De handelswijze van een oud-rechter en de Raad voor de rechtspraak |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) in 2006 heeft aangegeven dat het handelen van mr. Smit «niet door de beugel kon en schadelijk was voor het aanzien en het functioneren van de rechtspraak», terwijl nu is gebleken dat de Rvdr deze uitspraak moet herroepen aangezien de heer Westenberg wel degelijk heeft gebeld met een advocaat?1
Ik heb kennis genomen van de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 maart jl., waarin de Staat, in deze de Raad voor de rechtspraak (de Raad), wordt opgedragen uitspraken uit 2006 te rectificeren. De Raad heeft mij laten weten dat de plicht tot rectificatie ingaat als het arrest van het Hof onherroepelijk is geworden. Partijen hebben tot drie maanden na de arrestdatum de tijd om in cassatie te gaan. De Raad beraadt zich hierop nog. Gelet op deze stand van de procedure onthoud ik mij van een inhoudelijke reactie.
Hoe kon dit gebeuren, ondanks dat de Rvdr had aangegeven als extra procedurele waarborg de zaak van zeer nabij te laten volgen door een lid van het betrokken gerechtsbestuur?2
Ik onthoud mij van een inhoudelijke reactie, omdat daaraan het risico kleeft dat daardoor een nog niet definitief afgesloten procedure kan worden geschaad.
Wat betekent dit volgens u voor het aanzien van de rechtspraak?
Het beschermen van de integriteit van de rechtspraak in het algemeen is een zwaarwegend maatschappelijk belang. Dit belang heeft bij de Raad steeds voorop gestaan in de besluitvorming rondom deze kwestie.
Bent u nog steeds van mening dat het ethisch is de advocaatkosten van de oud-rechter te vergoeden? Of zullen de kosten teruggevorderd gaan worden nu bekend is dat de oud-rechter ongelijk had en zelfs gelogen heeft?3 Zo nee, waarom niet?
Uit voornoemd arrest maak ik op dat het Hof heeft geoordeeld dat de Raad op zichzelf niet onrechtmatig heeft gehandeld door de oud-rechter te voorzien van rechtsbijstand (rechtsoverwegingen 6.40 tot en met 6.46). Mijn ambtsvoorganger heeft in 2011 uw Kamer op schriftelijke vragen geantwoord dat de beslissing omtrent het dragen van kosten van rechtsbijstand, alsmede de beslissing omtrent eventueel terugvorderen, aan de Raad is. De Raad zal te zijner tijd, afhankelijk van de omstandigheden, beslissen of de betaalde kosten al dan niet (geheel of gedeeltelijk) worden teruggevorderd. De Raad heeft mij laten weten dat zolang de uitspraak niet onherroepelijk is, de vraag of de kosten van rechtsbijstand van de oud-rechter zullen worden teruggevorderd niet aan de orde is.
Smokkel binnen het gevangeniswezen |
|
Michiel van Nispen |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat gevangenispersoneel alarm slaat om gesmokkelde mobieltjes, wapens en drugs?1
Met het personeel ben ik van mening dat de aanwezigheid van contrabande in inrichtingen zeer onwenselijk is. Om contrabande verder tegen te gaan heb ik een wetvoorstel in voorbereiding. Dit wetsvoorstel «binnenbrengen verboden voorwerpen in justitiële inrichtingen» heb ik op 20 juni jl. in consultatie gebracht. De strafbaarstelling strekt zich uit over in de vrije maatschappij legale, maar in de inrichting verboden, voorwerpen, zoals mobiele telefoons of informatiedragers.
Hoe wordt de veiligheid van personeel gewaarborgd?
Binnen de inrichtingen heeft het handhaven van de orde en veiligheid prioriteit, zowel voor de medewerkers als de gedetineerden. De volgende maatregelen worden genomen om contrabande te voorkomen en tegen te gaan zodat de orde en veiligheid in een inrichting wordt gehandhaafd. Controle van gedetineerden, het bezoek en het personeel, het uitvoeren van reguliere en onaangekondigde celinspecties, urinecontroles en inspecties van algemene ruimten, zoals de arbeidszalen en luchtplaatsen. Tijdens het bezoek wordt altijd met camera’s en/of door penitentiair inrichtingswerkers (piw’ers) toezicht gehouden.
Voor de opsporing van drugs worden ook drugshonden ingezet en voor opsporing van telefoons wordt gebruik gemaakt van de zogenoemde Mobifinder (een detector die mobiele telefoons herkent en signaleert). Daarnaast vinden op iedere afdeling twee maal per jaar integrale veiligheidsinspecties plaats die worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het hoofd Veiligheid van een inrichting. De conclusies en aanbevelingen uit deze inspecties worden voorgelegd aan de vestigingsdirecteur die waar nodig maatregelen treft.
Ook om zoveel mogelijk tegen te gaan dat contrabande inrichtingen binnenkomt via medewerkers is integriteit bij Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) een belangrijk onderwerp. Dit begint bij de werving en selectie van medewerkers. Om in dienst te kunnen treden bij DJI dient een potentiële medewerker van een inrichting of voorziening van DJI, een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te overleggen. Bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een VOG voor een potentiële werknemer wordt het justitiële verleden van de potentiële werknemer tot 30 jaar terug onderzocht, in plaats van de standaard 4 jaar. Bij brief aan uw Kamer van 24 november 20152 heb ik aangegeven de mogelijkheden met betrekking tot screening van het personeel in penitentiaire inrichtingen aan te willen scherpen. Ik onderzoek daartoe, in lijn met de brief over de VOG van 11 februari 20163, de mogelijkheid van invoering van een periodiek heronderzoek.
Daarnaast beschikt DJI over een Bureau Veiligheid en Integriteit (BVI). Dit bureau registreert integriteitsschendingen, voert verkennende, feiten- en disciplinaire onderzoeken uit, stelt onderzoeksrapporten op, doet aangifte(n) en adviseert het bevoegd gezag. Alle meldingen over niet-integer gedrag van medewerkers worden door BVI zorgvuldig in behandeling genomen. Niet-integer gedrag wordt niet geaccepteerd en leidt tot maatregelen, waaronder een disciplinaire straf of strafontslag.
Wat is uw reactie op de bewering van zowel gevangenispersoneel als de FNV dat er te weinig personeel is waardoor de werkdruk toeneemt? Wat gaat u hier op dit moment aan doen? Is het waar dat taken als celinspectie en urinecontroles voor drugsgebruik blijven liggen? Zijn hier cijfers over beschikbaar? Hoe vaak is het voorgekomen dat dergelijke inspecties en controles niet zijn uitgevoerd terwijl men dit wel van plan was?
De orde en veiligheid binnen het gevangeniswezen staat voorop en de bescherming van het personeel tegen agressie en geweld is een prioriteit van DJI. Ik heb uw Kamer al eerder gemeld dat de norm die wordt gehanteerd voor het aantal piw’ers dat aanwezig is op de werkvloer de afgelopen jaren niet aan wijziging onderhevig is geweest.
Op verzoek van uw Kamer is dit kabinet niet overgegaan tot het sluiten van inrichtingen. DJI heeft evenwel te kampen met leegstand van cellen. Het lijkt erop dat de onzekerheid als gevolg van de leegstand, naast de aantrekkende economie, oorzaken zijn waardoor de medewerkers meer mobiel zijn geworden. De personele uitstroom is hoger dan voorzien, zoals ook met uw Kamer is gedeeld. Om de veiligheid te allen tijde te waarborgen, dure leegstand te voorkomen, het tekort aan personeel het hoofd te bieden en operationele problemen die hierdoor ontstaan zoveel mogelijk te beperken zijn reeds maatregelen getroffen.
Momenteel wordt in lijn met de motie-Van Nispen/Van Toorenburg4 alles op alles gezet om op zo kort mogelijke termijn de vacatures te vervullen. Zo is eind 2016 toestemming gegeven voor het werven van 140 inrichtingsbeveiligers. Recent is daar toestemming voor nog eens 100 inrichtingsbeveiligers aan toegevoegd. Maatregelen zijn getroffen om ziekteverzuim tegen te gaan. Zo worden de risico’s van de arbeidsomstandigheden geïnventariseerd en wordt medewerkers een preventief medische onderzoek aangeboden. Om het vakmanschap te versterkten is in de begroting van zowel 2017 als 2018 10 miljoen euro opgenomen. Daarnaast wordt – waar nodig – gebruik gemaakt van extern beveiligingspersoneel (externe inhuur conform de bestaande raamovereenkomst met G4S).
Deze maatregelen nemen niet weg dat DJI in een lastig parket zit. Enerzijds is er sprake van een lage bezettingsgraad van cellen door gedetineerden, die volgens de prognoses zal aanhouden. Anderzijds is er de afspraak dat er in deze kabinetsperiode geen sluitingen plaatsvinden. Tegelijk is het personeelsverloop onder de inrichtingsbeveiligers groter dan voorzien door de aantrekkende arbeidsmarkt en de onzekerheid bij DJI over de toekomst. DJI moet dus balanceren tussen het operationeel houden van de capaciteit en het invullen van vacatures.
Ik vertrouw erop dat deze inzet voldoende is om de veiligheid in de justitiële inrichtingen te waarborgen. Uiteraard monitor ik de ontwikkelingen nauwgezet en zal ik uw Kamer conform voornoemde motie over de voortgang informeren.
De vestigingsdirecteur heeft de verantwoordelijkheid voor de orde en veiligheid in de inrichting en zet het personeel in de inrichting zo effectief mogelijk in. Cijfers over het aantal (niet) uitgevoerde celinspecties worden niet centraal bijgehouden.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het FNV dat penitentiaire inrichtingswerkers geen goed inzicht krijgen in wat er speelt binnen een afdeling en niet-gekwalificeerd personeel wordt ingezet om gaten te vullen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom wordt het aantal incidenten niet nauwkeurig(er) geregistreerd om te kunnen monitoren in hoeverre smokkel toe- danwel afneemt?
Het tegengaan en opsporen van contrabande is een prioriteit binnen DJI.
Indien bij celinspecties contrabande wordt aangetroffen wordt dit in de systemen van DJI geregistreerd. Tevens wordt opgenomen welke (disciplinaire) maatregelen de directeur treft.
Incidenten worden geregistreerd en worden gebruikt voor het inzetten van maatregelen om contrabande te voorkomen en tegen te gaan.
De directeur van de inrichting bepaalt bijvoorbeeld op basis van het aantal rapporten en andere signalen of controles worden geïntensiveerd of dat maatregelen moeten worden getroffen. Dit alles wordt besproken op werkoverleggen en komt aan bod tijdens de overleggen tussen de verschillende hoofden Veiligheid van verschillende inrichtingen, waar trends worden gedeeld. Deze informatie staat als gezegd tevens in systemen en is niet alleen bij het management bekend.
Wanneer is het onderzoek door de Inspectie Veiligheid en Justitie naar de smokkel afgerond? Wordt tevens onderzoek gedaan naar de achterliggende oorzaken? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) heeft een onderzoek naar contrabande afgerond. Het rapport wordt zo snel mogelijk – naar verwachting medio mei – openbaar gemaakt en met een beleidsreactie aan uw Kamer aangeboden. Indien er naar aanleiding van het IVenJ-rapport nuanceringen bestaan van of aanvullingen op de antwoorden die ik uw Kamer nu geef, dan zal ik dit bij de begeleidende beleidsreactie uiteraard vermelden.
Het onderzoek richtte zich op de stand van zaken van drie thema’s: het tegengaan van contrabande, integriteit en de voortgang van de implementatie van het beleid om voortgezet crimineel handelen te voorkomen. Het onderzoek heeft zich dus niet gericht op de achterliggende oorzaken, maar hoe er binnen de inrichtingen met de thema’s wordt omgegaan op basis van het huidige beleid en de beschikbare middelen.
Vooropgesteld moet worden dat ondanks alle maatregelen die worden genomen om contrabande tegen te gaan, niet kan worden voorkomen dat contrabande wordt aangetroffen in inrichtingen. Knelpunten en aanbevelingen uit het IVenJ-rapport zal ik dan ook goed bestuderen om het huidige beleid aan te scherpen om zoveel als mogelijk contrabande te voorkomen en tegen te gaan.
Het groot tekort aan rechters |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe staan uw antwoorden op eerdere vragen1 over het tekort aan rechters in verhouding tot de constateringen vanuit de rechtspraktijk dat de rechtspraktijk de komende twee jaar 227 rechters tekort zal komen?2
De Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven dat er geen sprake is van een tekort, leidend tot extra werkdruk, langere doorlooptijden en minder kwaliteit voor de rechtzoekende. Er is sprake van uitbreiding van capaciteit die zal leiden tot kortere doorlooptijden, betere kwaliteit voor de rechtzoekende en lagere werkdruk voor de rechter.3
Zoals ook in mijn eerdere beantwoording aangegeven voert de Rechtspraak professionele standaarden in om de kwaliteit van het rechtspreken verder te verbeteren. In de professionele standaarden staat omschreven wat nodig is voor goede rechtspraak. Dan gaat het bijvoorbeeld om hoeveel zittingstijd er voor een rechtszaak moet zijn, hoeveel tijd de rechter moet hebben om de zaak voor te bereiden en hoeveel juridische ondersteuning hij hierbij krijgt. Er is daardoor sprake van extra capaciteitsbehoefte bij de Rechtspraak.
De capaciteitsuitbreiding is niet op korte termijn realiseerbaar. De Rechtspraak houdt hier rekening mee door de professionele standaarden gefaseerd in te voeren. Om zo veel mogelijk aan de extra capaciteitsbehoefte te voldoen neemt de Rechtspraak maatregelen om meer rechters te kunnen laten instromen, zoals het intensiveren van (gerichte) werving, het langer openstellen van vacatures en het beter benutten van opleidingscapaciteit van gerechten. De Rechtspraak gaat er van uit dat de capaciteit volgens planning geleverd wordt. Mocht dit tegenvallen dan kan er worden gekeken of er binnen rechtsgebieden de invoering van de professionele standaarden nader gefaseerd kan worden.
Klopt het dat de Raad voor de rechtspraak en de presidenten eind november hebben geconstateerd dat er in 2017 per saldo een tekort wordt geraamd van 99 rechters en in 2018 een tekort van maar liefst 128? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre leiden deze constateringen tot het bijstellen van uw visie op het tekort aan rechters zoals verwoord in uw antwoorden op eerder vragen hierover?3
Het geraamde aantal van in totaal 227 komt uit een intern stuk van de Rechtspraak dat in november is ingediend in het overleg tussen de Raad en de gerechten (PRO). Het aantal was een inschatting van de capaciteitsbehoefte voor de komende jaren op basis van de invoering van de professionele standaarden en natuurlijk verloop.
