Het feit dat de griepprik dit jaar amper bescherming biedt |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de onafhankelijkheid van het commissielid Wilschut bij het advies «Grip op Griep», terwijl uit zijn verklaring blijkt dat hij financieel betrokken is bij allerlei farmaceutische industrieën die zich bezig houden met vaccinontwikkeling, in het bijzonder bij Sanofi Pasteur, waar hij betaald lid was van een wetenschappelijke adviesraad op het gebied van specifieke aspecten van influenzavaccinatie?1 2
Het hebben van belangen betekent niet automatisch een belangenconflict. Deskundigen die lid zijn van commissies van de Gezondheidsraad leveren geregeld ook hun specifieke expertise aan anderen, waaronder de farmaceutische industrie. Het zou onverstandig zijn om de kennis van desbetreffende deskundigen niet te gebruiken. Ik vind het wel belangrijk dat hierover volledige transparantie betracht wordt. Dat is ook in dit geval gebeurd. Prof. Wilschut is een vooraanstaand hoogleraar moleculaire virologie, die een deel van zijn activiteiten heeft ondergebracht in door hem zelf opgerichte biotechnologie bedrijven. Deze activiteiten hebben geen betrekking op het influenzavirus, maar op vaccins tegen het Respiratoir Syncytieel virus, Humane Immunodeficiëntie virus en malaria en op de ontwikkeling van immunotherapie tegen tumoren, in het bijzonder therapeutische vaccinatie tegen baarmoederhalskanker.
Daarnaast heeft prof. Wilschut volgens de daartoe geëigende procedure bij de eerste vergadering van de commissie «Grip op Griep» aangegeven tweemaal, op ad hoc basis deelgenomen te hebben aan vergaderingen van een wetenschappelijke adviesraad, op uitnodiging van Sanofi Pasteur. Deze bijeenkomsten gingen over technische aspecten van de griepvaccinatie. In beide gevallen werd een vergoeding betaald voor de aan de voorbereiding van de adviesraad en de bijeenkomst zelf bestede tijd. Ook werden reis- en verblijfkosten vergoed.
De Gezondheidsraad heeft naar mijn mening goede en betrouwbare procedures om belangenverstrengeling te voorkomen. Elke deskundige die bijdraagt aan het werk van de raad vult de belangenverklaring in die onderdeel is van de Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling. Ook verstrekt hij of zij informatie over verkregen onderzoeksgelden en mogelijke persoonlijke financiële belangen. Op basis hiervan besluit de leiding van de Gezondheidsraad of iemand wel of niet kan deelnemen. Als uit de belangenverklaring blijkt dat er een belangenconflict kan optreden, kan worden besloten iemand niet tot lid maar tot adviseur te benoemen. In de beraadsgroepen en commissies worden de verklaringen van alle leden besproken, zodat men op de hoogte is van elkaars nevenfuncties en belangen. De belangenverklaringen worden periodiek geactualiseerd en op deze website van de Gezondheidsraad openbaar gemaakt.
Is al bekend welke personen zitting hebben in de commissie die een nieuw advies advies gaat uitbrengen, door u gevraagd aan de Gezondheidsraad, inzake het nut van antivirale middelen als de neuraminidaseremmers oseltamivir en zanamivir? Kent deze adviescommissie, in tegenstelling tot de (schijn van) belangenverstrengeling bij de adviescommissie Grip op Griep», geen (schijn van) belangenverstrengeling? Kunt u de Kamer de samenstelling van de commissie kenbaar maken?3
Nee, deze commissie is nog niet geïnstalleerd. De samenstelling van de commissie zal na installatie op de website van de Gezondheidsraad worden gepubliceerd. Uiteraard wordt daar ook de procedure die bij antwoord 1 is beschreven gevolgd.
Mag worden aangenomen dat er door u geen nieuwe voorraad neuraminidaseremmers wordt aangeschaft voordat er een nieuw oordeel ligt van de Gezondheidsraad, en ook de Kamer zich daarover een oordeel heeft kunnen vormen? Zo neen, waarom niet?
Ja. Er zijn echter omstandigheden denkbaar waarbij de aankoop van vaccins of antivirale middelen niet op het oordeel van de kamer kan wachten.
Patiënten met een armenpolis die steeds vaker bij moeten betalen na een behandeling in het ziekenhuis |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat ziekenhuizen steeds vaker te maken krijgen met patiënten met een armenpolis, die zij achteraf een rekening van de behandelkosten moeten sturen?1
In Nederland kennen wij geen armenpolis. Alle polissen moeten het verzekerde basispakket leveren met zorg van goede kwaliteit die binnen redelijke afstand en tijd wordt geleverd. De verzekeraar moet iedereen accepteren voor dezelfde premie. Als mensen kiezen voor een naturapolis is het belangrijk dat ze weten waarvoor ze kiezen. De verzekeraar moet goede informatie leveren aan de verzekerde over zijn polis en welke zorg wordt vergoed. Deze informatie moet expliciet aan de (potentiële) verzekerde worden voorgelegd. Ook als de verzekerde al een polis heeft en deze polis verandert qua inhoud en vergoeding, moet de verzekeraar de verzekerde wijzen op de verschillen tussen de polissen.
Het is onwenselijk en onnodig dat verzekerden voor onaangename verrassingen komen te staan. Daarom ben ik positief over het initiatief van de zorgverzekeraars om een portal te maken opdat aanbieders kunnen zien welke polis de verzekerde heeft en of de geleverde zorg van de betreffende aanbieder wordt vergoed. De aanbieder zal dan de verzekerde daarvan actief informeren.
Onderschrijft u de uitspraak van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) dat het een landelijk probleem is dat naar verwachting alleen maar zal toenemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor elke verzekerde dient de inhoud van de polis, het gecontracteerde aanbod, de consequenties indien men kiest voor niet-gecontracteerd aanbod transparant te zijn. Dit wordt belangrijker naarmate men kiest voor een polis waarbij selectiever wordt gecontracteerd, zoals bij een aantal naturapolissen het geval is. Het aantal budgetpolissen is gestegen en ook het aantal verzekerden dat voor een budgetpolis kiest is gestegen (overigens zijn de cijfers over 2015 nog niet bekend). In 2014 werden 12 budgetpolissen aangeboden, in 2010 waren dit er 5. Ongeveer 4,5% van de verzekerden had in 2014 een budgetpolis, in 2010 was dit 0,5%. Verzekerden die kiezen voor een budgetpolis moeten goede informatie krijgen, zodat verzekerden niet met onverwachte rekeningen worden geconfronteerd.
Heeft u zicht op de omvang van dit probleem? Hoeveel mensen worden achteraf geconfronteerd met een onverwachte rekening na afloop van een ziekenhuisopname? Is dat aantal stijgende? Gaat het hier om tienduizenden mensen of meer in het hele land?
Uw Kamer heeft mij eind december verzocht een overzicht te geven van «het aantal personen dat als gevolg van hun budgetpolis een eigen bijdrage hebben moeten betalen c.q. zorgrekeningen zelf hebben moeten betalen». Ik heb de betreffende informatie uitgevraagd bij de zorgverzekeraars. Ik verwacht medio maart de betreffende informatie te ontvangen. Op basis daarvan zal ik uw vragen beantwoorden. Hiernaast heeft de NVZ onlangs een enquête gedaan onder 80 ziekenhuizen (respons 47 ziekenhuizen) over de budgetpolis. Hieruit is gebleken dat bij 73% van de ziekenhuizen sprake was van 1 of meerdere patiënten waarbij zorg deels of niet wordt vergoed als gevolgd van de budgetpolis.
Wat is de invloed van deze onverwachte – vaak hoge – rekeningen op het aantal mensen dat een betalingsregeling moet treffen of zelfs als wanbetaler te boek komt te staan? Is dat aantal eveneens stijgende?
Ik heb geen gegevens over het aantal mensen dat gebruik maakt van de mogelijkheid tot gespreid betalen, dat samenhangt met rekeningen die niet vergoed worden door de zorgverzekeraar omdat er geen sprake is van gecontracteerde zorg. Ook de relatie tot het aantal wanbetalers is mij niet bekend.
Heeft u zicht op de extra kosten die hiermee gemoeid zijn voor ziekenhuizen? Hoeveel tijd en geld zijn zij kwijt aan het versturen van rekeningen en betalingsherinneringen? Hoeveel tijd en geld zijn zij kwijt aan het (telefonisch) te woord staan van mensen met vragen?
Ziekenhuizen worden geconfronteerd met declaraties die niet (geheel) vergoed worden door de zorgverzekeraar en de kosten dienen zij te verhalen op de verzekerden. Het is onbekend hoeveel tijd en geld dit exact kost. Het is veel beter als ziekenhuizen vooraf de patiënt beter kunnen voorlichten. De eerder genoemde portal kan hieraan een belangrijke bijdrage leveren.
Bent u evenals de NVZ van mening dat het met 3.500 mogelijke poliscombinaties voor ziekenhuizen geen doen is om iedere patiënt te informeren of de voorgenomen behandeling wel of niet volledig vergoed wordt door hun zorgverzekeraar?
Er zijn op dit moment 70 verschillende polissen op de markt. Door de grote verscheidenheid aan collectiviteiten, marketinguitingen en de veel gemaakte koppeling met aanvullende verzekeringen lijkt de keuze veel groter. Ik heb de aandacht van de NZa gevraagd voor het groeiend aantal polissen dat beschikbaar is en hun gevraagd of dit aantal recht doet aan de verschillende voorkeuren van de verzekerden of dat dit wijst op een gebrek aan concurrentie.
Verzekerden, zorgverzekeraars en zorgverleners hebben ieder hun eigen verantwoordelijkheid als het gaat om het inwinnen en verstrekken van informatie over vergoeding van zorg. De verzekerde moet zich voordat hij een bepaalde polis afsluit, goed informeren over de inhoud van de polis en welke gevolgen dit voor hem kan hebben. Ook doet een verzekerde er verstandig aan contact op te nemen met zijn zorgverzekeraar alvorens naar een ziekenhuis of andere zorgaanbieder te gaan. De verzekeraar heeft de plicht om een verzekerde te informeren over het gecontracteerde aanbod, de financiële consequenties van niet-gecontracteerd aanbod en de gevolgen voor het eigen risico voorafgaand aan een behandeling.
Zorgverleners moeten zich er op hun beurt ook voor inspannen om hun patiënten te informeren, omdat als zij niet zijn gecontracteerd de patiënt de kosten aan hen moet betalen. Als zij de patiënt hierover niet informeren, lopen zij een debiteurenrisico.
Om het voor zorgverleners gemakkelijker te maken hun patiënten direct te informeren over de vergoeding van de te leveren zorg, heb ik eerder in mijn brief van 17 december 20142 aangegeven dat zorgverzekeraars met ziekenhuizen de mogelijkheid bekijken om bij afsprakenbureau’s in ziekenhuizen een portal te implementeren waarmee het ziekenhuis bij het inplannen van een afspraak op basis van de polis van de verzekerde kan zien of er sprake is van een contract.
Bent u net als de NVZ van mening dat het de verantwoordelijkheid is van verzekeraars om voor hun verzekerden volstrekt helder te maken wat wel en wat niet vergoed wordt met de polis die zij hebben afgesloten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat het momenteel voor iedere zowel hoog- als laagopgeleide Nederlander volstrekt helder is welke zorg hij wel of niet vergoed krijgt bij de behandeling in een ziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verzekeraar heeft de plicht om een verzekerde te informeren over het gecontracteerde aanbod, de financiële consequenties van niet-gecontracteerd aanbod en de gevolgen voor het eigen risico voorafgaand aan een behandeling. Op deze verplichting houdt de NZa toezicht en zij kan handhavende maatregelen treffen indien de zorgverzekeraar deze verplichtingen niet nakomt. De informatie die een verzekerde kan vinden in zijn polisvoorwaarden of op de website kan als ingewikkeld worden ervaren, in dat geval doet een verzekerde er verstandig aan contact met de verzekeraar op te nemen voor nadere toelichting en uitleg.
Is het naar uw mening terecht dat zolang het niet voor iedereen volstrekt helder is wat wel en wat niet wordt vergoed, een groeiend aantal mensen geconfronteerd wordt met onverwachte bijbetalingen na een behandeling in het ziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 6, 7 en 8 hebben zowel verzekerden, verzekeraars als aanbieders hun eigen verantwoordelijkheid als het gaat om het inwinnen en verstrekken van informatie over vergoeding van zorg. De NZa heeft zorgverzekeraars informatieverplichtingen opgelegd en kan handhavend optreden indien deze niet worden nageleefd. Ik acht het van belang dat de NZa hier strikt op toe ziet. Maar ook verzekerden zelf moeten zich goed informeren over hun polis voordat zij gebruik maken van zorg. Ik juich het initiatief van de zorgverzekeraars en de ziekenhuizen toe om bij afsprakenbureaus in ziekenhuizen een systeem te implementeren waarmee het ziekenhuis bij het inplannen van een afspraak op basis van de polis van de verzekerde kan zien of er sprake is van een contract.
Bent u bereid zorgverzekeraars te wijzen op hun verantwoordelijkheden verzekerden beter in te lichten over wat wel en wat (deels) niet wordt vergoed? Dienen zij niet per ziekenhuis aan te geven welke zorg wel of niet wordt vergoed en wat de reden daarvan is?
Zorgverzekeraars hebben de verplichting om aan te geven welke zorgaanbod is gecontracteerd en wat de consequenties zijn voor de vergoeding indien men naar een niet-gecontracteerde aanbieder gaat. Zoals aangegeven houdt de NZa hier toezicht op en kan zij handhavend optreden indien zorgverzekeraars onvoldoende transparantie bieden.
Bent u bereid zorgverzekeraars aan te sporen om coulant om te gaan met verzekerden van wie redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat zij weten of een behandeling wel of niet vergoed wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
In hoeverre zorgverzekeraars coulance verlenen is hun eigen verantwoordelijkheid. Als de informatievoorziening aantoonbaar niet op orde is, dient de verzekeraar de zorg te vergoeden.
Ziet u een rol weggelegd voor de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) in het beoordelen of verzekerden redelijkerwijs konden weten of een behandeling wel of niet zou worden vergoed? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, voor de SKGZ kan een rol zijn weggelegd. Als een verzekerde het niet eens is met een beslissing van zijn zorgverzekeraar, dient de verzekerde eerst contact met de zorgverzekeraar op te nemen. Leidt dit niet tot het gewenste resultaat, kan de verzekerde de SKGZ vragen om te bemiddelen. Leidt bemiddeling ook niet tot het gewenste resultaat, dan kan de verzekerde een klacht indienen bij de Geschillencommissie Zorgverzekeringen. In dat geval wordt de klacht een geschil en doet de geschillencommissie een bindende uitspraak («bindend advies»). Is de verzekerde of de zorgverzekeraar het niet eens met het bindend advies, dan kan dit ter toetsing worden voorgelegd aan de bevoegde rechter.
Is het niet veel beter de contracteerplicht van zorgverzekeraars voor alle hulpverleners in te voeren als de Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft aangegeven dat de zorg die zij bieden adequaat is? Is dit niet veel rechtvaardiger en efficiënter en biedt dit niet de keuzevrijheid die patiënten willen? Wilt u dit systeem zo snel als mogelijk invoeren? Zo nee, waarom niet?
In Nederland heeft een contracteerplicht bestaan. Die is niet voor niets afgeschaft. Het budgetteringssysteem dat daarmee samenhing leidde tot wachtlijsten, gebrek aan innovatie en achterblijvende kwaliteit van zorg. Herinvoering van de contracteerplicht acht ik derhalve zeer onwenselijk. Zorgverzekeraars maken keuzes op basis van kwaliteit en prijs. Na de afschaffing van de contracteerplicht is de prijsontwikkeling gematigd, terwijl tegelijkertijd de kwaliteit van de zorg is gestegen.
De behandeling van mensen die zichzelf beschadigen op de spoedeisende hulp (SEH) |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de indrukwekkende reportage «Beschadigd»?1
Ik vind het heel moedig van deze mensen om hun verhaal voor de camera te vertellen. Hiermee zorgen ze voor meer begrip bij hulpverleners voor dit probleem en helpen ze tevens ook andere mensen met hetzelfde probleem hulp te zoeken. Maar ik ben ook geschokt over de negatieve ervaringen die patiënten met zelfbeschadiging hebben op de spoedeisende hulp. Uit navraag bij de Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen (NVSHA) blijkt dat zij dit beeld absoluut niet herkennen en het ook volstrekt onacceptabel te vinden.
Erkent u dat iemand die zichzelf beschadigt in zowel psychische als medische nood verkeert?
Zelfbeschadiging is een uiting van psychische pijn en kan voorkomen bij specifieke psychiatrische diagnoses, waaronder schizofrenie, eetstoornis, verslaving of een posttraumatische stress stoornis. Bij een aanzienlijk deel van de mensen die zich melden op de SEH en zichzelf hebben beschadigd, betreft het dus een ernstig symptoom van een complexe psychische stoornis die op korte termijn professionele en gespecialiseerde hulp behoeft. Consultatie door de consultatieve psychiatrische dienst van het ziekenhuis, gevolgd door een verwijzing naar de GGZ, al dan niet via de huisarts, is de geëigende zorgroute.
Vindt u ook dat mensen die in medische nood zijn geholpen moeten worden, ongeacht of deze medische nood «door eigen toedoen» is ontstaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, iedereen die zorg nodig heeft die wordt gedekt door de basisverzekering, heeft daar recht op. Differentiëren naar oorzaak lokt willekeur uit. Denk ook aan de risico’s van roken, alcohol en drugs. Of iemand die met 160 kilometer per uur met zijn auto uit de bocht vliegt. Het eigen-schuld criterium vind ik niet in de gezondheidszorg thuis horen.
Bent u van mening dat het lang laten wachten van patiënten met wonden door zelfbeschadiging, of het niet verdoofd hechten daarvan, een overtreding is van de artseneed alsmede een grote inbreuk op de lichamelijke integriteit is?
Niemand wil lang wachten op behandeling, zeker niet op de spoedeisende hulp (SEH). Het langer laten wachten van patiënten op een SEH kan te maken hebben met de mate van ernst van de verwondingen en de verwondingen van de andere mensen op de SEH. Die afweging wordt gemaakt door artsen. Ik ga ervan uit dat de oorzaak van de verwondingen niet wordt meegewogen, alleen de ernst.
Hechten zonder benodigde verdoving behoort niet tot de normale standaard van behandelen en zou ook bij patiënten met zelfbeschadigend gedrag niet voor moeten komen. Het is enkele gevallen toelaatbaar als het op verzoek van de patiënt zelf is of de verwachting bestaat dat de verdoving pijnlijker is dan de hechting.
Kunt u zich voorstellen dat artsen zeggen «geen zin te hebben in «aandachttrekkers»? Wat vindt u van zo'n opmerking?
Nee, dat kan ik me niet voorstellen. Dit is geen professionele houding van een arts en is ook in strijd met de eed van Hippocrates die elke arts heeft afgelegd.
Kunt u zich voorstellen dat artsen zeggen dat ze zonder verdoving hechten «omdat je pijn toch zo fijn vindt»? Wat vindt u van deze opmerking?
Ik vind dit een vreselijke opmerking en vind het verwerpelijk dat zo’n opmerking door een professional wordt gemaakt. In principe wordt er gehecht met verdoving. In een enkel geval kan een wond zonder verdoving worden gehecht als de verdoving pijnlijker is dan de hechting zelf. Een opmerking als «omdat je pijn toch zo fijn vindt »reflecteert aan een onprofessionele straffende houding, die in strijd is met de eed van Hippocrates.
Kunt u zich voorstellen dat mensen met net gehechte wonden naar huis gestuurd worden zonder vervoer? Wat vindt u hiervan?
Patiënten op de SEH worden alleen naar huis gestuurd als dit medisch verantwoord is. Als iemand niet in staat is om met eigen vervoer naar huis te gaan wordt met een verpleegkundige naar een oplossing gezocht, eventueel kan er dan een taxi worden gebeld. Deze taxi is wel voor eigen rekening.
Erkent u dat zowel de bejegening als de behandeling een cruciale rol speelt in de mogelijkheden tot herstel bij patiënten die zichzelf beschadigen?
De behandeling en bejegening zijn cruciale factoren bij het herstel van alle patiënten. Zeker ook voor patiënten die zichzelf beschadigen.
Erkent u tevens dat de verkeerde bejegening en/of behandeling het herstel in de weg kan staan, of zelfs kan leiden tot een veel ernstiger situatie?
Zie vraag 8.
Wat vindt u van het feit dat mensen met een nare ervaring op de SEH zich in het vervolg niet meer (durven te) melden, met alle gevolgen voor de gezondheid van dien?
Dit zou ik heel erg vinden. De spoedeisende hulp is voor mensen die directe medische hulp nodig hebben en dient voor iedereen 24 uur per dag 7 dagen per week beschikbaar te zijn. Ongeacht de oorzaak van de verwondingen. Als door slechte ervaringen mensen zich daar niet meer durven melden, kunnen er grote ongelukken gebeuren. Patiënten zouden door hun huisarts of andere hulpverlener, of door een patiëntenvertrouwenspersoon aangemoedigd en gesteund moeten worden bij het indienen van een klacht.
Zijn er meldingen bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) binnengekomen over niet verdoofd hechten, of veel te lange wachttijden, omdat personeel degene met wonden door zelfbeschadiging niet wilde helpen?
