Het onderzoek van de Inspectie van de Gezondheidszorg (IGZ) naar de zelfdoding van een bewoner in De Golfstroom |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe verklaart u dat u op 18 november 2014 zegt dat de IGZ onderzoek doet naar de zelfdoding bij De Golfstroom in Den Helder, en dat de IGZ aan journalisten van EenVandaag heeft laten weten dat pas op 21 november 2014 is besloten tot het doen van onderzoek?1 2
Zoals in onze brief van 27 november 2014 (kenmerk: 696894–130458-IGZ) is toegelicht, is bij het VAO IGZ op 18 november 2014 per abuis de casuïstiek verwisseld. De vraag van mevrouw Leijten tijdens het VAO ging over De Golfstroom in Den Helder. Door een misverstand over de vraag doelde de Minister in haar antwoord op Triade in Lelystad. In het geval van Triade was op dat moment al besloten tot het doen van nader onderzoek, zoals ook aan de Kamer is gemeld in de beantwoording van vragen van het lid Leijten over de casus Triade.
Zoals tevens vermeld in deze brief heeft de IGZ op 18 november 2014 het besluit tot nader onderzoek bij De Golfstroom genomen. Dit feit was ons ten tijde van het VAO nog niet bekend. De journalisten van EenVandaag hebben op basis van navraag bij de IGZ bericht dat het besluit tot nader onderzoek op 21 november 2014 zou zijn genomen. Dit is onjuist. Het besluit dateert van 18 november 2014, volgend op de ontvangst en bestudering van het rapport. De feitelijke effectuering van het besluit heeft in de dagen daarna plaatsgevonden. Het onderzoek zal naar verwachting binnenkort worden afgerond.
Herinnert u zich dat u op 6 oktober jl. heeft aangegeven dat de IGZ onderzoek doet, en dat dit 10 weken zou gaan duren? Waarom is dat de Kamer gemeld, terwijl de IGZ geen onderzoek was gestart?3
Ja, dat herinner ik mij. De mededeling in de brief van 6 oktober 2014 dat de IGZ besloten heeft zelf onderzoek te doen, heeft – door het gebruiken van het woord «zelf» – mogelijk een verkeerde indruk gewekt. De IGZ doet altijd direct zelf onderzoek na een melding van overlijden tijdens of kort na toepassing van dwang in de zorgverlening, zoals bij toepassing van fixatie, separatie of gedwongen toediening van medicatie. In de meeste andere gevallen, en ook voor dit onderzoek waarbij geen sprake was van dwang zoals boven omschreven, krijgt de betreffende instelling van de IGZ opdracht om eerst onderzoek te doen. Omdat de IGZ dat onderzoek door de instelling als onderdeel van het IGZ-onderzoek ziet, is het woord «zelf» gebruikt.
Om verdere misverstanden te voorkomen, is in onze eerder genoemde brief van 27 november 2014, de werkwijze van de inspectie bij het onderzoeken van calamiteiten nader verduidelijkt. In deze brief kan evenwel onbedoeld nog de suggestie worden gewekt dat ook bij overlijden tijdens of kort na toepassing van dwang eerst het onderzoek van de instelling wordt afgewacht. Dat is niet juist.
Wist u niet dat de IGZ geen onderzoek deed? Hoe kan dat?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat de IGZ tot tweemaal toe klokkenluiders niet heeft willen spreken over de situatie bij de overkoepelende zorginstelling De Vrijwaard? Vindt u het wenselijk dat de IGZ zich doof houdt voor signalen vanuit deze zorginstelling?
De inspectie heeft op 22 en 31 oktober 2014 de AbvaKabo, die namens de klokkenluiders de inspectie wilde spreken, verzocht de relevante informatie op papier toe te sturen. De AbvaKabo heeft hier geen gehoor aan gegeven, omdat zij de klokkenluiders wilde beschermen. De inspectie vindt dat jammer, omdat zij ieder signaal dat zij ontvangt over een zorgaanbieder, dus ook anonieme signalen en meldingen, gebruikt voor haar risicogestuurd toezicht en mede op basis daarvan besluit al dan niet een zorgaanbieder te bezoeken. Het melden van misstanden in de zorg bij het Landelijk Meldpunt Zorg en/of het Meldpunt IGZ, is veilig. De inspectie heeft tijdens haar contacten met De Vrijwaard overigens met de betrokken zogverleners gesproken. Het is dus niet zo dat de IGZ zich doof houdt voor de signalen van deze zorginstelling (zie het antwoord op vraag4.
Op welke wijze is de familie van de overleden bewoner betrokken bij het onderzoek van de IGZ? Kunt u een overzicht geven van contactmomenten met de nabestaanden?
Bij de start van het onderzoek heeft de inspectie de directie van De Vrijwaard laten weten dat zij (conform de Leidraad Meldingen IGZ 2013), de familie bij het onderzoek betrekt. Dit is ook gebeurd. De IGZ betrekt informatie van de familie van de overleden bewoner bij haar onderzoek en de familie wordt door de IGZ geïnformeerd over het verloop van het onderzoek.
Kunt u een feitenrelaas geven van de contacten tussen de IGZ en De Vrijwaard, de contacten tussen de IGZ en de familie, de contacten tussen de IGZ en het personeel (en vakbond) en de wegingsmomenten van de IGZ om wel of geen onderzoek te starten?
De inspectie heeft op verschillende wijzen, per telefoon en met een inspectiebezoek, vijf keer contact gehad met (personeel van) De Vrijwaard. Ook is er tweemaal contact geweest met de AbvaKabo en met de familie (zie het antwoord op vraag 5 alsmede het antwoord op vraag5.
Op basis waarvan heeft de IGZ uiteindelijk (op 21 november) besloten toch een onderzoek te gaan doen?
Wanneer de IGZ een instelling vraagt zelf onderzoek te doen, dan wordt het rapport, voorzien van een reactie van de directie en een verbeterplan ingediend bij de IGZ. Na ontvangst van de rapportage beoordeelt de IGZ of de kwaliteit van het onderzoek voldoende is geweest of dat er aanleiding is om zelf nog nader onderzoek te doen of handhavend op te treden. Dat was bij De Golfstroom het geval (zie ook het antwoord op vraag6.
De doorstart van Ascensio onder een andere naam |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de zorgaanbieder Ascensio niet aan het sluiten is, maar cliënten onderbrengt in een andere BV met de naam Infinitus Zorg, en de zorg wil voortzetten?1
Ja
Op welke wijze houdt de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ) toezicht op de overgang van cliënten/bewoners van Ascensio naar andere aanbieders?
Volgens mijn aanwijzing van 17 november 2014 diende Ascensio Zorg B.V. binnen de termijn van een maand de zorgverlening te staken en alle in zorg zijnde cliënten aantoonbaar over te dragen aan een andere zorgaanbieder. Ascensio Zorg B.V. diende de inspectie vooraf te melden aan welke instelling de zorg werd overgedragen. De overgang van cliënten/bewoners diende te gebeuren naar een instelling die volgens de inspectie voldeed aan de voorwaarden voor verantwoorde zorg.
Ascensio Zorg B.V informeerde de inspectie over de overgang van de cliënten/bewoners van Ascensio Zorg B.V. naar andere zorgaanbieders. De inspectie bracht op 27 november 2014 een bezoek aan de bestuurder van Ascensio Zorg B.V. en Infinitus Zorg B.V. om te praten over de overgang van de cliënten en de organisatievorm van Infinitus Zorg B.V. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Tijdens een tweede inspectiebezoek op 18 december 2014 stelde de inspectie vast dat Ascensio Zorg B.V. en Infinitus Zorg B.V. geen (PGB-gefinancierde) zorg meer leveren aan cliënten. Ascensio Zorg B.V. en Infinitus Zorg B.V. voldoen hiermee aan de voorwaarden van de aanwijzing.
Is het mogelijk dat een andere BV, van dezelfde eigenaar of zorgorganisatie, de zorg overneemt als de IGZ de maatregel tot sluiting van de zorginstelling heeft opgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als de zorg feitelijk op dezelfde manier is georganiseerd, dan vind ik dat onwenselijk.
In dit verband is het volgende van belang. Ik begreep van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat de bestuurder van Ascensio Zorg B.V. een aantal cliënten had overgedragen aan Infinitus Zorg B.V. voordat de aanwijzing van kracht werd en voorbereidingen trof de zorg voor een aantal nog in zorg zijnde cliënten over te dragen aan andere, niet aan Ascensio Zorg B.V. gerelateerde, zorgaanbieders. Duidelijk was dat de zorg bij Infinitus Zorg B.V. feitelijk op dezelfde manier en op dezelfde locatie georganiseerd was als bij Ascensio Zorg B.V. Beide B.V.»s hadden ook dezelfde enige aandeelhouder, bestuurder en directeur. Ik was dan ook van mening dat mijn aanwijzing tot staken van de zorgverlening en overdracht van de cliënten zoals die zich richtte op Ascensio Zorg B.V. zich (ook) richtte op Infinitus Zorg B.V. Dus ook Infinitus Zorg B.V. mocht na 16 december 2014 geen zorg verlenen aan de cliënten van Ascensio Zorg B.V. (met een AWBZ-indicatie), voordat de IGZ had vastgesteld dat Infinitus Zorg B.V. voldeed aan de randvoorwaarden voor het verlenen van verantwoorde zorg.
Klopt het dat Ascensio, alsmede de nieuwe BV Infinitus Zorg, ook ambulante zorg biedt aan mensen met beperkingen en gezinnen? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het? Is de maatregel van de IGZ ook van toepassing op deze ambulante begeleiding?
Ascensio Zorg B.V. en Infinitus Zorg B.V. boden ook op beperkte schaal ambulante zorg. Zij doen dit niet meer en voldoen daarmee aan de voorwaarden van mijn aanwijzing.
Kunt u deze vragen op zo een kort mogelijke termijn – in verband met de veiligheid van de bewoners/cliënten van Ascensio – beantwoorden?
Ja
Het bericht "Gemeente weigert brandonveilige instelling te sluiten" |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «gemeente weigert brandonveilige instelling te sluiten»?1
De primaire verantwoordelijkheid voor een brandveilige omgeving ligt bij de bestuurder van een zorginstelling. Deze moet voldoen aan de daarvoor gestelde wettelijke kaders, zoals het Bouwbesluit en de Arbowetgeving.
Zorgaanbieders moeten (brand)veiligheidsrisico’s en de in te zetten activiteiten aan de hand van de verplicht op te stellen Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) van de instelling in beeld brengen. In deze RI&E maakt de instelling inzichtelijk hoe hij een brandveilige omgeving voor zijn bewoners/patiënten en medewerkers realiseert. Hierbij maakt de bestuurder afwegingen of hij dat vooral doet met de inzet van een gekwalificeerde bedrijfshulpverlening of dat hij ook inzet op actieve blusmiddelen zoals sprinklers en watermist systemen.
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de bouw- en gebruiksvoorschriften. De gemeenteraad beoordeelt het door de gemeente op te stellen veiligheidsplan. Het tweedelijns toezicht (het toezicht op de gemeenten) is belegd bij de betrokken provincie. De Inspectie SZW is toezichthouder op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet, in het bijzonder de bedrijfshulpverlening. De IGZ ziet toe op de veiligheid van de zorg voor de cliënt.
Hoe vaak zijn bestuurders en toezichthouders in het afgelopen jaar aangesproken door colleges van B&W en/of de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) vanwege brandonveilige situaties?2
Het toezicht op de naleving van de bouw- en gebruiksvoorschriften door zorginstellingen wordt uitgevoerd door de brandweer of bouw-en woningtoezicht in opdracht van gemeenten. Op rijksniveau zijn geen gegevens over het aantal keren dat gemeenten zorginstellingen in het kader van brandveiligheid hebben aangesproken. Evenmin beschik ik over gegevens over de naleving van de gebruiksvoorschriften of over de frequentie van de inspecties.
De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) houdt met risicogestuurd toezicht toezicht op de veiligheid van zorg en kan daarnaast besluiten tot een onderzoek wanneer zij (calamiteiten)meldingen ontvangt. In 2014 heeft de IGZ 35 meldingen ontvangen waarbij er een relatie was met brand. In deze gevallen vraagt de IGZ de betreffende zorginstellingen om passende maatregelen te nemen om herhaling te voorkomen.
Welke respons heeft u gekregen naar aanleiding van het expliciet wijzen op de verantwoordelijkheden? Heeft dit voldoende effect gehad? Kunt u uw antwoord toelichten?3
In vervolg op mijn brief waarin ik expliciet heb gewezen op de verantwoordelijkheid van bestuurders van zorginstellingen, ben ik samen met de betrokken brancheorganisaties in 2014 een landelijk actieprogramma «Naar een betere brandveiligheid in de zorg» gestart. Doel van dit programma is de zorgorganisatie vanuit de brancheorganisaties zoveel mogelijk te ondersteunen bij het op orde krijgen en houden van de brandveiligheid. Dit programma heeft een looptijd van drie jaar. Hiervoor heb ik een bedrag van € 1 mln. beschikbaar gesteld. Het is te vroeg om te beoordelen of dit voldoende effect heeft gehad.
Vervullen verantwoordelijke bestuurders en toezichthouders, alsmede de lokale politiek en de IGZ, op het gebied van brandveiligheid voldoende hun taak? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de uitspraak in voornoemd artikel van Fred Zaaijer (hoofd Incidentbeheersing Management Zorginstellingen) dat «gemeenten verzuimen om op te treden tegen brandgevaarlijke situaties in zorginstellingen»?
Uit het onderzoek naar brandveiligheid van de samenwerkende inspecties uit 2011 («Brandveiligheid van zorginstellingen»), bleek dat zorginstellingen tekort schieten als het gaat om de bouwkundige brandveiligheid en de gemeenten wat betreft het toezicht daarop. De rijksinspecties deden in dit rapport de aanbeveling aan zorgaanbieders, als primair verantwoordelijken, om hun gebouwen te (laten) controleren en aan gemeenten om hier strikter op toe te zien. Ook werd het advies aan zorgaanbieders gegeven om het brandveiligheidbewustzijn en het brandveiligheidsbeleid te vergroten. Uiteindelijk is het aan de lokale politiek om te bepalen hoe zij invulling geven aan de verantwoordelijkheid voor het toezicht op brandveiligheid in zorginstellingen in hun gemeente.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft een vervolgonderzoek verricht in het kader van het gemeentelijk toezicht op de brandveiligheid van zorginstellingen. Dit rapport is in 2013 verschenen. Vervolgens is door ILT onderzocht is of bij periodieke brandveiligheidscontrole door gemeenten gekeken wordt naar een aantal belangrijke brandveiligheidsaspecten van het Bouwbesluit.
Het merendeel van de gemeenten geeft aan dat de kwaliteit van de toezicht op brandveiligheid van zorginstellingen goed is. Een aantal gemeenten geeft aan het toezicht op de brandveiligheid van zorginstellingen te zullen aanscherpen naar aanleiding van het onderzoek. Ook worden er enkele, veelal regionale, acties geïnitieerd om de brandveiligheid te bevorderen. De regionale brandweer speelt daar een belangrijke rol in.
Klopt het dat verpleeghuis De Waterhof in Den Haag niet voldoet aan de regels van het gebruiksbesluit, en dus eigenlijk gesloten had moeten worden? Wie heeft hier zijn taak verzuimd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Controle op voldoen aan de regels van het gebruiksbesluit is een taak van de gemeente. De Waterhof heeft recentelijk een brandveiligheidsonderzoek ondergaan waarbij geen gebreken zijn geconstateerd.
Voor hoeveel locaties van zorginstellingen geldt dat zij niet voldoen aan het gebruiksbesluit? Bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan de brandveiligheid in (zorg)instellingen gegarandeerd worden als er onvoldoende frequente inspecties plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe reageert u op het oordeel dat – ondanks de daling van het aantal binnenbranden – de situatie onveranderlijk zorgelijk blijft, omdat er nog geen tastbare strategie is geformuleerd om het aantal branden en bijhorende slachtoffers terug te dringen?
Zoals aangegeven in het kabinetsstandpunt van 7 december 2012 (Vergaderjaar 2012–2013, Kamerstuk 32 757 nr. 48) en de antwoorden op het VSO van 25 april 2013 (Kamerstuk 32 757, nr. 62) ondersteunt het kabinet de zorginstellingen zoveel mogelijk om de brandveiligheid zo spoedig op orde te krijgen en te houden. In de hiervoor genoemde stukken is aangegeven welke stappen daartoe door het Ministerie van VWS worden gezet. In 2013/14 zijn verdere stappen gezet. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, ben ik samen met betrokken brancheorganisatie een actieprogramma gestart om de brandveiligheid in de zorg te verbeteren. Daarnaast laat ik op dit moment door TNO een digitaal dashboard ontwikkelen voor risicogestuurde brandveiligheid waarbij compartimentering, actieve blusmiddelen en bedrijfshulpverlening worden betrokken. Met dit digitale dashboard kan de bestuurder van de instelling alternatieve oplossingen zoals sprinklers en watermist afzetten tegenover zijn bestaande brandveiligheid en in welke mate met de inzet van actieve blusmiddelen de brandveiligheid bij een instelling kan worden verhoogd. Verder heb ik samen met TNO de aanrijtijden van de brandweer naar de locaties in beeld gebracht. Ook is een handreiking ontwikkeld om de mate van zelf(on)redzaamheid van cliëntpopulaties transparant in beeld te brengen. Hierdoor is de instelling beter in staat om, op basis van het risico profiel, de brandveiligheid op orde te brengen en te houden. Voor de V&V sector is een dergelijke profielschets reeds beschikbaar.
Hoe is het mogelijk dat er – ondanks aanwijzingen in 2012 – nog steeds geen tastbare strategie is? Wat gaat u ondernemen?
Zie antwoord vraag 8.
Bestaat er een relatie tussen het aantal branden en slachtoffers bij (zorg)instellingen en het aantal personeelsleden van de (zorg)instelling, zowel als het gaat om het totaal aantal personeelsleden (Fte's) als het aantal aanwezige personeelsleden ten tijde van de brand? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb hier geen gegevens over. Bij mijn weten is hier nooit specifiek onderzoek naar gedaan.
