De aanhoudende problemen met slapende dienstverbanden waardoor werknemers geen aanspraak kunnen maken op hun transitievergoeding |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Wat is het voorgenomen tijdspad voor de behandeling van het wetsvoorstel houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid (34 699)?
In maart 2017 is het wetsvoorstel houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid ingediend bij uw Kamer. In april van dat jaar is het voorstel controversieel verklaard. Dit heeft tot gevolg gehad dat de werkzaamheden met betrekking tot dit dossier, waaronder de verdere uitwerking van de ministeriële regeling bij het wetsvoorstel, vertraging heeft opgelopen.
Na het aantreden van het kabinet is de behandeling van het wetsvoorstel door uw Kamer gestart. Inmiddels is ook, in samenspraak met het UWV, de ministeriële regeling verder uitgewerkt. Recent heb ik UWV gevraagd om een uitvoeringstoets uit te brengen op de lagere regelgeving. Voor een dergelijke toets heeft het UWV zes weken de tijd. Medio maart verwacht ik een reactie.
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 8 december 2017 verslag1 uitgebracht. Hierin worden onder meer vragen gesteld over de datum van inwerkingtreding, de hoogte van de uitvoeringskosten van het UWV en de inhoud van de ministeriële regeling. Gezien het feit dat de genoemde uitvoeringstoets nodig is voor beantwoording van deze vragen uit het verslag, zal ik u zo snel mogelijk na ontvangst en verwerking van deze uitvoeringstoets de nota naar aanleiding van het verslag doen toekomen. Ik hoop dat beide Kamers de verdere behandeling vervolgens voorspoedig kunnen oppakken.
Wat is naar verwachting de datum van inwerkingtreding van deze wet, die moet voorkomen dat werknemers met een slapend dienstverband geen aanspraak kunnen maken op hun transitievergoeding?
In de in het antwoord op vraag 1 genoemde uitvoeringstoets zal het UWV onder meer ingaan op de uitvoeringskosten en op welke termijn het UWV in staat is om de compensatie van de transitievergoeding uit te voeren. Het gaat om een nieuwe wettelijke taak voor het UWV en de invoering heeft grote impact op de (digitale) processen aldaar. Aan de hand van de informatie uit de uitvoeringstoets kan ik uw Kamer meer duidelijkheid geven over de mogelijke datum van inwerkingtreding. Ik streef ernaar om de maatregel met ingang van 1 januari 2020 in werking te laten treden.
Wat is het gevolg geweest van het controversieel verklaren van deze wet gedurende de coalitieonderhandelingen? Hoe ver is de datum van inwerkingtreding hierdoor verder vooruit geschoven?
Zoals ook in de brief van mijn ambtsvoorganger van 7 april 20172 is beschreven, heeft de controversieelverklaring geleid tot uitstel van de datum van inwerkingtreding. De behandeling van het wetsvoorstel en de verdere uitwerking van de ministeriële regeling hebben hierdoor namelijk vertraging opgelopen. Aangezien de ministeriële regeling voor het UWV onder meer noodzakelijk is voor het kunnen beoordelen van de mogelijke inwerkingtredingsdatum, kan het UWV in de genoemde uitvoeringstoets een definitief oordeel daarover geven. Daarbij is van belang dat het UWV bij het bepalen van de mogelijke inwerkingtredingsdatum ook rekening zal moeten houden met andere opgaven waarvoor zij staat, onder meer als gevolg van het regeerakkoord.
Wat zegt u tegen al die werknemers die door hun werkgever na langdurige ziekte aan het lijntje worden gehouden met een slapend dienstverband, zodat zijn geen aanspraak kunnen maken op hun transitievergoeding?
Ik trek mij de zorgen aan van de werknemers die gedurende langere tijd na afloop van de loondoorbetalingstermijn bij ziekte in onzekerheid verkeren over (het moment van beëindiging van) hun arbeidsovereenkomst en de transitievergoeding die daarmee gemoeid is. In het regeerakkoord staat dat het wetsvoorstel wordt doorgezet en daarmee ben ik dan ook aan de slag gegaan. Als het wetsvoorstel tot wet verheven wordt, kunnen werkgevers die na 1 juli 2015 de transitievergoeding al verstrekt hebben – indien aan de voorwaarden wordt voldaan – aanspraak maken op de compensatie, ongeacht hoe lang geleden de transitievergoeding is betaald.
Bovendien bevat de maatregel – zoals deze in het wetsvoorstel is opgenomen – ook een prikkel voor werkgevers om het dienstverband niet langer aan te houden na de loondoorbetalingsperiode van twee jaar. Indien de werkgever de werknemer uiteindelijk ontslaat na een periode van een «slapend dienstverband» dan zal hij de transitievergoeding moeten berekenen over de gehele duur van de arbeidsovereenkomst, maar wordt hij niet gecompenseerd voor de transitievergoeding die hij verschuldigd is over de periode dat hij het dienstverband slapend heeft gehouden.
Tot slot is het laten voortduren van een arbeidsovereenkomst niet zonder verplichtingen. De werkgever blijft na afloop van de loondoorbetalingsperiode bijvoorbeeld gehouden om zich in te spannen voor de re-integratie van de werknemer en passende arbeid aan te bieden als dat voorhanden is.3
Erkent u dat deze mensen alleen via een gang naar de rechter de arbeidsovereenkomst kunnen laten ontbinden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De langdurige onzekerheid waarin werknemers kunnen verkeren, heeft zoals gezegd mijn aandacht. Mocht een werknemer zelf de arbeidsovereenkomst willen beëindigen dan zijn hiervoor verschillende routes mogelijk. Er is dan echter in de regel geen (transitie)vergoeding verschuldigd. Ik zie geen aanleiding om werknemers die deze gang naar de rechter maken (financieel) te ondersteunen.
Bent u bereid om, in afwachting van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel, werknemers die een gang naar de rechter maken hierbij (financieel) te ondersteunen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Honderden Roma-kinderen in Nederland uitgebuit’ |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Honderden Roma-kinderen in Nederland uitgebuit»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de aanpak van de politie met betrekking tot de stelende Roma kinderen, waarbij de kinderen meegegeven worden aan willekeurige personen niet zijnde de ouders, ervoor zorgt dat de uitbuiting van Roma kinderen in stand gehouden wordt? Zo ja, op welke wijze kan dit worden voorkomen?
Hiertoe verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 8 en 9 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1589)
Bent u bereid de inhoud van het interne rapport van de nationale politie en het Openbaar Ministerie met de Kamer te delen? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik zal u dit spoedig doen toekomen. Bepaalde delen van het bestuurlijk signaal zal ik echter niet openbaar maken, omdat het gevoelige (opsporings)informatie, criminele handelwijzen en andere niet openbaar te maken informatie betreft.
Bent u bereid te onderzoeken of een betere samenwerking tussen de politie en jeugdbescherming en jeugdhulp instanties mogelijk is, zodat uitbuiting van Roma-kinderen optimaal kan worden voorkomen en deze kinderen perspectief krijgen zoals ieder ander kind? Zo nee, waarom niet?
Het WODC heeft, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU), in 2016 onderzoek gedaan naar kinderuitbuiting en de integrale aanpak. Daarin staan diverse aanbevelingen die ook relevant zijn op het terrein van samenwerking. Aan de verbetering van de samenwerking is een vervolg gegeven zoals verwoord in de antwoorden op de vragen 4 en 5 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU)) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1589).
Deelt u de mening dat bij politie en justitie sprake is van onvoldoende kennis en bewustzijn dat bij delicten gepleegd door minderjarigen sprake kan zijn van mensenhandel? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 4 en 5 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU).
Deelt u de mening dat de kinderen te weinig gezien worden als slachtoffer en te veel als dader?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat er te weinig capaciteit is bij de recherche om bij arrestaties de uitbuiters op te sporen? Zo ja, bent u bereid om in het kabinet te bespreken hoe de capaciteit hiervoor uitgebreid kan worden?
Zaken waarbij sprake is van minderjarige slachtoffers van mensenhandel hebben prioriteit. De politie moet samen met het OM desalniettemin keuzes maken over de inzet van recherche-capaciteit. De politie heeft inmiddels 11 mensenhandel teams met daarin in totaal 400 mensenhandel rechercheurs. Deze teams draaien honderden mensenhandel onderzoeken per jaar. De genomen intensiveringsmaatregelen op mensenhandel, die ik in antwoord op de vragen van 4 en 5 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU) reeds heb uiteengezet, moeten onder meer leiden tot een vergroting van de capaciteit op mensenhandel. Op 12 maart jl. heeft uw Kamer een brief over de stand van zaken van de versterking van de opsporing over onder meer de kwantitatieve versterking van de opsporing vanuit de toegekende gelden uit het Regeerakkoord ontvangen.2 Deze brief is besproken tijdens het Algemeen Overleg politie van 15 maart jl. Er loopt met de gezagen en de politie een zorgvuldig proces met betrekking tot de verdeling van de middelen uit het Regeerakkoord die met ingang van 2018 ter beschikking zijn gekomen voor extra politiecapaciteit3. Rond de voorjaarsnota zal worden aangegeven hoe het resterende deel van de 267 miljoen euro voor de politie uit het regeerakkoord verdeeld zal worden.
Wat is uw reactie op de vermelding dat Roma-kinderen vaak worden aangespoord om jong te trouwen, waarbij meisjes soms op hun veertiende al een kind krijgen, dat vervolgens zo snel mogelijk wordt ingezet voor criminele activiteiten?
Ik vind het verwerpelijk als minderjarige meisjes worden gedwongen om te trouwen en vervolgens worden uitgebuit. Dit betreft een cultuurhuwelijk gesloten volgens de Roma regels en niet een huwelijk voor de burgerlijke stand. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 van de leden van Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU) zet Nederland op Europees niveau via de CAHROM in op de aanpak van problemen van huwelijksdwang en mensenhandel in relatie tot Roma gemeenschappen. Ook wordt er ingezet op het aanpakken van uithuwelijking van minderjarigen. Hierbij is de hele keten van preventie, signalering, hulpverlening, opvang en nazorg van belang. Huwelijksdwang en achterlating zijn vormen van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Als (eventueel door tussenkomst van Veilig Thuis) aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) wordt gemeld dat een minderjarige wordt uitgehuwelijkt, of dreigt te worden uitgehuwelijkt, doet de RvdK een onderzoek naar de noodzaak van een eventuele ondertoezichtstelling of een voogdijmaatregel en verzoekt deze vervolgens aan de kinderrechter. In dit verband verwijs ik naar het antwoord op vraag 10 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU).
Wat is uw reactie op de vermelding dat de waarde van meisjes op de huwelijksmarkt ook bepaald wordt door hun capaciteiten als zakkenroller?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid te onderzoeken hoe groot het aantal Roma-kinderen is dat uitgebuit wordt? Zo nee, waarom niet?
Er is in 2016 een WODC4 onderzoek afgerond. Nieuw onderzoek heeft naar mijn mening weinig meerwaarde. De verschillende partijen zijn aan de slag met het verbeteren van de aanpak van uitbuiting van minderjarigen. Dit onderwerp krijgt via het plan van aanpak mensenhandel de komende jaren extra aandacht.
Bent u bereid onderzoek te doen in hoeverre in Nederland criminele organisaties actief zijn die kinderen van hun ouders kopen of gekochte kinderen in Nederland inzetten?
Dit is een aspect dat valt onder het bredere fenomeenonderzoek kinderuitbuiting. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 is daarnaar in 2016 een onderzoek gedaan en verwacht ik niet dat een nieuw onderzoek voldoende meerwaarde zal hebben voor het versterken van de aanpak.
Het bericht 'Politie: wij hebben allochtonen nodig' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Politie: wij hebben allochtonen nodig»?1 Klopt de inhoud?
Ja. Een divers korps is van belang om aansluiting en verbinding te hebben met alle groepen in de samenleving. In de brief van 13 juni 2017 heeft mijn ambtsvoorganger het diversiteitsbeleid van de politie toegelicht.2
Deelt u de mening dat de beste man of vrouw geselecteerd dient te worden en dat positieve discriminatie hierbij niet helpt? Zo nee, waarom niet?
Bij de politie is er een operationele noodzaak om te sturen op divers samengestelde teams waarin alle competenties aanwezig zijn. Daarbij geldt diversiteit in brede zin: verscheidenheid op het gebied van sekse, etniciteit, leeftijd, opleiding, geaardheid, et cetera. Diversiteit heeft ook voordelen, divers samengestelde teams vormen namelijk een bron van creativiteit en innovatie, hebben een groter leer- en aanpassingsvermogen en helpen tunnelvisie te voorkomen. Daarmee kunnen specifieke veiligheidsproblemen in de wijk effectief worden aangepakt en kan verbinding worden gevonden met de verschillende gemeenschappen. In 2015 heeft uw Kamer met een motie gevraagd om de korpschef een inspanningsverplichting op te leggen om de diversiteit in het korps te vergroten.
Om als werkgever bij de diverse groepen in beeld te komen, voert de politie gerichte mediacampagnes en worden diverse netwerken ingezet. Elke eenheid heeft een of meerdere recruiters die zich specifiek inzetten om divers talent te interesseren voor een baan bij de politie. Deze recruiters geven onder meer voorlichting op scholen, studentenverenigingen, lokale banenbeurzen en, zoals in het aangehaalde mediabericht, een gebedshuis. Op die manier sluit de werving aan bij wijkactiviteiten die georganiseerd worden door de wijkagenten en/of jeugdagenten. Daarnaast richt de politie zich op mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt of met een arbeidsbeperking. Zo is er bijvoorbeeld een project voor mensen met autisme. Ook wordt samenwerking gezocht met gemeenten en de uitkeringsinstantie UWV.
Voorop staat dat aan de selectiecriteria en kwaliteit van de politie niet getornd wordt. Voor iedereen, ongeacht zijn of haar achtergrond, gelden dezelfde eisen. Indien iemand niet door de selectieprocedure komt, is er de kans om nogmaals te solliciteren. Het trainingsprogramma Blauw Talent dat door de politie wordt ingezet voor kandidaten die de eerste selectie dag net niet gehaald hebben, richt zich met name op divers talent maar staat ook open voor Nederlanders zonder migratieachtergrond met talent voor de politie. Een selecte groep kandidaten wordt bijgespijkerd (o.a. op sport, taal en gesprekstechnieken) om de kans te vergroten bij de volgende sollicitatie. Het programma wordt in 2018, conform de aan u gedane toezegging, geëvalueerd.
Waarom krijgen allochtonen extra ondersteuning, ofwel waarom krijgen zij meer kansen dan autochtone sollicitanten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe rijmt u dit discriminerende streven naar meer allochtonen met de uitkomsten van het rapport «Georganiseerde criminaliteit en integriteit van rechtshandhavingsorganisaties», waaruit blijkt dat functionarissen met een migratieachtergrond naar verhouding oververtegenwoordigd zijn bij integriteitsschendingen?2
In de beleidsreactie bij het rapport «Georganiseerde criminaliteit en integriteit van rechtshandhavingsorganisaties», heeft mijn voorganger aan uw Kamer meegedeeld welke maatregelen naar aanleiding van het rapport zijn genomen door de politie.
Het WODC onderzoek bevestigt een beeld wat in eerdere studies al naar voren is gekomen. Hoewel het in absolute getallen om een beperkt aantal opsporingsambtenaren gaat, heeft de politie de kwetsbaarheden zoals genoemd in het WODC rapport als aandachtspunt gesignaleerd en hier maatregelen op genomen. Zo wordt hier bij de werving en selectie meer aandacht aan besteed en wordt gedurende de politieopleiding en trainingen het risico van een dubbele loyaliteit en het dilemma van een hoge druk van de omgeving in combinatie met cultuuraspecten meegenomen.
Deelt u de mening dat derhalve een dubbele nationaliteit van politieagenten ongewenst is? Zo nee, waarom niet?
Nee, mensen met een dubbele nationaliteit kunnen van grote waarde zijn voor de organisatie, bijvoorbeeld door het spreken van een taal of beschikken over een netwerk binnen bepaalde groepen in de samenleving. Dit geldt ook voor mensen zonder dubbele nationaliteit. Divers samengestelde teams dragen in onze snel veranderende samenleving bij aan een inclusieve werkcultuur, verkleinen de kans op uitsluiting.
Hoe verenigt u de tweedeling en ongelijkheid die de islam kenmerkt (bijvoorbeeld tussen moslims en ongelovigen, tussen man en vrouw) met de gelijkwaardigheid die bij de Nederlandse politie de norm is?
Gelijkwaardigheid is de norm. Zonder onderscheid te maken wordt van alle politiemedewerkers verwacht dat zij zich houden aan rechtstatelijke waarden zoals het gelijkheidsbeginsel en neutraliteit.
Sinds wanneer wordt er bij de politie tijd vrijgemaakt om te knielen richting Mekka? Bent u bereid deze vorm van islamisering, ondermijnend voor het gezag van de politie, subiet te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen beleid op dit specifieke punt. Algemeen uitgangspunt is dat de politie neutraal moet zijn en dat er geen sprake kan zijn van het in diensttijd belijden van geloof. Er zijn wel voorzieningen in de vorm van stilteruimtes, welke door een ieder in eigen tijd, in de regel tijdens de reguliere pauzes, kunnen worden gebruikt.
Bent u bereid te stoppen met positieve discriminatie en werving van agenten in nota bene moskeeën? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het niet-opgevolgde advies van het Bureau ICT Toetsing (BIT) om het ICT project Wet tegemoetkomingen loondomein gedeeltelijk uit te stellen |
|
Enneüs Heerma (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het definitief BIT-advies project Wet tegemoetkomingen loondomein van 16 november 2017 dat de aanbeveling bevat om het Loonkostenvoordeel (LKV) niet op 1 januari 2018 in te laten gaan maar een jaar uit te stellen? 1
Ja.