Bij dit aantal zijn de volgende kanttekeningen te plaatsen:
Volgens de meest recente, nadere schattingen richt de Rechtspraak zich op circa 150 rechters extra, om invulling te geven aan de kwaliteitseisen die de Rechtspraak aan zichzelf stelt. Daarmee wordt ook de werkdruk teruggedrongen. De versterking krijgt de komende drie jaar gestalte. Het exacte moment waarop de invulling van deze 150 extra functies zal plaatsvinden is afhankelijk van bovengenoemde factoren (fasering, absorptiecapaciteit, opleidingscapaciteit, etc.).
Wat is uw reactie op de waarschuwing van de president van de rechtbank Den Haag dat gelet op het opleidingstraject niet gedacht moet worden dat alle openstaande vacatures dit jaar vervuld zullen worden?
Het kost inderdaad tijd om nieuwe rechters zorgvuldig te selecteren en op te leiden. Er dient een goede balans te zijn tussen kwaliteit en snelheid. De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat de maatregelen die de Rechtspraak neemt op het gebied van werving, selectie en opleiding zijn vruchten afwerpen en zich naar verwachting in enkele jaren toenemend uitbetalen, zodat aan de uitbreidingsvraag kan worden voldaan. Voor de korte termijn kan dat betekenen dat nog niet volledig aan de gewenste uitbreiding kan worden voldaan.
Kunt u reageren op de ervaring van de top van de rechtspraak dat in de praktijk te weinig kwalitatief goede kandidaten zich voor het rechterschap melden?
De opleiding tot rechter kent verschillende opleidingstrajecten: er is een traject voor kandidaten met ruime werkervaring en een traject voor kandidaten met weinig werkervaring – dat wil zeggen 2 t/m 5 jaar werkervaring. Deze laatste categorie rechters in opleiding (rio’s) wordt in vier jaar opgeleid. In deze categorie bleef het aantal in opleiding genomen kandidaten in de periode januari 2014 tot mei 2016 achter bij de vraag. De kwantiteit en met name de kwaliteit van de aanmeldingen in deze categorie bleek onvoldoende.
De Rechtspraak intensiveert de werving om het aantal geschikte kandidaten te verhogen. Dit begint zijn vruchten af te werpen. De vacatures voor de kandidaten met weinig werkervaring van de lichting van april 2017 zijn allemaal vervuld. Er zijn zelfs meer kandidaten in opleiding genomen dan dat er vacatures waren.
Waarop baseerde u dat er slechts 19 vacatures waren in de rechtspraak en dat dit wel meevalt?4 Kunt u uw antwoord toelichten in het licht van de uitspraak van de Raad voor de rechtspraak dat er nog gesproken wordt over de capaciteitsbehoefte?
Op het moment van beantwoording van de vorige Kamervragen, stonden er 19 vacatures open. Dit is geen significant afwijkend aantal ten opzichte van het verleden. Zoals gezegd heeft de Rechtspraak extra capaciteit nodig om de professionele standaarden in te kunnen voeren. Dit zal in de komende jaren geleidelijk gaan. Die capaciteitsbehoefte is geen vaststaand gegeven, maar kan veranderen en wordt daarom goed in de gaten gehouden.
Hoe lang staan vacatures bij de rechtspraak gemiddeld open en wat is daarvan de reden?
In de gebruikelijke selectierondes worden over het algemeen veruit de meeste vacatures vervuld, hoewel dit kan verschillen per rechtsgebied of regio. Vacatures die niet worden vervuld worden opnieuw gepubliceerd tijdens de volgende selectieronde.
De Rechtspraak heeft onlangs zijn openstellingstermijn voor vacatures verruimd van twee weken naar vier weken. Door deze verruiming kunnen meer kandidaten zich melden, wat uiteindelijk leidt tot meer geschikte kandidaten. Hoe lang het gemiddeld duurt voordat een opengestelde vacature daadwerkelijk wordt vervuld kan door de Rechtspraak niet worden aangegeven.
Deelt u de mening dat het openstaan van 19 vacatures nog niets hoeft te zeggen over het in de toekomst wel of niet bestaan van een tekort? Zo nee, waarom niet?
Het openstaan van 19 vacatures in februari zegt inderdaad niets over de capaciteitsbehoefte in de toekomst.
Bent u bereid met de Raad voor de rechtspraak in gesprek te gaan over de daadwerkelijke capaciteitsbehoefte voor nu en in de toekomst, de middelen die hiervoor nodig zijn, of en hoe de rechtspraak dit tekort tijdig op kan lossen en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik spreek periodiek met de Raad voor de rechtspraak en laat mij dan ook informeren over de ontwikkelingen op dit terrein. De Rechtspraak heeft voor de invoering van de professionele standaarden in het vorig jaar gesloten prijsakkoord extra middelen toegekend gekregen. Daarmee kan in de gewenste extra capaciteit worden voorzien. Gelet op hetgeen ik hiervoor over de capaciteitsbehoefte en de invulling daarvan door de Rechtspraak heb aangegeven, is er geen aanleiding hierover afzonderlijk het gesprek aan te gaan.
Het bericht dat amateursportclubs het niet redden |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat twee derde van de amateurvoetbalclubs organisatorisch en financieel moeite hebben hun hoofd boven water te houden?1
Het is bekend dat sportverenigingen in den brede het niet makkelijk hebben om ieder jaar voldoende vrijwilligers te werven en de begroting sluitend te maken. Toch zijn er de afgelopen jaren maar enkele verenigingen failliet gegaan. De verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van de sportverenigingen ligt bij de sportbonden en gemeenten. Zij geven hier invulling aan door verenigingen beter te equiperen om vrijwilligers te werven. Met bijvoorbeeld de cursus «Help ik zoek vrijwilligers» voor bestuursleden en «Meer in kortere tijd» krijgt de vereniging ondersteuning in een traject om meer vrijwilligers te werven.
De Taskforce Belemmeringen Sport en bewegen in de Buurt (Kamerstuk 30 234, nr. 84)2 heeft eerder onderzoek gedaan naar belemmeringen in de sport. De belemmeringen die zij geïdentificeerd hebben zijn in de afgelopen jaren aangepakt. Zo is het voor de sport makkelijker gemaakt om het complexe proces rondom multifunctionele sportaccommodaties in te richten met de MFA Startup Tool3 en worden verenigingen voorzien van relevante informatie als het gaat om wetten en regels4.
Op de begroting van een sportvereniging zijn de grootste inkomstenbronnen contributie, sponsoring en kantine-inkomsten. De grootste uitgaven voor een sportvereniging zijn de huur, bondsafdrachten en vergoedingen voor vrijwilligers en trainers. Het is al langer bekend dat de verenigingen financieel onder druk staan5. In de loop van dit jaar zal het Mulier instituut een nieuwe factsheet hierover opleveren op basis van het verenigingspanel.
De gemeenten hebben de grootste invloed op de huurkosten van een vereniging. Zij zijn verantwoordelijk voor het lokale sportaccommodatiebeleid. Ik vertrouw erop dat zij het eigen beleid optimaal inrichten om sportparticipatie te bevorderen. Het beeld over de afgelopen jaren is dat zij hier niet op bezuinigd hebben6.
Welke gevolgen heeft het volgens u dat amateurvoetbalclubs moeilijk vrijwilligers kunnen vinden, te maken hebben met stijgende kosten van de accommodatie, sponsorinkomsten teruglopen en te maken hebben met beknellende regels? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden deze problemen zich tot die van andere amateursportclubs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de cijfers die de Stichting Waarborgfonds Sport7 jaarlijks publiceert over de verenigingen aan wie zij voor een investering een borgstelling hebben verleend blijkt dat voetbalverenigingen relatief vaker dan andere sportverenigingen in de categorie «redelijk» vallen. Hieruit valt op te maken dat de voetbalverenigingen er financieel iets minder voorstaan dan de verenigingen uit andere sporten.
Is er een daling te zien van het aantal amateursportclubs over de afgelopen jaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het aantal amateursportclubs is tussen 2013 en 2015 gedaald van 25.181 naar 24.6698. Hieraan liggen voornamelijk fusies ten grondslag. Het aantal leden per vereniging is in deze periode nagenoeg gelijk gebleven van 212 in 2013 tot 214 in 2015.
Hoeveel mensen zien af van sporten omdat de toegang tot sportclubs moeilijker is geworden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn geen exacte cijfers bekend van het aantal mensen dat afziet van sporten door het ervaren van financiële, sociale en/of fysieke drempel(-s). Het laatste onderzoek hiernaar is de Sportersmonitor9 uit 2012. Hieruit volgt dat met name tijdgebrek een reden is om niet te sporten.
Cijfers uit de Vrijetijdsomnibus van 201410 laten zien dat onder
de bevolking de tevredenheid over het sportaanbod onverminderd hoog is, namelijk 86 procent.
Het programma Ontvoerd |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Is het waar dat de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Veiligheid en Justitie medewerking verlenen aan het RTL-programma «Ontvoerd»? Zo ja, wat zijn de exacte afspraken en hoe is deze samenwerking tot stand gekomen?1
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op de vragen 3, 8, 9 en 11 van het lid Yücel is er vamnuit de Centrale autoriteit algemene informatie verstrekt aan de programmamakers. In 2012 en 2013 hebben drie gesprekken plaatsgevonden tussen ambtenaren van de Centrale autoriteit en de redactie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is evenmin betrokken bij de totstandkoming van het programma, maar wordt wel op de hoogte gehouden van de plannen van het programma. Internationale kinderontvoeringszaken zijn altijd kwetsbaar en gevoelig. Het is daarom van belang dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan waarschuwen voor mogelijke nadelige gevolgen van bepaalde acties in het buitenland. Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van het ministerie om Nederlandse burgers consulaire bijstand en advies te bieden en waar nodig, reisdocumenten te verstrekken.
Klopt het dat op het Ministerie van Buitenlandse Zaken is gewaarschuwd voor «ernstig leed bij de betrokken kinderen» en dat er zelfs sprake zou zijn van zelfmoordpogingen? Zo ja, hoe kan het dat u hieraan uw medewerking verleent?
Dit is niet bekend bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat een internationale kinderontvoering voor alle betrokkenen, maar vooral voor het kind een veelal ingrijpende en emotionele gebeurtenis is. De Centrale autoriteit heeft destijds signalen ontvangen dat in een aantal zaken waarin RTL-Ontvoerd de terugkeer heeft bewerkstelligd, kinderen met problemen zouden kampen. Of deze eventuele problemen in causaal verband staan met de betrokkenheid van RTL-Ontvoerd, is door mij niet vast te stellen. Zoals ik heb aangegeven in antwoord op de vragen 1 en 10 is van medewerking aan de totstandkoming van het programma geen sprake geweest.
Hoe kan het dat er kinderen in het programma zijn teruggebracht naar ouders, «ondanks nog hangende juridische procedures»? Hoe heeft u dat afgestemd met de juridische instanties in het buitenland?
Kinderontvoeringen worden voor alle betrokkenen, maar vooral voor het kind, als ingrijpend en soms zelfs als traumatisch ervaren. Kinderontvoeringen zijn veelal complexe juridische dossiers. Er kunnen naast een verzoek tot teruggeleiding op grond van het HKOV ook nog andere juridische procedures lopen in Nederland en/of in het buitenland. Op het moment dat ouders kinderen terughaalden, lag er een beslissing van een Nederlandse of buitenlandse rechter op grond waarvan in beginsel de terugkeer van het kind naar Nederland door de achtergebleven ouder mogelijk werd gemaakt.
In het geval een kind, al of niet door het programma, wordt teruggebracht naar zijn gewone verblijfplaats (land waar het kind verbleef vóór de ontvoering) terwijl er nog een juridische procedure loopt onder het Haags Kinderontvoeringsverdrag, is het de rol van de Centrale autoriteit om op grond van artikel 7 onder i. van het Haags Kinderontvoeringsverdrag, de Centrale autoriteit van het land waarnaar het kind was ontvoerd, te informeren over de terugkeer van het kind. Het is dan aan deze Centrale autoriteit om de juridische instanties aldaar van de terugkeer in kennis te stellen.
Is het waar dat een effect van het programma is dat achtergebleven ouders zelf het heft in eigen handen gaan nemen en niet meer de juiste procedures volgen?
Het is de verantwoordelijkheid van de desbetreffende ouder of hij/zij gebruik maakt van de procedure van het Haags Kinderontvoeringsverdrag om zijn/haar kind terug naar Nederland te krijgen. Ouders zijn hiertoe niet verplicht.
Klopt het dat een ambtenaar van het Ministerie van Veiligheid en Justitie bij de gesprekken met het programma aanwezig was? Waarom is hiervoor gekozen? Gaat u deze samenwerking stopzetten?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op de vragen 1, 10 en 11 hebben in 2012 en 2013 drie gesprekken plaatsgevonden tussen ambtenaren van de Centrale autoriteit en de redactie van RTL-Ontvoerd. Gemeld is dat de Centrale autoriteit de programmamakers alleen van algemene informatie kan voorzien en er niet op individuele zaken kan worden ingegaan.
Was de actieve wijze waarop oud-Staatssecretaris Teeven zich inzette voor Ontvoerd op alle fronten geoorloofd? Was er geen sprake van belangenverstrengeling?
Zoals in antwoord op de vragen 3, 8, 9, en 11 van Yücel is aangegeven, heeft in 2013 een gesprek plaatsgevonden op het departement tussen de toenmalige Staatssecretaris, de heer Van den Heuvel en twee ambtenaren, waarin in algemene zin is teruggekeken op de eerste 2 seizoenen van RTL-Ontvoerd. Van ongeoorloofde inzet of belangenverstrengeling is mij niet gebleken.
Deelt u de mening van de Kinderombudsvrouw, die grote vraagtekens plaatst bij de werkwijze van het programma? Deelt u haar mening dat mediabelangen nooit zwaarder mogen wegen dan de rechten van kinderen?
De bezwaren van de Kinderombudsvrouw ten aanzien van de werkwijze van RTL-Ontvoerd zien op het feit dat internationale kinderontvoering een ernstige zaak is. Zij vraagt zich af of het belang van het kind met de werkwijze van RTL voldoende wordt gerespecteerd. Ik ben bekend met de bezwaren van de Kinderombudsvrouw. Voor de Nederlandse overheid staat het belang van het kind altijd voorop. Wanneer een ouder met gezag over zijn/haar kind besluit medewerking te verlenen aan het tv-programma om te pogen het kind terug te halen uit een ander land, is het aan deze ouder om dit belang af te wegen.
Hoe kan RTL uitzending van dit programma rechtvaardigen, mede in het licht van de eerdere discussie over Hulp-TV? Is het programma volledig in lijn met de vernieuwde gedragscode, opgesteld naar aanleiding van de ophef over Hulp-TV?2
Omroepen en producenten van programma’s bepalen zelf de inhoud en vorm van hun media-aanbod. Bovendien zijn deelnemers zelf verantwoordelijkheid voor de afweging om aan een dergelijk programma mee te werken.