Vormen de forse bezuinigingen in de intramurale zorg een extra belemmering voor de garantie tot brandveiligheid in (zorg)instellingen? Hebben de zorginstellingen nog voldoende middelen en mogelijkheden om brandveiligheid te garanderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgorganisaties zijn verplicht te voldoen aan de gestelde wettelijke kaders als het om brandveiligheid gaat. De verantwoordelijke toezichthouders zien vervolgens toe op het naleven van deze wettelijk vereisten. Bij veranderende omstandigheden moet de bestuurder steeds de afweging maken of hij in staat is om brandveilige zorg te leveren. Van zowel de brancheorganisaties, individuele instellingen als de wettelijke toezichthouders heb ik geen signalen ontvangen dat er financiële belemmeringen zijn bij het handhaven van de brandveiligheid.
Bent u het met de heer Zaaijer eens dat de personeelsbezetting in zorginstellingen gelet op de beperkte zelfredzaamheid van bewoners onverantwoord laag is, met name in de avond, nacht en weekenden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u hierop inzetten?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht ‘Voortbestaan Gemini Ziekenhuis in Gevaar’ |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de aanvraag van het Gemini Ziekenhuis in Den Helder voor een beschikbaarheidsbijdrage door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is afgewezen?1
Ik ga niet in op individuele aanvragen voor een beschikbaarheidsbijdrage. Dat is een exclusieve wettelijke bevoegdheid van de NZa.
Wat is uw reactie op het bericht «VWS weigert hulp aan het Gemini Ziekenhuis in Den Helder na afwijzing van de beschikbaarheidsbijdrage»?2
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht jegens hun verzekerden om te voorzien in spoedeisende hulp en acute verloskunde voorziening. De NZa heeft geconstateerd dat de zorgverzekeraars zich in dit geval niet in een overmachtsituatie bevinden en voldoende mogelijkheden hebben om de acute zorg in de regio te borgen en te financieren. De manier waarop de zorgverzekeraars dit organiseren is aan de zorgverzekeraars. De NZa heeft op het moment dat de aanvragen van de zorgaanbieders zijn afgewezen de betrokken zorgverzekeraars gewezen op hun zorgplicht. Die zorgverzekeraars zijn gevraagd hier voor 1 december 2014 verslag over uit te brengen aan de NZa.
De NZa heeft hierover bericht op hun website «Zorgverzekeraars moeten spoedzorg beschikbaar houden in Den Helder».
Ik verwacht van de NZa dat zij hier in het kader van haar toezicht op het naleven van de zorgplicht door verzekeraars actief op toeziet.
Deelt u de mening dat het Gemini Ziekenhuis een belangrijke regiofunctie vervult in de kop van Noord-Holland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Gemini ziekenhuis heeft een belangrijke functie voor de acute zorg in de kop van Noord-Holland. Indien het Gemini ziekenhuis inderdaad besluit de spoedeisende hulp en de acute verloskunde afdeling te sluiten dan kan dit besluit, zonder aanvullende maatregelen van de zorgverzekeraar, leiden tot een situatie waarbij het aantal mensen toeneemt dat buiten de 45 minutennorm valt. Dat is niet toegestaan. Vooreerst ga ik daar in afwachting van het toezicht dat de NZa uitoefent op de naleving van de zorgplicht door de betrokken verzekeraars niet van uit.
Deelt u voorts de mening dat het verdwijnen van het Gemini Ziekenhuis zeer problematisch zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat het Gemini Ziekenhuis door het niet ontvangen van een beschikbaarheidsbijdrage op den duur in de financiële problemen komt? Wat betekent dat op de langere termijn voor het voortbestaan van het ziekenhuis?
Het Gemini ziekenhuis heeft bij mij aangegeven dat zij mogelijk de spoedeisende hulp en de acute verloskunde afdeling moeten sluiten als er geen aanvullende financiering beschikbaar komt.
Is het voorts waar dat het Gemini Ziekenhuis voor met name de bewoners van Texel van groot belang is voor de 45 minuten bereikbaarheidsnorm, de 24-uurs acute zorg en geboortezorg? Deelt u de mening dat deze functies absoluut behouden moeten blijven? Deelt u tevens de mening dat een financieel gezonde toekomst om die reden gegarandeerd moet zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 3 en 4.
Wat heeft het niet ontvangen van de beschikbaarheidsbijdrage voor gevolgen voor het personeel van het Gemini Ziekenhuis? Zal dit leiden tot gedwongen ontslagen? Zo ja, is de vakbond daarbij reeds betrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is op dit moment nog geen sprake van gevolgen voor het personeel voor het Gemini ziekenhuis.
Bent u ervan op de hoogte dat in de analyse gevoelige ziekenhuizen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in 2013 het Gemini Ziekenhuis als een van de acht gevoelige ziekenhuizen wordt benoemd? Betekent deze beslissing dat het ziekenhuis uit deze lijst van 8 verdwijnt?3
Het besluit van de NZa heeft geen consequenties voor het gevoelig zijn van het Gemini ziekenhuis. Het Gemini ziekenhuis is een gevoelig ziekenhuis voor de 45 minutennorm en staat daarom ook in deze lijst. In het voorjaar van 2015 komt het RIVM met een nieuwe analyse gevoelige ziekenhuizen. In deze analyse wordt bezien of dit ziekenhuis nog steeds gevoelig is voor de 45 minutennorm.
Bent u bereid er alles aan te doen om ervoor te zorgen dat het Gemini Ziekenhuis een financieel gezonde toekomst tegemoet gaat, zodat gegarandeerd is dat dit ziekenhuis behouden blijft voor de regio? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u de rol van de zorgverzekeraars in deze?
Zie antwoord vraag 9.
Moet de NZa ingrijpen als verzekeraars in het geval van het Gemini Ziekenhuis geen beschikbaarheidsbijdrage verstrekken?
Zie antwoord vraag 9.
Geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u aangeven of de langetermijneffecten en de investeringskosten per unieke patiënt worden meegewogen bij de beoordeling of sprake is van goede verslavingszorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Goede verslavingszorg is zorg die wordt geleverd volgens door beroepsprofessionals opgestelde en afdoende geactualiseerde behandelrichtlijnen, en door het veld opgestelde normen. Het Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGz werkt aan de (door)ontwikkeling van richtlijnen en het ontwikkelen van zorgstandaarden. Een zorgstandaard beschrijft alle elementen van een zorgproces voor een bepaalde zorgvraag. Zorgstandaarden worden in samenspraak met cliënten (en familie), beroepsprofessionals en zorgverzekeraars opgesteld, met inachtneming van goede zorg tegen aanvaardbare kosten. Een analyse van de kosteneffectiviteit van de voorgestelde interventies is een vast onderdeel van de ontwikkeling van een zorgstandaard.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat zorgverzekeraars vinden dat zorg voor zware patiënten niet in gespecialiseerde klinieken hoeft plaats te vinden, ook al is de patiënt doorverwezen naar de gespecialiseerde instelling? Welke bevoegdheid heeft de zorgverzekeraar om het oordeel van behandelaars naast zich neer te leggen?
Ik herken dit beeld van zorgverzekeraars niet. Wel heb ik samen met patiënten, aanbieders, beroepsorganisaties en zorgverzekeraars afspraken gemaakt over ambulantisering: het afbouwen van de beddencapaciteit en het substitueren hiervan door middel van ambulante zorg. Dit zijn landelijke afspraken, die door zorgverzekeraars en aanbieders op lokaal niveau uitgewerkt moeten worden.
Een zorgverzekeraar heeft geen bevoegdheid om het professioneel oordeel van een bevoegd behandelaar – indien de behandelaar de geldende richtlijnen volgt – naast zich neer te leggen. Als de behandelaar op grond van richtlijnen tot oordeel komt dat een klinische behandeling (opname), al dan niet in een gespecialiseerde kliniek, aangewezen is, dan dient een zorgverzekeraar daar zorg voor te dragen.
Wie bepaalt wat geïndiceerde zorg is voor een patiënt? Stel dat een psychiater zegt opnemen is noodzakelijk en de zorgverzekeraar wil dat niet vergoeden, wat gaat dan voor? Als de zorgverzekeraar beslist, hoe zit het dan met de behandelovereenkomst en de verplichtingen van de psychiater?
Zie antwoord vraag 2.
Welke zorgverzekeraars hebben als beleid dat patiënten alleen binnen de regio geholpen mogen worden en niet naar de kliniek waar zij naar verwezen zijn (bijv. een gespecialiseerde kliniek buiten de regio)? Bent u bereid dit uit te zoeken?
De Zorgverzekeringswet (Zvw) is een wet die geen regionale restricties kent. De meeste zorgverzekeraars werken landelijk en hebben landelijk contracten met zorgaanbieders afgesloten. Iedereen kan zelf een zorgaanbieder kiezen, maar zorgverzekeraars kunnen differentiëren in de hoogte van de vergoeding bij de inkoop van zorg. De polisvoorwaarden van de verzekerde zijn leidend en dan kan er sprake zijn van een meer of minder vrije keuze voor een zorgaanbieder. Bij naturapolissen is de verzekerde aangewezen op het gecontracteerde zorgaanbod. Indien de patiënt naar een door zijn zorgverzekeraar gecontracteerde aanbieder gaat en er een aanspraak op zorg is, dan zal de verzekeraar de behandeling geheel vergoeden. Voor niet gecontracteerde zorg is in de polisvoorwaarden van de verzekerde aangegeven wat de hoogte van de vergoeding is die de zorgverzekeraar verstrekt. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht en dient derhalve voldoende zorg te contracteren zodat de zorg binnen een redelijke tijd en afstand geleverd kan worden.
Is het waar dat een verzekerde vrij is om binnen Nederland naar de kliniek van zijn keuze te gaan en dat regionale restricties niet conform de Zorgverzekeringswet zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom zijn de wachtlijstcijfers van de geestelijke gezondheidszorg (ggz) en verslavingszorg niet beschikbaar? Kunt u uitleggen hoe zorgverzekeraars enerzijds hun inkoop kunnen beperken en anderzijds geen wachtlijstcijfers kunnen overhandigen?1
Op grond van een Nadere Regeling2 van de NZa dienen alle gebudgetteerde en niet-gebudgetteerde instellingen en alle vrijgevestigde aanbieders in de gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg (ggz) hun wachttijden voor ambulante zorgverlening op hun website te publiceren, volgens vaste landelijke definities. De wachttijden bij deze aanbieders zijn daarmee openbare informatie. Van die wachttijden vindt echter geen centrale registratie plaats.
De NZa heeft in de recente Marktscan GGZ deel A: Betaalbaarheid en wachttijden 2009–2014 aandacht besteed aan de wachttijden in de ggz. MediQuest heeft daarvoor alle gepubliceerde wachttijden geïnventariseerd3. Onder andere op basis van deze inventarisatie constateert de NZa dat de wachttijden voor de gespecialiseerde ambulante ggz niet zijn toegenomen ten opzichte van 2010, ook niet in de verslavingszorg.
Zorgverzekeraars kunnen selectief inkopen, mede omdat ze een zorgplicht hebben. Zij moeten voldoende en passende zorg inkopen. Waar en indien nodig kunnen zij een verzekerde bemiddelen naar een gelijkwaardig alternatief of bij een zorgaanbieder die te lange wachttijden heeft aanvullende zorg inkopen. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de zorgplicht in het geding is en dat patiënten onvoldoende snel toegang tot zorg hebben. De NZa heeft evenwel aangekondigd de komende maanden nader onderzoek te doen naar de manier waarop zorgverzekeraars invulling geven aan hun zorgplicht.
Tevens heb ik bij het toezenden van voornoemde Marktscan (696036–130331-CZ, 1 december 2014) aangegeven dat ik met de NZa in overleg zal treden over de vraag of het wenselijk en mogelijk is om ook aanbieders van generalistische basis ggz en van intramurale ggz te verplichten wachttijden op hun website te vermelden, zodat de NZa ook de wachttijden in deze delen van de ggz in beeld kan brengen. Hierdoor kan ik mij op termijn een beter vormen van de ontwikkelingen van de wachttijden in de gehele ggz.
Waarom tolereert u gegeven de zorgplicht van zorgverzekeraars dat selectief wordt ingekocht voor de ggz en verslavingszorg terwijl de wachtlijstcijfers niet beschikbaar (kunnen) zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Welke kwantitatieve gegevens zijn in september beschikbaar gekomen? Waarom is de Kamer niet geïnformeerd?
Ik veronderstel dat u doelt op de resultaten van de meldactie die het Landelijk Platform GGZ (LPGGz) heeft gehouden. Naar aanleiding van signalen in mei is het LPGGz deze meldactie gestart om onder haar achterban van patiënten en familieleden in de ggz de omvang van het probleem in kaart te brengen. De uitkomsten van deze meldactie zijn gebaseerd op de antwoorden van 237 mensen die zijn doorverwezen naar de gespecialiseerde GGz. De resultaten van deze meldactie zijn mij niet aangeboden. Het LPGGz heeft de resultaten zelf gepubliceerd op de website en zijn aan bod gekomen in het TV-programma Kassa (19 november 2014). Tevens zijn deze te vinden op de website van het LPGGz4.
Met voornoemde Marktscan GGZ heb ik informatie over de wachttijden aan de Tweede Kamer gestuurd.
Hoe kan het dat u niet over wachtlijstcijfers beschikt, terwijl bijvoorbeeld op de website van Verslavingszorg Noord Nederland cijfers te vinden zijn?2
Zie het antwoord op de vragen 6, 7 en 8.
Vindt u het terecht dat de ene verzekerde bij een instelling voor verslavingszorg en/of geestelijke gezondheidszorg behandeld kan worden maar een andere niet (omdat het ervan afhangt of de zorgverzekeraar van de verzekerde zijn budgetplafond bereikt heeft)?
Het kan gebeuren dat een zorgaanbieder een verzekerde niet in behandeling neemt, omdat de aanbieder het plafond van het contract met de betreffende verzekeraar heeft bereikt. In dat geval kan de verzekerde zich wenden tot de verzekeraar, die hem kan helpen een andere zorgaanbieder te vinden. De zorgverzekeraar heeft immers een zorgplicht en is daarom verplicht aan de verzekerde een passende oplossing te bieden. Dit kan door aanvullende afspraken met de zorgaanbieder te maken (over extra productie) of door de verzekerde te bemiddelen naar een andere zorgaanbieder die nog wel «ruimte» heeft.
Vindt u het tevens terecht dat instellingen voor verslavingszorg en/of geestelijke gezondheidszorg lijsten moeten bijhouden welke functionarissen bij welke zorgverzekeraar hoofdbehandelaar mogen zijn en daar hun intakes en behandelingen op moeten aanpassen hetgeen leidt tot hoge administratieve lasten, niet-efficiënte intakes en dat in sommige gevallen de intake opnieuw moet worden gedaan omdat tijdens de intake blijkt dat er meer problematiek speelt en daarom een andere functionaris de intake over moet doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgverzekeraars mogen op basis van de Zorgverzekeringswet in de contractering en polisvoorwaarden uit kwaliteit- en doelmatigheidsoverwegingen een scherpere afweging maken over het hoofdbehandelaarschap dan de lijst met beroepen zoals opgenomen in de regelgeving van de NZa6. Het ontbreekt op dit moment aan een gedragen veldnorm voor het hoofdbehandelaarschap. Er is een commissie onder leiding van mevrouw Meurs die een advies zal geven over de vormgeving van het hoofdbehandelaarschap vanaf 2016. Ik verwacht dat advies in februari 2015.
Bent u van oordeel dat als de kring der beroepsgenoten over de wijze van intake van cliënten een behandelrichtlijn op wetenschappelijke grondslag heeft vastgesteld, deze een gegeven moet zijn voor de zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Een zorgverzekeraar kan en mag geen afbreuk doen aan het oordeel van een bevoegd behandelaar op basis van een wetenschappelijk onderbouwde, vastgestelde behandelrichtlijn. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 3.
Hoelang weet u al dat Verslavingszorg Noord Nederland tot 1 januari 2015 een opnamestop hanteert voor Achmea verzekerden? Hoe kan een zorgverzekeraar zijn zorgplicht waarmaken als bijvoorbeeld gespecialiseerde ouder-kind verslavingszorg niet beschikbaar is?3
Ik heb daar via deze vragen kennis van genomen.
Navraag bij Achmea leert dat zij door Verslavingszorg Noord Nederland op de hoogte is gesteld dat het overeengekomen omzetplafond is bereikt. Achmea heeft mij laten weten voldoende zorg voor haar verzekerden gecontracteerd te hebben. Ingeval een zorgaanbieder geen plaats meer heeft dan wel het overeengekomen omzetplafond heeft bereikt, spant Achmea zich in om individuele verzekerden naar passende zorg te bemiddelen. Zie ook mijn antwoord op vraag 10.
Vindt u het wenselijk dat de consequentie van het steeds goedkoper behandelen is dat zorgverzekeraars de zorg en ondersteuning voor partners, ouders en/of kinderen van verslaafden niet langer vergoeden omdat de tijd per diagnose behandel combinatie (DBC) zo kort mogelijk moet? Denkt u niet dat ondersteuning van de omgeving juist erger kan voorkomen en zelfs kan leiden tot het motiveren van hulp/zorg door de verslaafde? Kunt u uw antwoord toelichten?4
De veronderstelling dat de tijd per diagnose behandel combinatie zo kort mogelijk moet, is onjuist. Van belang is dat binnen een DBC de tijd wordt geschreven die nodig is voor een doelmatige en gepaste behandeling voor de betreffende aandoening. Het is de taak van de zorgverzekeraar om kwalitatief goede zorg tegen een redelijke prijs in te kopen. De basis voor een behandeling is een adequate diagnose en/of triage, waarbij een valide screeningsinstrumentarium is toegepast. Afhankelijk van aard en ernst van de problematiek en persoonskenmerken en achtergrond van de hulpvrager wordt een behandelplan opgesteld. Indien nodig wordt de omgeving van de hulpvrager bij de behandeling betrokken: activiteiten die gericht zijn op de mensen in de omgeving van de patiënt, worden eveneens geregistreerd voor zover deze activiteiten onderdeel uitmaken van de behandeling. Binnen de DBC-systematiek is daar juist ruimte voor ingebed. Het totaal van dit alles bepaalt uiteindelijk de duur van de DBC.