Ben u op de hoogte van het «Instellingsbesluit tijdelijk Bureau ICT-toetsing», waarvan artikel 4, lid 4 stelt dat een definitief advies van het BIT, desgewenst met reactie, binnen vier weken dient te worden verzonden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal?
Ja.
Waarom heeft u het advies niet voor 14 december 2017 aan de Kamer gestuurd en dus voor de ingang van de LKV op 1 januari 2018 definitief werd?
Ik betreur het dat ik uw Kamer niet binnen de reactietermijn van vier weken heb kunnen informeren. Juist omdat ik afwijk van het advies, vind ik zorgvuldigheid van groter belang dan snelheid. Om een zorgvuldige afweging te kunnen maken en tot een gefundeerd oordeel te komen, heb ik de uitkomst van de ketentesten daarbij willen betrekken. De ketentesten zijn op 5 januari jl. met succes afgerond. Vervolgens zijn de stukken, conform artikel 4, vijfde lid van het «Instellingsbesluit tijdelijk Bureau ICT-toetsing» aangeboden aan de eerstvolgende ministerraad na het Kerstreces op 12 januari jl.
Realiseert u zich dat het hier om een groot project gaat, waarbij de overheid jaarlijks meer dan 900 miljoen euro subsidie gaat betalen voor het in dienst nemen/houden van werknemers?
Het gaat hier inderdaad om een groot project. Er wordt circa 900 miljoen euro besteed aan drie arbeidsmarktinstrumenten, namelijk het lage-inkomensvoordeel (LIV), jeugd-LIV en de loonkostenvoordelen (LKV). Het LIV is bedoeld om de werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt te stimuleren. Het jeugd-LIV betreft een werkgeverscompensatie voor de toegenomen loonkosten vanwege het verhogen van het minimumjeugdloon. De loonkostenvoordelen zijn bedoeld om het arbeidsmarktperspectief van mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt, zoals oudere werknemers en arbeidsgehandicapten, te verbeteren. Bovendien wordt met de nieuwe systematiek de handhaving verbeterd en de verzilveringsproblematiek opgelost, zodat ook kleine werkgevers optimaal kunnen profiteren van de tegemoetkomingen.
Aangezien de Wtl een groot project is, worden de uitvoeringskosten stapsgewijs door UWV geraamd. Het is namelijk niet realistisch bij grote ICT-projecten op voorhand een precieze kostenraming te maken. Zeker niet gezien de stapeling van wetgeving die bij de Wtl heeft plaatsgevonden. De jeugd-LIV is bijvoorbeeld tijdens het traject toegevoegd. Op dit moment wordt gewerkt aan het consolideren van de gezamenlijke projectkosten. Deze zullen binnenkort worden gepubliceerd via het daarvoor bestemde Rijks ICT-dashboard (www.rijksictdashboard.nl). De kosten die de 380 gemeenten maken om de Wtl te implementeren zijn niet bekend.
Kunt u voor de jaren 2015–2010 per jaar en per deelnemer (UWV, Belastingdienst en gemeentes) aangeven hoeveel het project in de raming zou gaan kosten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u voor die jaren aangeven hoeveel er is uitgeven en hoeveel er geraamd is?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer is een integrale ketentest gepland of uitgevoerd voor het Lage inkomensvoordeel (LIV), de jeugd-LIV en de LKV? Wat zijn de resultaten van die testen?
De Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) wordt door UWV en Belastingdienst gefaseerd ingevoerd. Er is sprake van drie verschillende onderdelen, het lage-inkomensvoordeel (LIV), het lage-inkomensvoordeel voor jongeren (jeugd-LIV) en de loonkostenvoordelen (LKV’s). De implementatie van deze onderdelen is opgeknipt in verschillende werkprocessen. Ten behoeve van het proces voorlopige berekening LIV is de ketentest van 17 november 2017 tot en met 5 januari 2018 uitgevoerd en afgerond. De testen zijn volgens UWV en Belastingdienst positief verlopen en zijn aanleiding geweest voor definitieve vrijgave van dit proces voor productie.
De processen beschikken, herzien en bezwaar die aan het eind van het totale LIV-proces in de loop van dit jaar benodigd zijn, volgen in de komende maanden. Verder wordt de WTL-applicatie in de loop van 2018 door UWV aangepast voor de jeugd-LIV en LKV. De testen voor deze twee onderdelen staan gepland voor de tweede helft van 2018. Bij iedere procesrelease wordt een integrale ketentest uitgevoerd om een gefundeerd vrijgavebesluit te kunnen nemen. De voortbrenging vindt op deze wijze zorgvuldig en planmatig plaats.
Constaterende dat u op 15 januari 2018 schreef dat een aantal knelpunten is opgelost tijdens het BIT-advies, welke knelpunten zijn opgelost en welke knelpunten zijn niet opgelost?
Alle relevante systemen voor de uitvoering van het proces «voorlopige berekening LIV» zijn gereed. De Wtl-applicatie («de rekenmachine»), de koppelingen voor het berichtenverkeer tussen UWV en de Belastingdienst en de gezamenlijke database zijn afgerond en werken. Op 26 januari jl. zijn deze procesonderdelen door de gezamenlijke stuurgroep vrijgegeven voor productie. Alle door het BIT benoemde bevindingen zijn geadresseerd in de bijlage van de brief van 15 januari jl.2
Onderstaand een opsomming van de belangrijkste bevindingen:
Het BIT adviseert de selectie op de polis af te ronden en te bekrachtigen. Dit knelpunt is inmiddels door UWV opgelost. Het bestand is veelvuldig getest en vrijgegeven voor productie.
Het BIT adviseert om zo snel mogelijk een integrale ketentest te plannen. De ketentest is inmiddels met succes afgerond. Er zijn geen bevindingen meer en UWV en de Belastingdienst zijn klaar om in productie te gaan voor het verzenden van de voorlopige berekening van het LIV naar de werkgevers (vóór 15 maart a.s.).
Het BIT beveelt aan om na te gaan of de voorlopige berekeningen in 2018 op enigerlei wijze digitaal aangeboden kunnen worden. Dit advies is overgenomen. De grote werkgevers met meer dan 100 LIV-gerechtigden worden zowel per post als digitaal geïnformeerd.
Het BIT adviseert om zo snel mogelijk de ketenmonitoring te ontwerpen en te realiseren. Dit advies is overgenomen en de realisatie van ketenmonitoring is in volle gang. Op 2 februari jl. is de productie gestart en worden de betreffende productieprocessen gemonitord op juistheid, tijdigheid en volledigheid. Gedurende 2018 wordt ketenmonitoring doorontwikkeld en uitgebreid naar de productieprocessen van de jeugd-LIV en de LKV.
Het BIT adviseert om de processen rond herziening en bezwaar en beroep te definiëren en daarbij aandacht te besteden aan de taakverdeling tussen UWV en de Belastingdienst. Dit advies is overgenomen, maar nog niet ingeregeld, omdat deze processen achteraan in de keten plaatsvinden. UWV en Belastingdienst zetten zich in om deze processen voor 1 juli 2018 geregeld hebben.
Het BIT adviseert om UWV de opdracht te geven om een terugvalplan uit te werken. De Wtl-applicatie is inmiddels getest en werkt. Een terugvalplan zoals het BIT aanbeveelt is daarom niet nodig.
Het BIT merkt op dat niet duidelijk is op welke wijze de Belastingdienst het proces van uitbetalen van tegemoetkomingen (waaronder verrekening van vorderingen en boete-inningen) ondersteunt.
De geautomatiseerde innings- en betaalvoorziening van de Belastingdienst is verouderd. De nieuwe voorzieningen voor de Wtl inbouwen in deze oude programmatuur is op zichzelf risicovol. Daarom is er vanuit een meerjarenperspectief voor gekozen om hiervoor nieuwe functionaliteit te gaan ontwikkelen. De Wtl is de eerste wet die gebruik gaat maken van deze nieuwe functionaliteit. De ontwikkeling hiervan valt binnen de scope van dit programma en ligt volgens de Belastingdienst qua ontwikkeling op schema. Medio januari 2018 zijn de betaalservice en administratie hierop aangepast en zal dit uitgebreid worden getest. De oplevering van deze nieuwe functionaliteit is medio april 2018 voorzien. De uitbetaling van het LIV is uiterlijk medio september 2018. De nieuwe betaalvoorziening is daarom volgens de Belastingdienst ruim op tijd beschikbaar. Daarnaast is een terugvalscenario uitgewerkt. Dit betekent dat de Belastingdienst met behulp van een reeds bestaand back-up systeem de in totaal circa 92.000 betalingen kan uitbetalen. Het go / no go moment voor het terugvalscenario is 1 augustus 2018. De Belastingdienst heeft aangegeven dat mocht de nieuwe ICT voor het betaalproces niet tijdig gereed zijn, dan is de uitbetaling aan de betrokken werkgevers met het back-up systeem gegarandeerd.
In het advies geeft het BIT aan dat de beleids- en verantwoordingsinformatie nog niet gerealiseerd is en adviseert deze snel te realiseren. De gevraagde informatie kan door UWV geleverd worden; eind van dit jaar zal de eerste beleidsinformatie (van het LIV) worden opgeleverd.
Ten tijde van het onderzoek constateert het BIT dat belangrijke systemen nog niet klaar waren. UWV heeft daarom vanaf begin oktober 2017 de bouw- en testcapaciteit moeten vergroten om op tijd klaar te kunnen zijn. Dat is gelukt. Verder zijn de belangrijkste processen die nodig zijn voor aanvraag en afgifte van LKV-doelgroepverklaringen bij UWV afgerond. De overige processen, waaronder een geautomatiseerd systeem voor doelgroepverklaringen LKV, worden conform planning dit jaar opgeleverd (zie ook vraag 13).
Constaterende dat gemeentes nu al een doelgroepenverklaringen moeten opstellen, wanneer is het standaard aanvraagproces en de model doelgroepverklaring beschikbaar voor gemeentes? En kunnen UWV en SVB in de tussentijd alle niet gestandaardiseerde verklaringen aan?
Het standaard aanvraagproces, het aanvraagformulier en de model doelgroepverklaringen zijn inmiddels gereed en beschikbaar gesteld aan gemeenten via de site van de VNG (https://vng.nl/onderwerpenindex/werk-en-inkomen/nieuws/ondersteuning-doelgroepverklaring-en-lkv-oudere-werknemers). UWV is bij het registreren van doelgroepverklaringen afhankelijk van hoe gemeenten aanleveren en hoe zij hun processen inrichten. Wanneer de modelverklaring wordt gebruikt of wanneer alle gegevens die worden uitgevraagd in de modelverklaring op een ander format worden doorgegeven, kan UWV ook niet-gestandaardiseerde verklaringen aan. De SVB speelt overigens geen rol in de uitvoering van de Wtl.
Kunt u de Privacy Impact Assessment die is uitgevoerd aan de Kamer doen toekomen?
Ja. De Privacy Impact Assessments (PIA’s) van zowel UWV als Belastingdienst zijn bijgevoegd3. De Belastingdienst heeft in eerste instantie een WMK-toets (Willen, Mogen, Kunnen) uitgevoerd. Op basis van deze toets wordt duidelijk of er een uitgebreidere PIA toets moet plaatsvinden. Uit de toets kwam naar voren dat een uitgebreidere PIA niet noodzakelijk is. Echter gezien het belang en de bevinding van het BIT op dit punt heeft de Belastingdienst besloten om een volledige gegevensbeschermingseffectbeoordeling (PIA) uit te voeren.
Voor UWV geldt dat vanaf het begin van het project, zoals bij alle projecten van UWV, de informatiebeheer- en privacyaspecten zijn meegenomen in de projectarchitectuur. Mede door de aanbeveling van het BIT en het grote belang van beveiliging en privacy voor burgers, heeft de stuurgroep in de tweede helft van 2017 besloten een PIA te doen om te zien of UWV aan de vereisten heeft voldaan. Daarnaast zal UWV in het licht van nieuwe Europese regels in de eerste helft van 2018 nog een extra gegevensbeschermingseffectbeoordeling uitvoeren.
Constaterende dat het BIT op 16 november jl. constateert: «Echter, op dit moment zijn veel systemen nog niet af en voor sommige systemen is zelfs het ontwerp nog niet afgerond.», kunt u aangeven om welke systemen het gaat?
Het klopt dat UWV en Belastingdienst ten tijde van de interviews van het BIT (19 juni 2017 tot en met 22 augustus 2017) nog volop aan het bouwen waren aan systemen. In mijn reactie op het BIT-advies heb ik gerefereerd aan de lange doorlooptijd van het BIT-onderzoek. De constatering van het BIT dat veel systemen nog niet af zijn, dateert van augustus 2017. Op dat moment was bijvoorbeeld de Wtl-applicatie nog niet af. UWV en de Belastingdienst hebben aangegeven dat inmiddels alle systemen voor het proces «voorlopige berekening LIV» (de Wtl-applicatie, de koppelingen en de gezamenlijke database) zijn afgerond en gereed voor productie.
Constaterende dat u volgens de wet u voor 15 maart 2018 de voorlopige berekeningen van de LIV moet sturen aan 80.000 werkgevers (over 350.000 werknemers), gaat dat lukken?
UWV en Belastingdienst geven aan dat dit gaat lukken. Alle voorbereidingen zijn getroffen en alle systemen zijn uitgebreid getest. Inmiddels zijn alle voorlopige berekeningen geprint en deze zullen voor 15 maart a.s. zijn verzonden. De eerste batch van 25.000 voorlopige berekeningen zijn afgelopen zaterdag 3 maart bij werkgevers bezorgd.
Klopt het dat u zeventien FTE geworven heeft om de aanvragen voor de naar schatting 70.000 LKV verklaringen handmatig in een excel bestand vast te gaan leggen?
Deze 17 FTE zijn door UWV niet extra geworven, maar deze capaciteit is beschikbaar binnen UWV wanneer dat nodig is. Naast registratie van deze verklaringen, gaat het hier met name om het beoordelen van het recht op LKV, onder andere door het raadplegen van verschillende systemen binnen UWV en het versturen van doelgroepverklaringen. Deze registratie en een groot deel van deze personele bezetting is overigens tijdelijk, totdat dit proces zoveel mogelijk geautomatiseerd is. Het excel bestand wordt nog dit jaar vervangen door het geautomatiseerde DLA (Doelgroepverklaring Loonkostenvoordeel Aanvraagafhandeling). Uiteindelijk zijn er naar verwachting 6 FTE benodigd, wanneer het DLA volledig gereed is met alle modules.
Welke beleid- en verantwoordingsinformatie zal volgend jaar beschikbaar zijn om te zien of bepaalde risico’s (zoals gebruik van loonkostensubsidies voor buitenlandse werknemers en verdringingseffecten) zich wel of niet hebben voorgedaan?
Het gaat bij de gevraagde reguliere (statistische) beleidsinformatie met name over het gebruik van de verschillende instrumenten, zowel in aantallen (werkgevers, werknemers en verloonde uren) als in geld. Met deze informatie kan het gebruik worden vastgesteld en worden bezien of de beleidsdoelen worden gehaald.
Is er een ketenregisseur /ketenbureau met doorzettingsmacht?
Vanaf de beginfase van de implementatie van de Wtl wordt er een strakke ketenregie gevoerd. De governance van de implementatie van de Wtl is uitgewerkt in een gezamenlijk invoeringsprogramma met UWV en Belastingdienst, waarbij sprake is van ketensturing. De operationele ketensturing is geborgd door een gezamenlijke stuurgroep (GSG) van beide uitvoeringsorganisaties, met een voorzitter van UWV. Naast deze operationele borging is een tweede factor voor een succesvolle invoering dat beide uitvoeringsorganisaties op bestuurlijk niveau op elkaar zijn aangesloten via het zogenaamde Ketenmanagementberaad (KMB). In het KMB, dat wordt voorgezeten door SZW, zijn alle partijen (SZW, Financiën, Belastingdienst en UWV) vertegenwoordigd. Nadat de Wtl succesvol is geïmplementeerd, is het voornemen om de Wtl-keten gefaseerd onder te brengen binnen de structuur van de bestaande loonaangifteketen (LAK). Besluitvorming daarover is in voorbereiding.
Op welke wijze gaat u het invoeringsproces monitoren en de Kamer op de hoogte houden?
Het Ketenmanagementberaad (zie vraag 15) wordt via een bestuurlijke rapportage van de gezamenlijke stuurgroep (GSG) maandelijks geïnformeerd over de voortgang. Ik zal uw Kamer voor Prinsjesdag 2018 schriftelijk informeren over de voortgang van de implementatie van het lage-inkomensvoordeel (LIV) en voor Prinsjesdag 2019 over de voortgang van de implementatie van het jeugd-LIV en loonkostenvoordelen (LKV). Mocht er aanleiding voor zijn dan zal ik uw Kamer tussentijds over de stand en ontwikkelingen informeren.
Hoe beoordeelt u zelf de gang van zaken rond de invoering?
De totstandkoming van het programma en de resultaten die UWV en Belastingdienst met forse krachtinspanning hebben bereikt stemmen mij tevreden; zeker gezien de tijdsdruk waaronder deze implementatie door het vorige Kabinet is ingezet. Beide uitvoeringsinstanties zijn hard bezig om de ontwikkelde processen naar de productie omgeving te brengen. Inmiddels zijn de koppelingen tussen UWV en de Belastingdienst werkend en naar productie gebracht. De implementatie- en productiedraaiboeken zijn afgerond en vanaf begin februari 2018 zal er gefaseerd «live» worden gegaan met het werkproces voor het LIV. Momenteel wordt hard gewerkt door de Belastingdienst om ook de definitieve beschikkingen en uitbetalingen van het LIV conform planning te kunnen laten plaatsvinden. De uitvoeringsorganisaties liggen op koers om de eerste brieven van de voorlopige berekening LIV conform wettelijke bepaling voor 15 maart a.s. bij de werkgevers op de mat te kunnen laten landen. Kortom, het fundament voor een succesvolle invoering is hiermee gelegd.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Nee. De beantwoording vergde meer tijd omdat er PIA’s (zie vraag 10) zijn opgevraagd.