Deelt u de mening dat kijkcijfers nooit boven kinderbelangen mogen gaan? Kunt u volhouden dat kijkcijfers geen rol spelen bij het programma Ontvoerd?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het eens dat de zorgen over dit programma reëel zijn en dat daarom uw samenwerking met dit programma moet worden stopgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u de schade herstellen die mogelijk is aangericht als gevolg van uw medewerking aan dit programma?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u uitzending van het vierde seizoen nog langer verantwoord? Zo nee, gaat u hierover in gesprek met RTL, zeker waar het gaat om de onderdelen waaraan u uw medewerking heeft verleend?
Omroepen en producenten van programma’s bepalen zelf de inhoud en vorm van hun media-aanbod.
Seksueel misbruik in de sport |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het interview met Marjan Olfers (hoogleraar sport en recht) die zaken rondom seksueel misbruik in de sport onderzoekt?1
Seksueel misbruik moet worden aangepakt. Er is toenemende aandacht om dit probleem te onderzoeken en aan te pakken. Zo stelt NOC*NSF een onafhankelijk onderzoek in naar seksuele intimidatie in de sport en er zijn gesprekken gaande tussen NOC*NSF, Openbaar Ministerie en Politie om de deling van informatie over daders te bevorderen.
Deelt u de mening dat slachtoffers vaak het onderspit delven en er meer maatregelen nodig zijn om daders aan te pakken en sportclubs voor te lichten hoe te handelen in deze moeilijke situaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is nog geen volledig beeld van wat er nu speelt en wat er in het verleden heeft gespeeld rondom seksuele intimidatie. Ik verwacht dat door het onafhankelijke onderzoek dat NOC*NSF laat uitvoeren er meer duidelijkheid komt over de aard en omvang van seksueel misbruik in de sport. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kan worden besloten of extra maatregelen nodig zijn.
Wat is uw reactie op het voorstel dat bestuurders van sportclubs verplicht moeten worden om seksueel geweld en intimidatie (centraal) te melden, zodat daders niet van de ene club naar de andere club kunnen overstappen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uiteraard moet worden voorkomen dat daders van de ene naar de andere club overstappen. Specifiek voor de sportbonden die zijn aangesloten bij het Instituut Sportrechtspraak (ISR) geldt het Tuchtreglement Seksuele Intimidatie. Volgens artikel 3.2h.1 zijn begeleiders van sporters verplicht om melding te doen van signalen over seksuele intimidatie. Voor de bonden die niet zijn aangesloten bij ISR geldt de blauwdruk Seksuele Intimidatie van NOC*NSF. Zowel het Tuchtreglement als de blauwdruk gelden niet voor sportbestuurders. Op basis van de uitkomsten van het onafhankelijk onderzoek van NOC*NSF kan worden besloten of er extra maatregelen nodig zijn.
Overigens kent het Wetboek van Strafvordering een aangifteplicht, maar deze beperkt zich (wat de zedendelicten betreft) alleen tot verkrachting en niet tot andere vormen van seksueel geweld of intimidatie.
Hoe oordeelt u over het instellen van een landelijk meldpunt voor seksueel geweld en intimidatie in de sportsector om meldingen te kunnen koppelen zodat er een grotere kans ontstaat dat daders tegen de lamp lopen?
Om te voorkomen dat daders van de ene naar de andere club gaan, is het nodig om meldingen en andere informatie over daders met elkaar te delen. Iedere vereniging kan al het Register Ontuchtplegers inzien en ze kunnen gebruik maken van de Regeling Gratis VOG. NOC*NSF voert gesprekken met OM en Politie om onderlinge samenwerking en informatiedeling te bevorderen. Er is een samenwerkingsprotocol in voorbereiding tussen NOC*NSF, Politie en OM, dat medio 2017 gereed moet zijn. In dit protocol is ook een informatieparagraaf opgenomen. Dit informeren ziet zowel op het meedenken en informeren over strafwaardigheid, zodat er meer gemeld wordt, als ook op informatie over veroordelingen.
Wat vindt u van het voorstel van hoogleraar Olfers om een Onderzoeksraad voor Sport in te stellen die (zelfs anonieme) meldingen van seksueel misbruik kan onderzoeken en daarnaar kan handelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om over de voorstellen van hoogleraar Olfers te oordelen, is eerst een volledig beeld nodig van wat er in de sport rondom seksuele intimidatie speelt. Ik verwacht dat door het onafhankelijke onderzoek dat NOC*NSF zal laten uitvoeren er meer duidelijkheid komt over de aard en omvang van seksueel misbruik in de sport. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kan worden besloten of extra maatregelen nodig zijn. Recent is door NOC*NSF een sportbrede onderzoekscommissie ingesteld, gelieerd aan het Instituut Sportrechtspraak, die bij signalen ingeschakeld kan worden om onderzoek te doen.
Welke mogelijkheden ziet u om de problemen, zoals de gebrekkige pakkans en de ongelijke machtspositie zoals beschreven in het artikel, te verminderen, waardoor de kans toeneemt dat het misbruik stopt en aangepakt wordt en niet verplaatst van de ene naar de andere sportclub?
Zie antwoord vraag 5.
Onvoldoende middelen en capaciteit bij het Expertisebureau Online Kindermisbruik |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de brief van het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM)?1 Bent u ervan op de hoogte dat het EOKM ondanks de extra 100.000 euro2 nog steeds fte tekortkomt voor het analyseren van het almaar stijgende aantal afbeeldingen en video’s van vermeend seksueel kindermisbruik? Bent u bereid om EOKM hierin verder tegemoet te komen, zodat ook kan worden geïnvesteerd in verbeteringen en samenwerking? Zo nee, waarom niet?
De hier bedoelde brief van het EOKM is mij bekend. Uit de brief blijkt echter niet exact wat de omvang is van het tekort aan fte’s dan wel financiële middelen. Voor nu acht ik het van belang dat de basissituatie, waarbij de reguliere werkzaamheden door het EOKM worden voortgezet, wordt gehandhaafd. De additionele financiering van 100.000 euro, in combinatie met het in enige mate als succesvol door het EOKM ingezette traject om de bijdrage vanuit de private sector (providers e.d.) te verhogen, komt mij vooralsnog als toereikend voor. Bovendien geeft het EOKM in de brief zelf aan nog te komen met een uitgebreid voorstel voor de aanpak van beeldmateriaal van kindermisbruik op de Nederlandse servers. Ik wacht dit plan af alvorens met het EOKM verder in gesprek te gaan over hun toekomstige voornemens.
In hoeverre doet de politie onderzoek naar meldingen van het Meldpunt Kinderporno over ernstig seksueel kindermisbruik die op het Tor-netwerk zijn gevonden? Klopt het dat hier weinig mee gedaan wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat dit verbeterd worden?
Alle meldingen inzake online seksueel kindermisbruik die bij de politie binnenkomen worden, onafhankelijk van de bron, opgenomen in een wegings- en prioriteringsproces en worden afhankelijk van de uitkomsten van dat proces al dan niet in onderzoek genomen.
Jaarlijks ontvangt de politie tussen de vijftig en zestig meldingen van het EOKM over deze online omgeving. De kwaliteit en onderzoeksmogelijkheden op het TOR-netwerk zijn om een diversiteit van redenen complex. Soms wordt het materiaal niet meer aangetroffen, of is de link niet meer actief of benaderbaar. Daarnaast is het netwerk, zoals beschreven door het EOKM, een omgeving die is ingericht om de gebruikers vrijwel volledige anonimiteit op het internet te geven. Dit is ook de reden dat onderzoeken naar omgevingen op TOR niet zelden zonder resultaat blijven. Dit kan het beeld geven dat er nauwelijks of geen onderzoek op TOR wordt gedaan, hetgeen niet correct is.
Wat vindt u van de wens van het Meldpunt Kinderporno om de bevoegdheid te krijgen proactief te zoeken naar beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik ten behoeve van het kunnen opsporen en verwijderen van strafbare beelden?
De werknemers van het EOKM zijn geen opsporingsambtenaren en hebben navenant geen opsporingsbevoegdheid op het internet. Aangezien het benaderen van kinderpornografisch materiaal een strafbaar feit is, zijn er afspraken met het OM gemaakt over de wijze waarop medewerkers van het Meldpunt Kinderporno kinderpornografisch materiaal kunnen benaderen zonder strafvervolging door het OM. Deze afspraken gelden nadrukkelijk alleen voor het zogenaamde «openbare» internet, omdat het meeste onderzoek dat buiten die openbare omgevingen plaatsvindt zelfs voor opsporingsambtenaren aan bijzondere opsporingsbevoegdheden is gebonden, waarbij machtigingen of bevelen van de officier van justitie of rechter-commissaris, alsmede toestemming en/of rechtshulp van buitenlandse autoriteiten noodzakelijk zijn.
Wanneer de medewerkers van het EOKM zich via «proactieve bevoegdheden» gaan begeven buiten het terrein van de voor iedereen benaderbare openbare internet-omgevingen, betreden zij het terrein van de opsporingsbevoegdheden en de internationale samenwerking tussen opsporingsdiensten en autoriteiten (rechtshulp). Dit is zowel juridisch als praktisch onwenselijk en komt de opsporing(sonderzoeken) niet ten goede.
Op welke manier worden hostingproviders proactiever in het weren van strafbaar materiaal van hun servers? In hoeverre krijgen zij hiervoor voldoende advisering en ondersteuning? Welke rol ziet u weggelegd voor het Meldpunt Kinderporno, mits zij daarvoor voldoende financiële middelen hebben?
Zodra bekend is dat op een Nederlandse server kinderpornografisch materiaal of ander strafbaar materiaal wordt gehost, wordt een zogenaamde Notice and Take Down (NTD) procedure gestart. De aan de NTD meewerkende hostingbedrijven hebben zich bereid verklaard een melding van illegale content te onderzoeken en vervolgens de content te verwijderen indien uit het onderzoek blijkt dat het gaat om illegale content. Afgelopen najaar is tijdens een door Europol georganiseerde expertmeeting met relevante partijen als Inhope, de Stichting Expertise-bureau Online Kindermisbruik (EOKM), de Nationale Politie (NP) en Eurojust bevestigd dat het merendeel van de hostingbedrijven goede navolging geeft aan de door het bedrijfsleven vrijwillig ingevoerde NTD procedure. Op het moment dat een hoster wordt genotificeerd door burgers en belanghebbenden, zoals het EOKM, over kinderpornografisch materiaal, wordt het beeldmateriaal na beoordeling door deze hoster in de regel snel verwijderd. De rol die het EOKM bij de NTD procedure vervult is van wezenlijk belang en wordt wat betreft het Ministerie van VenJ dan ook gecontinueerd.
De afgelopen periode is daarnaast bezien of het probleem van illegale content op de Nederlandse servers binnen het project «Nederland Schoon» kan worden aangepakt. Dit project van de Nationale Politie, de Autoriteit Consument en Markt, het OM en de Technische Universiteit Delft zet erop in providers bewust te maken van het feit dat er veel criminele content wordt gehost, in de hoop dat de markt zonder de inzet van strafrechtelijke interventies of nadere regelgeving zelfreinigend vermogen zou ontwikkelen. Door middel van gesprekken hebben de samenwerkende partijen binnen het project meer inzicht gekregen in de wijze waarop cybercriminelen gebruik maken van de Nederlandse hostinginfrastructuur. Hierdoor is ook meer bewustzijn gecreëerd bij de desbetreffende hostingbedrijven over de wijze waarop zij cybercrime faciliteren en wat zij kunnen doen om dit te veranderen. Het project heeft geresulteerd in aanbevelingen met betrekking tot maatregelen die hostingproviders zelf kunnen nemen. Sommige bedrijven hebben naar aanleiding hiervan al maatregelen doorgevoerd.
Daarnaast zijn er andere initiatieven die bevorderen respectievelijk ondersteunen dat hostingproviders proactief bijdragen aan het tegengaan van strafbaar materiaal op hun servers. Zo werkt de hostingsector momenteel binnen het project Abuse 2.0 aan het opstellen van een gedragscode voor hosters. In dit publiek-private project wordt samengewerkt met het Ministerie van EZ, NCTV, NP, OM en ACM waarmee de nodige advisering, ondersteuning en afstemming door en met overheidsinstanties wordt bewerkstelligd. Het voornemen is om in deze gedragscode, die naar verwachting eind 2017 gepresenteerd zal worden, op te nemen dat hosters snel reageren op meldingen van diverse soorten misbruik zoals malware maar ook onmiskenbare onrechtmatigheid. Dit traject zal gepaard gaan met automatisering van de binnenkomst en verwerking van meldingen ter ondersteuning van de providers bij hun activiteiten op dit terrein.
Waarom heeft het EOKM samen met het expertisecentrum Fier en de stichting Free a Girl een beperkt budget van 35.000 euro om een campagne te starten waarmee jongeren worden geïnformeerd over sexting? Waarom wordt dit bedrag voldoende geacht? Deelt u de mening dat ondanks private initiatieven nog steeds aandacht nodig is voor dit thema? Bent u bereid dit bedrag op te hogen als dat ertoe leidt dat een duurzame, landelijke campagne mogelijk wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
De rol die sociale media spelen in de wereld van jongeren is onomkeerbaar en wordt steeds groter. Dat brengt risico’s met zich mee, zoals bijvoorbeeld sexting. Om te voorkomen dat de groep sexting-slachtoffers toeneemt, is blijvende aandacht en voorlichting nodig omtrent de risico’s van het delen van seksueel getinte beelden. Er zijn veel partijen actief bezig met voorlichting over sexting, zoals BNN met de campagne «Als je iets deelt, hoofd buiten beeld» en de Stichting School en Veiligheid met onder andere de online game «Can you fix it» voor gebruik in het onderwijs. Rutgers biedt als kenniscentrum seksualiteit verschillende trainingen, voorlichtings- en lesmaterialen aan voor onderwijs- en zorgprofessionals maar ook voor het publiek zelf.
Het is goed dat er veel activiteiten worden ontplooid tegen sexting. Activiteiten die partijen als het EOKM, Fier en Free a Girl op dit moment op eigen initiatief opzetten kunnen uiteraard bijdragen aan het bereik onder jongeren waar het voorlichting over risico’s van sexting betreft en hoe te handelen als je als jongere dergelijk beeldmateriaal ontvangt.
Op dit moment laat ik een barrièremodel ontwikkelen dat inzichtelijk maakt welke organisatie in de strafrechtketen, de zorg en het onderwijs op welk moment aan zet is bij de aanpak van seksueel onwenselijk gedrag via het internet. Daarbij wordt specifiek aandacht besteed aan sexting. Tegelijkertijd zal het barrièremodel inzicht verschaffen of de huidige activiteiten een voldoende aanbod opleveren of dat additionele inspanningen, zoals een campagne, nodig zijn.