Naar aanleiding van de uitzending zijn er bij de het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ) signalen gemeld over de behandeling van patiënten met automutilatie/ zelfbeschadiging. Het Landelijk Meldpunt Zorg heeft deze signalen doorgestuurd aan de IGZ. De IGZ neemt deze signalen serieus. Binnen een aantal weken beziet de IGZ wat ze met het beeld uit de signalen kan en gaat doen.
Kan het ontbreken van meldingen, of het lage aantal, volgens u te maken hebben met de schaamte die mensen voelen, waardoor ze «het erbij laten zitten»? Wat vindt u hiervan?
Onder andere uit de documentaire blijkt dat de schaamte onder mensen die zichzelf beschadigen groot is. Zij geven zelf aan dat dit de reden is dat nare ervaringen vaak niet worden gemeld bij het ziekenhuis. Deze patiënten zijn extreem kwetsbaar, waardoor zij het erbij kunnen laten zitten. Dat vind ik jammer. Het melden van nare ervaringen zorgt ervoor dat een ziekenhuis kan leren van zijn fouten en de zorg voor toekomstige patiënten met dezelfde problemen kan verbeteren. Ik zou patiënten daarom nadrukkelijk willen vragen hun nare ervaringen wel te melden. Zij kunnen door de huisarts, andere hulpverlener of een patiëntenvertrouwenspersoon eventueel worden ondersteund bij het indienen van een klacht.
Bent u bereid mensen met nare ervaringen op de SEH, na zelfbeschadiging, op te roepen zich alsnog te melden?
Zie mijn antwoord op vraag 12. De IGZ heeft naar aanleiding van de aandacht in de media ook al opgeroepen om nare ervaringen op de SEH te melden, zodat de IGZ dit kan onderzoeken. Burgers kunnen dit doen via www.landelijkmeldpuntzorg.nl. Melden bij de IGZ kan ook anoniem.
Is de IGZ bereid een melding voor te leggen aan de Tuchtraad, omdat het indruist tegen de artseneed, die stelt dat je een patiënt in nood moet helpen, geen schade mag toebrengen en diens lijden dient te verlichten?2
De IGZ hanteert haar handhavingskader. Hierin staat dat de IGZ bij ernstige normoverschrijding waarbij de kans op herhaling groot is, de tuchtrechter vraagt om een uitspraak te doen. De bedoelde norm kan de zogeheten tweede tuchtnorm zijn, die betrekking heeft op handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg.
Op welke wijze is de problematiek van mensen die aan zelfbeschadiging doen opgenomen in de curricula van medisch personeel? Kan dit beter? Zo ja, bent u bereid verbetering te bepleiten bij onderwijsinstellingen?
Binnen de opleiding tot spoedeisende hulp arts (KNMG) wordt volgens de Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen aandacht besteed aan de behandeling van patiënten met psychische problematiek en het hechten van wonden. Er zijn beoordelingen over gedragsstoornissen en psychiatrische aandoeningen en de vaardigheid van hechten opgenomen in het curriculum. Er wordt niet specifiek aandacht besteed aan de problematiek van mensen die zichzelf beschadigen.
Bent u bereid in contact te treden met ziekenhuizen, artsen en medisch personeel op de SEH om in de toekomst te voorkomen dat patiënten, die zichzelf ernstig verwond hebben, niet goed en adequaat geholpen worden?
Er heeft contact plaatsgevonden met de Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen. De Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen herkent de geluiden niet dat deze categorie patiënten niet adequaat wordt behandeld. Zie verder vraag 11.
Op welke wijze is de richtlijn om patiënten te behandelen met wonden door zelfbeschadiging tot stand gekomen? Zijn daar ervaringsdeskundigen bij betrokken geweest? Bent u bereid de richtlijn te laten herzien, en daarbij ervaringsdeskundigen te betrekken?
In 2013 is de multidisciplinaire richtlijn acute wondzorg verschenen die is ontwikkeld met alle relevante beroepsverenigingen. Om het perspectief van de patiënt hierin te betrekken zijn telefonische interviews en schriftelijke enquêtes gehouden. Deze richtlijn geldt voor alle wondzorg en is niet specifiek opgesteld voor patiënten die zichzelf beschadigen.
Wat zijn precies de meldingen in het Letsel Informatie Systeem, waarin mensen die zich melden met zelfgemaakte wonden worden geregistreerd? Wat is de ontwikkeling van meldingen over de afgelopen vijf jaar? Is er iets te zeggen over prevalentie?
In het Letsel Informatie Systeem (LIS) van VeiligheidNL worden toedrachten geregistreerd van ongevallen, geweld of zelf toegebrachte letsels waarvoor slachtoffers worden behandeld op een Spoedeisende Hulp (SEH) afdeling van een selectie van ziekenhuizen in Nederland. Deze ziekenhuizen vormen een representatieve steekproef van ziekenhuizen in Nederland met een continu bezette SEH-afdeling. Dit maakt een schatting van cijfers op nationaal niveau mogelijk.
Op basis van LIS wordt geschat dat het jaarlijks aantal personen dat op een SEH-afdeling werd behandeld voor zelf toegebrachte letsels in de periode 2009–2013 fluctueerde tussen 13.000 en 16.000 (13.000 in 2013).
Statistische analyse van de SEH-cijfers laat in deze periode geen significante stijging of daling zien (Kerncijfers Zelf toegebracht letsel, VeiligheidNL, december 2014).
Schrikt u er ook van dat zelfbeschadiging bij één op de vier Nederlandse en Vlaamse jongeren in meer of mindere mate voorkomt? Erkent u dat dit noopt tot een inhaalslag op het gebied van opleiding om de bejegening en het begrip voor mensen in een dergelijke situatie te vergroten?
De cijfers zijn afkomstig van een onderzoek van de KU Leuven, in samenwerking met de Universiteit van Nijmegen. Het onderzoek werd gedaan onder ruim 1000 Vlaamse en Nederlandse jongeren van tussen de 12 en 19 jaar. Uit onderzoek blijkt dat zelfverwondend gedrag het vaakst gehanteerd wordt als een manier om met negatieve gevoelens of stress om te gaan. Daarnaast zijn andere vaak voorkomende functies: een gevoel van controle krijgen, ontsnappen aan eisen uit de sociale omgeving en het gebruik omwille van het verkrijgen van aandacht. Internationaal worden dezelfde cijfers gerapporteerd. Dit soort onderzoek is belangrijk om de oorzaken te achterhalen van dit soort symptomen.
Binnen de opleiding tot spoedeisende hulp arts (KNMG) wordt volgens de Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen aandacht besteed aan de behandeling van patiënten met psychische problematiek en het hechten van wonden. Er zijn beoordelingen over gedragsstoornissen en psychiatrische aandoeningen en van de vaardigheid van hechten opgenomen in het curriculum. De IGZ onderzoekt daarnaast signalen van patiënten met zelfbeschadiging die zijn doorgestuurd van het LMZ. Mede op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zal blijken of het opportuun is in de opleidingen meer aandacht te besteden aan de bejegening en begrip voor mensen met zelfverwondend gedrag.
Het feit dat de griepprik dit jaar amper bescherming biedt |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de griepprik die drie miljoen Nederlanders gekregen hebben, slechts 10 tot 20% bescherming biedt, in plaats van de 70 tot 80% die deze behoort te bieden?1
Omdat het griepvirus voortdurend verandert, wordt elk jaar nagegaan of de samenstelling van virusstammen in het griepvaccin aangepast moet worden. Deskundigen analyseren eind februari tijdens een vergadering van de World Health Organisation (WHO) welke griepvirussen op dat moment circuleren en stellen op basis daarvan de verwachting op welke griepvirussen de komende winter op het noordelijk halfrond waarschijnlijk het meest voor zullen komen. Op basis van deze voorspelling bepaalt de WHO welke drie virusstammen worden opgenomen in het griepvaccin voor het komende seizoen. Farmaceutische bedrijven hebben dan zes maanden nodig om voldoende vaccins te maken. De inschatting tegen welke virustypes het griepvaccin in het komende seizoen moet beschermen, moet dus in februari plaatsvinden om tijdig productie mogelijk te maken en voorafgaande aan het griepseizoen de doelgroep te vaccineren. Na februari kan de samenstelling van het griepvaccin niet meer worden aangepast.
In de meeste gevallen komt de verwachting uit, maar omdat het influenzavirus zo veranderlijk is, komt het soms ook voor dat het virus verandert in de tijd die nodig is voor vaccinproductie. Dat is nu ook gebeurd: het virus dat nu in Nederland het meest circuleert is een variant van het A(H3N2) virus dat het vorige winterseizoen 2013/2014 circuleerde en op basis waarvan de WHO haar vaccinselectie had gebaseerd. Het influenzavirus type A(H3N2) in het vaccin is daardoor niet precies hetzelfde als het nu rondwarende type A(H3N2) virus. Daardoor zijn mensen die dit jaar de griepprik hebben gekregen minder goed beschermd tegen deze variant. Dat komt gelukkig zelden voor, maar is door de eigenschappen van het influenzavirus en de tijd die nodig is om voldoende vaccin te maken niet uit te sluiten.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat het deze zomer al bekend was dat de samenstelling van het griepvaccin naar alle waarschijnlijkheid onvoldoende zou aansluiten bij de te verwachten griepvariant van deze winter?2
Internationaal wordt continu vastgesteld welke virusstammen er circuleren. In de zomer was de nieuwe variant van het A(H3N2) virus gedetecteerd op het zuidelijk halfrond en nam de proportie van deze variant toe. Daarom heeft de WHO in haar september vergadering besloten om de A(H3N2) component in het 2015 vaccin voor het zuidelijk halfrond, waar het griepseizoen een half jaar later start, aan te passen. Op dat moment was de productie van het vaccin voor het noordelijk halfrond al afgerond. Begin december kwamen de eerste indicaties vanuit Amerika dat vooral deze variant ging circuleren op het noordelijk halfrond en dat er dus een mismatch was met het vaccin voor het noordelijk halfrond. Pas in januari kon dit worden bevestigd in Nederland en andere Europese landen. Zoals in antwoord 1 toegelicht kan het vaccin, als eenmaal de samenstelling is gekozen, door het jaar heen niet meer gewijzigd worden.
Was er ook in Nederland, voorafgaand aan de aanschaf, al twijfel over de mate waarin het griepvaccin zou aansluiten bij de te verwachten griepvariant, en daarmee over de bescherming die het zou bieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Ten behoeve van het Nationale Programma Grieppreventie worden de griepvaccins voor het komende griepseizoen uiterlijk 1 mei besteld bij de leveranciers. Ten tijde van het plaatsen van de bestelling van de griepvaccins bij de leveranciers was er nog geen informatie of indicatie over de mate waarin het griepvaccin zou aansluiten op de verwachte griepvariant.
Is overwogen de vaccinatie te annuleren, gelet ook op het feit dat het toedienen niet zonder risico is, omdat er twijfels waren over de mate van bescherming van het griepvaccin? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Van tevoren is het onbekend welk virustype de overhand gaat nemen tijdens het seizoen. Bij het annuleren van de vaccinatie op basis van voortijdige gegevens, kan de keuze onjuist uitvallen als toch een ander type dominant zou worden. Pas in januari 2015 kon in Europa op basis van patiëntgegevens geconstateerd worden of er sprake was van een mismatch met het dominante type. Daarnaast kan bij een mismatch het vaccin nog steeds een positief effect hebben op voorkomen van complicaties van influenza. In dit geval sluiten de overige twee virustypes wel goed aan bij de eveneens circulerende virustypes.
Wat is uw reactie op het feit dat viroloog dhr. Osterhaus in de media mensen oproept direct bij de eerste verschijnselen antivirale middelen te slikken, terwijl er grote twijfel bestaat over de effectiviteit van die middelen?3
Welke therapie een grieppatiënt nodig heeft is een zaak tussen arts en patiënt. Professionele standaarden ondersteunen de arts hierbij. Het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) heeft een standaard influenza en influenzavaccinatie waarin omschreven staat bij welke patiënten het gebruik van antivirale middelen te overwegen is. De NHG heeft deze standaard afgelopen maanden extra onder de aandacht gebracht van hun achterban.
Kunt u aangeven hoeveel extra ziektegevallen er dit jaar zijn ten opzichte van voorgaande jaren, en tot hoeveel extra sterfgevallen dit heeft geleid? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Nee, niet exact. Niet elke grieppatiënt meldt zich bij de huisarts en niet iedereen met griepachtige verschijnselen heeft de griep. Het is ook niet nodig om bij iedereen laboratorium diagnostiek in te zetten om dat vast te stellen, laat staan dit centraal te registreren. Er wordt dus geschat. Op basis van de gegevens van patiënten die zich met een griepachtig ziektebeeld bij een huisarts melden voor een consult, is de huidige epidemie (2014/2015) wat omvang betreft tot nu toe vergelijkbaar met de epidemie van 2012/2013. De epidemieën van 2010/2011, 2011/2012 en 2013/2014 hebben een kleinere omvang. Of de omvang van de 2014/2015 epidemie uiteindelijk die van 2012/2013 zal gaan overtreffen is niet te voorspellen.
Directe, betrouwbare informatie over het aantal sterfgevallen door griep is niet beschikbaar. Bij de meeste patiënten die mogelijk door griep zijn overleden wordt achteraf geen onderzoek verricht om vast te stellen ze griep hadden. Om toch in te kunnen schatten welk deel van de totale sterfte in Nederland door influenza wordt veroorzaakt, worden statistische modellen gebruikt. Samen met het Centraal Bureau Statistiek volgt het RIVM wekelijks de totale sterftecijfers in Nederland en wordt de mate van oversterfte geschat. We weten dus niet direct hoeveel personen aan griep zijn overleden, maar deze schattingen geven een indruk van de ernst van het griepseizoen en eventueel gelijktijdige gebeurtenissen die ook met sterfte verband kunnen houden (bijvoorbeeld extreme koude).
De geschatte oversterfte in de eerste tien weken van de griepepidemie dit winterseizoen bedraagt ruim 3.000 sterfgevallen. Dat is ongeveer de helft van de geschatte oversterfte van twee jaar geleden (2012/2013) toen er een langdurige griepepidemie heerste van 18 weken met een geschatte oversterfte van ruim 6.000 sterfgevallen. Vorig jaar (2013/2014) was er een vrij kort griepseizoen zonder oversterfte.
Het RIVM volgt dit seizoen ook een cohort van 2.500 thuiswonende zestigplussers. Aan het eind van het seizoen kan worden vastgesteld wat de impact van de vaccinmismatch in dit cohort zal zijn geweest, waarbij kan worden vergeleken met de gegevens van de cohorten uit de seizoenen 2011/12 en 2012/13, waarin er geen mismatch was.
Kunt u aangegeven welke kosten er gemoeid zijn met de aanschaf van de griepvaccins, het gebruik van extra antivirale middelen en tot slot het aantal extra ziektegevallen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Voor het griepseizoen 2014–2015 is € 52,3 miljoen beschikbaar gesteld voor de inkoop van vaccins en uitvoering van Nationaal Programma Grieppreventie. Dat bedrag is de afgelopen jaren ongeveer gelijk gebleven.
Ik heb geen overzicht van de kosten die gemoeid zijn met het gebruik van extra antivirale middelen. Antivirale middelen worden maar weinig voorgeschreven en ze vallen niet onder het geneesmiddelenvergoedingssysteem. Het aantal extra ziektegevallen is niet vast te stellen (zie antwoord4.
Bent u bereid de gang van zaken rondom de samenstelling en inkoop van het griepvaccin van dit griepseizoen te evalueren, en de Kamer hierover – voorafgaand aan de aanschaf voor komend seizoen – te informeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik zie daar reden toe. Zoals in de antwoorden op de vragen 1 tot en met 4 staat beschreven, kan een mismatch tussen een van de virustypes uit het vaccin en het dominante circulerende virus ontstaan. Die onzekerheid is met de huidige productiewijze van vaccins en de stand van de wetenschap niet weg te nemen.
Wilt u zich inspannen om goed gerandomiseerd onderzoek in te stellen naar de effectiviteit van griepvaccinaties, gezien de wetenschappelijke discussie die er bestaat inzake het nut van griepvaccinaties en de hoge kosten die gemoeid zijn met griepvaccinatie?4 5
Gerandomiseerd en gecontroleerd onderzoek geeft over het algemeen het sterkste bewijs voor de werkzaamheid van medicijnen en vaccins. Echter, zoals ook beschreven in het rapport van de Gezondheidsraad «Grip op griep» (11 juni 2014) is het toepassen van deze methode om de werkzaamheid van influenza vaccins te bepalen, problematisch. Daarom wordt door Europese instellingen, waaronder het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (Nivel) en het RIVM andere methoden gebruikt en samengewerkt om jaarlijks betrouwbare schattingen van de vaccineffectiviteit te krijgen. Dit gebeurt onder de vlag van het I-MOVE («Influenza Monitoring Vaccine Effectiveness») programma. Voor een nieuw aanvullend project (I-MOVE-plus) dat in 2015 van start gaat is vanuit het Horizon2020 programma van de Europese Commissie € 7,5 miljoen beschikbaar gesteld.
Het menselijk leed door de bezuinigingen op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook zo triest dat iemand die een complexe fractuur heeft opgelopen na een val, acht weken moet wachten op thuiszorg? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Uit informatie van de gemeente Rotterdam blijkt dat de gemeente een procedure heeft voor het aanvragen van maatschappelijke ondersteuning met een spoedeisend karakter. Zo nodig kan de gemeente een beslissing nemen binnen 24 uur. Uit contact met Rotterdam is duidelijk geworden dat contact tussen het wijkteam en de cliënt ertoe heeft geleid dat alsnog ondersteuning is geboden.
Vindt u het wenselijk dat een 79-jarige vrouw die haar heup gebroken heeft geen thuiszorg kon krijgen omdat de gemeente dit heeft afgeschaft? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Uit informatie van de gemeente Berkelland is mij gebleken dat de gemeente de thuiszorg niet heeft afgeschaft. Indien uit het onderzoek blijkt dat een cliënt aan de daartoe gestelde voorwaarden voldoet, verstrekt de gemeente de maatwerkvoorziening «ondersteuning thuis».
Vindt u het ook ongehoord schaamteloos dat een 82-jarige man die vorig jaar augustus 2,5 uur huishoudelijke verzorging kreeg toegewezen, in december een brief ontving – zonder dat persoonlijk contact werd opgenomen – met de berichtgeving dat de thuiszorg is stopgezet, terwijl zijn beperkingen niet minder geworden zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Uit informatie van de gemeente Montferland is mij gebleken in het geval van de 82-jarige man die in de vraag aan de orde komt een voorlopige voorziening bij de rechter is gevraagd. In dit geval heeft de rechter inmiddels een voorlopige voorziening getroffen. Ik verwijs naar deze uitspraak. http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBGEL:2015:1494&keyword=15%2f305.
Hoe oordeelt u over de situatie in Lochem waar 70 mensen verstoken zijn van thuiszorg, omdat het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) een ontslagvergunning voor thuiszorgmedewerkers vervroegd heeft afgegeven? Is dit wettelijk mogelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?4
UWV heeft gehandeld conform wettelijke termijnen van hoor- en wederhoor en kent geen procedure waarbij een ontslagvergunning vervroegd wordt afgegeven. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om gebruik te maken van de ontslagvergunning door opzegging van de arbeidsovereenkomst met inachtneming van de geldende opzegtermijn. De ontslagvergunning heeft een geldigheidsduur van maximaal 8 weken, waardoor de werkgever de mogelijkheid heeft op een later moment – binnen de 8 weken – tot opzegging over te gaan.
Uit informatie van de gemeente Lochem blijkt dat in samenwerking met andere aanbieders is voorkomen dat cliënten langer dan enkele weken verstoken zijn gebleven van huishoudelijke hulp.
Vindt u het wenselijk dat een dementerende man in Oosterhout zwaar verwaarloosd is aangetroffen in huis omdat de gemeente de huishoudelijke verzorging had stopgezet?5
Uit contact met de gemeente Oosterhout is mij gebleken dat de cliënt in beeld was bij de gemeente. In deze situatie heeft de focus bij de betrokken partijen gelegen op de lange termijn oplossing (verhuizing naar een aanleunwoning), waardoor de continuïteit van de huishoudelijke hulp op dat moment helaas onvoldoende was geborgd. In de praktijk van de uitvoering is echter verzuimd het gevaar van vervuiling in te zien en per direct huishoudelijke hulp in te zetten. Zodra dit de gemeente duidelijk werd is alsnog per direct huishoudelijke hulp verstrekt.
Is dit de invulling van de gemeentelijke vrijheid die u beoogd heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van de Wmo 2015 hebben gemeenten de nodige beleidsruimte om te komen tot kwalitatief betere ondersteuning dichterbij de mensen die daarop zijn aangewezen. Mijn beeld is dat de afgelopen periode hard is gewerkt om de invoering van de Wmo 2015 op een verantwoorde manier te laten plaatsvinden.
Ik verwacht u in de loop van april 2015 een meer systematisch beeld te kunnen schetsen van de landelijke stand van zaken van de transitie in de eerste maanden van dit jaar. Ik wil daar in dit stadium niet op vooruitlopen.
Op welke wijze houdt u »10 vingers aan de pols» om te voorkomen dat mensen thuis verwaarlozen? Bent u van mening dat mensen niet aangewezen dienen te zijn op media of de rechter om hun huishoudelijke verzorging hersteld te zien?