Vindt u het wenselijk dat er wordt gesteld dat een pasgeborene van een verslaafde moeder niet in de kliniek opgenomen kan worden met de moeder omdat de zorgverzekeraar stelt dat niet bewezen kan worden dat de baby intensieve zorg nodig heeft (ambulante zorg is bijvoorbeeld nog niet geprobeerd)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan niet op afzonderlijke casussen ingaan en ben niet bekend met de casuïstiek op basis waarvan u uw vragen stelt. Op basis van adequate triage en diagnose conform geldende richtlijnen, stelt een bevoegd behandelaar een behandelplan op. Voor elke individuele situatie moet zo worden beoordeeld welk (maatwerk)traject met de verslaafde moeder (en/of vader) en met de pasgeborene wordt ingeslagen.
Voor een kind van een verslaafde ouder is van belang dat de behandelaar zich bewust is van eventuele risico's voor het kind, gegeven de situatie. Het is bekend dat volwassenen die kampen met verslavingsproblematiek een risico vormen voor het veilig opgroeien van kinderen. Daarom is in de Wet verplichte meldcode ook de kind-check opgenomen: behandelaren die met volwassenen te maken hebben die vanwege hun ziekte en/of problemen niet goed voor hun kinderen kunnen zorgen of daar zelfs een gevaar voor zijn, worden geacht de stappen van de meldcode te volgen (www.kindcheck.nl) Vanzelfsprekend geldt dit ook voor professionals in de verslavingszorg. Op grond van de meldcode zal de behandelaar moeten beoordelen of het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling moet worden geraadpleegd en/of dat andere hulp moet worden georganiseerd voor het kind.
Denkt u dat het bevorderlijk is dat het kind blijvende schade in de ontwikkeling oploopt, denk aan hechtingsstoornis etc., omdat deze niet met moeder (en vader) tegelijk opgenomen kan worden? Zou u het beter vinden te wachten tot de baby of het opgroeiende kind problematisch gedrag vertoont?
Zie antwoord vraag 15.
Op welke basis mag een zorgverzekeraar een zwangere verslaafde moeder weigeren zorg te krijgen bij een gespecialiseerde kliniek als zij daarnaar verwezen is en als zij zelf deze zorg accepteert? Kunt u nagaan hoe vaak dit voorkomt op jaarbasis?
Zie ook mijn antwoord op de vragen 2 t/m 5. Een zorgverzekeraar kan een verzekerde geen zorg weigeren indien deze daarvoor geïndiceerd is, maar met name bij naturapolissen kan de verzekeraar wel bepalen waar de noodzakelijke zorg, volledig vergoed, verkregen kan worden. De verzekerde dient zich dan ook te wenden tot de verzekeraar om een passende oplossing mogelijk te maken. Voor mij is relevant dat de verzekerde de noodzakelijke zorg ontvangt en dat deze wordt geleverd door een daartoe bevoegde aanbieder. Dat kan in voorkomende gevallen een andere zijn dan de aanbieder waarnaar verwezen is. In het geval dat een verzekeraar tekort is geschoten in zijn bemiddeling om te voldoen aan de zorgplicht kan een klacht worden ingediend bij de verzekeraar. Behalve dat hij een klacht kan indienen bij de zorgverzekeraar, kan de verzekerde ook terecht bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) en bij de NZa.
Vindt u het ook tragisch om te vernemen dat een verslaafde zwangere vrouw niet naar de gespecialiseerde gezinskliniek mocht van haar verzekeraar, waarna ze «uit beeld» is geraakt? Vindt u het niet nog tragischer dat zij – met haar inmiddels geboren kindje – nu op de wachtlijst staat voor diezelfde kliniek? Kunt u uitleggen wat hier «kosteneffectief» aan is?
Zie antwoord vraag 17.
Wat vindt u ervan dat de opname en behandeling van een gezin na ernstige verslavingsproblematiek van (één van) de ouders verkort moet worden omdat zorgverzekeraars vinden dat de behandeling te lang is (van één jaar naar acht maanden)? Kunt u uw antwoord toelichten? Is dit wetenschappelijk onderbouwd?
Met verwijzing naar voorgaande vragen en antwoorden herhaal ik: de zorgaanbieder stelt op basis van een adequate triage en diagnose een behandelplan op en deze bepaalt de indicatie voor zorg. Dit professioneel oordeel van de bevoegd behandelaar vormt voor zorgverzekeraars het uitgangspunt.
Kunt u de Kamer informeren over de totale beddenreductie in de ggz/verslavingszorg? Hoeveel daarvan is dit jaar gerealiseerd en in hoeveel jaren mag het afgebouwd worden? Is dat conform de afspraken in het Bestuurlijk akkoord GGZ (afbouw in 2020 met 20%) of vindt de afbouw sneller plaats dan verantwoord is?
Klopt het dat er zorginstellingen voor geestelijke gezondheidszorg en/of verslavingszorg zijn die – sinds het in werking treden van het Bestuurlijk akkoord GGZ – inmiddels de afgesproken beddenreductie hebben behaald? Klopt het tevens dat zij via de zorginkoop door zorgverzekeraars gedwongen worden nog meer bedden af te bouwen?
Bent u ervan op de hoogte dat maar 13% van de verslaafden een klinische behandeling nodig heeft en dat te forse beddenreductie zal leiden tot wachtlijsten?
Ik ken dit getal uit het ondersteunend onderzoek van het Trimbos-instituut bij het recente rapport Verslavingszorg in beeld – alcohol en drugs van het Zorginstituut Nederland. Het gaat om het aandeel «klinische contacten» in de verslavingszorg in 2012 (op een totaal van bijna 2 miljoen contactmomenten). Verreweg het merendeel (80%) van die contacten vond plaats in ambulante setting. Het ambulant behandelen van patiënten is steeds meer de norm en praktijk. Zoals hierboven geschetst heb ik geen signaal dat wachtlijsten toenemen. Ik deel uw conclusie daarom niet dat een forse beddenreductie per definitie zal leiden tot wachtlijsten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de aanstaande Algemeen overleggen over de ggz (op 3 december 2014) en verslavingszorg (op 2 december 2014)?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Het besluit beschikbaarheidsbijdrage Spoedeisende Hulp (SEH) en Acute verloskunde van het ziekenhuis ZorgSaam Zeeuws-Vlaanderen |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
|
|
Wat is uw reactie op de brief van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aan het ziekenhuis ZorgSaam Zeeuws-Vlaanderen over het besluit beschikbaarheidsbijdrage SEH en Acute verloskunde?1
Klopt het dat het om een bedrag van jaarlijks 2,5 miljoen euro gaat vanaf het jaar 2013, zoals de directie zegt, of gaat het om 1,7 miljoen euro jaarlijks, zoals de NZa aangeeft?
Hoe verhoudt de tekst in de brief2 «De NZa wijst de aanvraag voor een beschikbaarheidsbijdrage van ZorgSaam af, omdat niet wordt voldaan aan één van een viertal cumulatieve voorwaarden, namelijk «de zorgverzekeraar kan niet meer aan de op hem rustende zorgplicht voldoen en dat is hem wegens overmacht niet aan te rekenen». Omdat niet aan dit criterium wordt voldaan worden de andere drie criteria buiten beschouwing gelaten» zich met de tekst in uw brief aan de Kamer over de «Analyse gevoelige ziekenhuizen»3 «Ziekenhuizen komen in aanmerking voor een beschikbaarheidbijdrage wanneer ze voldoen aan drie criteria. 1) Het ziekenhuis biedt 24/7 spoedeisende hulp aan. 2) Het ziekenhuis is cruciaal voor de 45-minutennorm. 3) De reguliere inkomsten via tarieven zijn onvoldoende om de SEH in de lucht te houden. Voor 2014 zal de NZa toetsen of de huidige ontvangers van de beschikbaarheidbijdrage aan de genoemde eisen voldoen en de bijdrage vanaf 2014 behouden»?
In de analyse gevoelige ziekenhuizen van het Rijksinstituut Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in 2013 wordt ZorgSaam Zeeuws-Vlaanderen als een van de acht gevoelige ziekenhuizen genoemd; betekent deze brief dat ZorgSaam Zeeuws-Vlaanderen verdwijnt uit deze lijst van 8?4
Kunt u aangeven hoeveel en welke van de acht gevoelige ziekenhuizen volgend jaar geen beschikbaarheidsbijdrage meer ontvangen?
Komt door dit besluit de 45-minutennorm in Zeeuws-Vlaanderen in gevaar? Zal de bereikbaarheid van de SEH en de acute geboortezorg afnemen? Wat zijn de gevolgen voor het huidige verzorgingsgebied van het betreffende ziekenhuis wanneer dit verdwijnt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe groot is het risico dat ZorgSaam Zeeuws-Vlaanderen onder de gegeven omstandigheden op enig moment de SEH en de acute geboortezorg in Zeeuws-Vlaanderen zal moeten beëindigen? Is het voortbestaan van de SEH en de acute geboortezorg in Zeeuws-Vlaanderen gewaarborgd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe beoordeelt u de rol van de zorgverzekeraars, zoals CZ, in deze? Klopt het dat zij weigeren een beschikbaarheidsbijdrage te leveren? Zouden zij dat moeten doen naar uw mening?
Moet de NZa ingrijpen als verzekeraars in het geval van ziekenhuis ZorgSaam Zeeuws-Vlaanderen geen beschikbaarheidsbijdrage verstrekken?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling in de Kamer van de begroting van uw ministerie voor het jaar 2015?
Het feit dat vele kinderen met lichte verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblemen niet in aanmerking komen voor de Wet langdurige zorg |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u Youp nog?1
Ja.
Erkent u dat de blinde Youp door zijn lichte verstandelijke beperking, het ontbreken van zelfregulatie en ernstige gedragsproblematiek 24 uur per dag zorg en toezicht nodig heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Klopt het dat Youp niet onder de Wet langdurige zorg (Wlz) valt, omdat zijn ouders geen kortdurend verblijf hebben aangevraagd, mede omdat Youp nergens opgevangen kan worden?2
Erkent u dat de situatie van Youp exemplarisch is voor vele andere kinderen en jongeren met een net afwijkende grondslag of aantal uren in de indicatie? Kunt u een overzicht geven welke uitsluitingsmechanismen bestaan voor de toegang tot de Wlz?
Is er een selectiefout gemaakt, waardoor een groep kinderen die wel aangewezen zijn op een 24-uur hulp/toezicht niet in de Wlz terecht zijn gekomen, vanwege die ontbrekende indicatie voor kortdurend verblijf?
Is het niet vreemd dat de ouders van kinderen zoals Youp om in aanmerking te komen voor de Wlz nu een aanvraag voor kortdurend verblijf zouden moeten indienen, terwijl ze deze aanspraak niet kunnen of willen «gebruiken»?3
Deelt u de inschatting dat kinderen zoals Youp in een zorginstelling zouden verblijven als de ouders niet de 24-uur hulp/toezicht taak op zich nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het werkelijk de bedoeling van de stelselwijzigingen dat kinderen met een lichtverstandelijke beperking en ernstige gedragsproblemen onder de Jeugdwet/Wmo en Zorgverzekeringswet gaan vallen tot ze 18 jaar zijn? Waardoor ze niet langer verzekerd zijn van de veilige omgeving waarin ze nu verkeren? Zijn gemeenten hierop berekend?
Een belangrijke doelstelling van de nieuwe Jeugdwet is de zorg voor kinderen in één kader samen te brengen, onder verantwoordelijkheid van gemeenten. Dat geldt met name ook voor de zorg aan kinderen met een licht verstandelijke beperking. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor passende zorg, en dat kan afhankelijk van de ernst van de bijkomende gedragsproblematiek behandeling thuis inhouden of in een orthopedagogisch behandelcentrum.
Bent u bereid om snel het besluit te nemen dat kinderen en jongeren met licht verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblemen op te nemen in de Wlz, om rust te geven aan de bezorgde ouders en om recht te doen aan de stelling dat de Wlz er is voor mensen die levenslang en levensbreed zorg en ondersteuning nodig hebben?
Ik heb altijd gesteld dat cliënten voor het systeem gaan. Om die reden heb ik eerder de Regeling Wlz-indiceerbaren opgesteld. Zoals ik in het antwoord op de vragen 2 tot en met 7 heb gesteld, wordt de regeling feitelijk uitgebreid voor mensen zoals Youp. Hiermee ontstaat duidelijkheid voor de cliënt en kan volgend jaar worden bezien op welke wijze en binnen welk wetgevingsregime de zorg en ondersteuning het beste ingericht kan worden.
Kunt u deze vragen op zo een kort mogelijke termijn beantwoorden, maar zeker voor de behandeling van de begroting VWS in week 47?
Deze termijn is helaas niet haalbaar gebleken.
De inzet van rapid responders en brambulances |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw zienswijze op de toename van het inzetten van rapid responders van 3,6% in 2008 tot 7,5% in 2012 van het totale aantal spoedritten?1
De inzet van een rapid responder kan in bepaalde gevallen beter en doelmatiger tegemoet komen aan de benodigde zorg voor de patiënt dan het standaard inzetten van een volledig uitgeruste en op vervoer ingerichte ambulanceauto. Denk hierbij aan de voordelen van de snelheid van een motor of soloambulance waardoor de patiënt sneller kan worden bereikt en daardoor ook sneller kan worden gestart met de stabilisatie en/of de behandeling van de patiënt. Zoals ook in de Marktscan ambulancezorg 2013 door de NZa wordt opgemerkt:«vervoer van de patiënt naar het ziekenhuis is uiteraard een belangrijk doel, maar het is gebleken dat met name de snelheid waarmee hulp wordt verleend en de patiënt wordt gestabiliseerd, bepalend zijn voor de uitkomsten voor de individuele patiënt».
De introductie en toename in het gebruik van rapid responders kan daarmee dus bijdragen aan een betere en doelmatigere ambulancezorg. Zorgdifferentiatie vindt plaats aan de hand van sectorbreed vastgestelde inzetcriteria. De richtlijn «First en rapid responder» wordt op dit moment overigens door de sector geactualiseerd.
Bent u ervan op de hoogte in hoeveel procent van de gevallen dat een rapid responder uitreed, er alsnog een volwaardige ambulance achteraan kwam? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ik hecht er aan te benadrukken dat een rapid responder volwaardige ambulancezorg ter plaatse kan aanbieden. Alleen de vervoermogelijkheid voor de patiënt ontbreekt. Ik heb geen informatie beschikbaar over het aantal gevallen waarbij de inzet van een rapid responder wordt gevolgd door de inzet van een ook op vervoer ingerichte ambulanceauto. Maar zoals in het antwoord op vraag 1 toegelicht is de inzet van een rapid responder veelal gericht op het halen van tijdwinst om zo spoedig mogelijk te kunnen starten met hulpverlening en stabilisatie van de patiënt. Zo nodig kan deze inzet gevolgd worden door de inzet van een vervoersambulance. Dat kan zowel op basis van de telefonische triage door de meldkamercentralist als op advies van de rapid responder ter plaatse.
Navraag bij de IGZ en bij Ambulancezorg Nederland (AZN) heeft geen signalen opgeleverd dat de inzet van rapid responders tot problemen leidt. Ik acht nader onderzoek niet opportuun.
Hoe reageert u op de stelling dat de rapid responder in veel gevallen slechts ingezet wordt om de aanrijtijden te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zou deze stelling liever omdraaien: de snelheid waarmee de patiënt wordt bereikt kan bepalend zijn voor de gezondheidsuitkomsten van de individuele patiënt. Om die reden juich ik de bijdrage van de inzet van de rapid responder – die zoals eerder gesteld volwaardige ambulancezorg ter plaatse kan leveren – aan verkorting van de aanrijtijden toe.
Zijn er onnodige risico’s genomen omdat er wel een rapid responder binnen de normtijd ter plaatse was, maar geen volwaardige ambulance? Zo ja, wat waren die risico’s en hoe vaak zijn ze voorgekomen?
Zorgdifferentiatie, onder meer in de vorm van rapid responders, is een element dat thuis hoort in de hedendaagse ambulancezorg. Indien ze op de juiste manier worden ingezet, leveren rapid responders een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de ambulancezorg voor de patiënt. Daarnaast kan de inzet van een rapid responder ook bijdragen aan doelmatigheid van de ambulancezorg. Wanneer de meldkamercentralist van mening is dat de rapid responder de hulpverlening ter plaatse compleet kan afhandelen, kunnen de volledig uitgeruste en voor vervoer ingerichte ambulances beschikbaar blijven voor andere hulpverleningen. De IGZ ziet toe op verantwoorde zorg en daarmee ook op naleving van de bestaande normen voor verantwoorde ambulancezorg. Zoals in het antwoord op vraag 2 reeds aangegeven heeft navraag bij de IGZ en bij AZN geen signalen opgeleverd dat de inzet van rapid responders tot problemen leidt.
Vindt u het een meerwaarde dat een rapid responder uitrijdt om de aanrijtijd te halen, waarna een volwaardige ambulance alsnog nodig is? Zou het niet beter zijn te onderzoeken of de ambulance gewoon op tijd kan zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op de vragen 1 tot en met 4.
Bent u bekend met het fenomeen «brambulance», een combinatie van een brandweerauto en een ambulance, waar men al bij wijze van proef mee werkt in de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond?2
Ja. De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond heeft in de zomermaanden bij wijze van proef in het gebied Hoek van Holland/Maassluis een Eerste Hulp Voertuig (EHV) ingezet. De essentie van deze proef was om te onderzoeken of en hoe de snellere inzet van een EHV kon bijdragen aan meer fysieke veiligheid en een snellere zorg aan slachtoffers die zich op een locatie waar op een relatief klein gebied (strand) veel mensen (ca. 80.000 op een warme zomerdag) bevinden. De veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond heeft mij laten weten dat dit voertuig is ingezet bovenop de bestaande bezetting van brandweer- en ambulancevoertuigen.
Hoe zijn de verantwoordelijkheden juridisch en inhoudelijk geregeld in de situatie dat een brandweerman een ambulanceverpleegkundige assisteert in geval van medisch handelen en andersom in geval van brand?
De juridische verantwoordelijkheden van het personeel op de «brambulance» zijn niet anders dan bij een normale (multi-disciplinaire) inzet. Als onderdeel van de pilot is de bemensing in twee varianten ingedeeld: Een variant waar het EHV is bemenst met een ambulanceverpleegkundige en een ambulancechauffeur, waarbij in ieder geval één van beiden ook de benodigde brandweercompetenties heeft. En een variant waar het EHV is bemenst met een brandweermedewerker en met een ambulanceverpleegkundige die (solo) als rapid responder optreedt.
Wanneer het EHV gealarmeerd wordt voor een ambulancemelding dan vindt dit plaats conform de inzetcriteria van de rapid responder. Dit is conform de daarvoor landelijk vastgestelde richtlijnen.