Bent u bereid, desnoods tijdelijk, het project om slachtoffers van sextortion ouder dan 26 jaar te helpen en ondersteunen zoals opgezet door de website over online seksueel misbruik van kinderen en jongeren «Helpwanted» te financieren, zodat ook deze categorie slachtoffers beter kan worden bereikt? Zo nee, waarom niet?
In een eerder stadium hebben Helpwanted en Slachtofferhulp Nederland afgesproken dat slachtoffers van sextortion die ouder zijn dan 26 jaar worden doorverwezen naar Slachtofferhulp Nederland. Deze organisatie werkt momenteel aan het verbeteren van haar online dienstverlening, waaronder die aan slachtoffers van zedenmisdrijven (zoals sextortion). Ik zie momenteel geen aanleiding Helpwanted aanvullend te financieren ten behoeve van hulp aan en ondersteuning van slachtoffers van sextortion die ouder zijn dan 26 jaar.
Wat is uw reactie op het probleem van Stop it Now, dat het zeer lastig is sponsors te vinden voor de organisatie? Waarom bent u desondanks toch van plan de subsidie eind 2017 stop te zetten? Deelt u de mening dat dit onverantwoord is als dit leidt tot het einde van Stop it Now?
In 2011 heeft de Minister van VWS het project «Stop It Now» een startsubsidie verleend met de bedoeling dat wanneer het project was opgestart, men voor eigen financiering moest zorgen. Daarna werd duidelijk dat, vanwege de taboesfeer die op dit onderwerp rust, het de initiatiefnemers niet lukte om voldoende andere financiering te regelen.
Het kabinet onderschrijft echter dat de hulplijn bijdraagt aan het bespreekbaar maken van (schaamte over) pedofiele gevoelens en doorverwijzing naar een passend hulpaanbod mogelijk maakt. Door interventie van de hulplijn kan mogelijk worden voorkomen dat mensen kinderpornografie gaan downloaden of daadwerkelijk overgaan tot seksueel misbruik van kinderen. Daarom hebben de bewindslieden van VWS en VenJ Stop It Now tot en met 2017 gezamenlijk financiële ondersteuning geboden.
In overleg met het EOKM en Stop It Now zullen wij bespreken hoe de huidige activiteiten in het kader van het project Stop It Now gecontinueerd kunnen worden.
Waarom krijgt het EOKM geen financiering voor de operationele werkzaamheden voor Meldkindersekstoerisme.nl? Hoe past dit besluit in het belang dat u hecht aan de aanpak van kindersekstoerisme?
Meldingen van getuigen en slachtoffers van kindersekstoerisme kunnen bijdragen aan de opsporing en vervolging. Om die reden worden doorlopend nationale bewustwordingsactiviteiten uitgevoerd, om Nederlanders die naar het buitenland reizen zich bewust te maken van waar en hoe ze een melding kunnen doen over kindersekstoerisme. In 2016 is samen met de nationale partners (politie, KMar, NOG’s, de reisbranche en het EOKM) een actie op de luchthavens en een sociale mediacampagne uitgevoerd om hiervoor de aandacht bij vakantiegangers te vragen. Ook zijn middelen toegekend aan het EOKM voor het verrichten van onderhoud aan de website Meldkindersekstoerisme.nl. Begin 2017 is, met financiering van het Ministerie van VenJ, op de vakantiebeurs in Utrecht aandacht voor het fenomeen kindersekstoerisme en voor meldingsmogelijkheden gevraagd van (potentiële) reizigers naar onder meer Zuidoost Azië. Samen met de nationale partners zal in de loop van 2017 worden bezien welke gezamenlijke campagneactiviteiten dit jaar zullen worden opgepakt. Op basis daarvan wordt inzichtelijk welke eventuele bijdrage van het EOKM in 2017 aan de nationale campagne wordt gevergd en of dat noopt tot extra financiering van het EOKM.
Daarnaast wordt in het laatste kwartaal van 2017 op initiatief van het Ministerie van VenJ, in samenwerking met de Europese en nationale partners, de tweejaarlijkse conferentie in het kader van de Europese «Don’t Look Away» campagne georganiseerd.
Voor de organisatie van deze conferentie, evenals voor de uitvoering van de nationale campagne zijn middelen op de begroting van VenJ gereserveerd.
In hoeverre is er na 2016 subsidie beschikbaar voor de Don’t Look Away-campagne? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
De verdergaande ondermijning van de rechtsstaat en de democratie in Polen |
|
Harry van Bommel , Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van de Raad voor de Rechtspraak dat de onafhankelijkheid van de Poolse rechtspraak klap na klap krijgt?1
Van de berichtgeving van de delegatie van de Nederlandse Raad voor de rechtspraak heeft het kabinet kennis genomen. Het kabinet volgt de rechtsstatelijke ontwikkelingen in Polen op de voet en met aanzienlijke zorg. In de brief aan de Kamer van 16 januari jl. (Kamerstuk 34 648, nr. 2) is uiteengezet dat aan het waarborgen van rechtsstatelijke principes in de EU groot belang wordt gehecht. Daarover is op 19 januari jl. met de kamer (Kamerstuk 34 648, nr. 3) verder gesproken en tijdens dit debat heeft het kabinet zijn benadering van dit onderwerp verder toegelicht en benadrukt dat inzet vereist blijft op EU niveau en in bilaterale contacten. In antwoord op de vraag 5 wordt op die benadering verder in gegaan.
De Europese Commissie heeft mede op basis van analyses van de Venetië Commissie, een «systematische bedreiging van de rechtsstaat» in Polen geconstateerd, die samenhangt met het effectief functioneren van het Constitutioneel Hof. Op 21 december 2016 heeft de Europese Commissie nieuwe aanbevelingen gedaan, waarop de Poolse regering binnen de gestelde termijn (20 februari jl.) heeft gereageerd. Thans wordt de niet-openbare reactie van de Poolse regering door de Europese Commissie bestudeerd. De rol van de Europese Commissie in de dialoog met Polen verdient onze steun en wat het kabinet betreft zullen deze ontwikkelingen ook in de Raad aan de orde moeten komen.
In hoeverre acht u de door de Poolse president genomen maatregelen met betrekking tot de rechtspraak in strijd met de Poolse Grondwet resp. de standaarden van the European Network of Councils for the Judiciary (ENCJ)? Hoe duidt u deze ontwikkelingen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat betekent dit voor de samenwerking tussen Polen en Nederland op onder andere justitieel gebied? In hoeverre worden uitspraken van het Constitutioneel Hof nog erkend en in hoeverre worden mensen uitgeleverd of overgeleverd aan Polen?
Binnen de samenwerking op justitieel gebied in de EU vormen mensenrechten en rechtsstaat het kader waarbinnen wordt gewerkt. Aan deze samenwerking ligt wederzijds vertrouwen ten grondslag. Eventuele tekortkomingen in de rechtsstaat staan samenwerking met de betreffende lidstaat niet in de weg. Dit kan anders zijn wanneer in een individueel geval in het strafproces of bij sanctietoepassing zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat een persoon na zijn uitlevering of overlevering een reëel gevaar loopt te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling. In dat geval wordt tenuitvoerlegging uitgesteld totdat bijvoorbeeld helderheid is verschaft over de omstandigheden waaronder een persoon zal worden gedetineerd. Dergelijke gronden of bezwaren ten aanzien van Polen zijn niet gebleken.
Welke consequenties zitten er aan schendingen zoals die nu in Polen plaatsvinden en plaats zullen gaan vinden? Klopt het dat de EU tijdelijk het stemrecht Polen zou kunnen bevriezen, als de Poolse regering niet van koers verandert en respect toont voor de democratische principes?2 Kunt u het proces dat naar deze stap leidt in detail beschrijven, en aangeven in welke fase de onderhandelingen tussen Polen en de EU zich nu bevinden?
De Europese Commissie heeft het afgelopen jaar duidelijk stelling genomen ten aanzien van ontwikkelingen in Polen. Indien de dialoog tussen Commissie en de betreffende lidstaat aan het einde van de rit onverhoopt niet leidt tot een oplossing, kan de mogelijkheid om de artikel 7 procedure in werking te stellen worden overwogen. De eerste fase van de artikel 7 procedure, kan geïnitieerd worden door een-derde van de lidstaten, door het Europees parlement (EP), of door de Europese Commissie. Vervolgens kan de Raad, na goedkeuring door het EP en na het horen van de betrokken lidstaat, bij vier-vijfde meerderheid vaststellen dat in een lidstaat een duidelijk gevaar bestaat voor ernstige schending van EU waarden. In de eventuele volgende fase kan een ernstige en voortdurende schending van de EU-waarden door de Europese Raad worden vastgesteld met eenparigheid van stemmen. Daarna kan de Raad sancties opleggen, waaronder het opschorten van het stemrecht van de lidstaat in kwestie. 3
Welke rol ziet u hierin voor uzelf weggelegd en wat kan de EU hierin betekenen? Bent u bereid, in overleg met de Raad voor de Rechtspraak, te bezien welke mogelijkheden u heeft iets aan de verslechterende situatie te doen?
De rechtsstaat is een van onze leidende principes, zoals vastgelegd in de Europese verdragen. Daar moeten we elkaar aan kunnen houden. Het kabinet spant zich zowel in EU-kader als via bilaterale contacten in om de ontwikkelingen rond rechtsstatelijkheid aan de orde te blijven stellen. In EU-verband doet Nederland dit door rechtsstatelijkheid hoog op de agenda te houden en continu te werken aan een cultuur van bespreekbaarheid. De kring van landen die zich willen inzetten voor de rechtsstaat in de EU moet vergroot worden. Daarvoor is dialoog nodig: bilateraal met betrokken regeringen, in Raadsverband, in het Europees parlement, binnen Europese politieke partijen, tussen nationale parlementen en ook in andere fora. Deze benadering is ook aan bod gekomen tijdens het al genoemde debat op 19 januari jl. over rechtsstatelijkheid met uw Kamer.
In bilateraal verband stelt het kabinet waar mogelijk de zorgen over rechtsstatelijkheid aan de orde, zoals tijdens het bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken aan Warschau op 3 oktober 2016, tijdens de ontmoeting van premier Rutte met zijn Poolse ambtsgenoot op 8 februari jl. in het Catshuis en recentelijk op 5 maart jl. tijdens de ontmoeting van de Visegrád en Benelux ministers van Buitenlandse Zaken te Brussel.
In de contacten van de Nederlandse ambassade in Warschau neemt het thema rechtsstatelijkheid een prominente plek in. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een recente bijeenkomst waaraan zowel de oud-voorzitter van het Constitutioneel Hof alsook een vertegenwoordiger van de regering deelnamen. Daarnaast brengt de ambassade rechtsstatelijkheid regelmatig op in de overleggen met de Poolse regering, ambassades van andere EU-lidstaten en de vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Warschau. Het is van belang om de zorgelijke situatie van de rechtstaat te blijven agenderen. Ook contacten tussen instanties van de rechterlijke macht zijn daarbij behulpzaam. In dit verband kan worden gewezen op het recente bezoek dat de Raad voor de rechtspraak aan Polen bracht.
De inzet van het kabinet blijft derhalve dat in Polen, door continue dialoog met de Commissie en ondersteund door de eerder genoemde andere partijen, een oplossing wordt gevonden die voor iedereen aanvaardbaar is. Het in werking stellen van de artikel 7 procedure is vooralsnog niet aan de orde.
Kunt u reageren op de suggestie van Kaczynski, de leider van de politieke partij Recht en Rechtvaardigheid, dat een EU van verschillende snelheden, onder andere ondersteund door Duitsland en de Benelux, zou leiden tot de «uiteenval, en de facto opheffing, van de EU in haar huidige vorm»?3
In de discussies over de Toekomst van de Unie is wat het kabinet betreft ruimte voor de bespreking van versterkte samenwerking zoals ook benadrukt in de verklaring van de Benelux6. De Benelux hebben in diezelfde verklaring opgenomen dat regelingen ten aan zien van versterkte samenwerking inclusief en transparant moeten zijn, en er gestreefd moet worden naar de grootst mogelijke betrokkenheid van de EU lidstaten en de Europese instellingen. De discussie over de toekomst van de Unie en versterkte samenwerking staat los van de toepassing van artikel 7 VEU.
Deelt u de mening dat de eenheid van de EU die Kaczynski bepleit zich niet laat rijmen met de stelselmatige ondermijning van de democratie en rechtsstaat in Polen?4 Zo ja, wat impliceert dit voor de eventuele toepassing van artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, waarmee Polen het stemrecht in de Raad kan worden ontnomen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u reageren op de volgende uitspraken van Kaczynski, namelijk dat het opvangen van de door de Europese Commissie gevraagde hoeveelheid vluchtelingen in Polen een «absurde gedachte» zou zijn en dat de EU Rusland bij zou moeten kunnen benen als het gaat om de uitgaven aan en opwekking van nucleaire energie?5 Wat zijn de gevolgen als Polen inderdaad blijft weigeren om vluchtelingen op te nemen?
De aangehaalde uitspraken van de heer Kaczynski worden voor diens rekening gelaten. Zoals ook aan uw Kamer medegedeeld in de kabinetsreactie op het referendum over migratie in Hongarije (Kamerstuk 32 317, nr. 442) zijn de Europese afspraken over de herplaatsing van vluchtelingen bindend. Polen heeft, door toe te treden tot de EU, het gehele acquis overgenomen, inclusief de bepalingen over hoe de Unie besluiten neemt. Naar de mening van het kabinet zijn de uitspraken van partijleider Kaczynski niet bevorderlijk voor de mogelijkheid om nadere overeenstemming te vinden over de aanpak van een gezamenlijke Europese aanpak van de migratieproblematiek. Alle lidstaten, inclusief Polen, dienen op dit vlak hun verantwoordelijkheid te nemen. Ook Polen is gehouden invulling te geven aan de Europese afspraken in dit kader. Het is aan de Europese Commissie om toe te zien op naleving van de verdragen en te besluiten over het instellen van eventuele infractieprocedures.
Nederland onderschrijft het doel van een kernwapenvrije wereld. Het idee van een «EU-kernsupermacht» dat de heer Kaczynski oppert zou in strijd zijn met het Non-Proliferatieverdrag (NPV) en past daarmee niet in het Nederlandse beleid.
Het onterechte gijzelen van wanbetalers van boetes |
|
Michiel van Nispen , Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de column «Hoe je van een rechter hulpverlener maakt»?1
Ja.
Bent ook u van mening dat gijzeling van burgers die hun boete niet betalen alleen maar geëist zou moeten worden voor burgers die wel kunnen, maar niet willen betalen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt is altijd dat een boete moet worden voldaan. Tegelijkertijd moet de inning van een boete op een maatschappelijk verantwoorde manier verlopen. Oog hebben voor de betalingsmacht van iemand is hier een onderdeel van.
Op personen die een boete wel willen, maar niet kunnen betalen moet geen gijzeling worden toegepast. Het is echter in de eerste plaats aan de betrokkene om die mogelijke betalingsonmacht kenbaar te maken. Daar ligt de bewijslast. Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en het openbaar ministerie (OM) spannen zich in om zicht te krijgen op iemands situatie.
Blijkt naar uw mening uit het feit dat de in de column genoemde rechter geen van de eisen tot gijzeling van het openbaar ministerie (OM) die dag toewijst, kan worden opgemaakt dat het OM niet heeft kunnen onderbouwen dat er sprake was van onwil tot betaling? Zo ja, leidt ook u hieruit af dat het OM nog steeds onvoldoende doordrongen is van het feit dat gijzeling slechts bij uitzondering geëist zou moeten worden en niet standaard zou moeten worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
Het in het artikel genoemde voorbeeld is niet symptomatisch voor de wijze waarop zittingen doorgaans verlopen. Door de nieuwe werkwijze van het OM worden vorderingen gijzeling gerichter ingediend dan voorheen.
De aantallen vorderingen gijzeling (exclusief dwang pro forma) laten dit ook zien. In 2014 volgens de oude werkwijze 139.905 vorderingen gijzeling bij de rechter ingediend. Rechters hebben in 2014 in 83.320 zaken verzoeken tot gijzeling toegewezen. In 2015 zijn 35.354 vorderingen volgens de oude werkwijze bij de rechter ingediend. Deze heeft in 2015 20.855 verzoeken toegewezen. De voornoemde cijfers betreffen zaken die volgens de oude werkwijze zijn behandeld. In 2016 zijn alle vorderingen volgens de nieuwe werkwijze ingediend. In totaal zijn er in 2016 1318 vorderingen ingediend, waarvan er over 565 nog geen uitspraak bekend is, 345 zijn toegewezen en 324 zijn afgewezen. Daarnaast zijn er 84 vorderingen niet behandeld ter zitting, omdat alsnog betaald is, of om andere redenen.
Het OM en CJIB baseren de vordering op basis van verschillende gegevens. Zo neemt het OM indien mogelijk eerder betaalgedrag bij een boete mee in haar motivering van de vordering. Dit is echter niet het belangrijkste bewijs. Daarnaast worden andere bewijzen van betalingsonmacht meegenomen, zoals onder curatele of bewind staan. Ook wordt gekeken of de betrokkene in het verleden gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om in termijnen te betalen, of een andere betalingsregeling heeft getroffen. Tevens wordt bij personen met een geldig en actueel adres nog een waarschuwingsbrief verzonden waarop betrokkene kan reageren. Uiteindelijk is het ook aan betrokkene om in contact te treden met het CJIB en inzicht te geven in zijn financiële situatie.
De vordering wordt vervolgens zo volledig mogelijk gemotiveerd om te laten zien dat niet is gebleken dat er sprake is van betalingsonmacht.
Het komt voor dat op de zitting nog additionele informatie boven komt. Als bij de rechter meer gegevens beschikbaar zijn, kan deze op basis van het totaaloverzicht over de vordering beslissen. Dat de rechter niet tot toewijzing is overgegaan, kan verschillende oorzaken hebben. Soms gaat de betrokkene vóór de zitting alsnog over tot betaling. In andere gevallen, zoals in het artikel, doet de betrokkene ter plaatse alsnog zijn verhaal, waardoor de rechter kan concluderen dat er sprake is van betalingsonmacht. Het komt ook voor dat de rechter op basis van de beschikbare informatie tot een ander oordeel komt dan de Officier van Justitie en de vordering tot gijzeling afwijst.
Het OM en het CJIB werken aan het verder verbeteren van het proces en zullen mij over de nieuwe werkwijze en de uitkomsten nader informeren.
Is het in de column genoemde voorbeeld van de kantonrechter die geen enkele eis tot gijzeling honoreert symptomatisch voor de wijze waarop zittingen over gijzelingen doorgaans verlopen? Zo ja, wat leidt u hier uit af? Zo nee, waaruit blijkt het tegendeel?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vaak eiste het OM het afgelopen jaar de gijzeling van een burger wegens het niet betalen van een boete en hoe vaak legde de rechter daadwerkelijk een gijzeling op?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat voor het OM het belangrijkste bewijs van betalingsonwil is dat betrokkene in het verleden (wel) heeft betaald en dat de redenering daarbij is dat als je eerder kon betalen, je dat nu ook kan? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat het OM gijzeling vooral als schrikmiddel hanteert om alsnog betaling af te dwingen, terwijl niet duidelijk is of de burger met betalingsachterstand wel in staat is om te betalen? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit een oneigenlijk gebruik van dit instrument is? Welk onnodig leed brengt dit met zich mee? Zo nee, waarom is dat niet waar?
Nee, het OM hanteert gijzeling niet als schrikmiddel maar als dwangmiddel voor mensen die wel kunnen, maar niet willen betalen. Wanneer het OM indicaties heeft dat er sprake is van betalingsonmacht, wordt er geen vordering ingediend. Een burger met betalingsachterstand kan op ieder moment kenbaar maken dat hij niet in staat is om (in een keer) te betalen. De zaak wordt dan nader beoordeeld en de betrokkene wordt de mogelijkheid gegeven een betalingsregeling te treffen.
Zou niet de rechter maar juist het OM of het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) de burger die de boete niet betaalt naar het Team Betalingsachterstanden van Justitie of hulpverlenende instanties moeten verwijzen om op die manier onnodige rechtszaken te voorkomen? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk te voorkomen dat mensen die hun boete niet kunnen betalen onnodig geconfronteerd worden met aanvullende kosten of dwangmiddelen. Daarom wijst het CJIB een betrokkene er gedurende het inningstraject verschillende keren op om in het geval van betalingsonmacht contact op te nemen.
Bij contact neemt het CJIB met betrokkenen die aangeven hun boete niet (in een keer) te kunnen betalen de mogelijkheden van betalen in termijnen door. De medewerkers die telefonische of schriftelijke vragen beantwoorden zijn op de hoogte van het huidige betalingsregelingenbeleid en zullen waar nodig in gesprek gaan over het treffen van een betalingsregeling. Indien nodig verwijst het CJIB ook naar hulpverlenende instanties. Op de website van het CJIB worden betrokkenen gewezen op de mogelijkheden van een betalingsregeling of schuldhulpverlening. Het CJIB heeft geen team betalingsachterstanden; er is een team schrijnende gevallen dat in bijzondere gevallen maatwerkregelingen kan treffen. Dit laat onverlet dat ook ter zitting nog situaties aan het licht kunnen komen op grond waarvan gijzeling achterwege blijft.
Hoe verhoudt de wijze waarop het OM met het instrument gijzeling omgaat zich tot de aanbevelingen uit het rapport «Gegijzeld door het systeem. Onderzoek Nationale ombudsman over het gijzelen van mensen die boetes wel willen, maar niet kunnen betalen»?
In het rapport beveelt de ombudsman aan dat gijzeling alleen gericht moet worden toegepast, op personen die wel kunnen, maar niet willen betalen. Dat is ook de zienswijze van het OM. Het OM handelt conform de aanbeveling van de ombudsman om eerst op basis van beschikbare gegevens onderzoek te verrichten om te kunnen beoordelen of er sprake is van betalingsonwil of betalingsonmacht. De vordering wordt ook voorzien van een motivering. Uiteindelijk biedt de zitting bij de rechter nog een mogelijkheid voor de betrokkene om zijn actuele situatie toe te lichten en mogelijke betalingsonmacht aan te tonen.
Daarnaast zijn er conform de aanbevelingen van de ombudsman maatregelen genomen aan de voorkant van het inningstraject. Zo is het sinds 1 juli 2015 mogelijk om verkeersboetes vanaf 225 euro in termijnen te betalen en is er een team schrijnende gevallen bij het CJIB ingericht, dat in specifieke gevallen maatwerk kan verrichten. Door middel van de City Deal Inclusieve stad bekijk ik de mogelijkheden tot samenwerking met gemeenten op het gebied van vroegsignalering van betalings- of multiproblematiek. Momenteel wordt ook onderzocht hoe de motie van de leden Recourt (PvdA) en Kooiman (SP) om ook betalingsregelingen te treffen voor verkeersboetes onder € 225,– op het moment dat iemand onder bijstandsniveau zit uitgevoerd kan worden.
Door maatregelen te nemen aan de voorkant van het inningsproces komen er naar verwachting minder personen in de dwangfase terecht. Door vervolgens de vorderingen gemotiveerd in te dienen wordt gijzeling gericht ingezet.
Het herkenbaar uitzenden van beelden ten behoeve van de opsporing |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een 68-jarige vrouw een einde aan haar leven heeft gemaakt nadat, met toestemming van justitie, herkenbare camerabeelden zijn uitgezonden die vervolgens op het internet een eigen leven gingen leiden?1
Wanneer mensen geen andere uitweg meer zien dan een einde aan hun leven maken, is dit altijd zeer tragisch. Voor de betreffende persoon zelf, maar ook voor de nabestaanden. Dat is nu uiteraard niet anders.
Welke criteria zijn er precies voor het tonen van herkenbare beelden? Voor welke strafbare feiten wordt dit gedaan en onder welke omstandigheden en voorwaarden?
De wijze waarop het Openbaar Ministerie de hulp van het publiek inroept ten behoeve van het opsporen van een (onbekende) verdachte is geregeld in de Aanwijzing opsporingsberichtgeving2. Publicatie van beelden is toegestaan bij strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Bij inzet van het middel worden de belangen van opsporing en vervolging afgewogen tegen de inbreuk die deze inzet maakt op de persoonlijke levenssfeer van de op te sporen persoon. De ernst van het delict, de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd, de mogelijkheden om het delict op te helderen met inzet van minder ingrijpende opsporingsmiddelen en de kans op succes spelen daarbij een rol. Tevens wordt daarbij meegewogen dat de beelden door derden verder verspreid kunnen worden buiten de kanalen van politie en justitie om.
Welke mogelijkheden zijn er om te voorkomen dat beelden, die met toestemming van de politie worden uitgezonden bijvoorbeeld omdat er geen andere mogelijkheden waren voor de opsporing, een eigen leven gaan leiden op internet, met alle mogelijke gevolgen van dien?
Het internet biedt veel mogelijkheden om informatie te verspreiden buiten de controle van degene die de informatie in eerste instantie heeft geplaatst. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven wordt dit door politie en OM eveneens meegewogen bij de beslissing beelden te publiceren. Nadat een verdachte is geïdentificeerd, worden de beelden die door of onder regie van politie en OM zijn gepubliceerd zo spoedig mogelijk verwijderd. Dat is ook in dit geval gebeurd. Met betrekking tot door derden verder verspreide beelden zijn de mogelijkheden tot verwijdering beperkt, met name als die verdere verspreiding niet door middel van links naar de vrijgegeven beelden plaatsvindt maar door middel van door derden zelf gedownloade beelden.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van Officier van Justitie Pols2 en criminoloog Van Erp?3
Bij de inzet van opsporingsberichtgeving worden in alle zaken de belangen van proportionaliteit en subsidiariteit gewogen. De ondergrens voor inzet ligt bij misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Juist in zaken die dichter bij de ondergrens liggen wordt nadrukkelijker bezien of de inzet van het middel en de inbreuk die erdoor wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene in de gegeven omstandigheden proportioneel is. Deze omstandigheden kunnen gelegen zijn in de situatie waaronder het delict is gepleegd en de persoon van het slachtoffer. Daarnaast wordt altijd meegewogen welke inspanningen al zijn verricht om het delict op te helderen en of minder ingrijpende mogelijkheden resteren om het delict op te lossen.
Bent u van plan de criteria en voorwaarden voor het herkenbaar tonen van beelden door opsporingsprogramma's opnieuw te bekijken en deze zo nodig aan te scherpen? Zo niet, waarom niet?
De criteria en voorwaarden voor inzet van opsporingsberichtgeving worden op dit moment in het kader van de actualisering van de Aanwijzing opsporingsberichtgeving al opnieuw bezien. Daarin worden alle ervaringen met de inzet van opsporingsberichtgeving meegenomen. Aanvullend op de aanwijzing wordt ook een instructie voor het OM opgesteld waarin nader wordt ingegaan op de te maken afwegingen en het te hanteren beleidskader. De vernieuwde aanwijzing en de instructie zullen naar verwachting voor de zomer 2017 in werking treden.
Te strenge limieten voor topsporters |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de artikelen waaruit blijkt dat veel te strenge limieten worden gehanteerd voor sporters, waardoor ze niet mee kunnen doen aan internationale topsportevenementen?1 2
De sport (NOC*NSF en sportbonden) gaat over het bepalen en hanteren van limieten voor sporters bij internationale topsportevenementen. Daar ga ik niet over. NOC*NSF spreekt met de Nederlandse sportbonden voorafgaand aan Olympische en Paralympische Spelen de prestaties af waaraan sporters uit individuele sporten moeten voldoen om voor uitzending naar de Olympische of Paralympische Spelen in aanmerking te komen. Dat is naar ik begrijp een zorgvuldig proces waarbij ook de sporters worden betrokken. Voor de Olympische limieten geldt dat deze zo zijn opgesteld, dat sporters die een redelijke kans maken op een top-8 klassering tijdens de Olympische Spelen, voor uitzending in aanmerking komen.
Wat vindt u ervan dat uit onderzoek blijkt dat dat de limieten in Nederland strenger zijn dan in de ons omringende landen? Waarom zijn andere landen hierin zo veel soepeler?
De Nederlandse sport heeft in de internationale sportwereld een eigen taak en verantwoordelijkheid in het opstellen van de voorwaarden voor het uitzenden naar internationale sportevenementen.
Uitgangspunt is dat sporters zich op de grote internationale evenementen kunnen meten met de wereldtop. Dat is de reden dat NOC*NSF na overleg met de bonden bij diverse sporten additionele eisen aan de limieten van de Internationale Federaties toevoegt onder meer op basis van internationale prestatie-analyses. Atleten en Atletencommissies worden door de bonden betrokken. Meerdere top 10 landen hanteren deze werkwijze. Landen die dit niet doen, kunnen andere motieven hebben voor het uitzenden van sporters, bijvoorbeeld omdat het aantal uit te zenden sporters anders erg laag zou zijn of omdat de topsportontwikkeling in die landen nog niet toe is aan scherpere selectie-eisen.
Ook zien we dat in een aantal landen het aanbod en niveau van topsporters zo hoog is, dat (bij sommige sporten) volstaan kan worden met een interne selectie door de sportbond op basis van kwaliteit. Er zijn dan geen extra limieten nodig omdat er meer topsporters zijn die voldoen aan de internationale eisen dan het maximaal aantal door het IOC beschikbare gestelde startplaatsen. In Nederland speelt dit bij het lange baan schaatsen.
Waarom zijn deze limieten eigenlijk zo streng? Kunt u aangeven of er andere dan financiële overwegingen zijn om zo’n streng topacht beleid te hanteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de Nederlandse sport zelf om voorwaarden te stellen om in aanmerking te komen voor uitzending naar grote internationale evenementen. Ik begrijp dat het niet bereiken van een internationaal topsportevenement als de Olympische Spelen een grote tegenvaller is voor een topsporter die daar hard voor heeft getraind. Zie verder mijn antwoorden op de voorgaande vragen.
Begrijpt u de boosheid, frustratie en teleurstelling van de Nederlandse atleten die de Olympische Spelen zijn misgelopen op basis van deze uiterst strenge limieten? Waarom worden sporters, zoals de marathonlopers die in het artikel worden genoemd, die (ruimschoots) voldoen aan de internationale limiet en dit zonder enige steun hebben bereikt, door Nederland geweerd van de Olympische Spelen? Deelt u de mening dat onze Nederlandse topatleten in beginsel thuis horen op de Olympische Spelen, niet alleen voor hen persoonlijk maar ook omdat het voor jongeren inspirerend is om Nederlandse toppers op het hoogste niveau in actie te zien en het goed is voor de Nederlandse sport?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u er van dat deze sporters niet alleen internationale topsportevenementen moeten missen, maar ook kansen op waardering, sponsorbijdragen en een bestaan als topsporter mislopen vanwege de strenge limieten?
Zie antwoord vraag 3.
Waarop is het systeem om limieten te berekenen gebaseerd en hoe worden deze limieten voor de verschillende disciplines in de atletiek berekend? Op welke wijze stellen andere Europese landen limieten vast? Waarop zijn deze verschillen gebaseerd?
Voor de wijze waarop de limieten worden vastgesteld, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op de constatering in het artikel dat de limieten voor sprinters die een eigen gesubsidieerd programma hebben op Papendal, soepeler zijn dan voor marathonlopers, die nauwelijks tot geen financiële ondersteuning krijgen?3
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het niet enkel en alleen aan de sport zelf is om limieten vast te stellen en te bepalen welke atleten wel en niet uitgezonden worden, omdat het vanwege de voorbeeldrol die topsporters hebben mede een publiek belang dient en er recent extra geld beschikbaar is gesteld voor topsport en talentontwikkeling?
Nee, deze mening deel ik niet.
Bent u bereid over de te strenge en vaak late totstandkoming van de limieten die gehanteerd worden in gesprek te gaan met de Atletiekunie en het NOC*NSF en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Nee, zie mijn beantwoording van de voorgaande vragen.
Het ontstaan ven aan tekort aan rechters |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) dat er een groot aantal vacatures openstaat bij de gerechten en de vrees bestaat dat de keten daardoor stilvalt?1
Op het moment van schrijven staan er negentien vacatures voor rechters, dan wel raadsheren open.2 Op het totaal aantal rechters (ongeveer 2.360) is dit aantal niet zodanig dat dit de vrees rechtvaardigt dat de keten daardoor stilvalt. De vacatures binnen de Rechtspraak hebben te maken met de reguliere vervangingsvraag en de invoering van professionele standaarden. De professionele standaarden worden ingevoerd om de kwaliteit van het rechterlijk werk te borgen en verder te verbeteren. De Rechtspraak heeft hiervoor in het prijsakkoord extra middelen gekregen. Voor het werken conform deze standaarden is capaciteitsuitbreiding nodig. Door een gefaseerde implementatie van de professionele standaarden kan de capaciteitsuitbreiding geleidelijk verlopen. De professionele standaarden vragen uit kwaliteitsoverwegingen meer rechterstijd, maar dragen ook bij aan een efficiëntere procesvoering. Zo kunnen zaken soms sneller worden afgedaan omdat een aanhouding kan worden voorkomen.
Herkent u zich in de uitspraak dat veel kennis uit de eerste lijn wordt weggetrokken? Kunt u deze uitspraak en uw visie daarop toelichten?
Het klopt dat door de gerechtshoven vooral ervaren en goede rechters worden aangetrokken. Dit is geen nieuwe ontwikkeling en een bij rechters veel voorkomende loopbaanstap. De Rechtspraak kan en wil daarom deze doorstroom niet tegenhouden. Het komt de loopbaanontwikkeling van rechters en de kwaliteit van de gerechtshoven ten goede. Het stelt de eerste lijn in staat nieuw (jong) talent aan te trekken. Daarnaast wordt op deze manier geïnvesteerd in kennisdeling binnen de Rechtspraak, doordat kennis en ervaring uit de eerste lijn wordt ingebracht in hoger beroep en zo ook voor de rechtspraak behouden blijft.
Hoeveel vacatures zijn er op dit moment in totaal en welke functies betreffen deze?
Op het moment van schrijven staan er achttien vacatures open voor rechters en staat er één vacature open voor raadsheer.
Daarnaast staat er één vacature open voor raadsheer in opleiding en staan er acht vacatures voor rechter in opleiding open. De volgende selectieronde voor rechters in opleiding vindt plaats tussen 3 en 30 april 2017. Een actueel vacatureoverzicht is op de website van de rechtspraak te raadplegen.
Voor de opleiding tot rechter die per 1 januari 2017 is gestart en op 1 april 2017 zal starten, zijn in totaal 38 nieuwe Rio's met ruime werkervaring geworven. Dit aantal is het eerste resultaat van het intensiveren van de instroom, waarvoor de Rechtspraak maatregelen neemt. Voor de Rio-opleiding voor kandidaten met beperkte werkervaring zijn er voor de opleiding die op 1 april 2017 start 13 kandidaten geworven.
Wat zijn de redenen dat er zoveel vacatures zijn bij de gerechten?
De invoering van de professionele standaarden vergt meer capaciteit, bovenop de reguliere vervangingsvraag.
Kunnen de openstaande functies tijdig worden vervuld? Zo nee, waarom niet?
Dit jaar en naar verwachting volgend jaar wordt voldaan aan het vervullen van het aantal openstaande functies. Daarmee wordt voldaan aan de capaciteitsvraag. De Rechtspraak investeert de komende periode extra in de werving en opleiding van nieuwe rechters. Daar zijn middelen voor beschikbaar. Daarnaast is gekozen voor een gefaseerde invoering van de professionele standaarden. Deze worden eerst voor de strafrechters ingevoerd, daarna volgen de professionele standaarden van de civiele en bestuursrechters. Met deze maatregelen verwacht de Rechtspraak het merendeel van de vacatures tijdig te kunnen invullen.
Wat zijn de verwachte gevolgen als de functie voor rechter of rechter in opleiding niet tijdig vervuld kunnen worden? Hoe worden deze gevolgen zoveel mogelijk voorkomen?
Het niet tijdig vervullen van vacatures kan het oplopen van de doorlooptijden tot gevolg hebben. Dit is een onwenselijke situatie. De Rechtspraak neemt maatregelen door de werving en opleiding van nieuwe rechters te intensiveren, de invoering van de professionele standaarden te faseren en de voortgang te monitoren, zodat zo nodig tijdig kan worden bijgestuurd.
Op welke manier kan de kwaliteit van de rechtspraak gewaarborgd blijven als er te weinig rechters zijn?
Zoals hiervoor aangegeven wordt de werving en opleiding van nieuwe rechters geïntensiveerd. Het werken met professionele standaarden biedt daarnaast extra instrumenten om de kwaliteit te waarborgen. De Rechtspraak neemt meerdere maatregelen om zo snel mogelijk in de randvoorwaarden voor invoering van de professionele standaarden te voorzien. Bewuste en beheerste fasering van de invoering is daarbij een belangrijke maatregel.
Het bericht dat drugs met medeweten van de politie Nederland in is gesmokkeld |
|
Michiel van Nispen , Kees Verhoeven (D66), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat grote partijen cocaïne met medeweten van politieagenten van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) Nederland in zouden zijn gevoerd?1
Gelet op het feit dat de strafzaak momenteel onder de rechter is, past het mij niet om inhoudelijk in te gaan op deze vragen.
Kan bevestigd worden dat de tipgever die in de uitzending aan het woord komt informatie aan de politie heeft gegeven over containers met cocaïne die naar Nederland worden gesmokkeld? Is het waar dat in ruil voor deze informatie tipgeld is toegezegd? Zo ja, hoeveel? Hoeveel tipgeld is uiteindelijk uitgekeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Kan eveneens bevestigd worden dat met de door deze tipgever verstrekte informatie handelend is opgetreden door politie en justitie? Zo ja, op welke wijze en in hoeveel gevallen? Zo niet, waarom niet, en in hoeveel gevallen was dat niet het geval?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het doorlaten van drugs terecht verboden is en dat dit verboden moet blijven, gelet op de ervaringen uit het verleden waarbij partijen drugs niet gevolgd werden maar kwijt raakten, criminelen er alsnog veel geld aan verdienden en de integriteit van de opsporing op het spel stond?
Het zogenoemde doorlaatverbod van artikel 126ff Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is van groot belang voor de integriteit van de opsporing. Dit artikel schrijft voor dat de opsporingsambtenaar die handelt in het kader van de bijzondere opsporingsbevoegdheden verplicht is gebruik te maken van zijn inbeslagnemingsbevoegdheden, indien hij weet heeft van de vindplaats van verboden of gevaarlijke voorwerpen.
Uit de Aanwijzing opsporingsbevoegdheden van het Openbaar Ministerie volgt verder dat, hoewel «in artikel 126ff lid 1 en 4 Sv de verplichting tot inbeslagneming is beperkt tot die situaties waarin sprake is van toepassing van de bijzondere opsporingsbevoegdheden genoemd in de titels IVa tot en met Va van het Wetboek van Strafvordering, de verplichting tot onmiddellijke inbeslagneming (gelet op het stelsel van het Wetboek van Strafvordering), voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is, ook voor alle andere situaties geldt waarin opsporingsambtenaren de vindplaats weten van verboden schadelijke of gevaarlijke voorwerpen».
Volgens de Aanwijzing is er sprake van «weten» in de zin van artikel 126ff Sv op het moment dat bij opsporingsambtenaren een voldoende mate van zekerheid bestaat over het verboden karakter van de voorwerpen en de vindplaats hiervan. Het zal in dit geval moeten gaan om aanwijzingen die redelijkerwijs geen ruimte voor twijfel laten dat de in artikel 126ff Sv aangeduide voorwerpen op de betreffende plaats aanwezig zijn. Indien er slechts een redelijk vermoeden bestaat omtrent de aard en/of de vindplaats van de voorwerpen dan geldt er dus geen verplichting tot inbeslagneming.»
Was u op de hoogte van deze praktijk? Zo ja, hoe verhoudt die wetenschap zich met het wettelijk verbod op het doorlaten van drugs? Zo nee, hoe is het mogelijk dat Justitie langs of over de randen van de wet opereert, zonder dat u daarvan op de hoogte bent?
Zie antwoord vraag 1.
Is er de afgelopen jaren, sinds de Interregionaal Recherche Team-affaire (IRT-affaire), op enigerlei wijze sprake geweest van schending van het wettelijk verbod op het doorlaten van drugs? Zo ja, wanneer en hoe vaak?
Zoals gezegd is de opsporingsambtenaar, indien er een voldoende mate van zekerheid bestaat over het verboden karakter van schadelijke of gevaarlijke voorwerpen zoals genoemd in artikel 126ff Sv en de vindplaats hiervan, verplicht tot inbeslagname daarvan. Artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering biedt twee mogelijkheden om (tijdelijk) van onmiddellijke inbeslagname af te zien. In belang van het onderzoek kan de inbeslagneming tijdelijk worden uitgesteld (gecontroleerde aflevering). Bij een zwaarwegend opsporingsbelang kan, na voorafgaande schriftelijke toestemming van het College van procureurs-generaal na overleg met de Minister van Veiligheid en Justitie, van inbeslagneming worden afgezien (doorlaten). In de Aanwijzing Opsporingsbevoegdheden van het Openbaar Ministerie is dit nader uitgewerkt. Het Openbaar Ministerie handelt binnen deze kaders.
Bent u bereid dit zo nodig grondig te laten onderzoeken zodat uitgesloten kan worden dat politie en justitie zich op enig moment niet aan de regels hebben gehouden?
Ik zie op dit moment geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek.
Het bericht dat nietsvermoedende Nederlandse meisjes op Twitter worden aangeboden als prostituee |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Was u ervan op de hoogte dat er verschillende vormen van sociale media worden gebruikt om nietsvermoedende meisjes als prostituee aan te bieden?1
Ja.
Hoeveel meldingen zijn er de afgelopen jaren bij de politie binnengekomen aangaande sextortion? Hoeveel van deze zaken heeft de politie al dan niet met succes kunnen oppakken?
Sextortion wordt als een vorm van afpersing geregistreerd in de politiesystemen en niet als apart fenomeen. Hierdoor zijn geen cijfers beschikbaar. De andere criminaliteitsvorm die in het bericht kan worden onderscheiden is identiteitsfraude. Identiteitsfraude waar sextortion mee wordt gepleegd wordt niet apart geregistreerd en daarom zijn ook hier geen cijfers beschikbaar.
Waarom wordt door de politite gesteld dat aangifte in de zaken zoals aangedragen door RTLnieuws geen kans van slagen heeft?
De politie neemt iedere aangifte op en neemt die ook serieus. Zonder in te gaan op individuele zaken, wordt bij aangiftes altijd onderzocht of er voldoende aanknopingspunten zijn om succesvol onderzoek te doen.
Is er voldoende capaciteit bij de politie om de meldingen van sextortion ook op te kunnen pakken? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat de politie voldoende capaciteit heeft?
De vraag naar politiecapaciteit en politie-expertise is divers en groot. Daarom moeten zaken aan de hand van de beschikbare capaciteit en expertise door het bevoegde gezag worden geprioriteerd. Er zijn mij geen signalen bekend dat er te weinig politiecapaciteit is voor dit soort zaken.
Vindt u dat agenten voldoende worden geschoold om deze nieuwe vormen van criminaliteit tegen te gaan? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
In zowel de basisopleidingen als de opleidingen voor zedenrechercheurs op de Politieacademie komt sextortion en bijkomende problematiek van identiteitsfraude aan de orde in diverse modules.
Welke rol ziet u hier weggelegd voor sociale media-aanbieders?
Aangezien niet te voorkomen is dat dit soort berichten worden geplaatst op sociale media, is het de verantwoordelijkheid van de aanbieders van sociale media die berichten zo snel mogelijk te verwijderen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de grootste aanbieders van dit soort platforms (Twitter, Facebook) om te kijken hoe hier gezamenlijk kan worden opgetrokken om dit soort identiteitsfraude tegen te gaan?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 6.
Onderzoek naar seksueel misbruik in de sport |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het NOC*NSF wil onderzoeken op welke schaal seksueel misbruik de afgelopen 30 jaar in de Nederlandse sportwereld is voorgevallen?1
Het is goed dat de sport deze handschoen actief oppakt.
Waarom vond u in eerste instantie een breed onderzoek naar misstanden en intimidatie in de sport niet nodig,2 terwijl er elk jaar teveel meldingen van seksuele misstanden worden gemeld?3 Kunt u toelichten waarom u een breed onderzoek niet nodig acht, maar tegelijkertijd stelt dat elk geval van misbruik er een te veel is?
Ik ondersteun de sport op het thema integriteit en specifiek op het thema seksuele intimidatie al jaren. In antwoord op de Kamervragen van het lid Heerema (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 860) heb ik aangegeven wat ik momenteel in praktijk doe om de drempel om misstanden te melden te verlagen en om het aantal gevallen van seksuele intimidatie te verminderen. Verschillende maatregelen en onderdelen van beleid omtrent seksuele intimidatie zijn gebaseerd op onderzoek. Zo is er een grootschalige onderzoek uitgevoerd door Tine Vertommen van de Vrije Universiteit in Brussel, met NOC*NSF als een van de opdrachtgevers, waarbij ook een groot deel van de populatie uit Nederlanders bestond. Ik vind het goed dat de sport aanvullend daarop zelf een onderzoek start naar misstanden en intimidatie in de sport.
Wat wordt de onderzoeksopzet van het onderzoek dat het NOC*NSF nu instelt naar seksueel misbruik in de sport? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
NOC*NSF laat het onderzoek onafhankelijk uitvoeren. Van NOC*NSF heb ik vernomen dat men nu de onderzoeksopzet aan het uitwerken is. Het is aan hen om u over de onderzoeksopzet en de uitkomsten te informeren.
Welke ondersteuning of bijdrage levert uw ministerie aan dit onderzoek?
Voor dit specifieke onderzoek heb ik geen verzoek voor financiële ondersteuning ontvangen. Ik ga er vanuit dat de sport hierin haar eigen verantwoordelijkheid neemt. Wij zullen het onderzoeksproces waar mogelijk met expertise en ervaring vanuit de overheid ondersteunen.
Welke concrete maatregelen gaat u inzetten om te zorgen dat seksueel geweld en intimidatie aangepakt worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in de antwoorden op vragen van het lid Heerema (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 860) heb laten weten, voeren de bij NOC*NSF aangesloten bonden al sinds 1997 beleid om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan te pakken. De afgelopen jaren is dit beleid onder impuls van het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» verbeterd en geïntensiveerd. Maatregelen die bonden kunnen treffen, zijn onder andere het opzetten van preventiebeleid bij verenigingen, het aanstellen van vertrouwenscontactpersonen, het inzetten van tuchtrecht en het aanvragen van gratis verklaring omtrent gedrag (VOG) voor vrijwilligers. In totaal zijn er inmiddels ruim 4.000 vertrouwenspersonen in de sport actief. Bonden hebben allen uniform tuchtrecht als het gaat om seksueel grensoverschrijdend gedrag. Een groot deel van de bonden is aangesloten bij het Instituut Sportrechtspraak (ISR). Bij het ISR is met subsidie van VWS een poule van aanklagers beschikbaar voor aangesloten sportbonden bij zaken op het terrein van sport en integriteit. Daarnaast is een onderzoekscommissie integriteitzaken bij het ISR ondergebracht. Deze commissie kan door alle sportbonden worden ingezet bij ernstige misdragingen op het terrein van onder andere seksuele intimidatie.
Welke afspraken zijn er tussen het NOC*NSF, de politie en het openbaar ministerie over hoe omgegaan wordt met (al dan niet concrete) signalen of meldingen van seksueel misbruik in de Sport?
In de beantwoording op de vragen van het lid Heerema (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 860) heb ik aangegeven dat NOC*NSF, Politie en Openbaar Ministerie in het verleden vaak op ad hoc basis hebben samengewerkt. De uitvoering per casus was hierdoor verschillend. Op dit moment praten deze partijen met elkaar om een betere en snellere samenwerking te realiseren. Hoogleraar Marjan Olfers adviseert bij dit traject.
Hoe is de nazorg geregeld voor sporters die te maken hebben gehad met seksueel geweld en intimidatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik wil slachtoffers en omstanders aanmoedigen om misbruik of ongewenst gedrag te melden. Dit kan bijvoorbeeld via het Vertrouwenspunt Sport van NOC*NSF (ook anoniem), of bij vertrouwenscontactpersonen van alle bij NOC*NSF aangesloten sportbonden en/of bij de politie. Vertrouwens(contact)personen ondersteunen melders gedurende het proces en wijzen slachtoffers indien wenselijk naar de reguliere hulpverleningsorganisaties. Samen met het Vertrouwenspunt Sport kan ook gezorgd worden voor nazorg. Afhankelijk van de nodige nazorg, kunnen de vertrouwenspersonen dat zelf doen, dan wel doorverwijzen naar de relevante instanties. NOC*NSF brengt het Vertrouwenspunt Sport via publiciteit onder de aandacht om zoveel mogelijk slachtoffers of omstanders een melding te laten doen, zodat de juiste maatregelen genomen kunnen worden en nazorg geboden kan worden.
Is het voor sporters duidelijk waar zij seksueel misbruik en intimidatie kunnen melden? Moet hiervoor meer aandacht komen in uw ogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Het opnemen van politieverhoren |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw algemene reactie op het artikel over Nederlandse politieverhoren in de praktijk?1
De auteurs stellen in het artikel audiovisueel geregistreerde politieverhoren aan de orde. Het audiovisueel registreren van verhoren gebeurt op basis van de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten. Deze aanwijzing stelt auditieve of audiovisuele registratie van bepaalde verhoren verplicht. Auditieve registratie (geluidsopname) is kort gezegd verplicht bij zware misdrijven. Audiovisuele registratie (beeld- en geluidsopname) is verplicht bij het horen van minderjarigen of anderszins kwetsbaren in een zaak waar een zwaar misdrijf heeft plaatsgevonden, óf als de verhorend ambtenaar wordt ondersteund door een gedragsdeskundige, óf als de getuige wordt verhoord door een gedragsdeskundige. In andere situaties kan de politie in overleg met de officier van justitie overgaan tot facultatieve (niet verplichte) audiovisuele registratie van een verhoor of kan de rechter-commissaris hier opdracht toe geven. De politie voldoet aan de verplichtingen die uit de aanwijzing voortvloeien. Momenteel wordt de huidige applicatie voor audiovisuele registratie vernieuwd. De verbeterde applicatie zal op korte termijn beschikbaar komen. Verder zijn in de politiebegroting middelen gereserveerd voor de doorontwikkeling van audiovisuele registratie van verhoren.
Herkent u het daarin geschetste beeld over de kwaliteit van zowel de geluids- als de beeldopnames? Kunt u uw antwoord toelichten?
De kwaliteit van de geluids- en beeldopnames van politieverhoren is voldoende om aan de verplichtingen te voldoen die uit de hierboven toegelichte Aanwijzing voortvloeien. In de doorontwikkeling van de apparatuur voor audiovisuele registratie wordt onder andere gewerkt aan verbetering van de kwaliteit van geluids- en beeldopnames.
Klopt het dat onder andere de techniek nogal eens te wensen overlaat? Zo ja, wat wordt er gedaan om hier verbetering in aan te brengen? Zo nee, waarom niet?
Normale storingen zijn niet altijd te voorkomen. Er is een proces ingericht voor het melden en oplossen van gesignaleerde storingen. Voor de doorontwikkeling van audiovisuele registratie van verhoren zijn middelen gereserveerd in de politiebegroting.
Klopt het dat de kwaliteit van opnames van verhoren van kinderen doorgaans van betere kwaliteit zijn? Waar komt dat door? In hoeverre kan hiervan geleerd worden om het opnemen van de verhoren van volwassenen te verbeteren?
Voor het verhoren van minderjarigen beschikt de politie over speciale verhoorruimtes. Speciaal aan deze verhoorruimtes is o.m. hogekwaliteitsapparatuur geschikt voor opnames van het horen van kinderen. Ik kan mij goed voorstellen dat de auteurs van het artikel concluderen dat de kwaliteit van de audiovisuele registratie van verhoren met kinderen bovengemiddeld is. Het wordt voor het opsporingsproces niet noodzakelijk geacht om in alle verhoorkamers over dezelfde hogekwaliteitsapparatuur te beschikken. Aan deze hogekwaliteitsapparatuur zijn hoge kosten verbonden.
Momenteel wordt een aantal knelpunten binnen de huidige applicatie voor audiovisuele registratie aangepakt.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie-Van Nispen/Swinkels over het opnemen van politieverhoren?2 Hoe wordt daarbij rekening gehouden met de kwaliteit en dus bruikbaarheid van het opnemen van die verhoren?
Tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer van de wetsvoorstellen die het recht op een raadsman bij het politieverhoor in de Nederlandse wet verankeren is door de leden Van Nispen/Swinkels een motie ingediend die de regering oproept om over te gaan tot opnemen van alle politieverhoren. Ik heb over deze motie opgemerkt dat ik hem niet zou ontraden als ik hem kon opvatten als een oproep aan de regering om de ogen open te houden voor technologische ontwikkelingen. Ik heb daarbij ook opgemerkt dat het op korte termijn niet haalbaar is om over te gaan tot het opnemen van alle politieverhoren. De consequentie hiervan is dat de motie niet op korte termijn wordt uitgevoerd.
Wat vindt u van de suggestie om het verhoor ten behoeve van de kwaliteit pas in een proces-verbaal vast te leggen na het verhoor en dus met behulp van de opname?
Zolang niet alle verhoorkamers zijn uitgerust met apparatuur voor audiovisuele registratie, is de voorgestelde optie praktisch niet mogelijk.
Het bericht ‘Onschuldig en toch voor het leven gestraft’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het indringende verhaal van iemand die ten onterechte is aangemerkt als verdachte?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit verhaal? Hoe verklaart u de lange periode (één jaar) tussen de verdenking en aanmerking door het openbaar ministerie (OM) als verdachte, de lange periode (acht maanden) tussen het verhoor en de vervolgbeslissing van het OM alsmede het gebrek aan nazorg, dat zich uitte in deze zaak tot enkel een korte brief van het OM waarin de vervolgbeslissing werd medegedeeld?
Het is zeer ingrijpend als iemand (achteraf bezien) ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Helaas is dit niet altijd te voorkomen. Als er een redelijk vermoeden is dat iemand mogelijk betrokken is (geweest) bij een strafbaar feit ontkomt de politie en/of het Openbaar Ministerie er niet aan om onderzoek te doen naar de betreffende persoon om de juistheid van de gerezen verdenking te verifiëren. In het belang van het opsporingsonderzoek kan het daarbij noodzakelijk zijn om de verdachte te ondervragen en eventueel in preventieve hechtenis te nemen. De verdenking is daarmee niet op voorhand onrechtmatig. Naar aanleiding van een in februari 2013 afgelegde verklaring is de betreffende persoon als verdachte aangemerkt. Nadat de politie aanvullende onderzoekshandelingen heeft verricht, is de verdachte gehoord in juni 2013 en diezelfde dag nog heengezonden. De politie heeft vervolgens alle beschikbare informatie verwerkt in een proces-verbaal en dat in augustus 2013 ingezonden naar het Openbaar Ministerie. Na de vorming van een procesdossier door het Openbaar Ministerie is de zaak in november 2013 beoordeeld en is besloten niet tot verdere vervolging over te gaan maar de zaak te seponeren. De betreffende persoon is van deze beslissing door middel van een (automatisch uit de OM-systemen gegenereerde) sepotbrief van het Openbaar Ministerie op de hoogte gebracht. Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat zij momenteel bezien of het tot de mogelijkheden behoort om in dit soort gevallen (sepot 01-zaken) een niet-geautomatiseerd bericht te doen uitgaan naar de betrokken persoon.
Kunt u de cijfers actualiseren hoeveel personen sinds 2012 jaarlijks ten onrechte worden aangemerkt als verdachte en daarbij uitsplitsen hoeveel personen onterecht in detentie verblijven en wat de gemiddelde duur van deze hechtenis is? Hoe beoordeelt u deze cijfers?
Het College van procureurs-generaal heeft mij van de navolgende cijfers voorzien met betrekking tot het aantal zaken dat bij het Openbaar Ministerie is ingeschreven en is geëindigd met een sepot 01 (ten onrechte als verdachte aangemerkt).
2012
2013
2014
2015
2016
Aantal sepot 01
3.118
3.430
2.801
2.798
2.717
Aantal zaken daarvan ivs/vh
272
260
208
224
280
Gemiddeld aantal dagen ivs/vh
2,54
3,52
3,09
4,69
3,15
Daarbij moet worden bedacht dat het Openbaar Ministerie jaarlijks een groot aantal strafzaken van misdrijven beoordeelt. In 2016 zijn circa 200.000 strafzaken beoordeeld; 2717 daarvan zijn uiteindelijk geëindigd met een sepot 01. Dat betreft een percentage van 1%. In datzelfde jaar is in 280 zaken, die zijn geëindigd met een sepot 01, vrijheidsbeneming in de vorm van inverzekeringstelling (ivs) of voorlopige hechtenis (vh) toegepast; een percentage van 0,1% van het totaal aantal door het OM beoordeelde zaken.
Kunt u concreet schetsen of er en zo ja, welke de huidige mogelijkheden tot nazorg zijn indien iemand ten onterechte als verdachte is aangemerkt en op welke wijze deze nazorg aan de betrokkene wordt aangeboden? Wordt in deze nazorg onderscheid gemaakt tussen personen die wel én niet in detentie hebben gezeten in afwachting van een definitieve vervolgbeslissing?
Iemand die ten onterechte als verdachte is aangemerkt, kan in aanmerking komen voor schadevergoeding via een schikking of via een procedure op grond van de artikelen 89, 591 en 591a van het Wetboek van Strafvordering. De rechter kan dan een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. De persoon kan een verzoek indienen voor financiële compensatie voor de ondergane vrijheidsbeneming (bijvoorbeeld voorlopige hechtenis), rechtsbijstandskosten en bijvoorbeeld reiskosten. De financiële compensatie voor de ondergane vrijheidsbeneming geldt niet alleen voor de opgelopen materiële schade, maar ook voor geleden immateriële schade.
Voor personen die ten onterechte als verdachte zijn aangemerkt, zijn de huidige mogelijkheden tot nazorg per individueel geval verschillend. De gemeente kan hierbij ondersteuning bieden.
Herinnert u zich de toezegging van uw voorganger tijdens het vragenuur van 12 juni 2012, namelijk dat «een ten onrechte verdachte wel nazorg krijgt. De Staatssecretaris en ik zijn bezig met het ontwikkelen van plannen daartoe en daar zullen wij met verve mee doorgaan.»?2
Ja.
Welke plannen zijn er sinds juni 2012 concreet ontwikkelt en uitgevoerd naar aanleiding van deze toezegging?
Op 10 december 2014 is het convenant «Richting aan Re-integratie» ondertekend door de voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Staatssecretaris van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Het uitgangspunt van het convenant is dat de (ex)gedetineerde zelf verantwoordelijk is voor zijn re-integratie. In het convenant zijn afspraken gemaakt over de manier waarop gemeenten en het gevangeniswezen van de Dienst Justitiële Inrichtingen de re-integratie vormgeven. Re-integratie wordt uitgewerkt in vijf basisvoorwaarden, waarvan continuïteit van zorg er één is. Op deze aandachtsgebieden worden faciliterende en begeleidende taken uitgevoerd door de Dienst Justitiële Inrichtingen en gemeenten. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt tussen gedetineerden die terecht of onterecht detentie hebben ondergaan. Uw Kamer is bij brief geïnformeerd over het convenant.3 Tevens stelt de rijksoverheid sinds 2014 financiële middelen beschikbaar aan gemeenten ten behoeve van de re-integratie van ex-gedetineerden. Dit is vervat in het subsidiebeleidskader «begeleiden van ex-gedetineerden voor wonen en werken» (Stcrt. 2015).
Deelt u de mening dat uw opmerking «dat er aanzienlijke verbeteringen zijn geboekt op dit terrein» enkel ziet op de vermeende daling van het aantal uitgekeerde schadevergoedingen voor het ten onterecht in detentie hebben gezeten, maar dit geen uitleg geeft over het aantal personen dat jaarlijks ten onrechte als verdachte is aangemerkt?3 Deelt u de mening dat in beide situaties méér nazorg vanuit de overheid geboden dient te worden en hoe gaat u dat realiseren?
Het klopt dat er een onderscheid is tussen het aantal uitgekeerde schadevergoedingen wegens onterechte detentie en het aantal personen dat jaarlijks ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Iemand ten onrechte als verdachte aanmerken dient uiteraard zoveel mogelijk te worden voorkomen. Het percentage van alle strafzaken dat eindigt met een sepot 01 (ten onrechte als verdachte aangemerkt) ligt echter al laag (1%). Dit neemt niet weg dat in de gevallen waar er wel sprake is van het ten onrechte aangemerkt zijn als verdachte, de overheid gepaste aandacht dient te schenken aan die gevallen.
Momenteel wordt dan ook onderzocht hoe de verschillende organisaties in voorkomende gevallen afstemmen of meer nazorg voor de betrokken personen kan worden geboden. Gelet op de afspraken over re-integratie met gemeenten die zijn vervat in het voornoemde convenant, zal ik ook in gesprek treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
Het toch drastisch verminderen van de subsidie van de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Is het waar dat de subsidie van Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (SGC), waarover al sinds Prinsjesdag 2015 discussie bestaat, nu toch drastisch gekort wordt met 160.000 euro, in strijd met de overduidelijke wensen en uitspraken van de Kamer over de subsidie van de SGC?
Nee, dit is niet juist. Zie de beantwoording van de vragen 2 tot en met 8.
Klopt het dat in 2009 de coördinerende en budgettaire taak van de subsidie van toen circa 168.000 euro voor de zorgcommissies van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is overgegaan naar het Ministerie van Veiligheid en Justitie, met als doel administratieve lasten te verminderen?
Met ingang van 2009 is het bedrag dat de Minister van VWS op dat moment jaarlijks als instellingssubsidie aan de SGC toekende overgedragen aan mijn departement. Het betreft hier een structurele overdracht. Met ingang van 2009 is steeds één lumpsumsubsidiebedrag toegekend aan de SGC, waarin de door het Ministerie van VWS overgedragen subsidie was opgenomen. Daarbij is steeds in de subsidiebeschikking aangegeven dat het Ministerie van Veiligheid en Justitie de coördinerende en budgettaire taak van het Ministerie van VWS verzorgt.
Welke zwaarwegende argumenten zijn er om nu alsnog die subsidie van 160.000 euro te schrappen?
Hoe kan het dat tot nu toe in alle correspondentie en beschikkingen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie vanaf 2009 het subsidiebedrag van VWS voor de zorgcommissies apart is genoemd, dat tijdens de discussie over de subsidie van de SGC in 2015 dit deel van de subsidie buiten de afbouw en daarmee buiten de discussie is gehouden, terwijl nu ná de afgeronde discussie in de Tweede Kamer over de begroting van 2017 (na een Kamerbreed aangenomen amendement om de subsidie voor de SGC op peil te houden) blijkt dat dit deel van de subsidie alsnog wordt geschrapt?
Waarom heeft u geen open kaart gespeeld? Hoe kan het dat deze subsidiekorting pas blijkt na de afronding van de begrotingsbehandeling in de Tweede Kamer, waardoor u de Kamer de mogelijkheid ontneemt de subsidiekorting niet terug te draaien met 516.000 euro, zoals gebeurd is in het aangenomen amendement Van Nispen c.s. (Kamerstuk 34 550-VI nr. 21), maar met 676.000 euro?
Waarom probeert u nu voor de derde keer de subsidie van de SGC te korten, waarbij de Tweede Kamer dit twee keer repareerde (bij de behandeling van de begrotingen voor het jaar 2016 en het jaar 2017) maar nu voor een voldongen feit lijkt te zijn geplaatst?
Waarom heeft u op geen enkel moment in de discussie de Kamer laten weten dat deze onverwachtse korting nog boven de markt hing? Vanaf wanneer was dit op het ministerie bekend?
Bent u bereid deze korting niet door te laten gaan, vanwege de overduidelijke wens van de Kamer, tot twee maal toe uitgesproken bij amendement op uw begroting, mede gelet op het feit dat deze korting pas onverklaarbaar laat is gebleken? Hoe gaat u dit oplossen?
Bent u op de hoogte van het feit dat in het kader van een wetenschappelijk onderzoek op projectbasis een zogenaamde «spreekuurrechter» actief is geworden bij de rechtbank Noord Nederland?
Ja. Ik heb hieraan aandacht besteed in mijn schriftelijke antwoorden op mondelinge vragen over dit onderwerp tijdens de begrotingsbehandeling van mijn ministerie op 30 november jl. (vraag 123).
Bent u ervan op de hoogte van het feit dat dit project, anders dan eerdere projecten zoals de Burenrechter en e-Kantonrechter, is bedacht, geïnitieerd en in uitvoering gebracht door een zeer ervaren rechter?
Bij het initiëren en uitvoeren van projecten in de rechtspraak zijn altijd ervaren rechters betrokken. Dit is essentieel en een voorwaarde om een project uitvoerbaar te maken en een kans van slagen te geven.
Gaat u deze proef met rechtszaken waarin burgers en bedrijven snel op het spreekuur van de rechter kunnen komen (een nieuwe, snelle, laagdrempelige en goedkope procedure) ook met bijzondere belangstelling volgen?
De proef past goed in het streven van de Rechtspraak om het maatschappelijk effect van rechtspraak te vergroten. Ik zal de proef met belangstelling volgen.
Nu de motie-Segers c.s. (Kamerstuk 34 550-VI, nr. 65) over de haalbaarheid van een vrederechter is aangenomen, en u reeds heeft laten weten te kijken naar ervaringen in België en Frankrijk, betrekt u daarbij ook de ervaringen die nu reeds in Nederland zijn opgedaan met de spreekuurrechter, nu de spreekuurrechter in Noord Nederland mede geïnspireerd is op het model van de vrederechter en beoogt rechtzoekenden een snelle, laagdrempelige en goedkope procedure te bieden?
Ik heb in reactie op de motie aangegeven dat ik het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) vraag om te onderzoeken wat de ontwikkelingen in België en Frankrijk zijn en wat bruikbaar zou kunnen zijn voor het Nederlandse rechtsbestel.
Ik heb daarbij tevens aangegeven dat het onderzoek in nauw overleg met de Raad voor rechtspraak wordt vormgegeven. In de uiteindelijke afweging over wat bruikbaar zou kunnen zijn voor het Nederlandse rechtsbestel zullen ook ervaringen van de rechtspraak met lopende pilots worden betrokken.
Op welke manier gaat u laten onderzoeken welke lessen kunnen worden getrokken uit de positieve ervaringen die door de spreekuurrechter worden opgedaan, maar ook welke knelpunten er mogelijk zijn? Bent u bereid dit project, en de initiator, expliciet in het onderzoek naar de vrederechter te betrekken? Zo ja, op welke wijze? Zo niet, waarom niet?
Het is nog niet bekend op welke wijze het onderzoek als bedoeld in de motie zal worden vormgegeven. De pilot spreekuurrechter zal in elk geval door de Rechtspraak zelf worden geëvalueerd en onderdeel uitmaken van de bredere afweging wat bruikbaar zou kunnen zijn voor het Nederlandse rechtsbestel.
De rehabilitatie van onterecht veroordeelden |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechtbank Zutphen over de medeverantwoordelijkheid van de Nederlandse staat voor de criminele activiteiten gepleegd door Du Bois?1
Het is niet aan mij als Minister van Veiligheid en Justitie om te treden in beslissingen van een onafhankelijk rechterlijk college.
Wat is het huidige beleid na de vaststelling van een justitiële dwaling? Waar hebben onterecht veroordeelden recht op en op welke manier worden zij (publiekelijk) gerehabiliteerd?
De rehabilitatie van onterecht veroordeelden is maatwerk en per geval dient te worden bekeken welke stappen er moeten worden genomen.
In de grotere zaken is het gebruikelijk dat het openbaar ministerie (hierna: OM) excuses aanbiedt aan de gewezen veroordeelde. Daarnaast wordt de betreffende persoon financieel gecompenseerd voor de tijd die hij (onterecht) heeft vastgezeten, via een schikking dan wel via een procedure op basis van de artikelen 89, 591 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (schadevergoeding ten laste van de Staat indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel). Deze compensatie geldt niet alleen voor de opgelopen immateriële schade, maar ook voor materiele schade, zoals gederfde inkomsten. Bij het bepalen van de hoogte hiervan weegt de rechter alle feiten en omstandigheden van het individuele geval mee.
Daarnaast werkt de rijksoverheid samen met gemeenten om de terugkeer van burgers uit detentie naar de samenleving in goede banen te leiden. Op het moment dat een strafrechtelijke titel eindigt, zijn gemeenten verantwoordelijk voor het bieden van ondersteuning en begeleiding bij de re-integratie, bijvoorbeeld op het terrein van huisvesting en schulden.
Zij kunnen daarbij samenwerken met partners, waaronder zorginstellingen en reclassering. Zo kan de reclassering, in opdracht van de gemeente, mensen begeleiden die hier behoefte aan hebben. Het is echter aan het college van Burgemeesters en Wethouders van de gemeente om te bepalen of iemand in aanmerking komt voor gemeentelijke voorzieningen.
Indien een onterecht gedetineerde veroordeelde wordt vrijgesproken wordt hij direct in vrijheid gesteld. Voor de terugkeer van deze groep is een snelle en goede overdracht tussen de rijksoverheid en gemeenten belangrijk, mits de betrokkene daar prijs op stelt. Onderzocht zal worden hoe de verschillende organisaties in voorkomende gevallen afstemmen of en welke begeleiding moet worden geboden na de detentie. Ook zal worden bekeken of slachtofferhulp hier een rol in kan spelen, bijvoorbeeld in sociaal-emotionele ondersteuning.
Wat mogen onterecht veroordeelden aan hulp en begeleiding verwachten van de Nederlandse staat, voornamelijk wanneer sprake is van psychische problematiek door de onterechte veroordeling en detentie?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er door de toenmalige Minister van Justitie en het hoofd van het openbaar ministerie (OM) de belofte is gedaan om Du Bois aan een baan te helpen? Waarom is deze belofte niet nagekomen?
«Hij heeft bijna zeven jaren onterecht opgesloten gezeten in een periode dat zijn kinderen jong waren en opgroeiden tot volwassenen. Deze traumatische jaren hebben op verdachte en zijn gezin een enorme impact gehad en onherstelbaar leed toegebracht. Bij verdachte is als gevolg van de onterechte veroordeling een post -traumatische stressstoornis geconstateerd. Daarnaast ontwikkelde hij een gedragspatroon dat werd gekenmerkt door naïviteit, impulsiviteit en de sterke drang om er nu wel te zijn voor zijn gezin. (...)
Als compensatie voor de jarenlange onterechte detentie heeft verdachte een schadevergoeding ontvangen. Deze is voor een groot deel opgegaan aan schulden die waren ontstaan in de periode dat hij vastzat. En ook voor een deel aan het dagelijks levensonderhoud van het gezin, omdat het verdachte niet lukte om een betaalde baan te vinden. Het geld veranderde bovendien niets aan de post -traumatische stressstoornis en het bij verdachte ontstane gedragspatroon om naïef en impulsief te handelen.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte na zijn onterechte veroordeling onvoldoende is begeleid, ondanks toezeggingen van hogerhand. Na jarenlange detentie is het voor iedereen ingewikkeld de draad van het leven weer op te pakken en is voor velen begeleiding in de vorm van reclasseringstoezicht nodig. Bij verdachte bleef dit alles achterwege, terwijl de onterechte detentie diepe sporen had nagelaten bij hem en zijn gezin. Daar kwam bij dat publiekelijk excuus achterwege bleef.»
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak van de rechtbank Zutphen voor het huidige beleid met betrekking tot de rehabilitatie van onterecht veroordeelden? Welke maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat dit niet nogmaals kan gebeuren? «Hij heeft bijna zeven jaren onterecht opgesloten gezeten in een periode dat zijn kinderen jong waren en opgroeiden tot volwassenen. Deze traumatische jaren hebben op verdachte en zijn gezin een enorme impact gehad en onherstelbaar leed toegebracht. Bij verdachte is als gevolg van de onterechte veroordeling een post -traumatische stressstoornis geconstateerd. Daarnaast ontwikkelde hij een gedragspatroon dat werd gekenmerkt door naïviteit, impulsiviteit en de sterke drang om er nu wel te zijn voor zijn gezin. (...) Als compensatie voor de jarenlange onterechte detentie heeft verdachte een schadevergoeding ontvangen. Deze is voor een groot deel opgegaan aan schulden die waren ontstaan in de periode dat hij vastzat. En ook voor een deel aan het dagelijks levensonderhoud van het gezin, omdat het verdachte niet lukte om een betaalde baan te vinden. Het geld veranderde bovendien niets aan de post -traumatische stressstoornis en het bij verdachte ontstane gedragspatroon om naïef en impulsief te handelen. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte na zijn onterechte veroordeling onvoldoende is begeleid, ondanks toezeggingen van hogerhand. Na jarenlange detentie is het voor iedereen ingewikkeld de draad van het leven weer op te pakken en is voor velen begeleiding in de vorm van reclasseringstoezicht nodig. Bij verdachte bleef dit alles achterwege, terwijl de onterechte detentie diepe sporen had nagelaten bij hem en zijn gezin. Daar kwam bij dat publiekelijk excuus achterwege bleef.»
Zie antwoord vraag 2.