt 4 en 5)? Is een dergelijke koppelverkoop wettelijk toegestaan?
Sinds 1 januari 2017 zijn verrekeningen en inhoudingen op het minimumloon niet meer toegestaan. Op dit verbod gelden wel uitzonderingen. Inhoudingen op kosten voor huisvesting en zorgverzekering zijn onder voorwaarden wel toegestaan. Dit verbod op inhoudingen en verrekeningen geldt dus alleen op het minimumloon en niet op het loon boven WML. Inhoudingen voor bijvoorbeeld transport zijn op het loon boven WML mogelijk. Ik kan op basis van de mij bekende informatie niet beoordelen of de betreffende arbeidsmigranten het minimumloon verdienen of beloond worden volgens de voor hen geldende cao.
Voor arbeidsmigranten is het – net als voor Nederlanders – mogelijk dat zorgverzekeraars en werkgevers een collectieve zorgverzekeringsovereenkomst sluiten. De arbeidsmigrant dient wel te allen tijden vrij te zijn in de keuze om hiervan gebruik te maken dan wel een individuele zorgverzekering af te sluiten. Hij kan uiteraard niet gedwongen worden tot het afsluiten van een door de werkgever aangewezen zorgverzekering.
De zorgverzekeraar waar het in dit geval om gaat heeft mij te kennen gegeven de nodige zorgvuldigheid bij het sluiten en beheer van collectieve contracten en «gedwongen winkelnering» niet te accepteren. Dat signaal is ook aan het betreffende uitzendbureau afgegeven.
Wat is uw reactie op het ontslag op staande voet indien blijkt dat een arbeidsmigrant zwanger is (punt 6)? Wat gaat u hiertegen ondernemen, mede gelet op de recent gestarte campagne tegen zwangerschapsdiscriminatie?
Discriminatie en uitsluiting zijn verboden. Zwangerschapsdiscriminatie bij sollicitaties, op de werkvloer en bij verlenging van het contract is dan ook een ernstige zaak en wordt niet geaccepteerd. In Nederland is iedereen voor de wet gelijk. Werkgevers dienen iedere sollicitant c.q. werknemer op diens eigen kwaliteiten te beoordelen. Een (mogelijke) zwangerschap mag daarbij geen rol spelen.
Een ontslag op staande voet is alleen gerechtvaardigd als sprake is van een dringende reden voor dit ontslag, zoals bijvoorbeeld diefstal of mishandeling van de werkgever of andere medewerkers. Zwangerschap kan niet als dringende reden voor ontslag aangemerkt worden. Integendeel, ontslag wegens zwangerschap is verboden op grond van het Burgerlijk Wetboek. Als een werkneemster desondanks toch op staande voet is ontslagen wegens zwangerschap, kan zij een verzoek indienen tot vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst, of tot toekenning van een billijke vergoeding.
Zijn de misstanden omschreven in het eerdere artikel in De Telegraaf en in bijgaande verklaring aanleiding voor de Inspectie SZW om Efficient at Work onder verscherpt toezicht te stellen?3
De Inspectie kent de term «verscherpt toezicht» niet, maar kan eigener beweging en naar aanleiding van meldingen onderzoek instellen. Op basis van onderzoek kan de Inspectie SZW vervolgens handhavend optreden.
Over of sprake is van een onderzoek doe ik geen uitspraak. De Inspectie SZW neemt signalen als deze zeer serieus.
Wat is uw reactie op hetgeen omschreven bij punt 7, waaruit blijkt dat arbeidsmigranten grof geld betalen voor een bouwval? Kunt u daarbij ook ingaan op het gegeven dat personeel van Efficient at Work te pas en te onpas binnen komt vallen?
Ik heb gesproken met de wethouder voor onder meer arbeidsmigratie en wonen van de gemeente Westland. Hij liet mij weten dat de gemeente Westland een eerlijk werk- en woonklimaat al langere tijd als belangrijkste speerpunt in het beleid ten aanzien van arbeidsmigranten heeft. De afgelopen jaren heeft de gemeente dan ook grote stappen gezet in het voorkomen en opsporen van misstanden. Dat gebeurt onder andere doordat de gemeente op regelmatige basis en met grote zorg gesprekken voert met álle uitzendorganisaties die gevestigd zijn in de gemeente, ook met de uitzender die in het artikel van De Telegraaf wordt genoemd. Ook worden regelmatig controles uitgevoerd op de huisvesting van uitzendbureaus. Naar aanleiding van de signalen heeft de wethouder mij laten weten dat de woning genoemd in de verklaring van de arbeidsmigranten gecontroleerd is. Daarbij is gekeken naar alle wooncomponenten waaronder de thermostaat, maar in het bijzonder naar veiligheid. De constateringen die tijdens deze inspectie zijn gedaan, zijn besproken met de uitzender zodat passende maatregelen kunnen worden getroffen. De gemeente neemt ook het signaal over onaangekondigd binnentreden in de woning serieus en heeft dit met het uitzendbureau besproken.
Voor wat betreft door het uitzendbureau opgelegde boetes geldt dat die sinds in werking treding van het al eerder genoemde verbod op verrekeningen en inhoudingen niet meer met het wettelijk minimumloon mogen worden verrekend of daarop mogen worden ingehouden. Indien de Inspectie SZW een dergelijke overtreding constateert treedt zij in lijn met de Beleidsregel bestuursrechtelijke handhaving Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag 2017(Stcrt. nr. 57119) hier tegen op.
Hoe staat het met uw toezegging dat de gemeente Westland de huisvesting van Efficient at Work gaat controleren? Heeft deze controle inmiddels plaatsgevonden en welke maatregelen zijn er getroffen?4
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u of de gemeente ondernemen tegen de Thermostaat die achter slot en grendel zit? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is? Wat onderneemt u tegen de boetes die bewoners krijgen als zij de Thermostaat verstellen? Gaat u dit per direct verbieden? Gaat u reeds betaalde boetes terugvorderen? Zo ja, waarom? Zo nee, zijn deze boetes werkelijk toegestaan?
Zie antwoord vraag 6.
Aangezien een bureau als Efficient at Work in het bezit is van de keurmerken SNA (NEN 4400–1), NBBU en Certified Flex Home, wat zegt dit over de kwaliteit van het systeem van zelfregulering?
Belangrijk bij private keurmerken is dat er ook regelmatig controles (over het algemeen 2 keer per jaar) plaatsvinden of nog aan de voorwaarden voor het keurmerk voldaan wordt. Ten aanzien van het keurmerk van de Stichting Normering Arbeid geldt (Kamerstuk 17 050, nr. 539) dat per jaar circa 500 onderneming het keurmerk verliezen. Dit is het zelfreinigend vermogen van een keurmerk.
SNA, NBBU en SNF hebben mij gemeld de signalen zoals verwoord in het artikel in de Telegraaf van 4 november «Roofbouw in de kassen» en de verklaring van arbeidsmigranten over dezelfde situatie, zeer ernstig te nemen. Deze organisaties nemen dit soort signalen dan ook mee in hun (extra) controles in het kader van een keurmerk of lidmaatschap. Het is aan deze organisaties ter beoordeling of een keurmerk of lidmaatschap wordt ingetrokken.
Leiden de geconstateerde misstanden bij de arbeidsomstandigheden en huisvesting van arbeidsmigranten tot het intrekken van deze keurmerken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid een vergunningenstelsel te introduceren, zodat foute eigenaren van malafide uitzendbureaus niet keer op keer in staat worden gesteld arbeidsmigranten uit te buiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben geen voorstander van een vergunningplicht. De vergunningplicht is in 1998 afgeschaft omdat bleek dat ook een vergunningstelsel malafiditeit niet kon voorkomen, terwijl het wel veel administratieve lasten voor bedrijven en de overheid tot gevolg had. Belangrijk voordeel van het huidige private keurmerk is de publiek-private samenwerking waardoor Inspectie SZW en Belastingdienst signalen krijgen van SNA en SNCU die Inspectie SZW en Belastingdienst helpen bij de handhaving. Uiteraard blijf ik wel in gesprek met de bij het keurmerk betrokken partijen over de verbeteringen in het keurmerk.
De lange wachttijden voor uitslagen van de inburgeringsexamens bij DUO |
|
Zihni Özdil (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de wachttijden voor de uitslagen voor het examen inburgering inmiddels zijn opgelopen tot vijftien weken voor het onderdeel schrijven en maar liefst achttien weken voor het onderdeel spreken, en dat dit betekent dat wanneer een inburgeraar in november examen doet hij of zij pas eind maart 2018 de uitslag krijgt?1
Ja
Wat is de reden dat de uitslagen van deze examens zo lang op zich laten wachten?
Vanaf 2015 is de toestroom van vluchtelingen naar Nederland toegenomen, waardoor er momenteel een grote groep inburgeraars is die het inburgeringsexamen moet afleggen. Aan onderdelen van deze inburgeringsexamens ligt een individuele beoordeling ten grondslag. Door de toename in het aantal afgelegde examens, en het (nog) niet toegenomen aantal beschikbare beoordelaars, is de wachttijd op de uitslagen toegenomen.
Wat voor gevolgen heeft deze toegenomen wachttijd voor het recht om de lening in een gift om te zetten als mensen binnen drie jaar het inburgergingsexamen halen?
De opgetreden langere wachttijden voor het ontvangen van een examenuitslag zouden er toe kunnen leiden dat een inburgeraar zijn inburgeringtermijn overschrijdt. Bij het overschrijden van de inburgeringstermijn wordt per geval beoordeeld of de inburgeraar de termijn verwijtbaar heeft overschreden. Dit is niet het geval als het overschrijden van de termijn wordt veroorzaakt door de opgelopen wachttijden voor de uitslag van de examens. In dat geval zal door DUO de inburgeringstermijn worden verlengd zodat de inburgeraar hier geen nadeel van ondervindt.
Deelt u de mening dat de wachttijd op de examenuitslag niet zou moeten meetellen voor de periode van drie jaar om het inburgeringsexamen te halen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat er statushouders zijn die gedurende de wachttijd voor de zekerheid opnieuw examenonderdelen doen en daarvoor extra geld moeten lenen, omdat zij zo lang in onzekerheid zitten of zij het examen gehaald hebben?
DUO heeft aangegeven dat er inburgeraars zijn die zich alvast weer voor een nieuw examen aanmelden, nog voor zij de uitslag van een eerdere examenpoging hebben ontvangen. Dit gebeurt nu vaker dan voorheen ten gevolge van de lange wachttijden. Ik snap wat mensen beweegt om dit te doen. Daarom vind ik het belangrijk om te benadrukken dat er maatregelen worden getroffen die er voor zorgen dat kandidaten die te lang moeten wachten, hiervoor extra tijd krijgen zodat dit niet tot termijnoverschrijding leidt.
Deelt u de mening dat een overheid die zelf niet tijdig levert, geen tijdige «prestaties» mag eisen van mensen?
Zoals eerder aangegeven zijn er door DUO maatregelen getroffen waardoor er voor gezorgd wordt dat de inburgeraar niet de dupe wordt van de toegenomen wachttijden. Voor de groep inburgeraars waar deze problematiek niet speelde, geldt dit logischerwijs niet. Daar zal, indien de inburgeraar zich niet voldoende heeft ingespannen en er geen persoonlijke bijzondere omstandigheden zijn die de verlenging van de inburgeringstermijn noodzakelijk maken, een boete volgen op de overschrijding.
Indien u de mening deelt dat de wachttijden onacceptabel lang zijn, welke doelen stelt u zichzelf bij het verkorten van deze wachttijd en op welke termijn?
Ik ben geschrokken van de wachttijden. Er zijn de afgelopen tijd verschillende maatregelen getroffen om de wachttijden te verkleinen. Deze maatregelen richten zich vooral op het vergroten van de capaciteit van beoordelaars. Zo worden er extra beoordelaars geworven en opgeleid en worden er maatregelen getroffen om te stimuleren dat de huidige beoordelaars meer uren werken. Echter, deze maatregelen zullen naar verwachting op korte termijn nog niet direct leiden tot een normalisatie van termijnen – sterker nog, het kan zijn dat op korte termijn de wachttijden nog verder oplopen.
Daarom zal de komende tijd worden bezien welke extra maatregelen genomen moeten worden om de wachttijden in te korten. Daarbij zijn creatieve oplossingen onvermijdelijk. Specifieke aandacht gaat daarbij uit naar het examenonderdeel «Oriëntatie op de Nederlandse Arbeidsmarkt» (ONA) omdat de wachttijden voor de beoordeling van dat examen nog steeds oplopen.
Bent u voornemens maatregelen te treffen om te zorgen dat deze wachttijden drastisch verkort worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat werknemers met een tijdelijk contract er fors op achteruit gaan bij ziekte |
|
Bart van Kent , Zihni Özdil (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat uitzendkrachten of werknemers met een tijdelijk contract die een ongeluk krijgen of ziek worden, er tot zo’n 3.000 euro netto per jaar op achteruit gaan zodra zij in de Ziektewet belanden?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Deelt u de bevinding van de Vakcentrale voor Professionals (VCP) dat deze achteruitgang het gevolg is van een maatregel uit het regeerakkoord, namelijk het voornemen om flexwerkers niet in aanmerking te laten komen voor de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet er op in dat mensen die kunnen werken geprikkeld worden om te werken. In het regeerakkoord hebben wij daarom afspraken gemaakt om werken te stimuleren. Op dit moment zit er in de fiscale sfeer echter nog de tegenovergestelde prikkel: als iemand die een uitkering heeft op grond van de Werkloosheidswet (WW) ziek wordt en daarom een uitkering krijgt op grond van de Ziektewet (ZW), wordt zijn netto inkomen hoger. Dit is het gevolg van het feit dat in die situatie de arbeidskorting en eventueel de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) wordt toegepast. En als deze persoon zich bij UWV beter meldt, wordt zijn besteedbaar inkomen weer lager. Deze inconsistentie willen wij uit het fiscale systeem verwijderen. Daarom is het voornemen om voor hen de arbeidskorting en de IACK af te schaffen, opgenomen in het regeerakkoord.
De voorgenomen afschaffing van deze kortingen geldt ook voor werknemers die ziek uit dienst zijn gegaan en daarom direct in de ZW zijn gekomen. Zij verkeren in een vergelijkbare situatie als zieke WW-gerechtigden: zij zijn ziek en hebben geen baan/werkgever meer. Het gaat hierbij om twee groepen. Ten eerste zieke werknemers waarvan de loondoorbetaling is gestopt omdat zij hun baan hebben verloren, bijvoorbeeld vanwege het aflopen van hun tijdelijke contract of het faillissement van hun werkgever. Ten tweede zieke uitzendkrachten die onder het uitzendbeding vallen; zij verliezen per direct hun uitzendbaan als zij ziek worden.
De arbeidskorting en IACK zijn fiscale instrumenten waarop recht bestaat als iemand inkomen uit arbeid heeft. Daarom gelden de arbeidskorting en de IACK momenteel al niet voor personen die recht hebben op een WW-uitkering. Deze personen hebben immers geen werkgever meer en zij werken niet.
De voorgenomen maatregel betekent het gelijktrekken van de fiscale behandeling van zieke en niet-zieke werknemers die hun baan/werkgever hebben verloren. Met het afschaffen van deze kortingen wordt een einde gemaakt aan het genieten van een fiscaal voordeel dat niet voor niet-werkenden is bedoeld, en dat louter ontstaat doordat zieke werknemers zonder baan een uitkering op grond van de ZW – in plaats van de WW – wordt toegekend.
Het kabinet is voornemens om de arbeidskorting en IACK per 1 januari 2020 af te schaffen voor ZW-gerechtigden die geen werkgever (meer) hebben.
Deze maatregel zal alleen voor nieuwe gevallen gelden. Samen met de Staatssecretaris van Financiën – die de eerstaangesprokene is op het terrein van de heffingskortingen – zal ik deze maatregel verder uitwerken. Vervolgens zal dit onderwerp in uw Kamer aan de orde komen.
Is het een bewuste keuze geweest van de regering om flexwerkers die na een ongeluk of bij ziekte in de Ziektewet belanden tot wel 3.000 euro netto per jaar te benadelen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat bij een inkomen van 30.000 euro bruto per jaar een maandelijkse terugval in inkomen van 250 euro netto bij gelijk blijvende vaste lasten niet te dragen is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de nadere uitwerking van dit voornemen uit het regeerakkoord in overleg met sociale partners teniet te doen, met als doel te voorkomen dat werknemers met een tijdelijk contract op deze manier «gestraft worden voor ziekte»? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb toegelicht in vorenstaande antwoorden, maakt de onderhavige maatregel deel uit van een breder pakket van maatregelen. Met dat pakket is beoogd om meer prikkels in te bouwen om mensen weer aan het werk te krijgen. Bij de uitwerking van de voorgenomen maatregelen zal het kabinet ook in gesprek gaan met sociale partners.
Het bericht ‘MeerGGZ maakt bezwaar tegen cao ggz’ |
|
Dennis Wiersma (VVD), El Yassini |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «MeerGGZ maakt bezwaar tegen cao ggz»?1
Ja.
Klopt het dat er een bezwaar bij uw ministerie is ingediend tegen het algemeen verbindend verklaren van de cao geestelijke gezondheidszorg (ggz)?
Er zijn bedenkingen ingediend tegen het verzoek om algemeen verbindend verklaring (avv) van bepalingen van de cao Geestelijke Gezondheidszorg.
Kunt u aangeven of er inmiddels contact heeft plaatsgevonden tussen uw ministerie en Platform MeerGGZ? Zo ja, wat is er uit dit gesprek gekomen? Zo nee, gaat dit nog plaatsvinden?
Op dit moment is bovengenoemd verzoek om avv in behandeling. De daartegen ingediende bedenkingen zullen door mij op de gebruikelijke manier behandeld worden. Dat betekent dat bedenkingen aan de indieners van het avv-verzoek worden voorgelegd met verzoek om commentaar. Aan de hand daarvan vorm ik mijn oordeel over de bedenkingen. Dat oordeel neem ik op in de overwegingen bij het avv-besluit. Dit is de gebruikelijke gang van zaken bij bedenkingen. In deze procedure vinden geen gesprekken of hoorzittingen plaats met bedenkinghebbenden en/of indieners van avv-verzoeken. Het is een schriftelijke procedure.
Wat vindt u van de opmerkingen van Platform MeerGGZ-voorzitter Bert Bakker dat de nieuwe cao ggz inflexibel en centralistisch is en hiermee mogelijk innovatieve organisaties in de weg zit die willen uitblinken op kwaliteit en ketenzorg? Deelt u deze zorgen? Deelt u de mening dat dit niet de bedoeling kan zijn van het instrument algemeen verbindend verklaren?
Over deze lopende individuele procedure wil ik geen uitspraken doen voordat ik alle stappen in de procedure doorlopen heb.
Wel kan ik uiteraard ingaan op het doel van avv in het algemeen: het doel van het instrument algemeen verbindend verklaren is concurrentie op arbeidsvoorwaarden door onderbieding door niet gebonden werkgevers en werknemers te voorkomen.
Wat is uw reactie op de gestelde mogelijke gevolgen van het algemeen verbindend verklaren van de cao ggz, bijvoorbeeld dat patiënten of cliënten in de avonden of in het weekend voor een gesloten deur komen te staan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe taxeert u de angst dat de nieuwe cao het doorbreken van schotten tegengaat?
Zie antwoord vraag 4.
Overlegt u in het kader van de beoordeling van het algemeen verbindend verklaren van de cao ggz en van het bezwaar van Platform MeerGGZ met de Minister en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport omtrent de gevolgen van de cao voor innovatie, ketenzorg en ontschotting in de ggz en jeugd-ggz? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke zorgen uiten zij over de cao en de gevolgen hiervan?
Nee.
In het kader van avv laat ik een toets uitvoeren op de voor avv voorgelegde bepalingen. Gekeken wordt o.a. of zij niet kennelijk in strijd zijn met wet- en regelgeving, of zij zich naar hun aard lenen voor avv en of zij voldoen aan alle vereisten. In het Toetsingskader AVV, dat voor een ieder toegankelijk is, is deze toets nader uitgewerkt.
De inhoudelijke wensen die ik of de Minister van VWS zouden hebben met betrekking tot de inhoud van de cao, zijn in het de kader van die toets niet aan de orde en kan ik niet laten mee wegen bij het nemen van een avv-besluit. Avv is een instrument dat cao-volgend is en de inhoud van een cao is aan cao-partijen.
Bent u bereid tegemoet te komen aan de oproep van Platform MeerGGZ om meer ruimte te geven, zodat Platform MeerGGZ tot een passend arbeidsvoorwaardenpakket kan komen voor haar leden?
Zie mijn antwoorden op de vragen 4, 5 en 6.
Krijgt u vaker signalen, zoals die vanuit Platform MeerGGZ, dat het instrument van algemeen verbindend verklaren innoverende organisaties in de weg kan zitten?
Nee, vergelijkbare bedenkingen zijn nog niet eerder ingediend.
Kunt u aangeven hoeveel bezwaren er in de afgelopen jaren zijn aangetekend tegen het algemeen verbindend verklaren van een cao? Kunt u de cijfers voor de afgelopen vijf jaar delen met de Tweede Kamer?
In 2012 zijn 124 avv-verzoeken ingediend, tegen 13 daarvan zijn in totaal 21 bedenkingen ingediend. In 2013 zijn 118 avv-verzoeken ingediend, tegen 10 daarvan zijn in totaal 19 bedenkingen ingediend. In 2014 zijn 110 avv-verzoeken ingediend, tegen 11 daarvan zijn in totaal 26 bedenkingen ingediend. In 2015 zijn 106 avv-verzoeken ingediend, tegen 7 daarvan zijn in totaal 12 bedenkingen ingediend. In 2016 zijn 109 avv-verzoeken ingediend, tegen 5 daarvan zijn in totaal 12 bedenkingen ingediend.
Kunt u aangeven hoe u tegen het instrument van algemeen verbindend verklaren aankijkt, ook in het kader van toekomstbestendigheid en ruimte voor maatwerk?
Het algemeen verbindend verklaren van cao-bepalingen levert een bijdrage aan het voorkomen van concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Het belang daarvan wordt in het Regeerakkoord erkend (zie de passages met betrekking tot pay-roll en buitenlandse gedetacheerde werknemers).
Cao-partijen gaan zelf over de inhoud van een cao. Dat laat onverlet dat ik meen, dat het goed zou zijn als werkgevers en werknemers voortdurend aandacht hebben voor de mogelijkheden voor modernisering van cao’s. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om ruimte voor maatwerk, voor keuzevrijheid in de verdeling tussen primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden en meer aandacht voor de duurzame inzetbaarheid van werknemers. Het kabinet zet in op hervorming voor zekerheid en kansen in een nieuwe economie. Onze arbeidsmarkt is bedoeld om zekerheid en kansen te bieden voor iedereen, ook wanneer de omstandigheden met de tijd veranderen. Periodiek onderhoud en modernisering van stelsels zijn noodzakelijk. Modernisering van cao’s kan daaraan een belangrijke bijdrage leveren.
Welke ruimte hebben organisaties zoals Platform MeerGGZ nu om een eigen arbeidsvoorwaardenpakket te laten gelden?
Platform MeerGGZ kan een eigen arbeidsvoorwaardenpakket afspreken, bijvoorbeeld in de vorm van een cao, en deze laten gelden voor de leden van het Platform. Indien de bepalingen van de cao GGZ algemeen verbindend worden verklaard kunnen de leden van het platform het eigen arbeidsvoorwaardenpakket toepassen, voorzover de avv-de cao-bepalingen daarvoor ruimte laten. Zodra er een eigen rechtsgeldige cao tot stand is gekomen, kan Platform MeerGGZ, of de leden zélf, cao-partijen bij de cao GGZ verzoeken om de leden van MeerGGZ te dispenseren van het toepassen van bepalingen van de GGZ-cao. Bij een volgend avv verzoek kan MeerGGZ de Minister van SZW verzoeken om de leden dispensatie te verlenen van het avv- besluit in verband met het hebben van een eigen cao. Zo’n verzoek zal dan op de eigen merites worden beoordeeld.