Welke mogelijkheden heeft de brambulance om branden te bestrijden en hoe wordt dit voertuig ingezet bij het bestrijden van branden? Is deze brambulance onderdeel van een experiment van de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond met variabele voertuigbezetting?
Wanneer het EHV gealarmeerd wordt voor de melding «brand» dan opereert het EHV conform de inzetcriteria voor kleine incidenten, zoals bij een prullenbakbrand of een voertuigbrand. Deze inzet is een extra inzet bovenop de basisbrandweerzorg die geleverd wordt conform het brandweerdekkingsplan. Het voertuig maakt geen onderdeel uit van het project «variabele voertuigbezetting».
Wat is u reactie op de stelling dat de brambulance alleen in het leven is geroepen om de aanrijtijden te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord de vragen 3 en 6.
Kunt u aangegeven wat de resultaten zijn van de inmiddels afgeronde drie maanden durende proef met de brambulance? Zo nee, op wat voor termijn zijn die gegevens wel beschikbaar en bent u bereid die de Kamer te doen toekomen?
De veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond heeft mij laten weten dat de resultaten van de pilot met het EHV-voertuig momenteel worden geanalyseerd. Naar verwachting zal deze evaluatie in het eerste kwartaal van 2015 worden afgerond. Zodra de evaluatie gereed is, zal deze door de veiligheidsregio openbaar worden gemaakt zodat geïnteresseerden hier kennis van kunnen nemen.
De berichtgeving over foute buitenlandse tandartsen die hun praktijken in Nederland voortzetten |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van NCRV’s Altijd Wat Monitor over foute buitenlandse tandartsen die in Nederland hun praktijken voort kunnen zetten?1
Ik vind het onacceptabel dat buitenlandse tandartsen in strijd met de wet, ondanks een buitenlandse bevoegdheidsbeperking, in Nederland hun beroep uitoefenen.
Welke maatregelen heeft u sinds 2 september 2014 concreet genomen en wat zijn daarvan de eerste resultaten?2
Het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) controleert of er een verklaring is dat in het buitenland geen bevoegdheidsbeperking van kracht is via een Certificate of Current Professional Status (CCPS).
In aanvulling op de bestaande bilaterale afspraken met Finland, Ierland, Noorwegen, Slovenië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden over informatie-uitwisseling heeft het CIBG alle bevoegde autoriteiten in de Europese lidstaten verzocht om alle bevoegdheidsbeperkende maatregelen die de afgelopen 10 jaar zijn opgelegd en die nog van kracht zijn aan Nederland te verstrekken. Tot nu toe hebben Finland en het Verenigd Koninkrijk aan dat verzoek voldaan.
Tot het moment dat het Europese waarschuwingsmechanisme operationeel wordt, is het CIBG een pilot gestart om buitenlands gediplomeerde beroepsbeoefenaren of beroepsbeoefenaren met buitenlandse werkervaring die een aanvraag indienen via internet na te trekken (te googelen).
Op de lijst met personen waartegen maatregelen gelden heeft de Auditdienst Rijk (ADR) een review toegepast. De door de ADR geconstateerde (zeer beperkte) risico’s worden ondervangen door, tot het moment van invoering van het nieuw geautomatiseerde systeem, een zes-ogen principe in te voeren (controle door een derde persoon). Verder zal een door de ADR ontwikkeld instrument worden gebruikt ter controle van de online lijst.
Het CIBG heeft afspraken gemaakt met de IGZ inzake meldingen van fraude.
Met de gerechten heeft het CIBG nadere afspraken gemaakt inzake meldingen en informatie-uitwisseling inzake bevoegdheidsbeperkende maatregelen.
Daarnaast zal het systeem periodiek worden getest met in- en externe audits.
Wat is uw reactie op de opmerking dat Nederland een paradijs is voor foute buitenlandse tandartsen van binnen de Europese Unie omdat zij zich hier eenvoudig kunnen laten registreren en zonder moeite aan de slag kunnen?
Een (buitenlandse) beroepsbeoefenaar dient bij zijn aanvraag voor BIG-registratie een bewijs (diploma, bekwaamheidsattest) te overleggen waaruit blijkt dat hij voldoet aan de opleidingskwalificaties zoals bepaald in de Europese Richtlijn 2005/36/EG.
Verder dient de (buitenlandse) beroepsbeoefenaar een CCPS te overleggen. Het CCPS is een verklaring van een (lid)staat waarin een buitenlandse equivalent van het BIG-register informatie geeft over (eventuele) registratiegegevens, tuchtrechtelijke maatregelen, strafrechtelijke sancties of andere specifieke ernstige feiten ten aanzien van een migrerende beroepsbeoefenaar.
Wanneer deze gegevens twijfels oproepen, raadpleegt het CIBG via het IMI-systeem van de Europese Unie de bevoegde autoriteit in een ander land of er een bevoegdheidsbeperking van kracht is.
In februari 2014 is het aanvraagformulier tot BIG-registratie aangepast in die zin dat de aanvrager naar waarheid verklaart dat in het buitenland geen rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing van kracht is, waardoor de beroepsbeoefenaar daar zijn beroep nooit of tijdelijk niet meer mag uitoefenen. Daarbij wordt de aanvrager erop gewezen dat bij fraude naast schrappen ook aangifte bij de politie aan de orde kan zijn.
Mede op mijn initiatief wordt het per 2016 in Europees verband verplicht om informatie over bevoegdheidsbeperkingen met elkaar te delen. Bij de totstandkoming van de Europese regelgeving is op mijn aandringen het aantal beroepen waarop het waarschuwingsmechanisme betrekking krijgt uitgebreid, zodat alle beroepen waarvoor in Nederland BIG-registratie vereist is daaronder gaan vallen. Ook is bereikt dat het waarschuwingsmechanisme op gedeeltelijke en niet alleen gehele bevoegdheidsbeperkingen betrekking gaat hebben.
Verder geldt per 1 januari 2017 ook voor tandartsen de plicht tot herregistratie. Een beroepsbeoefenaar die op basis van (buitenlandse) werkervaring wil worden geherregistreerd moet opnieuw een CCPS overleggen.
Erkent u het belang van een goede communicatie tussen hulpverlener en patiënt? Erkent u ook dat het kunnen spreken van de taal een wezenlijk onderdeel is van die goede communicatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgverleners moeten de Nederlandse taal voldoende beheersen. Dat is noodzakelijk in het kader van patiëntveiligheid en verantwoorde zorg. Niet alleen dient de zorgverlener te kunnen communiceren met de patiënt, maar ook met collega’s en medebehandelaars. Ook voor het vereiste van informed consent is goede communicatie tussen de zorgverlener en de patiënt noodzakelijk.
Erkent u dat een taaltoets naast de evidente communicatievoordelen, ook positieve bijwerkingen heeft zoals het eerder in beeld krijgen van mogelijke foute artsen en het aantrekken van artsen die bereid zijn een duurzame verbinding aan te gaan met een land?
De relatie tussen een taaltoets of het onderkennen van een «foute arts» is niet evident. Het weren van artsen waartegen elders maatregelen zijn getroffen vergt samenwerking tussen de bevoegde nationale autoriteiten. De implementatie van de gewijzigde richtlijn over erkennen van beroepskwalificaties waarin een Europees alarmmechanisme is opgenomen biedt daartoe na 18 januari 2016 een versterkt kader.
Ik deel uw opvatting dat mensen die de taal goed beheersen eerder een duurzame band met Nederland zullen aangaan. Voor de volledigheid wil ik wel opmerken dat het mensen binnen de Europese Unie vrij staat om hier ook tijdelijk te werken, bijvoorbeeld om ervaring bij vakgenoten in Nederland op te doen.
Klopt het dat Duitsland en Engeland wel eisen stellen aan het kunnen spreken van de taal? Is dit ook in Nederland mogelijk? Zo nee, hoe verklaart u dit?
Het klopt dat in Duitsland en Engeland aan taalbeheersing van beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg eisen worden gesteld. Vorm en inhoud varieert per beroep en in Duitsland per Bondsstaat. De eis van taalkennis is daar pas aan de orde na de erkenning van de beroepskwalificatie maar voor de inschrijving in een beroepenregister. De Europese regelgeving verbiedt dat niet mits die toetsing proportioneel blijft.
Voor personen uit de Europese Economische Ruimte geldt in het Verenigd Koninkrijk dat een certificaat van het International English Language Testing System volstaat als afdoende bewijs. Men mag de taalbeheersing ook op andere wijze aantonen, maar dan is het aan de discretie van de beroepsorganisatie of dat voldoende voor beroepsuitoefening in het VK is.
De recente wijziging van Europese Richtlijn 2005/36/EG voor de erkenning van beroepskwalificaties verheldert de mogelijkheid om eisen te stellen aan taalbeheersing voor zover noodzakelijk voor de beroepsuitoefening. Taalkennis mag geen rol spelen bij erkenning van de beroepskwalificatie maar wel bij de registratie in een nationaal register, mits proportioneel. In Nederland wordt tussen erkenning en registratie geen onderscheid gemaakt. De implementatie van de gewijzigde richtlijn is het moment om dat wel in te voeren en om per beroep te bezien of er een bewijs van voldoende kennis van de Nederlandse taal nodig is.
Bent u bereid om het voorstel van de tandartsenorganisaties voor het invoeren van een taaltoets nader te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo ja, op wat voor termijn? Zo nee, waarom niet?
VWS bestudeert of en hoe eisen met betrekking tot de taalbeheersing voor buitenslands gediplomeerden van binnen de EU in de wet kunnen worden opgenomen. De implementatie van de gewijzigde richtlijn Europese Richtlijn 2005/36/EG voor de erkenning van beroepskwalificaties biedt daarvoor het kader. De richtlijn dient uiterlijk 18 januari 2016 te zijn geïmplementeerd en de voorstellen worden u in de loop van 2015 voorgelegd.
Wat is uw reactie op de opmerking dat het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) te reactief is en zelf niet actief controle uitvoert naar personen die geregistreerd staan of worden in het BIG-register (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg)?
Het CIBG ontvangt periodiek overzichten met van kracht zijnde bevoegdheidsbeperkingen van verschillende buitenlandse bevoegde autoriteiten. Deze overzichten worden nauwkeurig doorgenomen en op basis daarvan wordt, indien daar aanleiding toe bestaat, aanvullende informatie opgevraagd en de reguliere procedure van het verwerken van bevoegdheidsbeperkingen in gang gezet. Ook onderzoekt het CIBG de zaken waarvan in de verschillende media melding wordt gemaakt en onderneemt daarop afhankelijk van de uitkomsten direct actie. Anders dan IGZ, heeft het CIBG overigens niet de bevoegdheden van handhaving en opsporing, maar het CIBG vervult wel een signaalfunctie richting IGZ.
Tegen een beroepsbeoefenaar kan in theorie in ieder land ter wereld een bevoegdheidsbeperking van kracht zijn. Het is voor het CIBG niet mogelijk om voor alle jaarlijks ruim 10.000 aanvragers voor BIG-registratie en voor alle ruim 338.000 BIG-geregistreerden, altijd na te gaan waar zij in de wereld hun beroep hebben uitgeoefend of uitoefenen. Er blijft een restrisico zolang het CIBG niet op de hoogte is gesteld van die buitenlandse bevoegdheidsbeperkingen. Daarnaast heeft een aantal landen in Europa en elders ter wereld geen openbare, actuele registers voor beroepsbeoefenaren in de zorg of overeenkomstig onze beroepenindeling onder de Wet BIG. Veel landen verstrekken niet proactief informatie aan andere landen over opgelegde bevoegdheidsbeperkingen. Of landen informatie openbaar mogen maken of proactief mogen delen, wordt bepaald door de nationale wetgeving.
Erkent u het belang van een volledig, juist en actueel BIG-register als alarmsysteem van de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik onderken het belang van een volledig, juist en actueel BIG-register, maar niet alleen als een alarmsysteem van de gezondheidszorg. Het BIG-register houdt namelijk in het kader van de kwaliteit van beroepsbeoefenaren veel meer in dan alleen een alarmsysteem en biedt bijvoorbeeld garanties met betrekking tot opleiding en ervaring.
Bent u gezien het enorme belang voor de veiligheid van de patiënt, van mening dat capaciteitsproblemen bij het CIBG geen excuus mogen zijn voor het onvolledig, onjuist of verouderd zijn van het BIG-register? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij het CIBG zijn geen capaciteitsproblemen bekend. Ik deel overigens in algemene zin uw mening dat capaciteitsproblemen geen excuus mogen zijn voor een onvolledig, onjuist of verouderd zijn van een register.
Zou het niet goed zijn als iedere buitenlandse arts die zich meldt voor opname in het BIG-register nader onderzocht wordt op gedragingen in het buitenland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat gebeurt al zo goed mogelijk. Per 1 juli 2012 is de wet gewijzigd zodat iedereen, ook een Nederlands gediplomeerde, die zich wil laten inschrijven in het BIG-register, verplicht is om buitenlandse bevoegdheidsbeperkingen te melden. Voorheen bevatte de wet deze verplichting alleen voor buitenslands gediplomeerden.
De invoering van periodieke registratie zorgt voor een mogelijkheid om te controleren op kwaliteit van de gegevens die in het BIG-register staan. De periodieke registratie biedt tevens zicht op buitenlandse beroepservaring van hier geregistreerden en van aanvragers van registratie. Dat geeft ook meer controle op buitenlandse bevoegdheidsbeperkingen.
Per 2016 wordt het Europese waarschuwingsmechanisme ingevoerd. Dat verplicht Europese lidstaten om actief informatie uit te wisselen over bevoegdheidsbeperkingen. Vooruitlopend op de invoering hiervan heb ik met een aantal Europese landen afgesproken onderling informatie uit te wisselen over bevoegdheidsbeperkingen. Deze afspraken zijn gemaakt met Finland, Ierland, Noorwegen, Slovenië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. Ik werk aan uitbreiding en verdieping van die samenwerking.
Kunt u toezeggen dat het CIBG gaat controleren of personen die zijn doorgehaald in het register ook daadwerkelijk hun beroep in Nederland of daarbuiten niet meer uitoefenen? Zo nee, hoe kunt u dan garanderen dat patiënten geen onnodig gevaar lopen?
Het CIBG is verantwoordelijk voor het beheer van het BIG-register en voor het informeren van buitenlandse bevoegde autoriteiten over in Nederland opgelegde bevoegdheidsbeperkende maatregelen. Het CIBG controleert niet of personen die zijn doorgehaald in het BIG-register ook daadwerkelijk hun beroep in Nederland of daarbuiten niet meer uitoefenen.
Het is de verantwoordelijkheid van werkgevers in de zorg om te controleren of iemand geregistreerd en bevoegd is. Ook een zorgverzekeraar dient dat zelf te controleren alvorens vergoedingen te doen.
De IGZ houdt toezicht op naleving van opgelegde bevoegdheidsbeperkingen wat betreft de beroepen waarvoor BIG-registratie is vereist.
Erkent u dat door het tekort aan tandartsen in Nederland tandartsen uit het buitenland gemakkelijker aan de slag kunnen in Nederland?
Ik ben van mening dat er op dit moment geen sprake is van een tandartsentekort. Vraag en aanbod voor mondzorg zijn redelijk met elkaar in evenwicht, zeker als daarbij de arbeidscapaciteit van mondhygiënisten en tandprothetici wordt meegerekend.
Uit rapportages van de NZa uit 2012 blijkt dat patiënten gemiddeld binnen twee weken een afspraak met een tandarts of mondhygiënist kunnen maken. Voor spoedeisende gevallen kan dat vrijwel in alle gevallen dezelfde dag nog. Er is geen aanleiding te verwachten dat deze getallen er in 2014 heel veel anders uit zien.
Wel is het mogelijk dat sprake is van regionale tekorten. Dat hangt voor een deel samen met de vestigingsvoorkeuren van tandartsen en wordt dus niet opgelost door meer tandartsen op te leiden.
Gelukkig verbetert de mondgezondheid nog steeds. De verwachting lijkt gerechtvaardigd dat de cariës incidentie in de nabije toekomst verder daalt. Ook verwacht ik meer van de in gang gezette taakherschikking, dan het Capaciteitsorgaan voorrekent.
Overigens moeten alle aanvragen voor BIG-registratie voldoen aan de wettelijke eisen, ongeacht of er in Nederland een tekort is aan tandartsen of niet. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Waarom legt u de aanbevelingen van het Capaciteitsorgaan voor wat betreft het aantal opleidingsplaatsen voor tandartsen naast u neer?3
Er is op dit moment geen tekort aan tandartsen. Vraag en aanbod voor mondzorg zijn redelijk met elkaar in evenwicht, zeker als daarbij de arbeidscapaciteit van mondhygiënisten en tandprothetici wordt meegerekend. Uit rapportages van de NZa uit 2012 blijkt dat patiënten gemiddeld binnen twee weken een afspraak met een tandarts of mondhygiënist kunnen maken. Voor spoedeisende gevallen kan dat vrijwel in alle gevallen dezelfde dag nog. Er is geen aanleiding te verwachten dat deze getallen er in 2014 heel veel anders uit zien. Wel is het mogelijk dat sprake is van regionale tekorten. Dat hangt voor een deel samen met de vestigingsvoorkeuren van tandartsen en wordt dus niet opgelost door meer tandartsen op te leiden. De mondgezondheid verbetert gelukkig nog steeds, met een steeds grotere nadruk op preventie. De verwachting lijkt gerechtvaardigd dat de cariës incidentie in de nabije toekomst nog verder gaat dalen. Ook verwacht ik meer van de in gang gezette taakherschikking, dan het Capaciteitsorgaan voorrekent. Het verder doorzetten van de taakherschikking maakt deel uit van een visie op de mondzorg voor de toekomst waar de mondzorgpartijen op dit moment aan werken.
Bent u bereid om het advies van het Capaciteitsorgaan voor wat betreft het aantal opleidingsplaatsen over te nemen en Nederland daarmee minder aantrekkelijk te maken voor buitenlandse mogelijk foute tandartsen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 14 is er op dit moment geen tekort aan tandartsen. Ik zie dan ook geen aanleiding in overleg te treden met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), die verantwoordelijk is voor het vaststellen van het aantal opleidingsplaatsen voor tandartsen. Het staat buitenlandse tandartsen daarbij vrij om naar Nederland te komen. Binnen de Europese Economische Ruimte plus Zwitserland is er vrij verkeer voor werknemers. Er zijn Nederlandse tandartsen die naar het buitenland vertrekken en tandartsen die naar Nederland toekomen. Buitenlandse tandartsen moeten aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen als Nederlandse tandartsen.