In mijn brief van 28 januari 2015 (Kamerstukken II 34 104 nr. 17) heb ik u geïnformeerd over de wijze waarop ik de TK zal informeren over stand van zaken in 2015. Begin april 2015 zal ik u een eerste beeld van de transitie schetsen.
In de Wmo 2015 is een zorgvuldige procedure opgenomen over hoe de gemeente moet handelen indien een cliënt zich bij de gemeente meldt met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning.
Inmiddels is uit rechtspraak ook duidelijk dat de gemeente die een lopende toekenning wil versoberen of beëindigen daarvoor steeds een afweging op het individuele niveau van de cliënt zal moeten maken.
Voor de gevallen waarin de cliënt zich niet zelf meldt met een behoefte aan maatsschappelijke ondersteuning en dat ook niet door zijn sociale omgeving gebeurt, moet de gemeente in het beleidsplan opnemen wat hun beleid is dat erop gericht is vroegtijdig vast te stellen of ingezetenen behoefte hebben aan maatschappelijke ondersteuning en wat hun beleid is om te voorkomen dat ingezetenen aangewezen zullen zijn op maatschappelijke ondersteuning. De gemeente moet met andere woorden beleid hebben dat gericht is op preventie.
Op basis van het voorgaande stel ik vast dat er voldoende waarborgen zijn voor een zorgvuldige procedure en een beleid dat gericht is op onder meer preventie. Hiermee zal in het overgrote deel van de cliënten voorkomen kunnen worden dat een cliënt het noodzakelijk vindt om bezwaar en daarop volgend beroep in te stellen.
Bent u bereid uit te zoeken hoeveel mensen wachten op thuiszorg of geen thuiszorg krijgen (in een acute spoedsituatie)? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze informatie verwachten? Zo nee, waarom bent u niet bereid dit te onderzoeken?
In de Wmo 2015 is in artikel 2.3.3. een speciale procedure opgenomen waarin sprake is van spoedeisendheid. In gevallen waarin deze spoedeisendheid is vastgesteld beslist het college na de melding van een beroep op maatschappelijke ondersteuning onverwijld tot de verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening.
Ik beschik niet over de door de Kamer gevraagde gevraagde informatie met betrekking tot het aantal mensen dat op thuiszorg zou wachten of geen thuiszorg zou krijgen in een acute situatie, omdat deze niet op landelijk niveau wordt verzameld. Ik ben ook niet bereid om het te onderzoeken, omdat het tot de verantwoordelijkheid van het college behoort om in spoedeisende gevallen adequate ondersteuning te bieden. Ik heb op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat colleges deze taak niet goed zouden uitvoeren.
Hoe oordeelt u over deze verhalen waarin mensen die een (tijdelijke) beperking hebben en waar acuut thuiszorg nodig is dit niet kunnen krijgen? Gaat u uw systeemverantwoordelijkheid inzetten om te zorgen dat gemeenten alle mensen spoedig van thuiszorg voorzien, indien een dergelijke situatie zich voordoet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De uitbetaling van zorgverleners van pgb-houders door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) |
|
Mona Keijzer (CDA), Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u zich voorstellen dat pgb-houders die contracten van anderen – inclusief burgerservicenummer (BSN) – teruggestuurd krijgen, bang zijn dat óók hun gegevens elders terechtkomen?1
Ja, dat kan ik me voorstellen. Incidenten met persoonsgegevens betreur ik zeer. Bij de SVB wordt thans niet centraal geadministreerd hoe vaak dit voorkomt. Daar waar dergelijke meldingen bij de SVB bekend worden, wordt direct geacteerd. De SVB heeft de interne controle op dit terrein inmiddels aangescherpt.
In hoeveel gevallen zijn contracten van pgb-houders bij anderen terechtgekomen dan de feitelijke eigenaar van de gegevens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat persoonlijke gegevens bij derden terechtkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel zorgverleners verdienen via een pgb een vast maandloon – en zijn daarmee «maandloner» – en hoeveel zorgverleners werken op declaratiebasis? Wat zijn de absolute getallen en wat is de verhouding in percentages? Kunt u de cijfers uitsplitsen in Wlz-pgb, Wmo2015-pgb en Jeugdwet-pgb?
Op 10 februari bedroeg het aantal betalingen voor vaste maandloners en instellingen die op basis van een vaste prijsafspraak betaald krijgen 68.000. Daarbij is ook de instroom na 30 januari jl. meegenomen. De SVB geeft aan dat zij de huidige werkvoorraad doorgelopen hebben op «januari-maandloners». Indien zich na de laatste betaaldatum van 16 februari nog budgethouders melden, dan worden zij met voorrang behandeld in het Rapid Response Team. Het aantal zorgverleners op declaratiebasis bedraagt naar schatting 130.000. Binnen de korte termijn voor beantwoording van voorliggende vragen is het niet mogelijk om een uitsplitsing te geven in Wlz-pgb, Wmo-pgb en Jeugdwet-pgb. Ik zal uw Kamer deze gegevens zo spoedig mogelijk toezenden.
Wanneer u niet over de in vraag 5 gevraagde cijfers beschikt, kunt u dan per categorie laten weten waarom deze cijfers niet bekend zijn?
Zie mijn reactie op vraag 4.
Hoe kan het zijn dat u op 4 februari 2015 zegt dat «zo veel mogelijk» maandloners, te weten 59.000, betaald zijn2, terwijl de SVB op 6 februari er melding3 van maakt dat nog eens 19.000 maandloners betaald zijn? Vindt u 30% ontbrekende uitbetaling «zo veel mogelijk»?
De 59.000 waarover ik heb gesproken in mijn brief, betreft die hulpverleners waarvoor een vaste maandelijkse vergoeding is afgesproken (vaste maandloners en instellingen die op basis van een vaste prijsafspraak betaald krijgen). Hieronder vallen onder andere de hulpverleners die een salaris van hun budgethouder krijgen. Dit aantal was op 10 februari toegenomen met 9.000 tot 68.000. Bij de 19.000 waar u in de vraagstelling naar verwijst wordt ook het aantal declaraties meegenomen die gebaseerd zijn op een vaste arbeidsrelatie met variabel aantal uren. Het betreft dus andere categorieën.
Hoeveel van de mensen die declaraties via «mijnsvb» (urenbriefjes) hebben geüpload hebben betaald gekregen? Verwacht u dat de problemen met de betalingen zich zullen herhalen bij de volgende uitbetalingsronde? Zo nee, waarom niet?
De SVB verwacht op basis van het huidig aantal geregistreerde budgethouders in totaal ca. 130.000 declaraties en facturen insturen. Op dit moment zijn er ca. 51.000 declaraties ontvangen door de SVB, waarvan ca. 30% via de portal binnen zijn gekomen en ca. 70% per post. De verwerking van ingediende declaraties via «MijnPGB» verloopt conform afspraak en deze worden binnen 5 à 10 dagen betaald.
De verwerking van ingediende declaraties zal naar verwachting in de toekomst beter verlopen bijvoorbeeld omdat een groot deel van de zorgovereenkomsten volledig zijn verwerkt in het systeem.
Hebben alle 32 zorgkantoren de gegevens van pgb-houders overgedragen aan de SVB? Zo nee, welke nog niet en waarom niet?
De SVB ontvangt nog regelmatig gegevens van budgethouders, zowel via gemeenten als via zorgkantoren. Dit betreft onder andere gegevensstroom met betrekking tot de oorspronkelijke non respons. Daarnaast is er een gegevensstroom richting de SVB uit hoofde van de afspraken die voortvloeien uit de terugvalscenario’s die in werking zijn getreden (waarover ik uw Kamer in mijn brief van 20 januari jl. (kenmerk 712988-132229-LZ) heb geïnformeerd). Ten slotte vindt er een permanente gegevensstroom plaats als gevolg van nieuwe instroom en mutaties op de gegevens van huidige budgethouders.
Hebben alle gemeenten de gegevens van pgb-houders overgedragen aan de SVB? Zo nee, welke nog niet en waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Uit hoeveel mensen bestaat het Rapid Response Team en waar is dit gehuisvest? Hoeveel mensen hebben zich aangemeld bij het Rapid Response Team voor hulp en hoeveel mensen zijn werkelijk (bijvoorbeeld met een voorschot) geholpen?
Het Rapid Response Team (RRT) is gehuisvest bij het SVB servicecentrum PGB in Utrecht en is sinds maandag 9 februari volledig operationeel. Er is 6 fte vrijgemaakt voor de uitvoering van het RRT, ondersteunt door een schil van 5 vaste backoffice medewerkers. Het RRT is in het leven geroepen om specifieke zaken die geen verder uitstel kunnen verdragen met voorrang op te pakken. In dit team worden zaken via Per Saldo, VWS, SVB en VNG aangeleverd. Daar vindt tevens prioritering plaats.
Inmiddels zijn 168 cases opgelost, 140 cases zijn op dit moment in behandeling.
Met Per Saldo is permanent overleg over de casuïstiek. Per Saldo heeft aangedrongen op een verhoging van de capaciteit van het RRT om meer urgente zaken met voorrang te kunnen oppakken. Dit wordt momenteel met de SVB uitgewerkt. De procedures rond het RRT worden voortdurend gemonitord en waar nodig verbeterd.
Kunt u toelichten hoe het komt dat ook bij de budgethouders die reeds voor 1 januari 2015 de SVB de uitbetaling lieten regelen het uitbetalen van het pgb fout gaat aangezien deze al in het computersysteem zaten?
De werkwijze rond de uitbetaling van pgb’s is ook voor deze budgethouders gewijzigd. Voorheen werd het budget op rekening van de budgethouders gestort, die dan zelf de zorgverlener betaalde. Nu betaalt de SVB op basis van de zorgovereenkomst en declaraties het budget achteraf aan de zorgverlener.
Bij hoeveel pgb-houders zijn sommige hulpverleners wél uitbetaald en andere niet, terwijl alle hulpverleners zogenaamde maandloners zijn?
Ik ga ervan uit dat in de vraagstelling wordt gedoeld op zorgverleners met een vaste arbeidsrelatie en een vast aantal uren (maandloners en instellingen die op basis van een vaste prijsafspraak betaald krijgen). De situatie dat de ene zorgverlener wél en de andere niet is uitbetaald kan voorkomen als gevolg een niet gelijktijdige verwerking van de zorgovereenkomsten. Het aantal gevallen waarbij dit zich heeft voorgedaan is niet bekend.
Kunt u de Kamer de volgende stukken sturen die samenhangen met de stuurgroep-trekkingsrecht4:
Ik zal de besluitstukken van het programma «pgb trekkingsrecht» betrekken bij de evaluatie die ik uw Kamer heb toegezegd in het debat van 4 februari. Daarover kunt u alsdan met mij in gesprek gaan.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor donderdag 12 februari om 11 uur?
De vragen zijn zo snel als mogelijk was beantwoord.
Het bericht ‘Drankje tegen Alzheimer Souvenaid ‘te snel op de markt’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het drankje tegen Alzheimer, Souvenaid, te snel op de markt is gebracht?1
Souvenaid is in 2013 op de markt gebracht als dieetvoeding voor medisch gebruik tegen geheugenverlies voor patiënten in het beginstadium van dementie. Er is daarna discussie ontstaan over de wetenschappelijke onderbouwing, over de werking en de status van Souvenaid.
Bij dieetvoeding voor medisch gebruik is het aan de fabrikant om aan te tonen dat sprake is van een speciale voedingsbehoefte, dat het product het effect geeft zoals wordt beweerd, en dat dit effect niet is te verkrijgen met gewone gevarieerde voeding (inclusief verrijkte voeding en voedingssupplementen).
De NVWA is echter van oordeel dat Souvenaid niet voldoet aan de definitie van dieetvoeding voor medisch gebruik (zie het antwoord op vraag 4 en 5).
Wat is uw reactie op de stelling van onderzoeker de heer Scheltens dat het bedrijf Nutricia zo «eager» was het product op de markt te brengen dat ze de uitkomsten van het onderzoek niet heeft afgewacht?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat er hier sprake is geweest van gemixte en door elkaar lopende belangen van de industriële partijen en het onderzoeksveld? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u er aan doen om dit in de toekomst te voorkomen?
Het is reeds lang zo dat zowel de industrie als wetenschappers betrokken zijn bij (wetenschappelijk) onderzoek met voeding of geneesmiddelen bij mensen. Dit is op zichzelf genomen niet onwenselijk en het hoeft ook niet te leiden tot belangenverstrengeling. Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 4 en 5 voor het verdere traject bij Souvenaid.
Is het correct dat het onderzoek naar de vraag of Souvenaid voldoet aan de regelgeving voor dieetvoeding nog steeds niet is afgerond? Kunt u aangeven wanneer dit onderzoek is afgerond?
Het onderzoek van de NVWA is afgerond. De NVWA heeft geconcludeerd dat Souvenaid niet voldoet aan de definitie van dieetvoeding voor medisch gebruik. In vervolg hierop is de NVWA een handhavingstraject gestart.
Nutricia heeft wel de mogelijkheid om het product Souvenaid als voedingssupplement in de markt te zetten of als een levensmiddel verrijkt met vitaminen en mineralen. Hierbij moet Nutricia rekening houden met de daarvoor geldende regelgeving en dient het etiket te worden aangepast.
Een andere mogelijk is het op de markt brengen van Souvenaid als geneesmiddel tegen geheugenverlies bij beginnende dementie, maar dan dient het middel wel vooraf te worden getoetst door het College ter beoordeling van geneesmiddelen.
Verandert de waarschuwing van de onderzoeker iets aan het onderzoek van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit?
Nee, de waarschuwing van de onderzoeker verandert niets aan het handhavingstraject van de NVWA. De NVWA was al overtuigd van het feit dat het product Souvenaid niet voldeed aan de regelgeving over dieetvoeding voor medisch gebruik.
Hoe verhouden de prevalentiecijfers dementie, zoals deze worden weergegeven door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), zich tot de prevalentiecijfers zoals genoemd in het Deltaplan Dementie?2 3
De schatting van 230.000 à 250.000 mensen met dementie in Nederland, waarop ook de analyse in het Deltaplan Dementie is gebaseerd, komt globaal overeen met internationale studies die cijfers geven voor West-Europa. Het RIVM baseert het aantal van 80.000 op een steekproef in de huisartsenregistratie. Het RIVM geeft echter zelf aan dat dit geen volledig beeld geeft, omdat het een steekproef is en omdat de huisartsen geen volledige registratie hebben van mensen met dementie.
Herinnert u zich dat het Deltaplan Dementie voor zo’n 32 miljoen euro is gesubsidieerd? Kunt u aangeven op welke aannames qua aantallen dementiepatiënten het Deltaplan is opgezet? Kunt u tevens aangeven hoe deze cijfers zich vergelijken tot cijfers van het RIVM?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u ervan op de hoogte dat Nutricia volgens het bericht het product Souvenaid op de markt heeft gebracht zonder het onderzoek en de resultaten af te wachten, en dat Nutricia ook betrokken is bij het Deltaplan Dementie? Vindt u deze betrokkenheid nog wenselijk? Zo neen, wat gaat u hier aan doen? Zo ja, kunt u toelichten waarom u deze mening bent toegedaan?
Nutricia Advanced Medical Nutrition heeft Souvenaid op de markt gebracht en is ook lid van de coöperatie Deltaplan Dementie. Het door het Ministerie van VWS mede-gefinancierde onderzoeksprogramma Memorabel heeft via de door ZonMw gehanteerde gedragscodes voldoende waarborgen dat
Het gezondheidsbelang van patiënten moet voorop staan, dus niet de commerciële belangen van de industrie.
Als er sprake is van sponsoring kan dit alleen als het een medisch belang dient en men moet daar open over zijn: sponsoring van onderzoek moet gemeld worden in het Transparantieregister Zorg.
Er moet kritisch worden gekeken naar het onderzoek en de opzet daarvan: wordt hier wel een medisch belang gediend? Arts en bedrijf zijn daarbij samen verantwoordelijk voor een goede wetenschappelijke onderzoeksopzet.
We kennen in Nederland een systeem van zelfregulering als het gaat om relaties tussen artsen en de farmaceutische industrie. Onderdeel daarvan is het openbaar maken van bepaalde financiële relaties in het Transparantieregister Zorg. Daarnaast houdt de IGZ toezicht op de naleving van reclameregels. Waar zij overtredingen ziet grijpt zij in met de instrumenten die haar daarvoor ter beschikking staan. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan, vind ik dat de industrie betrokken moet kunnen zijn bij medisch-wetenschappelijk onderzoek.
Met het oog op de kwaliteit en onafhankelijkheid van onderzoek dat in het kader van Memorabel wordt uitgevoerd, hanteert ZonMw een «Gedragscode Belangenverstrengeling ZonMw» om te waarborgen dat het besluitvormingsproces objectief verloopt. Deze gedragscode heeft in beginsel betrekking op de advisering en besluitvorming over alle onder verantwoordelijkheid van ZonMw verstrekte onderzoeksmiddelen. ZonMw onderschrijft een aantal gedragscodes voor zover deze niet in tegenspraak met wet- en regelgeving zijn. Deze codes zijn onderdeel van de voorwaarden op basis waarvan projecten kunnen worden ingediend.
Voor alle onderzoeken is goedkeuring door een medisch-ethische toetsingscommissie vereist. Daarnaast dienen de onderzoekers een samenwerkingsovereenkomst met de private partij(en) ter toetsing aan ZonMw voor te leggen.
Controle op ongeoorloofde beïnvloeding zit besloten in het systeem van onafhankelijke selectie van te honoreren onderzoeksvoorstellen en de peer review bij publicatie van de onderzoeksresultaten.
Alle onderzoeksresultaten komen ten goede aan het publieke domein (standaardvoorwaarde ZonMw).
Met al deze waarborgen zie ik daarom geen reden om aan te nemen dat bij deze onderzoeken de onafhankelijkheid van de onderzoekers zou worden aangetast of dat er sprake zou zijn van ongeoorloofde beïnvloeding.
Wat is uw reactie op de veronderstelling dat door de grote financiële bijdragen van commerciële partijen aan het Deltaplan Dementie, en andere onderzoeksprojecten, de commerciële partijen een grote invloed hebben op het onderzoek en de resultaten daarvan?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw reactie op de vraag of deze invloed op de resultaten door de commerciële partijen er toe kan leiden dat onderzoeken onvoldoende onafhankelijk worden uitgevoerd, waardoor onderzoeksresultaten aan betrouwbaarheid verliezen, of dat resultaten bijvoorbeeld niet bekend worden gemaakt als deze de industrie niet bevallen?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat onderzoek naar dementie te belangrijk is om inmenging van de industrie toe te laten?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp? Zou u met de huidige kennis van zaken nog dezelfde antwoorden vertrekken als op de vragen 5, 6 en 7? Zo ja, waarom? Zo neen, wat zouden nu uw antwoorden zijn?4
Ja, mijn inzichten over (geneesmiddelen)onderzoek zijn sindsdien niet gewijzigd.
Een op non-actief gestelde topambtenaar die toch bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aan de slag ging |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u uitleggen hoe het is gebeurd dat een op het Ministerie van Defensie geschorste topambtenaar bij een ander onderdeel van de Rijksdienst aan het werk kon gaan?1
De betrokken medewerker is niet geschorst noch op non-actief gesteld en is dat ook nooit geweest. Zoals u weet is vorig jaar gebleken dat er bij de IT-organisaties van Defensie een aantal grote veranderingen nodig was. De Minister van Defensie heeft u daarover geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 31 125, nr. 34/ Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 31 125, nr. 41). In overleg met het topmanagement van de IV/ICT-uitvoeringsorganisaties is geconcludeerd dat het verstandig is die veranderingen door een nieuw team te laten uitvoeren. Op dat moment heeft betrokken medewerker zijn functie in onderling overleg ter beschikking gesteld. Zijn kwaliteiten als IT-vakman zijn op geen enkel moment onderwerp van discussie geweest.
Kunt u uitleggen hoe het komt dat de ambtenaar volgens de NZa «goede referenties» had, terwijl hij bij het Ministerie van Defensie op non-actief was gesteld vanwege medeverantwoordelijkheid voor een serie grote automatiseringsproblemen die de continuïteit van bedrijfsvoering in gevaar bracht?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het verstandig dat iemand die werkzaam is bij een onderdeel van een ministerie waar een onderzoek loopt naar mogelijke fraude en malversaties bij de aanbesteding van ICT-opdrachten bij een ander onderdeel van de Rijksdienst aan de slag gaat met hetzelfde onderwerp?
In zijn algemeenheid vind ik het verstandig dat medewerkers die hun functie verlaten, zo snel mogelijk weer aan de slag gaan. De Minister van Defensie heeft een onderzoek ingesteld en wacht de uitkomsten daarvan af.
Hoe is de op non-actief gestelde topambtenaar bij de NZa terecht gekomen? Is deze «aangeboden», en zo ja door wie?
De desbetreffende ambtenaar is op verzoek van de interim--voorzitter van de NZa tot 15 januari jl. bij de NZa gedetacheerd geweest.
Is de betreffende topambtenaar nog geschorst bij het Ministerie van Defensie, of werkt hij inmiddels elders binnen de Rijksdienst?
De betrokken medeweker is niet geschorst en is dat ook nooit geweest, zie mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Wat is binnen de Rijksdienst de gebruikelijke gang van zaken rondom op non-actief gestelde (top)ambtenaren, en is die hier gevolgd?
Ik wil benadrukken dat er in dit geval geen sprake is van een ambtenaar die op non-actief is of wordt gesteld. In overleg met het bevoegd gezag heeft de medewerker besloten om zijn functie ter beschikking te stellen. In zo’n geval wordt bezien waar de medewerker zo snel mogelijk weer ingezet kan worden. Dat kunnen tijdelijke werkzaamheden of projecten zijn.
Hoe vaak wordt er met (top)ambtenaren in de Rijksdienst «geschoven» als zij niet of niet goed functioneren? Kunt u de Kamer een overzicht verstrekken?
Als een medewerker niet goed functioneert, is het aan het bevoegd gezag om passende maatregelen te nemen. Dat kan onder meer betekenen dat in overleg wordt gekeken naar een passende functie of passende andere werkzaamheden binnen of buiten de rijksdienst. De mobiliteit binnen de rijksdienst is groot, ook onder ambtenaren die goed functioneren. Omdat er geen informatie wordt bijgehouden wat de achterliggende redenen zijn van een overstap naar een nieuwe functie, kan ik u geen overzicht verstrekken.
Is het niet logisch een ambtenaar voor de gehele Rijksdienst te schorsen als hij of zij ergens in de Rijksdienst niet of niet goed functioneert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Schorsing is in dit geval niet aan de orde. Zie verder antwoord vraag 7.
Kan het zijn dat de NZa om een «wederdienst» is gevraagd om een geschorste ambtenaar werk te geven, omdat de oud-voorzitter – die zijn functie onder zware maatschappelijke en politieke druk neerlegde – elders in de Rijksdienst te werk is gesteld?
Nee, dat is niet het geval.
Erkent u dat deze gang van zaken de schijn wekt dat falende, of misschien zelfs frauderende (top)ambtenaren, de hand boven het hoofd wordt gehouden? Wat gaat u er aan doen om dit beeld te doorbreken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Ik begrijp dat door onvolledige berichtgeving in de media een negatief beeld kan ontstaan over deze kwestie. Voor de volledigheid verwijs ik opnieuw naar de brieven die de Minister van Defensie over de gang van zaken heeft gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 31 125, nr. 34/ Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 31 125, nr. 41). Daarin is de juiste gang van zaken weergegeven.
Het niet vergoed krijgen van medisch noodzakelijke plastische chirurgie |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de tv-uitzending waaruit blijkt dat, wanneer je op medische indicatie plastische chirurgie nodig hebt, het zeer lastig blijkt te zijn de kosten daarvan vergoed te krijgen?1
In de tv-uitzending is een correct beeld geschetst van de vergoedingsmogelijkheden voor plastische chirurgie zoals die in de Zorgverzekeringswet gelden.
De aanspraak op plastisch-chirurgische behandeling is per 2005 – nog in de ziekenfondsverzekering – fors aangescherpt. De reden hiervoor was dat artsen in veel gevallen geen onderscheid maakten tussen ingrepen die wel en ingrepen die niet medisch noodzakelijk waren. Het (over-)grote deel van de plastisch-chirurgische ingrepen was niet medisch noodzakelijk maar cosmetisch en werd echter toch als medisch noodzakelijk gedeclareerd. Daarom is de vergoeding van plastische chirurgie zoveel mogelijk beperkt tot ingrepen die vaak medisch noodzakelijk zijn. Ingrepen die soms noodzakelijk zijn maar vaak niet, zijn uit het verzekerde pakket verwijderd om te voorkomen dat ze toch als medisch noodzakelijk gedeclareerd zouden worden.
Deze aanscherping van de aanspraak op plastische chirurgie is per 2006 met de invoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) ongewijzigd overgenomen en geldt sindsdien nog steeds. Enkel bij de buikwandcorrectie is per 2007 een beperkte versoepeling doorgevoerd.
Ik heb in 2013 in het hoofdlijnenakkoord met de medisch specialisten afgesproken dat zij veel beter gaan letten op wat wel en wat niet medisch noodzakelijk is. Kernpunt van die afspraken is dat medisch specialisten veel meer aandacht zullen gaan geven aan de invulling van gepast gebruik van zorg, zodat uitsluitend behandelingen die medisch noodzakelijk zijn zullen worden gedeclareerd. Als blijkt dat medisch specialisten zich in de toekomst aan deze afspraken houden, hoeft niet meer besloten te worden tot dergelijke beperkingen als bij plastische chirurgie zijn ingevoerd. Wellicht is het dan ook mogelijk de beperkingen op het terrein van de plastische chirurgie enigszins te versoepelen zodat in die gevallen waarin deze ingrepen echt medisch noodzakelijk zijn, deze toch uit de basisverzekering kunnen worden vergoed. Dit vereist wel dat de plastisch chirurgen kunnen aantonen dat zij zich strikt aan de gemaakte afspraken over gepast gebruik houden, om te voorkomen dat ingrepen worden gedeclareerd die niet echt medisch noodzakelijk zijn. Ik heb momenteel geen plannen om de vergoeding van plastische chirurgie in de zorgverzekering uit te breiden of de bestaande beperkte vergoeding te versoepelen.
Wat is uw reactie op het verhaal van Manon, een 14-jarige meid, die vanwege het aangeboren syndroom van Poland geen borstgroei heeft aan één zijde van haar lichaam? Wat vindt u ervan dat haar zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid weigert een prothese te vergoeden?
De vergoeding van plastisch-chirurgische behandelingen uit het basispakket houdt in dat het operatief plaatsen van borstimplantaten uitsluitend wordt vergoed na een gehele of gedeeltelijke borstamputatie. In andere gevallen vindt geen vergoeding uit het basispakket, ook niet voor vrouwen of meisjes die geen, nauwelijks of een eenzijdige borstontwikkeling hebben. Dat neemt niet weg dat ik mij de emoties van Manon en haar moeder kan voorstellen.
Ligt het niet in de rede om bij kinderen met een aangeboren afwijking, waarbij een plastische chirurgie ingreep op medische indicatie gewenst is om een normaal leven te kunnen leiden, de kosten daarvan te vergoeden? Kunt u uw antwoord gedegen motiveren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat denkt u dat een aandoening als deze doet met een opgroeiende puber? Kunt u zich voorstellen wat voor psychisch lijden dit teweeg brengt? Vindt u dit opwegen tegen de kosten van een relatief eenvoudige operatie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat Manon en haar moeder de wijze waarop de zorgverzekeraar zich opstelt in deze situatie als harteloos ervaren? Handelt de zorgverzekeraar volgens u in lijn met uw beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het verhaal van mevrouw H., een oudere vrouw waarbij haar oogleden dichtvallen vanwege te lange spieren? Wat vindt u ervan dat haar zorgverzekeraar Menzis weigert de operatie te betalen omdat dit volgens uw beleid niet zou mogen?
De vergoeding van plastisch-chirurgische behandelingen uit het basispakket houdt in dat ooglidcorrecties uitsluitend worden vergoed als deze medisch noodzakelijk
zijn als gevolg van een aangeboren afwijking of van een bij de geboorte aanwezige chronische aandoening. Ooglidcorrecties vanwege verslapte of hangende oogleden die het gevolg zijn van een gevorderde leeftijd, worden in geen enkel geval uit het basispakket vergoed. Dit zou namelijk ook het risico inhouden van het vergoeden van voornamelijk cosmetische ingrepen die op oneigenlijke gronden als medisch noodzakelijk worden gedeclareerd. Dat was namelijk de praktijk die heeft geleid tot de aanscherping van de aanspraak op plastisch-chirurgische ingrepen per 2005.
Hoewel ik mij de reactie van mevrouw H. kan voorstellen, is vergoeding van een ooglidcorrectie uit de basisverzekering in haar situatie niet mogelijk.
Kunt u zich de verontwaardiging voorstellen bij mevrouw H. die niet meer kan lezen, puzzelen, tv kijken of überhaupt iemand aankijken zonder haar hoofd in haar nek te leggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aan mevrouw H. uitleggen dat de behandeling van de nekklachten die zij heeft door het in haar nek moeten leggen van haar hoofd wel vergoed wordt, maar het aanpakken van de oorzaak van het probleem niet?
De behandeling van de nekklachten van mevrouw H. met fysiotherapie vindt niet plaats uit de basisverzekering maar zal uit de aanvullende verzekering worden vergoed. De inhoud en polisvoorwaarden van aanvullende verzekeringen behoren volledig tot de bevoegdheden van de verzekeraars zelf. Ik heb daarmee geen bemoeienis. Voor uitleg waarom de fysiotherapie voor de nekklachten van mevrouw H. wel wordt vergoed, zal zij zich tot haar verzekeraar dienen te wenden. Ik kan daar geen uitspraak over doen.
Klopt het dat in de situatie van mevrouw H., ondanks dat zorgverzekeraar Menzis begrip zegt te hebben voor de situatie en erkent dat het medisch noodzakelijk is, het wettelijk niet is toegestaan de operatie te vergoeden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de uitspraak van professor Van der Hulst dat er sprake is van onduidelijkheid en willekeur bij zorgverzekeraars, en dat het voor zorgverleners onmogelijk is voor iedere verzekeraar en polis aan te geven of een behandeling wel of niet vergoed wordt? Wat gaat u hieraan doen?
Zoals ik hiervoor heb uiteengezet is de vergoeding van plastisch-chirurgische ingrepen in het kader van de Zvw helder. Over de vraag welke ingrepen uit de basisverzekering worden vergoed bestaat naar mijn mening geen onduidelijkheid. Daarbij is geen sprake van willekeur bij zorgverzekeraars. Ik neem daarom aan dat professor Van der Hulst doelde op vergoeding voor plastisch-chirurgische ingrepen uit de aanvullende verzekeringen. Aanvullende verzekeringen en de daarvoor geldende polisvoorwaarden behoren geheel tot de bevoegdheden van de verzekeraars zelf en ik kan daar dan ook niet in treden.
Bent u, evenals professor Van der Hulst, ook van mening dat er een belangrijk onderscheid is tussen cosmetische chirurgie en medisch noodzakelijke plastische chirurgie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik ben het met professor Van der Hulst eens dat er een belangrijk onderscheid is tussen cosmetische chirurgie en medisch noodzakelijke plastische chirurgie. In het verleden is echter gebleken dat de beroepsgroep zelf dit onderscheid vaak niet strikt hanteerde en in aanzienlijke mate cosmetische ingrepen declareerde als medisch noodzakelijke plastische chirurgie. Juist om dergelijke oneigenlijke declaraties voor cosmetische behandelingen tegen te gaan is per 2005 de aanspraak op plastisch-chirurgische ingrepen beperkt.
Bent u van mening dat het in bovengenoemde en soortgelijke situaties niet gaat om het mooier maken van de patiënt, maar om hem of haar heel te maken, zodat betrokkene een normaal leven kan leiden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven is meer aandacht voor de vraag wat wel en wat niet medisch noodzakelijke zorg is, een kernpunt van de afspraken die ik met medisch specialisten heb gemaakt. Hier ligt derhalve een belangrijke verantwoordelijkheid voor -in casu- de plastisch chirurgen zelf.
Vindt u het huidige onderscheid: behandelingen van niet-aangeboren afwijkingen wel vergoeden en van aangeboren afwijkingen niet, uit te leggen aan patiënten zoals Manon of mevrouw H.? Kunt u uw antwoord toelichten?
Anders dan in de vraagstelling wordt gesuggereerd wordt bij de vergoeding van plastisch-chirurgische ingrepen niet het onderscheid gehanteerd dat niet-aangeboren afwijkingen wel worden vergoed en aangeboren afwijkingen niet. Zo worden ooglidcorrecties juist uitsluitend vergoed als deze medisch noodzakelijk zijn als gevolg van een aangeboren afwijking of van een bij de geboorte aanwezige chronische aandoening.
In de antwoorden op de vragen 1 t/m 7 en 9 heb ik uiteengezet wat de redenen zijn geweest voor beperking van de vergoeding van plastische chirurgie.
Om hoeveel medisch noodzakelijke plastisch chirurgische ingrepen gaat het op jaarbasis? Kunt u hierbij een onderscheid maken in een aantal belangrijke categorieën, zoals buikwandcorrectie, ooglidcorrectie en borstprothese? Wat zijn de kosten die hiermee gemoeid zijn? Wat zijn de indirecte kosten, zoals psychische hulp of medicijnkosten, die dank zij deze operaties uitgespaard kunnen worden?
Gegevens over hoeveel medisch noodzakelijke plastisch-chirurgische ingrepen het op jaarbasis betreft, zijn mij niet bekend. Ik heb dan ook geen informatie over de gevraagde categorieën ingrepen noch over de daarmee gemoeide directe en indirecte kosten.
Bent u bereid Zorginstituut Nederland opnieuw advies uit te laten brengen over de in 2005 uit het basispakket geschrapte medisch noodzakelijke plastische chirurgie, inclusief de financiële implicaties? Wilt u daarbij ook laten onderzoeken of bij het al dan niet vergoeden van medisch noodzakelijke plastische chirurgie in het basispakket bepaalde criteria gehanteerd kunnen worden, als bijvoorbeeld leeftijd, waarbij vergoeding in het basispakket wel redelijk te achten is voor bijvoorbeeld kinderen en 65-plussers, evenals het feit of een aandoening al dan niet aangeboren is? Kunt u dit advies, voorzien van uw standpunt, de Kamer doen toekomen ruim voor de parlementaire behandeling van het basispakket 2016?
In het hoofdlijnenakkoord medisch-specialistische zorg is afgesproken dat medisch specialisten zich meer zouden inzetten voor gepast gebruik van zorg, zodat de doelmatigheid van de zorg verbeterd wordt. In het verleden is gebleken dat plastische chirurgie niet doelmatig werd toegepast. Om die reden is besloten om plastische chirurgie in het verzekerde pakket per 2005 te beperken. Het is daarom nu expliciet aan de plastisch chirurgen om invulling te geven aan de afspraken uit het hoofdlijnenakkoord en te laten zien hoe ze werk gaan maken van gepast gebruik.
De dreigende sluiting van de intensive care (IC) in Ziekenhuis Bethesda te Hoogeveen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bestaan en de inhoud van bijgevoegde brief en rapport waaruit blijkt dat men al geruime tijd bezig is met het voorbereiden van de sluiting van de IC’s in Hoogeveen en Stadskanaal?1
De Treant Zorggroep heeft mij laten weten dat het bijgevoegde «rapport» een notitie voor intern gebruik is, opgesteld door de vakgroep van Intensivisten van de Treant Zorggroep. De notitie is bedoeld als discussiestuk met collega-medisch specialisten, om pas daarna, na eventuele aanpassing aan te bieden aan raad van bestuur en stafbestuur. De Treant Zorggroep heeft mij laten weten dat deze notitie geen besluitvormende status heeft, en geen door de raad van bestuur voorgesteld of vastgesteld beleid beschrijft.
De Treant zorggroep heeft aangegeven dat er op dit moment geen sprake is van sluiting van de IC’s. Op dit moment wordt er door de wetenschappelijke vereniging NVIC een nieuwe richtlijn voor IC-zorg opgesteld. Deze richtlijn is momenteel nog in ontwikkeling. Zodra de nieuwe richtlijn is vastgesteld zal het organisatiebreed beleid ten aanzien van de IC-zorg vastgesteld worden, zodanig dat het zowel voldoet aan alle eisen die er aan verantwoorde zorg gesteld worden als aan het meerjarenbeleidskader van de Treant Zorggroep; tot die tijd blijft de organisatie van de intensieve zorg zoals die nu is.
Denkt u dat, als van te voren bekend was geweest dat twee van de drie IC’s gaan sluiten, de fusie van deze drie ziekenhuizen in een heel ander daglicht had gestaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat personeel en bewoners van het verzorgingsgebied van de ziekenhuizen in Hoogeveen en Stadskanaal zich misleid voelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2. Er is sprake van een intern discussiestuk. Het is logisch en goed dat organisaties zich voorbereiden op toekomstige ontwikkelingen en daarover intern discussiëren.
Wat is uw reactie op de herhaaldelijke toezegging van de bestuursvoorzitter dat zorg op IC-niveau op alle drie de locaties blijft voortbestaan, terwijl de sluiting van twee IC’s gelijktijdig wordt voorbereid?2
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Bent u van mening dat ook de bestuursvoorzitter op de hoogte is geweest van het bestaan van deze stukken, of minimaal op hoogte had moeten zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Vindt u de reactie van de bestuursvoorzitter waarin hij zegt niet op de hoogte te zijn van de situatie rond de IC’s in Hoogeveen en Stadskanaal geloofwaardig? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De raad van bestuur is uiteindelijk eindverantwoordelijk voor de kwaliteit en de veiligheid van de zorgverlening. Zij zullen zich ervan moeten vergewissen dat deze gewaarborgd is, zowel bij het openblijven als het sluiten van een IC. De signalen en zorgen van het personeel van de IC moet hierbij worden meegenomen.
Bent u van mening dat de situatie, zoals hierboven geschetst, getuigt van goed bestuur? Hoe ziet u de rol van de Raad van Toezicht hierbij? Bent u bereid hem hierop aan te spreken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor zover ik heb begrepen is er nog geen besluit genomen door de raad van bestuur. Wanneer men voornemens is een besluit te nemen over de toekomst van de IC in Hoogeveen, dan is het wel zaak dat dit besluit ook is voorgelegd aan de raad van toezicht. Het gaat hier immers om een belangrijk onderdeel van het ziekenhuis. Ik ga ervan uit dat de raad van toezicht zich, ook onafhankelijk van de raad van bestuur, laat informeren op dit punt en dat de raad van bestuur de raad van toezicht betrekt bij de besluitvorming.
Bent u van mening dat het verantwoord is om slechts een special care afdeling te hebben in Hoogeveen en Stadskanaal, waarbij alleen via een telefoon- of videoverbinding een intensivist in Emmen geraadpleegd kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om de zorg zodanig te organiseren, dat dit leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde zorg. Dit houdt ook in dat het zorgaanbod en de randvoorwaarden hiervoor op elkaar zijn afgestemd. Het is niet aan mij om hierover een uitspraak te doen. De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van zorg. De NZa houdt toezicht op het vervullen van de zorgplicht van de zorgverzekeraar.
Bent u ook van mening dat het uiteindelijk alsnog moeten vervoeren van een patiënt naar de IC in Emmen een extra en onnodig risico voor de patiënt vormt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u dat, door dit soort trucs toe te passen, normen voor het tijdig kunnen beschikken over de juiste zorg met voeten worden getreden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Collectieve zorgverzekeringen waarbij chronisch zieken geen baat hebben |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie na het lezen van het opinieartikel van mevrouw Sanders, reumapatiënt en tevens voorzitter van ReumActief?1
Naar ik uit het artikel begrijp heeft mevrouw Sanders ervoor gekozen niet over te stappen naar de collectieve verzekering van de gemeente Stadskanaal omdat deze haar verzekeringstechnisch minder kan bieden dan haar huidige verzekeraar. Het is onduidelijk of bij andere zorgverzekeraars mogelijkheden zijn om aan de bezwaren van mevrouw Sanders tegemoet te komen. Verder merk ik op dat de zorgverzekering wordt gezien als een passende en toereikende voorziening waarvan iedereen geacht wordt de premie te kunnen betalen. Waar dat niet het geval is, kan zorgtoeslag worden aangevraagd. Het is onduidelijk of mevrouw Sanders zorgtoeslag heeft aangevraagd.
Voorts is het aan de gemeente te bepalen hoe het lokale beleid wordt ingericht. Mevrouw Sanders stelt dat haar gemeente ervan uit gaat dat zij zelf de huishoudelijke hulp kan organiseren en betalen. De gemeente kan niet bepalen of iemand huishoudelijke hulp zelf moet betalen en ook niet bij voorbaat of iemand huishoudelijke hulp zelf kan organiseren. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen die niet op eigen kracht zelfredzaam zijn. Indien iemand zich bij de gemeente meldt met een verzoek om ondersteuning, moet de gemeente onderzoek doen naar de persoonlijke situatie.
Bij het onderzoek wordt bekeken wat betrokkene zelf nog kan dan wel of andere mensen eventueel kunnen helpen. Ook kijkt de gemeente of er al zorg en ondersteuning vanuit andere wetten wordt geboden, zoals de Zorgverzekeringswet of de Participatiewet. Indien uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van onvoldoende zelfredzaamheid en ook het netwerk niet kan bijdragen, is de gemeente verplicht ondersteuning te bieden. Dit kan in de vorm van een maatwerkvoorziening maar het kan ook zijn dat de gemeente voor bepaalde gevallen een algemene voorziening heeft ingericht. Uit de bijdrage van mevrouw Sanders kan ik niet opmaken of de gemeente op dit punt tekort is geschoten.
Wat is uw reactie op het gegeven dat chronisch zieken in veel gevallen geen baat hebben bij een collectieve zorgverzekering van desbetreffende gemeente?
Ik deel deze opvatting niet en alvorens dit toe te lichten, wil ik benadrukken dat een collectieve zorgverzekering één van de mogelijkheden is waar mensen met een chronische ziekte en/of beperking baat bij kunnen hebben. Naast de landelijke fiscale regeling voor aftrek van specifieke zorgkosten beschikken gemeenten over verschillende instrumenten om mensen met een chronische zieke en/of beperking te ondersteunen. Met het vervallen van de Wtcg en CER hebben gemeenten hiertoe aanvullend budget ontvangen.
Ten aanzien van collectieve zorgverzekeringen geldt dat gemeenten al jaren collectieve zorgverzekeringen aanbieden voor burgers met een lager inkomen. Het overgrote deel van de gemeenten heeft met inzet van het aanvullend budget deze regelingen gericht doorontwikkeld om beter aan te sluiten bij de meerkosten van mensen met een chronische ziekte en/of beperking. Naast aanvullende modules met dekkingen die specifiek gericht zijn op meerkosten als gevolg van een chronische ziekte en/of beperking hebben gemeenten hun bijdrage in de premie van de gemeentelijke collectieve zorgverzekeringen verhoogd. Zowel directe kosten als het eigen risico kunnen worden opgenomen in de collectiviteit.
Recentelijk is een rapport gepubliceerd waarin bureau BS&F in opdracht van Ieder(in) heeft onderzocht hoe gemeenten hun collectieve zorgverzekering inzetten om mensen met een chronische ziekte en/of beperking voor hun meerkosten te compenseren. Het onderzoek is als bijlage hierbij toegevoegd. Uit het onderzoek komt naar voren dat bijna 80% van de 300 gemeenten waar het onderzoek op is gebaseerd, met behulp van het aanvullende budget dat zij hebben ontvangen, hun gemeentelijke collectiviteiten hebben uitgebreid en hun bijdrage in de premie hebben verhoogd. Burgers die hiervan gebruik maken genieten per saldo gemiddeld een financieel voordeel van bijna € 460,– per jaar ten opzichte van wat deze zorgverzekering normaliter zou kosten zonder bijdrage van de gemeente en zonder uitonderhandelde collectiviteitskorting. Ook blijkt uit het onderzoek dat meer dan de helft van de onderzochte gemeenten de toegang tot de gemeentelijke collectiviteiten hebben verruimd naar een inkomensgrens van 120% of hoger.
Het voorgaande toont aan dat meer mensen baat hebben bij de collectieve zorgverzekeringen die hun gemeente aanbiedt. Met de beoogde verdere doorontwikkeling zullen de collectieve zorgverzekeringen steeds beter aansluiten op de behoeften van mensen met een chronische ziekte en/of beperking.
Wat vindt u ervan dat juist chronisch zieken,voor wie de aanvullende verzekering met name van groot belang is, in sommige gemeenten alleen in aanmerking komen voor compensatie van het eigen risico wanneer zij overstappen naar een andere verzekeraar?
De inhoud van de collectieve zorgverzekering is afhankelijk van de keuzes die de gemeente maakt en de afspraken die de gemeente met de verzekeraar maakt. Indien iemand gebruik wil maken van de gemeentelijke collectiviteit dan moet deze persoon wel verzekerd zijn bij dezelfde verzekeraar als de verzekeraar waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten. Indien dit niet het geval is, dan zal iemand van verzekeraar moeten overstappen. Dit is niet anders dan bij andere collectiviteiten. Gemeenten hebben overigens in de regel hun gemeentelijke collectiviteit ondergebracht bij de verzekeraar met het grootste marktaandeel in de betreffende gemeente. Voor veel mensen zal dit impliceren dat overstappen niet nodig is. Voorts geldt dat gemeenten de verplichting hebben om (aanvullend) maatwerk te bieden daar waar dat nodig is.
Zoals aangegeven in mijn brief «Kwaliteit Loont» dd. 6 februari jl. wil ik ook via een aanpassing van de vereveningssystematiek bevorderen dat verzekeraars vaker van de mogelijkheid gebruik maken om een korting te geven als verzekerden – in het bijzonder chronisch zieken – gebruik maken van gecontracteerd aanbod. Over de uitwerking zal uw Kamer nader worden geïnformeerd.
Erkent u dat met de stijging van de zorgpremie, de stijging van het eigen risico, het wegvallen van compensatieregelingen en het uitkleden van het basispakket, chronisch zieken onevenredig hard getroffen worden door uw beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze mening niet. Het pakket is de afgelopen jaren per saldo groter en niet kleiner geworden. Zoals gezegd bij het antwoord op de eerste vraag, zie ik de zorgverzekering als een passende en toereikende voorziening waarvan iedereen geacht wordt de premie te kunnen betalen. Waar dat niet het geval is, kan, afhankelijk van het inkomen, de zorgtoeslag worden aangevraagd. Ik neem aan dat met «wegvallen van compensatieregelingen» wordt gedoeld op het wegvallen van de Wtcg en CER. Naast de landelijke fiscale regeling voor aftrek van specifieke zorgkosten hebben gemeenten aanvullend budget ontvangen voor meer financiële mogelijkheden voor gericht maatwerk aan personen met een chronische ziekte en/of beperking met meerkosten. Voorts zij opgemerkt dat de betaalde gemiddelde premie en eigen risico van de laagstbetaalden de afgelopen tien jaar ongeveer gelijk is gebleven, mede als gevolg van de stijgende zorgtoeslag voor deze groep verzekerden.
Gaat u voorkomen dat chronisch zieken, die toch al veel zorgkosten maken, buiten de boot vallen bij collectieve zorgverzekeringen of compensatie van het eigen risico? Zo nee, hoe gaat u dan voorkomen dat chronisch zieken het hoofd financieel boven water kunnen houden?
Onder het zorgverzekeringsstelsel wordt iedereen geacht de premie te kunnen betalen. In voorkomend geval kan er een beroep worden gedaan op de zorgtoeslag. Zoals aangegeven bij het antwoord op de vragen 2 en 3 ben ik van mening dat chronisch zieken niet buiten de boot hoeven te vallen bij collectieve verzekeringen. Wat betreft het eigen risico geldt dat het aan de gemeente is te bepalen of compensatie wordt verstrekt voor het eigen risico en op welke wijze.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de resterende, naar de gemeente overgehevelde compensatiegelden waaronder Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en Compensatie eigen risico (Cer), ook ten goede komen aan chronisch zieken?
Ik verwijs allereerst naar de hiervoor gegeven antwoorden op de vragen 2 en 3. In aanvulling daarop geldt dat – zoals beoogd – de gemeenten de verantwoordelijkheid nemen om mensen met een chronische ziekte en/of beperking te ondersteunen. Hierbij hebben gemeenten de beleidsruimte gekregen om te bepalen op welke wijze dit (lokaal) het beste kan. Indien iemand ondersteuning nodig heeft en een collectieve zorgverzekering niet tot de oplossingen hoort, dan dient de gemeente een andere oplossing te zoeken. Gemeenten beschikken over voldoende instrumenten om gericht ondersteuning te bieden naast de mogelijkheid van een collectieve zorgverzekering.
Bent u bereid gemeenten erop aan te spreken deze compensatiegelden los te koppelen van de collectieve zorgverzekering aangezien chronisch zieken hier in veel gevallen geen baat bij hebben en dus misgrijpen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo 2015 en de wijze waarop zij invulling geven aan deze verantwoordelijkheid. Er is geen sprake van een geoormerkt budget voor chronisch zieken en er is ook geen sprake dat dit budget wel of niet gekoppeld is aan bepaalde gemeentelijke instrumenten.
Bent u van mening dat fysiotherapie voor mensen met ernstige, vergevorderde reuma baat hebben bij langdurige fysiotherapie en dat dit veel hogere kosten voor medicatie, thuiszorg, hulpmiddelen en uitval kan voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het antwoord op deze vraag wordt gecombineerd met het antwoord op vraag 11.
Bent u van mening dat mensen met ernstige reuma, gelet op het feit dat aanvullende verzekeringen met onbeperkte fysiotherapie voor hen vaak onbereikbaar (risicoselectie) of onbetaalbaar zijn, voldoende keuzevrijheid hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verzekeraars hebben een acceptatieplicht voor de basisverzekering. In de basisverzekering is alle zorg opgenomen waarvan de overheid het van belang acht dat iedereen hiervoor verzekerd is. Vormen van zorg die buiten het basispakket vallen kunnen door zorgverzekeraars worden opgenomen in een aanvullende verzekering. Men kan vrijwillig kiezen voor een aanvullende verzekering. Verzekeraars kunnen acceptatievoorwaarden toepassen voor de aanvullende verzekering. Met name bij de aanvullende verzekeringen in het topsegment worden acceptatievoorwaarden gehanteerd door zorgverzekeraars. Voor aanvullende verzekeringen met een beperktere dekking gelden vaak geen acceptatievoorwaarden. De NZa heeft in haar rapport acceptatieplicht van het voorjaar 2014 aangegeven dat de toegankelijkheid van zorg in ons zorgstelsel goed geborgd is en er voldoende mogelijkheden zijn om over te stappen. Hoewel er geen sprake is van overtredingen van de acceptatieplicht, signaleert de NZa wel een aantal mogelijke risico’s. De NZa stelt een visie op over de sturing van verzekerden op basisverzekering via de aanvullende verzekering. De NZa brengt dit naar verwachting tijdens het 2de kwartaal 2015 naar buiten.
Staat u nog altijd achter uw besluit om langdurige fysiotherapie voor mensen met reuma uit het basispakket te halen? Zijn bij dit besluit destijds, naast wetenschappelijk bewijs, ook de geboekte resultaten uit de praktijk meegewogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zolang er geen of onvoldoende wetenschappelijk bewijs is voor de werkzaamheid en effectiviteit van langdurige of onbeperkte fysiotherapie voor verzekerden met reumatische aandoeningen, ben ik van oordeel dat deze fysiotherapie voor die aandoeningen geen deel moet uitmaken van het verzekerde pakket van de Zvw. Dit vanwege het uitgangspunt van «evidence based medicine» dat geldt bij het Zvw-basispakket.
In mei 2011 heeft het College voor zorgverzekeringen (de voorganger van het Zorginstituut Nederland) mij geadviseerd langdurige fysiotherapie bij reumatische aandoeningen niet langer in het basispakket te handhaven. Dit omdat de beschikbare (medisch-)wetenschappelijke literatuur onvoldoende bewijs bood voor de werkzaamheid en effectiviteit van langdurige of onbeperkte fysiotherapeutische behandeling bij reumatische aandoeningen. Op basis van dat advies heb ik in juni 2011 aan het parlement het voornemen voorgelegd om met ingang van 1 januari 2012 deze reumatische aandoeningen te verwijderen van de lijst met aandoeningen waarvoor langdurige fysio- of oefentherapie uit de Zvw wordt vergoed. Uw Kamer heeft toen met mijn voorstel ingestemd.
In het voorjaar van 2014 heeft het Zorginstituut nogmaals gekeken of er nieuwe aanwijzingen zijn voor de werkzaamheid van langdurige fysiotherapie bij reumatische aandoeningen. De Wetenschappelijke Advies Raad van het Zorginstituut heeft toen aangegeven dat er nog onvoldoende wetenschappelijk bewijs is voor de werkzaamheid en effectiviteit. Wel is het Zorginstituut daarna in gesprek gebleven met het Reumafonds, het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) en de Nederlandse Vereniging voor Reumatologie (NVR) over de mogelijke opzet van een onderzoek naar de effectiviteit van langdurige fysiotherapie bij reumatische aandoeningen. Ik heb van het Zorginstituut vernomen dat het Zorginstituut in afwachting is van een voorstel hierover van genoemde partijen. Ik ben voorstander van zo’n onderzoek indien de opzet daarvan voldoende garanties biedt dat op basis van dat onderzoek een uitspraak kan worden gedaan over de effectiviteit van langdurige fysiotherapie voor deze aandoeningen.
Is er volgens u inmiddels wel voldoende wetenschappelijk bewijs dat mensen met reuma wel degelijk baat hebben bij fysiotherapie? Indien nee, bent u bereid hier alsnog onderzoek naar te laten doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft u inzicht in de ontwikkeling van de totale kosten die gemaakt worden door en voor mensen met ernstige, vergevorderde reuma voor de periode van 2010 tot en met 2014? Zo nee, bent u bereid die alsnog te achterhalen en de Kamer hierover te informeren?
Door de veelheid van factoren is het niet doenlijk om een duidelijk beeld van de kosten en de ontwikkeling daarin te schetsen. De kosten die gemaakt worden door alle mensen met ernstige, vergevorderde reuma voor de periode van 2010 tot en met 2014 bestaan in de basis uit de premie Zvw en het eigen risico. De verdere kosten hangen af zijn/haar persoonlijke situatie. De volgende factoren spelen hierbij een rol: hoe hoog is zijn/haar (huishoud)inkomen (afhankelijk daarvan ontvangt hij/zij zorgtoeslag). Ontving hij/zij een compensatie eigen risico en een uitkering Wtcg? Andere factoren zijn of hij/zij regelmatig naar de fysiotherapeut gaat, of er sprake is van een aanvullende verzekering en zo ja, wat de aanvullende verzekering dekt en de hoogte van de premie. Tenslotte is nog van belang wat de leefsituatie is? Afhankelijk daarvan is er al dan niet eerder een kans op het al dan niet kunnen inroepen van huishoudelijke verzorging en/of persoonlijk verzorging. Wanneer er sprake is van huishoudelijke verzorging of persoonlijke verzorging kan sprake zijn van een eigen bijdrage die afhankelijk is van het (huishoud)inkomen.
Het afschalen van de Intensive Care (IC) van ziekenhuis Bethesda in Hoogeveen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de Intensive Care (IC) van ziekenhuis Bethesda in Hoogeveen dreigt te worden afgeschaald?1
De Treant zorggroep heeft aangegeven dat er op dit moment geen sprake is van sluiting van de IC’s. Op dit moment wordt er door de wetenschappelijke vereniging NVIC een nieuwe richtlijn voor IC-zorg opgesteld. Deze richtlijn is momenteel nog in ontwikkeling. Pas daarna zal het organisatiebreed beleid ten aanzien van de IC-zorg vastgesteld worden, zodanig dat het zowel voldoet aan alle eisen die er aan verantwoorde zorg gesteld worden als aan het meerjarenbeleidskader van de Treant Zorggroep; tot die tijd blijft de organisatie van de intensieve zorg zoals die nu is.
Wat is uw reactie op de interne mail van de intensivisten van de Treant Zorggroep waarvan Bethesda onderdeel uitmaakt, waarin aangegeven wordt dat IC-patiënten zo snel mogelijk over geplaatst zullen worden naar het Scheper Ziekenhuis in Emmen?2
De Treant zorggroep heeft aangegeven dat er geen sprake is van het verplaatsen van alle IC-patiënten. Alleen indien het medisch noodzakelijk is en/of een patiënt langer dan 72 uur beademd moet worden dan wordt deze in principe overgeplaatst naar de locatie Scheper te Emmen.
Hoe valt dit te rijmen met eerdere toezeggingen dat alle drie de ziekenhuizen van de Treant Zorggroep, blijven beschikken over (poli)klinische zorg, 24/7-toegang tot spoedeisende hulp, acute verloskunde en moeder- en kindzorg en zorg op IC-niveau?3
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Maakt het afschalen van de IC in Hoogeveen onderdeel uit van het conceptplan waarover u sprak in de beantwoording van eerdere vragen? Wanneer en met welke stakeholders is dit conceptplan sinds uw uitspraak op 7 april 2014, besproken?4
Nee, er is geen sprake van afschaling of sluiting van de IC in Hoogeveen.
Wat is uw reactie op de vrees van het Comité Actie voor Bethesda dat het afschalen van de IC in Hoogeveen onderdeel is van een bewust afbraakscenario dat uiteindelijk zal resulteren in de sluiting ervan door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)?
De Treant zorggroep geeft aan dat zij het Comité Actie voor Bethesda met regelmaat op de hoogte houdt van de ontwikkelingen. De inspectie houdt toezicht op de kwaliteit van geleverde zorg en toetst of de randvoorwaarden voor geleverde zorg aanwezig zijn. De inspectie geeft geen oordelen vooraf. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om de zorg zodanig te organiseren, dat dit leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde zorg.
Wat is uw reactie op het feit dat de bestuursvoorzitter van de Treant Zorggroep niet op de hoogte is van het sluiten van de IC in Hoogeveen? Acht u het getuigen van goed bestuur dat de bestuursvoorzitter niet op de hoogte is of zegt te zijn van de plannen?
De Treant Zorggroep heeft mij laten weten dat er geen sprake is van sluiting van de IC in Hoogeveen en dat de notitie opgesteld door de vakgroep van Intensivisten van Treant Zorggroep bedoeld is als discussiestuk met collega-medisch specialisten, om pas daarna, na eventuele aanpassing aan te bieden aan raad van bestuur en stafbestuur. De Treant Zorggroep heeft mij laten weten dat deze notitie geen besluitvormende status heeft, en geen door de raad van bestuur voorgesteld of vastgesteld beleid beschrijft.
Bent u bereid de Raad van Bestuur en/of de Raad van Toezicht aan te spreken op de tegenstrijdige berichtgeving die tot veel onrust leidt onder personeel en bewoners van het betreffende verzorgingsgebied? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat is niet mijn verantwoordelijkheid. Het is de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur en raad van toezicht om hier goed mee om te gaan. Zij dienen zich bewust te zijn van de gevolgen van hun handelen op de omgeving, waaronder personeel, patiënten en bewoners.
Bent u ervan op de hoogte wat de werkelijke plannen zijn van de Treant Zorggroep en zorgverzekeraar Achmea met de ziekenhuizen in Hoogeveen, Emmen en Stadskanaal? Zo nee, bent u bereid dit te achterhalen en de Kamer hierover te informeren?
Elke zorgverzekeraar formuleert zijn eigen inkoopbeleid. Dit kan ertoe leiden dat bepaalde zorg niet langer wordt ingekocht en zou ook kunnen betekenen dat een ziekenhuis in het geheel niet langer wordt gecontracteerd. Zorgverzekeraars dienen rekening te houden met hun zorgplicht en indien zij daaraan niet voldoen kan de NZa interveniëren. Daarnaast zal ingegrepen worden als de continuïteit van de cruciale zorg of de veiligheid van de zorg in het geding komt. Welke keuzes de zorgverzekeraar uiteindelijk maakt is aan de individuele zorgverzekeraar.
Daarnaast heb ik er vertrouwen in dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders met behulp van andere relevante partijen gezamenlijk komen tot een kwalitatief verantwoorde en doelmatige inrichting van de (acute)zorg, waarin de verschillende functies van onder andere ziekenhuiszorg transparant en onderbouwd worden belegd.
Is de Treant Zorggroep nog van plan de (poli)klinische zorg, 24/7-toegang tot spoedeisende hulp, acute verloskunde en moeder- en kindzorg en zorg op IC-niveau overeind te houden in alle drie de genoemde ziekenhuizen zoals ten tijde van de fusie is toegezegd?
Het meerjarenbeleid van Treant Zorggroep is na te lezen op http://www.treant.nl/organisatie/beleid.
Indien de IC in Hoogeveen wordt afgeschaald, wat zijn dan de gevolgen voor het personeel? Worden gedwongen ontslagen uitgesloten? Is er al contact geweest met de vakbonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Treant Zorggroep heeft aangegeven in algemene zin een sociaal plan te hebben dat in samenspraak met de bonden tot stand is gekomen.
Indien de IC in Hoogeveen wordt afgeschaald, wat zijn dan de gevolgen voor de kwaliteit van de medische zorg in het betreffende verzorgingsgebied? Hoe gaat u die kwaliteit garanderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de kwaliteit van zorg in het geding is of zal zijn door een mogelijke verandering in het aanbod van de intensieve zorg. Zorgverzekeraars zijn in het kader van hun zorgplicht verantwoordelijk voor een kwalitatief verantwoorde en doelmatige inrichting van de (acute)zorg, waarin de verschillende functies van onder andere ziekenhuiszorg transparant en onderbouwd worden belegd. De NZa houdt toezicht op de naleving van de zorgplicht van zorgverzekeraars. De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van zorg.
Welke rol spelen Achmea en andere zorgverzekeraars in dit geheel? Welke rol zouden ze moeten spelen? Bent u tevreden over het optreden van de zorgverzekeraars in deze?
Verzekeraars en andere stakeholders zijn intensief betrokken geweest bij de planvorming naar het Meerjarenbeleid 2015–2020 van de Treant zorggroep. Zorgverzekeraars zijn in het kader van hun zorgplicht verantwoordelijk voor kwalitatief verantwoorde en doelmatige inrichting van de (acute)zorg, waarin de verschillende functies van onder andere ziekenhuiszorg transparant en onderbouwd worden belegd.
Hoe verhouden zich de ontwikkelingen van ziekenhuis Bethesda zich tot het streven om fusies en schaalvergroting in de ziekenhuiszorg tegen te gaan en de ziekenhuiszorg kleinschalig en zo dicht mogelijk bij de mensen te organiseren, zoals u ook eerder wilde gezien het volgende citaat: «Kortom, er is helemaal niets mis met het kleine regionale ziekenhuis in de buurt. De zorg is er niet slechter en ook niet duurder. Verbeterde kwaliteit wordt vooral ook bereikt door de verschuiving van mono- naar multidisciplinaire zorg. Dat is ook vaak een fusieargument. Dat gaat ervan uit dat multidisciplinair werken is voorbehouden aan grote ziekenhuizen, maar specialisten kunnen tussen ziekenhuizen reizen en dus bij meerdere ziekenhuizen werken. Dat is nog eens patiëntvriendelijk! Veelzijdig aanbod is belangrijk, omdat er op regionaal niveau ook wat te kiezen moet blijven ... Ook in de ziekenhuiszorg is de toenemende centralisatie veelal overbodig en onwenselijk. Mensen waarderen kleine regionale ziekenhuizen dicht bij huis. De VVD-fractie is van mening dat dit in het beleid veel meer tot uitdrukking moet komen en dat het beleid kleinschaligheid moet stimuleren»? Welk beleid gaat u inzetten om dit te realiseren, ook in Hoogeveen?5
Er is op dit moment geen sprake van een nieuwe fusie of verdere schaalvergroting. De Treant Zorggroep heeft meerdere locaties waar zij medisch specialistische zorg aanbiedt en geeft in haar meerjarenbeleid aan waar zij heen wil de komende jaren. Mijn beleid roept organisaties op de zorg zo dichtbij de patiënt te leveren als kan en verder weg als dat noodzakelijk is. In het algemeen is het de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur om afwegingen te maken op welke locaties zij welke zorg wil aanbieden. Het is ook aan een raad van bestuur in overleg met zorgverzekeraars – als inkoper – hier scherpe keuzes in te maken, zodat de continuïteit van de zorg en de keuzevrijheid gewaarborgd blijft. Ik zie momenteel dan ook geen aanleiding voor aanvullend beleid ten aanzien van Hoogeveen.
Het intrekken van een indicatie voor wijkverpleging twee dagen voor ingang nieuwe zorgverdeling tussen gemeenten, Rijk en zorgverzekeraars |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Is het waar dat familie V. D. E. – bekend van Nieuwsuur – twee dagen voor de ingang van de Wet langdurige zorg (Wlz) het bericht heeft gekregen dat ze voor de intensieve kindzorg voor hun zoon naar de gemeente moet?1 2
Voor de intensieve kindzorg en de palliatief terminale zorg is gebleken dat zorgverzekeraars bij de vaststelling van de budgetten in eerste instantie uit zijn gegaan van een te beperkte aanspraak. Bij intensieve kindzorg en palliatief terminale zorg is immers sprake van een totaalpakket aan zorg waar bijvoorbeeld ook begeleiding onder valt. Zorg die bij overige cliëntgroepen onder de Wmo 2015 thuis hoort. Voor de intensieve kindzorg geldt bovendien dat de verzorging niet vanuit de Jeugdwet, maar vanuit de Zorgverzekeringswet wordt vergoed. In de brieven die zorgverzekeraars in november aan hun verzekerden hebben gestuurd is uitgegaan van deze te beperkte aanspraak. Zij hebben verzekerden daarbij geïnformeerd dat het overige deel van de zorg onder verantwoordelijkheid van de gemeenten valt. Zorgverzekeraars hebben dit in de tweede helft van december gecorrigeerd richting verzekerden voor wie dat aan de orde was.
Ik heb me concreet laten informeren op welke wijze de familie VdE is geïnformeerd. Bij deze familie is sprake geweest van de hierboven geschetste situatie. De familie is aanvankelijk geïnformeerd dat de zorg van hun zoon deels onder de gemeente en deels onder de zorgverzekeraar viel. Zorgverzekeraar VGZ heeft de familie inmiddels zowel schriftelijk, als telefonisch laten weten dat de zorg volledig onder verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar valt.
Hoe is het mogelijk dat zorgverzekeraar VGZ deze mensen niet – zoals afgesproken – onder het regime van «de vergeten groep» en de «moeilijk indiceerbaren» laat vallen?3 4
Bij de afbakening van de groep Wlz-indiceerbaren is gekeken welke cliënten tot de doelgroep van de Wet langdurige zorg zouden moeten horen.
Dat is niet het geval bij kinderen die tot de doelgroep intensieve kindzorg behoren. Daarbij gaat het immers om kinderen met een somatische ziekte, waarbij sprake is van geneeskundige zorg die onder de directe verantwoordelijkheid van de kinderarts buiten het ziekenhuis wordt geboden.
Deze zorg is onder de Zvw ondergebracht.
Zoon VdE behoort tot de doelgroep intensieve kindzorg. Hiermee is er aanspraak op zorg op grond van de Zorgverzekeringswet. VGZ heeft hierin gehandeld conform de afspraken.
Vindt u het wenselijk dat mensen twee dagen voordat alle nieuwe regels ingaan wederom in onzekerheid worden gebracht? Is er geen «sluitingsdatum» afgesproken?
Er is in deze situatie geen sprake van dat pas eind december een beslissing is genomen over onder welk domein de zorg van zoon VdE valt. Wel is duidelijk geworden dat verzekeraars bij de verzending van hun brieven in november niet over de volledige informatie beschikten voor wat betreft de aanspraak die onder de Zorgverzekeringswet viel. Dat is in december hersteld. Helaas heeft dat wel tot gevolg gehad dat verzekerden die dit betrof pas laat zijn geïnformeerd over de voor hen geldende situatie.
Hoeveel mensen hebben nog meer te horen gekregen dat zij zich toch moeten melden bij een ander loket? Kunt u dat de Kamer zo snel mogelijk laten weten?
Van de doelgroep intensieve kindzorg en palliatief terminale zorg was in november bekend dat zij nog niet of nog niet volledig geïnformeerd waren. Zorgverzekeraars hebben in december een update ontvangen van de omvang van de aanspraak van de betreffende verzekerden en hebben op basis daarvan hun verzekerden opnieuw geïnformeerd over de zorg die zij vanuit de Zorgverzekeringswet ontvangen en de hoogte van het budget.
De doelgroep Wlz-indiceerbaren had tot en met 31 december 2014 de tijd om te kiezen voor de Wlz. Er is besloten om degenen die op 1 december nog geen keuze hadden gemaakt, te informeren over het pgb in de Zorgverzekeringswet, voor zover zij onder de AWBZ een pgb hadden. Daarnaast is op basis van signalen over de afbakening van de groep Wlz-indiceerbaren in december besloten dat nog nieuwe groepen gebruik konden maken van het Wlz-overgangsrecht, in plaats van hen onder de Zorgverzekeringswet, de Jeugdwet en of de Wmo 2015 te brengen. Ik heb u hierover onder meer in mijn brief van 9 december jl. geïnformeerd.5 Deze groepen waren al wel door gemeenten en zorgverzekeraars geïnformeerd over de zorg die zij vanuit die domeinen zouden ontvangen.
Hoe kan een gemeente zich nog twee dagen voor ingang van de Wmo 2015 (Wet maatschappelijke ondersteuning) voorbereiden op de komst van nieuwe mensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Die situatie is hier niet aan de orde.
Beseft u dat de gegevens van deze familie onterecht doorgegeven worden aan de gemeente en de Sociale Verzekeringsbank? Wat vindt u daarvan? Van hoeveel meer mensen zijn onterecht gegevens doorgestuurd?
In het kader van de hervorming van de langdurige zorg zijn afspraken gemaakt over gegevensoverdracht van cliënten. Daarbij zijn verschillende partijen betrokken geweest. Zorgkantoren waren verantwoordelijk voor aanlevering van gegevens aan de Sociale Verzekeringsbank voor de trekkingsrechten in het kader van de Wmo, de Jeugdwet en de Wlz en Vektis en het CIZ hebben zorg gedragen voor de gegevensoverdracht aan gemeenten en zorgverzekeraars. Zorgvuldigheid is daarbij uiteraard het doel geweest. Zo is er speciale aandacht gegeven aan groepen die niet enkelvoudig onder één domein waren onder te brengen, zoals de Wlz-indiceerbaren en kinderen die mogelijk tot de doelgroep intensieve kindzorg behoren.
Half november is op basis van de toen bekende gegevens de stand op gemaakt. Daarbij bleek dat er situaties waren waarin gegevens van de doelgroepen intensieve kindzorg en Wlz-indiceerbaren ten onrechte wel of juist niet aan de gemeenten en de SVB zijn overgedragen. Inmiddels is dat zowel richting SVB, als richting gemeenten hersteld.
Denkt u dat zorgverzekeraars bezig zijn met het beperken van de groep pgb-houders voor de wijkverpleging? Zo neen, hoe verklaart u dan dat deze familie zich voor de intensieve kindzorg bij de gemeente moet melden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De kern van de vraag in welk domein iemand zijn zorg zal krijgen ligt in de aard van de zorgvraag. Onder de Zorgverzekeringswet zijn de aanspraken vastgelegd in het Besluit en de Regeling zorgverzekering. Maak je daarop aanspraak, dan geldt die aanspraak op grond van je polis ten opzichte van je zorgverzekeraar. Zorgverzekeraars hebben dan een zorgplicht. Die kunnen ze invullen door middel van zorg in natura, door restitutie bij een restitutiepolis of met een Zvw-pgb dat sinds 1 januari jl. in alle polissen wordt aangeboden voor de aanspraak verpleging en verzorging. Er is niet aan de orde dat een zorgverzekeraar iemand naar de gemeente kan doorverwijzen voor zorg waarop hij aanspraak heeft op grond van de Zorgverzekeringswet. Zoals hierboven toegelicht is de zoon vdE abusievelijk naar de gemeente verwezen.
Vindt u dat met deze situatie VGZ haar slogan «Voor goede zorg zorg je samen» recht doet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga niet over de slogans van zorgverzekeraars.
De inkoop van huisartsenzorg |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat huisartsen in de media te kennen moeten geven dat het met het inkoopbeleid van zorgverzekeraars niet goed gaat?1
Het contracteringsproces is een privaatrechtelijke aangelegenheid tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder. Het is de verantwoordelijkheid van betrokken partijen zelf om hierin afwegingen te maken. Ik geef er de voorkeur aan dat verzekeraars en aanbieders meningsverschillen niet via de media oplossen, maar in goed onderling overleg. Gelet op de onrust die uitingen in de media kunnen veroorzaken bij verzekerden en patiënten vind ik dit niet de optimale route.
In de afgelopen jaren verliep het maken van afspraken tussen huisartsen, zorggroepen en zorgverzekeraars meestal zonder veel onrust. Nagenoeg alle huisartsen en zorggroepen hadden ruim voor het eind van het jaar een contract met de zorgverzekeraars. Dat is prettig, want dat geeft rust en zekerheid in een belangrijke sector in onze gezondheidszorg. In 2014 is dat anders gelopen, getuige de berichten in de media. Dat heeft onder meer te maken met de invoering van een nieuw bekostigingsmodel vanaf 1 januari 2015. Dat model kent drie onderdelen:2 de basis huisartsenvoorziening,3 programmatische multidisciplinaire zorg en4 resultaatbeloning en zorgvernieuwing. Dit is zo afgesproken met huisartsen, zorggroepen en verzekeraars in het bestuurlijk akkoord eerste lijn. Doel is om de basiszorg stevig te blijven garanderen, een impuls te geven aan samenwerking in de eerste lijn en ervoor te zorgen dat zorg als dat kan in de eerste lijn wordt geleverd en niet bijvoorbeeld onnodig in de duurdere tweede lijn.
Dit gaat niet zonder veranderingen. En dat brengt onzekerheid met zich mee voor huisartsen, ook in financieel opzicht. Daar staat tegenover dat een zeer aanzienlijk deel van de vergoeding die een huisarts ontvangt, wordt bepaald door gereguleerde maximumtarieven van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), die alle verzekeraars hanteren en waarvoor geen contract met een verzekeraar nodig is. Ik heb overigens vernomen van Zorgverzekeraars Nederland dat de contracteergraad ongeveer even hoog ligt als in voorgaande jaren. Daarover heb ik u op 19 januari per brief geïnformeerd (Kamerstuk 29 689, nr. 566).
Ik realiseer mij dat puur de omvang van de contracteergraad niets zegt over hoe partijen de contractering ervaren. Het is geen nieuw punt dat huisartsen aangeven zich niet gehoord te voelen in het contracteerproces met verzekeraars. Ik begrijp dat dat reacties oproept. Aan de andere kant hoor ik van verzekeraars dat zij moeite doen om huisartsen te betrekken in dit proces, bijvoorbeeld door het organiseren van brede regiobijeenkomsten waarin gezamenlijk met huisartsen de inkoopkaders worden besproken. Ik begrijp ook dat het voor verzekeraars ondoenlijk is om met 8.000 individuele huisartsen afspraken te maken. Juist ook om de administratieve lasten te beperken volgen verzekeraars elkaar veelal in de huisartsenzorg.
Ik vind het van belang dat partijen over en weer weten wat ze van elkaar kunnen verwachten. Daarom heb ik in het bestuurlijk overleg eerste lijn van december 2014 afgesproken, dat partijen met elkaar in gesprek gaan over de contractering 2015 en welke lessen daaruit getrokken kunnen worden voor de contractering voor 2016.Daarnaast ben ik, zoals ik in de Tweede Kamer heb aangegeven, in gesprek met huisartsen over het contracteringsproces.
Vindt u het terecht dat huisarts P.A. via een brief door zorgverzekeraar VGZ is aangesproken op zijn optreden bij L1?2
De communicatie van een zorgverzekeraar richting de zorgaanbieders is haar eigen verantwoordelijkheid. Ik heb daar geen oordeel over. Ik heb van VGZ begrepen dat VGZ heeft gemeend dat de betreffende huisarts in de media een aantal uitspraken heeft gedaan die volgens VGZ niet juist zijn. VGZ heeft een brief geschreven om inhoudelijke toelichting te geven en gevraagd rechtstreeks contact met VGZ op te nemen.
Bestaat er voor huisartsen, maar ook voor andere zorgverleners, vrijheid van meningsuiting? Zo ja, hoe oordeelt u dan over de gegeven opdracht de zorgverzekeraar voortaan rechtstreeks te benaderen?
Vanzelfsprekend bestaat er voor huisartsen en alle andere zorgverleners vrijheid van meningsuiting. In de brief die VGZ heeft gestuurd aan de huisarts is een verzoek opgenomen om voortaan VGZ rechtstreeks te benaderen. Naar mijn mening kan dit niet geïnterpreteerd worden als een opdracht, maar als een uitnodiging misverstanden te voorkomen. De verzekeraar zal dan wel ook actief het gesprek moeten aangaan met huisartsen die deze uitnodiging oppakken.
Vindt u dat een huisarts onrust onder verzekerden/patiënten zaait als deze zich uitlaat over het inkoopproces? Hoe oordeelt u over de suggestie die VGZ hierover wekt? Zou deze mogelijk zelf die onrust veroorzaken door geen contractonderhandelingen te voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn reactie op vraag 1.
Vindt u het ook vreemd dat de huisarts wordt gevraagd contact op te nemen, terwijl in de brief duidelijk staat dat er geen contractonderhandelingen met individuele huisartsen plaatsvinden?
Nee, dat vind ik niet vreemd. Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 1 vinden niet met alle individuele zorgaanbieders contractonderhandelingen plaats gelet op de omvang van het aantal aanbieders. Naar mijn mening dient de zorgverzekeraar er zich echter wel voor in te spannen om tijdens de periode waarin de contracten gesloten worden beschikbaar te zijn voor vragen en opmerkingen vanuit zorgaanbieders. Dit is tevens opgenomen in de «Good contracting practices» van de NZa. Een goede contactmogelijkheid kan voorkomen dat er hoog oplopende meningsverschillen ontstaan. Juist één van de grieven van de huisartsen is dat de verzekeraar onbereikbaar is voor de huisarts. Ik kan dat vanuit de huisarts ook goed begrijpen. In dit geval werd de huisarts expliciet door VGZ uitgenodigd rechtstreeks contact op te nemen gelet op de uitingen die de huisarts is de media had gedaan.
Wat vindt u ervan dat er geen onderhandelingen met individuele huisartsen plaatsvinden? Erkent u dat dit betekent dat er TROG (teken rechts onder, graag) contracten worden afgedwongen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn reactie op vraag 1.
Wat is uw oordeel over het antwoord van de VGZ-onderhandelaar op het schrijven van huisarts P.A.?3 4
VGZ is een private zorgverzekeraar en communicatie richting de zorgaanbieder is haar eigen verantwoordelijkheid. Ik heb daar geen oordeel over.
Vindt u het terecht dat de zorgverzekeraar dreigt «ten onrechte geleden schade door het verspreiden van onjuiste informatie en mogelijk onrechtmatig handelen overweegt te verhalen op betrokkenen»?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u de uitlating dat geleden schade verhaald kan worden op betrokkene wijst op een evenwichtige verhouding van zorgverzekeraars en huisartsen bij het inkoopproces van huisartsenzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke geleden schade kan VGZ doelen? Hoe is vast te stellen dat de betrokken huisarts met het interview die schade berokkende? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb van VGZ vernomen dat zij met de verwijzing naar het verspreiden van onjuiste informatie en mogelijk onrechtmatig handelen in eerste instantie verwijst naar het handelen van IHC de Zorgmakelaar. Omdat de betrokken huisarts zich door IHC de Zorgmakelaar laat vertegenwoordigen, heeft VGZ dit ook aan de huisarts meegedeeld. Hoe schade is vast te stellen is mij niet bekend. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 is communicatie vanuit de zorgverzekeraar naar de zorgaanbieder niet mijn verantwoordelijkheid.
Vindt u het wenselijk dat zorgverzekeraars in hun contracten inhoudelijke zaken afdwingen, zoals de verzorging en begeleiding van chronisch zieke patiënten, bijv. door de POH in plaats van de huisarts? Vindt u niet dat deze afweging door de professionals dient te worden gemaakt?
Uiteindelijk maakt de professional de afweging welke zorg benodigd is voor een individuele patiënt. Dat verzekeraars in het algemeen sturen op kwaliteit en doelmatigheid van zorg en dat zij hier in hun inkoopafspraken over willen maken, lijkt mij opportuun. Daarbij moet mijns inziens altijd de mogelijkheid zijn om af te wijken als de zorgvraag van de patiënt daarom vraagt.
Denkt u dat een zorgverzekeraar van achter het bureau en de computer kan vaststellen welke zorgverlener ingezet moet worden bij welke patiënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Vindt u het wenselijk dat er nu huisartsenpraktijken zijn die geen POH-ggz (een functie in de huisartsenzorg; letterlijk de ondersteuner van de (huisartsen)praktijk, vaak afgekort tot POH) meer kunnen betrekken omdat zij geen contract hebben (willen of kunnen) sluiten met een zorgverzekeraar? Wat doet dit met de toegang tot de geestelijke gezondheidszorg (ggz) voor patiënten in desbetreffende praktijken?
Ik vind de inzet van de praktijkondersteuner-ggz (POH-GGZ) erg belangrijk. Het draagt eraan bij dat mensen in de eerste lijn geholpen kunnen worden wanneer zij psychische klachten hebben. De inzet van de POH-GGZ is de afgelopen jaren sterk uitgebreid en gegroeid. Bij de introductie van de POH-GGZ is aan de declaratie van de activiteiten van de POH-GGZ een contractvereiste verbonden. Dat is vaker het geval bij de introductie van nieuwe functies in de zorg. De vormgeving van de prestaties POH-GGZ zijn niet gewijzigd ten opzichte het voorgaande jaar bij de introductie van het nieuwe bekostigingsmodel voor huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg per 1 januari 2015. De NZa richt zich dit jaar op de doorontwikkeling van het nieuwe bekostigingsmodel en specifiek daarbinnen de bekostiging van de POH-GGZ en de POH-Somatiek.
Erkent u dat het nooit de bedoeling van de nieuwe huisartsenfinanciering was dat er zo keihard – met als gevolg dat er nu huisartsenpraktijken zijn die geen contract hebben afgesloten – onderhandeld zou worden?5
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe moeten huisartsen zonder contract met een zorgverzekeraar per 1 januari 2015 palliatieve zorg verlenen? Moeten zij de patiënt naar een hospice verwijzen, verpleeghuis of naar een wel gecontracteerde collega?
Ik heb van VGZ begrepen dat zij het van groot belang acht dat voor haar verzekerden de terminale zorg geleverd kan worden door de eigen huisarts. Daarom heeft VGZ mij laten weten dat zij bereid is om aan huisartsen die de Zorgovereenkomst huisartsgeneeskundige zorg nog niet getekend hebben, voor terminale zorg de declaraties te betalen als voorschot, in de veronderstelling dat er een overeenkomst voor 2015 onder komt te liggen. Huisartsen kunnen de door de NZa vastgestelde maximumtarieven zoals vermeld in bijlage 1 van de tariefbeschikking TB/CU-7089–01 declareren.
Herinnert u zich nog dat u niet wilde ingaan op de kritiek van de Landelijke Huisartsen Vereniging op het inkoopproces van de huisartsenzorg? Hoe kijkt u daar nu op terug?6 7
Wat ik destijds heb aangegeven is dat ik mij niet meng in en publiekelijk uitlaat over lopende contractonderhandelingen. Dat vind ik echt heel verkeerd. In het systeem zoals we het hebben gemaakt, hebben zorgverzekeraars de rol om zorg in te kopen. Dat neemt niet weg dat ik open sta voor signalen van beide kanten over hoe de onderhandelingen verlopen. Mijn referentiekader daarbij zijn de afspraken uit het bestuurlijk akkoord eerste lijn. Als er signalen zijn dat partijen zich niet aan dat akkoord houden, ben ik daar partij in, omdat ik ook het akkoord heb ondertekend. In dat geval roep ik partijen bijeen om de signalen te bespreken. Ook heb ik met partijen afgesproken om op korte termijn met elkaar in gesprek te gaan welke lessen we kunnen trekken uit de contractering 2015 om de contractering voor 2016 te kunnen verbeteren. Zie ook antwoord op vraag 1.
Vindt u nog steeds dat er sprake is van een «onderhandelingsspel» waar u zich niet in wilt mengen? Beseft u dat u daarmee carte blanche geeft aan zorgverzekeraars die dicteren hoe het gaat?8
Zie antwoord vraag 16.
De positie van identiteitsgebonden zorgcentra met een landelijke functie |
|
Renske Leijten , Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Uitweg gezocht voor vegetarisch verzorgingshuis Felixoord»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Kent u de problemen van verzorgingshuizen die voortvloeien uit het decentralisatiebeleid en de paradox die daardoor is ontstaan, waar enerzijds een leegstand in verzorgingshuizen is ontstaan en daardoor de deur moeten sluiten, terwijl anderzijds mensen met een «beperktere behoefte aan zorg» thuis zitten?
De trend dat mensen langer thuis blijven wonen is al langer zichtbaar. Tussen 1980 en 2010 is het aantal verzorgingshuisplekken afgenomen van ongeveer 150.000 tot ongeveer 84.000 plekken, terwijl het aantal 80-plussers in dezelfde periode meer dan verdubbeld is. Met het beleid van het extramuraliseren van de lichtere zorgzwaartepakketten is aangesloten bij deze trend. Verzorgingshuizen kunnen leegstand voorkomen door hun kamers/appartementen te verhuren en ter plekke extramurale zorg en ondersteuning te leveren of door zich te richten op zwaardere doelgroepen.
Bent u op de hoogte van de problemen die vegetarisch zorgcentrum Felixoord bedreigen in haar voortbestaan?2
Ik ben op de hoogte van het feit dat Icare zich (net als veel andere instellingen) beraadt op de toekomst waarbij mensen langer thuis blijven wonen en wat dit betekent voor het zorgcentrum Felixoord. Hierbij worden vele opties onderzocht waaronder het scheiden van wonen en zorg.
Hoe verloopt de contractering van Felixoord? Moet deze procentueel afbouwen, zoals het zorgkantoor voor alle verzorgingshuizen berekent in verband met de extramuralisering van de lage zorgzwaartepakketten, of is er een uitzondering gemaakt vanwege de specifieke functie van dit zorgcentrum? Bent u bereid een spoedmaatregel te treffen om zorgcentra met een landelijke functie te behoeden voor opheffing of zodanige vervlakking die hun kerntaak kan aantasten en daarmee hun voortbestaan bedreigt?
Voor Felixoord geldt net als voor andere zorginstellingen dat de vraag van nieuwe cliënten met een licht ZZP (ZZP VV 1 t/m 3) geleidelijk zal afnemen doordat hiervoor geen nieuwe indicaties worden afgegeven. Zoals hiervoor aangegeven, bereidt de zorginstelling zich voor op de veranderingen als gevolg van de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning, de veranderende eisen van de tijd en de wensen van de mensen om langer thuis te blijven wonen. Zorgkantoren houden bij het maken van productieafspraken rekening met de voorkeuren van cliënten.
Erkent u dat ouderen met een specifieke levensovertuiging behoefte en baat kunnen hebben bij een bij hun identiteit behorend zorgcentrum, en dat daarin onvoldoende tegemoet gekomen wordt in de huidige decentralisatiemaatregelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u in deze behoefte voorzien?
Ja, indien er voldoende vraag is naar een zorgcentrum voor ouderen met een specifieke levensovertuiging en de mogelijkheden van wonen en zorg voldoende kunnen worden benut. Wellicht kan het scheiden van wonen en zorg een oplossing bieden, maar dan zal de woonvorm wel voldoende aantrekkelijk moeten zijn op het gebied van kwaliteit en prijs van wonen, zorg en welzijn.
Bent u bereid tot het opheffen van inkomensdrempels, die in voorkomende gevallen kunnen leiden tot situaties dat dergelijke verzorgingshuizen tegelijk een wachtlijst hebben, terwijl tegelijk als gevolg van inkomenseisen sprake kan zijn van leegstand? Zo ja, op welke wijze kunt en wilt u bevorderen dat vraag en aanbod niet langer kunstmatig uiteen hoeven lopen? Zo nee, waarom niet?
Indien iemand gaat wonen in een woonzorgcentrum en daar zelf een kamer/appartement huurt, dan vormt de kwaliteit van het wonen (en de huurprijs die daarvoor betaald wordt) één van de elementen die betrokken worden in de afweging. Kwaliteit en prijs van wonen, zorg en welzijn worden gewogen en onder andere vergeleken met de huidige woning. Om voldoende aantrekkelijk te zijn voor alle inkomensgroepen moet de zorgaanbieder (al dan niet samen met een woningcorporatie) zorgen voor betaalbare woonvormen.
Heeft u kennisgenomen van het grote maatschappelijk draagvlak dat bestaat voor het behoud van specifieke verzorgingshuizen zoals Felixoord?
Ik heb een brief ontvangen van de Cliëntenraad Felixoord met onder andere een adhesiebetuiging van de gemeente Renkum en het LOC. Uit de brief van de gemeente Renkum blijkt dat zij in overleg zijn met de zorgaanbieder (en andere zorgaanbieders) over de plannen voor de toekomst.
Bent u bereid in uw overweging te betrekken dat Felixoord tegen haar wil, en op overheidsadvies, betrokken is geraakt bij het debacle rond de overname door Philadelphia, waarbij een groot deel van haar vermogen teloor ging in de aanschaf en verbouwing van kasteel Beverweerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ik zie geen verband tussen een aparte status voor Felixoord en de genoemde overname door Philadelphia.
Deelt u de mening dat de bedreiging van identiteitsgebonden verzorgingshuizen met een landelijke uitstraling een onbedoeld neveneffect is van de decentralisatie van de zorg, en dat dit onbedoelde en ongewenste effect tot een ontkleuring van het zorgaanbod leidt? Zo ja, wat gaat u doen om dit ongewenste neveneffect te repareren? Zo nee, waarom niet?
In de Wlz is geregeld dat Wlz-uitvoerders de taak hebben om een gevarieerd zorgaanbod te contracteren, waarbij onder andere rekening wordt gehouden met de levensovertuiging van de verzekerden.
Veel instellingen hebben zich al voorbereid op de trend dat mensen langer thuis blijven wonen hebben en andere instellingen moeten dat nog doen. Het traditionele verzorginghuis zal zich in een aantal gevallen omvormen tot een modern woonzorgcentrum, waar mensen zelf een kamer huren en zorg en ondersteuning op maat kunnen krijgen of zich richten op de zwaardere doelgroepen. Ik verwacht dat er door de decentralisatie de zorg en ondersteuning meer in de eigen woonomgeving van de cliënt kan worden vorm gegeven en dat hierdoor een meer divers aanbod ontstaat dat beter kan aansluiten bij de lokale situatie.
Bent u bereid het verzorgingshuis Felixoord, dat het enige zorgcentrum is met een vegetarische identiteit, een landelijke status te geven op basis van een cultuur die aansluit bij een specifieke levensovertuiging en identiteit?
Sinds 2001 (bij de overgang van de bejaardenoorden naar de AWBZ) zijn er geen verzorgingshuizen meer met een landelijke status. Voor de zorg die Felixoord levert aan de cliënten met een lichter ZZP geldt dat dit – net als in andere verzorgingshuizen – afneemt doordat er geen nieuwe cliënten zijn die een dergelijke indicatie ontvangen. Net als voor andere instellingen geldt dat de toekomst gelegen kan zijn in het verhuren van kamers en appartementen aangevuld met ondersteuning en zorg op maat of de zorg voor zwaardere doelgroepen. Voor de zwaardere doelgroepen verandert er niets, deze wordt net als in het verleden door het regionale zorgkantoor ingekocht. De zorginstelling bereidt zich – zoals hiervoor in de beantwoording van vraag 3 al aangegeven – voor op een nieuwe toekomst, waarbij meerdere opties open staan.
Zijn er meer identiteitsgebonden zorgcentra die in hun voortbestaan worden bedreigd door de veranderingen in de zorg? Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen?
Ik heb geen signalen dat specifiek identiteitsgebonden zorgcentra in hun voortbestaan worden bedreigd.
ID-scanners |
|
Renske Leijten , Joël Voordewind (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het feit dat het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) al vanaf 2012 aanstuurt op de inzet van ID-scanners bij de verkoop van alcoholhoudende dranken in supermarkten?1
Nee.
Bent u bekend met de resultaten van het recente mystery shop onderzoek, dat in opdracht van het CBL door Bureau Nuchter is uitgevoerd?2 Wat vindt u van de resultaten?
Ja. Hierover heb ik reeds vragen van het lid Rebel beantwoord op 16 december jl.3
Is Bureau Nuchter betrokken of betrokken geweest bij de ontwikkeling, de marketing en de verkoop van ID-scanners, zoals de ID-swiper?
Bureau Nuchter heeft aangegeven in de beginfase van haar bedrijf betrokken te zijn geweest bij de ontwikkeling van een leeftijdsverificatiesysteem. Bureau Nuchter zag destijds dat verstrekkers problemen hadden met het omrekenen van de geboortedatum naar de juiste leeftijd. Zij hebben toen samen met andere partijen de ID-swiper ontwikkeld. In 2010 hebben ze dit hulpmiddel voor het eerst onder de aandacht gebracht tijdens de Nijmeegse Vierdaagse. Bureau Nuchter realiseerde zich in 2012 dat zij, om zich volledig te kunnen richten op het onderzoeken van het totale nalevingproces en de factoren die hierop van invloed zijn, geen enkel belang konden hebben bij welk systeem dan ook. Zij hebben daarom al hun belangen overgedragen aan de Interventiewinkel en in 2012 alle activiteiten rond dit leeftijdsverificatiesysteem stopgezet. Bureau Nuchter heeft ook aangegeven geen eigenaar meer te zijn van de merknaam «ID-swiper».
Kunt u toezeggen dat het door u aangekondigde, landelijke mystery shop onderzoek van het Ministerie van VWS zal worden uitgevoerd door een partij die geen enkele betrokkenheid heeft of heeft gehad met de ontwikkeling, de marketing, de inzet en de verkoop van leeftijdsverificatie systemen, dan wel met de verkoop van alcohol en tabak, teneinde iedere zweem van belangenverstrengeling te voorkomen?
Het betreffende onderzoek zal worden uitgevoerd door Bureau Nuchter. Na een uitgebreide Europese aanbestedingsprocedure is de keuze op hen gevallen. Bureau Nuchter is een partij die, zoals hierboven beschreven, op dit moment geen enkele betrokkenheid heeft met de ontwikkeling, de marketing, de inzet en de verkoop van leeftijdsverificatie systemen, dan wel met de verkoop van alcohol en tabak. Naar aanleiding van de gestelde vragen over belangenverstrengeling heeft Bureau Nuchter zelf voorgesteld om een wetenschappelijke commissie in te stellen die de objectiviteit van dit onderzoek zal toetsen. Ik heb hier positief op gereageerd. Ik heb er vertrouwen in dat Bureau Nuchter dit onderzoek op professionele wijze tot een goed einde kan brengen.
Blijkt uit het onderzoek van het Trimbos-instituut «leeftijdsverificatie in het vizier» dat ID-scanners ineffectief zijn en niet bestendig voor fraude door de verstrekker?
Uit dit onderzoek blijkt inderdaad dat dit systeem op zichzelf niet effectief is in het bereiken van betere naleving.
De praktijk laat zien dat verstrekkers naast een hulpmiddel, vaak ook aandacht hebben voor training en instructie van het personeel. Daarnaast lichten verstrekkers hun klanten veelal voor over de wet via stickers en folders. Een ID scanner wordt daarmee een hulpmiddel binnen een bredere aanpak, die weer effect kan hebben op een goede naleving.
Bent u in het voorjaar van 2014, dus vlak voor het verschijnen van het onderzoek van het Trimbos-instituut «leeftijdsverificatie in het vizier», op de hoogte gesteld door verschillende supermarktorganisaties dat zij voornemens waren op grote schaal ID-scanners in te zetten? Zo ja, heeft u deze organisaties toen gevraagd de resultaten van het onderzoek van het Trimbos-instituut af te wachten? Zo nee, waarom niet? Op welke andere momenten is er contact geweest met partijen uit de sector over de inzet van de ID-swiper?
Een aantal supermarktorganisaties heeft mij in het voorjaar van 2014 laten weten dat zij voornemens was verschillende systemen in te zetten. Ik heb deze organisaties niet gevraagd de resultaten van het betreffende onderzoek af te wachten. Ik vind het aan de markt zelf om een aanpak te kiezen waarvan zij denken dat die de naleving kan helpen verbeteren. Om die reden heb ik ook geen contact met partijen uit de sector over de inzet van één specifiek systeem.
Bent u bekend met het feit dat de brancheorganisatie voor de tabaksdetailhandel (NSO) ruim na het verschijnen van het onderzoek van het Trimbos-instituut «leeftijdsverificatie in het vizier» met cofinanciering van de Staatsloterij in totaal duizend ID-scanners heeft aangeschaft en ter beschikking heeft gesteld aan de verkopers van tabak?
Ja, hierover ben ik achteraf op de hoogte gebracht door een derde partij.
Wat vindt u ervan dat het CBL, de NSO en de Staatsloterij aansturen op de inzet van ID-scanners, terwijl uit uw eigen onderzoek is gebleken dat deze ID-scanners ineffectief zijn en niet bestendig tegen fraude door de verstrekker? Juicht u dit toe, gezien het feit dat u en uw voorgangers de afgelopen jaren voortdurend hebben aangegeven de inzet van effectieve leeftijdscontrolesystemen toe te juichen?
Hulpmiddelen als ID scanners zijn op zichzelf niet een afdoende middel om de naleving te verbeteren, maar binnen een bredere systematiek kunnen dit soort technische hulpmiddelen wel een toegevoegde waarde hebben.
Ik juich het toe als ondernemers stappen ondernemen met als doel de naleving te verbeteren.
Is de Staat aandeelhouder van de Staatsloterij? Zo ja, is de Staat bereid om gebruik te maken van de invloed en mogelijkheden die zij heeft als aandeelhouder om ervoor te zorgen dat de Staatsloterij alleen maar investeert in systemen of hulpmiddelen ten behoeve van leeftijdsverificatie, waarvan is aangetoond dat ze wel effectief zijn en bestendig voor fraude door de verstrekker? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de Staatsloterij een stichting is, is de staat formeel gezien geen aandeelhouder. De Staatssecretaris van Financiën is echter verantwoordelijk voor het beheer en treedt op als ware hij aandeelhouder van de Staatsloterij. Staatsdeelnemingen worden zakelijk aangestuurd langs de lijnen van de Nota Beheer Staatsdeelnemingen, waarbij de aandeelhoudersrechten en instrumenten van de staat dezelfde zijn als die van elke private aandeelhouder op basis van het Burgerlijk Wetboek. De aandeelhouder gaat niet over operationele beslissingen van bescheiden financiële omvang; dergelijke besluiten worden door het bestuur van de onderneming genomen, waarop de raad van commissarissen toezicht houdt. Van zo’n beslissing was in dit geval sprake.
Denkt u dat de beschikbaarheid van alcohol en tabak voor kinderen wordt teruggedrongen en dat de toezichtsopgave voor burgemeesters en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) wordt vereenvoudigd, zolang verstrekkers massaal blijven inzetten op ID-scanners of andere hulpmiddelen?
Hulpmiddelen als ID scanners zijn op zichzelf niet een afdoende middel om de naleving te verbeteren, maar binnen een bredere systematiek kunnen dit soort technische hulpmiddelen wel een toegevoegde waarde hebben. Het is aan verstrekkers om de naleving te verbeteren. Ik krijg signalen dat de naleving verbetert. Het recent gepubliceerde onderzoek dat het CBL liet uitvoeren naar de naleving van de leeftijdsgrens alcohol en tabak is zo’n signaal. De stijgende lijn die uit dat onderzoek bleek is volgens het CBL te danken aan een intensieve, veelzijdige aanpak waarbij training van medewerkers, voorlichting van de consument, de NIX18-campagne en onderlinge controles centraal staan. Ik laat zelf ook onderzoek doen naar de naleving van de leeftijdsgrens alcohol en tabak. De resultaten daarvan zijn voor mij leidend. Dus als de naleving echt verbetert, dan zou dat daaruit moeten blijken. Een betere naleving zou er toe moeten leiden dat de beschikbaarheid van jongeren onder de 18 wordt teruggedrongen en de toezichtsopgave wordt vereenvoudigd.
De klantenwerving van zorgverzekeraars |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat Promovendum (de zorgverzekering voor hoger opgeleiden) mensen ongevraagd benadert om naar hem over te stappen?1
Zorgverzekeraars zoals Promovendum zijn vrij om binnen de kaders die de wet stelt hun eigen marketingstrategie te bepalen. Dat betekent dat Promovendum potentiële verzekerden ongevraagd mag benaderen. Of iemand vervolgens ook daadwerkelijk een verzekering afsluit bij Promovendum, is aan die persoon zelf. Mondige burgers kunnen zelf bepalen welke zorgverzekeraar voor hen interessant is.
Overigens is de zorgverzekering van Promovendum voor iedereen toegankelijk, ook voor lager opgeleiden. Promovendum heeft verschillende reclame-uitingen hierop aangepast.
Voor zover zorgverzekeraars zich door middel van marketing actief richten op bepaalde groepen die relatief minder zorg nodig hebben, heb ik eerder aangegeven dat ik de NZa heb gevraagd expliciet te onderzoeken of er sprake is van indirecte risicoselectie. Het moet niet zo zijn dat wervingsactiviteiten feitelijk drempels opwerpen voor bepaalde groepen om een zorgverzekering af te sluiten. Voor reclame-uitingen geldt dan ook dat deze ingevolge artikel 40 van de Wet marktordening gezondheidszorg geen afbreuk mogen doen aan onder meer de acceptatieplicht van zorgverzekeraars. De NZa ziet hierop toe.
In mijn brief van 2 december 2014 (Kamerstuk 25 424, nr. 257) heb ik de NZa nadrukkelijk verzocht aan te geven wat de praktijksituatie is en welke maatregelen op het terrein van verbodsbepalingen c.q. verevening kunnen worden genomen om risicoselectie tegen te gaan. In haar antwoordbrief van 8 december 2014 (met kenmerk 109538/153162) heeft de NZa aangegeven dat zij onderzoekt of er polissen zijn die erin slagen om winstgevende verzekerden aan te trekken en verliesgevende verzekerden af te houden, hoe dat werkt en welke marketingstrategieën zorgverzekeraars voor die polissen inzetten.
De uitkomsten van het onderzoek neemt de Nza mee in de Marktscan Zorgverzekeringsmarkt die zij in de zomer van dit jaar zal publiceren. Als uit het onderzoek naar voren komt dat er sprake is van risicoselectie bij bepaalde polissen, dan zal ik de nodige maatregelen nemen.
Begrijpt u dat mensen zich totaal niet prettig kunnen voelen bij een zorgverzekeraar die er enkel is voor middelbaar en hoger opgeleiden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de lokkertjes die zorgverzekeraars aanbieden voor mensen die overstappen?2 3 4
In de zorgverzekeringsmarkt is het gebruikelijk om nieuwe verzekerden te werven door middel van marketing. Het staat zorgverzekeraars vrij hun eigen marketingstrategie te bepalen.
Vindt u het normaal dat mensen een maand «gratis» zorgverzekering krijgen van zorgverzekeraar OHRA?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het normaal dat mensen een pak condooms krijgen bij verzekeraar CZ-direct? Erkent u dat dit een lokkertje is die juist jongeren moet aantrekken?
Zie antwoord vraag 3.
Is het normaal dat iemand die een nieuwe verzekerde aanbrengt een geldbedrag ontvangt, zoals bij Zorg en Zekerheid, Anderzorg en vele andere zorgverzekeraars het geval is?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het normaal dat bij het afsluiten van zorgverzekeringen waardebonnen voor kleding, Ipad, Xbox, een clubshirt van PSV, FC Twente, FC Groningen of Vitesse, een jaar lang gratis toegang tot Walibi en het Dolfinarium, worden gegeven?
Zie antwoord vraag 3.
Denkt u dat al deze lokkertjes mensen ook vertellen dat ze kiezen voor mogelijk een zeer slechte zorgverzekering voor hen en/of het gezin? Kunt u uw antwoord toelichten?
Iedere verzekeringsplichtige is vrij in de keuze voor een zorgverzekeraar. Voor de een zullen hierbij andere motieven een rol spelen dan voor de ander. De verzekeringsplichtige heeft zelf de verantwoordelijkheid om zich te verdiepen in wat de zorgverzekering hem biedt. Daar staat tegenover dat de zorgverzekeraar een informatieplicht heeft en helder moet zijn over de vergoedingen van zorg. Het is niet aan mij als Minister om te beoordelen of een zorgverzekering al dan niet bij iemand past. Overigens geldt van iedere zorgverzekering dat het wettelijk vastgestelde basispakket moet worden geleverd als daar medische noodzaak toe is. De verzekeraar heeft een zorgplicht om die zorg ook op redelijke afstand en termijn te leveren.
Wat kosten al deze lokkertjes in totaal?
Het is mij niet bekend hoeveel geld zorgverzekeraars spenderen aan wervingsactiviteiten en zie hiertoe ook geen noodzaak. Zorgverzekeraars bepalen zelf welk budget zij aan marketing besteden. Hierin maken zorgverzekeraars hun eigen strategische keuzes. Zij houden hierbij uiteraard ook rekening met de invloed die dergelijke uitgaven hebben op de premie. Immers heeft de premiehoogte invloed op de concurrentiepositie.
Hoeveel lager kan de premie zijn als zorgverzekeraars stoppen met lokkertjes? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Zie antwoord vraag 9.
Zijn de lokkertjes gericht op bepaalde doelgroepen, waardoor er sprake is van het aantrekken van lucratieve groepen verzekerden die laag zijn in de schadelast? Bent u bereid dit te (laten) analyseren?
Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 2.
Wat is de ontwikkeling van lokkertjes voor overstappers of het aanleveren van nieuwe verzekerden over de afgelopen jaren? Neemt deze vorm van klantenverleiding toe of af? Kunt u een overzicht geven?
Zie antwoord vraag 11.
De crowdfundingsite www.geefgezondheid.nu |
|
Renske Leijten , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Welk gevoel krijgt u bij de website waarop mensen met ziekte en beperkingen zorg, ondersteuning, geneesmiddelen, hulpmiddelen en vele andere zaken kunnen crowdfunden?1
Uitgangspunt is dat mensen voor zorg en ondersteuning een beroep kunnen doen op hun zorgverzekeraar en/of hun gemeente. Het is vervolgens aan de zorgverzekeraar of de gemeente om op basis van de zorgverzekering respectievelijk de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 en het gemeentelijk beleid vast te stellen of betrokkene in aanmerking komt voor de gevraagde zorg of voorziening. Voor gemeenten geldt op grond van de Wmo 2015 dat zij na een melding van een ondersteuningsbehoefte een zorgvuldig onderzoek moeten instellen volgens de daaraan in de wet gestelde eisen.
De projecten die thans op de in de vragen bedoelde website staan en waarvoor donaties worden gevraagd, betreffen echter voorzieningen die gemeenten respectievelijk het UWV niet of slechts ten dele hebben toegekend, dan wel een behandeling die bij de betreffende indicatie niet tot het verzekerde pakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw) behoort. Bij de projecten op deze site gaat het om voorzieningen of zorgvormen waarbij niet – of slechts ten dele – wordt voldaan aan de geldende (toekennings-)voorwaarden.
Indien mensen toch een voorziening willen hebben die zij op grond van bijvoorbeeld de Wmo niet of slechts ten dele toegekend hebben gekregen, is het hun eigen keuze op welke wijze zij de financiële middelen daarvoor verwerven. Dat geldt eveneens indien het gaat om zorg die geen deel uitmaakt van het basispakket van de Zvw. Het gaat in dergelijke situaties om de eigen beslissing van mensen zelf om al dan niet via crowdfunding te proberen het door hen gewenste bedrag bij elkaar te krijgen. In die keuze van de mensen willen de Staatssecretaris en ik niet treden.
Vindt u het passend dat mensen met een hulpvraag in concurrentie met elkaar moeten strijden om giften van burgers of bedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat er ook zaken gefinancierd kunnen worden via de site die vergoed moeten worden door de zorgverzekering of de gemeente (Wmo)?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze website overbodig te maken door ervoor te zorgen dat zorgverzekeraars en gemeenten gewoon vergoeden wat mensen nodig hebben voor hun gezondheid en/of om te kunnen deelnemen aan de samenleving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat onderdeel uitmaakt van het wettelijk pakket aan zorgverzekeringen en overheidsverstrekkingen is onderdeel van politieke besluitvorming. Zoals hiervoor aangegeven is het aan zorgverzekeraars respectievelijk gemeenten om verzoeken om zorg of ondersteuning zorgvuldig te onderzoeken en te bezien of deze op basis van de wet al dan niet gehonoreerd moeten en kunnen worden. Het gaat hier om zorgvormen of voorzieningen die geen onderdeel zijn van het basispakket van de Zvw of slechts ten dele vallen onder de Wmo, dan wel waarbij niet voldaan wordt aan de daarvoor geldende toekenningsvoorwaarden in het kader van de Zvw of de Wmo. Om die reden heeft de overheid in deze gevallen geen taak of verantwoordelijkheid.
Bent u voorts bereid om – zolang deze website bestaat – te analyseren welke verzoeken om crowdfunding worden gedaan en te kijken welke zaken onterecht niet worden vergoed? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer de eerste analyse toezenden?
Nee, gezien het antwoord op vraag 4 zien de Staatssecretaris en ik daartoe geen aanleiding.
Het explosief stijgend aantal mensen dat het eigen risico niet meer kan betalen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat het aantal mensen dat het verplicht eigen risico niet meer kan betalen, en een betalingsregeling heeft getroffen met zorgverzekeraar VGZ, sinds 2012 is vervijfvoudigd?1 2
Ik heb kennis genomen van het artikel waarin enkele verzekeraars aangeven dat meer gebruik wordt gemaakt van mogelijkheden om het eigen risico gespreid te betalen. Dat beeld sluit aan op de ontwikkeling die eerder door de NZa is geschetst.
Op 2 juli 2014 heb ik uw Kamer geïnformeerd over een NZa-onderzoek naar de mogelijkheid om desgewenst het eigen risico gespreid te betalen.3 Uit dit onderzoek blijkt dat 24 van de 26 verzekeraars in 2014 een mogelijkheid tot gespreid betalen bieden, tegen 20 verzekeraars in 2012. In 2014 kan 94% van de verzekerden desgewenst gebruik maken van een mogelijkheid tot gespreid betalen, tegenover 65% twee jaar eerder. In 2014 staat bij alle 24 verzekeraars de mogelijkheid tot gespreid betalen open voor alle verzekerden. In 2012 was de mogelijkheid van vijf verzekeraars specifiek gericht op klanten van de gemeenten en boden 15 verzekeraars de regelingen aan voor alle verzekerden.
Ik heb geen inzage in de stijging van het aantal mensen dat gebruik maakt van de mogelijkheid tot gespreid betalen van het eigen risico. Evenmin is bekend hoeveel mensen gebruik maken van deze mogelijkheid uit financiële noodzaak. Mogelijk ziet een deel van de verzekerden het gespreid betalen van het eigen risico inmiddels als normale service van verzekeraars nu bijna alle verzekeraars de mogelijkheid bieden. Zo kunnen verzekerden die verwachten het eigen risico in een jaar vol te maken, er vooraf al voor kiezen om dat eigen risico in vaste termijnen te betalen (net zoals bijvoorbeeld energie of gemeentelijke lasten in vaste termijnen betaald worden).
De door verzekeraars gesignaleerde stijging lijkt gedeeltelijk te verklaren doordat meer verzekeraars meer mogelijkheden tot gespreid betalen aanbieden en bij verzekerden ook meer bekendheid hiervoor is ontstaan.
Heeft u inzage in de, naast de in het artikel genoemde getallen, totale stijging van het aantal mensen dat een betalingsregeling met een zorgverzekeraar heeft getroffen? Zo nee, bent u bereid die gegevens te achterhalen en te delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het feit dat naast onder andere huisartsen, nu ook zorgverzekeraars steeds nadrukkelijker hun zorgen uitspreken over het mijden van medisch noodzakelijke zorg vanwege het alsmaar stijgende eigen risico?
Het is belangrijk dat er meer inzicht ontstaat in de aard en omvang van zorgmijding, en dat ook bekend is bij welke groepen dit het meeste manifest is. Ik heb daarom uw Kamer eerder al toegezegd een extra onderzoek te laten verrichten naar de achtergrond van mensen die zorg vanwege de hoogte van het eigen risico zouden mijden. Bij de beantwoording van begrotingsvragen heb ik gemeld dat dit onderzoek in samenwerking met onder meer de LHV in het voorjaar 2015 zal worden verricht. Mijn streven is om in dit onderzoek ook samen te werken met patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars.
Daarnaast zal Vektis, zoals al eerder is gemeld, in het voorjaar van 2015 een analyse verrichten over het gebruik van ziekenhuiszorg in 2012 in vergelijking met 2013, het jaar waarin het verplicht eigen risico is verhoogd van € 220 naar € 350. Een overeenkomstig onderzoek naar de effecten op het eerstelijnszorggebruik is op 2 juli 2014 aan uw Kamer gezonden.
De kosten (en baten) voor verzekeraars zijn mij niet bekend. Deze maken deel uit van de beheerskosten en reguliere bedrijfsprocessen. Zo bieden zorgverzekeraars veelal ook de mogelijkheid om desgewenst de Zvw-premie in vaste termijnen, dan wel in één keer te betalen.
Wat is uw reactie op de opmerking dat er een grens is bereikt, en dat het oorspronkelijke doel van het eigen risico, het kostenbewust maken van mensen, voorbij is gestreefd, en dat het nu met name chronisch zieken en ouderen dupeert?
Ik wil de uitkomsten van de reeds aangekondigde onderzoeken afwachten voordat ik reageer op de vraag wanneer een grens is bereikt. Het eigen risico dient meerdere doeleinden. Naast kostenbewustzijn en een rem op gebruik van niet noodzakelijk zorg, dient het ook als medefinanciering van de totale zorgkosten.
Ik wil wel benadrukken dat ons zorgstelsel nog steeds zeer toegankelijk is. Zo zijn bijvoorbeeld de zorg door een huisarts of wijkverpleegkundige uitgezonderd van het eigen risico. Daarnaast worden mensen met een minimuminkomen gecompenseerd voor het eigen risico. Iemand met een minimum inkomen krijgt een zorgtoeslag, waardoor de gemiddelde premie en eigen risico inclusief zorgtoeslag 466 euro per jaar is.
Wat is uw reactie op de afkeur die zorgverzekeraars uiten over het alsmaar stijgende eigen risico? Wanneer is voor u de grens bereikt? Hoeveel aanwijzingen vanuit het veld heeft u nodig, tot u inziet dat het eigen risico leidt tot het mijden van medisch noodzakelijke zorg?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het feit dat enkele zorgverzekeraars mensen ontmoedigen het eigen risico te verhogen tot 875 euro, omdat ze de gevolgen ervan niet kunnen overzien? Zou niet juist de overheid haar burgers in bescherming moeten nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een verzekerde dient zelf een goede afweging te maken om al dan niet te kiezen voor een vrijwillig eigen risico. Die keuze is niet zonder risico’s en ik vind het een goede zaak dat verzekeraars proberen hun verzekerden daarvan bewust te maken. Tegenover een premiekorting op de korte termijn, staat het risico dat de verzekerde in staat moet zijn om zelf het hogere eigen risico (verplicht en vrijwillig) te kunnen opbrengen indien onverhoopt meer zorgkosten worden gemaakt.
Wat zijn, los van het onnodige menselijk leed, de maatschappelijke kosten van het mijden of uitstellen van medisch noodzakelijke zorg op de lange termijn?
Daar kan ik op dit moment geen uitspraak over doen. Ik hecht er aan om het reeds genoemde onderzoek naar de aard en omvang van zorgmijding samen met andere partijen uit te voeren, mede met het oog op de bredere maatschappelijke impact.
Wat zijn de kosten van de betalingsregelingen die zorgverzekeraars moeten treffen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vaak wordt het eigen risico kwijtgescholden omdat mensen het echt niet kunnen betalen?
Het is niet bekend hoe vaak het eigen risico wordt kwijt gescholden. Meer in het algemeen geldt dat gedeeltelijke kwijtschelding van schulden in elk geval plaatsvindt bij minnelijke schuldsanering (MSNP) en wettelijke schuldsanering (WSNP). Bij MSNP en WSNP wordt in de regel 90% van de openstaande schuld kwijtgescholden. WSNP gaat via de rechter en als dat wordt toegewezen, is elke schuldeiser verplicht er aan mee te werken. Bij MSNP is dat laatste niet het geval.
Bij de wanbetalersregeling wordt bij WSNP en MSNP de nog niet betaalde bestuursrechtelijke premie door het Zorginstituut Nederland kwijtgescholden, teneinde de betrokkene voldoende ruimte te bieden om zijn normale nominale premie blijvend aan de zorgverzekeraar te kunnen betalen. Indien een betalingsregeling is getroffen wordt de inning opgeschort en wordt de opslag kwijtgescholden wanneer de betalingsregeling succesvol is geëindigd.
Wat zijn de maatschappelijke kosten en baten van mensen die in de schulden belanden, doordat zij het verplicht eigen risico of overige zorgkosten niet langer kunnen betalen?
Schulden ontstaan veelal door problemen op meerdere terreinen tegelijk. De zorg is er slechts één daarvan. De maatschappelijke kosten van mensen waar bijvoorbeeld uithuiszetting dreigt, kunnen aanzienlijk zijn (vele tienduizenden euro’s).
Vindt u dat de kosten en de maatschappelijke gevolgen van het eigen risico opwegen tegen de opbrengsten? Kunt u uw antwoord toelichten?
We hebben in Nederland een solidair stelsel dat toegang geeft tot goede, noodzakelijke zorg. De kosten daarvan dragen we samen: via de Zvw-premie, inkomensafhankelijke bijdrage, eigen risico en belastingen. Zorgkosten hoeven in beginsel geen reden te zijn om af te zien van noodzakelijke zorg. Huishoudens met lage en middeninkomens worden gedeeltelijk gecompenseerd via de zorgtoeslag. In de zorgtoeslag die zij ontvangen is ook rekening gehouden met het eigen risico.
Bij de begrotingsbehandeling heb ik al aangegeven dat mijn uitspraak uit zijn verband is getrokken. Water noch zorg zijn gratis, maar voor beide geldt dat bij gebruik geen echte prijs wordt ervaren. We betalen met zijn allen voor een zorgstelsel dat iedereen goede, toegankelijke en betaalbare zorg biedt. Om dat ook zo te houden is het belangrijk dat iedereen zijn bijdrage levert om het zorgstelsel betaalbaar te houden. Daarbij past dat we ons allemaal bewust zijn van de kosten van zorg.
Afbouw of afschaffing van het eigen risico is op dit moment niet aan de orde. Het financiële tekort dat hiermee zou ontstaan zou ofwel leiden tot een veel hogere nominale premie, ofwel resulteren in ingrepen in het wettelijk verzekerd pakket.
Vindt u nog steeds dat mensen zorg zien als «gratis» water dat uit de kraan komt?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid een plan te maken om het eigen risico af te bouwen en af te schaffen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Veertig keer zo duur worden van een geneesmiddel na nieuwe registratie |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat farmaceut Genzyme een bestaand geneesmiddel MabCampath voor behandeling van leukemie herregistreerde voor MS onder de naam Lemtrada, en daarmee de prijs voor het geneesmiddel laat stijgen van 15 euro per milligram naar 618 euro per milligram?1 2
Het is mij bekend dat geneesmiddel Lemtrada, dat vroeger werd ingezet voor de behandeling van leukemie en circa € 17,– per milligram kost, nu geregistreerd is voor Multiple Sclerose (MS) met een prijs van circa € 618,– per milligram. Hoewel ik toejuich dat er een nieuwe toepassing van dit middel ontdekt is voor de ernstige aandoening MS, acht ik een dermate groot prijsverschil tussen de vrij toepasbare werkzame stof en de nieuwe geregistreerde toepassing ervan, uiterst discutabel.
De 36 keer hogere prijs per milligram komt globaal overeen met de kosten voor vergelijkbare MS-producten. Dit wekt de indruk dat de basis voor de huidige gestelde prijs gebaseerd is op de prijs van andere producten die al voor MS beschikbaar waren. Of de kosten voor het aanvullende onderzoek dermate hoog waren, dat dit de hogere prijs voor de nieuwe registratie rechtvaardigt, kan ik niet achterhalen.
Deze casus staat niet op zichzelf. De afgelopen periode zijn ook andere geneesmiddelen die een onevenredig hoge prijs kenden, geïntroduceerd. In Nederland, maar ook daarbuiten, leidt dit in toenemende mate tot discussie over de aanvaardbaarheid van de steeds stijgende geneesmiddelenprijzen. Naast de aanvaardbaarheid van de grote financiële impact die nieuwe, waardevolle geneesmiddelen kunnen hebben en de druk die dit legt op de betaalbaarheid van zorg in zijn geheel (zoals bijvoorbeeld bij geneesmiddelen voor behandeling van Hepatitis C), staat in de discussie de vraag centraal hoe een reële prijs voor geneesmiddelen kan worden bepaald.
Ik keur het af indien fabrikanten zouden kiezen voor het nastreven van onevenredig hoge winstmarges boven het nemen van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid om een bijdrage aan zorg voor patiënten te leveren voor aanvaardbare prijzen. Het legt een enorme druk op ons zorgsysteem en bedreigt op termijn ook hun eigen positie.
Ik zie het als mijn taak om ervoor te waken dat binnen het systeem doelmatige zorg geleverd kan worden en dat er geen ongewenste prikkels uitgaan van huidige wet- en regelgeving. Zoals aangegeven in het AO geneesmiddelen d.d. 2 oktober 2014 bezie ik in hoeverre ik dergelijke ongewenste praktijken rond prijsstelling van geneesmiddelen kan aanpakken. Dit vergt wel een brede aanpak, waarbij ook aandacht moet uitgaan naar Europese regelgeving en mededingingsrechtelijke aspecten.
Verder zie ik ook een grote rol voor zorgverzekeraars en zorgaanbieders om niet zomaar elke prijs bij het inkopen van een geneesmiddel te accepteren.
Tot slot geldt specifiek voor de casus Lemtrada dat het Zorginstituut Nederland binnenkort een duiding gaat uitbrengen over de plaats van Lemtrada in het verzekerde pakket. In deze duiding doet het Zorginstituut een uitspraak over de bewezen effectiviteit van het middel. Indien het daar aanleiding toe ziet, kan het Zorginstituut mij daarbij ook adviseren voor dit middel een financieel arrangement af te sluiten. De duiding van het Zorginstituut wacht ik af.
Overigens geldt wel dat ik slechts prijsarrangementen afsluit in de uitzonderlijke gevallen waarin sprake is van financiële risico’s en zogenaamd «marktfalen». In alle andere gevallen is het aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om in het kader van de zorginkoop afspraken over de prijs te maken.
Bent u bereid het geneesmiddel Lemtrada te laten weren als MS-medicijn als Genzyme de prijs niet bijstelt naar het niveau van MapCampath? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het product is door de European Medicines Authority (EMA) geregistreerd en is daarmee toegelaten tot de markt. De duiding van het Zorginstituut zal moeten uitwijzen of het product ook daadwerkelijk voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk – en daarmee tot het verzekerde pakket behoort. Los van het oorspronkelijke gebruik van de werkzame stof loopt de prijs van Lemtrada in vergelijking tot vergelijkbare geneesmiddelen voor MS niet uit de pas.
In deze situatie zal ik het product niet op voorhand uitsluiten van vergoeding uit het verzekerde pakket. Indien het Zorginstituut daar aanleiding toe ziet, kan het Zorginstituut mij wel adviseren voor dit middel een financieel arrangement af te sluiten. Ik wacht het advies van het Zorginstituut hierover af.
Erkent u dat deze gang van zaken vergelijkbaar is met de registratie van het geneesmiddel Tecfidera (van Biogen Idec), waarvan de grondstof al registratie/toepassing kende voor een aandoening?
Ik ben het met u eens dat er gelijkenissen zijn tussen de Tecfidera-casus (Biogen Idec) en deze casus3. Wel vind ik het in het belang van de patiënt om de verschillende casus steeds individueel te beoordelen.
Hoeveel meer vergelijkbare situaties – waarbij een bestaand geneesmiddel en/of de grondstof door registratie voor een nieuwe aandoening een veel duurdere prijs krijgt – zijn u bekend? Kunt u de Kamer informeren?
Zoals ik in de beantwoording van eerdere vragen over de vergoeding van het geneesmiddel Tecfidera4 heb aangegeven zal ik de komende tijd met betrokkenen bepalen hoe drug-rediscovery goed geregeld kan worden, zonder dat er extreem hoge prijzen gevraagd worden. Daarnaast zal ik met betrokken partijen inzichtelijk maken hoeveel meer vergelijkbare situaties er bekend zijn. Hierover zal ik u te zijner tijd berichten.
Waarom wordt bij registratie van geneesmiddelen niet opgemerkt dat het middel reeds op de markt is of was, ook al is dat voor een andere aandoening?
Het registreren van een geneesmiddel voor een nieuwe indicatie komt vaker voor. Daarbij is wel degelijk bekend dat het gaat om een werkzame stof die eerder voor een andere indicatie werd geregistreerd. De registratie van aanvullende indicaties staat echter los van de vergoedingsbeslissing en prijsstelling van een geneesmiddel voor die indicaties.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is rond de door u «overgenomen» motie-Leijten, over het opnieuw tegen een hoge prijs in de markt zetten van reeds werkzame medicijnen/grondstoffen? Op welke termijn kunt u hier de Kamer over informeren?3
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn beantwoording van de Commissiebrief Tweede Kamer inzake verzoek om stand-van-zakenbrief met betrekking tot de uitvoering van de aangenomen motie-Leijten (29 477, nr. 300) en de (overgenomen) motie-Leijten (29 477, nr. 301).
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is rond de motie-Leijten over het uitsluitend voorschrijven van Tecfidera bij MS-patiënten? Op welke termijn kunt u hier de Kamer over informeren?4
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn beantwoording van de Commissiebrief Tweede Kamer inzake verzoek om stand-van-zakenbrief met betrekking tot de uitvoering van de aangenomen motie-Leijten (29 477, nr. 300) en de (overgenomen) motie-Leijten (29 477, nr. 301).
Bent u van mening dat, zolang farmaceutische bedrijven enorme winsten maken en meer geld uitgeven aan marketing dan aan onderzoek, het omkatten van medicijnen en het exorbitant verhogen van de prijs, hard aangepakt dient te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1.