De risico’s voor de volksgezondheid van gespoten purschuim |
|
Bart van Kent , Sandra Beckerman |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel in Cobouw getiteld «Gespoten purschuim potentiële sluipmoordenaar»?1
In onderstaande beantwoording van uw vragen ga ik uitgebreid in op de vragen die u stelt naar aanleiding van de inhoud van het Cobouw-artikel. De beantwoording van deze vragen beschouw ik dan ook als mijn reactie op het Cobouw-artikel.
Hoe verklaart u dat er nog steeds geen duidelijk beeld is van de risico’s voor de volksgezondheid van gespoten purschuim, omdat in 2012 het toenmalig kabinet al schreef dat «de Inspectie Leefomgeving en Transport en de Inspectie SZW geen zicht hebben op welke schaal gezondheidsklachten voorkomen»?2
In 2013 is onderzoek gedaan naar de risico’s van gespoten PUR-schuim voor bewoners door TNO. Uw Kamer is hierover geïnformeerd met de brief van 29 augustus 2013 door de voormalige Minister voor Wonen en Rijksdienst3 en aanvullend op 11 september 20134. Het TNO-onderzoek laat geen causale relatie zien tussen gespoten PUR-schuim en gezondheidsklachten, maar heeft deze ook niet volledig kunnen uitsluiten. Gezien de toen gesignaleerde gezondheidsklachten was er wel reden om uit voorzorg de gezondheidsrisico’s serieus te nemen en heeft de sector voorzorgsmaatregelen genomen. In 2014 heeft ook het advies- en ingenieursbureau RPS5 metingen gedaan waaruit blijkt dat genomen maatregelen voldoende voorzorg zouden moeten bieden.
Verder heeft de Gezondheidsraad op 14 december 2017 een conceptrapport ter commentaar gepubliceerd over de beroepsmatige blootstelling aan di-isocyanaten. De commentaarperiode loopt nog. Hierna brengt de Gezondheidsraad een definitief rapport uit dat vervolgens wordt aangeboden aan de Staatssecretaris van SZW. Op basis hiervan wordt na advies van de SER door de Staatssecretaris van SZW een grens/referentie waarde vastgesteld op basis waarvan de gezondheid van werknemers beschermd kan worden. Het is aan de werkgevers om deze waarde te hanteren in het kader van de Arbeidsomstandigheden-regelgeving.
Deelt u de mening dat er duidelijkheid over de mogelijke risico’s moet komen voor mensen die werken met gespoten purschuim en bewoners van panden? Bent u bereid hier gedegen onderzoek naar te doen en de resultaten aan te bieden aan de Kamer?
Ja, ik streef naar zoveel mogelijk duidelijkheid over de risico’s. Daarom is het een goede zaak dat hier onderzoek naar gedaan is, zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 2.
Voor wat betreft de werknemers is overigens het in beeld hebben van de risico’s van het werk en het inzetten van doeltreffende beschermende maatregelen de verantwoordelijkheid van de werkgever. Ook als er geen publieke grenswaarde of referentiewaarde is, is een werkgever verplicht de blootstelling aan gevaarlijke stoffen te beoordelen en op basis daarvan beschermende maatregelen te treffen.
Het definitieve rapport van de Gezondheidsraad geeft mogelijk ook nieuwe informatie die bruikbaar is voor de beoordeling van de risico’s voor bewoners. Als dit het geval is dan zal ik TNO/RPS verzoeken hun rapporten hierop te herijken.
Hoe en door wie wordt gecontroleerd dat isolatiebedrijven alle bewoners adviseren om hun woning tijdens, en tot twee uur na de isolatiebeurt, te verlaten?
Gecertificeerde verwerkers dienen te werken volgens de certificeringsregelingen. Hierin zijn ook veiligheidsmaatregelen voor bewoners vastgelegd, zoals het tijdelijk verlaten van de woning. Gecertificeerde verwerkers van gespoten PUR-schuim worden door certificerende instellingen op de naleving gecontroleerd. Volgens de sector wordt thans circa 90% van de werkzaamheden uitgevoerd door gecertificeerde isolatiebedrijven. Het is aan gebouweigenaren om te kiezen voor een gecertificeerd bedrijf.
Ik vind het belangrijk dat bij het uitvoeren van de werkzaamheden en twee uur daarna er daadwerkelijk geen bewoners in de woning aanwezig zijn. Ik wil dit daarom als eis opnemen in het Bouwbesluit 2012. Deze eis is dan rechtstreeks geldend, ook voor niet-gecertificeerde bedrijven en voor de bewoners. Een wijziging van het Bouwbesluit 2012 daartoe zal ik nog dit jaar aan uw Kamer voorleggen.
Hoe en door wie wordt gecontroleerd of de richtlijnen voor het afvoeren van vrijkomende schadelijke stoffen worden nageleefd? Kunt u garanderen dat in alle gevallen geforceerde ventilatie is ingezet om een concentratie van gevaarlijke stoffen te voorkomen?3
Bij gecertificeerde isolatiebedrijven wordt dit gecontroleerd door de certificerende instellingen. In de certificeringsregelingen is geforceerde ventilatie namelijk vastgelegd en gecertificeerde bedrijven moeten zich hier aan houden. Certificerende instellingen voeren (onaangekondigd) controles uit op de werkzaamheden van een bedrijf. Dit gebeurt per 1.500 m2 geïsoleerde vloer, dit betekent dat ongeveer 1 op de 25 woningen wordt gecontroleerd. Als er een tekortkoming wordt geconstateerd moet het bedrijf corrigerende maatregelen nemen. Naast de controles door de certificerende instelling moet een bedrijf ook eigen controles uitvoeren bij de projecten. Op basis van al deze controles verklaart de certificerende instelling op het voor een bedrijf afgegeven certificaat dat er een gerechtvaardigd vertrouwen is dat het bedrijf bij voortduring voldoet aan de eisen waaronder de toepassing van geforceerde ventilatie.
Het is belangrijk dat bij het uitvoeren van de werkzaamheden daadwerkelijk geforceerde ventilatie wordt toegepast ook ter voorkoming van eventuele risico’s voor de bewoners na afloop. Ik wil dit daarom als eis opnemen in het Bouwbesluit 2012. Deze eis is dan rechtstreeks geldend, ook voor niet-gecertificeerde bedrijven. Een wijziging van het Bouwbesluit 2012 daartoe zal ik nog dit jaar aan uw Kamer voorleggen.
Is het waar dat er niet wordt gecontroleerd of bewoners mogelijk aan schadelijke stoffen zijn blootgesteld? Zo ja, bent u bereid om wet- of regelgeving aan te passen zodat dit wel wordt gecontroleerd?
Het is juist dat tijdens en direct na de werkzaamheden geen metingen worden verricht om de hoeveelheid stoffen te bepalen. Dit is ook niet verplicht. Wel hebben TNO en RPS in 2013 en 2014 een aantal metingen verricht in woonvertrekken tijdens en direct na het aanbrengen van gespoten PUR-schuim. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 2.
Zoals door de voormalig Minister voor Wonen en Rijksdienst in de brief van 29 augustus 2013 is gemeld, heeft de branche naar aanleiding van de klachten uit 2012/13 diverse voorzorgsmaatregelen genomen om de kans op blootstelling aan isocyanaten te minimaliseren. Een belangrijke voorzorgsmaatregel om mogelijke blootstelling aan isocyanaten bij bewoners te voorkomen, is dat bewoners tijdens het aanbrengen en tot twee uur na het aanbrengen van gespoten PUR-schuim niet in de woning aanwezig behoren te zijn.
Dit is naar mijn mening nog steeds een belangrijke voorzorgsmaatregel. Ik vind het waarborgen dat mensen tijdens en direct na aanbrengen niet aanwezig zijn in de woning belangrijk. Zoals hiervoor aangegeven ben ik daarom ook voornemens om de voorzorgsmaatregel dat bewoners tijdens en tot twee uur na het aanbrengen van gespoten PUR-schuim niet in de woning aanwezig mogen zijn, op te nemen in het Bouwbesluit 2012. Evenals het voorschrijven van geforceerde ventilatie tijdens het aanbrengen van gespoten PUR-schuim.
Is het waar dat zelfs gecertificeerde bedrijven de in 2013 aangescherpte richtlijnen niet nakomen? Hoe vaak is dat sinds 2013 voorgekomen? Heeft dit consequenties voor de certificering? Zo ja, welke?
Gecertificeerde bedrijven dienen de in 2013 aangescherpte richtlijnen na te komen. De naleving van deze richtlijnen wordt door certificerende instellingen gecontroleerd. Bij bedrijven die zijn gecertificeerd wordt door de certificerende instelling 1 (onaangekondigde) inspectie per 1.500 m2 geïsoleerde oppervlakte uitgevoerd tijdens en na toepassing van gespoten PUR-schuim. Bij tekortkomingen kunnen corrigerende en preventieve maatregelen volgen, of -bij ernstige overtredingen- opschorting of intrekking van het certificaat.
Uit informatie die de certificerende instellingen beschikbaar hebben gesteld met betrekking tot het verwerken van gespoten PUR-schuim, blijkt dat er in 2017 eenmaal sprake is geweest van schorsing van het certificaat en eenmaal van de beëindiging van de certificatieovereenkomst. Verder is in 2014 (het jaar na aanscherping van de richtlijnen) sprake geweest van één schriftelijke waarschuwing, één schorsing, één opschorting en is één keer de certificatieovereenkomst beëindigd. In de periode 2015 en 2016 is volgens informatie van de certificerende instellingen geen sprake geweest van schorsingen of intrekkingen van certificaten.
Bent u bereid de richtlijnen zo snel mogelijk wettelijk te verankeren om bouwvakkers te beschermen tegen gevaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Werkgevers zijn op grond van de Arbeidsomstandighedenwet al wettelijk verplicht om hun werknemers te beschermen tegen blootstelling aan gevaarlijke stoffen.
In EU-verband is er in 2016 door Duitsland een restrictievoorstel gedaan voor di-isocyanaten (de stofgroep waar bij het aanbrengen van PUR-schuim de aandacht zich op concentreert) in het kader van REACH (Registratie, Evaluatie, Autorisatie en Restrictie van Chemische stoffen). Dit leidt mogelijk in 2018 tot wettelijke verankering van richtlijnen voor het werken met di-isocyanaten. De kern van het voorstel is dat het werken met deze stoffen wordt gebonden aan trainingen met examinering van werknemers. Het voorstel omvat ook maatregelen ter bescherming van omstanders/bewoners bij toepassing van PUR-schuim als isolatiemateriaal. Als het voorstel wordt aangenomen zijn bedrijven hier rechtstreeks (zonder omzetting naar Nederlandse regelgeving) aan gebonden.
Wat is uw reactie op de 300 klachten die de Stichting Meldpunt Purslachtoffers verzamelde en de 500 klachten die Expertise Centre Environmental Medicine (ECEMed) signaleerde? Hoe verhouden deze klachten zich tot een rapport van TNO uit 2013 dat gespoten purschuim als vloerisolatie veilig is als het «op de juiste wijze en volgens de geldende regels en richtlijnen wordt aangebracht», zoals het Kennisplatform gespoten Purschuim samenvat?4
Het is uiteraard buitengewoon vervelend als mensen gezondheidsklachten ervaren. In hoeverre deze klachten zijn ontstaan voor of na aanscherping van de certificeringsrichtlijnen in 2013 is mij niet bekend. Met deze aanscherping is bewerkstelligd dat bedrijven met de juiste voorzorgsmaatregelen gespoten PUR-schuim aanbrengen. Voor wat betreft het TNO-rapport verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Wel heb ik navraag gedaan bij het RIVM over het aantal meldingen dat de afgelopen jaren bij de GGD’en zijn binnengekomen. De GGD’en in Nederland registreren meldingen over gezondheidsklachten die de melder aan een milieufactor relateert (of waarbij de melder bezorgd is over zijn gezondheid gerelateerd aan een milieufactor) via het programma «OSIRIS». Het RIVM beheert dit databestand. Twee GGD’en registreren de meldingen in een eigen systeem. Van de gegevens uit Osiris wordt iedere twee jaar een rapportage opgesteld. Uit die rapportage (Osiris 2017) blijkt dat in de periode 2015–2016, vier mogelijke PUR-gerelateerde klachten zijn gemeld bij de betreffende GGD’en. Er zijn ook meldingen van beroepsziekten als gevolg van blootstelling aan PUR-schuim en/of isocyanaten bekend bij het Nederlandse Centrum voor Beroepsziekten (23 gevallen m.b.t. isocyanaten, waarvan drie gevallen m.b.t. purschuim). Ik beschik helaas niet over gegevens over meldingen bij huisartsen.
Om bewoners/gebruikers te ondersteunen in de vraag of hun klachten zouden kunnen worden veroorzaakt door deze isocyanaten, is er sinds 2016 een diagnoseprotocol beschikbaar op basis waarvan mensen die klachten ervaren zich kunnen laten onderzoeken. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 10.
Is er inmiddels een uniforme afhandeling van klachten op een wijze waarin de GGD, de ziekenhuizen, de sector en ook de werknemers elkaar vinden en waarin stapsgewijs kan worden vastgesteld welke gezondheidsklachten aan de orde zijn, en of die redelijkerwijs aan de gespoten purschuim zijn te relateren, zoals eerder door uw voorganger beschreven?5
Om meer zicht en duidelijkheid te krijgen over de door bewoners gemelde gezondheidsklachten heeft mijn ambtsvoorganger de sector inderdaad gevraagd om aan dat onderwerp aandacht te besteden in hun actieplan. Dit verzoek heeft geleid tot een overleg tussen Kennisplatform PUR, GGD, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, ArbeidsDermatologisch Centrum VUmc Amsterdam en de Polikliniek Mens en Arbeid van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten AMC.
Naar aanleiding van dat gesprek hebben VUmc, AMC en GGD Groningen een medisch diagnoseprotocol opgesteld voor klachten die mogelijk te maken hebben met gespoten PUR-schuim. Het Ministerie van BZK heeft de helft van de ontwikkelkosten gesubsidieerd. Het protocol is in 2016 opgeleverd en openbaar beschikbaar op diverse websites.9 Mensen die klachten ervaren kunnen op basis van dat protocol worden onderzocht. Ik ben van mening dat met het opgestelde protocol een belangrijke stap is gezet voor een uniforme wijze van afhandeling van mogelijke gezondheidsklachten.
Zijn isocyanaten, de grondstof van purschuim, opgenomen op de lijst van zeer zorgwekkende stoffen, wat in 2014 nog niet het geval was, hoewel al bekend was dat isocyanaten schadelijke stoffen bevatten? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Op basis van een geharmoniseerde classificatie onder de CLP-verordening (over classificatie, etikettering en verpakking van chemische stoffen) is op EU-niveau vastgesteld dat de zogenaamde di-isocyanaten, grondstof voor PUR-schuim, sensibiliserend zijn voor de luchtwegen. Dit houdt in dat de sensibiliserende werking van deze stoffen dus breed wordt onderkend. Toch staan de stoffen niet op de zogenaamde REACH-kandidatenlijst van substances of very high concern, omdat deze lijst een specifieke vorm van regulering binnen de REACH-verordening beoogt, waar vooralsnog niet voor is gekozen. Deze kandidatenlijst is namelijk het voorstadium voor een zogenaamde autorisatie en in dit geval is op EU-niveau geoordeeld dat de risico’s van de stof beter beheerst kunnen worden met een zogenaamde restrictie dan met een autorisatie. De kern van het voorstel is dat het werken met deze stoffen wordt gebonden aan trainingen met examinering van werknemers. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan bescherming van omstanders/bewoners bij toepassing van PUR-schuim als isolatiemateriaal. De Europese Commissie zal naar verwachting medio 2018 met een voorstel voor regulering komen. Zie verder mijn antwoord op vraag 8.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen Overleg Bouwregelgeving en energiebesparing, dat momenteel gepland is op 14 februari 2018?
Ja.
De afschaffing van de ANW compensatie door het ABP |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het ABP per 1 februari 2018 de ANW-compensatie (Algemene nabestaandenwet) abrupt stopzet en dat deelnemers hierover pas zeer laat zijn geinformeerd?
In juli 2017 is een akkoord tussen werknemers en werkgevers gesloten over de vereenvoudiging van de ABP-pensioenregeling en de verhoging van de pensioenrichtleeftijd naar 68 jaar. In het akkoord tussen de sociale partners is onder meer afgesproken dat per 2018 het partner- en wezenpensioen wordt verruimd en het recht op ANW-compensatie (voor nieuwe gevallen) komt te vervallen. Het besluit van de sociale partners om de ANW-compensatie af te schaffen, werd ingegeven door het signaal van het ABP dat de betreffende regeling niet meer verantwoord uitvoerbaar was.
Het ABP heeft in juli in een algemene communicatie de deelnemers op de hoogte gebracht van het akkoord tussen sociale partners, in september/oktober zijn de gevolgen van het akkoord aan alle deelnemers gecommuniceerd. In december zijn daarnaast circa 800.000 deelnemers en gepensioneerden ook direct aangeschreven door het fonds om deze te wijzen op het vervallen van de ANW-compensatieregeling.
Naast het ABP hebben ook de sociale partners gecommuniceerd over de wijzigingen in de pensioenregeling na het bereiken van het akkoord.
Overigens hebben sociale partners recent gesproken over de reacties en berichtgeving omtrent het vervallen van de ANW-compensatieregeling en besloten het ABP te verzoeken om de zogenoemde ANW-coulanceregeling met drie maanden te verlengen (tot 1 mei 2018). Het ABP heeft deze oproep gehonoreerd (zie ook antwoord op vraag 2 van 50PLUS).
Klopt het dat ABP nu iedereen oproept om het ontstane gat collectief en via de werkgevers te verzekeren en dat Loyalis sinds deze week een oplossing voor werkgevers aanbiedt, en dus precies twee weken voordat de ANW-dekking van het ABP vervalt?
Nee. Het ABP heeft geen algemene oproep aan haar deelnemers gedaan om zich (collectief via werkgevers) te verzekeren. Het ABP heeft wel aangegeven dat een deelnemer – afhankelijk van zijn persoonlijke situatie – kan bezien of hij/zij zich wil bijverzekeren als aanvulling op het nabestaandenpensioen. Het is aan de verschillende sectoren of deze hun werknemers een aanvullende ANW-verzekering willen aanbieden.
Hoe kan een werknemer in de (semi)publieke sector nu besluiten of hij zich individueel moet bijverzekeren als hij niet weet of het wel of niet collectief via de werkgever gaat gebeuren?
Het is aan de werkgevers om hun werknemers te informeren over een eventuele collectieve vrijwillige ANW-verzekering. Door de verlenging van de coulanceregeling, is er meer tijd gekomen voor de werknemer om een mogelijk verzekeringsaanbod via de werkgever te betrekken in de afweging.
Welke opties heeft een werknemer die zich wil bijverzekeren, maar wiens werkgever deze collectieve optie niet kiest? Heeft die persoon voldoende tijd?
De werknemer kan desgewenst een overlijdensrisicoverzekering afsluiten. Door de verlenging van de coulanceregeling, is er meer tijd gekomen voor de werknemer om dat te regelen.
Waarom hebben werkgevers en werknemers geen collectieve regeling getroffen voor gepensioneerden, wiens partner de AOW-leeftijd nog niet bereikt heeft en zich dus niet kunnen bijverzekeren? Kunt u bevorderen dat dit alsnog gebeurt en dat mensen tijd hebben om daarvoor een keuze te maken?
Sociale partners hebben afgesproken dat de ANW-compensatieregeling vervalt. Het staat ook gepensioneerden vrij om zich desgewenst bij te verzekeren in de markt in de vorm van bijvoorbeeld een overlijdensrisicoverzekering, waarbij geldt dat de premie van dergelijke verzekeringen normaliter toeneemt met de leeftijd. Door de verlenging van de coulanceregeling, is er meer tijd gekomen voor de gepensioneerden om dat te regelen.
Klopt het dat de partner van de deelnemer die overlijdt, effectief ziet dat het nabestaandenpensioen met bijna 12.000 euro per jaar verlaagd wordt?
Nee. Het nabestaandenpensioen (partner- en wezenpensioen) bij het ABP is juist verruimd door het akkoord van juli 2017. Alleen de ANW-compensatie vervalt. De hoogte van de ANW-compensatie is afhankelijk van het aantal behaalbare deelnemersjaren aan de pensioenregeling en van de persoonlijke omstandigheden, zoals het recht op een (gedeeltelijke) ANW-uitkering vanuit de overheid. De maximale ANW-compensatie bedroeg bruto € 11.255 per jaar tot uiterlijk het bereiken van de AOW-leeftijd. Voor de partner die bij het overlijden van de deelnemer jonger is dan 40 jaar (en geen recht heeft op een ANW-uitkering vanuit de overheid) duurt de ANW-compensatie 12 maanden.
Voor de volledigheid merk ik op dat al lopende ANW-uitkeringen niet worden geraakt door het akkoord.
Mag de pensioenregeling op zo’n korte termijn om zo’n ingrijpende wijze veranderd worden, waardoor de pensioenoverzichten van de afgelopen jaren feitelijk naar de prullenbak kunnen voor veel mensen omdat de rechten daarin behoorlijk worden aangetast?
Zie antwoord op vraag 1, en zie antwoord op vraag 2 van 50PLUS. Sociale partners gaan over de inhoud van de regeling. Werknemers en werkgevers zijn deze wijziging in gezamenlijkheid overeengekomen.
Is de regeling voor terminaal zieken adequaat? Hoe beoordeelt u het feit dat nabestaanden pas na het overlijden zekerheid kunnen krijgen of zij recht krijgen op ANW-compensatie?
Voor mensen die ongeneeslijk ziek zijn en zich daardoor niet aanvullend kunnen verzekeren, geldt een uitzondering in de vorm van een coulanceregeling. Voor hun partner blijft het recht op ANW-compensatie bestaan. Het ABP heeft aangegeven dat ongeneeslijk zieke deelnemers die zich melden op korte termijn duidelijkheid krijgen over de ABP-uitkering bij overlijden.
Is een regeling voor mensen die wel ziek zijn of gezondheidsklachten hebben in dit geval gewenst, aangezien zij niet onder het overgangsrecht vallen maar wel geweigerd kunnen worden door verzekeraars?
Het is de afspraak van sociale partners om het nabestaandenpensioen te verruimen en de ANW-compensatie regeling te beëindigen (zie antwoord op vraag1. Als mensen terminaal ziek zijn vallen ze onder de coulanceregeling.
Heeft u gelezen dat het ABP nog op 15 januari 2018 op haar site meldt: «De Anw-compensatie kan oplopen tot enkele honderden euro’s per maand.», terwijl die veel meer is en de datum anders is dan daar staat?1
In het ABP-reglement is de ANW-compensatie met ingang van 1 januari 2018 vervallen. Via de coulanceregeling loopt de ANW-compensatie na 1 januari 2018 nog vier maanden door voor alle deelnemers. De ANW-compensatie is zoals eerder aangegeven bij het antwoord op vraag 6 afhankelijk van persoonlijke omstandigheden.
Heeft u gelezen dat het ABP nog op 15 januari 2018 op haar site meldt: «Als u al vóór 1 januari 2018 pensioen opbouwde bij ABP, heeft uw partner mogelijk recht op extra aanvullingen op het nabestaandenpensioen: Als u nog pensioen opbouwt bij ABP, u bent al met pensioen of u ontvangt UGM, dan krijgt uw partner Anw-compensatie. Maar alleen als hij geen recht heeft op Anw, of als hij minder dan 75% van de volledige Anw-uitkering ontvangt Is uw partner jonger dan 40, dan ontvangt hij de Anw-compensatie een jaar»?2
Dit is ook geconstateerd door sociale partners. Zij hebben het ABP verzocht deze informatie aan te passen, zodat duidelijk is dat deze informatie geldt voor alle deelnemers tot 1 mei 2018. Na deze datum is deze regeling alleen nog van toepassing voor de ongeneeslijke zieken die onverzekerbaar zijn.
Klopt het dat de gegeven informatie, zoals bij vraag 11 opgenomen foutief is?
De informatie is niet foutief en geldt voor alle deelnemers tot 1 mei 2018.
Klopt het dat de taak van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) is om te controleren of bij pensioenfondsen en pensioenuitvoerders de informatie aan deelnemers, slapers, gepensioneerden en hun ex-partners tijdig, duidelijk, correct en evenwichtig is, zowel in brieven als op websites?
De AFM beoordeelt de informatieverstrekking door pensioenuitvoerders. De AFM kijkt in haar beoordeling van de informatieverstrekking naar alle informatiemiddelen: brieven, website(s), nieuwsberichten etc. De AFM ziet er hierbij op toe dat deelnemers binnen drie maanden na een wijziging in de pensioenovereenkomst, duidelijk, correct en evenwichtig door de pensioenuitvoerder worden geïnformeerd over die wijzigingen en de gevolgen daarvan.
Bent u bereid de AFM te verzoeken met spoed onderzoek te laten doen naar de informatievoorziening rondom de afschaffing van de ANW-compensatie bij ABP/APG?
De AFM is een onafhankelijk toezichthouder die eigen afwegingen maakt in de inzet van de toezichtcapaciteit. De AFM is ook van deze casus op de hoogte en zal deze wegen in de gehanteerde toezichtstrategie. Over onderzoeken en resultaten daarvan bij individuele instellingen doet de AFM echter geen uitspraak.
Vindt u dat de overheid als werkgever (of voormalig werkgever) voldoende gelet heeft op de belangen van haar (voormalige) werknemers? Zo nee, waar is dat mis gegaan?
In juli 2017 hebben sociale partners een noodzakelijk akkoord afgesloten over de vereenvoudiging van de ABP-pensioenregeling en de verhoging van de pensioenrichtleeftijd naar 68 jaar. Inzake het vervallen van de ANW-compensatie sluit ik me aan bij de woorden van de voorzitter van het ABP-bestuur dat de communicatie naar de deelnemer in de toekomst beter moet.
Acht u aanvullende maatregelen noodzakelijk?
Bent u bereid deze vragen voor 26 januari 2018 te beantwoorden, omdat de versobering al op 1 februari 2018 ingaat?
Ja.
Ontslag uit het verantwoordingsorgaan |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Het wringt tussen verantwoordingsorgaan en bestuur»?1
Ja
Klopt het dat het pensioenfonds Atos de statuten vorig jaar heeft gewijzigd, waarbij ontslag van leden van het verantwoordingsorgaan (VO-leden) door het bestuur mogelijk wordt gemaakt? Is het waar dat de criteria voor benoeming zijn aangescherpt?
In de statuten van Atos worden, zoals de Pensioenwet voorschrijft, regels gesteld aan de benoeming en het ontslag van leden van het verantwoordingsorgaan. Bij de wijziging van de statuten van pensioenfonds Atos op 2 november 2017 is toegevoegd dat het bestuur onder voorwaarden de mogelijkheid heeft om leden van het verantwoordingsorgaan te ontslaan. Dit betreffen voorwaarden omtrent integriteit en vervulling van de vereiste taken en verantwoordelijkheden. Dezelfde voorwaarden zijn toegevoegd aan de benoeming van leden van het verantwoordingsorgaan door het bestuur.
Welke wettelijke bescherming hebben leden van een verantwoordingsorgaan (VO), bijvoorbeeld als het gaat om ontslag door de werkgever (dus niet uit het VO)?
Een werkgever kan de arbeidsovereenkomst met een werknemer die lid is van een verantwoordingsorgaan van een pensioenfonds niet opzeggen, tenzij sprake is van een dringende reden, van wederzijdse instemming, gedurende de proeftijd, of bij beëindiging van de werkzaamheden binnen de onderneming waarin de werknemer uitsluitend of in hoofdzaak werkzaam is. Dit volgt uit artikel 108 van de Pensioenwet. Dit geldt tevens voor kandidaat-leden en voor werknemers die korter dan twee jaar geleden lid zijn geweest van een verantwoordingsorgaan.
Zijn leden van het verantwoordingsorgaan beschermd tegen ontslag uit het VO door het bestuur dat zij horen te controleren? Zo ja, hoe kan het dan dat een pensioenfonds hiervoor kiest? Zo nee, waarom niet?
De wijze waarop de leden van het verantwoordingsorgaan worden benoemd dan wel ontslagen is onderdeel van de governance waar pensioenfondsen zelf verantwoordelijk voor zijn. Zij moeten dit, op grond van artikel 111 van de Pensioenwet, vastleggen in de statuten van het pensioenfonds. De Code Pensioenfondsen geeft hiervoor richtlijnen. Daarin is opgenomen dat benoeming en ontslag worden uitgevoerd door de belanghebbenden, zo mogelijk door het orgaan zelf, met betrokkenheid van een ander orgaan van het pensioenfonds. Als pensioenfondsen hiervan afwijken moeten zij dit uitleggen in hun jaarverslag.
Acht u het wenselijk dat leden van het verantwoordingsorgaan kunnen worden ontslagen uit het verantwoordingsorgaan door het bestuur dat zij controleren? Met andere woorden, acht u het wenselijk dat het bestuur kan bepalen wie hen controleert in het VO? Zo nee, bent u bereid een voorstel te doen om dit te voorkomen?
Pensioenfondsen zijn zelf verantwoordelijk voor de regels omtrent benoeming en ontslag van leden van het verantwoordingsorgaan. De Code Pensioenfondsen geeft hier richtlijnen voor (zie tevens antwoord 4). Maar ook als pensioenfondsen hiervan afwijken, zoals pensioenfonds Atos in dit geval heeft gedaan, kunnen bestuurders nooit geheel eigenhandig besluiten wie er in het verantwoordingsorgaan wordt opgenomen. De pensioenwet stelt namelijk verplicht dat leden van het verantwoordingsorgaan worden gekozen door de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden van het pensioenfonds of door hun verenigingen worden voorgedragen. Zij zijn vertegenwoordigd op basis van onderlinge getalsverhouding. De werkgever kan vertegenwoordigd zijn in het verantwoordingsorgaan, indien de werkgever of deelnemers en pensioengerechtigden dit wensen. Van deze regelgeving kan een pensioenfonds niet afwijken.
Overigens werk ik momenteel aan een evaluatie naar de governance van pensioenfondsen, waarin ook aandacht zal zijn voor het verantwoordingsorgaan. Deze evaluatie zal ik dit voorjaar aan uw Kamer zenden.
De uitspraak van het Europese Hof van Justitie dat Uber een taxibedrijf is |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het artikel «Europees Hof vindt Uber een «gewoon» taxibedrijf en geen dienst»?1
Ja.
Bent u, net zoals het Europese Hof, van mening dat Uber een gewoon taxibedrijf is en zich daarom aan de geldende voorwaarden, zoals de cao Taxivervoer, moet houden voor personenvervoer?
Het Hof van Justitie van de EU heeft zich niet uitgesproken over het bedrijf Uber als zodanig, maar heeft geoordeeld dat de dienst die Uber via een app aanbiedt een vervoersdienst is in de zin van het EU-recht2. Dit betekent dat de EU-lidstaten nationaal mogen bepalen onder welke voorwaarden deze dienst mag worden verleend.
Op taxivervoerdiensten die Uber in Nederland aanbiedt is taxiregelgeving van toepassing. Binnen de taxisector is de CAO Taxivervoer algemeen verbindend verklaard en dus van toepassing op alle taxibedrijven en werknemers in de taxibranche. Het Europese Hof van Justitie heeft in deze zaak geen uitspraak gedaan over de vraag of een Uber chauffeur als werknemer dient te worden beschouwd. Het is aan een nationale rechter om aan de hand van de feiten en omstandigheden van het concrete geval vast te stellen of er sprake is van een werknemersrelatie.
Heeft de uitspraak van het Europese Hof gevolgen voor Uber in Nederland? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nee. In Nederland was nationale taxiwet- en regelgeving reeds van toepassing op de door Uber aangeboden taxivervoerdiensten. Met de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU is daarin geen verandering gekomen.
Is er het afgelopen jaar (2017) sprake geweest van overtredingen op de taxiregelgeving bij Uber taxi’s? Heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport hierbij opgetreden? En zo ja, hoe vaak en waarvoor?
Chauffeurs die via Uber taxivervoer verrichten, doen dit op grond van een eigen taxivergunning. Eventuele overtredingen van taxiregelgeving zijn dan ook gericht aan deze ondernemingen. Of en zo ja, hoeveel en welke, overtredingen zijn gepleegd tijdens via Uber verricht taxivervoer is daardoor niet bekend.
In hoeverre vervult de app van Uber de rol als werkgever richting de taxichauffeurs? Zo ja, op welke manier? En zo nee, wat is dan de rol van de app richting de taxichauffeurs?
Om een beter beeld te krijgen van de bedrijven en platforms die zich manifesteren binnen de kluseconomie (gig economy) laat ik op dit moment onafhankelijk onderzoek uitvoeren. Het doel is om meer inzicht in de omvang van het aantal mensen dat hierin werkt en de manier van werken (onder welke omstandigheden) in de kluseconomie te krijgen. Naast een beschrijving van de feitelijke stand van zaken zal het onderzoek ook inzicht bieden in de arbeidsrechtelijke, fiscaalrechtelijke en sociaalrechtelijke aspecten die het werken in de kluseconomie met zich meebrengt. Oplevering van het onderzoek is voorzien in het voorjaar van 2018 en geeft een duidelijker beeld over de werkzaamheden binnen de kluseconomie.
Het is niet aan mij om een uitspraak over specifieke gevallen te doen. Het is aan de belastinginspecteur en bij blijvend verschil van mening aan een rechter om de feiten en omstandigheden van een individueel geval te beoordelen en een uitspraak te doen op de vraag of iemand werkzaam is in dienstbetrekking of niet en indien iemand als opdrachtnemer werkzaam is, of deze persoon dan als zelfstandig ondernemer kwalificeert.
Is er bij taxichauffeurs van Uber sprake van een afhankelijkheidsrelatie tot Uber? Zo ja, hoe beziet u de werkrelatie tussen Uber en haar chauffeurs? Zo nee, hoe zou u dan de relatie van Uber tot haar chauffeurs beschrijven?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van plan te handhaven in het geval er sprake mocht zijn van werknemerschap en er dus een situatie is van schijnzelfstandigheid? Zo nee, waarom niet?
Over individuele belastingplichtigen doet de Belastingdienst op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen uitspraak. Belastingplichtigen en (mogelijke) inhoudingsplichtigen kunnen onderwerp van controle zijn of worden om zo de feitelijke situatie te kunnen beoordelen. De Belastingdienst beoordeelt de aangetroffen feiten in onderlinge samenhang en verbindt daaraan zijn conclusies.
De plotselinge versobering van het nabestaandenpensioen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kunt u zich herinneren dat op grond van het besluit van uw voorganger (Besluit van 6 november 2015, nr. BLKB2015/830M (Stcrt. 2015, 40404)) het mogelijk was om een knip aan te brengen in het nabestaandenpensioen, zodat het hoger nabestaandenpensioenpercentage op de jaren voor 2015 van toepassing bleef en het lagere percentage daarna?
Ja, de mogelijkheid van deze knip in het partner- en wezenpensioen op risicobasis was opgenomen in onderdeel 11.2 van het besluit van 6 november 2015, nr. BLKB2015/830M (Stcrt. 2015, 40404). Bij de actualisering van het besluit is deze goedkeuring overgenomen in onderdeel 10.2 van het besluit van 24 november 2017, nr. 2017-126948 (Stcrt. 2017, 70301). De goedkeuring is inhoudelijk niet gewijzigd en de knip in het nabestaandenpensioen op risicobasis is dus nog steeds mogelijk.
Weet u hoeveel pensioenregelingen en hoeveel deelnemers een pensioenknip in het partnerpensioen hebben?
Nee, deze gegevens zijn alleen bekend bij de pensioenuitvoerders die de knip in het nabestaandenpensioen op risicobasis hebben aangeboden.
Kunt u zich herinneren dat op basis van de Witteveenwetgeving eindloonregelingen een hogere franchise kenden voor het nabestaandenpensioen dan middelloonregelingen, maar dat middelloonregelingen die hun nabestaandenpensioen op het eindloon baseerden, wel gebruik konden maken van de lagere franchise?
Ja, deze tijdelijke goedkeuring was opgenomen in onderdeel 11.4 van het besluit van 6 november 2015, nr. BLKB2015/830M (Stcrt. 2015, 40404) en is onder dezelfde voorwaarden als permanente aanwijzing opgenomen in onderdeel 8.7 van het besluit van 24 november 2017, nr. 2017-126948 (Stcrt. 2017, 70301).
Weet u hoeveel pensioenregelingen en hoeveel deelnemers een middelloonregeling hebben met een nabestaandenpensioen op risicobasis met een lage franchise en eindloon?
Nee, deze gegevens zijn alleen bekend bij de pensioenuitvoerders die dit product aanbieden.
Kunt u zich herinneren dat u op 8 december 2017 een besluit in de Staatscourant publiceerde, waarin u het eerder genoemde besluit intrekt, maar wel goedkeurt dat de pensioenknip in stand blijft en dat de lagere franchise van toepassing blijft voor het nabestaandenpensioen?
Ja, zie hiervoor de antwoorden op de vragen 1 en 3.
Herinnert u zich dat u echter niet toestaat dat een nabestaandenregeling de knip handhaaft en tegelijkertijd de lagere franchise hanteert (voorwaarde 3 in paragraaf 8.7 van het besluit)?
Ja, zoals hiervoor bij antwoord 3 is opgemerkt, is de mogelijkheid van het hanteren van de middelloonfranchise voor een risiconabestaandenpensioen op eindloonbasis onder dezelfde voorwaarden opgenomen in het besluit van 24 november 2017, nr. 2017-126948 (Stcrt. 2017, 70301). Voorwaarde 3 bij deze aanwijzing luidt:
Deze voorwaarde is gelijk aan voorwaarde 3 van de gelijkluidende goedkeuring bij onderdeel 11.4 van het besluit van 6 november 2015, nr. BLKB2015/830M (Stcrt. 2015, 40404). In dat besluit was de volgende passage van gelijke strekking opgenomen:
Van een versobering van het nabestaandenpensioen is dan ook geen sprake.
Weet u hoeveel pensioenregelingen en hoeveel deelnemers in 2017 een middelloonregeling hadden met een nabestaandenpensioen op risicobasis met een lage franchise en eindloon en tegelijkertijd een pensioenknip?
Nee, dit gegeven is niet bij mij bekend.
Indien een pensioenregeling gewijzigd moet worden zoals het nabestaandenpensioen, welke organen moeten daarvoor dan toestemming verlenen?
Op bedrijfstakniveau kunnen sociale partners (werknemers- en werkgeversorganisaties) overeenkomen om het nabestaandenpensioen in de pensioenovereenkomst te wijzigen. Dit werkt door in de individuele pensioenovereenkomst van een werknemer.
Indien er geen sprake is van een CAO of een verplichte bedrijfstakpensioenregeling moet de ondernemingsraad van een bedrijf instemmen met de wijziging van de pensioenregeling. Instemming van de ondernemingsraad vervangt niet de individuele instemming van de werknemer op de wijziging van de pensioenovereenkomst.
Is het redelijk dat voor het wijzigen van de inhoud van de regeling een periode van een maand beschikbaar was?
Zoals in de antwoorden op de vragen 1 en 3 is opgenomen is er geen sprake van een inhoudelijke aanpassing van het besluit.
Kunt u uitleggen welke rechten een deelnemer heeft indien de werkgever of uitvoerder de pensioenregeling eenzijdig versobert zonder de procedures rond medezeggenschap te doorlopen? Heeft de deelnemer dan recht op de oude (royalere) regeling of de nieuwe (sobere) regeling? Kunt u hierop uitgebreid antwoorden?
In algemene zin geldt dat een pensioenovereenkomst met wederzijds goedvinden kan worden gewijzigd. In bepaalde situaties kan de werkgever de pensioenovereenkomst eenzijdig wijzigen. Hierbij moet er sprake zijn van een wijzigingsbeding in de pensioenovereenkomst en er moet sprake zijn van een zwaarwichtig belang van de werkgever om tot wijziging over te gaan. Indien hiervan geen sprake is, kan de pensioenovereenkomst niet eenzijdig gewijzigd worden en is de werknemer in beginsel niet gebonden aan de wijziging die desondanks door de werkgever is doorgevoerd.
Het besluit houdt echter geen versobering van het nabestaandenpensioen in.
Hoe verhoudt deze versobering van de ruimte voor het nabestaandenpensioen zich tot de zin in het regeerakkoord: «Het stelsel bevat een adequate dekking voor het nabestaandenpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen»?
Zoals in de antwoorden op vragen 1 en 3 is opgenomen is er geen sprake van een versobering van de ruimte voor het nabestaandenpensioen.
Is er een besparing beoogd met deze maatregel? Zo ja, hoe groot is die dan en waar staat die in de begroting?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid deze maatregel terug te draaien?
In het licht van de hiervoor gegeven antwoorden is het terugdraaien niet aan de orde.
Deelt u de mening dat het verstandig is indien de ruimte voor de pensioenregeling verandert, daar minimaal een half jaar, maar beter nog een jaar eerder een besluit over te nemen?
Zoals in de antwoorden op de vragen 1 en 3 is opgenomen is er geen sprake van een inhoudelijke aanpassing van het besluit.
Kunt u deze vragen een voor een en zo spoedig mogelijk beantwoorden, bij voorkeur binnen 10 dagen, omdat deze wijziging leidt tot veel omzettingen en deze Kamervragen vragen om het terugdraaien van de maatregel?
Ja.
Diyanet |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht Diyanet: «9 yaşina giren kız evlenebilir, gebe kalabilir»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de relatie die u heeft met Diyanet Nederland (ISN/HDV), die voor 100% verbonden is met de moederorganisatie van Diyanet, dat huwelijken met en bezwangeren van 9-jarige meisjes goedkeurt?
De Islamitische Stichting Nederland is één van de vele gesprekspartners van de Nederlandse overheid. Er is geen sprake van formele samenwerking. Diyanet heeft middels een persverklaring aangegeven huwelijken met minderjarigen nadrukkelijk af te keuren.
In Nederland bestaat de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van vereniging. Belangrijke grondrechten van onze rechtsstaat. Van het sluiten van moskeeën of het ontmantelen van een religieuze organisatie kan dus geen sprake zijn, mits zij handelen binnen de kaders van de Nederlandse rechtsstaat.
Deelt u de mening dat u al onze waarschuwingen aangaande uw samenwerking met Diyanet onterecht in de wind heeft geslagen, aangezien 70% van de Turken in Nederland het beleid van Erdogan, dus Diyanet Turkije, steunt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de samenwerking met Diyanet Nederland (ISN/HDV), dat eenderde van de moskeeën in Nederland beheert en ideologisch aanstuurt, per direct te beëindigen, hun moskeeën te sluiten en Diyanet te ontmantelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid uw Turkse ambtgenoot duidelijk te maken dat pedofilie, ook al is het bedoeld als nabootsing van het gedrag van de profeet Mohammed, nooit en nergens te tolereren valt? Zo nee, waarom niet?
Evenals in Nederland bestaat ook in Turkije wetgeving die seksuele handelingen met minderjarige verbiedt. Ik zie dan ook geen noodzaak om dit met mijn Turkse ambtgenoot te bespreken.
Bent u bereid de Turkse ambassadeur het land uit te sturen en de diplomatieke banden met Turkije te verbreken? Zo nee, waarom niet?
Nederland onderhoudt diplomatieke betrekkingen met vrijwel alle landen. Dat zijn niet alleen landen die er dezelfde opvattingen op na houden als wij, maar ook landen waarmee we over veel onderwerpen van mening verschillen. Diplomatieke betrekkingen zijn naast samenwerking op gebieden als veiligheid en handel ook nodig om meningsverschillen over bijvoorbeeld de rechtstaat en eerbiediging van mensenrechten met andere landen te bespreken. Gezien de Turkse wetgeving en de verklaring van Diyanet is hier over geen verschil van mening. Daarnaast is er op dit moment geen Turkse ambassadeur in Nederland geaccrediteerd.
Het bericht dat Diyanet, het Turkse ministerie voor geloofszaken met 140 moskeeën in Nederland, de uitspraak heeft gedaan dat kinderen in de puberteit, voor meisjes vanaf 9 jaar en voor jongens vanaf 12 jaar, een religieus huwelijk aan mogen gaan |
|
Bente Becker (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Klopt het bericht dat Diyanet – via een fatwa – uitgesproken heeft dat jonge kinderen uitgehuwelijkt mogen worden?1
Diyanet heeft een persverklaring afgegeven, waarin zij nadrukkelijk afstand doen van deze interpretatie zoals beschreven in het oorspronkelijke artikel in de Turkse krant Sözcü. Diyanet geeft aan huwelijken met minderjarigen af te keuren en zij stellen dat dergelijk gedachtegoed niet in overeenstemming is met hun interpretatie van de Islam. Aanvullend wordt verwezen naar eerdere uitspraken van Diyanet, waarin men zich ook uitspreekt tegen kindhuwelijken.2
Klopt het voorts dat deze uitspraak bezien kan worden in een reeks fatwa’s waarbij de rechten van vrouwen en kinderen grof geschonden worden, zoals de uitspraak van 7 december 2017 waarbij mannen via de telefoon, fax, brief, sms of e-mail, zonder instemming van hun vrouw, kunnen scheiden?
Zie antwoord op vraag 1.
Nederland kent 140 Diyanet moskeeën; wat betekenen deze fatwa’s voor het werk en het handelen van de muftis en andere religieuze leiders in dienst van Diyanet in Nederland en de veiligheid van jonge kinderen die deze moskeeën bezoeken?
Diyanet heeft afstand gedaan van de interpretatie uit het krantenartikel, dat minderjarige meisjes in het huwelijk mogen treden.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat in Nederland kindhuwelijken gepredikt of vergoelijkt worden en dat we te allen tijde kinderen in Nederland hiervoor moeten beschermen?
Ja.
In Nederland is er een verbod op kindhuwelijken (onder de 18 jaar) en het sluiten van zo’n huwelijk is strafbaar.
Deelt u voorts de mening dat het onacceptabel is als het Turkse ministerie voor geloofszaken via de moskeeën in Nederland dergelijk gedachtegoed verspreidt? Zo ja, wat voor actie bent u voornemens te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Indien dergelijk gedachtegoed zou worden verspreid, zou dat onacceptabel zijn. De vrijheid van godsdienst behoort tot de fundamentele principes van de Nederlandse rechtstaat, zolang dit binnen de kaders van de Nederlandse rechtsorde plaatsvindt.
Buitenlandse financiering van religieuze instellingen vergroot het risico op gedrag dat integratie tegengaat, antidemocratisch en onverdraagzaam is; wat is de stand van zaken van de toezeggingen op de vragen van de leden Azmani (VVD), Karabulut (SP), Knops (CDA) en Sjoerdsma (D66) betreffende het gebrek aan transparantie bij de financiële steun aan religieuze instellingen?2
De passage uit het regeerakkoord over ongewenste invloed en buitenlandse financiering sluit aan bij het reeds onder kabinet Rutte II ingezette traject om beter inzicht te verkrijgen in ongewenste buitenlandse financiering. In de brief die op 4 december 2016 aan uw Kamer is verzonden is een set van aanvullende maatregelen, waarnaar de in de vraag genoemde toezeggingen verwijzen, aangekondigd. Een deel daarvan is reeds in werking is getreden. Voorbeelden hiervan zijn de versterkte diplomatieke dialoog met een aantal landen in het Midden-Oosten om transparantie rondom financieringsstromen vergroten en zo ongewenste financiering te ontmoedigen, alsook de inmiddels opgestarte pilot binnen het Financieel Expertise Centrum (FEC).
De Kamer is middels een gezamenlijke brief met de Minister voor Rechtsbescherming op 29 maart jl. hierover geïnformeerd.4 De Minister voor Rechtsbescherming voert momenteel een verkenning uit naar de mogelijkheden om financieringsstromen naar maatschappelijke organisaties in Nederland, waaronder religieuze en levensbeschouwelijke organisaties, transparanter te maken. Naar aanleiding van het regeerakkoord ben ik een verkenning gestart naar de mogelijkheden om ongewenste buitenlandse financiering te beperken.
Het bericht 'Te weinig geld voor bijstandsuitkering vluchtelingen' |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Te weinig geld voor bijstandsuitkering vluchtelingen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het absurd is dat gemeenten miljoenen tekort komen om bijstandsuitkeringen te verstrekken door de groei van het aantal bijstandsontvangers als gevolg van de grote migranteninstroom van de afgelopen jaren?
In 2016 is sprake van een tekort op het budget voor bijstandsuitkeringen. Ongeveer de helft van dit tekort wordt verklaard door de verhoogde instroom van statushouders, die leidt tot een toenemend beroep op bijstand. Het budget voor gemeenten voorziet met één jaar vertraging in dit toenemende beroep. Voor 2016 en 2017 zijn daarom bestuurlijke afspraken gemaakt met VNG. Afgesproken is dat het Rijk gemeenten op aanvraag tegemoetkomt in de extra bijstandskosten middels een voorschot. De verstrekte voorschotten maken geen onderdeel uit van het macrobudget.
Welk percentage vormen de niet-westerse allochtonen in de bijstand? Wat kost dit per jaar? Deelt u de mening dat de oververtegenwoordiging van niet-westerse allochtonen in de bijstand een ongekende druk legt op de houdbaarheid van onze verzorgingsstaat en dat hardwerkende Nederlanders daar iedere dag weer de prijs voor moeten betalen? Zo nee, waarom niet?
In september 2017 ontvingen 273.000 mensen met een niet-westerse migratieachtergrond een bijstandsuitkering. Dit is circa de helft van het bijstandbestand. Exacte gegevens zijn niet beschikbaar, maar dit betreft bij benadering een overeenkomstig deel van de uitgaven aan algemene bijstand. Het kabinet berust er niet in dat deze groep relatief vaak afhankelijk is van de bijstand. Daarom is er door mijn ministerie een programma gestart om de positie van Nederlanders met een migratieachtergrond en statushouders op de arbeidsmarkt te verbeteren met als doel om de participatie te verhogen.
Deelt u voorts de mening dat het zijn van een verzorgingsstaat en het zijn van een immigratieland een onmogelijke combinatie is?
In Nederland wordt er bescherming geboden aan vluchtelingen en als het nodig is kunnen statushouders, net als iedereen, terugvallen op een bijstandsuitkering. Op basis van internationale verdragen kan hierbij geen onderscheid worden gemaakt tussen statushouders en andere ingezetenen. Net als voor Nederlanders in de bijstand geldt voor statushouders een activerend beleid dat gericht is op een snelle uitstroom naar werk. Door de goede economische omstandigheden nemen voor mensen in de bijstand de kansen om uit te stromen naar werk toe. Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om waar nodig daarbij ondersteuning te bieden. Voorts geldt dat staand beleid reeds is dat verwijtbaar niet voldoen aan de inburgeringsplicht consequenties heeft voor de hoogte van de sociale voorziening. Bovendien geldt dat als ze zich onvoldoende inspannen om de taal te leren, hun bijstandsuitkering wordt verlaagd. Ik zie geen reden om de regels hieromtrent aan te passen.
Bent u bereid maatregelen te nemen teneinde onze verzorgingsstaat te beschermen en houdbaar te houden voor de toekomst en derhalve te bewerkstelligen dat alle bijstandsuitkeringen van statushouders per direct worden ingetrokken en tevens niet meer worden verstrekt aan statushouders en dat alle bijstandsuitkeringen per direct worden ingetrokken van mensen die niet voldoen aan de taaleis dat voorts immigranten pas nadat zij tien jaar in Nederland hebben gewoond en gewerkt en geen strafbare feiten hebben gepleegd eventueel aanspraak kunnen doen op de bijstand en dat de Nederlandse grenzen worden gesloten voor alle asielzoekers en voor alle immigranten uit islamitische landen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat een euro maar één keer kan worden uitgegeven en dat derhalve iedere euro die wordt uitgegeven aan niet-westerse allochtonen uit bijvoorbeeld de bijstandspot niet meer kan worden uitgegeven aan onze eigen mensen en dat dit leidt tot onmiskenbare achterstelling van hardwerkende Nederlanders, ouderen en gehandicapten?
Alle ingezeten van Nederland met een inkomen onder het sociaal minimum kunnen van rechtswege terugvallen op een bijstandsuitkering. Verstrekking hiervan doet niets af aan de rechtspositie van andere ingezetenen. Van discriminatie van welke bevolkingsgroep dan ook is geen sprake. Voorts is het budget dat gemeenten ontvangen voor de financiering van bijstandsuitkeringen niet geoormerkt. Gemeenten hebben een stevige financiële prikkel om het beroep op de bijstand te beheersen. Door de goede economische omstandigheden nemen ook voor mensen in de bijstand de mogelijkheden om uit te stromen naar werk toe. Gemeenten hebben beleidsvrijheid in het besteden van een overschot en het dekken van een tekort. De afweging tussen verschillende beleidsprioriteiten vindt derhalve decentraal plaats.
Kunt u uitsluiten dat de oplopende tekorten, die zijn ontstaan door de hoge migratiestromen de afgelopen jaren, niet zullen leiden tot extra discriminatie van Nederlanders en extra (decentrale) bezuinigingen op de zorg, ouderenbeleid, infrastructuur en zaken die Nederlanders in hun portemonnee raken?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘De beerput van Bilal L.’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «De beerput van Bilal L.»1, «Van snuffelstage naar de dood»2 en «Ombudsman keek niet naar rol Bilal. L.»?3
Ja.
Deelt u de mening dat de burgemeester van Amsterdam nooit buiten de controle van de gemeenteraad om had mogen handelen? Zo nee, waarom zou het in het geval van het zogenaamde deradicaliseringsbeleid wel mogen?
Gemeente Amsterdam is verantwoordelijk voor de uitvoer van de eigen lokale aanpak tegen het jihadisme en geeft eigenstandig vorm aan dit beleid.
Bent u bereid de hele Amsterdamse (de)radicaliseringsbeerput rond het gemeentebestuur, Bilal L., Saadia a.-T., Fatima E. en hun netwerk te laten onderzoeken door de Rijksrecherche, aangezien de Amsterdamse gemeenteraad er niet in slaagt de onderste steen boven te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De bevoegdheid voor het opstarten van dergelijke onderzoeken is voorbehouden aan het OM. Het OM heeft mij laten weten dat er momenteel een strafrechtelijk onderzoek tegen Saadia a.-T loopt. Gedurende het onderzoek doe ik geen uitspraak over deze zaak.
Deelt u de mening dat, in plaats van zogenaamde deradicaliseringsprogramma's, jihadisten en sympathisanten van de jihad, zoals bijvoorbeeld Bilal L., direct in administratieve detentie gezet moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Administratieve detentie, in de zin van preventieve detentie zonder dat sprake is van een redelijke verdenking, is geen gerechtvaardigde vrijheidsontneming. Het OM beschikt over voldoende wettelijke instrumenten om strafrechtelijk op te treden.
Naast het strafrecht bestaan er vreemdelingrechtelijke en andere bestuursrechtelijke maatregelen die de overheid kan nemen. Deze bestuursrechtelijke maatregelen zijn recent uitgebreid met de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, die reeds enkele malen is toegepast.
Sweatshop Schiphol |
|
Bart van Kent , Cem Laçin |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Als je een vlucht op Schiphol neemt, kijk dan eens naar deze onzekere werkenden», waarin een ontluisterend beeld van de «sweatshop Schiphol» wordt geschetst?1
Ik vind het in algemene zin kwalijk als gepoogd wordt de ketenbepaling te ontwijken en mensen «rond te pompen» op tijdelijke contracten, terwijl ze recht zouden hebben op een vast contract. Of dat in casu het geval is, kan ik niet beoordelen. Zoals in het regeerakkoord ook vermeld staat, is het de ambitie van dit kabinet dat meer mensen aan het werk kunnen gaan in een contract voor onbepaalde tijd. Ik zet mij in om een eerlijkere arbeidsmarkt te bewerkstelligen, door vast werk minder vast te maken en flexwerk minder flex. Door deze beweging wordt het aantrekkelijker om mensen in vaste dienst te nemen en worden werkgevers minder huiverig om een contract voor onbepaalde tijd aan te bieden. Daarbij moet ook voorkomen worden dat mensen gevangen worden in een «draaideur» van tijdelijke contracten. Daarom vind ik het belangrijk dat we de kostenverschillen tussen tijdelijke en vaste contracten verkleinen, zodat werkgevers zich bij de keuze om een tijdelijk of vast contract aan te bieden kunnen laten leiden door de aard van het werk en niet door de kosten. Hiertoe zijn in het regeerakkoord specifieke voorstellen gedaan, te weten de introductie van het recht op een transitievergoeding vanaf de eerste dag van de arbeidsovereenkomst onder gelijktijdige verlaging van de opbouw van de transitievergoeding na 10 jaar en een hogere WW-premie voor flexibele contracten.
Wat is uw reactie op het rondpompen van werknemers, die tijdelijk gestald worden bij een ander bedrijf zodra zij in aanmerking dreigen te komen voor een vast contract?
Zie antwoord vraag 1.
Welke rol ziet u voor uzelf, ook gelet op de aanbevelingen in het rapport Veiligheid vliegverkeer Schiphol van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, om de veiligheidsrisico’s als gevolg van continu rondpompen van werknemers aan te pakken?2
De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) heeft in het onderzoek naar risico’s voor de luchtvaartveiligheid op en rond Schiphol gekeken en doet geen aanbevelingen die zien op arbeidscontracten van grondpersoneel of werknemers van andere bedrijven op Schiphol. Wel noemt bijvoorbeeld de OVV in het rapport de werkdruk bij het grondpersoneel en LVNL. Het Ministerie van I&W heeft opdracht gegeven voor een analyse van de veiligheid bij beperkte groei van het aantal vliegtuigbewegingen. Daar waar effecten verwacht worden, wordt bezien of er voldoende maatregelen mogelijk zijn deze te beheersen of voorkomen, zodat de veiligheid bij groei behouden blijft. Wanneer het rapport gereed is, wordt de Tweede Kamer hierover geïnformeerd.
Bent u bereid om te onderzoeken hoeveel werkende armen er zijn onder de werknemers op Schiphol? Zo nee, waarom niet?
Nee, er lopen op dit moment al enkele onderzoeken naar «werkenden met een laag inkomen» in Nederland. Een onderzoek naar «werkenden met een laag inkomen» specifiek op Schiphol lijkt me dan ook overbodig. Zo doet de SER een verkenning naar combinatiebanen. Hierin worden ook «werkenden met een laag inkomen» en eenverdieners betrokken. Ook het SCP doet onderzoek naar «werkenden met een laag inkomen». De uitkomsten van dit onderzoek verwacht ik dit voorjaar.
Vindt u dat werknemers die jarenlang werk verrichten dat structureel nodig is, recht hebben op een vast en zeker contract? Zo ja, hoe kan dit mogelijk gemaakt worden op Schiphol? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals ik eerder heb aangegeven is het de ambitie van het kabinet om de balans tussen vast en flex op de arbeidsmarkt meer in evenwicht te brengen, zodat werkgevers minder huiverig worden om vaste contracten aan te bieden. Door het aangaan van een duurzame arbeidsrelatie investeren werkgevers en werknemers eerder en meer in specifieke kennis en duurzame inzetbaarheid. Dat strekt tot voordeel van beiden. Over de situatie bij een individueel bedrijf kan ik geen uitspraak doen.
Wat vindt u van de constructie waarbij KLM het solliciteren op een functie bij het bedrijf zelf bewust onaantrekkelijk maakt omdat een dienstverband maximaal 0,6 fte groot is?
Binnen de wettelijke kaders staat het bedrijven vrij om hun bedrijfsprocessen in te richten en te bepalen welke vacatures zij uitschrijven. Daarnaast weet ik niet of een deeltijddienstverband bewust onaantrekkelijk is. Bijna de helft van alle werkenden in Nederland werkt in deeltijd (CBS, 2017). Sommige werknemers vinden een deeltijddienstverband misschien juist aantrekkelijk, om zo werk en privé kunnen te combineren.
Bent u bereid om, als aandeelhouder van zowel Schiphol als Air France-KLM, dergelijke rondpomppraktijken aan te pakken? Zo ja, hoe bent u voornemens dit te doen en wanneer kunt u de Kamer hierover verder informeren? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden ligt primair bij de betreffende werkgevers. Ik zie dus geen aanleiding de Minister van Financiën, die namens de staat aandeelhouder is van Schiphol en KLM, te vragen zich hierin te mengen.
Welke rol ziet u voor de Inspectie SZW weggelegd om de misstanden op Schiphol aan te pakken, waar naar schatting een kwart van de 65.000 werknemers, onzeker werk heeft?
Het is de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden voor de werknemers te zorgen. De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving, waaronder de arbeidsomstandighedenwet en de Wet minimloon en minimumvakantiebijslag.
De Inspectie SZW werkt daarbij risicogestuurd, programmatisch en effectgericht. Dit houdt in dat zij haar capaciteit daar in zet waar de grootste risico’s op niet naleving zich voor doen. Werknemers kunnen individueel of via een vakbond of ondernemingsraad melding doen van eventuele misstanden, zoals onderbetaling of hoge werkdruk. Als er sprake is van dergelijke meldingen kan de Inspectie SZW hiernaar onderzoek doen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Luchtvaart van 25 januari 2018?
Vanwege de benodigde afstemming tussen de departementen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Infrastructuur en Waterstaat en Financiën is het helaas niet gelukt aan dit verzoek te voldoen.
De Nieuwste cijfers UWV waaruit blijkt dat de langdurige werkloosheid 55-67 nog steeds ernstig is |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van de UWV «Nieuwsflits Arbeidsmarkt» van november 2017?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de toegenomen uitstroom uit de WW van mensen van 55 jaar en ouder voor één derde veroorzaakt wordt door uitstroom naar werk, en voor één derde louter en alleen door het bereiken van de maximale uitkeringsduur? Is van één derde niet bekend waar naar toe zij uitstromen?
De «Nieuwsflits Arbeidsmarkt» wordt opgesteld door het UWV. Blijkens de uitgave van november en december 2017 constateer ik met u dat de verdeling aangaande de reden van uitstroom uit de WW in grote lijnen is zoals u beschrijft.
Het UWV registreert overigens de reden van beëindiging op het moment dat de WW-uitkering daadwerkelijk wordt beëindigd. Latere veranderingen worden niet geregistreerd, omdat er dan geen uitkeringsrelatie met het UWV meer bestaat.
Redenen voor beëindiging van de WW-uitkering kunnen bijvoorbeeld zijn: wegens werk, bereiken van de maximale duur, bereiken AOW-leeftijd, wegens ziekte, etc. Voor publicaties en statistieken over de WW verdeelt het UWV de diverse redenen in drie hoofdgroepen, namelijk werk, bereiken maximum duur en overig.
Hoewel vijftigplussers niet vaker werkloos worden dan andere leeftijdsgroepen is het, als een oudere werkloze eenmaal werkloos is, voor hen lastiger om de weg weer terug te vinden naar de arbeidsmarkt dan voor andere leeftijdsgroepen. Daarom zet het kabinet in op het verbeteren van de werking van de arbeidsmarkt en de inzetbaarheid van vijftigplussers. Het actieplan «Perspectief voor vijftigplussers» is gestart in 2017 en loopt twee jaar. Dit actieplan is een gezamenlijk initiatief met sociale partners. Vervolgens worden de maatregelen in 2019 geëvalueerd, zodat we beter weten wat het beste werkt om de arbeidsmarktpositie van vijftigplussers te verbeteren.
Kan voor de afgelopen vijf jaar in percentages van de totale uitstroom en in absolute aantallen aangegeven hoeveel mensen van 55 jaar en ouder vanuit de WW zijn uitgestroomd naar de bijstand, en hoeveel mensen niet zijn uitgestroomd naar werk in totaal?
Het UWV publiceert eens in de twee jaar welk deel van personen die uitstromen uit de WW, doorstroomt naar een bijstandsuitkering1. In 2012 ging het om 3.800 personen van 55 jaar en ouder, in 2013 om 4.200, in 2014 om 4.800, in 2015 om 5.800 en in 2016 om 5.900 personen. De gegevens over 2017 zijn nog niet beschikbaar.
55-plus
8,0
7,8
7,2
7,4
7,2
Bron: UWV
Onderstaand overzicht over 2013 – 2017 toont in aantallen (en in percentages) de gevallen waarin de WW-uitkering is beëindigd wegens werk, wegens bereiken maximum duur en wegens overige redenen. Het aandeel uitstroom uit de WW vanwege het vinden van ander werk is in 2017 licht gestegen ten opzichte van 2016.
Werk
22.314
30.177
32.894
26.570
28.520
Maximum duur
22.827
24.906
29.753
35.637
35.721
Overige redenen
16.678
23.300
29.536
35.243
33.376
Totale uitstroom
61.819
78.383
92.183
97.450
97.617
Bron: UWV
De invoering van de Wet werk en zekerheid per 1 juli 2015 heeft gevolgen voor het geregistreerde aantal beëindigingen wegens werkhervatting. Zo is niet met zekerheid vast te stellen welk deel van de WW-gerechtigden die geen inkomstenopgave hebben ingediend, het werk heeft hervat. Ook wordt de groep WW-gerechtigden die het werk volledig hebben hervat maar vanwege inkomstenverrekening daarnaast nog steeds recht houden op een WW-uitkering, niet geregistreerd als beëindiging WW-uitkering vanwege werkhervatting.
Werk
36
38
36
27
29
Maximum duur en overige redenen
64
62
64
73
71
Totale uitstroom
100
100
100
100
100
Bron: UWV
De invoering van de Wet werk en zekerheid per 1 juli 2015 heeft gevolgen voor het geregistreerde aantal beëindigingen wegens werkhervatting. Zo is niet met zekerheid vast te stellen welk deel van de WW-gerechtigden die geen inkomstenopgave hebben ingediend, het werk heeft hervat. Ook wordt de groep WW-gerechtigden die het werk volledig hebben hervat maar vanwege inkomstenverrekening daarnaast nog steeds recht houden op een WW-uitkering, niet geregistreerd als beëindiging WW-uitkering vanwege werkhervatting.
Is het waar dat het aantal beëindigde ww-uitkeringen wegens bereiken van de maximale uitkeringsduur in 2017 alléén bij de leeftijdscategorie 55+ nog gestegen is, en bij alle andere leeftijdsgroepen (sterk) gedaald is? Deelt u de mening dat de langdurige ouderenwerkloosheid, vooral voor 55 plussers, nog steeds zéér zorgwekkend is en een groot maatschappelijk probleem vormt?
Onderstaande tabel laat zien dat het aantal beëindigingen wegens het bereiken van maximum duur bij 55-plussers in 2017 nagenoeg gelijk is gebleven aan het aantal in 2016. Het aantal beëindigingen wegens werkhervatting is in 2017 gestegen bij deze leeftijdsklasse ten opzichte van 2016.
Werk
26.570
28.520
7%
Maximum duur
35.637
35.721
0%
Overige redenen
35.243
33.376
-5%
Totaal
97.450
97.617
0%
Werk
27%
29%
Maximum duur
37%
37%
Overige redenen
36%
34%
Totaal
100%
100%
Werk
146.350
141.796
-3%
Maximum duur
144.577
126.561
-12%
Overige redenen
136.381
106.132
-22%
Totaal
427.308
374.489
-12%
Werk
34%
38%
Maximum duur
34%
34%
Overige redenen
32%
28%
Bron: UWV
Ook personen bij wie de uitkering is beëindigd wegens het bereiken van de maximum duur of wegens een andere reden dan werkhervatting, kunnen alsnog aan het werk zijn gegaan nadat de uitkering is beëindigd. Daarom publiceert het UWV ook met enige regelmaat cijfers over welk deel van de uitstroom (alsnog) aan het werk is gegaan en welk deel van de instroom in de WW binnen één jaar aan het werk is gegaan.
Uit de meest recente beschikbare cijfers, gebaseerd op de instroom in de periode juli 2014 tot en met juni 2015, blijkt dat circa twee derde van de mensen met een WW-uitkering binnen een jaar weer aan het werk gaat. Dit percentage is, vergeleken met de instroom van het jaar ervoor, toegenomen. Bij de 55-plussers ligt het percentage lager dan bij de gemiddelde WW-populatie: ongeveer één op de drie heeft een nieuwe baan. Het percentage 55-plussers dat aan het werk gegaan is eveneens gestegen ten opzichte van een jaar eerder2. Ook na het eerste jaar komen er nog steeds WW-gerechtigden aan het werk.
Het aandeel 55-plussers dat binnen een jaar weer aan het werk komt blijft dus achter bij de andere leeftijdsgroepen. Daarom heeft het kabinet onder andere in het kader van het actieplan «Perspectief voor vijftigplussers» ingezet op meer persoonlijke dienstverlening door UWV en het creëren van ontmoetingen tussen werkgevers met vacatures aan werkzoekenden.
Hoeveel mensen maken aanspraak op een IOW (Wet inkomensvoorziening oudere werklozen) of IOAW-aanvulling (Inkomensvoorziening voor Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werknemers)? Wat is de ontwikkeling geweest in de afgelopen vijf jaar, en welke ontwikkeling wordt voorzien?
Het aantal IOAW-uitkeringen neemt als gevolg van de crisis in de afgelopen jaren de komende jaren toe. Dit komt vooral omdat de IOAW-instroom, die met vertraging de conjunctuur volgt, toeneemt. De vertraging treedt op omdat het grootste deel van de IOAW-instroom eerst 3 jaar een WW-uitkering heeft ontvangen. Daarnaast stijgen de IOAW-uitgaven ook als gevolg van de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd, waardoor langer gebruik wordt gemaakt van de IOAW.
IOAW: Ontwikkeling volume huishoudens 2012–2016 en raming 2017–2018.
Jaar
IOAW-uitkeringen
2012
10.500
2013
12.800
2014
15.700
2015
18.900
2016
22.300
Bron: Begroting SZW 2018
Werkloze werknemers die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar of ouder zijn, kunnen na afloop van hun WW-uitkering in aanmerking komen voor IOW. In de afgelopen vijf jaar is het IOW-volume toegenomen. Hiervoor zijn meerdere oorzaken te duiden. De arbeidsparticipatie in deze groep is toegenomen in de afgelopen jaren, met als gevolg dat het aantal personen met een uitkering ook is gestegen. Sinds 2012 heeft de verslechtering van de conjunctuur geleid tot een oplopende WW-instroom. Beide factoren werken met enkele jaren vertraging door in de IOW-instroom. Verder leidt de stijging van de AOW-gerechtigde leeftijd ertoe dat mensen gemiddeld langer in de IOW verblijven. Hierdoor neemt het IOW-volume sinds 2013 meerjarig toe.
Na 2018 neemt het volume naar verwachting verder toe doordat mensen als gevolg van de duurverkorting in de WW eerder in de IOW instromen3. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de ontwikkeling van het IOW-volume in de afgelopen vijf jaar en de raming voor 2018.
IOW: Ontwikkeling van het IOW-volume (in uitkeringsjaren), 2012–2018.
Onder uitkeringsjaren wordt verstaan: het gemiddeld aantal IOW-uitkeringen gedurende het kalenderjaar.
Jaar
IOW-volume
2012
700
2013
1.300
2014
1.800
2015
2.500
2016
3.600
Bron: Jaarverslag SZW (2013 t/m 2016), en Begroting SZW 2018.
Vindt u uitfasering van de IOW en IOAW gerechtvaardigd met het oog op de veel voorkomende langdurige werkloosheid onder 55-plussers?
Het vorige kabinet heeft ervoor gekozen om met de Wet Werk en Zekerheid de IOAW geleidelijk af te bouwen door werkloze werknemers die geboren zijn voor 1 januari 1965 aanspraak te geven op deze uitkering na het doorlopen van de WW-uitkering. Dit past binnen de van-werk-naar-werk benadering die ook dit kabinet voorstaat en sluit aan bij de inspanningen gericht op verbetering van de positie van vijftigplussers. De inspanningen van het kabinet zijn erop gericht om oudere werknemers te laten mee doen, niet om ze in een uitkering te houden.
Daarnaast heeft het kabinet ook oog voor de inkomensbescherming van oudere werkloze werknemers die desondanks niet aan het werk komen. Met betrekking tot de IOW is in het Regeerakkoord afgesproken dat de toegang tot de IOW wordt verlengd met 4 jaar. Verlengen van de IOW met 4 jaar betekent dat de nieuwe instroom (in de IOW) niet eindigt vanaf 2022, maar vanaf 2026. Daarnaast is in het Regeerakkoord opgenomen dat de leeftijdsgrens van de IOW met de AOW-leeftijd mee zal lopen. De IOW is bedoeld voor die oudere werknemers die ondanks inspanningen van werkgevers en werknemers toch werkloos of arbeidsongeschikt worden. Met verlenging van de IOW wordt ervoor gezorgd dat deze oudere werknemers na het aflopen van de WW- of WGA-uitkering niet hun eigen vermogen of dat van hun partner hoeven «op te eten» voordat zij in aanmerking komen voor inkomensondersteuning op grond van de Participatiewet.
Kan onderbouwd worden waarom de generieke sollicitatieplicht voor mensen van 55 jaar en ouder door het kabinet zinvol wordt geacht? Kan daarbij een grondig beeld gegeven worden hoeveel mensen extra door de sollicitatieplicht aan het werk komen, welk effect er is op uitstroom naar de ziektewet, wát het effect is op betrokkenen van het jarenlang tevergeefs moeten solliciteren, kortom wat de positieve en negatieve effecten zijn van de sollicitatieplicht voor mensen van 55 jaar en ouder?
Zoals ik bij de begrotingsbehandeling al heb aangegeven, ben ik geen voorstander van het laten vervallen van de verplichting om te solliciteren. De sollicitatieplicht maakt onderdeel uit van het activerend karakter van de uitkering. Solliciteren in welke vorm dan ook is een belangrijke stap op weg naar werk. Dit geldt ook voor ouderen. En dat is niet zinloos, want uit cijfers van het UWV blijkt dat in 2015 35 procent van de 55-plussers die in de WW terecht kwam, binnen een jaar weer werk vond. Bij de invulling van de sollicitatieplicht is maatwerk al mogelijk. Dit geldt zowel voor afspraken over de vorm van solliciteren (via brieven, via netwerken, via social media), als ook over het aantal sollicitatie-activiteiten. Uiteraard ben ik nog niet tevreden met het aantal 55-plussers dat vanuit de WW weer werk vind. Daarom investeren we ook in maatregelen gericht op het bevorderen van de arbeidsparticipatie van ouderen, zoals het actieplan «Perspectief voor vijftigplussers».
U vraagt naar het effect op uitstroom naar de Ziektewet. Hierover zijn geen recente cijfers bekend. In 2016 heeft IZA World of Labor een artikel gepubliceerd waarin men ingaat op een onderzoek naar de herinvoering van de sollicitatieplicht zoals deze in 2004 in Nederland is doorgevoerd4. Daarbij is gekeken naar de leeftijdsgroepen van 55,5 jaar tot 59,5 jaar bij instroom in de WW. De conclusie is dat de herinvoering van de sollicitatieplicht per saldo leidt tot 6% meer uitstroom naar werk, maar dat daartegenover staat dat er wel sprake is van 3% meer uitstroom naar ziekte. Met betrekking tot de uitstroom naar ziekte wordt in dat kader opgemerkt dat mensen alleen voor Ziektewet in aanmerking komen als ze voldoen aan de criteria daarvoor (en ze dus feitelijk ziek moeten zijn). Het is niet ondenkbaar dat deze mensen dus feitelijk al ziek waren, maar omdat er geen sollicitatieverplichting in de WW bestond, zij geen noodzaak voelden zich ziek te melden.
U vraagt naar de voor- en nadelen van een (generieke) sollicitatieverplichting voor ouderen. Ik zie een aantal voordelen van de sollicitatieverplichting. Tegenover het recht op uitkering staan plichten. Deze zijn bedoeld om het gebruik van uitkering zo veel mogelijk te beperken. Solliciteren is de kortste weg naar werk. De sollicitatieplicht heeft daarmee een positief effect op de werkhervattingskansen. Dit leidt tot een besparing van uitkeringslasten. Afschaffen van de sollicitatieplicht voor ouderen kan het beeld oproepen dat deze werknemers kansloos zijn op de arbeidsmarkt. Dat is niet terecht. Desondanks zie ik ook een mogelijk negatief effect van de sollicitatieverplichting. Oudere werklozen kunnen het gevoel krijgen dat ze «overbodige» sollicitatie-activiteiten moeten verrichten, waardoor zij gedemotiveerd raken. Zoals al aangegeven is maatwerk mogelijk, zodat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat ouderen het gevoel krijgen dat zij zinloos bezig moeten zijn.
Dit alles overziend vind ik het daarom belangrijk om te investeren in maatregelen die de kansen van ouderen op de arbeidsmarkt verhogen. Daarvoor werkt het kabinet aan de verbetering van de werking van de arbeidsmarkt en door middel van de maatregelen in het actieplan «Perspectief voor vijftigplussers», zoals het ontwikkeladvies waardoor mensen (weer) de regie over hun loopbaan krijgen en meer persoonlijke dienstverlening om de werkloosheidsduur te beperken. Bij deze aanpak gericht op activering hoort ook de sollicitatieplicht.
Waarom is de nog steeds zorgwekkende ontwikkeling van de ouderenwerkloosheid voor 55-plussers niet nadrukkelijker door u benoemd bij de behandeling van de begroting SZW 2018, en bij het eveneens op 21 december 2017 door het CBS gepresenteerde werkloosheidsbeeld?
Zie antwoord vraag 7.
Het verplichtgestelde pensioenfonds voor notarissen |
|
Maarten Groothuizen (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Draagvlakonderzoek Notarieel Pensioenfonds» uit Pensioen en Praktijk?1
Ja.
Klopt het dat bij de behandeling van de fusie van de voormalige notariële pensioenfondsen tot Stichting Notarieel Pensioenfonds aandacht is gevraagd voor het draagvlak voor de wettelijke verplichting?
Ja. Naar aanleiding van vragen van uw Kamer tijdens de parlementaire behandeling van de wijziging van de Wet op het notarisambt (Wna) in verband met de mogelijkheid tot herziening van pensioenfondsen voor het notariaat is in de nota naar aanleiding van het verslag2 ingegaan op het draagvlak voor de verplichte deelname van notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan de Stichting Notarieel Pensioenfonds (SNPF).
Zijn er vergelijkbare pensioenfondsen waarbij de deelname wettelijke verplicht is en niet voortvloeit uit afspraken in een algemeen verbindend verklaarde cao?
Verplichte deelname aan een pensioenregeling en/of in een pensioenfonds geschiedt in bijna alle gevallen op basis van een eigenstandig verzoek daartoe door de beroepspensioenvereniging of het georganiseerde bedrijfsleven in een bedrijfstak dat een belangrijke meerderheid van de beroepsgenoten of van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigd. Hiervan is sprake wanneer de representativiteit 60 procent of hoger is en onder condities ook nog tussen de 55 en 60 procent. In het geval van een meerderheid tussen de 50 en 55 procent vindt er geen verplichtstelling plaats, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit als gevolg van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb) en het toetsingskader Wvb en de Wet verplichte deelname in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000) en het toetsingskader Wet Bpf 2000.
Voor twee pensioenfondsen geldt dat er geen sprake is van een verplichtstelling op basis van de Wvb of de Wet Bpf 2000 maar van een directe verplichte deelname op grond van een bijzondere wet. Het betreft de verplichte deelname van notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen op basis van artikel 113a van de Wna en de verplichte deelname in het ABP (op basis van de Wet Privatisering ABP).
De principiële vraag of een verplichte deelname aan een pensioenregeling en/of in een pensioenfonds wenselijk is, behoort tot de verantwoordelijkheid van de beroepspensioenvereniging of het georganiseerde bedrijfsleven in een (deel van een) bedrijfstak. Gezien de verstrekkende gevolgen van de verplichtstelling voor de deelnemers geldt in algemene zin dat een bepaalde mate van draagvlak voor de verplichte deelname wenselijk is.
Voor de specifieke casus van de verplichte deelname van notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat notarissen worden geen voorwaarden gesteld met betrekking tot de vereiste representativiteit. Het gaat immers niet om een verzoek tot verplichtstelling op basis van de Wvb waarbij de representativiteit van belang is, maar juist om de situatie dat de verplichte deelname rechtstreeks uit de Wna voortvloeit.
Ook bij de verplichte deelname op basis van de Wna betreft het overigens een verzoek van de betrokken partijen3 hoewel ook destijds geen eensgezindheid hierover bestond4. Hoewel dus sprake is van een aparte wettelijke verplichtstelling, past deze wel in de algemene uitgangspunten dat de wenselijkheid van een verplichtstelling en de vraag wie daar onder valt tot de verantwoordelijkheid van de beroepsgenoten in het notariaat zelf behoort.
Gezien deze verantwoordelijkheid van de beroepsgenoten in het notariaat zelf, ben ik van mening dat de cijfers die uit het draagvlakonderzoek naar voren komen, de interpretatie daarvan alsmede eventuele conclusies naar aanleiding daarvan een zaak van de beroepsgenoten in het notariaat onderling is. Om die reden laat ik mij daar niet over uit.
Vindt u het ook van groot belang dat er voldoende draagvlak is voor een wettelijke verplichting tot deelname aan een bepaald pensioenfonds? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe groot moet dat draagvlak dan, bij benadering, zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Herkent u de in het artikel gepubliceerde cijfers, waaruit blijkt dat de representativiteitsnorm van 60% niet wordt gehaald?
Zie antwoord vraag 3.
Is onderzocht of er meer draagvlak is voor verplichte deelname aan een bepaalde regeling, in plaats van aan een vast pensioenfonds? Klopt het dat door verplichte deelname aan een regeling ook concurrentie op de arbeidsvoorwaarde pensioen kan worden voorkomen, terwijl de deelnemer meer vrijheid heeft dan bij een wettelijk verplichtgesteld pensioenfonds?
Het is mij op dit moment niet bekend of de beroepsgenoten ten aanzien van de verplichte deelname van notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen hebben overwogen de verplichte deelname in een pensioenfonds los te laten maar wel de verplichte deelname aan de pensioenregeling te behouden en of er daarbij ook onderzocht is wat het draagvlak daarvoor zou zijn.
In algemene zin geldt dat met een verplichte deelname in een pensioenregeling concurrentie op de arbeidsvoorwaarde pensioen in een beroepsgroep of in een bedrijfstak voorkomen kan worden. Alle deelnemers en eventuele werkgevers zijn dan immers verplicht deel te nemen. Daarbij moet wel aangetekend worden dat de aanvragers van de verplichtstelling beslissen bij welke pensioenuitvoerder de verplichte beroepspensioenregeling wordt ondergebracht, en niet de deelnemer.
Eveneens in algemene zin geldt dat er voor de toekomst in theorie scenario’s denkbaar zijn waarbij de deelnemer aan een verplichte pensioenregeling in een beroepsgroep of in een bedrijfstak zelf de vrijheid heeft een pensioenuitvoerder te kiezen5. De effecten en wenselijkheid van een dergelijke andere systematiek van verplichtstelling verdienen uitgebreider onderzoek.
Het bericht 'Ernstig tekort aan bouwvakkers dreigt nu de economie weer bloeit' |
|
El Yassini , Daniel Koerhuis (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Ernstig tekort aan bouwvakkers dreigt nu de economie weer bloeit»1, en het onderliggende rapport van het Economische Instituut voor de Bouw?2
Ja.
Wat is uw reactie op de belangrijkste bevindingen van het rapport?
De situatie op de bouwarbeidsmarkt is na de crisis snel omgeslagen. Het kabinet herkent de beweging richting een krapper wordende arbeidsmarkt en de knelpunten die dit meebrengt bij werkgevers. Het rapport sluit aan bij de verwachting van het Centraal Planbureau dat de positieve ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in algemene zin zullen leiden tot krapte op de arbeidsmarkt in sommige bedrijfstakken.3 Ook het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt verwacht dat de spanning op de arbeidsmarkt toeneemt, waaronder in de bouwsector.4
Wat is uw reactie op de vraag naar 70.000 bouwvakkers in het licht van de bouwopgave van 1 miljoen woningen?3 Wat wilt u doen om de tekorten samen met de bouw- en onderwijssector weg te werken?
De verantwoordelijkheid om voldoende gekwalificeerd personeel aan te trekken ligt primair bij de werkgevers zelf. Het rapport deelt dit besef, en benadrukt dat de krappere arbeidsmarkt vraagt om een extra inzet vanuit de sector.
Het kabinet ondersteunt de bouwsector bij het invullen van haar verantwoordelijkheid langs verschillende wegen. Dit gebeurt ten eerste door de lasten op arbeid te verlagen waardoor het aantrekkelijker wordt om (meer) te gaan werken. Verder worden vraag en aanbod in de arbeidsmarktregio beter bij elkaar gebracht door de inzet op het versterken van de gecoördineerde werkgeversdienstverlening in het programma Matchen op Werk. Daarnaast stelt het kabinet extra middelen beschikbaar voor de dienstverlening vanuit het UWV.
Tevens wordt om personeelstekorten in onder meer de bouw terug te dringen door overheden, onderwijs en bedrijfsleven binnen het Techniekpact samen opgetrokken. Zo wordt onder meer ingezet op vergroten van de belangstelling onder jongeren voor technische beroepen, waaronder in de bouwsector. In het regeerakkoord is expliciet aangegeven dat het Techniekpact wordt voorgezet. Ook blijven we het aanbieden van bbl-plekken door werkgevers stimuleren middels de subsidieregeling praktijkleren(zie ook het antwoord op vraag 8). Zo dragen we bij aan het vergroten van de toekomstige instroom van goed gekwalificeerd personeel in de bouw.
Bent u van mening dat het tekort aan bouwvakkers niet ten koste mag gaan van de kwantiteit van de bouw, en ook vooral niet van de kwaliteit? Hoe gaat u dat voorkomen?
De kwantitatieve behoefte aan woningbouw kent grote regionale verschillen. In de grote stedelijke regio’s waar het woningtekort het meest dringend is, vind ik het van groot belang om betrokken partijen te helpen de woningbouw te versnellen. Daarom ben ik in gesprek met stakeholders over de specifieke kansen en belemmeringen op regionaal niveau. Op basis van deze gesprekken wil ik komen tot afspraken over de concrete acties die nodig zijn om de woningbouw te versnellen, en wie daarbij welke verantwoordelijkheid heeft. Indien een tekort aan bouwvakkers inderdaad een cruciaal knelpunt blijkt te zijn om voldoende te bouwen in de kraptegebieden, ligt zoals gezegd de primaire verantwoordelijkheid om voldoende gekwalificeerd personeel aan te trekken bij de bouwbedrijven zelf. In dat geval zal ik ook over de aanpak van deze tekorten in gesprek gaan met de bouwbedrijven.
Verdere verbetering van de kwaliteit in de bouw is al langer een punt van aandacht van het kabinet. Om die reden ligt momenteel het wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen bij de Eerste Kamer. Ik bezie thans op welke wijze de behandeling van dit wetsvoorstel kan worden hervat. Het beoogde stelsel van kwaliteitsborging vervangt het huidige stelsel waarbij de nadruk naar het oordeel van het kabinet te veel ligt op het toetsen van de bouwplannen op papier. In het nieuwe stelsel komt de nadruk meer te liggen op de toets van het gerede bouwwerk. Hiermee krijgen bouwbedrijven een stevige prikkel om, ook in tijden van krapte op de arbeidsmarkt, kwalitatief goed te blijven bouwen. Gemeenten en private partijen voeren overleg om te komen tot afspraken om ook de komende tijd, in afwachting van het voorziene stelsel, de kwaliteit van bouwwerken te kunnen blijven borgen.
In hoeverre biedt innovatie in de bouwsector een kans om met minder bouwvakkers aan dezelfde bouwopgave te voldoen? Welke mogelijkheden en projecten bestaan daarvoor?
Innovatie in de bouwsector biedt zeker kansen om dezelfde bouwopgave met minder bouwvakkers te realiseren. Industrialisering, robotisering, 3D-printing en digitalisering zijn daar voorbeelden van. Door een toenemend tekort aan vakmensen is industrialisering een kans om enerzijds met minder mensen toch flexibel, efficiënt en goedkoper te kunnen bouwen. Er is een toenemend aantal aanbieders die industrialisering in de nieuwbouw toepast.
In de bestaande bouw zijn vergelijkbare initiatieven. Een voorbeeld hiervan zijn de zogenaamde nul-op-de-meter-woningen die door diverse aanbieders worden gerenoveerd met geprefabriceerde bouwelementen en installatie-eenheden. Verdere ontwikkeling van de vraag naar deze technieken is van belang om deze innovaties verder te stimuleren.
Standaardisering en digitalisering dragen ook bij aan efficiënt onderhoud en beheer van gebouwen. Zo kan bijvoorbeeld het noodzakelijke onderhoud van gebouwen beter worden voorspeld en gepland. Bij deze ontwikkeling is een uniform open digitaal platform, waarbinnen iedereen dezelfde taal spreekt, van belang. Binnen de Bouwagenda besteden betrokken partijen aandacht aan deze ontwikkelingen.
Is een opleiding of beroep in de bouwsector te weinig aantrekkelijk voor jongeren? Zo ja, waar ligt dat aan? Kent u het initiatief «De bouw maakt het» van Bouwend Nederland? Hoe kan de 45% instroom vanuit opleidingen verhoogd worden?
Volgens marktpartijen heeft de bouwnijverheid een voor jongeren onvoldoende aantrekkelijk imago. De interessante en boeiende uitdagingen voor talent op alle niveaus zijn niet altijd bij studerende jongeren voldoende bekend. Het initiatief van Bouwend Nederland «De Bouw maakt het» speelt hierop in. Daarnaast is in de Bouwagenda een humancapitalbouwagenda opgenomen. De humancapital-bouwagenda heeft als doel om de aantrekkelijkheid van de bouwsector voor studerende jongeren te vergroten. Hierbij is aandacht voor zijinstroom vanuit andere sectoren, inclusief opleidingsfaciliteiten. Ook is de Bouwagenda aanjager van de ontwikkeling van de lerende organisatie in de bouwsector via onder andere het versterken van vakmanschap via permanent leren en aandacht voor kwaliteit- en veiligheidsbewustzijn. Voor de inzet van het kabinet op deze punten verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 7, 8 en 9. Ook het Techniekpact zet in op een vroegtijdige kennismaking van jongeren met de mogelijkheden in de technische sectoren, waaronder de bouw.
Bent u van mening dat, nu er een groot tekort aan bouwvakkers is, dit ook een grote kans is om mensen van een uitkering om te scholen naar de bouw? Hoe kan de 55% zij-instroom daarmee verhoogd worden? Bent u bereid om samen met de Minister van SZW en OCW hierover in gesprek te gaan met de bouw- en onderwijssector?
In oktober 2016 is UWV gestart met een nieuw dienstverleningsmodel voor WW-gerechtigden. Het budget van UWV voor de dienstverlening WW is met ingang van 2017 hiervoor verhoogd tot € 160 miljoen euro (budget is volumegerelateerd). De nieuwe dienstverlening combineert de online dienstverlening met een meer persoonlijke dienstverlening gebaseerd op de individuele arbeidsmarktpositie. Dit kabinet trekt die lijn door en intensiveert de persoonlijke dienstverlening met in totaal € 70 miljoen (voor zowel de WW als de WGA en Wajong). De individuele arbeidsmarktpositie van de WW-gerechtigde is leidend bij de dienstverlening die wordt geboden. Daarbij maakt UWV gebruik van gedetailleerde arbeidsmarktinformatie, waardoor de begeleiding van werkzoekenden aangepast kan worden op basis van actuele arbeidsmarktinformatie. Hier wordt ook het aanbod in de bouwsector bij betrokken.
Om werklozen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie beter te begeleiden naar werk waar veel vraag naar is, zoals de bouw, is bij amendement (Kamerstuk 34 775, nr. 15) 30 miljoen beschikbaar (voor 2018, 2019 en 2020) gemaakt voor scholing. Om vraag en aanbod op de arbeidsmarkt bij elkaar te brengen krijgt het UWV de mogelijkheid om werklozen met hoge kans op langdurige werkloosheid een scholingstraject te laten volgen richting een beroep waar veel vraag naar werkenden is. Dit biedt naar verwachting ook mogelijkheden voor omscholing naar de bouw. De primaire verantwoordelijkheid ligt bij de bouwsector zelf, maar mocht een tekort aan bouwvakkers een cruciaal knelpunt blijken te zijn om voldoende te bouwen in kraptegebieden ben ik bereid om over de aanpak van deze tekorten in gesprek te gaan met de bouwbedrijven (zie vraag 4). Omscholing kan hier ook aan de orde komen.
Overigens daalt door het aantrekken van de arbeidsmarkt het aantal werklozen. Dit spoort met de verwachting van het EIB dat de extra instroom voor de bouw vanuit de werkloosheid beperkt is tot circa 3000 werkenden.
Bent u bereid om samen met de Minister van SZW en OCW en de bouw- en onderwijssector in gesprek te gaan over het verder verhogen van stageplekken en Beroeps Begeleidende Leerweg trajecten (BBL-trajecten) in de bouwsector en daarover de Kamer te informeren?
Het is goed om onderscheid te maken tussen de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) en de beroepsopleidende leerweg (bol). Voor zover bekend is er voldoende aanbod van trajecten voor studenten in de bol.
Het aanbod van trajecten in de bbl waaraan wordt gerefereerd is gedurende de crisis drastisch afgenomen, juist ook in de bouwsector.6 Inmiddels is er sprake van een licht herstel van het aantal bbl-trajecten, ook in de bouw, als gevolg van het aantrekken van de economie. Dit is bemoedigend, omdat de bbl voor veel studenten (en werkzoekenden die om- of bijgeschoold willen worden) een uitstekende route is, met over het algemeen zeer goede arbeidsmarktperspectieven. Daarom ook stimuleert de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap werkgevers om trajecten aan te bieden middels de subsidieregeling Praktijkleren. Echter, de verantwoordelijkheid voor het aanbod van voldoende bbl-trajecten is een verantwoordelijkheid van de bouwsector zelf. Het kabinet zal werkgevers blijven wijzen op de kansen die het aanbieden van bbl-trajecten hen biedt bij het vergroten van de instroom van goed gekwalificeerde werknemers.
Bent u van mening dat zekerheid voor bouwbedrijven helpt om bouwvakkers aan te nemen en scholieren helpt om te kiezen voor een baan bij bouwbedrijven? Bent u het eens dat deze zekerheid geboden kan worden door de bouwopgave van 1 miljoen woningen zo snel mogelijk om te zetten in harde bouwplannen? Hoe kunt u die zekerheid bieden?
Meer zekerheid voor bouwbedrijven, bijvoorbeeld via harde bouwplannen, kan inderdaad helpen om bouwvakkers aan te nemen en scholieren te helpen kiezen voor een baar bij bouwbedrijven. De ambitie in het Regeerakkoord om middels afspraken op regionaal niveau de woningbouw te versnellen benadrukt het belang dat het kabinet voor de komende jaren hecht aan het bouwen van woningen en het aanpakken van het woningtekort. Daarbij is mijn uitgangspunt dat nieuw te bouwen woningen kwantitatief en kwalitatief zoveel mogelijk aansluiten bij de woningbehoefte. Die woningbehoefte blijft met name op de langere termijn onzeker, dus kan ik geen zekerheid bieden over de woningbouw die daarbij aansluit. Bovendien kent de woningbehoefte op de korte en langere termijn forse regionale verschillen, mede door de verstedelijkingstrend. Daarom start ik bij het maken van regionale afspraken over het versnellen van de woningbouw in de grote stedelijke gebieden, waar ook op de langere termijn een fors woningtekort verwacht wordt. Decentrale partijen in deze regio’s hebben de meeste kennis over de regionale woningbehoefte, zowel in kwalitatieve als kwantitatieve zin, en welke mogelijkheden er zijn om hierin te voorzien. Ook hebben zij het beste zicht op de regionale knelpunten om de woningbouw te versnellen, de oplossingen die daarbij passen, en wie daarbij welke verantwoordelijkheid heeft. Indien beschikbaarheid van harde plancapaciteit een knelpunt blijkt te zijn, dan kan het vergroten en versnellen van de beschikbaarheid van (voldoende) plancapaciteit een onderwerp zijn waar ik afspraken over ga maken. Het hard maken van plancapaciteit is en blijft echter een verantwoordelijkheid die ligt bij gemeenten.
Het vervallen van de ANW-compensatieregeling bij het Algemeen Burgerlijk pensioenfonds (ABP) |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving van het Algemeen Burgerlijk pensioenfonds (ABP) over het afschaffen van de ANW-compensatie?1 2
Ja. In juli 2017 is een akkoord tussen werknemers en werkgevers gesloten over de vereenvoudiging van de ABP-pensioenregeling en de verhoging van de pensioenrichtleeftijd naar 68 jaar. In het akkoord tussen de sociale partners is onder meer afgesproken dat per 2018 het partner- en wezenpensioen wordt verruimd en het recht op Anw-compensatie (voor nieuwe gevallen) komt te vervallen. Het ABP communiceert de gevolgen van dit akkoord aan zijn deelnemers.
Kunt u aangeven hoeveel personen op dit moment gebruik maken van de ANW-compensatieregeling van het ABP?
De Anw-compensatieregeling is in beginsel van toepassing op de partner van overleden deelnemers met pensioenopbouw en gepensioneerden, mits deze partner de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt. Afhankelijk van de persoonlijke situatie komt de Anw-compensatie tot uitkering. Ter indicatie: het ABP schrijft circa 800.000 deelnemers en gepensioneerden aan om deze te wijzen op het vervallen van de Anw-compensatieregeling.
Op dit moment ontvangen circa 15.000 personen Anw-compensatie en de compensatie wordt uiterlijk beëindigd wanneer de partner de AOW-leeftijd bereikt. Uit overlijdens vóór 2018 ontstane aanspraken op Anw-compensatie blijven intact.
Kunt u aangeven hoeveel ABP-deelnemers worden geraakt door deze wijziging van de (polis)voorwaarden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel ABP-deelnemers een aanvullende verzekering zouden moeten afsluiten indien zij het door de aanpassing van de voorwaarden ontstane risico deels of geheel willen vermijden?
Nee. Het hangt van de specifieke situatie en preferenties van de individuele ABP-deelnemer en/of partner af, of deze al dan niet een aanvullende verzekering wil afsluiten. Daarbij zal de deelnemer en/of partner de verruiming van het nabestaanden- en wezenpensioen in de ABP-regeling (per 2018), zoals door sociale partners is afgesproken in het akkoord van juli jl., mogelijk willen meewegen in de beslissing om een aanvullende verzekering af te sluiten.
Klopt het dat een deel van de deelnemers die worden geraakt door de wijziging geen of slechts tegen zeer hoge kosten in de markt een vergelijkbare verzekering kan afsluiten voor het overlijdensrisico?
Het is aan het ABP om de deelnemer te informeren over de – door werknemers en werkgevers overeengekomen – wijzigingen in de pensioenregeling. Het fonds heeft hier invulling aan gegeven door een combinatie van algemene berichtgeving en persoonlijke aanschrijving van zijn deelnemers. Deelnemers zijn in december actief geïnformeerd en de Anw-compensatieregeling vervalt (voor nieuwe gevallen) per 1 februari 2018. Deelnemers hebben dus in ieder geval tot 1 februari 2018 om zich desgewenst bij te verzekeren. Zoals gebruikelijk, bepalen vraag en aanbod op de verzekeringsmarkt de vormgeving en prijs van dergelijke aanvullende verzekeringsproducten.
Wat vindt u van de termijn die door het ABP aan de deelnemers wordt geboden om, indien gewenst, een alternatieve aanvullende verzekering te selecteren en activeren?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat aan deelnemers voor wie het afsluiten van een aanvullende verzekering in dit kader niet of slechts tegen zeer hoge kosten haalbaar is, bijvoorbeeld vanwege de leeftijd, actief een ruime overgangstermijn door het ABP geboden zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat voor het afschaffen van een dergelijke omvangrijke poliscomponent, zoals de ANW-compensatie, er voor alle deelnemers aanzienlijk meer overgangstijd in acht zou moeten worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de antwoorden op deze vragen minimaal 24 uur voor aanvang van het debat over de begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2018 naar de Kamer te sturen?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk na de overdracht aan mijn ministerie beantwoord.
Dat een huiseigenaar alleen wil verhuren aan ‘mensen van Nederlandse afkomst' |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel «Huiseigenaar wil alleen verhuren aan «mensen van Nederlandse afkomst»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit regelrechte discriminatie is?
De rechtsstaat garandeert dat iedereen in Nederland ongeacht afkomst volledig mee kan tellen en volwaardig onderdeel kan zijn van de samenleving. Het is onrechtvaardig en verboden om mensen af te rekenen op bijvoorbeeld huidskleur, geloof, geslacht, seksuele gerichtheid, handicap, leeftijd of afkomst op grond van artikel 1 van de Grondwet. Het kabinet acht iedere vorm van discriminatie onaanvaardbaar en onacceptabel.
Uit de Algemene wet gelijke behandeling vloeit voort in welke gevallen direct of indirect onderscheid bij het aanbieden van goederen en diensten, zoals het verhuren van een woning, gerechtvaardigd is en wanneer het verboden is. Een verhuurder kan eisen stellen ter eigen bescherming (zoals bewoningsgedrag) en ter bescherming van de omwonende huurders waarvoor de verhuurder de plicht heeft «het rustig woongenot» te leveren. Dit mag echter niet leiden tot directe of indirecte discriminatie, zonder dat daartoe een gerechtvaardigd belang bestaat. Bij individuele geschillen kan een zaak (kosteloos) worden voorgelegd aan het College voor de Rechten van de Mens. Ook kan de gemeentelijke antidiscriminatievoorziening kosteloos bijstand verlenen.
Ik stel het op prijs dat de makelaar excuses heeft aangeboden aan het betreffende echtpaar.
Wat moeten mensen doen die met dit soort discriminatie te maken krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u treffen dat dit niet meer gebeurt?
Branchevereniging VBO-Makelaar heeft in een reactie tegenover NOS2 laten weten aandacht te hebben voor deze problematiek en makelaars die direct of indirect discrimineren aan te spreken. Na contact met de brancheverenigingen VBO-Makelaar en NVM is bevestigd dat zij een gedragscode respectievelijk een erecode aan hun leden hebben voorgeschreven, die ziet op het integer handelen. Een makelaar die discrimineert en daarmee deze gedragscode respectievelijk erecode niet naleeft kan tevens worden onderworpen aan de tuchtrechtspraken binnen de branche. In de eerstvolgende overleggen met de brancheverenigingen voor makelaars en de koepelorganisaties van particuliere verhuurders zal ik in gesprek gaan over of er in de praktijk voldoende aandacht is om discriminatie te voorkomen.
Deelt u de mening dat makelaars die dit soort verzoeken ontvangen deze dienen te weigeren? Bent u bereid met de sector hierover in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat dit niet meer gebeurt?
Zie antwoord vraag 4.
De antisemitische terreuractie tegen een Joods restaurant in Amsterdam |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de antisemitische terreuractie tegen een Joods restaurant in Amsterdam?1
Ja.
Was de, volgens getuigen «allahu akbar» roepende, verdachte in beeld bij de diensten en werd hij gevolgd?
Ik kan geen uitspraken doen over individuele gevallen. In algemene zin kan ik u melden dat personen die een dreiging vormen voor de nationale veiligheid nauwlettend in de gaten worden gehouden. Het OM, politie, de inlichtingendiensten en andere betrokken organisaties zijn alert.
Heeft de verdachte daadwerkelijk «allahu akbar» geroepen? Zo ja, deelt u de mening dat het dan een islamitische terreuractie betreft?
Het is aan het OM om te besluiten over de vervolging van de verdachte en daarbij een strafeis te formuleren. Daarna is het aan de rechter om te oordelen over de schuldigverklaring en bij een schuldigverklaring over de op te leggen sanctie. In die onafhankelijke oordeelsvorming en verantwoordelijkheden van de officier van justitie en rechter past mij als Minister geen rol.
Bij brief van 15 december jl.2 heb ik uw Kamer reeds meegedeeld dat op 20 december 2017 een zitting plaatsvindt, waarbij de verdachte terecht staat op verdenking van vernieling en diefstal. Inmiddels kan ik meedelen dat de meervoudige kamer van de rechtbank, die de zaak op 20 december 2017 in behandeling heeft genomen, de zaak heeft aangehouden voor nader onderzoek. Voor het overige doe ik geen uitlatingen over deze individuele zaak.
Welke nationaliteit(en) heeft de verdachte? Is hij een (asiel-)migrant en wat is zijn woonplaats en verblijfsstatus?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u er voor zorgdragen dat de verdachte vervolgd wordt voor terrorisme, zodat de verdachte een zware straf opgelegd kan krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de dader na het uitzitten van zijn nog op te leggen straf te denaturaliseren, uit te zetten en ervoor zorg te dragen dat hij Nederland nooit meer in komt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid administratieve detentie in te voeren voor personen die op grond van hun gedragingen in verband kunnen worden gebracht met mogelijke terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan? Zo nee, waarom niet?
Administratieve detentie, in de zin van preventieve detentie zonder dat sprake is van een redelijke verdenking, is geen gerechtvaardigde vrijheidsontneming. Het OM beschikt over voldoende wettelijke instrumenten om strafrechtelijk op te treden. Naast het strafrecht bestaan er vreemdelingrechtelijke en andere bestuursrechtelijke maatregelen die de overheid kan nemen. Deze bestuursrechtelijke maatregelen zijn recent uitgebreid met de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, die reeds enkele malen is toegepast.