Leeftijdscontrole bij alcoholgebruik |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Welke contacten zijn er de afgelopen vier jaar geweest tussen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de levensmiddelenindustrie over de leeftijdscontrole bij de verkoop van alcohol? Kunt u hierbij aangeven wie, wanneer met wie contact heeft gehad en waar deze contacten betrekking op hadden?
De alcoholindustrie is vertegenwoordigd in het Directeuren Overleg Alcohol (DOA)1 en de Werkgroep Alcohol en Jongeren, een ambtelijke werkgroep die het DOA voorbereidt en de acties die uit het DOA voortvloeien, uitvoert. In 2011 is het DOA tweemaal bijeen geweest (19 mei, 28 oktober). In 2012 heeft een regulier DOA plaatsgevonden (1 november) en een aantal strategische sessies om te komen tot een gezamenlijke strategische agenda. In 2013 kwam het DOA drie keer bijeen (17 januari, 19 maart, 28 mei) en in 2014 driemaal (3 februari, 26 mei en 6 november). Dit betrof overleggen tussen de directeur Voeding, Gezondheidsbescherming en Preventie (VGP) en de directeuren van de bij het DOA aangesloten partijen. Binnen het DOA wordt gesproken over het werken aan een verantwoord alcoholgebruik voor een gezonder Nederland, met een duidelijk accent op jeugd. Daarbij wordt ook over de naleving van de leeftijdsgrens gesproken.
Daarnaast vindt tweemaal per jaar het Regulier Overleg Alcoholbeleid (ROA) plaats (de afgelopen vier jaar vond het ROA plaats op 4 april 2011, 10 oktober 2011, 2 april 2012, 31 oktober 2012, 9 april 2013, 1 oktober 2013, 17 maart 2014 en 20 oktober 2014). Ook daarin is de industrie vertegenwoordigd.2 Binnen het ROA wordt ook over de naleving van de leeftijdsgrens gesproken. In het ROA is een beleidsmedewerker en MT-lid van de directie VGP vertegenwoordigd.
Daarnaast voert VWS/directie VGP regelmatig overleg met de STIVA over het zwangerschapslogo. Ik kan u niet exact zeggen wanneer deze overleggen hebben plaatsgevonden omdat de overleggen gedeeltelijk werden gevoerd door medewerkers die niet meer bij de directie danwel het ministerie werken. De data waarop wordt overlegd worden niet bijgehouden.
Overigens bespreken we mogelijkheden om de naleving van de leeftijdsgrens te verbeteren incidenteel met verstrekkers3 van alcohol, bijvoorbeeld naar aanleiding van de resultaten van mysterykidsonderzoek.
Welke contacten zijn er de afgelopen vier jaar geweest tussen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de alcoholindustrie? Kunt u hierbij aangeven wanneer en met wie deze contacten plaatsvonden en waar deze contacten betrekking op hadden?
Zie antwoord vraag 1.
Welke contacten hebben andere ministeries gehad met de levensmiddelenindustrie over de leeftijdscontrole bij de verkoop van alcohol dan wel met de alcoholindustrie? Waar gingen deze contacten over?
Het Ministerie van VenJ en EZ zijn lid van het DOA. De Ministeries van Financiën, OCW, SZW, I&M, VenJ en EZ zijn als waarnemer betrokken bij het ROA. Deze twee overlegorganen heb ik toegelicht in mijn antwoord op vraag 1 en 2. Met andere contacten tussen deze ministeries en de levensmiddelenindustrie over de leeftijdscontrole bij de verkoop van alcohol ben ik niet bekend.
Kunt u aangeven waarom de rapportage aan het Directeuren Overleg Alcohol (DOA) over «Pilot verbetering naleving leeftijdsgrenzen Drank- en Horecawet» pas in oktober 2014 afgerond werd?
De rapportage die voor de DOA leden was geschreven is in mei opgeleverd. Binnen het DOA is toen afgesproken dat tekst over de methodiek en aanbevelingen uit de rapportage beter leesbaar gemaakt zouden worden, vooraf aan bredere verspreiding. Uw Kamer heeft mij tijdens het AO Alcoholbeleid van
9 oktober jl. verzocht voor de begrotingsbehandeling te laten weten of ik deze laatstgenoemde versie voor het eind van het jaar naar de Kamer zou kunnen sturen. Middels een separate brief ontvangt u deze versie voorafgaand aan de begrotingsbehandeling.
Klopt het dat de rapportage een eindversie kent van mei 2014? Zo ja, waarom is deze rapportage niet naar de Kamer gezonden?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u ook aangeven op welk moment u op de hoogte was van de negatieve uitkomst van de pilot in Noord-Holland om de verkoop van alcohol tegen te gaan en de alcoholleeftijd te handhaven?
Tijdens de DOA-vergadering van februari jl. werd bekend dat de uitkomst van de pilot teleurstellend dreigde te worden.
Hoeveel heeft de alcoholindustrie in de afgelopen vijf jaar (2010 t/m 2014) uitgegeven aan reclame en marketing en hoe verhoudt dit zich tot de overheidsuitgaven om alcoholconsumptie terug te dringen – met name onder jongeren?
Ik heb geen inzicht in de reclame- en marketing uitgaven van de alcoholindustrie in de afgelopen vijf jaar en kan dus niet aangeven hoe deze zich verhouden tot de overheidsuitgaven om alcoholconsumptie terug te dringen – met name onder jongeren.
Het verband tussen de toename van het aantal spoedritten en inzet van de traumahelikopter en het gebruikte uitvraagsysteem |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoeveel meldkamers in de periode 2010 tot en met 2014 zijn overgeschakeld op het uitvraagsysteem Advanced Medical Priority Dispatch System (AMPDS) met Professional Quality Assurance (ProQA)?
In onderstaande tabel ziet u per Regionale Ambulancevoorziening (RAV) met welke triage systematiek er gewerkt wordt en vanaf wanneer er met dit systeem gewerkt wordt.
Triage systematiek
Start datum
Groningen
ProQa
December 2013
Friesland
ProQa
December 2013
Drenthe
ProQa
November 2013
IJsselland
NTS
April 2014
Twente
NTS
Maart 2013
Noordoost Gelderland
NTS
Voorjaar 2014
Midden Gelderland
NTS
Februari 2013
Gelderland Zuid
NTS
Januari 2013
Utrecht
NTS
Maart 2013
Noord-Holland Noord
ProQa
Februari 2012
Amsterdam/Waterland
ProQa
2013
Kennemerland
ProQa
Najaar 2013
Gooi- en Vechtstreek
NTS
September 2013
Haaglanden
NTS
Zomer 2013
Hollands Midden
ProQa
Mei 2011
Rotterdam Rijnmond
ProQa
Oktober 2012
Zuid-Holland Zuid
ProQa
November 2012
Zeeland
ProQa
April 2014
Midden West Brabant
ProQa
Maart 2012
Brabant Noord
ProQa
Maart 2012
Zuidoost Brabant
ProQa
Maart 2014
Noord- en Midden Limburg
NTS
September 2013
Zuid Limburg
NTS
Januari 2013
Flevoland
NTS
Oktober 2013
Wat is uw reactie op het feit dat AMPDS/ProQA prestatiegericht werkt en indien centralisten onvoldoende punten «scoren» zij ter verantwoording geroepen worden? Wat is het effect van deze werkmethode geweest op de werkbeleving en het ziekteverzuim onder centralisten?
ProQa is een strak gereguleerd systeem dat door de meldkamers is ingevoerd om een optimale kwaliteit te garanderen. Dit geldt ook voor NTS. Onderdeel van beide systemen is dat alle centralisten steekproefsgewijs feedback krijgen op de gesprekken die zij voeren. Hierbij worden zij niet ter verantwoording geroepen maar wordt gekeken of er zorgvuldig gehandeld is. Hierdoor wordt er mijns inziens optimale aandacht geschonken aan de kwaliteit van de triage.
Ambulancezorg Nederland (AZN) heeft aangegeven dat er nog geen onderzoek naar de werkbeleving en het ziekteverzuim onder centralisten gedaan is sinds de invoering van ProQa en NTS op de meldkamers. Zoals u kunt zien in de tabel bij vraag 1 zijn beide triagesystemen gefaseerd ingevoerd en is deze periode nog te kort om dit zinvol te onderzoeken.
Kunt u aangeven hoeveel meldkamers in de periode 2010 tot en met 2014 zijn overgeschakeld op het uitvraagsysteem Nederlands Triage Systeem (NTS) of overige systemen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel ambulanceritten er plaats hebben gevonden in de periode 2010 tot en met 2014 uitgesplitst naar spoedritten (A1), semi-spoedritten (A2) en planbare ritten (B)? Zo nee, bent u bereid de gegevens alsnog te achterhalen en met de Kamer te delen?
De gevraagde gegevens kunnen worden ontleend aan de jaarlijkse publicatie van AZN «Ambulances in-zicht». In onderstaande tabel zijn deze data samengevat voor de periode 2008–2013. Gegevens over 2014 zijn nog niet beschikbaar.
2008
2009
2010
2011
2012
2013
A1-ritten
439.725
454.309
463.913
478.331
500.835
541.164
A2-ritten
223.813
239.572
247.008
263.257
273.692
274.907
Planbare ritten
339.512
348.085
350.347
342.838
325.892
328.709
Totaal
1.003.050
1.041.966
1.061.268
1.084.426
1.100.419
1.144.780
Bron: Ambulancezorg Nederland
Het aantal spoedritten (A1 en A2) is tussen 2008 en 2013 gemiddeld met 4,2% per jaar toegenomen. Gemiddeld over deze jaren is er geen verschil in de groei tussen A1 en A2 ritten, wel kan het beeld per jaar iets afwijken. De totale groei van het aantal A1 en A2 ritten varieert per jaar, maar laat geen systematisch patroon zien ten opzichte van de gemiddelde groei. De gemiddelde jaarlijkse groei van het totaal aantal ritten (2,7%) wordt gemitigeerd door een lichte daling van het aantal planbare ritten tussen 2008 en 2013.
Kunt u de aantallen van vraag 4 ook uitsplitsen naar meldkamers die werken met het AMPDS/ProQA uitvraagsysteem en meldkamers die het NTS of overige uitvraagsystemen hanteren?
Het gebruik van de genoemde uitvraagsystemen is de afgelopen 3 jaar geleidelijk ingevoerd door de verschillende meldkamers ambulancezorg (zie de tabel bij vraag 1). Gezien deze recent gestarte en gefaseerde introductie van beide uitvraagsystemen is het niet mogelijk de ritgegevens over de verschillende jaren één op één te koppelen aan de systemen waarmee de meldkamers werken.
Is er naar uw mening een verband tussen de toename van het aantal (semi-)spoedritten en het invoeren van uitvraagsysteem AMPDS/ProQA dan wel NTS? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het mogelijke verband tussen de groei van het aantal spoedritten en het op de meldkamer gebruikte uitvraagsysteem is cijfermatig (nog) niet goed te analyseren. Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven is het gebruik van deze systemen nog te pril. Wel is duidelijk dat, gezien het feit dat pas in 2011 gefaseerd is gestart met het gebruik van de uitvraagsystemen, de groei tot 2011 hierdoor niet verklaard kan worden.
Wat is er gebeurd met de aan u gerichte oproep van de ANWB in mei van dit jaar, om de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) onderzoek te laten doen naar de explosieve toename van de inzet van de traumahelikopter?1
De in de vraag aangehaalde oproep van de ANWB betreft de vraag om een onderzoek van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) naar de oorzaken van vaak dramatische ongevallen op de snelwegen. Dit is het beleidsterrein van de Minister van Infrastructuur en Milieu (I&M). Navraag bij het Ministerie van I&M heeft opgeleverd dat de ANWB door het Ministerie van I&M is geïnformeerd over de monitor «Veilig over Rijkswegen» van Rijkswaterstaat. Deze monitor rapporteert jaarlijks over de ontwikkeling van de verkeersveiligheid op het rijkswegennet en gaat daarbij specifiek in op oorzaken van ongevallen met vrachtverkeer. Het inschakelen van de SWOV om beschikbare gegevens van Rijkswaterstaat opnieuw in beeld te brengen heeft geen meerwaarde bij het verkrijgen van beter inzicht in de oorzaken van verkeersongevallen.
Kunt u aangeven hoeveel vluchten er met traumahelikopters zijn gemaakt in de periode 2010 tot en met 2014? Zo nee, bent u bereid de gegevens alsnog te achterhalen en met de Kamer te delen?
Op basis van uitvraag in de meldkamer ambulancezorg wordt in specifieke situaties niet alleen een ambulance ingezet, maar kan ook een Mobiel Medisch Team (MMT) worden uitgestuurd. Dit MMT wordt, afhankelijk van bijvoorbeeld weersomstandigheden en ongevallocatie, vervoerd met een helikopter of een voertuig. Voor de inzet van een MMT zijn door het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) en AZN inzetcriteria vastgesteld die leidend zijn voor de inzet van een MMT door de meldkamercentralist.
Onderstaande tabel geeft weer hoe vaak een Mobiel Medisch Team (MMT) is ingezet in de periode 2010–2013. Gegevens over heel 2014 zijn nog niet beschikbaar. Het betreft hier zowel grondgebonden als helikopter MMT inzetten.
2010
2011
2012
2013
Aantal MMT inzetten
5.540
6.220
6.540
7.570
% helikopterinzetten
67%
74%
74%
76%
Bron: Landelijk Netwerk Acute Zorg
Kunt u de aantallen van vraag 8 ook uitsplitsen naar meldkamers die werken met het AMPDS/ProQA uitvraagsysteem en meldkamers die het NTS of overige uitvraagsystemen hanteren?
Zie het antwoord op vraag 5.
Is er naar uw mening een verband tussen de toename van het aantal vluchten met traumahelikopters en het invoeren van uitvraagsysteem AMPDS/ProQA dan wel NTS of overige uitvraagsystemen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie het antwoord op vraag 6. Overigens is daarbij relevant dat de landelijke inzetcriteria voor het MMT onafhankelijk zijn van het triagesysteem dat wordt gebruikt op de meldkamers ambulancezorg.
Indien u geen verband ziet tussen de toename van het aantal spoedritten of vluchten met de traumahelikopter en het gehanteerde uitvraagsysteem, hoe verklaart u dan die stijging?
Ik heb op dit moment nog geen goed inzicht in de oorzaken van de groei van het aantal spoedritten. Ik laat hier onderzoek naar doen. Wat betreft de groei van het aantal helikoptervluchten is relevant dat sinds 2011 alle MMT-helikopters ook in de nacht zijn gaan vliegen. Tot 2011 gold dit slechts voor één MMT. Hierdoor werd het mogelijk voor de meldkamers om vaker een beroep te doen op de MMT’s omdat helikopters een veel groter bereik hebben dan een voertuig. Dit is een positieve ontwikkeling voor de kwaliteit van de ambulancezorg. Relevant is tevens dat het LNAZ heeft geconstateerd dat ook het aantal «cancels» (het ongedaan maken van de oproep om een MMT-inzet) groeit. Het LNAZ en AZN hebben aangegeven de inzetcriteria voor het MMT op basis van de beschikbare data over inzet en cancels te gaan evalueren.
Indien u het aannemelijk acht dat de uitvraagsystemen er (mede)veroorzaker van zijn dat het aantal spoedritten of vluchten met de traumahelikopter toeneemt, bent u dan bereid dit nader te laten onderzoeken en de Kamer hierover te informeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op de vragen 6, 10 en 11.
De zelfdoding van een bewoner van De Golfstroom naar aanleiding van een gedwongen verhuizing |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat waarschuwingen van het personeel van De Golfstroom over zelfmoord genegeerd zijn?1
Bij het bieden van verantwoorde zorg hoort dat rekening wordt gehouden met de specifieke kwetsbaarheid van individuele cliënten en dat eventuele signalen van depressie of suïcidaal gedrag zo goed mogelijk worden opgevangen. De inspectie zal in haar onderzoek meenemen of dat hier voldoende gebeurd is.
Vindt u het wenselijk dat beleidskeuzes van een zorginstelling leiden tot de wens om te sterven? Vindt u het tevens wenselijk dat een bestuurder dan aangeeft dat zelfdoding «een keuze kan zijn»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik weet niet wat de bestuurder met zijn uitspraak beoogde te zeggen en laat dit voor rekening van de bestuurder.
Hoe kan het dat de desbetreffende zorginstelling niet voldoet aan de wettelijke eis tot het instellen van een ondernemingsraad? Wie houdt hier toezicht op?
De Wet op de Ondernemingsraden (WOR) bevat regels omtrent de medezeggenschap van de werknemers in een onderneming door middel van ondernemingsraden. De wet regelt onder meer in welke gevallen een instelling over moet gaan tot het installeren van een OR. Als een instelling dat nalaat, dan kunnen werknemers dit voorleggen aan de kantonrechter en in sommige gevallen aan de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam. Het is ook mogelijk dat een organisatie een ontheffing heeft, omdat de medezeggenschap op een andere wijze is geregeld. Bij De Golfstroom is de medezeggenschap in onderling overleg met betrokken partijen geregeld door te werken met de methode «procesgericht werken en organiseren».
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Leijten, ingezonden 10 oktober 2014 (vraagnummer 2014Z17762)
Het overlijden van een gehandicapte bewoner bij Cordaan |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het overlijden van M.D. (19 jaar), bewoner van De Werf (Kraandrijverstraat 10) van instelling Cordaan?1
Ja.
Is duidelijk waarom M.D. kon stikken in voedsel dat zij eigenlijk niet mocht krijgen? Hoe is de reanimatie van deze jonge vrouw verlopen?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft Cordaan gevraagd deze calamiteit te onderzoeken en haar en de familie hierover te rapporteren. De rapportage van de instelling ligt inmiddels ter beoordeling bij de inspectie. Hangende deze beoordeling door de inspectie kan ik hier niet nader op ingaan.
Waarom zijn de ouders van de jonge vrouw door de politie in kennis gesteld van het ongeluk en niet door de zorginstelling zelf?
De politie is de instelling voor geweest. Bij de reanimatie waren agenten aanwezig. Die hebben de ouders ingelicht. Daarna is er wel contact geweest tussen ouders en instelling.