Welke mogelijkheden hebben organisaties zoals Platform MeerGGZ om deel te nemen aan het cao-onderhandelingsproces? In hoeverre is er ruimte voor nieuwe collectieven om deel te mogen nemen aan de onderhandelingen?
Onderhandelingsvrijheid staat hier centraal. Het is aan partijen bij een cao om zelf te bepalen welke organisaties deelnemen aan het cao-onderhandelingsproces. Nieuwe collectieven kunnen bestaande cao-partijen verzoeken om deel te mogen nemen aan de onderhandelingen.
Het bericht dat een in Rotterdam werkzame imam in Engeland is veroordeeld voor kindermishandeling |
|
Jasper van Dijk |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de door De Telegraaf gepubliceerde video waarop te zien is hoe de in Rotterdam werkzame imam Haroen K. kinderen mishandelt en op basis waarvan hij in Engeland is veroordeeld?1
Ja.
Klopt het dat het bestuur van de moskee waar imam Haroen K. werkzaam is op de hoogte was van zijn veroordeling voor kindermishandeling? Zo ja, wat voor gevolgen zou dit volgens u voor het bestuur moeten hebben?
De gemeente Rotterdam is direct na de publicatie in De Telegraaf met de Shane Mustafa moskee in gesprek gegaan2. Het bestuur van de moskee Shane Mustafa heeft middels een verklaring op de website3 laten weten niet op de hoogte te zijn geweest van de veroordeling van Haroen K. en de feiten die hier de basis voor vormden. Verder heeft het bestuur aangegeven dat ze het zeer betreuren dat Haroen K. niet uit eigen beweging hen van deze voorgeschiedenis op de hoogte heeft gebracht en dat dat het vertrouwen heeft geschaad. Het bestuur heeft in gesprek met de betrokkene aangegeven gewelddadig gedrag nooit te toleren, en hem aangesproken op het feit dat hij de veroordeling heeft verzwegen. Volgens het bestuur van de moskee zal Haroen K. geen vrijwilligersfunctie bekleden binnen de activiteiten van hun organisatie, is hem verzocht om alle vrijwillige taken neer te leggen en is hem de toegang tot de moskee ontzegd.
Bent u van mening dat, vanwege de dagelijkse omgang met kinderen, bij de aanstelling van een imam een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) moet worden gevraagd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Wij vinden het primair de verantwoordelijkheid van iedere organisatie of werkgever zelf om na te gaan of een werknemer of iemand die hij inhuurt, geschikt is voor zijn functie. Een organisatie of werkgever kan van een kandidaat een VOG verlangen. Daar waar het gaat om functies waarbij met kinderen wordt gewerkt, vinden wij het aanvragen van een VOG altijd aan te bevelen. Dit wordt onder andere gestimuleerd met de gratis VOG voor vrijwilligers. Verschillende ministeries hebben voor specifieke beroepsgroepen in hun beleidsdomein een VOG verplicht gesteld, bijvoorbeeld in de kinderopvang en jeugdzorg. Voor overige beroepen is het aan de werkgever om zelf de afweging te maken of hij van een werknemer een VOG verlangt of niet.
Zou de betreffende imam, die een veroordeling voor kindermishandeling in het buitenland heeft gekregen, in Nederland een VOG krijgen voor het werken in een moskee indien deze zou worden aangevraagd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij gaan niet in op individuele gevallen. Wel kan worden aangegeven op welke wijze in zijn algemeenheid een dergelijke VOG-aanvraag wordt behandeld.
Als een Nederlander in een andere EU-lidstaat wordt veroordeeld dan wordt Nederland op de hoogte gesteld van het strafvonnis. Het strafvonnis wordt in de Nederlandse justitiële gegevens opgenomen en wordt in voorkomend geval meegenomen in de beoordeling voor de VOG. Een aanvraag wordt geweigerd als een antecedent een goede uitoefening van een functie in de weg staat. In de regel zal een persoon met een veroordeling voor kindermishandeling een VOG worden geweigerd wanneer hij met kinderen wil gaan werken.
Klopt het dat de betreffende imam banden heeft met Hijaz, een landgoed in Engeland waar tientallen Nederlandse moslims zich hebben gevestigd, dat in verband wordt gebracht met seksueel misbruik, manipulatie, bangmakerij en het financieel uitknijpen van leden?2
De vrijheid van elke geloofsgemeenschap om relaties te onderhouden en om financiering van binnen- of buitenland aan te trekken, mag nooit door personen of organisaties misbruikt worden om de vrijheden van anderen te beperken. In dat geval treedt de overheid gericht op.
Over de specifieke relaties vanuit Nederlandse organisaties met de Hijaz-gemeenschap in het Verenigd Koninkrijk doen wij geen uitspraak. Bij problematische gedragingen wordt door de gemeenten via de driesporenaanpak geacteerd. Bij verdenking van strafbare feiten in Nederland is het Openbaar Ministerie aan zet.
In beginsel staat het elke geloofsgemeenschap vrij om financiering vanuit binnen- of buitenland aan te trekken ten behoeve van een moskee, kerk, synagoge of tempel. Het kabinet zet zich in op het vergroten van de transparantie van Nederlandse maatschappelijke en religieuze instellingen om ongewenste (buitenlandse) financiering die bijdraagt aan anti-democratisch, anti-integratief en onverdraagzaam gedrag tegen te gaan5.
Zijn er in Nederlandse moskeeën nog meer imams actief die banden hebben met Hijaz, bijvoorbeeld in de Noeroel Islam moskee in Den Haag, die financiële banden heeft met deze islamitische gemeenschap in Engeland?
Heeft u voldoende zicht op de banden tussen Hijaz en Nederlandse moskeeën en of er nog meer misstanden plaatsvinden? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit inzicht er wel komt en op welke termijn?
Werklozen die bij de NS met levensgevaarlijke chroomverf moesten werken |
|
Cem Laçin , Bart van Kent , Jasper van Dijk |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Wat vindt u van het artikel «Chroom-6: hoe 800 Tilburgse werklozen in gevaar werden gebracht»?1
Ik kan me de zorgen en onzekerheid die ik lees in het artikel goed indenken. Gezond en veilig werken is voor iedereen het uitgangspunt. Mensen moeten niet ziek worden door hun werk.
Deelt u de mening dat zowel de Nederlandse Spoorwegen (NS) als de gemeente Tilburg enorme steken hebben laten vallen bij het treinenproject voor 800 werkloze Tilburgers?
Werken met kankerverwekkende stoffen als chroom VI is aan strenge regels gebonden. Dat betekent dat er doeltreffende beschermende maatregelen genomen moeten worden.
Wanneer gemeenten een re-integrant plaatsen bij een andere werkgever dan de gemeente, hebben zowel de gemeente als de andere werkgever een verantwoordelijkheid om de gezondheid en de veiligheid van de re-integrant te waarborgen. De gemeente blijft eindverantwoordelijk.
De gemeente Tilburg heeft naar aanleiding van signalen over risicovolle werkomstandigheden in 2015 een «Onafhankelijke Onderzoekscommissie Tilburg Chroom-6» (verder: onafhankelijke onderzoekscommissie) ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van zowel werkgevers- als werknemerszijde, een onafhankelijk voorzitter en een onafhankelijk wetenschappelijk expert. In opdracht van deze commissie doet het RIVM onderzoek naar de omstandigheden waaronder in het project tROM2 gewerkt is. De NS verleent hieraan volledige medewerking. Ik wil graag eerst de resultaten van dit onderzoek afwachten; deze worden eind augustus 2018 verwacht.
Wat vindt u van de behandeling van de werklozen in dit project («schuren, en niet zeuren»), waarbij zieke medewerkers gebeld werden door de projectleider met de mededeling dat zij gekort werden op hun uitkering als zij niet toch kwamen opdagen?
De regels voor gezond en veilig werken gelden voor mensen die aan het re-integreren zijn net zozeer als voor mensen die in loondienst werken. De onafhankelijke onderzoekscommissie onderzoekt in dit verband onder andere de arbeidsomstandigheden en de genomen beschermingsmaatregelen.
Hoe is het mogelijk dat de NS, de gemeente Tilburg en de Inspectie SZW niet ingrepen toen duidelijk werd dat de werklozen zonder adequate bescherming moesten werken met chroomverf?
Vragen naar het arbeidsregime maken ook deel uit van het onderzoek in opdracht van de onafhankelijk onderzoekscommissie. Voor wat betreft de rol van de Inspectie SZW, zie het antwoord op vraag 6.
Klopt het dat de NS lang van tevoren op de hoogte was van de risico’s van het werken met chroomverf? Zo ja, waarom werden geen maatregelen genomen?
In het onderzoek dat door RIVM inzake tROM wordt uitgevoerd, wordt onder meer gekeken naar de manier waarop de verplichtingen uit de Wet werk en bijstand (Wwb) zijn ingevuld. Naast het onderzoek van de onafhankelijke commissie naar het tROM-project heeft NS aangekondigd zelf een extern onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren door het RIVM. Dit is het zogeheten «Onderzoek Verleden». Dit onderzoek ziet specifiek op de arbeidsomstandigheden bij NS in het verleden. Dit onderzoek zal binnenkort van start gaan.
Hoe kan het dat u op eerdere vragen antwoordt dat de toenmalige Inspectie SZW geen signalen heeft ontvangen, terwijl er wel degelijk anonieme klachten binnenkwamen over het vele stof?2
In 2005 heeft een inspecteur van de Inspectie SZW de betreffende Nedtrain-locatie bezocht naar aanleiding van een klacht van werknemers over blootstelling aan lawaai en stof. De klacht was niet afkomstig van werknemers die werkten aan het verwijderen van verf en had ook niet specifiek betrekking op chroom VI. Door plaatsing van deze werknemers in een andere ruimte is toen een oplossing gevonden voor die klacht.
Voor de volledigheid meld ik nog dat de Inspectie SZW in 2008, in het kader van een inspectieproject machineveiligheid, een inspectie heeft uitgevoerd op dezelfde locatie.
Bij de beantwoording van genoemde Kamervragen zijn deze bezoeken niet boven water gekomen vanwege het ontbreken van de link met chroom VI.
Kunt u garanderen dat werknemers – die nu nog in aanraking komen met chroomverf – geen enkel risico meer lopen?
Veiligheid is primair de verantwoordelijkheid van werkgevers. Zij dienen risico’s te inventariseren en doeltreffende beschermende maatregelen te nemen. In de huidige wet- en regelgeving zijn enkele aanscherpingen doorgevoerd. Zo mag een aantal chroomVI-houdende verbindingen nu alleen nog gebruikt worden indien een vergunning van de Europese Commissie is verkregen. Deze zogeheten autorisatieplicht is geregeld in de REACH-verordening4. Daarbij worden strenge voorwaarden aan het gebruik gesteld. Bedrijven5 die deze vergunning niet hebben of niet tijdig hebben aangevraagd, mogen sinds 21 september 2017 geen gebruik meer maken van deze stoffen.
Verder heeft de Gezondheidsraad advies uitgebracht over de gezondheidsrisico’s van chroom VI. Naar aanleiding van dit advies6 is er een verlaagde wettelijke grenswaarde vastgesteld. Deze grenswaarde omvat alle blootstelling aan de stof, dus niet alleen in productieprocessen maar ook bij bewerkingen nadat bijvoorbeeld verf is toegepast die dergelijke verbindingen bevat.
De Inspectie SZW is in het najaar van 2016 gestart met het benaderen van branches waar blootstelling aan chroom VI kan plaatsvinden. Zij zijn geïnformeerd over de verlaging van de grenswaarde die per 1 maart 2017 is ingegaan. Aan de branches is gevraagd om de manier waarop ze met chroom VI werken in kaart te brengen en ze zijn aangespoord hun verantwoordelijkheid te nemen en zo nodig maatregelen te treffen.
Bent u bereid de aanbevelingen uit het rapport «Slachtoffers van gevaarlijke stoffen bij defensie» ook toe te passen op deze ernstige zaak?3
Ik onderschrijf de algemene aanbevelingen uit het rapport «Slachtoffers van gevaarlijke stoffen», zoals het recht op een eerlijke en rechtvaardige behandeling van gevolgen van het werken met gevaarlijke stoffen, het garanderen van de veiligheid van werknemers en het voldoen aan veiligheidsvoorschriften.
De aanbevelingen richten zich verder op een redelijke schadevergoeding en het oprichten van een schadefonds. Het is aan de werkgever om een financiële vergoeding voor gezondheidsschade van werknemers te overwegen. Defensie heeft de regeling ook in die hoedanigheid getroffen.
In het geval van het treinenproject in Tilburg heeft de gemeente Tilburg voor de jaren 2016, 2017 en binnenkort ook voor 2018 aan betrokkenen een financiële tegemoetkoming verstrekt ter hoogte van het eigen risico om de drempel weg te nemen om zich eventueel medisch te laten onderzoeken. Het onderzoek van het RIVM zal meer inzicht geven in de toedracht, de (gezondheids)schade en de causaliteit met de uitgevoerde werkzaamheden. Hiermee zal nader kunnen worden bepaald of en welke schadevergoeding op z’n plaats is. Eventueel kan een rechter hier in laatste instantie een uitspraak over doen.
Deelt u de mening dat sprake is van een keihard misdrijf, omdat de mensen die zijn blootgesteld aan gevaarlijke stoffen onvoldoende werden beschermd en omdat de kennis over die gevaarlijke stoffen aanwezig was of tenminste had moeten zijn? Zo ja, waarom. Zo nee, waarom niet?
Om hierover uitspraken te kunnen doen zal inzicht nodig zijn in de feiten en omstandigheden rond het tROM-project. Of er sprake is van een misdrijf, mocht hier op grond van de onderzoeksresultaten een vermoeden van rijzen, zal door de rechter moeten worden vastgesteld.
Komen de slachtoffers – zolang het onderzoek nog loopt – in aanmerking voor een coulanceregeling, zoals die ook voor defensie geldt? Zo ja, waarom? nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Komen de slachtoffers uiteindelijk in aanmerking voor een ruimhartige schadevergoeding? Bent u bereid hiervoor een schadefonds in te stellen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Videos. Universitaire kindbruidjes over de zegeningen van islam’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Videos. Universitaire kindbruidjes over de zegeningen van islam»?1
Ja.
Is het een taak van het Nederlandse onderwijs om ieder kritisch vermogen af te breken aangaande de islam? Zo nee, wat is dan het leerdoel van de Leiden Islam Academie aangaande de grootste existentiële bedreiging van ons land?
Nee. Het is juist een taak van het Nederlands onderwijs kritisch vermogen te stimuleren. Daarin staat het universiteiten vrij een religie, zoals de islam, tot onderwerp van studie te maken. De Leiden Islam Academie biedt in dit kader korte onderwijsmodulen en onderwijs op maat aan om op deze manier de aanwezige kennis en expertise op het gebied van islamonderzoek in Nederland ook buiten de universiteit aan te bieden. De Academie heeft namelijk als visie dat bredere kennis over de islam – als religie, maar ook als ethiek, mystiek of in radicale en politieke vorm – helpt het maatschappelijke debat over de islam in een bredere context te plaatsen. Dit aanbod wordt ontwikkeld op verzoek van en in samenwerking met maatschappelijke partners zoals islamitische studentenverenigingen, politie, huisartsenopleiding, rechterlijke macht, diplomatieke diensten en scholen. Het specifieke programma waar de vraag naar verwijst, valt hieronder en is op verzoek van de Faculteit ontwikkeld.
Deelt u de mening dat het sponsoren van een leerstoel over de islam door het land Oman, dat de sharia als basis van haar rechtssysteem hanteert, geen goed idee is vanwege de invloed die Oman daarmee kan uitoefenen op het Nederlandse onderwijs, zoals in de filmpjes aangetoond wordt?
Ik deel uw mening niet.
Het sultanaat Oman heeft in 2008 eenmalig een bedrag betaald aan de Universiteit Leiden voor de financiering van een leerstoel op het gebied van «Oriental Studies». De invulling van de leeropdracht van de leerstoel, alsmede de betaling van het salaris van de leerstoelhouder, is de exclusieve verantwoordelijkheid van Universiteit Leiden. Oman heeft geen invloed op, noch betrokkenheid bij de onderzoek- of onderwijsprogramma's die door de leerstoel worden ontwikkeld. De universiteiten van Harvard, Cambridge, Melbourne en Georgetown ontvingen van het sultanaat soortgelijke financieringen voor leerstoelen.
De uitgangspunten voor de gesponsorde leerstoel staan beschreven in het «Hooglerarenbeleid» van de Universiteit Leiden. Hierin is bepaald dat in de overeenkomst tussen partijen, afspraken worden gemaakt over de omvang van de aanstelling en de financiering van de leerstoel. Ook is de onafhankelijkheid van de leerstoelhouder ten opzichte van de sponsor vastgelegd. Dit sluit aan bij de principes van eerlijkheid, zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, controleerbaarheid, onpartijdigheid en onafhankelijkheid die tot uiting komen in de Nederlandse gedragscode wetenschapsbeoefening. Gezien deze waarborgen, zie ik dan ook geen reden sponsoring van Nederlands onderwijs door islamitische landen te verbieden.
Bent u bereid de sponsoring van Nederlands onderwijs door islamitische landen te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat senioren in Apeldoorn overdonderd zijn door de komst van Turkse leeftijdsgenoten |
|
Machiel de Graaf (PVV), Fleur Agema (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Senioren in Apeldoorn overdonderd door komst Turkse leeftijdsgenoten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het een onzalig plan is, waarmee bewoners van een seniorencomplex in Apeldoorn zijn overvallen, om in het vervolg ieder vrijkomend appartement te verhuren aan Turkse ouderen – die thuiszorg ontvangen van Waalstad – en de flat daarmee in «klein-Turkije» te veranderen?
Woningcorporaties zijn, binnen de kaders van de Woningwet en de Huisvestingswet, vrij om hun toewijzingsbeleid vorm te geven. Volgens de Woningwet worden woningcorporaties geacht hun beleid in samenspraak met gemeenten en huurdersorganisaties vorm te geven. Huurders kunnen zodoende de keuzes die corporaties in hun beleid willen maken beïnvloeden. Idealiter leidt dit proces tot concrete prestatieafspraken, die onder meer kunnen gaan over de huisvesting van bepaalde doelgroepen, zoals personen met een zorgvraag. Woningcorporaties kunnen ervoor kiezen samen te werken met een zorgaanbieder en cliënten van de laatste te huisvesten. Dit is met name in de ouderen- en gehandicaptenzorg niet ongebruikelijk omdat dit de zorgverlening efficiënter kan maken. Soms wordt er daarbij voor gekozen mensen met een gemeenschappelijke noemer, zoals een zorgzwaarte, beperking, leefstijl of achtergrond bijeen te laten wonen.
In de Wet op het overleg huurders verhuurder (ook wel Overlegwet genoemd) staat op welke wijze verhuurders hun huurders bij voorgenomen wijzigingen in het beleid, waaronder het toewijzings- en verhuurbeleid, moeten betrekken. De huurdersorganisatie heeft adviesrecht bij het toewijzings- en verhuurbeleid. En bij beleidsvoornemens voor een specifiek wooncomplex heeft ook de bewonerscommissie van dat wooncomplex, als die er is, adviesrecht. Dit houdt in dat de verhuurder de huurdersorganisatie (en bewonerscommissie) over de voorgenomen beleidswijziging moet informeren, er met hen overleg over moet voeren indien de huurdersvertegenwoordiging dat wenst en de gelegenheid moet geven binnen 6 weken schriftelijk advies uit te brengen.
Voor zover ik kan nagaan heeft de woningcorporatie binnen de kaders van de wet gehandeld. Dat neemt niet weg dat bewoners ontevreden kunnen zijn over een door de corporatie genomen besluit. Corporaties zijn daarom verplicht een onafhankelijke klachtencommissie in te stellen. Bij Ons Huis is deze, zoals bij meer woningcorporaties, regionaal georganiseerd. Een huurder die vindt dat zijn klacht niet goed door een corporatie is afgewikkeld kan naar de rechter stappen.
Ik heb in het toewijzingsbeleid van individuele woningcorporaties geen rol, maar hoop dat bewoners en woningcorporatie tot een vergelijk kunnen komen.
Deelt u de mening dat het achterbaks is de huidige bewoners, zonder enige vorm van inspraak, voor een voldongen feit te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom worden Nederlandse ouderen gediscrimineerd ten opzichte van Turkse ouderen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe bestaat het dat een thuiszorgorganisatie een heel seniorencomplex kaapt? Deelt u de mening dat dit van de zotte is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze discriminatie van Nederlandse ouderen te staken en met betrokken partijen in overleg te gaan, zodat deze plannen van tafel kunnen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat aankoopmakelaars de woningmarkt in hun greep hebben |
|
Wouter Koolmees (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «De aankoopmakelaar is terug, en heeft de markt in zijn greep»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat geschetst wordt van niet-transparante tarieven die aankoopmakelaars in rekening brengen, waardoor het moeilijk is ze te vergelijken? Zo ja, wat kunt u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het beeld dat het lastig is voor consumenten om de tarieven van (aankoop)makelaars te vergelijken omdat deze gegevens vaak niet openbaar zijn. Dit vind ik onwenselijk en ik heb de brancheorganisaties dan ook opgeroepen transparanter te worden over de tarieven die aangesloten makelaars rekenen en de diensten die zij voor die prijs aanbieden.
(Aankoop)makelaars zijn niet wettelijk verplicht hun tarieven op hun website kenbaar te maken. Omdat de dienstverlening die klanten wensen uiteenloopt, doen makelaars vaak een individueel aanbod dat is gebaseerd op de specifieke wensen van de klant. Makelaars die zijn aangesloten bij de brancheorganisaties NVM, VBO of VastgoedPRO moeten daarbij handelen conform de «Algemene Consumentenvoorwaarden Makelaardij». Volgens deze voorwaarden zijn makelaars verplicht de dienstverlening die geleverd zal worden en het tarief in een opdracht tot dienstverlening vast te leggen en kenbaar te maken richting hun klant. De tarieven worden zo altijd transparant voordat de klant de opdracht verleent aan de makelaar. Transparantie over de tarieven op bijvoorbeeld de eigen website is echter zeldzaam. Hierdoor kunnen consumenten de tarieven van makelaars moeilijk vergelijken en moeten verschillende offertes worden aangevraagd om een beeld van de tarieven en de dienstverlening te krijgen.
De website advieskeuze.nl, die eerder haar kracht heeft bewezen in het vergelijkbaar maken van de tarieven en kwaliteit van hypotheekadvies, is recent ook gestart met vergelijken van makelaars. De Consumentenbond heeft een meerderheidsbelang in deze vergelijkingssite en ook de Vereniging Eigen Huis steunt dit initiatief. Ik juich dit initiatief toe omdat een onafhankelijke vergelijking van makelaars bijdraagt aan een concurrerende en goed functionerende markt. Ik zal in overleg gaan met de Consumentenbond en Vereniging Eigen Huis over mogelijkheden om de transparantie van tarieven en kwaliteit op deze website te verbeteren en te versnellen. Ik vertrouw erop dat ook makelaars zich zullen inzetten om de transparantie van tarieven en kwaliteit te verbeteren.
Klopt het dat aankoopmakelaars eerder kennis hebben van het (aankomende) woningaanbod dan de rest van de markt? Klopt het dat huizenkopers daardoor, gezien de huidige marktsituatie in delen van ons land, bijna gedwongen zijn tegen aanzienlijke kosten een aankoopmakelaar in te schakelen wanneer zij een huis willen kopen? Bent u van mening dat dit onwenselijk is en de kosten voor huizenkopers onnodig opdrijft?
In de praktijk hebben aspirant-kopers met een aankoopmakelaar vaak eerder kennis van het woningaanbod. Aankoopmakelaars zijn immers bekend met de lokale woningmarkt en hebben aandacht voor signalen die erop duiden dat bepaalde woningen in de verkoop zullen komen. Daarnaast zijn er makelaarskantoren die zich met zowel aankoop- als verkoopmakelaardij bezighouden. Voorts ontstaat een informatievoorsprong voor huizenzoekers met een aankoopmakelaar omdat het gebeurt dat woningen sneller in niet-openbare systemen verschijnen dan op bijvoorbeeld Funda. De NVM heeft haar systemen zo ingericht dat nieuw aanbod in principe gelijktijdig op interne systemen en op Funda verschijnt. In de praktijk kunnen makelaars ervoor kiezen aanbod eerst alleen op het interne systeem aan te bieden. Dit leidt voor dit deel van het aanbod tot een informatievoorsprong voor aankoopmakelaars. Ik heb geen inzicht in de mate waarin dit gebeurt en wat dit betekent voor de positie van de klant in het koopproces. Ik heb deze problematiek aangekaart bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Is het toegestaan belangstellenden voor een huis te weigeren als zij geen aankoopmakelaar in de hand hebben genomen? Zo ja, waarom is dit toegestaan? Zo nee, waarom ontstaat bij veel kopers dan toch de indruk dat dit zo is?
Hoewel het niet bij wet verboden is voor individuele makelaars om geïnteresseerden met een aankoopmakelaar voorrang te geven, acht ik het weigeren van potentiële kopers puur vanwege het feit dat zij geen aankoopmakelaar hebben, niet als betamelijk. Ik ben hierover in overleg getreden met de brancheorganisaties NVM en VBO en ook zij zien een dergelijke uitsluiting als onwenselijk en bovendien niet conform de Algemene Consumentenvoorwaarden Makelaardij. Deze voorwaarden schrijven voor dat makelaars een opdracht moeten uitvoeren «naar beste weten en kunnen uit en met inachtneming van de belangen van de consument». NVM en VBO zullen dit standpunt ook aan hun leden communiceren. Wel geven zij aan niet de indruk te hebben dat kopers zonder aankoopmakelaar structureel buitengesloten worden en wijzen er op dat ook in de krappe gebieden het merendeel van de woningen zonder aankoopmakelaar wordt gekocht. Er zijn hen verder geen klachten bekend die betrekking hebben op het uitsluiten van potentiële kopers zonder aankoopmakelaar.
De NVM en VBO wijzen er ook op dat consumenten die de indruk hebben dat zij op oneigenlijke gronden worden buitengesloten bij bezichtigingen, de mogelijkheid hebben hun klacht voor te leggen aan de tuchtrechter. Dit kan op laagdrempelige wijze. Hetzelfde geldt voor verkopers die de indruk hebben dat hun belangen niet goed zijn behartigd als gevolg van het buitensluiten van geïnteresseerden. Vereniging Eigen Huis heeft aan mij toegezegd dat zij de mogelijkheid om misstanden voor te leggen aan de tuchtrechter onder de aandacht zal brengen van consumenten.
Overigens zijn er wel situaties denkbaar waarin het in het belang van de verkoper is om een deel van de verzoeken tot bezichtiging te weigeren, bijvoorbeeld als een verkoper bovenal hecht aan een snelle verkoop of wanneer er sprake is van een onpraktisch groot aantal verzoeken voor bezichtigingen, zoals in krappe woningmarktregio’s kan voorkomen.
Wat vindt u van de praktijk waarbij makelaars een courtage vragen die wordt uitgedrukt in procenten van de koopprijs? Klopt het dat het daardoor een hogere prijs aantrekkelijker is voor een aankoopmakelaar dan een lagere prijs? Deelt u de mening dat dat een perverse prikkel voor een aankoopmakelaar is?
Het staat een makelaar vrij om zelf te bepalen op welke wijze hij of zij de vergoeding voor geleverde diensten vaststelt. Aspirant-kopers die gebruik willen maken van een aankoopmakelaar kunnen bij hun selectie van een makelaar ook afspraken maken over de wijze waarop de vergoeding wordt vastgesteld. Het komt veelvuldig voor dat een vergoeding wordt gebaseerd op de aankoopprijs. Het werken met een vergoeding als percentage van de verkoopprijs betekent dat mensen een vertaalslag moeten maken naar de verwachte kosten, dit bemoeilijkt de beoordeling van tarieven en gaat daarmee ten koste van de transparantie van de markt. Ook zou een vergoeding op basis van de aankoopprijs een kleine prikkel kunnen geven voor de makelaar om op een hogere aankoopprijs uit te komen. De prikkel die hiervan uitgaat om op een hogere aankoopprijs uit te komen, kan genuanceerd worden. Bijvoorbeeld, op een woningprijs van 300.000 euro in plaats van 295.000 euro, stijgt de vergoeding bij een tarief van 1% met 50 euro, namelijk van 2950 naar 3.000 euro. Overigens heeft een makelaar uiteraard een bedrijfsmatig belang bij het leveren van een goede dienstverlening, en daarmee het zoveel mogelijk drukken van de aankoopprijs. Indien de makelaar desondanks niet in het belang van de consument handelt, heeft de consument de mogelijkheid om een beroep te doen op de geschillenregeling, een klacht in te dienen bij de tuchtrechter of een civiele procedure te starten.
Het bericht ‘Grote steden voelen niks voor bouwen in groene zones’ |
|
Wouter Koolmees (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Grote steden voelen niks voor bouwen in groene zones»?1
Ja.
Bent u bekend met het in het artikel geanalyseerde rapport van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) «Investeren in de Nederlandse woningmarkt»?
Ja.
Bent u van mening dat u een richtinggevende rol heeft in de ruimtelijke ordening van Nederland als geheel, zoals ook is gebleken in het geval van de bebouwing van onze duinen, uiteraard in de wetenschap dat de verantwoordelijkheden veelal bij decentrale overheden zijn belegd? Zo nee, waarom neemt u die verantwoordelijkheid niet op u?
De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft een richtinggevende rol in de ruimtelijke ordening van Nederland, zoals ook is uitgewerkt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die in 2012 is vastgesteld. Conform nationaal belang 13 in deze structuurvisie is zorgvuldige afweging in ruimtelijke besluitvorming van rijksbelang, onder meer en met name bij keuzes rond verstedelijking. Om deze zorgvuldige afweging bij besluitvorming over verstedelijking te ondersteunen, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking in de regelgeving opgenomen. Gemeenten en provincies hebben bij verstedelijking en woningbouw de regie bij het maken van ruimtelijke afwegingen.
Deelt u de mening dat het bestaan van groene gebieden in de randgemeenten rondom (grote) steden juist van ongelooflijk grote waarde is voor de inwoners van deze steden, omdat het ook hen in staat stelt van de natuur en van het landschap met al haar bijzondere kenmerken te genieten? Zo nee, ziet u dan graag een Nederland voor zich waarin alles is volgebouwd aangezien steden ongebreideld kunnen uitdijen, omdat het wellicht makkelijker en goedkoper is om op die manier de niet te onderschatte problemen van de groei van huishoudens op te vangen? Bent u zich ervan bewust dat het volbouwen van deze gebieden een onomkeerbare stap zou zijn?
Ik deel de mening dat groene gebieden van grote waarde zijn. Tegelijkertijd zijn er opgaven, waaronder de woningbouwopgave, die om ruimte vragen. Niet-stedelijke gebieden bieden ruimte voor uiteenlopende functies waaraan behoefte is, zoals landbouw, verkeer en vervoer, natuur en recreatie. Conflicterende claims om gebruik van de ruimte vragen om zorgvuldige afweging. Bij woningbouw gaat het onder andere om de afweging tussen bouwen op uitleglocaties of binnenstedelijk bouwen. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking draagt bij aan die afwegingen. Welke waarde aan groene gebieden wordt toegekend en welke functies waar een plaats krijgen, is een kwestie van afweging door gemeenten en provincies.
Deelt u voorts de mening dat bouwen in de groene zones, mede vanwege de ruimtelijke waarde die deze zones vertegenwoordigen, alléén een optie zou moeten zijn als de potentie voor binnenstedelijke groei en transformatie volledig uitgeput is? Zo ja, hoe gaat u dit kenbaar maken aan betrokken bestuurders? Zo nee, wat is dan wel de lijn die het kabinet trekt op dit vlak? Welke visie heeft het kabinet op dit punt?
De woningbehoefte stijgt in de prognose in de periode 2015 tot en met 2019 met 73.000 per jaar, terwijl de geraamde groei van de woningvoorraad met 62.000 per jaar daarbij achterblijft._ Om de vraag naar woningen te accommoderen, is zowel verdichting binnen het stedelijk gebied als uitbreiding buiten/aan de rand van de bestaande bebouwing nodig. Dit blijkt ook uit het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving_ waarin de mogelijkheden voor woningbouw binnen het stedelijk gebied, zijn afgezet tegen de regionale woningbehoeften tussen nu en 2050. Daarbij is alleen gekeken naar de fysieke ruimte. De financiële haalbaarheid is niet meegenomen in het onderzoek. Uit deze studie blijkt dat er nog ruimte is voor woningen in de bestaande stad, in nu leegstaande panden en op on(der)benutte terreinen. Uitgaande van een laag groeiscenario kan bijna 80% van de behoefte aan extra woningen binnenstedelijk worden opgevangen. Dat zou dus ook betekenen dat ruim 20% op uitleglocaties zal moeten worden opgevangen. Bij een hoog groeiscenario kan 35% van de totale woningbehoefte binnenstedelijk worden opgevangen. In dat geval zal dus circa 65% op uitleglocaties / aan de randen van het bestaande stedelijke gebied moeten worden gebouwd. De regionale verschillen blijken groot. Het is dus nog onzeker hoe de woningbehoefte zich op langere termijn zal ontwikkelen. De verantwoordelijkheid voor het laten aansluiten van het aanbod op de vraag ligt bij gemeenten. Zij spelen in op de vraag door te zorgen voor voldoende plancapaciteit.
Dit vereist een afweging tussen bouwen of transformeren binnen stedelijk gebied en uitbreiding buiten stedelijk gebied. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking bevordert dat deze afweging zorgvuldig wordt gemaakt. De Ladder vraagt nieuwe stedelijke ontwikkelingen af te stemmen op de behoefte en om ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied te motiveren en keuzes expliciet te maken.
Deelt u voorts de mening dat binnenstedelijke groei ook belangrijke andere voordelen heeft, zoals bijvoorbeeld een hogere potentie om goed ontsloten te worden door openbaar vervoer? Zo nee, waarom niet?
Binnenstedelijke groei heeft zowel voor- als nadelen. Inbreiding komt ten goede aan het draagvlak voor voorzieningen, waaronder openbaar vervoer. Ook ontstaan zo meer ontmoetingskansen van mensen, wat kennisontwikkeling en -overdracht met zich mee brengt. Een keuze voor verdere verdichting in de stad, in plaats van de ontwikkeling van uitleggebieden, zal er bovendien toe leiden dat leegstaand vastgoed eerder wordt getransformeerd. Teveel inbreiding kan echter ook weer beslag leggen op de ruimte in die stad die nodig is om de leefbaarheid van de stad juist goed te houden. Bovendien gaat inbreiding in sommige gevallen gepaard met hoge kosten voor bijvoorbeeld bedrijfsverplaatsingen.
Herkent u zich in de zorg van het EIB dat er een neiging zou bestaan om alle problemen met binnenstedelijke bouw op te lossen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke grond?
Binnenstedelijk bouwen draagt bij aan zorgvuldig ruimtegebruik en via transformatie of herontwikkeling aan het tegengaan van leegstand. Daarnaast sluit het aan bij de vraag van consumenten. Tegelijkertijd kan in sommige regio's en gemeenten niet alle (kwantitatieve en kwalitatieve) vraag binnenstedelijk worden opgelost. Zo is er ook vraag van consumenten naar wonen buiten de (grote) stad. Het laten aansluiten van het aanbod op de vraag is een verantwoordelijkheid van gemeenten. De ruimtelijke inpassing daarvan vraagt een goede afweging door gemeenten en provincies.
Deelt u de mening dat de ladder voor duurzame verstedelijking een goede handreiking biedt voor regionale en lokale overheden om te bepalen of bouwen buiten bestaand stedelijk gebied noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Uit de gesprekken die IenM met alle partijen heeft gevoerd over de ervaringen met de Ladder en uit onderzoeken van het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt dat de Ladder inmiddels bij het merendeel van de gemeenten een vast onderdeel van het besluitvormingsproces is geworden. Het instrument bevordert het maken van een goede afweging bij de ontwikkeling van verstedelijkingsplannen en bij het al dan niet bouwen buiten bestaand stedelijk gebied. De Ladder is mede op verzoek van de Kamer vereenvoudigd, waardoor het instrument nog beter toepasbaar wordt_. Naar verwachting treedt de nieuwe Ladder op 1 juli 2017 in werking.
Bent u bereid om een instituut als het Planbureau voor de Leefomgeving de opdracht te geven eveneens onderzoek te doen naar de mogelijke oplossingen voor het nijpende tekort aan woonruimte? Zo nee, waarom niet? Bent u reeds in het bezit van andere onderzoeken dan dat van het EIB inzake dit onderwerp en kunt u die met de Kamer delen?
Vooralsnog zie ik onvoldoende reden voor aanvullend onderzoek. Zoals is aangegeven in reactie op de motie De Vries_ en in antwoord op Kamervragen_ zal ik de komende periode werkbezoeken afleggen verspreid over heel Nederland. De woningbouwproductie en de mogelijke knelpunten daarbij zullen in die gesprekken aan de orde komen. De verantwoordelijkheid om vraag en aanbod met elkaar in evenwicht te brengen, ligt op decentraal niveau. Het Rijk levert een bijdrage om het inzicht in vraag en aanbod te vergroten. Zo heeft ABF Research in opdracht van het Ministerie van BZK een woningbehoefteprognose voor de langere termijn (tot 2040) gemaakt, waarvan de samenvatting bij de recent gepubliceerde Staat van de Woningmarkt_ is gevoegd. De cijfers zijn ook voor verschillende regio’s en gemeenten online_ beschikbaar. Verder zijn er in opdracht van het Ministerie van BZK en de provincie Zuid-Holland door RIGO Research en Advies onderzoek gedaan naar de beschikbare plancapaciteit in de Zuidelijke Randstad_ en door Rebel naar de belemmeringen en oplossingsrichtingen bij binnenstedelijke transformatielocaties in de Zuidelijke Randstad_. Deze rapporten staan op www.rijksoverheid.nl. Daarnaast is het in het antwoord op vraag 5 genoemde onderzoek van het PBL beschikbaar via de website van het PBL. Deze PBL studie wordt verder verdiept in een studie naar de transformatiepotentie van de bestaande stad. De verdiepingsstudie wordt uitgevoerd door Brink groep in opdracht van BPD. Meerdere publieke en private partijen werken mee aan deze studie. Met de rapporten die ik hier noem, ben ik overigens niet uitputtend.
Kunt u aangeven of en zo ja hoe de bovenstaande thematiek een plek gaat krijgen in de nog op te stellen Nationale Omgevingsvisie? Kunt u voorts in grote lijnen reeds aangeven wat u hierover in deze Nationale Omgevingsvisie gaat opnemen? Zo nee, waarom niet?
De thematiek van de woningbouwopgave komt inderdaad aan de orde in de Nationale Omgevingsvisie. In deel 1 van de Nationale Omgevingsvisie worden de verschillende strategische opgaven geschetst waar Nederland voor staat. Uw Kamer ontvangt deel 1 van de NOVI in het eerste kwartaal van 2017.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden vóór het Notaoverleg Uitvoeringsregelgeving Omgevingswet voorzien op 19 december 2016?
Ja.