Is het waar dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), alsmede de recherche, onderzoek doen naar het incident dat leidde tot het overlijden van M.D.? Zo ja, kunt u aangeven hoe beide onderzoeken zich tot elkaar verhouden en hoe de IGZ en de recherche informatie kunnen delen?
Van het Ministerie van Veiligheid en Justitie heb ik begrepen dat er geen strafrechtelijk onderzoek loopt naar dit incident. Volgens het OM is er vooralsnog geen reden om aan te nemen dat er sprake is geweest van strafrechtelijk verwijtbaar handelen. Het OM heeft over deze verdrietige zaak contact gehad met de inspectie. De inspectie zal het OM informeren over het onderzoek van Cordaan en eventuele door de inspectie te ondernemen vervolgacties.
Op welke termijn zullen de onderzoeken afgerond zijn?
Het is niet bekend wanneer het onderzoek wordt afgerond. De termijn is mede afhankelijk van de uitkomsten van het gesprek dat de inspectie met de familie heeft. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Op welke wijze worden de nabestaanden betrokken bij het onderzoek van de IGZ en/of geïnformeerd over de voortgang en uitkomsten?
De inspectie heeft de ouders schriftelijk geïnformeerd over de behandeling van de calamiteit door de inspectie en hen uitgenodigd voor een gesprek over het onderzoek van de instelling. Tijdens dit gesprek krijgen de ouders de gelegenheid hun zienswijze te geven en bekijkt de inspectie gericht in welke mate de ouders betrokken zijn bij het onderzoek door Cordaan. De ouders worden geïnformeerd over de verdere behandeling van het onderzoek door de inspectie en de eventuele vervolgacties.
Op welke wijze worden de nabestaanden betrokken bij het politieonderzoek en/of geïnformeerd over de voortgang, uitkomsten en eventuele vervolging?
Er loopt geen strafrechtelijk onderzoek. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Zijn de ouders/ wettelijke vertegenwoordigers van andere bewoners van De Werf – of in ieder geval van de Kraandrijverstraat – geïnformeerd over het overlijden van M.D. en de aanleiding daartoe? Zo nee, waarom niet en wat vindt u daarvan?
Van Cordaan heb ik begrepen dat zowel de ouders/wettelijke vertegenwoordigers van de andere bewoners van de locatie Kraandrijverstraat 6 als het dagelijks bestuur van de verwantenraad na het overlijden van M.D. geïnformeerd zijn.
Vindt u het ook zo wrang dat de ouders van M.D. vier dagen voor het incident dat leidde tot de dood aan de zorginstelling hadden laten weten dat ze zich ernstig zorgen maakten over de nieuwe personeelsbezetting op de woongroep per 1 september?2
Op basis van bij de inspectie bekende meldingen is er geen aanleiding te veronderstellen dat er sprake is van een onveilige leefsituatie voor andere bewoners van De Werf. De inspectie heeft op 23 oktober 2014 De Werf bezocht en geen onveilige situaties aangetroffen.
Garandeert u dat de leefsituatie van andere bewoners van De Werf veilig is op dit moment? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Waarom is de ambulance op 12 en 23 oktober tweemaal met grote spoed uitgereden naar locaties van De Werf (Kraandrijverstraat)?3 4
Vanwege gezondheidsklachten was een andere cliënt van de Kraandrijverstraat 6 onder behandeling van een arts in een ziekenhuis. Deze cliënt is op genoemde data in een ambulance vervoerd naar het ziekenhuis. Het beleid van de instelling is dat indien cliënten van de Kraandrijverstraat 6 niet in staat zijn om zelfstandig naar een ziekenhuis te gaan, er gebruik gemaakt wordt van een ambulance.
Klopt het dat op locaties van De Werf de laatste tijd meer met flexibel personeel en uitzendkrachten wordt gewerkt? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik weet niet of locaties van De Werf de laatste tijd meer met flexibel personeel en uitzendkrachten werken. Ik vind het van belang te weten of er bij De Werf al of niet sprake is van een onveilige woonsituatie. De aanwezigheid van voldoende en voldoende deskundig personeel is daar een aspect van. De IGZ heeft op 23 oktober 2014 De Werf bezocht en geen onveilige situaties aangetroffen. Zie voorts antwoord op vraag 13.
Klopt het dat invalkrachten en uitzendpersoneel niet altijd de opleiding en/of kennis hebben nodig voor de doelgroep waar zij mee werken? Bent u bereid dit uit te zoeken?
De inspectie zal bij haar behandeling van het door Cordaan uitgevoerde onderzoek beoordelen of medewerkers voldoende deskundig waren voor het verlenen van passende zorg aan de betrokken groep cliënten en tevens beoordelen of de medewerkers deskundig waren voor het handelen tijdens en na de calamiteit.
Bent u bekend met de langdurige zorgen die ouders hebben over de situatie op De Werf? Waarom zijn die zorgen nog steeds niet opgelost?5
Cordaan zal de inspectie rapporteren hoe zij omgaat met de zorgen van ouders van bewoners. Daarnaast zal de inspectie ook zelf met ouders van bewoners spreken.
Vindt u dat Cordaan de prioriteiten juist stelt nu blijkt dat zij aanvankelijk een monumentaal pand in Amsterdam wilde kopen?6
Dat is een afweging die op het niveau van de Raad van Bestuur van Cordaan moet worden gemaakt.
De reactie van de minister op de uitspraak van het Europese Hof van Justitie met betrekking tot het afschaffen van de vrije artsenkeuze |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht («Zorgminister «misleidt» Kamer») waarin twee vooraanstaande hoogleraren stellen dat u de feiten verdraait inzake de uitspraak van het Europese Hof van Justitie over de afschaffing van de vrije artsenkeuze?1
Er is geen sprake van het verdraaien van feiten inzake uitspraken van het Europees Hof van Justitie. De algemene lijn die volgt uit de uitspraken van het Europees Hof van Justitie op het terrein van de vergoeding van grensoverschrijdende zorg is enkele jaren geleden gecodificeerd in de EU-richtlijn patiëntenrechten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (de Patiëntenrichtlijn). Ik ben er van overtuigd dat de voorgestelde wijziging van artikel 13 Zorgverzekeringswet (Zvw) in overeenstemming is met deze Patiëntenrichtlijn. Ook de Raad van State onderschrijft in haar voorlichting van 22 oktober 2014 aan de Eerste Kamer, dat de voorgestelde wijziging van artikel 13 Zvw past binnen de Patiëntenrichtlijn en dat de vrije artsenkeuze niet door deze wetswijziging wordt beperkt, maar hooguit – en in beperkte mate – door de keuze die de verzekerde zelf maakt voor een bepaalde polisvorm.
Wat is de juridische houdbaarheid van uw eerdere uitlatingen in de media dat de betaalbaarheid van zorg een dwingende reden kan zijn om te mogen afwijken van Europese regels en derhalve de vrije artsenkeuze af te schaffen?2
Zoals ik heb aangegeven in mijn reactie op vraag 1 ben ik ervan overtuigd – en voel mij hierin gesterkt door de voorlichting van de Raad van State – dat de voorgestelde wijziging van artikel 13 Zvw mede gelet op de vormgeving van het Nederlandse stelsel (privaatrechtelijk binnen publiekrechtelijke randvoorwaarden) past binnen de Patiëntenrichtlijn.
In artikel 7 van de Patiëntenrichtlijn wordt de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie gecodificeerd over de mate van vergoeding van grensoverschrijdende zorg die wordt ingeroepen op basis van nationaal recht en over het opleggen van een vereiste van voorafgaande toestemming in sociale ziektekostenstelsels. Het Nederlandse stelsel kent niet een systeem van voorafgaande toestemming. In de beantwoording van vraag 4 ga ik in op dat aspect.
Artikel 7 van de Patiëntenrichtlijn bepaalt dat de kosten van grensoverschrijdende zorg door de lidstaat van aansluiting, dat wil zeggen het land waar de betrokkene verzekerd is, worden terugbetaald. Daarbij bepaalt deze lidstaat welke gezondheidszorg aan verzekerden wordt terugbetaald (verstrekkingenpakket), en het te vergoeden bedrag, ongeacht waar de gezondheidszorg is verstrekt. De kosten van grensoverschrijdende zorg worden terugbetaald tot het bedrag dat door de lidstaat van aansluiting zou zijn vergoed als de zorg op het grondgebied ervan zou zijn verleend.
Artikel 7 bepaalt verder dat de lidstaat van aansluiting ten aanzien van de verzekerde die om terugbetaling verzoekt van grensoverschrijdende gezondheidszorg, de voorwaarden, de criteria om in aanmerking te komen en reglementaire en administratieve formaliteiten, ongeacht of die op lokaal, nationaal of regionaal niveau zijn vastgesteld, toepast die hij zou toepassen indien de zorg op zijn grondgebied zou zijn verleend. Deze mogen niet discriminerend zijn of een belemmering vormen voor het vrije verkeer van patiënten, diensten of goederen, tenzij dit objectief gerechtvaardigd is door eisen inzake planning waarmee wordt beoogd om een toereikende en permanente toegang tot een evenwichtig aanbod van hoogwaardige behandeling in de betrokken lidstaat te waarborgen of de wens de kosten in de hand te houden en elke verspilling van financiële, technische en menselijke middelen zo veel mogelijk te voorkomen.
De Raad van State merkt in zijn voorlichting op dat, voor zover de
Patiëntenrichtlijn van toepassing is, een afzonderlijke toetsing aan de regels van het vrije verkeer niet meer aan de orde is. Zoals hiervoor opgemerkt stelt de Patiëntenrichtlijn de omstandigheden vast waaronder een belemmering van het patiëntenverkeer gerechtvaardigd geacht moet worden.
Waar in de media is aangegeven dat, voor zover de regelgeving op gespannen voet zou staan met de Patiëntenrichtlijn, dit in het licht van het borgen van kwaliteit en betaalbaarheid van het stelsel geoorloofd is, acht ik de berichtgeving in lijn met de Patiëntenrichtlijn. Het doel van de wijziging van artikel 13 Zvw is het stelsel als zodanig te laten werken zoals beoogd opdat de resultaten met betrekking tot kwaliteit en betaalbaarheid verbeteren.
Daarenboven is de regering, met de Raad van State, van oordeel dat de gesignaleerde spanning met de Patiëntenrichtlijn niet zozeer het gevolg is van de voorgestelde wijziging van artikel 13 Zvw als zodanig, maar van de keuze die de verzekerde zelf maakt binnen het aanbod van de zorgverzekeraars.
Verder concludeert de Raad van State met betrekking tot de discussie rondom de vrije artsenkeuze dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat het voorgestelde systeem niet verenigbaar zou zijn met het EU-handvest voor de grondrechten en het Europees Sociaal Handvest.
Kunt u zich de verbazing van de hoogleraren voorstellen dat u ter verdediging van uw besluit de vrije artsenkeuze af te schaffen selectief citeert uit een uitspraak van het Europese Hof van Justitie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wijziging van artikel 13 Zvw betekent dat de polisvariatie toeneemt en daarmee ook de keuzemogelijkheden van de verzekerde. De consequentie van een keuze voor een naturapolis waarbij door de verzekeraar een bepaalde vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg is vastgesteld, impliceert dat de verzekerde daarmee heeft ingestemd. Voor zover daarmee spanning met de Patiëntenrichtlijn zou ontstaan, acht ik dat gerechtvaardigd door het doel van de wijziging, te weten het borgen en zelfs verbeteren van de kwaliteit en betaalbaarheid van het stelsel. Die rechtvaardiging past binnen de Patiëntenrichtlijn. In de media draag ik uit wat ik ook in de behandeling van het wetsvoorstel in het parlement uitdraag, namelijk dat artikel 13 Zvw ook in gewijzigde vorm past binnen de kaders van de Patiëntenrichtlijn.
Ik ga daarbij inderdaad niet in op het onderscheid dat het Hof heeft gemaakt en dat de Patiëntenrichtlijn maakt ten aanzien van toestemmingsvereisten voor extramurale, respectievelijk intramurale zorg. De Nederlandse regelgeving kent dit toestemmingsvereiste niet. 3
Artikel 13 Zvw maakt voor de vergoeding geen onderscheid naar de plaats waar de zorg wordt ingeroepen. Binnen de gekozen polis is de vergoeding gelijk, ongeacht of niet gecontracteerde zorg door een natura-polishouder wordt ingeroepen binnen Nederland, elders binnen Europa, of buiten Europa. Ook dat past binnen de Patiëntenrichtlijn.
Wat is uw reactie op de bewering van de hoogleraren dat kostenbesparende maatregelen volgens het Hof slechts zijn gerechtvaardigd bij een behandeling met een of meer ziekenhuisovernachtingen of bij het gebruik van speciale dure medische apparatuur?
In artikel 8 van de Patiëntenrichtlijn wordt de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie gecodificeerd over voorafgaande toestemming in sociale ziektekostenstelsels.
Het Hof heeft uitgesproken dat een stelsel van voorafgaande toestemming ten aanzien van buitenlandse zorgaanbieders in beginsel in strijd is met het toepasselijke Europeesrechtelijke beginsel van het vrij verkeer van diensten, maar dat een dergelijke eis niettemin geoorloofd is als het gaat om eisen die ten doel hebben de (financiële) houdbaarheid van een zorgstelsel te borgen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om eisen inzake planning waarmee wordt beoogd om een toereikende en permanente toegang tot een evenwichtig aanbod van hoogwaardige behandeling in de betrokken lidstaat te waarborgen of de wens de kosten in de hand te houden en elke verspilling van financiële, technische en menselijke middelen zo veel mogelijk te voorkomen.
Artikel 8 van de Richtlijn is langs die lijnen geredigeerd: het is toegestaan in een stelsel een wettelijk vereiste van voorafgaande toestemming op te nemen voor grensoverschrijdende intramurale en zeer gespecialiseerde, complexe extramurale zorg.
Lidstaten moeten volgens de Patiëntenrichtlijn vergoeding van extramurale zorg in een andere EU-lidstaat toestaan, tot maximaal het bedrag dat daarvoor ook in eigen land vergoed zou worden als de zorg daar zou zijn ingeroepen. Het inroepen van extramurale zorg elders in Europa mag dan in beginsel ook niet aan voorafgaande toestemming worden onderworpen.
Voor intramurale zorg geldt dat toestemming niet mag worden geweigerd als de zorg in het eigen verzekeringsstelsel in het verstrekkingenpakket is opgenomen, maar niet binnen een medisch verantwoorde termijn en op redelijke afstand kan worden geleverd.
Het Nederlandse stelsel voorziet niet in een systeem van voorafgaande toestemming4. De regering heeft ervoor gekozen de keuzemogelijkheden ten aanzien van het aanbod van polissen te vergroten. Daarbij geldt voor restitutiepolissen volledige vergoeding tot maximaal het gebruikelijk Nederlandse tarief, ongeacht waar ter wereld deze zorg wordt ingeroepen. Voor naturapolissen geldt de vergoeding die de verzekeraar bij niet gecontracteerde zorg aanbiedt, eveneens ongeacht waar ter wereld niet gecontracteerde zorg wordt ingeroepen. De regering is van mening dat dit past binnen artikel 7, vierde lid, van de Patiëntenrichtlijn, waarin is bepaald dat de kosten van grensoverschrijdende gezondheidszorg door de lidstaat van aansluiting worden vergoed tot het bedrag dat door de lidstaat van aansluiting zou zijn vergoed als de zorg op het grondgebied ervan zou zijn verleend.
Wat is volgens u de juridische houdbaarheid van het afschaffen van de vrije artsenkeuze voor andere poliklinische behandelingen zoals het bezoek aan een internist, reumatoloog, psycholoog, kinderarts en psycholoog?
De regering ziet de wijziging van artikel 13 Zvw niet als een beperking van de vrije artsenkeuze. Verzekeraars krijgen de mogelijkheid meer te differentiëren in polissen waardoor de keuzevrijheid juist toe neemt. Het is aan de verzekerde om te bepalen welke polis hij sluit.
Voor zover met de vraag wordt gedoeld op de Europeesrechtelijke juridische houdbaarheid van de wijziging van artikel 13 Zvw voor andere vormen van extramurale zorg dan de al uitgezonderde eerste lijnszorg, verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u inmiddels de onderbouwing van de € 1 miljard die het afschaffen van de vrije artsenkeuze dient op te leveren naar de Kamer sturen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Door de wetswijziging krijgen verzekeraars de ruimte om selectiever op kwaliteit en prijs in te kunnen kopen. Dat is de essentie van het systeem. Verzekeraars krijgen een instrument waardoor zij niet langer gedwongen zijn om zorg van aanbieders die matige zorg leveren niet te contracteren en daarvoor ook geen vergoeding te verstrekken. Zorgaanbieders krijgen een sterkere prikkel om over te gaan tot het sluiten van een contract met een zorgverzekeraar, waardoor gestuurd kan worden op prijs, kwaliteit en volume. De wijziging van artikel 13 Zvw is een noodzaak om de doelstellingen in de hoofdlijnenakkoorden te kunnen realiseren. Het is één van de instrumenten, die andere instrumenten, zoals het terugdringen van praktijkvariatie, spreiding en concentratie, substitutie van 2e naar 1e lijn en ambulantisering, kan realiseren. Met de hoofdlijnenakkoorden Medisch Specialistische Zorg en Geestelijke Gezondheidszorg van juli 2013 is een besparing van 1 miljard euro gemoeid. De doelstelling is om tot een structurele, landelijke volumegroei te komen van maximaal 1,5% in 2014, en van 1,0% in 2015 t/m 2017. Deze gezamenlijke inspanningen leiden tot een besparing van € 250 miljoen in 2014 oplopend tot € 1 miljard vanaf 2017 en maken onderdeel uit van het in de Miljoenennota 2014 gepresenteerde «€ 6 miljard-pakket».
Huisartsenorganisaties die tegen het verplicht stellen van een screeningsinstrument voor de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) zijn |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Huisartsenorganisaties tegen verplicht stellen screeningsinstrument GGZ»?1
Het is mogelijk dat zorgverzekeraars in de contractering randvoorwaarden stellen voordat zij tot contractering of financiering overgaan. In dit concrete geval gaat het om gebruik van screeningsinstrumenten, die doorgaans door de huisarts (of zijn praktijkondersteuner GGZ (POH-GGZ)) gebruikt worden bij het bepalen van de mate van ernst en aard van de psychische klachten die zich in de huisartsenpraktijk aandienen. Met een dergelijk screeningsinstrument wordt de huisartsenpraktijk gefaciliteerd om beter te kunnen inspelen op problemen die er zijn op het gebied van psychische problematiek. Er zijn verschillende screeningsinstrumenten ontwikkeld en in gebruik.
Een screeningsinstrument is een hulpmiddel om tot verwijzing te komen. Het treedt niet in de plaats van de verwijzing, evenmin bepaalt het de verwijzing. Het is dus geen vereiste dat het advies op basis van dit instrument, over de best passende zorg, per definitie wordt gevolgd. Het instrument ondersteunt de klinische blik van de zorgprofessional en stelt ook specifiek een aantal vragen over het beeld dat de professional van de patiënt heeft. Die informatie leidt samen met de informatie over klachten en relevante persoonlijke omstandigheden tot een advies. Het is altijd aan de zorgprofessional om, op basis van de eigen klinische blik, te besluiten het advies van het screeningsinstrument wel of niet op te volgen. Door aanlevering van de al dan niet gevolgde screeningsuitkomst bij de declaratie werken zorginstellingen transparant en kan inzicht in praktijkvariatie gepast gebruik bevorderen. Deze ontwikkeling wordt door het stelsel mijns inziens ook beoogd.
Bent u ervan op de hoogte dat zorgverzekeraars in de contracten voor 2015, het gebruik van een door de zorgverzekeraars aangedragen screeningselement voor patiënten met psychische problematiek, verplicht stellen? Wat is hierop uw reactie?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u ook van mening dat de beroepsgroep handelt op basis van professionele autonomie die gefundeerd is op wetenschappelijke richtlijnen en dat dit gerespecteerd dient te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanzelfsprekend vormen NHG-richtlijnen de bron voor de verschillende screeningsinstrumenten. Screeningsinstrumenten bevorderen in die zin juist het gebruik van NHG-richtlijnen. De screeningsinstrumenten combineren elementen uit gevalideerde vragenlijsten die reeds gebruikt worden door zowel huisartsen als GGZ-aanbieders, zoals de Vierdimensionale klachtenlijst (4DKL) of de Alcohol Use Disorder Identification Test (AUDIT). Ik sta om die reden positief tegenover deze ontwikkeling. Het is niet het instrument van de verzekeraar, het is een instrument dat is ontwikkeld voor en door het veld zelf.
Hoewel niet valt uit te sluiten dat er zorgaanbieders zijn die de kwaliteit van het instrument betwijfelen, hebben steeds meer GGZ instellingen en huisartsenvoorzieningen inmiddels ervoor gekozen om het screeningsinstrument te gebruiken en samen door te ontwikkelen. Ondanks dat de applicaties op dit moment inderdaad nog in een validatiefase verkeren hebben de zorgpartijen en verzekeraars naar verwachting binnen afzienbare tijd de mogelijkheid om te kiezen voor het instrumenten met de hoogste gevalideerde voorspellende waarde. Naarmate meer instrumenten gevalideerd zijn, vermindert de noodzaak om voor een specifiek instrument te willen opteren.
ZN en NHG zijn daarom in gezamenlijk overleg om te bewerkstelligen dat alle in de praktijk gehanteerde screeningsinstrumenten aan dezelfde uitgangspunten en randvoorwaarden voldoen. De verwijsinformatie die met behulp van het instrument gegenereerd wordt, is dan vergelijkbaar. Partijen hebben onlangs in een werkconferentie hun bereidheid uitgesproken om afspraken te maken over uniforme verwijscriteria die ten grondslag liggen aan de screeningsinstrumenten.
Bent u van mening dat de reeds gehanteerde standaarden en multidisciplinaire richtlijnen, die de basis vormen voor het goed kunnen uitoefenen van de poortwachtersrol, onvoldoende zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, deze zijn zeker niet onvoldoende. De ontwikkelde screeningsinstrumenten zijn ook niet ontworpen ter vervanging van deze standaarden. In mijn vorige antwoorden heb ik aangegeven dat de instrumenten op deze richtlijnen zijn gebaseerd. De screeningsinstrumenten bieden de professional vooral extra ondersteuning bij de triage en verwijzing van patiënten. Het gebruik van dergelijke instrumenten leveren voor de huisartsenpraktijk veel extra informatie op (ook over de omgevingsfactoren van de patiënt) die binnen de reguliere huisartsenzorg in het algemeen van grote waarde kunnen zijn. Soms komt deze informatie in een regulier huisartsenconsult niet altijd boven tafel.
Uit onderzoek van Telepsy in samenwerking met Stichting Robuust en de Universiteit van Maastricht onder circa 1.700 patiënten blijkt bijvoorbeeld dat mensen geneigd zijn meer informatie prijs te geven aan een computer dan aan een persoon. Maar liefst 61% van de verslavingsproblematiek, gesignaleerd door het systeem, wordt niet opgemerkt door de huisarts of praktijkondersteuner GGZ. Voor een groot deel komt dit doordat dergelijke onderwerpen schaamte beladen zijn. Hetzelfde geldt voor gedachten over zelfmoord. Dagelijks registreert het systeem hoge en acute suïciderisico's, waarvan de betreffende zorgverlener geen weet heeft. Om die reden zijn binnen het systeem suïcide-alerts ingesteld, waarmee zorgverleners direct op de hoogte worden gesteld van dreigend gevaar. Door klachten gestructureerd uit te vragen wordt voorkomen dat belangrijke informatie wordt gemist.
Bent u het met de huisartsenorganisaties eens dat het door zorgverzekeraars verplicht stellen van een niet gevalideerd screeningsinstrument voor de GGZ ongewenst is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vorige vragen.
Bent u van mening dat zorgverzekeraars met het verplicht stellen van een door hen zelf aangereikt screeningsinstrument veel te veel op de stoel van de huisarts gaan zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Het instrument geeft een advies aan de huisarts, de POH GGZ en GGZ professionals om patiënten de zorg te laten krijgen die men nodig heeft. Zorgverzekeraars bepalen daarmee niet welke behandeling een patiënt krijgt. Het stimuleren van het gebruik van beslissingsondersteunende instrumenten en kwalitatief goede zorg past bij de rol van de verzekeraar in ons stelsel en is derhalve juist wenselijk. Daarbij is het niet verplicht het advies van het screeningsinstrument op te volgen als professional. De professionele autonomie blijft te allen tijde gehandhaafd, ondanks het gebruik van de ondersteuning van het screeningsinstrument. Het screeningsinstrument is daarbij voor en door het veld zelf ontwikkeld.
Bent u bereid de zorgverzekeraars aan te spreken op dit ongewenste gedrag en de Kamer hierover te informeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat hier sprake is van gewenst gedrag.
Het bericht dat oud-cliënten van zorginstelling Pyxis zelf hun persoonsgebonden budget aan Agis Zorgkantoor moeten terugbetalen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht van RTV-Utrecht dat oud-cliënten van zorginstelling Pyxis zelf hun persoonsgebonden budget (pgb) aan Agis Zorgkantoor moeten terugbetalen?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Deelt u de mening dat Agis Zorgkantoor hierop aangesproken moet worden?
Allereerst wil ik aangeven dat ik de hele gang van zaken betreur.
Ik vind het belangrijk dat het zorgkantoor in alle zaken goed onderzoekt waarom de budgethouders die zorg hadden ingekocht bij Pyxis moeite hebben om hun bestedingen te verantwoorden. Daarbij zal ook de rol van de budgethouder onderzocht moeten worden. Vanwege het lopende onderzoek kan ik niet inhoudelijk op de situatie reageren. Wel kan ik u melden dat ik met Agis heb afgesproken dat lopende dat onderzoek de vordering op de budgethouders om het pgb terug te betalen, wordt opgeschort. Daarnaast ben ik met Agis in overleg over mogelijkheden voor ondersteuning aan gedupeerde budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld.
Los van de uitkomsten van bovenstaand onderzoek wil ik erop wijzen dat de invoering van het trekkingsrecht het voor de budgethouder makkelijker maakt om goed zicht te houden op de facturen van zijn zorgaanbieder. Daarop moet vermeld staan welke zorg is verleend en hoe vaak. In het verleden lag deze toets bij de budgethouder. Vanaf nu toetst ook de SVB, op het moment dat de declaratie binnenkomt, of deze klopt ten opzichte van het afgesproken contract. Het trekkingsrecht creëert ook de mogelijkheid voor gemeenten en zorgkantoren om tussentijds de uitnutting van het budget te monitoren.
Vindt u het eerlijk dat oud-cliënten nu moeten opdraaien voor de misstanden bij Pyxis in Zeist, terwijl de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in 2012 besloten heeft dat deze zorginstelling per direct moet stoppen met alle zorgactiviteiten en woonbegeleiding, omdat allerlei misstanden bij de instelling waren geconstateerd en er sterke aanwijzingen waren voor fraude?2 3 Wat vindt u ervan dat deze oud-cliënten eerst slechte zorg van Pyxis ontvingen («hun pgb slecht werd besteed») en dat deze oud-cliënten nu zelf voor de kosten moeten opdraaien, terwijl ze dat geld niet hebben?
Zie mijn antwoord bij vraag 2. De IGZ heeft in 2012 een bevel tot sluiting gegeven aan stichting Pyxis. Inspectiebezoek wees uit dat er veiligheidsrisico’s waren voor cliënten en dat er sprake was van onverantwoorde zorg. In overleg met twee zorgaanbieders en het zorgkantoor heeft de IGZ er voor gezorgd dat cliënten van Pyxis direct na sluiting zorg en woonbegeleiding kregen.
Bent u van mening dat de misstanden en onduidelijke administratie van Pyxis goed kunnen samenhangen met het feit dat de oud-cliënten niet in het bezit zijn van de juiste bonnetjes? In hoeverre is het niet hebben van de juiste bonnetjes de schuld van de oud-cliënten, bij wie zorgverzekeraar Agis het bedrag claimt, omdat zij niet de juiste bonnetjes zouden kunnen overleggen? Vindt u dat Agis Zorgkantoor de oud-cliënten hier de schuld van kan geven?
Zie mijn antwoord op vragen 2 en 3.
Is het niet meer in lijn met uw gedachtegoed, namelijk dat bij de opsporing van fraude de fraudeurs moeten worden aangepakt en de kwetsbare patiënten moeten worden ontzien, om in het geval van Pyxis ook de kwetsbare (psychiatrische) patiënten te ontzien en het zorgkantoor opdracht te geven te stoppen met het terugvorderen van pgb-gelden?4
Zie antwoord 2. Tegen Pyxis loopt op dit moment een strafrechtelijk onderzoek bij het arrondissementsparket Midden-Nederland. Op dit moment ligt het onderzoek ter beoordeling bij de officier van justitie. Omdat het een lopend strafrechtelijk onderzoek betreft kan ik hier geen uitspraken over doen.
Inmiddels heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over de aanpak van pgb-fraude vanaf 2012 tot nu (Terugblik en vervolg pgb-fraude aanpak, 29 januari 2015, Kamerstuk 25 657, nr. 113). De aanpak van pgb-fraude werpt zijn vruchten af, maar hierin zijn nog stappen te zetten en mijn beleid is erop gericht het pgb minder fraudegevoelig te maken.
Bent u op de hoogte van (de inhoud van) de e-mail, waaraan in het bericht van RTV-Utrecht wordt gerefereerd, die een van de oud-cliënten heeft ontvangen van de IGZ dat de gang van zaken betreurt en hoopt op een «acceptabele oplossing»?5 Bent u dezelfde mening toegedaan als de IGZ? Zo ja, wat zijn uw vervolgstappen hierbij? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dat dit bericht van de IGZ voor alle oud-cliënten geldt? Zo nee, waarom niet?
Het betreft een e-mail van de IGZ aan een privépersoon. Mijn ministerie is hierover achteraf door de IGZ geïnformeerd. De inspectie heeft geen inhoudelijke betrokkenheid bij de afwikkeling van deze zaak en heeft dit ook aangegeven aan de oud-cliënt. Dat betekent dat de IGZ geen uitspraak doet over hoe een acceptabele oplossing eruit zou moeten zien. De IGZ heeft haar medeleven betuigd aan de cliënt voor de situatie waarin deze nu verkeert.
Kent u het onderzoek naar zorginstelling Pyxis dat Agis Zorgkantoor bijna drie jaar geleden startte?6 Weet u wat in dit onderzoek is of wordt onderzocht? Kun u aangeven of er al resultaten bekend zijn? Zo ja, kunt u de Kamer de resultaten doen toekomen en kunt u deze resultaten duiden? Zo nee, kunt u aangeven waarom dit onderzoek zo lang duurt en wanneer de resultaten dan wel bekend zijn? Mochten de resultaten nog niet bekend zijn, deelt u dan de mening dat het vreemd is dat Agis Zorgkantoor de oud-cliënten verzoekt vele euro’s terug te betalen vóórdat duidelijk is wat er eigenlijk precies heeft plaatsgevonden bij zorginstelling Pyxis?
Agis zorgkantoor onderzoekt de verantwoording van de afzonderlijke budgethouders en heeft nog niet alle onderzoeken afgerond. Deze verantwoordingsonderzoeken naar afzonderlijke budgethouders zijn complex en vergen tijd. Met het oog op bescherming van de privacy kunnen deze onderzoeken niet worden verspreid. Ik ben met Agis in overleg over mogelijkheden voor ondersteuning aan gedupeerde budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld.
Heeft er strafrechtelijke vervolging plaatsgevonden? Zo ja, wat was daarvan de uitkomst? Zo nee, gaat dit alsnog plaatsvinden?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Bent u van plan actie in deze casus te ondernemen? Hoe en hoe snel gaat u de oud-cliënten ondersteunen, c.q. informeren? Gaat u contact opnemen met Agis Zorgkantoor? Zo ja, wat is uw boodschap in hun richting? Zo nee, waarom niet? Gaat u contact opnemen met zorginstelling Pyxis? Zo ja, wat is uw boodschap in hun richting? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Is bij u het signaal bekend dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB), die vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk is voor het uitkeren van het pgb, er nog niet klaar voor is om fraude met het pgb op te sporen?7 Heeft de SVB toegang tot de zwarte lijsten van de zorgkantoren met frauderende pgb-bureaus? Zo nee, krijgt zij deze toegang op korte termijn wel?
Het systeem van trekkingsrechten richt zich op het transparanter maken van de besteding van pgb-gelden. Het werpt een drempel op ten aanzien van oneigenlijk gebruik doordat alle transacties worden vastgelegd in het systeem. Trekkingsrecht zorgt bovendien voor een controle vooraf, door zowel de zorgkantoren (zorginhoudelijke toets) als de SVB (arbeidsrechtelijk, fiscaal en administratief). Zorgkantoren hebben inzage in de bestedingen van het budget en kunnen tijdens het kalenderjaar bestedingen volgen en daar waar nodig actie ondernemen. Doordat de SVB nu op een centraal punt de pgb-bestanden beheert nemen de mogelijkheden toe voor analyse en controle van deze bestanden op fraude over de pgb-domeinen heen. Naarmate er meer declaraties worden verwerkt is het steeds beter mogelijk om verdachte transacties te onderkennen en zo fraude op te sporen. De resultaten moeten worden gedeeld tussen zorgkantoren, gemeenten en zorgverzekeraars.
Erkent u dat, hoewel u heeft aangegeven fraudepraktijken aan te pakken en dat het computersysteem van de SVB dergelijke fraudepraktijken zou opsporen, het een urgent probleem is dat dit nog niet is geregeld? Zo ja, wat gaat u hieraan doen en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 10. Ik heb u geïnformeerd over de aanpak van pgb-fraude vanaf 2012 tot nu en wat er in de Wet langdurige zorg is geregeld om het WLZ-pgb fraudebestendiger te malen. Daarnaast bent u geïnformeerd over de implementatie van het systeem van trekkingsrechten8.
Vindt u het reëel aan te nemen dat, in het licht van het bericht bij vraag 10, er nog meer zaken zullen volgen zoals de Pyxis-zaak en dat meer cliënten de dupe worden van fraude? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen en wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom denkt u van niet?
Inmiddels heb ik meerdere signalen ontvangen over vermoedens van fraude bij andere zorgaanbieders en gedupeerde budgethouders. Ook voor deze signalen geldt dat er grondig onderzoek moet worden gedaan naar de feiten. Ik ben met Agis in overleg over mogelijkheden voor ondersteuning van gedupeerde budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld en zal dat naar de andere zorgkantoren verbreden.
Ik heb u inmiddels per brief geïnformeerd over de aanpak van pgb-fraude vanaf 2012 tot nu. Daarnaast werken de Minister en ik aan een samenhangend programmaplan voor de aanpak van fouten en fraude in de zorg. Dit programma richt zich op alle domeinen van de zorg en omvat dus zowel de Zvw, de Wlz, Wmo 2015 en de Jeugdwet. In dit programma zal ook het voor komen en aanpakken van pgb-fraude in vier domeinen worden meegenomen, mede op basis van kennis die reeds is opgedaan met de pgb-fraude aanpak in de AWBZ. Naar verwachting wordt in het voorjaar van 2015 het samenhangend programmaplan voor de aanpak van fouten en fraude in de zorg aan de Tweede Kamer aangeboden.
De voorgenomen fusie van het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis in Woerden met het St. Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de ruim 14.500 ingezamelde handtekeningen tegen de voorgenomen fusie van het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis in Woerden met het St. Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein?1
Dat het belangrijk is dat bestuurders van ziekenhuizen bij het voornemen tot een fusie in gesprek gaan met betrokken partijen.
Wat is uw reactie op de bewering van de bestuurders van de genoemde ziekenhuizen dat een fusie tussen beide ziekenhuizen onvermijdelijk is? Welke gestelde kwaliteitseisen dwingen de ziekenhuizen te fuseren?
Op de website van de betreffende ziekenhuizen is te lezen wat de motivatie is van de bestuurders om te kiezen voor een fusie. Het is mij niet bekend dat er dwingende kwaliteitseisen zijn die tot fusies dwingen. Samenwerking tussen ziekenhuizen is mijn inziens altijd een mogelijkheid om de zorg dichtbij te organiseren en te houden.
Bent u ervan op de hoogte wat de gevolgen van de voorgenomen fusieplannen zijn van beide ziekenhuizen? Is de vrees dat er in Woerden slechts nog een polikliniek overblijft naar uw mening gegrond? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mocht de concentratie doorgaan, dan is het aan het bestuur om duidelijkheid te geven over hoe zij invulling willen geven aan de concentratie en wat de gevolgen zijn.
Is het voortbestaan van de klinische functies zoals verloskunde gewaarborgd? Blijft in het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis 7x24 uur het licht branden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bestaat het voornemen om de spoedeisende hulp van één van beide ziekenhuizen als gevolg van de voorgenomen fusie te sluiten of te versoberen? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is deze voorgenomen fusie de voorbode van het wederom verdwijnen of uitkleden van kleinschalige ziekenhuiszorg in Nederland?
Het is voor mij niet mogelijk om de toekomst te voorspellen. Mijn beleid is er op gericht dat patiënten voldoende alternatieven hebben in een regio, opdat ze kunnen kiezen. Voor de patiënt is het belangrijk om een keuze te hebben en weg te kunnen als een zorgaanbieder niet bevalt. Voor verzekeraars is het op hun beurt goed wanneer zij een keuze kunnen maken om de beste zorg voor hun verzekerden in te kopen tegen een redelijke prijs. Daarom is het van belang dat er voldoende verschillend aanbod overblijft en er niet wordt gefuseerd om het fuseren.
Wat zijn de gevolgen van de voorgenomen fusie voor het personeel? Worden er gedwongen ontslagen verwacht? Zo ja, hoeveel en in welke mate? Is de vakbond erbij betrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mocht de fusie definitief doorgaan, dan is het aan het bestuur om duidelijkheid te geven over hoe zij invulling willen geven aan de concentratie en wat de gevolgen zijn, zowel naar het personeel als naar andere partijen zoals de gemeente betrokken gemeente. Het is niet aan mij om dit te beoordelen. Bovendien zijn allerlei scenario’s denkbaar totdat het bestuur een definitief besluit neemt.
Hebben bij deze voorgenomen fusie patiënten, personeel en de omgeving (zwaarwegende) inspraak gehad zoals de fusiewet voorschrijft? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo ja, hoe luidde hun oordeel?2
Deze fusie is al eerder op grond van de Mededingingswet door de ACM goedgekeurd. Echter, omdat de fusie in de praktijk nog niet heeft plaatsgevonden moet deze alsnog door partijen worden gemeld bij de NZa. De NZa zal dan ondermeer toetsen of de betrokken ziekenhuizen hun samenwerkingsplannen hebben afgestemd met de ondernemingsraden, cliëntenraden en de medische staf, zoals de wet voorschrijft. De NZa maakt haar besluiten openbaar op haar website.
Welk advies geven de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over deze fusieplannen? Is de financiële huishouding en de zorg binnen beide zorginstellingen voldoende «op orde» om een grote verandering te kunnen ondergaan?
Toezichthouders geven geen advies over fusieplannen. Wel heeft de NZa op 20 november 2013 een zienswijze aan de ACM gegeven over de concentratie, waarin ze ingaat op mogelijke effecten voor de betaalbaarheid en het selectief inkopen. De zienswijze is te raadplegen op de website van de NZa. De IGZ heeft geen zienswijze afgegeven.
Op welk onderzoek is de stelling gebaseerd dat grotere zorginstellingen efficiënter zijn? Welke omvang zou een ziekenhuis idealiter moeten hebben naar uw mening? Kunt u dit onderzoek aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend dat grote instellingen in de zorg per definitie efficiënter zijn of betere zorg leveren. Belangrijk is dat er keuzemogelijkheden blijven bestaan voor verzekeraars en verzekerden. Wat betreft de kwaliteit van zorg en de relaties met het aantal operaties hebben zorgverzekeraars met ziekenhuizen gesproken naar aanleiding van het uitbrengen van normen van de verschillende wetenschappelijke verenigingen. Een overzicht van deze normen is te raadplegen op: http://www.minimumkwaliteitsnormen.nl/Welkom.htm
Op welk onderzoek is gebaseerd dat grote instellingen een betere kwaliteit van zorg leveren of dat het vaker uitvoeren van een operatie de kwaliteit ervan verbetert? Kunt u dit onderzoek aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Liggen er aan de voorgenomen fusie regioplannen of een andere strategische agenda ten grondslag? Indien ja, kunt u die de Kamer doen toekomen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is het gevolg voor het huidige verzorgingsgebied van het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis wanneer dit verdwijnt? Erkent u dat niet alleen aanrijtijden van belang zijn bij een analyse van de bereikbaarheid van zorg, maar ook de zwaarte (en grootte) van het verzorgingsgebied dat een ziekenhuis bedient? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de gevoelige ziekenhuisanalyse van het RIVM uit 2013 is het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis niet gevoelig voor de 45-minuten norm voor spoedeisende hulp en acute verloskunde. Er zijn geen gevolgen voor de bereikbaarheid binnen 45 minuten met een ambulance van de spoedeisende hulp en acute verloskunde in de regio bij mogelijke sluiting van het Langeland Ziekenhuis.
Het is de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om voldoende zorg in te kopen waarbij zij dienen te voldoen aan hun zorgplicht.
De informatie aan mensen die nu nog AWBZ-zorg krijgen en die te maken krijgen met wijzigingen per 2015 |
|
Renske Leijten , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Klopt het dat de zorgkantoren van plan waren om de mensen die nu nog zorg via de AWBZ ontvangen een brief te sturen met daarin uitleg over de wijzigingen per 2015?
Ja, het klopt dat de zorgkantoren dit van plan waren.
Klopt het tevens dat de zorgkantoren verschillende brieven hadden gemaakt, zodat doelgroepen op maat geïnformeerd zouden worden over wie verantwoordelijk zou worden voor hun zorg per 2015?
Het klopt dat de zorgkantoren conceptbrieven hebben gemaakt voor diverse doelgroepen. Aanvankelijk werd aan brieven voor veertien verschillende doelgroepen gedacht, zodat informatie op maat gegeven kon worden. Echter de uitvoerbaarheid van verzending naar veertien afzonderlijke doelgroepen bleek een obstakel. Dit was de reden om vervolgens brieven voor vier doelgroepen op te stellen. Het betrof vier brieven voor cliënten die komen te vallen onder respectievelijk de verantwoordelijkheid van a) het zorgkantoor, b) de gemeente, c) de zorgverzekeraar of d) de zorgverzekeraar en de gemeente. Over zowel de opzet als inhoud van deze brieven zijn tussen Zorgverzekeraars Nederland, namens de zorgkantoren, en VWS meerdere overleggen gevoerd. Ook andere partijen, waaronder de landelijke koepelorganisaties van zorgaanbieders ActiZ en VGN, de VNG en de patiëntenorganisaties NPCF en Per Saldo, waren hierbij betrokken.
Kunt u de brieven aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Als bijlagen bij deze antwoorden stuur ik u de laatste versies van de conceptbrieven mee. Deze zijn op 16 september aan VWS verstuurd ter beoordeling.1
Waarom is afgezien van het versturen van de brieven? Kunt u uitleggen waarom u niet wilde dat 800.000 mensen persoonlijk geïnformeerd zouden worden over de veranderingen in hun zorg per 2015?
Het persoonlijke informeren van mensen over veranderingen in hun zorg vind ik van groot belang. Echter, de conceptbrieven van zorgkantoren bevatten slechts algemene informatie voor cliënten. De brieven konden geen persoonlijke informatie op maat bevatten. Ik heb hierover met diverse partijen gesproken en ben tot de conclusie gekomen dat een dergelijke algemene brief geen meerwaarde bood. Een brief aan cliënten met algemene informatie in deze vorm heeft naar mijn mening geen toegevoegde waarde ten opzichte van de reeds ingezette communicatiemiddelen.
Een andere overweging was dat een grote groep cliënten ten onrechte een brief zou ontvangen. Het beoogde moment van verzending van de brieven was de tweede helft van oktober. Door dit moment was er geen afbakening mogelijk met de groep van 14.000 mensen met een indicatie voor extramurale zorg die een brief van CIZ zouden ontvangen, inhoudende dat zij voor de Wlz kunnen kiezen. Het gevolg daarvan zou zijn dat zij zowel de brief van het CIZ zouden ontvangen waarin staat dat zij de Wlz in kunnen, als een brief van het zorgkantoor waarin zou komen te staan dat zij vanaf 1 januari hun zorg op grond van de Wmo 2015, de Jeugdwet of hun zorgverzekering zouden kunnen ontvangen. Dat zou veel verwarring wekken.
In het Wlz-debat in de Tweede Kamer op 10 september jl is het versturen van brieven vanuit zorgkantoren aan cliënten ook aan de orde geweest. In het debat heb ik aangegeven dat het versturen van brieven met een algemene boodschap naar cliënten niet wenselijk is, maar dat specifieke informatie beschikbaar moet komen over wat voor mensen persoonlijk verandert vanuit de nieuwe verantwoordelijke partijen. De publiekscampagne is op 16 oktober jl. van start gegaan. Als vervolg op de publiekscampagne kunnen cliënten door zowel gemeenten, zorgverzekeraars als zorgkantoren nader geïnformeerd worden over wat er in hun persoonlijke situatie verandert. In de antwoorden op de vragen van mevrouw Keijzer2 van 20 juni 2014 heb ik deze communicatie inzet beschreven.
Denkt u werkelijk dat de gekleurde reclames in dagbladen alle 800.000 mensen bereiken die nu via de AWBZ zorg ontvangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De advertenties zijn slechts één onderdeel van de publiekscampagne. Hiernaast zetten we diverse websites en radio en televisiespots in om mensen te informeren. Verschillende informatiekaarten en brochures zijn beschikbaar. De algemene informatiebrochure voor cliënten zal te vinden zal bij gemeenten, huisartsen, apotheken en bibliotheken. Mensen kunnen daarnaast gratis bellen met het Informatiepunt langdurige zorg en jeugd met vragen over de wijzigingen per 2015, met vragen over welke instantie vanaf 2015 verantwoordelijk is voor hun zorg en ondersteuning en over hoe het overgangsrecht is ingericht.
Tevens ondersteunen we partijen bij het informeren van hun doelgroep. Een voorbeeld hiervan is de app en mobiele website die op verzoek van en voor zorgaanbieders door VWS is ontwikkeld. Deze hebben als doel dat zorgaanbieders en hun medewerkers gemakkelijk over de juiste informatie beschikken om vragen van cliënten te kunnen beantwoorden. Mijns inziens is er hiermee een intensieve publiekscampagne ingezet, waarmee ik verwacht mensen goed te kunnen bereiken.
Vindt u het wenselijk dat 800.000 mensen in onzekerheid verkeren over wat er precies verandert in hun zorgsituatie? Beseft u dat deze mensen afhankelijk zijn van zorg, onder andere om hun leven te organiseren, en dat onzekerheid niet bijdraagt aan de gezondheid en het welbevinden van deze mensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik informeer alle mensen in Nederland over de veranderingen in de zorg per 1 januari 2015 via de publiekscampagne. Alle partijen die vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk zijn voor zorg en ondersteuning, zijn hard aan de slag om cliënten te informeren over wat er voor hen persoonlijk verandert. Ik faciliteer deze partijen daarbij waar kan en waar nodig.
De benoeming van een partijgenoot als ambassadeur lokale aanpak gezondheidsachterstand |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Waarom is mevrouw Den Besten, tevens PvdA-lid, benoemd als ambassadeur lokale aanpak gezondheidsachterstand?1
Mevrouw Den Besten is benoemd omdat haar kwaliteiten aansluiten bij de kwaliteiten die ik had benoemd in de profielschets voor de ambassadeur. Zij is iemand die betrokken is bij het onderwerp, anderen weet te enthousiasmeren en samen te brengen, en als wijkwethouder Overvecht ervaring heeft met het aantoonbaar verbeteren van de gezondheid en welzijn in wijken (Project Bestrijding Overgewicht Overvecht 2006 – 2012, in samenwerking met zorgverzekeraar Agis). Bovendien heeft zij grote bestuurlijke ervaring als voorzitter van de PO-raad en voormalig wethouder van volksgezondheid in Utrecht.
Naast de relevante bestuurlijke ervaring, heeft haar huidige functie bij de PO-raad ook een inhoudelijke meerwaarde, gezien het belang van onderwijs bij sociaaleconomische gezondheidsverschillen. Zo is zij vanuit haar functie lid van het Dagelijks Bestuur van de Stichting Gezond Gewicht en voorzitter van de Onderwijsagenda Sport, Bewegen en Gezonde Leefstijl waar PO, VO en MBO samenwerken aan de «Gezonde School». Onderwijs is bovendien een belangrijk aanknopingpunt om sociaaleconomische gezondheidsverschillen te adresseren, bijvoorbeeld door ouderprojecten die de ouderbetrokkenheid bij Gezonde School stimuleren en omdat de school vaak een belangrijke rol speelt in een gemeenschap.
Is het aanzoeken van een ambassadeur gebeurd via een openbare sollicitatieprocedure? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wie zaten er in de sollicitatiecommissie?
Nee. Op basis van een profielschets is een aantal personen de revue gepasseerd en is de keuze gevallen op mevrouw Den Besten.
Is het aanzoeken van een ambassadeur gebeurd via een profielschets? Zo ja, hoe luidt die? Zo neen, waarom niet?
Ja. Voor het ambassadeurschap is iemand gezocht die:
Welke ervaring heeft de benoemde ambassadeur op het gebied van gezondheidszorg of epidemiologie?
Mevrouw Den Besten heeft in haar functie als voormalig wethouder in Utrecht (specifiek voor volksgezondheid en jeugd en wijkwethouder voor Overvecht) relevante kennis opgedaan op het terrein van gezondheidszorg en epidemiologie. Zoals bij vraag 3 aangegeven was het niet van doorslaggevend belang bij het selecteren van de ambassadeur dat hij of zij ervaring heeft op het gebied van gezondheidszorg of epidemiologie. De aanpak van sociaaleconomische gezondheidsverschillen vraagt om een brede, integrale en lokale aanpak waarbij verbinding wordt gelegd tussen veel verschillende partijen, juist ook buiten de zorg.
Hoeveel tijd is gemoeid met het ambassadeurschap, en wat is de onkostenvergoeding/honorering hiervan?
Het ambassadeurschap zal circa 12 dagen per jaar vragen. De PO-raad krijgt een financiële compensatie van € 12.000 per jaar voor de tijd die mevrouw Den Besten besteedt aan haar rol als ambassadeur. Zij kan die tijd immers niet besteden aan haar functie als voorzitter van de PO-raad.
Hoeveel nevenfuncties heeft de ambassadeur?
De ambassadeur heeft 3 nevenfuncties:
Erkent u dat het vreemd over komt dat in korte tijd drie zeer geprofileerde PvdA-ers worden benoemd bij zorg- gerelateerd toezicht, advies of andere taken?2
De benoemingen van personen op deze functies heeft onafhankelijk van elkaar plaatsgevonden. Bij het ambassadeurschap stond voor mij het belang van het onderwerp en de passendheid in het profiel voorop.
De reactie van de staatssecretaris op de zelfdoding van een bewoner van woonzorgcentrum De Golfstroom in Den Helder |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u werkelijk dat onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) naar de zelfdoding 10 weken mag duren? Kan dit niet sneller? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In verband met het verzamelen van de objectieve feiten, het betrekken van verwanten en het afstemmen van de bevindingen en conclusies is een termijn van 10 weken reëel. In de leidraad meldingen 2013 zijn de termijnen die de inspectie en de zorgaanbieders mogen hanteren voor hun onderzoek opgenomen.
Heeft de IGZ opgelegd dat, tot het onderzoek naar de zelfdoding is afgerond, er geen verdere stappen mogen worden gezet in het gedwongen verhuizen van de bewoners? Zo neen, waarom niet?
Omdat het onderzoek naar de melding loopt zijn er nog geen conclusies te trekken of maatregelen te nemen. Het al dan niet stopzetten van de gedwongen verhuizing van de bewoners is in deze fase de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 6 oktober jl heb ik aangegeven dat het zorgvuldig omgaan met deze kwetsbare cliëntengroep, bij verandering van de woonsituatie, rekening houdend met de specifieke kwetsbaarheid van individuele cliënten, behoort tot het bieden van verantwoorde zorg. De inspectie zal de handelwijze van de instelling meenemen in haar onderzoek.
Vindt u het wenselijk dat een zorginstelling zo maar kan besluiten dat hoogbejaarde mensen moeten wijken voor een andere bestemming van hun woningen?
Al zolang er verzorgingshuizen bestaan, moeten bewoners regelmatig verhuizen wegens renovatie of nieuwbouw. Hoe kwetsbaar bewoners ook kunnen zijn, soms is er geen andere oplossing dan (tijdelijk) verhuizen naar een andere plek. Het is daarbij zaak dat er zorgvuldig met deze kwetsbare cliëntengroep wordt omgegaan. Daarbij moet rekening worden gehouden met de specifieke kwetsbaarheid van individuele cliënten. Dit behoort tot het bieden van verantwoorde zorg. Ik zie dat zorginstellingen daarover in het algemeen op een goede manier in gesprek treden met de cliënt. De inspectie zal de handelwijze van de Golfstroom rond dit tragische incident meenemen in haar onderzoek. Los daarvan kan een verhuizing veel emoties teweeg brengen. Ik zie echter geen aanleiding om hier aparte regels voor op te leggen.
Is eenzijdige opzegging van een woning door een zorgcentrum aan regels gebonden? Zo ja, welke? Zijn die regels hier toegepast? Zo neen, zouden die er niet moeten komen om kwetsbare en zorgafhankelijke mensen te beschermen tegen de verhuurder? Bent u bereid regels op te leggen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het niet gek dat de overkoepelende zorginstelling Vrijwaard ontkent dat de zelfdoding met de gedwongen verhuizing te maken heeft, terwijl de lokale afdeling van de ouderenbond PCOB vreest voor de gezondheidstoestand van andere hoogbejaarde bewoners?2
Ik begrijp van de instelling dat na de bekendmaking van de verhuisplannen in augustus met alle mensen individueel is gezocht naar een zo goed mogelijk alternatief. De IGZ onderzoekt thans de situatie rond de zelfdoding in de Golfstroom. Daarin wordt ook gekeken naar de manier waarop de Golfstroom met de desbetreffende cliënt in gesprek is getreden. Hangende het onderzoek kan ik hierover geen uitspraken doen.
Erkent u dat door het beleid dat leidt tot het sluiten van verzorgingshuizen de suggestie is gewekt dat de overheid het prima vindt om (hoog)bejaarde mensen gedwongen te verhuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja.