Het Democratiefestival in Nijmegen |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoeveel heeft het ministerie uitgegeven aan het Democratiefestival op 30 en 31 augustus in Nijmegen? Hoeveel subsidiegeld van andere overheidsinstanties is aan het Democratiefestival uitgegeven?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een subsidie verstrekt van € 766.899, waarvan 80% is bevoorschot, aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor het Democratiefestival. De subsidie is nog niet vastgesteld. Verder heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties financieel bijgedragen aan extra communicatie (ca € 80.000), extra beveiliging (ca € 10.000) en het programmaonderdeel met politieke jongerenorganisaties (ca 12.000). Daarnaast heeft de provincie Gelderland € 150.000 subsidie verstrekt aan de VNG.
Hoeveel bezoekers heeft het Democratiefestival getrokken? Hoeveel overheidssubsidie is er uitgegeven per bezoeker?
Op vrijdag 30 augustus hebben 3.411 deelnemers deelgenomen aan het Democratiefestival en op zaterdag 31 augustus 3.006 deelnemers.1 Totaal komt dit neer op 6.417 deelnemers over 2 dagen. Hierin zijn niet sprekers, vrijwilligers en de personen betrokken bij de organisatie, meegerekend. Indien het totaalbedrag van het antwoord op vraag 1 wordt gedeeld door het totaalaantal bezoekers (6417) komt dit neer op € 158 per persoon.
Bent u het ermee eens dat democratische vernieuwing noodzakelijk is? Zo ja, welke concrete stappen neemt u om democratische vernieuwing te bevorderen? Hoe moet de afschaffing van het referendum in dit kader worden bezien? Zo nee, op welke gronden vindt u dat democratische vernieuwing onnodig is? Hoe moet men het organiseren van het Democratiefestival dan zien?
Als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ben ik en voel ik mij ervoor verantwoordelijk dat er voortdurend aandacht is voor de versterking en vernieuwing van onze democratie, op alle bestuursniveaus. Daartoe zet ik ook de nodige stappen. Zo werk ik op decentraal niveau sinds 2018 met de VNG en de beroeps- en belangenverenigingen in het samenwerkingsprogramma «Democratie in Actie». Binnen dit programma zetten wij samen de schouders onder versterking en vernieuwing van de lokale democratie. Voor democratie op nationaal niveau heeft de staatscommissie parlementair stelsel eind 2018 een waardevol advies uitgebracht. U heeft het kabinetsstandpunt in juni 2019 ontvangen. Daarin is aangekondigd dat onder meer wordt ingezet op vernieuwing en versterking door een nieuw kiesstelsel, een jongerenparlement en een Wet op de Politieke Partijen. Over een aantal andere aanbevelingen neemt het kabinet, zoals al aangekondigd, later een standpunt in. Naast de adviezen van de staatscommissie, wordt gezocht naar aanvullende manieren om de democratie dichter bij inwoners te brengen. Het democratiefestival is een van deze manieren. Al deze acties staan naast het lopende proces dat moet leiden tot een inhoudelijke standpuntbepaling over de aanbevelingen van de staatscommissie inzake het correctief bindend referendum.
Waarom denkt u dat een Democratiefestival mensen meer enthousiasmeert over onze democratie dan het referendum?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om het advies van de commissie-Remkes op te volgen en het bindend referendum in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Het bindend correctief referendum is de afgelopen jaren veelvuldig aan de orde geweest in de Kamer. Er wordt zeer verschillend over gedacht. Zoals in het kabinetsstandpunt over het advies van de commissie-Remkes is aangegeven, betreft het een instrument dat niet zonder meer inpasbaar is in de vertegenwoordigende democratie, zoals zij in Nederland de afgelopen anderhalve eeuw vorm heeft gekregen. Daarom wil het kabinet uiterst zorgvuldig opereren in dit dossier. De staatscommissie heeft geadviseerd een correctief bindend referendum in te voeren, als aanvulling op en versterking van het huidige Nederlandse parlementaire stelsel. Daarnaast heeft de Eerste Kamer tijdens de parlementaire behandeling van de intrekking van de Wet raadgevend referendum de motie-Lintmeijer aangenomen. Deze motie verzoekt de regering te komen met een initiatief voor een visie op nieuwe vormen van directe democratie als aanvulling op het huidige representatieve stelsel. Het lid Van Raak heeft een initiatiefwetsvoorstel ingediend tot wijziging van de Grondwet met het oog op de invoering van een correctief bindend referendum. Zoals aangekondigd in het kabinetsstandpunt over het advies van de staatscommissie, kiest het kabinet voor een gefaseerde aanpak waarbij eerst een reactie wordt gegeven op de motie-Lintmeijer. Het kabinet hecht eraan nu niet vooruit te lopen op de definitieve standpuntbepaling.
Het bericht dat een uitvaartverzekeraar mensen met een psychische aandoening weigert |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat uitvaartverzekeringen naast mensen met een psychische aandoening ook mensen weigeren met een hartaandoening, kanker of andere ziekten, of omdat mensen bepaalde medicijnen gebruiken?
Bent u ervan op de hoogte dat uitvaartverzekeringen ook mensen weigeren die gezond zijn, maar ooit ziek zijn geweest?
Bent u ervan op de hoogte dat ook uitvaartverzekeringen worden geweigerd voor baby’s die bij geboorte niet gezond zijn?
Bent u ervan op de hoogte dat bepaalde uitvaartverzekeringen soms mensen met de in vraag 1 tot en met 3 genoemde problemen wel accepteren, maar alleen tegen een veel hogere premie of zelfs een dubbeltarief rekenen?
Mensen met gezondheidsproblemen of een psychische aandoening kunnen in veel gevallen wel zonder premieopslag verzekerd worden. Sommige uitvaartverzekeraars maken het mogelijk om een kind mee te verzekeren met ouders, ongeacht de gezondheidstoestand van het kind. Het is mij bekend dat uitvaartverzekeraars criteria hanteren op basis waarvan mensen met een verhoogd sterfterisico worden geweigerd of een hogere premie krijgen opgelegd. Deze criteria kunnen verschillen per verzekeraar. In beginsel zijn verzekeraars vrij om hun eigen acceptatiebeleid te voeren en te bepalen welke criteria zij hanteren om een verzekeringsaanvraag af te wijzen. In algemene zin geldt dat verzekeraars een risico dekken als er sprake is van een potentieel onzeker voorval en de premie afstemmen op de kans dat en de verwachte termijn waarbinnen dat voorval zich voordoet. Ook uitvaartverzekeraars werken op deze wijze. Zoals ook aangegeven in het antwoord op de vragen hierboven (2019Z16530) vind ik het onwenselijk en heel naar voor de betrokkenen als een dierbare overlijdt en onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn om de uitvaart te bekostigen. Om die reden vind ik toegankelijke en betaalbare uitvaartverzekeringen van groot belang. Ook verzekeraars zijn zich van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid hiervoor bewust. In de Gedragscode verzekeraars is als gedragsregel opgenomen dat verzekeraars zich inspannen om voor zoveel mogelijk (potentiële) klanten risico’s financieel af te dekken en te voorkomen dat mensen tegen hun wil onverzekerd zijn. In het acceptatiebeleid van verzekeraars worden daarmee niet uitsluitend commerciële afwegingen betrokken, maar ook hun maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Sinds 14 juni 2016 is er op grond van de Wet gelijke behandeling reeds een verbod van toepassing op het maken van direct onderscheid op basis van handicap of chronische ziekte bij het verlenen van toegang tot diensten in de uitoefening van een beroep of bedrijf (zoals het verzekeringsbedrijf). Het is verzekeraars bijvoorbeeld niet toegestaan een risicoselectie te hanteren waarbij vooraf al is aangegeven dat mensen met een bepaalde handicap of chronische ziekte een bepaalde verzekering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd of alleen tegen een bepaalde hoge premie te verkrijgen is. Het maken van indirect onderscheid is uitsluitend toegestaan indien dat objectief gerechtvaardigd is door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Bij de verstrekking van financiële diensten, waaronder verzekeringen, kan dus rekening worden gehouden met (gezondheids)risico’s. Indien consumenten van mening zijn dat het acceptatiebeleid van uitvaartverzekeraars in individuele gevallen strijdig is met de wet, dan kunnen zij dit voorleggen aan het College voor de rechten van de mens of de rechter.
Deelt u de opvatting dat dit soort weigeringsgronden voor uitvaartverzekeraars niet zouden moeten worden toegestaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Noodkreet bouwers – ‘Ruimte zat in Nederland’' |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Noodkreet bouwers – «Ruimte zat in Nederland»»?1
Ja, het artikel «Noodkreet bouwers: woningtekort wordt ramp» is mij bekend.
Kunt u zich herinneren dat u herhaaldelijk hebt beloofd de woningbouw te zullen «versnellen»? Wat komt daar – na bijna twee jaar ministerschap – in de praktijk van terecht, aangezien de nu al achterlopende nieuwbouw op een ramp dreigt uit te lopen?
Vanaf het begin van dit kabinet is prioriteit gegeven aan de woningbouw. Afspraken over woningbouw en stadsontwikkeling zijn een belangrijk onderdeel van Nationale woonagenda, ontwikkellocaties in de ontwerpNOVI en de woondeals die Minister Ollongren heeft gesloten met vijf regio’s waar de bouwopgave het grootst is. Daarnaast heeft Minister Ollongren in het voorjaar de Transformatiefaciliteit gelanceerd, die 38 miljoen euro voorfinanciering biedt voor de ontwikkeling tot woongebied van bedrijventerreinen en kantoorparken die op een aantrekkelijke locatie liggen. Ook heeft Minister Ollongren de Crisis- en herstelwet aangepast en uitgebreid om procedures van woningbouwplannen de vereenvoudigen en versnellen. Verder zet ik het expertteam woningbouw in om gericht projecten te versnellen.
De beoogde woningbouwproductie van 75 duizend woningen per jaar blijkt in 2018 ruim gehaald, met een productie van bijna 80 duizend nieuwe woningen, inclusief transformaties. Ook voor 2019 wordt verwacht dat het doel van 75 duizend toevoegingen, inclusief transformaties, gehaald gaat worden. De Nationale woonagenda en woondeals vormen een stevige basis om verder samen te werken aan de gezamenlijke opgave waar we voor staan. Maar om echt te zorgen dat we sneller meer betaalbare woningen kunnen bouwen is een grote stap vooruit nodig van alle partijen.
Tijdens Prinsjesdag heeft het kabinet een pakket aan maatregelen aangekondigd om de verschillende aspecten van de woningnood aan te pakken. Onderdeel van dat pakket is een woningbouwprogramma van 2 miljard euro, waarmee sneller en meer betaalbare woningen kunnen worden gebouwd in een goede leefomgeving. Dit programma bestaat uit een budgettaire impuls voor de woningbouw van 1 miljard euro, waarmee per 2020 wordt gewerkt aan het inlopen van het woningtekort en het meerjarig hoog houden van de bouwproductie, om te zorgen dat middeninkomens toegang houden tot de woningmarkt. We vragen en stimuleren gemeenten en marktpartijen om maximaal bij te dragen aan dit doel. Daarnaast bevat het programma een impuls van 1 miljard euro via de verhuurderheffing voor de komende tien jaar. Hiermee ontstaat een gerichte stimulans voor woningcorporaties en andere verhuurders die meer betaalbare woningen bouwen. Daarnaast komt er een vrijstelling in de verhuurderheffing voor de bouw van flexwoningen, zodat snel extra woningen worden gerealiseerd waarmee diverse groepen geholpen zijn (bijvoorbeeld studenten, dak- en thuislozen, mensen die er ineens alleen voor komen te staan).
Zie verder het antwoord op vraag 3 bij de Kamervragen over stilgevallen woningbouw.
Deelt u de mening dat uw aanpak van veel praten, overleggen en vergaderen heeft gefaald? Zo nee, hoe vindt u zelf dat het gaat? Hoe gaat u het tekort van een kwart miljoen woningen binnen afzienbare tijd wegwerken?
De afgelopen jaren heeft de gekozen inzet goede resultaten opgeleverd. Voor de komende tijd heb ik zorgen over de omvang van de woningbouwrealisaties. Het hoog houden van de bouwproductie in de komende jaren vergt grote inzet van alle betrokken partijen. Het is hard nodig dat er voldoende nieuwe plannen klaarliggen die tijdelijk haalbaar zijn. In dit kader zijn er eerder met een aantal grote stedelijke regio’s woondeals gesloten waarin er onder andere afspraken zijn gemaakt over de woningbouw. In de woondeals zijn behalve over de woningbouwplannen op korte termijn afspraken gemaakt ook over de plancapaciteit op de middellange- en lange termijn. Middels de woondeals wordt de woningbouwproductie in de vijf stedelijke regio’s de komende jaren versneld. Het woningbouwprogramma van 2 miljard euro dat het kabinet tijdens Prinsjesdag heeft aangekondigd, zal de versnelde realisatie van bouwprojecten, waaronder plannen waar in de woondeals afspraken over zijn gemaakt, versnellen en daarmee ook de vergunningverlening stimuleren.
Bent u ervan op de hoogte dat bouwers schreeuwen om meer bouwlocaties, het liefst in het groen, omdat daar sneller en goedkoper gebouwd kan worden? Gaat u – conform uw eerdere belofte dat «er ook in het groen moet worden gebouwd omdat we het anders niet redden» – hiervoor zorgen?2 Zet u dwarsliggende gemeenten, die te weinig bouwgrond beschikbaar stellen en/of alleen binnenstedelijk willen bouwen, nu eindelijk aan het werk? Zo nee, waarom niet?
Buitenstedelijke locaties zijn inderdaad vaak sneller en goedkoper te realiseren voor bouwbedrijven vanaf het moment waarop zij aan de slag kunnen. Deze locaties vragen vooraf (vaak hoge) publieke investeringen in het gereedmaken van de het gebied voor woningbouw en het borgen van de bereikbaarheid. Daarmee zijn deze ontwikkelingen in hun geheel lang niet altijd goedkoper en sneller dan binnenstedelijke locaties, waar bijvoorbeeld de ontsluiting vaak wel al geregeld is.
Zoals Minister Ollongren eerder heeft aangegeven in de Kamerbrief «Meer prioriteit voor woningbouw»3 en in eerdere beantwoording op uw Kamervragen4 is het nodig dat elke regio zorgt voor voldoende bouwplannen om tijdig te voorzien in de woningbehoefte. Daarbij is het wenselijk dat zij de ruimte binnen bestaand bebouwd gebied optimaal benutten. Wanneer het niet mogelijk is om op termijn de woningbehoefte volledig binnenstedelijk in te vullen, dan is het nodig dat regio’s ook tijdig de mogelijkheden aan de randen van de stad verkennen. Waar ik op toezie en hen zo nodig ook op aanspreek, is dat zij zich inzetten om voldoende locaties beschikbaar te stellen om te voorzien in de woningbehoefte. Daarbij blijft voorop staan dat er, ook in de lokale dynamiek, druk blijft om complexe binnenstedelijke locaties te ontwikkelen, en niet lichtzinnig wordt geschoven naar bouwlocaties buiten de bestaande stad.
Bent u ervan op de hoogte dat het gasloos opleveren van nieuwbouw zo’n € 25.000 per woning kost? Deelt u de conclusie dat uw klimaatbeleid niet alleen onzinnig is, maar ook prijsopdrijvend werkt? Bent u ertoe bereid het vervallen van de gasaansluitplicht terug te draaien, in het belang van de portemonnee en de achterlopende nieuwbouw? Zo nee, waarom niet?
Zoals in eerdere beantwoording op uw Kamervragen5 is aangegeven, ben ik ervan op de hoogte dat het klimaatbeleid, zoals aardgasvrij bouwen, leidt tot hogere investeringskosten aan nieuwbouwwoningen. Uw Kamer heeft per amendement de aansluitplicht voor nieuwbouw in de Gaswet geschrapt. Ik ben niet bereid dit terug te draaien. Ik acht het duurzaamheids- en energiebeleid van dit kabinet verstandig.
Tot slot deel ik uw suggestie dat het terugdraaien van de gasaansluitplicht leidt tot achterlopende nieuwbouwprojecten niet. Het is mij onduidelijk waarom er als gevolg van het klimaatbeleid vertraging zou ontstaan in de nieuwbouw.
Wat gaat u doen aan de stikstofregeltjes, waardoor complete woningbouwprojecten stil zijn komen te liggen, zoals in Den Haag en Eindhoven?3 Deelt u de mening dat uw eigen bouwopgave van 75.000 woningen per jaar hierdoor nooit gehaald zullen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
De regelgeving in Nederland is gebaseerd op de in de EU vastgestelde Vogel- en Habitatrichtlijn. Daarin is elke lidstaat gebonden aan de afspraak om een goede staat van instandhouding te realiseren van de soorten die onder de habitat- en vogelrichtlijn vallen. Landen maken hier eigen regelgeving voor en zijn ervoor verantwoordelijk dat deze regelgeving past bij de specifieke kenmerken van een lidstaat.
Het eerste pakket maatregelen wat het kabinet op 13 november heeft aangekondigd wordt het in de woningbouwsector mogelijk om in 2020 de benodigde 75 duizend woningen te realiseren. Aan de Zuid-Hollandse kust, in het bijzonder de regio Leiden-Den Haag, zullen mogelijkerwijs sneller grenzen bereikt worden, gegeven de grote woningbouwvraag. Daarom moet er kritisch gekeken worden naar hoe deze ruimte zo efficiënt mogelijk benut kan worden. Ook kan het betekenen dat er lokaal aanvullende maatregelen genomen moeten worden. Er kunnen mogelijkheden voor intern salderen worden gezocht, bijvoorbeeld het versneld opruimen van een verouderd bedrijventerrein of een parkeergarage. Hoeveel woningen er precies gebouwd kunnen worden, is afhankelijk van de regionale afspraken die gemaakt worden over de verdeling van de vrijgekomen ruimte. Hierbij is samenwerking tussen gemeenten, provincies en het Rijk cruciaal. Samen met het kabinet en de overige interbestuurlijke partners zetten we ons vol in om ook in de komende jaren 75 duizend woningen te realiseren.
Bent u ervan op de hoogte dat niet alleen de nieuwbouw van koopwoningen, maar ook van sociale huurwoningen terugloopt? Wat gaat u hieraan doen? Deelt u de mening dat het te schandalig voor woorden is dat Nederlanders gemiddeld 9 jaar op de wachtlijst moeten staan, terwijl statushouders nog altijd voorrang krijgen? Zo nee, waarom niet?
De nieuwbouwproductie van corporaties is al sinds 2014 beperkt. In een enquête die begin dit jaar door Aedes onder haar leden is gehouden, komen verschillende oorzaken naar voren. Als belangrijkste redenen worden genoemd de stijgende bouwkosten, locatietekorten, gemeentelijk commitment en de financiële haalbaarheid van projecten. De komende jaren hebben corporaties nog extra middelen om te investeren, bovenop de reeds geplande investeringen in de meerjarenplannen. Met de impuls van € 1 miljard voor nieuwbouw in de verhuurderheffing, zoals aangekondigd op Prinsjesdag, helpt het kabinet bovendien de financiële haalbaarheid van nieuwbouwprojecten verder te vergroten. Zo kunnen corporaties meer gereguleerde woningen bouwen. Het is nu aan corporaties om volop plannen te maken en gebruik te maken van deze regeling. Daarvoor is het ook belangrijk dat gemeenten hun rol oppakken en voldoende locaties beschikbaar stellen. In de woondeals die ik in verschillende gebieden heb gesloten, is dit een belangrijk thema.
Een belangrijke hulpmotor om meer sociale huurwoningen te realiseren zijn de flexibele woningen. Die kunnen bijvoorbeeld ook gerealiseerd worden op locaties die slechts tijdelijk voor wonen bedoeld zijn. Daarom komt er een vrijstelling van de verhuurderheffing voor de bouw van flexwoningen, zodat snel extra woningen worden gerealiseerd waarmee diverse groepen geholpen zijn (bijvoorbeeld studenten, dak- en thuislozen, mensen die er ineens alleen voor komen te staan). Het PBL onderzoekt momenteel hoeveel locaties geschikt zijn voor tijdelijke woningen.
Uw mening ten aanzien van statushouders deel ik niet. Zoals u weet is de automatische urgentiestatus voor statushouders op instigatie van de Tweede Kamer geschrapt uit de Huisvestingswet en is het een afweging op lokaal niveau om te bepalen of er al dan niet bij de toewijzing van woningen voorrang aan statushouders wordt gegeven. Hierover heeft Minister Ollongren u eerder in de beantwoording van uw Kamervragen geïnformeerd. Bovendien is het juist de bedoeling dat statushouders snel uitstromen uit de asielopvang om een snelle(re) start met integratie te bevorderen en kosten te besparen. Nog belangrijker dan de toewijzing van woningen is de beschikbaarheid van voldoende woningen. Door heel veel partijen wordt hard gewerkt om het aanbod te vergroten.
Bent u er nu eindelijk toe bereid om de tijdelijke asielvergunningen van de in Nederland verblijvende statushouders in te trekken en ervoor te zorgen dat de daardoor vrijkomende sociale huurwoningen, evenals alle andere sociale huurwoningen, uitsluitend aan de Nederlanders worden toegewezen? Zo nee, waarom niet?
Zoals Minister Ollongren in eerdere beantwoording op uw Kamervragen7 heeft aangegeven wordt iedereen in Nederland in gelijke gevallen gelijk behandeld. Dat uitgangspunt is in onze Grondwet verankerd. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van nationaliteit.
Zie verder het antwoord op vraag 7.
De voortgang van het behoud van het dossier ‘Sanders’ |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Is inmiddels voldaan aan de toezegging van 16 augustus 2017 dat het dossier «Sanders», dat op 4 oktober 2001 is overgebracht naar het Nationaal Archief, zo snel mogelijk zal worden gedigitaliseerd?1
Ja, de betreffende filmrollen zijn in de periode van april tot en met juli 2018 gedigitaliseerd.
Als dit dossier nog altijd niet is gedigitaliseerd, hoe gaat u er dan voor zorgen dat dit zo snel mogelijk wel gebeurt? Als dit dossier ondertussen wél is gedigitaliseerd, welke delen zijn dan nu toegankelijk?
Nu de filmrollen zijn gedigitaliseerd, zijn ze toegankelijk. Voor het BNV-archief, waarvan het dossier «Sanders» onderdeel is, geldt een beperking op de openbaarheid vanwege de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van nog levende personen. Deze beperking vervalt op 1 januari 2025. Zolang de beperking van kracht is, kunnen verzoeken tot inzage worden gericht aan de algemene rijksarchivaris, die hierover beslist.
Het bericht ‘Het raadsel rond de val van burgemeester Peter de Koning: ‘Dit is een stille coup’’ |
|
Rens Raemakers (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Het raadsel rond de val van burgemeester Peter de Koning: «Dit is een stille coup»»?1
Ja, ik ben op de hoogte van het bericht. Het vertrek van burgemeester De Koning valt te betreuren. In algemene zin is een kwestie als deze schadelijk voor het openbaar bestuur in het algemeen en voor het aanzien van het burgemeestersambt in het bijzonder.
Ik heb dan ook aanleiding gezien de commissaris van de Koning om ambtsbericht te verzoeken. De commissaris heeft mij geïnformeerd over de aanleiding en achtergronden van het vertrek van de burgemeester.
Inmiddels heeft op 16 september 2019 ook een besloten raadsvergadering plaatsgevonden waarin de gemeenteraad van Gennep is bijgepraat over de situatie.
Wat vindt u van de geschetste gang van zaken in Gennep waarbij het onduidelijk blijkt te zijn voor de burgemeester zelf, voor een deel van de gemeenteraad en voor burgers van Gennep, waarom de burgemeester is «gedwongen» om op te stappen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de uitspraak van emeritus hoogleraar bestuurskunde Arno Korsten «Wat er in Gennep gebeurt, is hoogst ongebruikelijk én schadelijk voor het aanzien van het lokaal bestuur»?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of de procedure, inclusief de rol van het College en de vertrouwenscommissie, die in Gennep gevolgd is, in de geest van en conform de Gemeentewet is?
De bestuurlijke verhoudingen binnen het college van burgemeester en wethouders zijn verstoord, zoveel is duidelijk. De burgemeester heeft uiteindelijk ook zelf hierin aanleiding gezien om ontslag te verzoeken.
Van ontslag in de zin van artikel 61b van de Gemeentewet (verstoorde verhouding tussen de burgemeester en de raad, gevolgd door een aanbeveling tot ontslag van de burgemeester) is geen sprake. Noch is er enige formele rol of bevoegdheid van de vertrouwenscommissie in deze aangelegenheid. Die is er immers slechts bij benoeming en herbenoeming van een burgemeester.
In de praktijk is in veel gemeenten, zo ook in Gennep, een semi-permanente vertrouwenscommissie, belast met het voeren van periodieke klankbordgesprekken met de burgemeester. De wet biedt die ruimte.
Kent u andere gevallen waarbij het voor inwoners en de gemeenteraad onduidelijk is waarom de burgemeester aftreedt? Vindt u dit onwenselijk? Kunt u dit toelichten?
De burgemeester opereert in een lokaal-politieke context; hoewel hij een onafhankelijke en onpartijdige positie inneemt, is hij voor zijn functioneren feitelijk afhankelijk van de raad, en afgeleid het college. Uiteindelijk moet een burgemeester ook zelf het gevoel hebben dat hij zijn functie met gezag kan vervullen. Dat was hier niet langer het geval, er was naar het oordeel van alle betrokkenen sprake van een onwerkbare situatie.
Met het oog op het vertrouwen van de burger in het openbaar bestuur moet waar mogelijk maximale duidelijkheid worden gegeven over het ontslag van een burgemeester, maar wel met inachtneming van die zaken waarbij op grond van artikel 61b van de Gemeentewet – de gangbare procedure – geheimhouding rust; dat de gemeenteraad in die gevallen over meer informatie beschikt dan het publiek, vloeit logischerwijze voort uit het stelsel.
Wat vindt u ervan dat vertrouwenscommissies en een deel van het college, naar het schijnt, burgemeesters kunnen dwingen af te treden, zonder daarvoor een concrete reden te noemen? Bent u het eens dat er bij het aftreden van een burgermeester meer transparantie gewenst is?
Zie antwoord vraag 5.
Onderschrijft u de conclusie van het artikel dat er bij het (gedwongen) aftreden van een burgemeester tekst en uitleg moet zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe ziet u de rol van de commissaris van de Koning in situaties als deze, als hoeder van de gemeentelijke integriteit?
De commissaris van de Koning ziet op grond van de Gemeentewet en de Ambtsinstructie commissaris van de Koning toe op een ordelijk verloop van de procedure met betrekking tot het ontslag van een burgemeester. Daarnaast kan de commissaris van de Koning (als rijksorgaan) adviseren en bemiddelen in geval van bestuurlijke problemen en indien de bestuurlijke integriteit van een gemeente in het geding is.
Een en ander laat echter onverlet dat een burgemeester zelf de overtuiging moet hebben dat hij nog in voldoende mate kan functioneren.
Ik zie geen aanleiding voor nader onderzoek. Wel zal ik naar aanleiding van de casus Gennep de thematiek met de commissarissen van de Koning bespreken.
Bent u bereid tot een nader onderzoek over het ontbreken van transparantie rondom het aftreden van burgemeesters? Met de nadruk op de vraag hoe vaak dit gebeurt en hoeveel openheid er is over de reden van aftreden?
Zie antwoord vraag 8.
Gasvrij wonen |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Huiseigenaar huivert voor gasvrij wonen»1 en de studie «Onder de pannen zonder gas» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)?2
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van het SCP dat het draagvlak voor klimaatbeleid en de transitie naar aardgasvrij wonen tamelijk smal is? Wat vindt u ervan dat huishoudens zich eerder druk maken met het gebrek aan parkeerplaatsen of betere speeltuinen dan met het aardgasvrij maken van hun woning? Komen deze berichten u bekend voor of blijft u doof voor wat er werkelijk speelt onder de burgers?
In het Klimaatakkoord zijn afspraken gemaakt om Nederland door middel van een wijkaanpak van het aardgas af te halen. Elke wijk in Nederland komt tussen nu en 2050 aan de beurt. Dat betekent ook dat de planning en de gekozen oplossing voor elke wijk zal verschillen.
Draagvlak is een belangrijke voorwaarde voor het slagen van deze transitie. Het beeld dat het SCP schets ten aanzien van het draagvlak neem ik daarom zeer serieus. Het SCP laat in dit rapport zien dat veel burgers de transitie naar aardgasvrij wonen als een gegeven beschouwen. Omdat er nog veel onduidelijk is op welke wijze invulling kan worden gegeven aan aardgasvrij wonen, is de actiebereidheid over het algemeen nog niet groot.
Dit rapport bezie ik ook in de context van andere signalen. Uit de recent gepubliceerde cijfers van het Continu Onderzoek Burgerperspectieven (COB) van het SCP (COB, derde kwartaalbericht 2019) blijkt dat Natuur en Milieu het een na belangrijkste agendapunt is dat inwoners aangeven als politieke prioriteit. Het SCP geeft aan dat dit komt door de toenemende aandacht voor klimaatveranderingen en klimaatbeleid. Ook het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving (OFL) signaleert iets vergelijkbaars. Uit de meest recente rapportage van het OFL van 25 september 2019 blijkt dat het bewustzijn bij bewoners over de noodzaak van de verduurzaming van hun wijk breed aanwezig is. Welke rol mensen daarbij zien voor de overheid, voor zichzelf en voor maatschappelijke actoren verschilt sterk.
De conclusies van zowel het SCP als het OFL onderstrepen voor mij het belang om burgers duidelijkheid te bieden wat voor hen het handelingsperspectief is met betrekking tot aardgasvrij wonen en deze aanpak goed af te stemmen op de bewoners en de wijk.
Deelt u de conclusie van het SCP dat er onder burgers het gevoel leeft dat aardgasvrij wonen iets is wat zij opgelegd krijgen – wat feitelijk ook het geval is – zonder dat zij daarover iets te zeggen hebben gehad?3
De noodzaak tot het aardgasvrij maken van woningen volgt uit de ambitie om als Nederland onze bijdrage te willen leveren aan het beperken van de opwarming van de aarde en de wens om iedereen die woont en werkt in het aardbevingsgebied in Groningen nieuw perspectief te geven op een veilige leefomgeving. Hiervoor is brede parlementaire steun.
Het is essentieel dat de uitvoering van maatregelen in de gebouwde omgeving plaatsvindt met een goede betrokkenheid van bewoners en eigenaren van gebouwen. Hierbij ga ik niet over één nacht ijs. Het gaat immers over een haalbare en betaalbare aanpak waarin de bewoners en de gebouweigenaren aan de voorkant meebeslissen over de aanpak die gekozen wordt. Met name in de proeftuinen aardgasvrije wijken kunnen nu al ervaringen worden opgedaan om te leren op welke wijze de samenwerking met de bewoners vorm kan worden gegeven en wat ervoor nodig is de wijkgerichte aanpak in te richten en op te schalen.
Gaat er nu een streep door het aardgasvrij maken van de hele woningvoorraad? Zo nee, waarom wilt u uw duurzaamheids- en klimaatwaanzin koste wat het kost bij huishoudens door de strot duwen?
Nee, er gaat geen streep door dit beleid. Haalbaarheid, betaalbaarheid en zorgvuldigheid staan voorop bij de uitvoering van maatregelen ten behoeve van de energietransitie in de gebouwde omgeving.
Hoe reageert u op een van de kritische opmerkingen van deelnemers van de SCP-studie dat de bijdrage van het kleine Nederland niet in verhouding staat? Deelt u de conclusie dat het tegengaan van de Nederlandse CO2-uitstoot – te weten 0,35% van de totale mondiale uitstoot – inderdaad compleet verwaarloosbaar is?
Met de energietransitie in de gebouwde omgeving en de ambities in de andere sectoren wordt een effect van 49% CO2-reductie in 2030 beoogd voor Nederland. Dit is geen verwaarloosbaar klimaateffect. Hiermee wordt een belangrijke stap gezet in de energietransitie die samen met de bijdragen van andere landen de gewenste beperking van de opwarming van de aarde kan realiseren.
Hoe kan het dat u als reden voor het niet-opnemen van kernenergie in de energiemix continu hamert op gebrek aan draagvlak – hoewel kernenergie, zoals u zelf zegt, «de veiligste vorm van energie» is –, terwijl gebrek aan draagvlak bij aardgasvrij wonen voor u blijkbaar geen probleem is?4
Het kabinet sluit kernenergie als onderdeel van de energiemix niet uit. Kernenergie kan een onderdeel zijn van een kosteneffectieve oplossing bij het streven naar CO2-reductie. In het Klimaatakkoord staat dan ook dat het elektriciteitssysteem op een aantal manieren met CO2-vrije regelbare productie kan worden gevoed, waaronder kernenergie. De verschillende technologische oplossingen kennen echter verschillende realisatietermijnen, kosten, maatschappelijk draagvlak en andere karakteristieken waardoor ze in meer of mindere mate realistisch zijn voor de periode tot 2030. Marktpartijen die aan alle randvoorwaarden voldoen, zoals nucleaire veiligheid en voldoende financiële reservering voor ontmanteling en verwerking van radioactief afval, kunnen in aanmerking komen voor een vergunning voor de bouw van een kerncentrale. Van die mogelijkheid is in de afgelopen decennia echter geen gebruik gemaakt. De marktomstandigheden in relatie tot het investeringsklimaat zijn hiervoor de voornaamste reden.
Ik herhaal verder dat ik sterk hecht aan draagvlak voor de uitvoering van de afspraken uit het Klimaatakkoord en dit geldt uiteraard ook voor de afspraken met betrekking tot de gebouwde omgeving.
Het bericht dat een uitvaartverzekeraar mensen met een psychische aandoening weigert |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat uitvaartverzekeringen mensen met een psychische aandoening weigeren?1
Ik ben op de hoogte van het nieuwsbericht hierover.
Welke weigeringsgronden zijn toegelaten voor uitvaartverzekeraars?
In beginsel zijn verzekeraars vrij om hun eigen acceptatiebeleid te voeren en te bepalen welke criteria zij hanteren om een verzekeringsaanvraag af te wijzen. Hiervoor hoeft een verzekeraar zich niet op een (wettelijke) weigeringsgrond te beroepen. Wel perkt de wet de vrijheid om een eigen acceptatiebeleid te voeren voor bepaalde verzekeringen of gevallen in (zie bijvoorbeeld de in de beantwoording van vraag 4 beschreven wetgeving).
Vindt u het ook onwenselijk dat nabestaanden moeten crowdfunden omdat een verzekering niet mogelijk is?
Ik vind het onwenselijk en heel naar voor de betrokkenen als een dierbare overlijdt en onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn om de uitvaart te bekostigen. Om die reden vind ik toegankelijke en betaalbare uitvaartverzekeringen van groot belang. Ook verzekeraars zijn zich van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid hiervoor bewust. In de Gedragscode verzekeraars is als gedragsregel opgenomen dat verzekeraars zich inspannen om voor zoveel mogelijk (potentiële) klanten risico’s financieel af te dekken en te voorkomen dat mensen tegen hun wil onverzekerd zijn. In het acceptatiebeleid van verzekeraars worden daarmee niet uitsluitend commerciële afwegingen betrokken, maar ook hun maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Sinds 14 juni 2016 is er op grond van de Wet gelijke behandeling reeds een verbod van toepassing op het maken van direct onderscheid op basis van handicap of chronische ziekte bij het verlenen van toegang tot diensten in de uitoefening van een beroep of bedrijf (zoals het verzekeringsbedrijf). Het is verzekeraars bijvoorbeeld niet toegestaan een risicoselectie te hanteren waarbij vooraf al is aangegeven dat mensen met een bepaalde handicap of chronische ziekte een bepaalde verzekering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd of alleen tegen een bepaalde hoge premie te verkrijgen is. Een langdurige mentale beperking is een handicap in de zin van die wet. Het maken van indirect onderscheid is uitsluitend toegestaan indien dat objectief gerechtvaardigd is door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Bij de verstrekking van financiële diensten, waaronder verzekeringen, kan dus rekening worden gehouden met (gezondheids)risico’s als onderdeel van het acceptatiebeleid. Indien consumenten van mening zijn dat het acceptatiebeleid van uitvaartverzekeraars in individuele gevallen strijdig is met de wet, dan kunnen zij dit voorleggen aan het College voor de rechten van de mens of de rechter.
Bent u bereid deze discriminerende maatregel niet langer toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Nederlandse betrokkenheid bij een cyberaanval tegen Iran |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de onthullingen over Nederlandse betrokkenheid bij een cyberaanval op Iran, de zogenaamde Stuxnet aanval?1 Kunt u toelichten hoe deze betrokkenheid er precies uitzag? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichten. De publicaties zijn voor rekening van de betreffende journalist. De AIVD heeft in aanloop naar publicatie van het boek van dhr. Modderkolk beoordeeld of met publicatie van het boek eventuele staatsgeheimen zouden worden prijsgegeven en of personen door publicatie van het boek in gevaar zouden kunnen worden gebracht.
Gezien de aard van het werk en de werkwijze van de AIVD en vanwege de wettelijke plicht tot bescherming van bronnen, kan ik niet inhoudelijk reageren op vermeende betrokkenheid van Nederland. In voorkomende gevallen dat de Kamer geïnformeerd dient te worden, zal dit via de geëigende kanalen worden gedaan.
Kunt u toelichten hoe de besluitvorming is verlopen die heeft geleid tot de Nederlandse betrokkenheid bij deze cyberaanval? Wanneer werd precies waartoe besloten?
Zie antwoord op vraag 1.
Is de Nederlandse betrokkenheid op enig moment gemeld aan de Tweede Kamer? Zo ja, wanneer en hoe is dat gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 1.
Waarom heeft Nederland de VS en Israël bij deze cyberaanval op Iran geholpen?
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u een overzicht geven van de mate van controle van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) op het nucleaire programma van Iran ten tijde van de cyberaanval in 2007? Stond de faciliteit in Natanz, waar de aanval op is uitgevoerd, toen onder controle van de IAEA?
Het nucleaire programma van Iran stond in 2007 onder controle van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA). In 2007 was het toezicht geregeld via het «Comprehensive Safeguards Agreement» (CSA). Met het CSA moest Iran aan het IAEA aangeven welke nucleair-gerelateerde activiteiten Iran uitvoerde en hoeveel nucleair materiaal in Iran aanwezig was. Vervolgens kon het IAEA middels inspecties en monitoring verifiëren of de door Iran aangeleverde informatie klopte. Daarmee stond de nucleaire faciliteit bij Natanz ook onder scherp toezicht van het Agentschap.
Hoe verhoudt de Stuxnet aanval zich tot het internationaal recht? Klopt het dat deze cyberaanval waarschijnlijk haaks staat op de regels zoals vastgelegd in het zogenaamde Tallinn Manual, zoals de opstellers van dit handboek hebben geconstateerd?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de visie van het kabinet op de manier waarop het internationaal recht wordt toegepast in het cyberdomein verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 5 juli jl. (Kamerstuk 33 694, nr. 47). De juridische kwalificatie van individuele incidenten of scenario’s vereist een zorgvuldige beoordeling van alle relevante omstandigheden van het geval. In dat licht en in het licht van de beantwoording van vraag 1, ziet het kabinet ervan af om een uitspraak te doen over de juridische kwalificatie van deze specifieke casus.
Is (intern) juridisch advies aangevraagd vanwege deze cyberaanval op Iran? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit met de Kamer te delen?
Zie antwoord op vraag 1.
Klopt het dat de Stuxnet aanval ook in landen buiten Iran veel schade heeft aangericht? Kan daarvan een beeld geschetst worden?
Zie antwoord op vraag 1.
Hoe heeft Iran gereageerd op deze cyberaanval en op het bekend worden dat Nederland erbij betrokken was?
Het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft Nederland mondeling vragen gesteld over de betreffende publicatie. Daarop is geantwoord dat de publicaties voor rekening komen van de betreffende journalist.
Bent u het ermee eens dat de Stuxnet aanval door andere landen is opgevat als een soort vrijbrief om zelf ook cyberaanvallen uit te voeren?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1.
De verboden bemiddelingskosten die Utrechtse pandjesbazen rekenen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Woonbond waarschuwt Utrechtse kamerzoeker: pas op voor hoge, maar verboden bemiddelingskosten»?1
Ik ben met het bericht bekend.
Deelt u de analyse dat zolang de woningnood aanhoudt, pandjesbazen misbruik zullen kunnen blijven maken van mensen die afhankelijk zijn van een woning?
De wet is duidelijk. Huurbemiddelaars mogen, onder welke benaming dan ook, geen bemiddelingskosten bij de huurder in rekening te brengen in het geval dat de bemiddelaars (ook) in opdracht van de verhuurder bemiddelen. Met diverse partijen, waaronder de Autoriteit Consument en Markt (ACM), verken ik hoe gerichter opgetreden kan worden tegen malafide huurbemiddelaars. In de brief van 9 november jl.2licht ik toe welke acties ik onderneem. Ik kan echter niet garanderen dat bemiddelaars nooit meer onterechte bemiddelingskosten in rekening (blijven) brengen. Dat komt mede doordat sommige kwaadwillenden, die misbruik willen maken van de schaarste op de woningmarkt, altijd nieuwe wegen zoeken om al dan niet geoorloofde verdienmodellen in de markt neer te zetten. Daarom is hier in de contacten met de ACM blijvende aandacht voor. Daarnaast heeft de ACM onlangs opnieuw hard opgetreden tegen een aantal malafide huurbemiddelaars.3
Wat vindt u ervan dat bemiddelaars, makelaars, pandjesbazen en beleggers verboden bemiddelingskosten blijven rekenen, ondanks een verbod?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom voert u geen boete in voor louche pandjesbazen die herhaaldelijk de wet overtreden, zoals onlangs ook door de Woonbond bepleit?
Het verbod op dubbele bemiddelingskosten is gericht op huurbemiddelaars (die (ook) in opdracht van de verhuurder bemiddelen) en niet op de verhuurders.
Welke technische belemmeringen kent de wet voor gemeenten om een vergunningenstelsel voor verhuurders in te voeren?
Zoals ik in mijn brief van 9 november jl.4 heb aangegeven vind ik het mooi om te zien hoe gemeenten, zoals de gemeente Groningen, via hun bestaande verordenende bevoegdheden, paal en perk stellen aan praktijken van malafide verhuurders. Daarmee ontstaat beter zicht op de wettelijke mogelijkheden die er lokaal al zijn.
In de brief van 12 februari jl.5 is beschreven hoe ik de aangenomen motie6 van de leden Nijboer (PvdA) en Ronnes (CDA) ga uitvoeren. Ik zal uw Kamer dit najaar informeren over de voortgang. Deze motie verzoekt de regering waar nodig de juridische risico’s van een vergunningenstelsel voor verhuurders en bemiddelaars, zoals ingevoerd in de gemeente Groningen, weg te nemen en andere studentensteden te stimuleren om eveneens een vergunningenstelsel in te voeren.
Bent u bereid belemmeringen in de wet weg te nemen, zodat gemeenten lokaal een vergunningenstelsel kunnen invoeren, waarmee gemeenten goed verhuurderschap kunnen afdwingen, waaronder tenminste het volgen van wettelijke regels?
Zie antwoord vraag 5.
Het afbranden van monument Haarendael |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Enorme brand verandert historisch landgoed Haarendael in ruïne: oorzaak nog onbekend?1
Ja.
Deelt u de zorg dat er een grote brand was bij een landgoed met zo’n grote historische betekenis?
Ja, die zorgen deel ik. Het complex Haarendaal is van betekenis als onderdeel van ons cultureel erfgoed en om die reden zijn verschillende delen van dit complex aangewezen als rijksmonument.
Kunt u enig inzicht bieden in de oorzaak van de brand? Zo nee, bent u bereid daarover in contact te treden met het bestuur van de provincie en de gemeente?
Onderzoek van de politie en de brandweer zal moeten uitwijzen wat de oorzaak van brand is. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) heeft contact met de gemeente Haaren en de Provincie Noord-Brabant. De RCE heeft daags na de brand het pand bezocht samen met een ambtenaar van de gemeente Haaren. Op maandag 9 september zijn bouwkundige specialisten van de dienst opnieuw ter plekke geweest met een ambtenaar van de gemeente. De RCE zal de betrokken partijen ondersteunen met (specialistische) kennis en expertise bij het vervolg.
Klopt het dat de eigenaar van het historische monument geen doeltreffende maatregelen heeft genomen om het te beschermen? Deelt u de mening dat dit wel had gemoeten?
Het pand stond leeg. Navraag bij de gemeente Haaren, het bevoegd gezag in dezen, heeft geleerd dat de eigenaar in gesprek was met de gemeente over een nieuwe bestemming en anti-kraak bewoning. Inmiddels is een vergunning verleend voor anti-kraakbewoning in enkele van de omliggende gebouwen.
In het algemeen adviseert de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed bij leegstand van monumentale gebouwen om maatregelen te nemen. Dit gebeurt bij voorkeur in de vorm van anti-kraakbewoning of anders in de vorm van bijvoorbeeld bewaking en het afsluiten van een terrein met hekken. Het voordeel van anti-kraakbewoning is dat deze preventief werkt tegen vandalisme en omdat de anti-kraakwachten ook lekkages of andere bouwkundige gebreken die vervolgschade veroorzaken kunnen signaleren.
Kent u het bericht «Op de barricaden voor landgoed Haarendael»?2
Ja.
Klopt het dat al lange tijd geen onderhoud is gepleegd? Is het mogelijk dat de brand mede hierdoor heeft kunnen ontstaan?
Ja, er is lange tijd geen onderhoud aan het pand gepleegd. Technisch onderzoek naar de oorzaak van de brand wordt nog uitgevoerd. De uitkomsten daarvan zullen moeten worden afgewacht.
Kunt u reageren op de berichtgeving dat het onderhoud niet is gepleegd om de prijs te laten dalen?
Ik beschik niet over feiten die aanleiding geven dit te veronderstellen.
Deelt u de mening dat monumentaal erfgoed belangrijk is voor gemeenschappen en het karakter van een regio en vindt u ook dat het onwenselijk is als langdurig geen onderhoud wordt gepleegd aan historische monumenten?
De betekenis van erfgoed voor onze samenleving is evident. Het is niet voor niets de ondertitel van de beleidsbrief Erfgoed Telt.
Het langdurig onthouden van onderhoud aan een monument kan leiden tot ernstige schade, verlies van monumentale waarden en steeds hogere herstelkosten. Dit alles is onwenselijk. De beste manier om erfgoed in stand te houden is regelmatig onderhoud en passend gebruik. De wet- en regelgeving en de subsidieregelingen voor instandhouding van monumenten beogen daarom ook juist het stimuleren van regelmatig onderhoud en passend gebruik.
Het bericht ‘Deelautoproject botst op taaie Woningwet’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Deelautoproject botst op taaie Woningwet» (2 september 2019, De Limburger)?
Ja.
Deelt u de mening dat duurzame initiatieven, zoals dit deelautoproject, gestimuleerd moeten worden door de overheid? Zo ja, op welke wijze steunt u dergelijke energieprojecten met veel maatschappelijke voordelen? Zo nee, waarom niet?
Er wordt in Nederland op verscheidene plaatsen geëxperimenteerd met elektrische deelauto’s waarbij de accu’s met behulp van slimme laadinfrastructuur helpen bij het balanceren van het elektriciteitsnetwerk. Het project DeeldeZon is hier een mooi voorbeeld van. Het kabinet juicht dergelijke initiatieven toe omdat ze bijdragen aan het verduurzamen van mobiliteit en de energievoorziening, zoals afgesproken in het klimaatakkoord. Elektrisch autodelen kan een belangrijke versneller zijn voor de introductie van elektrisch autorijden en draagt daarnaast bij aan de verbetering van de luchtkwaliteit en de vermindering van ruimtedruk. Om de opgedane ervaringen bijeen te brengen en te verspreiden heeft het rijk samen met het bedrijfsleven en gemeenten in 2018 de Citydeal Elektrische Deelmobiliteit in stedelijke gebiedsontwikkeling ondertekend. Ook worden belemmeringen uit de praktijk in kaart gebracht waar vervolgens een oplossing voor wordt gezocht om zo projecten zoals DeeldeZon te stimuleren en te faciliteren.
Daarnaast worden innovatieve toepassingen van elektrisch vervoer gecombineerd met een slimme laadinfrastructuur die meerwaarde kan bieden voor het energiesysteem ondersteund via subsidies vanuit de Topsector energie- en de regeling Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatieregeling.
Erkent u dat de huidige regels in de Woningwet de ontwikkeling van dit deelautoproject en samenwerking met woningbouwcorporaties kan belemmeren? Zo ja, waar knellen de regels nu? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit woningcorporaties oordeelt over specifieke casuïstiek maar in algemene zin kan ik stellen dat de Woningwet de mogelijkheid biedt voor woningcorporaties om samen te werken met partijen die dergelijke initiatieven willen aanbieden. Uitgangspunt daarbij is dat een woningcorporatie activiteiten onderneemt op het gebied van de volkshuisvesting. Het is corporaties toegestaan om zonnepanelen op daken van haar gebouwen te plaatsen en de opgewekte stroom aan de bewoners te leveren.
Ook staat de Woningwet corporaties toe om door middel van een recht van opstal daken in gebruik te geven aan derden. Zo kunnen er zonnepanelen op een dak worden gelegd waarvan de stroom wordt gebruikt voor bijvoorbeeld laadpalen van een derde aanbieder. Als de corporatie deelnemer is van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW), dan heeft de corporatie doorgaans vooraf goedkeuring nodig van het WSW voor het geven van een recht van opstal. Dit goedkeuringsvereiste vloeit voort uit privaatrechtelijke afspraken tussen woningcorporaties en het WSW.
Bent u bereid om de regels zo nodig aan te passen zodat woningbouwcorporaties overtollige zonnestroom naar deelauto’s mogen sturen en deelauto’s op hun beurt terug aan de huurwoningen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en welke termijn?
In februari heb ik naar aanleiding van de evaluatie van de Woningwet mijn beleidsvoornemens naar de Kamer gestuurd.1 Daarin is aangekondigd dat corporaties dezelfde verduurzamingsmogelijkheden van gebouwen krijgen als andere vastgoedeigenaren, zolang de activiteiten verband houden met de volkshuisvestelijke kerntaken van de corporatie. Activiteiten die primair gericht zijn op het enkel leveren en/of produceren van energie aan derden vallen daar buiten. Er is geen voornemen om het werkdomein van corporaties op te rekken naar het primair leveren energiediensten aan derden. Daarmee zouden woningcorporaties een taak als energieleverancier c.q. -producent krijgen. Daar zijn andere partijen in gespecialiseerd. Deze partijen zijn beter in staat om de risico’s die samenhangen met dergelijke initiatieven in te schatten en te beheersen. Ook zouden corporaties dan met staatssteun (geborgde financiering) die zij ontvangen ten behoeve van volkshuisvestelijke taken als energieproducent in concurrentie treden met reguliere energiepartijen. Wel ben ik bereid om bij de uitwerking van het beleidsvoornemen te bezien hoe de mogelijkheden voor corporaties om met dergelijk initiatieven samen te werken verder kunnen worden vergroot, binnen de grenzen van staatssteun en adequate risicobeheersing voor het maatschappelijk vermogen van corporaties.
Bent u in gesprek met woningbouwcorporaties om dergelijke duurzame innovaties waarmee de energierekening voor sociale huurders omlaag gebracht kan worden, verder te verkennen? Zo nee, waarom niet?
Corporaties spelen een belangrijke rol in de noodzakelijke verduurzaming van de gebouwde omgeving. Door het isoleren van hun woningen en het plaatsen van zonnepanelen krijgen huurders een lagere energierekening en dragen corporaties bij aan zowel de verduurzaming als aan lagere energielasten van de huurder. Met de sector ben ik gesprek om te bezien hoe corporaties hier zo goed mogelijk invulling aan kunnen geven. Uitgangspunt is dat corporaties een bijdrage kunnen leveren aan de verduurzaming vanuit hun volkshuisvestelijke taak. Corporaties kunnen hun gebouwen en daken ook ter beschikking stellen, bijvoorbeeld met een recht van opstal, waarbij de corporatie een vergoeding krijgt van de partij die de energiedienst voor eigen rekening en risico levert. Op deze manier kan de corporatie bijdragen aan het totstandkomen van diensten die buiten het domein van de volkshuisvesting zijn, waarbij de risico’s bij de partij liggen die deze het beste kan dragen.
Op welke wijze ondersteunt u de ontwikkeling van elektrische (deel) auto’s?
Zoals gesteld bij vraag 2, ondersteunt het Rijk het gebruik van elektrische deelauto’s via de Citydeal Elektrische deelmobiliteit in stedelijke gebiedsontwikkeling. Ook via de Greendeal autodelen 2 wordt het gebruik van elektrische deelauto’s gestimuleerd. Vooral voor mensen die zich geen elektrische auto kunnen veroorloven is de elektrische deelauto een uitkomst vanwege de (aanzienlijk) lagere kosten in gebruik in vergelijk met het aanschaffen van een eigen elektrische auto. Het doel van de greendeal autodelen is 100.000 deelauto’s in Nederland en 700.000 deelautogebruikers tegen het eind van 2021.
In het Klimaatakkoord zijn voor de sector mobiliteit een breed pakket aan afspraken opgenomen ter ondersteuning van de transitie naar elektrisch vervoer. Binnen dat pakket zijn met gemeenten, provincies, brancheorganisaties en het bedrijfsleven specifieke maatregelen overeengekomen om elektrische deelauto’s te stimuleren, zoals afspraken over aanduiding, gebruik van bedrijfsauto’s door burgers buiten kantooruren en een campagne.
Bent u verdere initiatieven aan het verkennen dan wel ondersteunen, waarbij accu’s van elektrische auto’s kunnen functioneren als energieopslag? Zo ja, kunt u de ontwikkelingen daarin toelichten? Zo nee, waarom niet?
Naast de genoemde initiatieven in de antwoorden op vraag 2 is besloten om 5 miljoen euro uit de Klimaatenvelop 2019 te besteden aan de realisatie van «slimme laadpleinen» voor elektrische auto’s. Dit jaar starten in diverse gemeenten in Nederland in totaal 45 projecten voor laadpleinen waar slim wordt omgegaan met de beschikbare netcapaciteit en groene stroom en waarbij het terug leveren van stroom aan het elektriciteitsnet mogelijk is (vehicle-to-grid, V2G). De elektrische auto wordt zo benut om nog meer CO2 te besparen en investeringen in netcapaciteit te reduceren.
In deze projecten zullen gemeenten, laadpuntexploitanten, netbeheerders en kenniscentra samenwerken aan de doorontwikkeling van slimme laadconcepten, V2G-technieken en gebruikerstoepassingen. In meerdere projecten wordt de koppeling met deelauto’s en duurzaam opgewekte energie gelegd. De lessen uit de projecten zullen breed worden verspreid ter bevordering van de markt voor slimme laadinfrastructuur.
De app Nextdoor |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Buurtapp Nextdoor zo lek als een mandje»?1
Ja.
Deelt u de mening dat uit het bericht blijkt dat informatie die via deze app wordt gedeeld ook terecht kan komen bij partijen of personen voor wie dat niet bedoeld is? Zo ja, welke gevolgen kan dat hebben met betrekking tot de veiligheid en persoonlijke levenssfeer? Zo nee, waarom niet?
Uit het bericht lijkt inderdaad te kunnen worden afgeleid dat de informatie die via de app wordt gedeeld ook terecht kan komen bij personen of partijen voor wie het niet bedoeld is. Dit zou gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid en de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. Zo kan de informatie die volgens het artikel «gelekt» wordt mogelijkerwijs leiden tot inbraak, omdat uit de desbetreffende informatie kan blijken dat men niet thuis is.
Is de Autoriteit Persoonsgegevens een onderzoek gestart naar deze app, bijvoorbeeld vanwege een datalek of andere overtreding van wet- en regelgeving met betrekking tot de persoonlijke levenssfeer?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft mij bericht in beginsel geen uitspraken over mogelijke en lopende onderzoeken te doen.
Is door personen aangifte gedaan bij de politie tegen deze app? Zo ja, wat is de stand van zaken en welke mogelijke strafbare feiten betreft het?
Uit het politieregistratiesysteem blijkt dat er verscheidende malen aangifte is gedaan met betrekking tot de app Nextdoor. De aangiftes hebben betrekking op verschillende vormen van fraude, zoals identiteitsfraude. Indien er voldoende opsporingsindicaties zijn, kan worden besloten om naar aanleiding van een aangifte een strafrechtelijk onderzoek te starten. Over de behandeling van individuele aangiftes kan ik verder geen mededelingen doen.
Deelt u de mening dat de overheid, waaronder gemeenten en politie, terughoudend moet zijn om deze app en gelijkaardige apps aan te bevelen of onder de aandacht te brengen? Zo ja, waarom en hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ja, de overheid past terughoudendheid als het gaat om het aanbevelen van applicaties die ontwikkeld zijn door private partijen. De overheid dient bijvoorbeeld te voorkomen dat bij burgers ten onrechte de suggestie wordt gewekt dat een applicatie diens zaken, en in het verlengde daarvan, diens privacybescherming op orde heeft.
Dat neemt overigens niet weg dat burgers, binnen de grenzen van de wet, vrij zijn om, al dan niet in collectiefverband, vorm te geven aan bescherming van hun directe leefomgeving. Het gebruik van buurtpreventieapps kan daarbij behulpzaam zijn.
Iedere partij die dergelijke diensten aanbiedt dient zich te houden aan de (privacy-)wetgeving. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) ziet voornamelijk dat gemeenten hun inwoners juist waarschuwen naar aanleiding van klachten.
Kent u buurtapps waarbij geen informatie of data aan commerciële partijen wordt doorgespeeld en die wel besloten en goed beschermd zijn tegen inmenging van mogelijk kwaadwillende anderen? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, ziet u voor u zelf een taak om ervoor te zorgen dat een dergelijke betrouwbare app er wel komt?
Ik zie het niet als mijn taak onderzoek laten doen naar dergelijke apps. Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
De hoge prijs die huurders betalen voor de verkoop van sociale huurhuizen aan beleggers |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat huurders een hoge prijs betalen voor de verkoop van sociale huurhuizen aan beleggers?1
Voor huurders van beleggers of particuliere verhuurders in het gereguleerde huursegment geldt dezelfde huurprijsbescherming voor hun woning als voor huurders in het gereguleerde segment bij woningcorporaties. De maximale jaarlijkse huurverhoging is voor alle verhuurders in het gereguleerde segment dezelfde: inflatie + 2,5 procentpunt (2019: 4,1%).
Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Bent u nog steeds van mening dat een huurder er eigenlijk niets van merkt wanneer zijn/haar huurhuis wordt verkocht aan een belegger, ondanks de beschreven nadelen in het artikel?2
In het artikel wordt gesteld dat woningcorporaties een huurverhoging van maximaal inflatie + 1 procentpunt mogen vragen. Daarmee wordt gedoeld op de maximale huursomstijging per woningcorporatie van inflatie + 1 procentpunt (2019: 2,6%). Maar dat is de maximale gemiddelde huurverhoging over het gehele woningbezit van een woningcorporatie.
Woningcorporaties mogen voor een deel van hun woningen de maximale huurverhoging per woning van inflatie + 2,5 procentpunt vragen. Dit betekent wel dat zij binnen de maximale gemiddelde huurverhoging per woningcorporatie van inflatie + 1 procentpunt compenseren met lagere huurverhogingen voor andere woningen binnen hun bezit. Daarnaast kunnen zowel woningcorporaties als andere verhuurders bij huurwoningen in het gereguleerde segment inkomensafhankelijke hogere huurverhoging voorstellen indien het inkomen van de huurder dit toelaat. Voor woningcorporaties geldt dat deze inkomensafhankelijke hogere huurverhoging niet meetelt bij de maximale gemiddelde huursomstijging indien zij in hun prestatieafspraken hebben opgenomen dat de hiermee gepaard gaande extra huurinkomsten worden ingezet voor investeringen.
Dat betekent dat ook als de in het artikel bedoelde huurders nog steeds van een woningcorporatie zouden huren, deze huurders voor hun woning een huurverhoging van inflatie + 2,5 procentpunt (2019: 4,1%) of een inkomensafhankelijke hogere huurverhoging (inflatie + 4 procentpunt (2019: 5,6%)) hadden kunnen en mogen krijgen.
Wat vindt u van het idee om de huurmatiging, die is afgesproken in het Sociaal Huurakkoord en door u «bindend» is verklaard, ook van toepassing te laten zijn op particuliere verhuurders?
Het Sociaal Huurakkoord is een afspraak tussen de Woonbond en Aedes, de vereniging van woningcorporaties. De koepels van beleggers (IVBN) en particuliere verhuurders (Vastgoed Belang) hebben zich niet bij dat Sociaal Huurakkoord aangesloten en zijn daardoor niet aan deze afspraken gebonden.
Ook de beperking van de gemiddelde huurverhoging tot inflatie + 1 procent geldt alleen voor woningcorporaties. Woningcorporaties hebben de taak om mensen die niet zelf in hun huisvesting kunnen voorzien te huisvesten. Daarom mag van hen een meer gematigde huurverhoging over hun woningbezit worden gevraagd. De Woonbond en Aedes hebben afgesproken om de gemiddelde huurverhoging te beperken tot inflatieniveau, waarbij lokaal in de prestatieafspraken met gemeente en huurdersorganisatie een hogere huursomstijging (gemiddelde huurverhoging) kan worden afgesproken, tot maximaal inflatie + 1 procentpunt. Het wetsvoorstel dat dit mogelijk maakt is op 11 juli 2019 bij uw Kamer ingediend (Kamerstuk 35 254).
Beleggers en particuliere verhuurders hebben niet de taak om mensen die niet zelf in hun huisvesting kunnen voorzien te huisvesten; daarom geldt de wettelijke beperking van de gemiddelde huurverhoging niet voor hen. Maar als zij in het gereguleerde segment verhuren zijn zij wel gebonden aan de maximaal toegestane huurverhoging per woning.
Waarom blijft u de verkoop van sociale huurwoningen aan beleggers stimuleren, nu u zelf toegeeft dat «koopstarters worden verdrongen», «beleggers torenhoge huren vragen of zich niks aantrekken van de rechten van huurders»?3
De verkoop van sociale huurwoningen wordt niet gestimuleerd. Het is aan lokale partijen om te bepalen hoeveel sociale huurwoningen nodig zijn. Aangezien lokale woningmarkten onderling verschillen, kan ook de behoefte aan sociale huurwoningen verschillen. Gemeente, huurdersorganisatie en woningcorporatie kunnen prestatieafspraken maken over de gewenste omvang van de sociale huurwoningvoorraad, de gewenste samenstelling daarvan en de spreiding over buurten en wijken. In de prestatieafspraken kunnen ook afspraken worden gemaakt over de verkoop van sociale huurwoningen. Het zijn dus de lokale partijen die, rekening houdend met de lokale situatie, bepalen hoeveel woningen er verkocht worden.
Wat is de stand van zaken van de door u aangekondigde onderzoeken naar de rol van beleggers bij onze volkshuisvesting? Kunt u per onderzoek tussenresultaten presenteren en aangeven wanneer de onderzoeken naar de Tweede Kamer worden gestuurd?
In juli jl. heeft het CBS hun, in opdracht van mij, uitgevoerde onderzoek naar de eigendomsmutaties tussen koopwoningen en overige huurwoningen4 gepubliceerd.5 Uit het onderzoek blijkt dat de stroom «van koopwoning naar overige huurwoning» in 2016 bijna 78 duizend woningen betrof. Hierbij geldt dat het merendeel van de overige huurwoningen particuliere huurwoningen zijn. Deze particuliere verhuurders hebben veelal één particuliere huurwoning in hun portefeuille. De stroom «van koopwoning naar overige huurwoning» is groter dan de stroom «van overige huurwoning naar koopwoning»: deze bestond in 2016 uit 62 duizend woningen.
Tegelijkertijd heeft het Kadaster, op mijn verzoek, onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van de particuliere verhuurmarkt en de relatie met de aan- en verkopen van eigenaar-bewoners en koopstarters.6 Het Kadaster beschrijft dat de particuliere verhuurmarkt vooral vanaf 2013 groeit. Dat was het jaar dat de economie weer aantrok na de economische crisis. Particuliere verhuurders kopen en verkopen vooral van eigenaar-bewoners. Tot en met 2012 verkochten particuliere verhuurders meer dan dat zij kochten. Vanaf 2015 nam het saldo flink toe. Men kocht meer dan men verkocht. Koopstarters kopen deels dezelfde woningen als particuliere verhuurders, maar de overlap van de markten is niet overal even groot. Nationaal zijn er beperkte overlappen zichtbaar wat betreft koopprijs, woningtype en oppervlakte.
Daarnaast hebben het Kadaster en de Universiteit van Amsterdam onderzoek gedaan naar het prijseffect op woningen in stedelijke gebieden door investeringen van beleggers. Dit onderzoek is onlangs gepubliceerd en naar uw Kamer gestuurd. In mijn brief «Onderzoek prijseffect op woningen door aankopen door particuliere beleggers» van 10 oktober 2019 ga ik uitgebreid in op de resultaten van het onderzoek en het verdere programma waar ik aan werk.
Ook zal ik in de staat van de Woningmarkt ingaan op de cijfers die er bekend zijn over de private verhuurmarkt. De Staat van de Woningmarkt wordt dit najaar gepubliceerd.
Betrekt u bij uw onderzoeken ook het fenomeen dat particuliere verhuurders minder schappelijk zouden zijn met het verlagen van de huurprijs of matigen van de huurverhoging als er sprake is van een inkomensdaling bij de huurder? Zo nee, bent u bereid uit te zoeken in hoeverre dit bij particuliere verhuurders vaker voorkomt dan bij woningcorporaties?
De regelgeving biedt zowel woningcorporaties als andere verhuurders de mogelijkheid om huren te bevriezen of (permanent) te verlagen indien zij dat voor bepaalde huishoudens wenselijk vinden. In de brief Maatregelen huurmarkt en evaluatie herziene Woningwet7 van 22 februari 2019 heb ik aangekondigd dat ik zal bezien of ik daarnaast een regeling voor tijdelijke huurkorting wil invoeren. In mijn brief Maatregelen woningmarkt8 van 17 september 2019 staat aangekondigd dat ik dit mogelijk wil maken. Zowel woningcorporaties als andere verhuurders kunnen die tijdelijke huurkorting toepassen. De maatregel is onderdeel van het wetsvoorstel Huur en inkomensgrenzen, waarvan het streven is dat het voor het einde van dit jaar bij uw Kamer wordt ingediend.
Kunt u aangeven in welke wijken 20% of meer van de woningtransacties naar particuliere verhuurders is gegaan, en welke gemeenten dat betrof?
Ik heb geen overzicht van alle wijken en gemeenten waarin 20% of meer van de woningtransacties naar particuliere verhuurders is gegaan. Wel hebben het Kadaster en de Amsterdam Business School Finance Group in hun onderzoek naar het prijseffect door particuliere beleggers voor de onderzochte metropoolregio’s het gemiddeld aandeel woningtransacties door particuliere investeerders per buurt opgenomen voor de tijdsperiode 2009 t/m 2013 en 2014 t/m 2017. Middels hittekaarten laten zij het aandeel transacties door particuliere beleggers per buurt zien. Op de hittekaarten valt te zien het aandeel transacties door particuliere beleggers per buurt erg verschilt en over het algemeen door de tijd heen is toegenomen.
Bent u inmiddels bereid om de Engelstalige website, die buitenlandse beleggers naar Nederland moet trekken om volkshuisvesting op te kopen, uit de lucht te halen waar al meermaals om is verzocht?4 5
In delen van het land is er sprake van een tekort aan betaalbare woningen in zowel het koop- als huursegment. Daarom moeten er de komende jaren extra woningen bijkomen, met name voor starters en in het middenhuursegment. De investeringen van marktpartijen kunnen een bijdrage leveren aan het realiseren van deze extra woningen. Het is daarom belangrijk dat er voldoende financiering beschikbaar is en blijft voor de woningmarkt: daar kunnen zowel binnen- als buitenlandse marktpartijen voor zorgen.
Een website vind ik een goed instrument om feitelijke informatie over de werking van en de mogelijkheden op de Nederlandse woningmarkt te delen. De website «www.woningmarktbeleid.nl» bevat achtergrondinformatie voor iedereen die zich bezighoudt met wonen: woningcorporaties, gemeenten, provincies, makelaars, investeerders en andere betrokkenen. Ik vind het belangrijk dat dit soort informatie meertalig beschikbaar is. De website «www.investingindutchhousing.nl» gaat onderdeel uitmaken van de website «www.woningmarktbeleid.nl». Relevante en feitelijke informatie zal dan te vinden zijn via «www.dutchhousingpolicy.nl». Deze overgang brengt efficiency voordelen met zich mee en sluit het aan bij het rijksbrede websitebeleid. Naar verwachting zal de overgang nog dit jaar plaatsvinden.
Waar blijven de resultaten, die al in maart werden aangekondigd, van de gesprekken met gemeenten over een zelfbewoningsplicht en van de verkenning samen met de Staatssecretaris van Financiën naar het verhogen van de overdrachtsbelasting om zo het opkopen van huurhuizen door beleggers te ontmoedigen?6 Kunt u nog vóór Prinsjesdag aangeven of u deze twee maatregelen gaat nemen?
Ook werk ik, mede naar aanleiding van de motie Dik-Faber, samen met de gemeenten Utrecht, Rotterdam, Maastricht, Den Haag en Amsterdam uit in hoeverre een zelfbewoningsplicht voor bestaande koopwoningen een passende maatregel is om de bestaande koopvoorraad te beschermen met het oog op het eigendomsrecht, het recht op vrijheid van vestiging en vrij verkeer van kapitaal. In nauwe samenwerking met gemeenten bekijk ik praktijkcasussen en zal ik uw Kamer eind dit jaar informeren over een uitwerking.
Daarnaast is in het kader van de motie van de leden Dik-Faber en Ronnes12 toegezegd te bezien in hoeverre een differentiatie van de overdrachtsbelasting voor starters en beleggers uitvoerbaar, effectief en proportioneel is.
Dit onderzoek is inmiddels gestart. In het onderzoek wordt gekeken naar een gedifferentieerde overdrachtsbelasting, waarbij starters een vrijstelling krijgen en beleggers vanaf de derde woning te maken krijgen met een hoger tarief. Eind dit jaar verwacht ik de resultaten van dit onderzoek, waarna een kabinetsreactie volgt.
Waarom duurt het zo lang voordat u andere, concrete maatregelen neemt om de verkoop van sociale huurhuizen aan banden te leggen en huurders beter te beschermen tegen enorme huurverhogingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan lokale partijen, te weten gemeente, huurdersorganisatie en woningcorporatie, om te bepalen hoe groot de sociale huurwoningvoorraad moet zijn, welke samenstelling deze moet hebben en welke woningen eventueel verkocht kunnen worden. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 4. Daarnaast worden op grond van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting voorwaarden gesteld aan de verkoop van corporatiewoningen. Het aan banden leggen van de verkoop van sociale huurwoningen door rijksregelgeving is ongewenst, omdat daarmee de lokale afweging wordt doorkruist. Bovendien kunnen de opbrengsten van de verkoop worden gebruikt voor de opgaven waar de corporatie voor staat, zoals de nieuwbouw van sociale huurwoningen of duurzaamheidsmaatregelen.
Voor wat betreft de huurbescherming: bij een verkoop behouden de zittende huurders met een gereguleerd huurcontract de bescherming van de huurprijsregelgeving.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en niet clusteren?
Ja, zie de antwoorden op vragen 1 tot en met 10.
Het inschrijven in de Basisregistratie Persoon (BRP) |
|
Jan Middendorp (VVD), Daniel Koerhuis (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Is het waar dat iedere burger zich op een willekeurig adres in een gemeente kan inschrijven in de Basisregistratie Persoon (BRP)?
Volgens de wet BRP moet iedereen die rechtmatig verblijf geniet en naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland zal verblijven, ingeschreven worden in de BRP.
Een burger kan zich niet op een willekeurig adres in een gemeente inschrijven. De opneming van het adresgegeven in de BRP geschiedt door het college van burgemeester en wethouders op grond van de verplichte aangifte van de burger of, indien deze in gebreke blijft met het doen van aangifte, ambtshalve.
Bij een aangifte van een verhuizing controleert de gemeente altijd de identiteit van de aangever. Tevens wordt nagegaan of er nog bewoners op het in de aangifte vermelde adres zijn ingeschreven. De gemeente is bijhouder van de BRP en heeft inzicht in alle gegevens over de eigen inwoners, waaronder het adres. In de BRP kan de gemeente zien of, en zo ja welke, andere personen op het adres zijn ingeschreven. De woonbestemming van het adres kan door de gemeente worden gecontroleerd in de basisregistratie adressen en gebouwen (BAG).
Daarnaast controleren sommige gemeenten de verhuisaangifte vooraf door bewijsstukken te vragen zoals een huurcontract of verhuurdersverklaring om de feitelijke situatie vast te stellen. Er zijn ook gemeenten die zo min mogelijk belemmeringen willen opwerpen om aangifte van verhuizing te doen. Deze gemeenten controleren achteraf, bijvoorbeeld door een brief te sturen gericht aan de personen die op het adres staan ingeschreven met de vraag of zij hiermee bekend zijn.
Hoe de gemeente hiermee om moet gaan is niet voorgeschreven. Gemeenten zijn vrij om zelf te bepalen op welke wijze zij verhuisaangiften controleren en in de BRP verwerken. Daarbij maken zij de afweging tussen snelle verwerking van de aangifte en klantvriendelijkheid enerzijds en het uitvoeren van voorafgaand onderzoek en afhandeling van de verhuisaangifte anderzijds. Daarbij speelt mee dat indien bij elke verhuizing van de burger wordt gevraagd de gang naar het gemeenteloket te maken of bewijsstukken te overleggen, dit negatief kan uitpakken voor de aangiftebereidheid van mensen en de mogelijkheid om digitaal aangifte te doen. Deze aangiftebereidheid is van cruciaal belang voor de actualiteit en daarmee de kwaliteit van de adresgegevens in de BRP.
Bij twijfel over de bewoningssituatie op een adres moet de gemeente onderzoek doen en indien nodig de BRP aanpassen naar de feiten. Dat kan ook ambtshalve, zonder medewerking van de burger. Deze twijfel kan bijvoorbeeld ontstaan door:
een melding van mogelijke onjuistheid van een gegeven in de BRP, afkomstig van een bestuursorgaan;
een signaal van een burger of een andere afdeling binnen de gemeente;
een risicomelding ontvangen in het kader van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit over mogelijk onjuiste inschrijving op een adres.
Het uitvoeren van adresonderzoek is opgenomen in de circulaire Adresonderzoek BRP van het Ministerie van BZK die tot stand is gekomen in samenwerking met de NVVB.
Als blijkt dat er oneigenlijk aangifte is gedaan, door valsheid in geschrifte te plegen, is dit strafrechtelijk aan te pakken. De gemeente kan er ook voor kiezen een bestuurlijke boete op te leggen.
Afhankelijk van de situatie kan de gemeente, vooraf en achteraf, doen wat nodig is. Met ruim een miljoen verhuizingen per jaar hebben gemeenten veel kennis ontwikkeld en zijn zij goed in staat om hier op een goede manier invulling aan te geven.
Via het wettelijk verplichte evaluatie-instrument dat gemeenten elk jaar moeten uitvoeren en waarvan ze de resultaten aan de Autoriteit Persoonsgegevens als privacy-toezichthouder, en aan het Ministerie van BZK moeten sturen, wordt onder andere gemonitord hoe het inschrijfproces bij gemeenten is ingericht.
Welke handelingen moet een gemeente verrichten om bijvoorbeeld de identiteit van de in te schrijven persoon te controleren en het adres waarop deze wordt ingeschreven te controleren? Heeft de gemeente inzicht in, toegang tot, het aantal bewoners dat staat ingeschreven in een woning op het moment dat daar nieuwe bewoners aan worden toegevoegd of ingeschreven? In welke wet- en regelgeving (inclusief circulaires) is dit geregeld? Heeft de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) hierover handreikingen voor gemeenten?
Zie antwoord vraag 1.
is het waar dat een gemeente zonder instemming van een reeds ingeschreven bewoner op het betreffende adres een nieuwe bewoner kan inschrijven? Zo ja, vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Aangifte van verhuizing doen naar een adres waarop al iemand is ingeschreven, is mogelijk. Echter, bij de verwerking van die aangifte voert de gemeente een aantal controles uit. Zo wordt de nieuwe inschrijving in samenhang met de huidige situatie op het adres gecontroleerd en als er aanleiding is voor twijfel, wordt er om aanvullende informatie gevraagd of onderzoek gedaan. Daarbij gaat het uitsluitend om het vaststellen van de feitelijke woonsituatie. Inschrijving in de BRP op een adres in de gemeente is derhalve niet afhankelijk van de instemming van de reeds op dat adres ingeschreven bewoner. Slechts het feitelijk verblijf van de burger op het adres is bepalend.
Instemming als voorwaarde voor inschrijving zou in strijd zijn met de essentie van de BRP, namelijk het vastleggen van de feitelijke situatie. Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor het vaststellen van de feitelijke situatie en de juiste inschrijving.
De reeds op het adres ingeschreven bewoner die erachter komt dat op zijn adres iemand is ingeschreven kan daarvan melding maken bij de gemeente en vragen om een adresonderzoek. Daarbij worden alle overige personen op het adres «in onderzoek» gezet in de BRP. Overheidsorganisaties die daarvoor geautoriseerd zijn, krijgen vanuit de BRP bericht als er een gegeven in onderzoek is gezet. Ze kunnen hun handelen daarop aanpassen.
Zijn er gemeenten bekend waar toestemming wordt gevraagd aan de hoofdbewoner? Zo ja, welke?
Dat is mij niet bekend.
Zijn gemeenten verplicht om een in te schrijven adres te controleren op een (woon)bestemming? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn niet verplicht om de bestemming van een adres te controleren in het kader van een inschrijving. Volgens de wet BRP moeten mensen ingeschreven worden op het adres waar zij feitelijk verblijven. Dat geldt ook als dat adres geen woonbestemming heeft. In de praktijk doen gemeenten dit wel, want ingeschreven zijn op een adres zonder woonbestemming is een uitzonderingssituatie. Inschrijving gaat gepaard met afspraken over stappen om daar zo snel mogelijk weer een einde aan te maken. De inschrijving op een wachtlijst voor een adres met woonbestemming kan daar onderdeel van uitmaken.
Bent u bekend met misbruiksituaties waarbij iemand is ingeschreven op een adres zonder dat de hoofdbewoner daarvan weet heeft en daardoor in financiële problemen raakt, omdat bijvoorbeeld toeslagen worden gekort? Zo ja, bent u het eens dat dit tot schrijnende situaties kan leiden? Bent u het eens dat instemming van de ingeschreven (hoofd)bewoner veel leed kan voorkomen?
Het is mij bekend dat dergelijke gevallen voorkomen en deze tot schrijnende situaties kunnen leiden. De oplossing daarvoor is, zoals in het antwoord op vraag 3 is uiteengezet, niet om te werken met toestemming van de andere bewoner(s).
Het uitgangspunt van de Wet BRP is dat mensen ingeschreven worden op het adres waar zij feitelijk verblijven.
Afwijking van dat uitgangspunt, door te werken met instemming van bijvoorbeeld de eigenaar van het pand als voorwaarde voor inschrijving, kan ook negatieve consequenties hebben. Hierbij kan gedacht worden aan situaties van illegale verhuur, waarbij toestemming voor inschrijving (van bijvoorbeeld studenten die er feitelijk wonen) tegengewerkt wordt door de verhuurder.
Toestemming voor inschrijving van medebewoners betekent ook dat toestemming op enig moment weer ingetrokken kan worden (bijvoorbeeld na onenigheid) of om een medebewoner dwars te zitten.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 moet de gemeente bij twijfel over de bewoningssituatie op een adres, onderzoek doen en indien nodig de BRP aanpassen naar de feiten. Dat kan ook ambtshalve, zonder medewerking van de burger.
Hoewel bestuursorganen in beginsel verplicht zijn authentieke gegevens uit de BRP te gebruiken, bijvoorbeeld in verband met de uitvoering van wettelijke toeslagen, ontslaat dat deze bestuursorganen niet van de verplichting om bij het nemen van hun besluiten in concrete gevallen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen. Dat wil zeggen dat het besluit, gezien de gevolgen die dat besluit voor de burger kan hebben, niet alleen zorgvuldig en voldoende gemotiveerd wordt genomen, maar in de uitvoeringsprocessen van de betrokken instanties ook rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat een gegeven in de BRP wellicht niet actueel is.
Indien dit het geval is moet het bestuursorgaan op grond van de Wet BRP terugmelding doen aan het bevoegde college van burgemeester en wethouders. Dit college kan dan besluiten de BRP aan te aanpassen indien uit hun onderzoek blijkt dat de feitelijke situatie inderdaad anders is dan uit de BRP blijkt. Overheidsorganisaties die daarvoor geautoriseerd zijn, krijgen via de BRP bericht over de wijziging en kunnen hun handelen richting burger daarop aanpassen.
Bent u bereid om met de verschillende instanties in gesprek te gaan (VNG, Belastingdienst e.d.) om afspraken te maken over het voorkomen van inschrijven op woonadres zonder instemming van de bewoners?
Het Ministerie van BZK is in gesprek met de G4, VNG, Nederlandse Vereniging van Burgerzaken en uitvoeringsorganisaties, waaronder de Belastingdienst, over oplossingen voor de situatie waarin een nieuwe bewoner last heeft van het feit dat een oude bewoner verzuimd heeft aangifte te doen van verhuizing.
De verdubbeling van het aantal daklozen |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Aantal daklozen in Nederland verdubbeld: «Iedereen kan dakloos worden»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat iedereen tenminste zeker moet kunnen zijn van een dak boven zijn hoofd? Vindt u het een taak van de overheid daarvoor te zorgen? Hoe verklaart u dat u mensen deze basale zekerheid niet kan bieden?
Het bevorderen van de volksgezondheid en huisvesting zijn sociale grondrechten die in de Grondwet zijn opgenomen. Veel partijen hebben hierin een taak, waaronder de overheid. Er worden veel maatregelen getroffen om hier invulling aan te geven.
De verplichting om te zorgen voor voldoende zorg en ondersteuning en huisvesting is uitgewerkt in verschillende wetten. Uit de Wmo 2015 vloeit voort dat gemeenten opvang moeten bieden aan mensen die de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht, met gebruikelijk hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit hun sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
De rijksoverheid heeft een systeemverantwoordelijkheid om maatregelen te nemen waardoor voorzien wordt in voldoende huisvesting. Huurders van een niet geliberaliseerde woning kunnen op basis van de Wet op de huurtoeslag een aanvraag indienen voor huurtoeslag, waarmee de betaalbaarheid van de woning voor de doelgroep wordt verzekerd. Op basis van de Huisvestingswet 2014 kunnen gemeenten bij schaarste aan woonruimte die leidt tot onevenwichtige en onrechtvaardige effecten maatregelen nemen inzake woonruimteverdeling en woonruimtevoorraadbeheer. Omdat de markt onvoldoende voorziet in goedkope huurwoningen is op basis van de Woningwet het voorzien in voldoende betaalbare woonruimte als een dienst van algemeen economisch belang opgedragen aan de woningcorporaties.
Hoe lokaal invulling gegeven wordt aan deze taak kan de gemeente in haar woonbeleid vastleggen door middel van een woon(zorg)visie. Woningcorporaties zijn verplicht daar naar redelijkheid aan bij te dragen. Gemeenten, woningcorporaties en huurdersorganisaties kunnen in kwantitatieve en kwalitatieve prestatieafspraken vastleggen hoe het best kan worden voorzien in de lokale (zorg)behoefte van bijvoorbeeld dak- en thuislozen.
Het Kabinet vindt het belangrijk dat voor diverse groepen zoals starters, mensen met een laag of middeninkomen, ouderen en andere kwetsbare groepen, zoals dak- en thuislozen, voldoende geschikte en betaalbare woningen en woonruimten zijn, of dat nu huren of kopen is. Het kabinet neemt daarom een pakket aan maatregelen om de verschillende aspecten van de woningnood aan te pakken. Met een woningbouwprogramma van 2 miljard euro kunnen sneller en meer betaalbare woningen worden gebouwd in een goede leefomgeving. De Minister van BZK treft een aantal maatregelen om de bouw van goedkope sociale woningen te bevorderen. Zo kunnen verhuurders vanaf 2020 een vermindering van de verhuurderheffing van € 25.000 per woning krijgen indien ze nieuwe goedkope huurwoningen bouwen en nieuwe tijdelijke woningen kunnen vrijgesteld worden van de verhuurderheffing. Beide maatregelen zijn deel van het Belastingplan. Ook heeft de Minister van BZK samen met een aantal gemeenten een aantal woondeals gesloten zodat de nodige actie wordt ondernomen om te voorzien in voldoende passende woonruimte.
Deelt u de analyse dat de grote en stijgende woningnood en de afname van het aantal bedden in de gezondheidszorg de oorzaken zijn van de verontrustende verdubbeling van het aantal daklozen in Nederland? Zo nee, hoe verklaart u dan deze verdubbeling?
Uit eerder onderzoek van het CBS blijkt dat mensen vaak vanuit een situatie van relatieve armoede dakloos worden2. De G4 heeft onlangs onderzoek uitgevoerd naar het aantal daklozen in de G43. Geïnterviewden noemen het tekort aan geschikte en betaalbare woningen en de ambulantisering in de ggz als mogelijke oorzaken voor de toename van het aantal daklozen in de afgelopen jaren. Zij noemen ook andere oorzaken, bijvoorbeeld dat «alles ingewikkelder wordt».
Ik heb CBS gevraagd nader onderzoek te doen naar de toename van het aantal daklozen in de afgelopen jaren. Dit onderzoek is naar verwachting eind 2019 beschikbaar.
Kunt u ingaan op de uitspraak dat het ontbreken van basale levensbehoeften in Nederland, zoals een huis, voldoende eten en toegang tot de dokter, een schending van mensenrechten impliceert?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat zelfs mensen met een baan tegenwoordig geen woning kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe pijnlijk zichtbaar moeten de gevolgen van de woningcrisis in Nederland worden voordat u bereid bent maatregelen te nemen om de woningcrisis te beteugelen, die echt zoden aan de dijk zetten, zoals een investeringsfonds en het substantieel verminderen van de belasting op betaalbare woningen?
Zie antwoord vraag 2.
Nu blijkt dat de bijstand onvoldoende bestaansminimum biedt aan mensen, waardoor het risico op schulden groeit, bent u bereid maatregelen te treffen die het bestaansminimum in Nederland kunnen verhogen? Zo nee, waarom niet?
De bijstand is een tijdelijke vangnetregeling die voorziet in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Mensen met een laag inkomen, waaronder mensen in de bijstand, hebben bovendien recht op allerlei vormen van inkomensafhankelijke ondersteuning zoals de huur- en zorgtoeslag. Ook kunnen gemeenten in individuele gevallen bijzondere bijstand verstrekken voor noodzakelijke kosten die iemand door persoonlijke omstandigheden niet kan betalen.
In Actielijn 3 van de Brede Schuldenaanpak is daarnaast aandacht voor een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso om te voorkomen dat mensen met (problematische) schulden verder in de problemen raken. De bescherming van het bestaansminimum maakt hier expliciet onderdeel van uit. In de voortgangsbrief Brede Schuldenaanpak gaat de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in op deze acties van het kabinet.4
Welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat mensen die dakloos zijn toch in een opvanglocatie terecht kunnen, nu die overvol blijken te zitten? Bent u bereid desnoods noodmaatregelen te treffen totdat eindelijk maatregelen worden genomen die de woningcrisis kunnen bezweren en het bestaansminimum verhogen?
De afgelopen periode heb ik met betrokken partijen op diverse manieren gewerkt aan het terugdringen van het aantal daklozen. Zo ondersteun ik met de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang5 lokale en regionale partijen om versneld tot de implementatie van het advies van de commissie Dannenberg te komen6. Met het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren, dat ik op 14 maart jl. lanceerde7 (2018/19, 29 325, nr. 97), wordt gewerkt aan een forse vermindering van het aantal dak- en thuisloze jongeren en het bieden van integrale ondersteuning op alle levensgebieden8. Gezien de cijfers van het CBS is echter meer nodig om deze ontwikkeling ten aanzien van de hele groep dak- en thuislozen te keren. Daarom komt het Kabinet dit najaar samen met andere (lokale) partijen met een aanvullend plan om het aantal dak- en thuislozen de komende jaren fors terug te dringen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen die psychische zorg nodig hebben, die ook daadwerkelijk krijgen, zodat ze niet onnodig op straat belanden?
Zie antwoord vraag 8.
Doet u ook onderzoek naar de bredere gevolgen voor de maatschappij van het toenemend aantal daklozen, ook voor de veiligheid in buurten en maar ook voor het welzijn van mensen en hun kansen op de arbeidsmarkt? Zo ja, wat zijn uw conclusies? Zo nee, waarom acht u inzicht hierin niet noodzakelijk?
In 2011 is reeds een kosten-baten analyse voor de maatschappelijke opvang9 gemaakt. Daarin zijn de brede maatschappelijke gevolgen verwerkt. Binnen het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren (2019–2021) kijk ik samen met 14 gemeenten naar de effecten van de pilots. Daarin neem ik ook het bredere perspectief mee.
Het bericht ‘Wildgroei flexmakelaars baart zzp'ers zorgen’ |
|
Paul Smeulders (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Wildgroei flexmakelaars baart zzp'ers zorgen»1
Ja.
Deelt u de zorgen van zelfstandige zonder personeel (zzp)-organisaties en praktijkexperts over de snelle groei van flexbemiddelaars op de arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet?
Bemiddelaars kunnen een positieve rol spelen in het bij elkaar brengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, ook voor zzp’ers. Zij kunnen inspelen op een behoefte aan flexibel inzetbare arbeidskrachten en zijn van belang voor vakgebieden waar vraag en aanbod van (gespecialiseerd) personeel moeilijker op elkaar aansluit. Soms verlenen zij ook aanvullende diensten gerelateerd aan inhuurprocessen bij opdrachtgevers. Ik vind het echter onwenselijk als constructies er (enkel) op gericht zijn om de voordeligste route te bewandelen bij de inhuur van personeel. Zeker als daarmee het kabinetsbeginsel van gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plaats onder druk komt te staan. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb toegezegd ben ik op een aantal punten bezig te onderzoeken welke maatregelen nodig zijn om misbruik als gevolg van arbeidsbemiddeling te voorkomen. Deze maatregelen kunnen zich ook richten op bemiddeling ten aanzien van zzp’ers. Zo heb ik een onderzoek aangekondigd dat zich richt op de praktijk van driehoeksrelaties en de functie van uitzenden.2
Vindt u ook dat deze flexbemiddelaars geen enkele toegevoegde waarde hebben op de arbeidsmarkt? Zo nee, wanneer zijn flexbemiddelaars wel van toegevoegde waarde? Erkent u dat er veel situaties zijn waar flexbemiddelaars enkel worden ingezet om risico’s af te wentelen en lage tarieven te kunnen rekenen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om deze ongewenste ontwikkeling te stoppen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u reageren op de bewering in het artikel dat de rijksoverheid zelf de lelijkste partner is? Vindt u ook dat de overheid zelf het goede voorbeeld zou moeten geven?
Het verwijt dat de rijksoverheid alleen op prijs stuurt is onterecht. Inhuur van externe capaciteit wordt (Europees) aanbesteed. In de aanbestedingsprocedures spelen kwaliteitscriteria een prominente rol. Belangrijke grote raamovereenkomsten – bijvoorbeeld op het gebied van ICT-inhuur – worden voornamelijk op basis van kwalitatieve criteria gegund aan leveranciers. Bij deze gunning van raamovereenkomsten speelt prijs een secundaire rol. Ook bij de opdrachten binnen deze raamovereenkomsten is prijs veelal ondergeschikt aan de aangeboden kwaliteit.
Hoe vaak werken rijksoverheid en uitvoeringsdiensten met grote flexbemiddelaars? Hoeveel heeft de rijksoverheid de afgelopen vijf jaar uitgegeven aan flexbemiddelaars? Kunt u per ministerie en uitvoeringsdienst aangeven hoeveel mensen er werken via een bemiddelaar? Waarom wordt voor deze constructie gekozen? Welke afspraken worden met deze tussenpartijen gemaakt?
Onderdelen van de rijksoverheid maken gebruik van externe arbeidscapaciteit in het geval van tijdelijke werkzaamheden, pieken in de werkzaamheden, discontinuïteit bij ziekte en bij benodigde specialistische kennis. De inhuur van externe capaciteit gebeurt via verschillende type van bedrijven, zoals uitzendbureaus, detacheringsbureaus en flexbemiddelaars.
Ongeacht het type bedrijf, geldt dat inhuur veelal plaatsvindt via raamovereenkomsten die via Europese aanbestedingen tot stand komen. In de aanbestedingsprocedure worden aan de bedrijven, vanuit goed opdrachtgeverschap, naast eisen met betrekking tot de technische bekwaamheid, vaak ook eisen gesteld op het gebied van certificeringen, financiële draagkracht en het nakomen van financiële verplichtingen aan de personen die bemiddeld worden. Hiermee wordt bevorderd dat de rijksdienst zakendoet met bonafide bedrijven en geeft ook een waarborg dat het bedrijf zijn rol als werkgever goed invult.
Rijksoverheid.nl bevat een overzicht met gegevens van de Rijkscontracten, die onder regie van Categoriemanagement Rijk zijn afgesloten3. Hierin staan ook de raamovereenkomsten die gaan over het inzetten van externe arbeidscapaciteit, zoals ICT-inhuur en inhuur financieel advies en auditcapaciteit. Bij veel aanbestedingen en raamovereenkomsten wordt er bewust voor gekozen om deze toegankelijk te houden voor meerdere type dienstverleners met onderling afwijkende dienstverleningsconcepten, zoals zowel detacheerders als flexbemiddelaars, om onderlinge concurrentie te bevorderen en leveringszekerheid te vergroten.
In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (JBR) wordt ieder jaar een overzicht gepubliceerd van de uitgaven van de rijksdienst per Ministerie van de externe inhuur. Dit betreft de inhuur van externe capaciteit als geheel; er wordt geen onderscheid gemaakt naar het type bedrijf waarvandaan de ingehuurde medewerkers ingezet worden. Hoeveel mensen per jaar via flexbemiddelaars bij de ministeries werken is derhalve niet uit deze cijfers af te leiden. Daarnaast is op te merken dat een strikt onderscheid tussen «flexbemiddelaars» en andere type bedrijven vaak niet goed te maken is. Bedrijven verrichten verschillende diensten naast elkaar en kunnen zowel eigen personeel ter beschikking stellen aan een klant, personeel van onderaannemers doorlenen als bemiddelen voor zzp’ers.
Bent u bereid kritisch naar uw eigen opdrachtgeverschap te kijken en dit te verbeteren? Zo ja, hoe gaat u dit oppakken? Zo nee, waarom niet?
Binnen de rijksdienst wordt reeds kritisch gekeken naar het eigen opdrachtgeverschap. Voordat aanbestedingsprocedures gestart worden, vinden veelal marktconsultaties plaats waarbij partijen worden uitgenodigd hun visie te geven. Door het rijksbrede categoriemanagement worden categorieplannen opgesteld en uitgevoerd. Hierin worden onder andere inkoopstrategieën, bijdragen aan rijksbrede beleidsdoelstellingen en andere relevante aspecten gerelateerd aan een goed (rijksbreed) opdrachtgeverschap uiteengezet en uiteindelijk nagestreefd. Na het afsluiten van contracten worden via contractmanagement, gedurende de loop van contracten, de uitvoering en de nakoming gevolgd en wordt zo nodig ingegrepen.
Het niet handhaven van het boerkaverbod in het openbaar vervoer |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de politie niet in alle gevallen handhavend optreedt wanneer iemand in een boerka met het openbaar vervoer wil reizen?1
Ja.
Is het waar dat de politie niet in alle gevallen een boete uitschrijft voor het reizen met het openbaar vervoer in een boerka? Zo ja, waarom gebeurt dat niet? Wordt per persoon bijgehouden of er al eerder sprake was van een waarschuwing?
Het gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding maakt geen onderscheid naar soort kleding. Alle kleding die het gezicht onherkenbaar maakt valt hieronder.
Het verbod wordt strafrechtelijk gesanctioneerd. De wet gedeeltelijk verbod gezichtsbekkende kleding bepaalt dat de handhaving aan politie en het Openbaar Ministerie is. Deze wet bevat een nieuwe norm. Instellingen waarop het verbod van toepassing is worden geacht de wet na te leven, net als dit bij andere wetgeving het geval is. Op basis van de memorie van toelichting en de wetsbehandeling van deze wet is het uitgangspunt dat op de locatie en in het voertuig eerst op de norm wordt gewezen. In de wetsbehandeling is op basis van de aangedragen zorgen uiteen gezet dat naleving door de instellingen bestaat uit het aanspreken met het verzoek de gezichtsbedekking af te doen of de locatie of het voertuig te verlaten. Een bevoegdheid om te handhaven voor medewerkers van een locatie of in een voertuig is er niet. Bij de uitwerking voor de praktijk is aangesloten bij de wet en de wetsbehandeling in uw Kamer en de Eerste Kamer.
Er is landelijk beleid om eenduidigheid in het politieoptreden en de afdoening door het OM te bevorderen.2 Op basis daarvan heeft de politie een (intern) handelingskader opgesteld. Daarbij is uitgegaan van de parlementaire behandeling van deze wet. De politie zal in de regel eerst aan de overtreder vragen om de overtreding te beëindigen. Als een betrokkene weigert de gezichtsbedekking te verwijderen of de ruimte te verlaten, kan de politie een proces-verbaal opmaken. Het OM bepaalt vervolgens op welke wijze het proces-verbaal wordt afgedaan. Het uitgangspunt is dat zowel de betrokken instelling als de politie de-escalerend optreedt.
In het algemeen registreert de politie geen waarschuwingen. De politie geeft bij de uitvoering van haar taak frequent waarschuwingen af en het registeren daarvan zou tot een aanzienlijke administratieve lastenverzwaring leiden. Daarbij komt dat registratie van waarschuwingen in de praktijk niet noodzakelijk blijkt te zijn voor adequate handhaving. Indien blijkens meldingen van het OV sprake is van een patroon van overtredingen, kan worden besloten tot een gerichte handhavingsactie in samenwerking met het OV.
Welke concrete afspraken zijn er tussen politie en Openbaar Ministerie over het handhaven van het boerkaverbod in het openbaar vervoer?
Er is landelijk beleid om eenduidigheid in het politieoptreden en de afdoening door het OM te bevorderen. Op basis daarvan heeft de politie een (intern) handelingskader opgesteld. Daarbij is uitgegaan van de parlementaire behandeling van deze wet.
Welke andere middelen zijn er om het verbod in het openbaar vervoer effectief te handhaven?
Het openbaar vervoer heeft vanwege haar specifieke kenmerken een bijzondere positie. Achtergrond hiervoor is dat het in het openbaar vervoer gaat om duizenden «bewegende» locaties met veelal een «open-instap-regime». Het openbaar vervoer kent ook bij andere overtredingen een eigen werkwijze. Dit is reden geweest om specifiek contact te hebben met het openbaar vervoer over de werkwijze en de zorgen over escalaties, de veiligheid van personeel en reizigers. Op basis van de wet en de wetsbehandeling is het uitgangspunt dat medewerkers van het openbaar vervoer helpen bij de naleving van de wet door overtredingen bij te houden en afhankelijk van de situatie de reizigers met gezichtsbedekkende kleding aan te spreken. Dan wordt gevraagd om de gezichtsbedekking af te doen of het voertuig te verlaten. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, kan de politie worden ingeschakeld om de overtreding te beëindigen. Daarbij kan een proces-verbaal worden opgemaakt. De overtredingen die worden doorgegeven aan de verkeersleiding worden tussen het openbaar vervoersbedrijf en de lokale gezagsdriehoek besproken. Op basis van deze bijgehouden meldingen kan tussen de lokale gezagsdriehoek en het openbaar vervoer gekeken worden naar specifieke wijzen van handhaving bijvoorbeeld door gecombineerde (preventieve) handhavingsacties van OV personeel en politie. Dit zoals nu ook gebeurt bij het aanpakken van (terugkerende) verstoring van de openbare orde op bepaalde lijnen. In geval van escalatie of verstoring van de orde in het voertuig wordt aangesloten bij de bestaande protocollen in het openbaar vervoer.
Graag merk ik op dat als de politie gevraagd wordt te komen dit ook gebeurt, zoals in de interne instructie van de politie is aangegeven en specifiek in de overleggen met het openbaar vervoer is afgesproken. De wijze en snelheid van de inzet wordt daarbij afgestemd met het openbaar vervoer bedrijf op basis van de situatie in de praktijk. Op basis van het interne handelingskader van de politie wordt bij een melding van gezichtsbedekkende kleding door een instelling of een vervoerder uitgegaan van een zogenaamde «nu» melding, hetgeen betekent dat de politie binnen maximaal 30 minuten ter plaatse is. Wanneer de melding een escalatie betreft wordt dit aangemerkt als een «spoed» melding, dit betekent dat de politie binnen maximaal 15 minuten ter plaatse is.
Deze nieuwe wet heeft betrekking op veel instellingen, instanties en vervoerders en hun medewerkers. Ik blijf met de betrokken ministeries, koepels en sectoren contact houden over de uitvoering van deze wet en de daarbij behorende vragen over toepassing en reikwijdte, inclusief de handhaving. Uit de contacten en de ervaringen van de afgelopen weken leidt ik af dat de wet in het algemeen bekend is, dat er op basis van de wet werkwijzen zijn aangepast en dat daar naar gehandeld wordt. Ik vind het nog te vroeg om een beoordeling over de uitvoering en maatschappelijke gevolgen van de wet te geven, maar ik hou de vinger aan de pols.
Welke concrete taak ligt er voor respectievelijk vervoersbedrijven, chauffeurs en/of controleurs bij de handhaving van het boerkaverbod? Wat zijn de precieze mogelijkheden voor boa’s in het openbaar vervoer om op te treden op grond van deze wet?
In antwoord op vraag 4 is vermeld op welke wijze de handhaving in het openbaar vervoer plaatsvindt. Deze werkwijze geldt eveneens voor bijzondere opsporingsambtenaren (boa’s) in het openbaar vervoer. Deze wet bevat geen basis om nieuwe bevoegdheden toe te kennen aan boa’s. Zoals gebruikelijk bij strafrechtelijke verboden is de politie bevoegd om zo nodig een proces-verbaal op te maken en neemt het OM de vervolgingsbeslissing.
Wat is uw oordeel over de richtlijn van vervoerders die nog steeds stelt dat het boerkaverbod niet zou kunnen worden afgedwongen vanwege de vervoerplicht? Welke inspanningen verricht u om ervoor te zorgen dat vervoerders zich conformeren aan de door het kabinet toegelichte lijn dat de wet wel degelijk grond biedt om reizigers toegang te weigeren? (overleg IenW-vervoerders, 12 maart 2019)
Zoals uiteengezet in het antwoord op de vragen 2 en 4 heeft het OV-personeel bij de naleving van de wet de rol van het aanspreken van de persoon die in overtreding is en het bieden van een keuze om de gezichtsbedekking af te doen of het voertuig te verlaten. Het OV-personeel heeft ook de mogelijkheid een melding te doen waarbij de overtreding wordt geregistreerd in het eigen registratie systeem. Het OV-personeel heeft daarnaast een vervoersplicht en kan reizigers met een geldig vervoerbewijs niet weigeren. Wanneer in het geval van een overtreding van het verbod escalatie optreedt, kan er echter sprake zijn van hinder. In het geval van hinder is het personeel bevoegd in afwijking van de vervoersplicht de toegang te weigeren op basis van de Wet personenvervoer 2000 en het Besluit personenvervoer 2000. Deze regelgeving bevat onder andere de mogelijkheid om iemand de toegang te weigeren als er sprake is van hinderlijk gedrag of misbruik van de noodrem.
Deelt u de mening dat personeel niet in de knel mag komen door instructies van werkgevers die ertoe leiden dat wettelijke (verbods)bepalingen niet worden uitgevoerd? Wat doet u eraan om onduidelijkheid over deze situatie te voorkomen?
Het is belangrijk om zorgvuldig om te gaan met mensen die voor het toepassen van de wet staan. Het kabinet ondersteunt de naleving van de wet door de instellingen, met aandacht voor de invulling van de werkwijze die rekening houdt met het zorgen voor een veilige publieke taak en de rol die de werkgever en werknemer bij deze wet met betrekking tot de naleving hebben.
Zoals aangegeven bij de behandeling van de wet in de Eerste Kamer en in de brief van 1 april 20193 is er in de afgelopen maanden en nu nog steeds contact en overleg met ministeries, sectoren en koepels. Het gaat daarbij onder anderen om OV-bedrijven, het Ministerie van VWS en de koepelorganisaties in de zorg, het Ministerie van OCW en de koepelorganisaties in het onderwijs en met vertegenwoordigers van gemeenten, provincies, waterschappen en de rijksoverheid. Op basis daarvan is gekeken naar het moment van inwerkingtreding, de behoefte in de verschillende sectoren aan uitwerking van de communicatie en vragen die er in het algemeen leefden over de reikwijdte van de wet. Daarbij is gezorgd voor het verstrekken van informatie en concrete antwoorden over de uitvoering van de wet.
Zijn er afspraken gemaakt tussen de politie en openbaarvervoerbedrijven over het al dan niet uitschrijven van een boete bij reizigers die met een boerka willen reizen met het openbaar vervoer? Zo ja, welke?
Nee. Het Openbaar Ministerie bepaalt het strafvorderingsbeleid bij overtreding van de wet.
Deelt u de opvatting dat wetgeving gehandhaafd dient te worden, mede in het licht van de geloofwaardigheid van handhavend optreden op grond van andere wetgeving (bijvoorbeeld appen op de fiets)? Op welke wijze draagt u er zorg voor dat de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding ook in het openbaar vervoer gehandhaafd wordt?
Zie het antwoord op de vragen 4 en 8. Ja, die opvatting deel ik. Met de beleidsbrief van het OM, het handelingskader van de politie en de gedragslijn voor het OV personeel is hier invulling aan gegeven.
Het bericht 'Mogelijk 14 miljard minder aan woningbouw en wegen door stikstofuitspraak' |
|
Jessica van Eijs (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de artikelen «Bouwsector loopt miljarden mis door inperking stikstofuitstoot»1 en «Mogelijk 14 miljard minder aan woningbouw en wegen door stikstofuitspraak» met betrekking tot de ABN-AMRO publicatie «Stikstof-uitspraak kost bouwsector komende vijf jaar 14 miljard omzet»?2 3
Ja.
Is het waar dat de provincies naar aanleiding van de uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in IPO-verband hebben afgesproken voorlopig geen nieuwe natuurvergunningen te verlenen? Zo ja, wie draait dan op voor de vertragingsschade? Zo nee, hoe wordt de juridische houdbaarheid van de verleende vergunningen dan gewaarborgd?
De vergunningverlening heeft even stilgelegen maar in de brief van 4 oktober jl. heeft het kabinet aangekondigd dat stapsgewijs de vergunningverlening weer op gang kan komen. Per 11 oktober is het loket bij de (meeste) provincies voor de aanvraag van vergunningen in kader van de natuurbeschermingswet weer open. Als er geen sprake is van stikstofdepositie, heeft een initiatiefnemer geen vergunning nodig in het kader van de Wet Natuurbescherming. De AERIUS-calculator maakt dit inzichtelijk. Is er wel sprake van depositie, dan is een ecologische onderbouwing de eerste stap. Als hieruit blijkt dat er geen significant negatieve effecten zijn op het Natura 2000-gebieden, kan de toestemming worden verleend. Dit geldt ook voor nieuwe projecten die slechts een tijdelijke stikstofdepositie hebben. Daarnaast zijn ook (intern en extern) salderen en de ADC-toets weer mogelijk om een vergunningaanvraag te onderbouwen. Voor 2020 wordt er een drempelwaarde verkend voor stikstofdepositie, zodat het vergunningsproces voor veel (kleine) activiteiten weer in gang kan worden gezet. Daarnaast is het belangrijk dat er bronmaatregelen worden genomen waar deze effect hebben, onder meer door vrijwillige en warme sanering van boerenbedrijven in de buurt van natuurgebieden, investeringen in innovaties en gerichte snelheidsverlagingen daar waar het effect heeft op de stikstofdepositie.
In hoeverre mitigeert de ambitie van het kabinet om energieneutrale woningen te bouwen de beperkingen die de stikstofuitspraak opwerpt?
De afspraken over het terugdringen van de uitstoot van CO2 hebben ook effect op het terugdringen van de uitstoot van stikstof. Hierdoor bevorderen deze afspraken ook het terugdringen van de stikstofdepositie. Alle nieuwbouwwoningen zijn bijna energieneutraal en uitstootvrij (BENG-eisen). Dat betekent dat deze in de gebruiksfase geen of nauwelijks stikstofemissie kennen. De verduurzaming van de gebouwde omgeving verloopt stapsgewijs en gebiedsgericht. Door deze bronaanpak vermindert de stikstofuitstoot waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het natuurherstel en het mogelijk maken van nieuwe bouwprojecten.
Bronmaatregelen zijn in belangrijke mate al onderdeel van het Klimaatakkkoord. Dit akkoord gaat niet alleen over CO2, maar stuurt ook op stikstof. In 2050 is de volledige gebouwde omgeving CO2-arm en aardgasvrij en bovendien 100% circulair. In dat kader worden al stappen gezet. Zo worden bijvoorbeeld komend jaar de milieuprestatienormen zodanig aangescherpt dat dit circulaire bouw bevordert. Daarnaast is er een subsidieregeling voor huiseigenaren om hun woning te isoleren (een eerste noodzakelijke stap naar alternatieve warmtebronnen).
Voor hoeveel woningen geldt dat de bouw inmiddels als gevolg van de uitspraak is stopgezet?
De Raad van State heeft aangegeven dat de PAS-uitspraak geen gevolgen heeft voor onherroepelijke vergunningen. Bouwprojecten in uitvoering zijn als gevolg van de uitspraak niet stopgezet. Wel leidt de uitspraak voor een groot aantal woningbouwplannen tot vertraging en/of aanpassing. In het overzicht dat de Minister van LNV op 13 september jl. aan uw Kamer heeft doen toekomen is te zien dat provincies en gemeenten inschatten dat de uitspraak van de Raad van State potentieel meer dan 300.000 woningen raakt. Uit een inventarisatie van de leden van Bouwend Nederland blijkt dat er op dit moment bijna 25.000 woningen zijn getroffen door de uitspraak. Dat betekent niet dat al deze projecten uiteindelijk geen doorgang kunnen vinden, maar wel dat deze projecten moeten kijken of er een depositie in Natura 2000 plaatsvindt.
Veel initiatieven zijn stilgevallen waardoor direct uitstel van woningbouw is ontstaan en de continuïteit in de bouwsector in gevaar komt. Voor de vergunningverlening is ook ecologische en juridische expertise bij gemeenten en provincies nodig maar (nog) niet altijd voorhanden. Dat laat onverlet dat de mogelijkheden die thans beschikbaar zijn in veel gevallen perspectief kunnen bieden.
Wat betekent de stikstofuitspraak voor de afgifte van bouwvergunningen en wat kunt u doen om het aantal afgegeven bouwvergunningen op peil te houden, gegeven de ontwikkelingen in verstrekte vergunningen en de ambities van 75.000 woningen die in de Nationale Woonagenda zijn opgesteld4?
De afgifte van bouwvergunningen heeft de afgelopen maanden enige vertraging opgelopen. Inmiddels is het loket voor de aanvragen weer beperkt open. Als er geen sprake is van stikstofdepositie, heeft een initiatiefnemer geen vergunning nodig in het kader van de Wet Natuurbescherming. De AERIUS-calculator maakt dit inzichtelijk. Is er wel sprake van depositie, dan is een ecologische onderbouwing de eerste stap. Als hieruit blijkt dat er geen significant negatieve effecten zijn op het Natura 2000-gebieden, kan de overheid toestemming verlenen. Dit geldt ook voor nieuwe projecten die slechts een tijdelijke stikstofdepositie hebben. Daarnaast zijn ook (intern en extern) salderen en de ADC-toets weer mogelijk om een vergunningaanvraag te onderbouwen.8
Wat kan de bouwsector volgens u doen om emissieloos bouwen te stimuleren?
Met het verplichten van aardgasvrije bouw is een belangrijke emissiebron bij nieuwbouw weggenomen. Toch zijn er aanvullende technische innovaties mogelijk die het terugdringen van de stikstofdepositie in de bouwfase bevorderen. Op korte termijn zou het een oplossing kunnen zijn om door middel van installaties de negatieve effecten te mitigeren. Bijvoorbeeld het installeren van luchtwassers of innovaties als het elektrificeren van vrachtvervoer en werktuigen zouden daar een belangrijke bijdrage aan kunnen leveren. Dit soort innovaties vragen een nadere uitwerking. Ik ga daarover graag met de sector in gesprek. Op de langere termijn is het noodzakelijk de uitstoot van stikstof bij de bron aan te pakken.
Welke inspanningen doet u om de sector te stimuleren om emissieloos te bouwen?
Een belangrijke stap om emissies terug te dringen is al gezet door over te stappen op aardgasvrije nieuwbouw. Daardoor is – naast stikstofemissies als gevolg van de zgn. verkeer aantrekkende werking van woningen in de gebruiksfase – met name het bouwproces nog een tijdelijke bron van uitstoot. Ik ondersteun de sector door het faciliteren van onderzoek en kennisuitwisseling.
Hoe ondersteunt het kabinet de ontwikkeling en inzet van elektrische werkbouwtuigen?
Er zijn innovaties gaande in de markt, bijvoorbeeld de inzet van elektrische hijskranen. Ik ben met partijen in de sector in gesprek om gezamenlijk in kaart te brengen wat nodig is om deze ontwikkeling te versnellen.
Welke acties onderneemt het kabinet om de bouwsector te stimuleren om de stikstof-emissie terug te dringen of grondig te compenseren en zo woningbouwprojecten door te laten gaan?
De bouwsector is verantwoordelijk voor minder dan 0,6% van de gemiddelde stikstofdepositie in Nederland (RIVM, 2019). Dat neemt niet weg dat zij kan bijdragen aan minder stikstofuitstoot. Zo onderzoekt de sector momenteel of het mogelijk is hubs te maken vanaf waar bouwmaterialen met elektrisch vervoer naar de eindbestemming kunnen worden gebracht. Ook zijn er mogelijkheden om bijvoorbeeld elektrische hijskranen in te zetten.
Onderkent u dat de ADC-toets lastiger uitvoerbaar is voor de woningbouw dan voor grote infrastructurele projecten, zoals in het artikel wordt gesteld?
De ADC-toets is naar verwachting lastiger uitvoerbaar voor een individueel woningbouwproject dan voor grote infrastructurele projecten van nationaal belang. Onderdeel van de toets is immers dat er geen alternatieven beschikbaar zijn met minder schadelijke effecten voor N2000-gebieden. Wanneer op een hoger schaalniveau gekeken wordt, bijvoorbeeld op het niveau van de regio, liggen die alternatieven minder voor de hand. Wanneer er in een regio een grote vraag naar woningen is, waar niet aan kan worden voldaan met de huidige voorraad, kan er mogelijk een potentieel (groot) maatschappelijk belang naar voren komen. Er is juridisch en praktisch nog geen ervaring opgedaan met de uitvoering van een (regionale) ADC-toets voor woningbouw.
Kunt u uiteenzetten wanneer een woningbouwproject onder een «dwingende reden van algemeen belang» valt?
Zie antwoord vraag 10.
Welke mogelijkheden bestaan er om eventuele drempels voor woningbouw, die de ADC-toets opwerpt, weg te nemen?
Zie antwoord vraag 10.
In hoeverre is het uw verwachting dat naast woningbouwprojecten die op plaatsen met een woningoverschot ook op plaatsen zonder een woningoverschot tegen restricties aanlopen, en wat kunt u in dit geval doen om de woningbouw op peil te houden?
De gevolgen van de uitspraak van de Raad van State strekken zich uit over heel Nederland en dit staat los van het feit of er een woningtekort dan wel -overschot is. De Natura-2000 gebieden liggen verspreid over Nederland en veel gebieden zijn overbelast met stikstof. Zie verder antwoord vraag 5.
In hoeverre deelt u de stelling dat binnenstedelijk bouwen door de uitspraak van nog groter belang wordt, en wat doet u om dit te stimuleren?5
Binnenstedelijke projecten liggen over het algemeen verder van N2000-gebieden en zullen daarmee tot minder stikstofdepositie kunnen leiden in deze gebieden. Bovendien kan de uitstoot van de nieuwe woningen en het bijbehorende verkeer mogelijk worden gesaldeerd met de uitstoot die eerder op die locatie plaatsvond. Dat kan de haalbaarheid van het realiseren van binnenstedelijk bouwen, voor wat betreft het aspect stikstofdepositie, over het algemeen iets vergroten.
Kunt u aangeven hoe ver het staat met uw aankondiging om uiterlijk dit najaar met een overzicht te komen van alle infraprojecten die door de PAS-uitspraak worden getroffen?
Een overzicht van de nationale infrastructuur projecten die mogelijk gevolgen ondervinden van de PAS-uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is opgenomen bij de brief die de Minister van LNV u 13 september heeft doen toekomen (Kenmerk DGNVLG-NP/19219179). De gevolgen van de PAS uitspraak worden momenteel geïnventariseerd. Duidelijk is dat de uitspraak gevolgen kan hebben voor zowel planning als uitgaven. Voor grote MIRT-projecten in de buurt van Natura 2000-gebieden zal een passende beoordeling opgesteld moeten worden en dient mogelijk een ADC-toets te worden doorlopen. Dit kan veel tijd kosten, zeker als er prioritaire habitats betrokken zijn en advies van de Europese Commissie noodzakelijk is. De Minister van IenW zal de Kamer voorafgaand aan het Nota-overleg MIRT informeren over de gevolgen van de PAS-uitspraak voor de nationale infrastructuur projecten.
Het niet handhaven van het verbod op gezichtsbedekkende kleding in het openbaar vervoer |
|
Harry van der Molen (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het artikel «Nikabdraagster uit de bus gezet»?1
Ja.
Bent u bekend met de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding van 27 juni 2018, waarvan artikel 1, eerste lid luidt: 'Het is verboden om in het openbaar vervoer en in gebouwen en bijbehorende erven van onderwijsinstellingen, overheidsinstellingen en zorginstellingen kleding te dragen die het gezicht geheel bedekt of zodanig bedekt dat alleen de ogen onbedekt zijn, dan wel onherkenbaar maakt». (Staatsblad 2018, 222)?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding op 1 augustus 2019 in werking getreden is in Nederland (Staatsblad 2019, 165)?
Ja.
Kunt u uitleggen waarom een chauffeur in Limburg, die deze wet netjes handhaaft, op de vingers getikt wordt en waarom de politie en de werkgever deze man niet ondersteunen?
De wet gedeeltelijk verbod gezichtsbekkende kleding bepaalt dat de handhaving aan politie en het Openbaar Ministerie is. Deze wet bevat een nieuwe norm. Instellingen waarop het verbod van toepassing is worden geacht de wet na te leven, net als dit bij andere wetgeving het geval is. Op basis van de memorie van toelichting en de wetsbehandeling van deze wet is het uitgangspunt dat op de locatie en in het voertuig eerst op de norm wordt gewezen. In de wetsbehandeling is op basis van de aangedragen zorgen uiteen gezet dat naleving door de instellingen bestaat uit het aanspreken met het verzoek de gezichtsbedekking af te doen of de locatie of het voertuig te verlaten. Een bevoegdheid om te handhaven voor medewerkers van een locatie of in een voertuig is er niet. Bij de uitwerking voor de praktijk is aangesloten bij de wet en de wetsbehandeling in uw Kamer en de Eerste Kamer.
Het openbaar vervoer heeft vanwege haar specifieke kenmerken een bijzondere positie. Achtergrond hiervoor is dat het in het openbaar vervoer gaat om duizenden «bewegende» locaties met veelal een «open-instap-regime». Het openbaar vervoer kent ook bij andere overtredingen een eigen werkwijze. Dit is reden geweest om specifiek contact te hebben met het openbaar vervoer over de werkwijze en de zorgen over escalaties, de veiligheid van personeel en reizigers. Op basis van de wet en de wetsbehandeling is het uitgangspunt dat medewerkers van het openbaar vervoer helpen bij de naleving van de wet door overtredingen bij te houden en afhankelijk van de situatie de reizigers met gezichtsbedekkende kleding aan te spreken. Dan wordt gevraagd om de gezichtsbedekking af te doen of het voertuig te verlaten. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, kan de politie worden ingeschakeld om de overtreding te beëindigen. Daarbij kan een proces-verbaal worden opgemaakt. De overtredingen die worden doorgegeven aan de verkeersleiding worden tussen het openbaar vervoersbedrijf en de lokale gezagsdriehoek besproken. Op basis van deze bijgehouden meldingen kan tussen de lokale gezagsdriehoek en het openbaar vervoer gekeken worden naar specifieke wijzen van handhaving bijvoorbeeld door gecombineerde (preventieve) handhavingsacties van OV personeel en politie. Dit zoals nu ook gebeurt bij het aanpakken van (terugkerende) verstoring van de openbare orde op bepaalde lijnen. In geval van escalatie of verstoring van de orde in het voertuig wordt aangesloten bij de bestaande protocollen in het openbaar vervoer.
In het voorval waarover u vragen stelt heeft de betreffende chauffeur conform deze gedragslijn een mevrouw aangesproken en hierna is, eveneens conform de gedragslijn, de melding bij de verkeersleiding gedaan. Op basis van de personeelsinstructie is het de bedoeling dat de dienstregeling alleen in overleg tussen de chauffeur en de verkeersleiding wordt gestopt. Dit is noodzakelijk om hinder, overlast of escalatie in het voertuig voor reizigers en personeel en onveilige situaties voor andere verkeersdeelnemers te voorkomen. Het openbaar vervoer bedrijf betrokken bij dit voorval heeft binnen het bedrijf contact opgenomen om bij alle medewerkers de gedragslijn onder de aandacht te brengen en er voor te zorgen dat escalaties en onveilige situaties door het stoppen van de dienstregeling wordt voorkomen en tegelijkertijd de wet wordt nageleefd.
Ten aanzien van de politie merk ik op dat op de eerste dag de politiemedewerker overeenkomstig de interne politie instructie heeft gehandeld. Ten overvloede merk ik op dat de tweede dag de verkeersleiding zelf de beslissing heeft genomen om de politie niet in te schakelen.
Wilt u ervoor zorgen dat deze man en andere mensen die gewoon netjes de wet uitvoeren beschermd worden en wilt u de chauffeur persoonlijk bedanken?
Het is belangrijk om zorgvuldig om te gaan met mensen die voor het toepassen van de wet staan. Bij het voorval in een bus in Stein hebben zowel de buschauffeur als de politiemedewerker conform de wet gehandeld.
Het kabinet ondersteunt de naleving van de wet door de instellingen, met aandacht voor de invulling van de werkwijze die rekening houdt met het zorgen voor een veilige publieke taak en de rol die de werkgever en werknemer bij deze wet met betrekking tot de naleving hebben.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze wet effectief gehandhaafd gaat worden in het openbaar vervoer? En wat vindt u ervan dat de politie de tweede keer helemaal niet komt?
Bij de door u genoemde «tweede keer» heeft het openbaar vervoer bedrijf in kwestie aangegeven dat de persoon met gezichtsbedekkende kleding door de chauffeur aangesproken, de keuze is voorgelegd om de gezichtsbedekking te verwijderen of de bus te verlaten en is de verkeersleiding ingeschakeld. De verkeersleiding maakt de inschatting of de politie moet worden ingeschakeld. In dit geval heeft de verkeersleiding op basis van de concrete situatie de inschatting gemaakt de politie niet in te zetten.
Op basis van de wet en de wetsbehandeling die vertaald is in de gedragslijn voor het openbaar vervoer is de inschatting of de politie wordt gebeld aan de medewerkers. Dit is ook zo opgenomen in de gedragslijn voor het openbaar vervoer.
Graag merk ik op dat als de politie gevraagd wordt te komen dit ook gebeurt, zoals in de interne instructie van de politie is aangegeven en specifiek in de overleggen met het openbaar vervoer is afgesproken. De wijze en snelheid van de inzet wordt daarbij afgestemd met het openbaar vervoer bedrijf op basis van de situatie in de praktijk. Op basis van het interne handelingskader van de politie wordt bij een melding van gezichtsbedekkende kleding door een instelling of een vervoerder uitgegaan van een zogenaamde «nu» melding, hetgeen betekent dat de politie binnen maximaal 30 minuten ter plaatse is. Wanneer de melding een escalatie betreft wordt dit aangemerkt als een «spoed» melding, dit betekent dat de politie binnen maximaal 15 minuten ter plaatse is.
De wijze van naleving en handhaving in het openbaar vervoer is opgenomen in mijn antwoord op vraag 4.
De stilgevallen woningbouw |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Woningbouw zakt naar laagste punt in drie jaar – «Loskoppelen gas kost in dit tempo 150 jaar»»?1
Ja.
Op wat voor manier bent u de woningbouw aan het «versnellen» – zoals u zo vaak hebt beloofd – aangezien Heijmans, een van de grootste bouwconcerns van Nederland, daar momenteel niets van merkt?
Vanaf het begin van dit kabinet heeft het Ministerie van BZK prioriteit gegeven aan de woningbouw. Afspraken over woningbouw en stadsontwikkeling zijn een belangrijk onderdeel van de Nationale woonagenda, ontwikkellocaties in de ontwerpNOVI en de woondeals die Minister Ollongren heeft gesloten met vijf regio’s waar de bouwopgave het grootst is. Daarnaast heeft Minister Ollongren in het voorjaar de Transformatiefaciliteit gelanceerd, die 38 miljoen euro voorfinanciering biedt voor de ontwikkeling tot woongebied van bedrijventerreinen en kantoorparken die op een aantrekkelijke locatie liggen. Ook heeft Minister Ollongren de Crisis- en herstelwet aangepast en uitgebreid om procedures van woningbouwplannen te vereenvoudigen en versnellen. Verder wordt het expertteam woningbouw ingezet om gericht projecten te versnellen.
De beoogde woningbouwproductie van 75 duizend woningen per jaar blijkt in 2018 ruim gehaald, met een productie van bijna 80 duizend nieuwe woningen, inclusief transformaties. Ook voor 2019 wordt verwacht dat het doel van 75 duizend toevoegingen, inclusief transformaties, gehaald gaat worden. De Nationale woonagenda en woondeals vormen een stevige basis om verder samen te werken aan de gezamenlijke opgave waar we voor staan. Om het woningtekort terug te dringen en ervoor te zorgen dat starters en lage en middeninkomens sneller een woning kunnen vinden moet de bouwproductie de komende jaren hoog blijven. Het bouwen van woningen is de structurele oplossing voor een goede balans op de woningmarkt en daarvoor is een grote stap vooruit nodig van alle partijen.
Op Prinsjesdag heeft het kabinet een pakket aan maatregelen aangekondigd om de verschillende aspecten van de woningnood aan te pakken. Onderdeel van dat pakket is een woningbouwimpuls van 2 miljard euro, waarmee sneller en meer betaalbare woningen kunnen worden gebouwd in een goede leefomgeving. Dit programma bestaat uit een budgettaire impuls voor de woningbouw van 1 miljard euro, waarmee per 2020 wordt gewerkt aan het inlopen van het woningtekort en het meerjarig hoog houden van de bouwproductie, om te zorgen dat middeninkomens toegang houden tot de woningmarkt. We vragen en stimuleren gemeenten en marktpartijen om maximaal bij te dragen aan dit doel. Daarnaast bevat het programma een impuls van 1 miljard euro via de verhuurderheffing. Hiermee ontstaat een gerichte stimulans voor woningcorporaties en andere verhuurders om meer betaalbare woningen te bouwen. Daarnaast komt er een vrijstelling voor de bouw van flexwoningen, zodat snel extra woningen kunnen worden gerealiseerd waarmee diverse groepen geholpen zijn (bijvoorbeeld studenten, dak- en thuislozen, mensen die er ineens alleen voor komen te staan).
Hoe is het mogelijk dat – in tijden van oplopende woningnood – het aantal afgegeven bouwvergunningen niet fors toeneemt, maar het afgelopen kwartaal zelfs naar het laagste punt in drie jaar tijd is gezakt? Deelt u de conclusie dat dit haaks staat op uw eerdere antwoorden op Kamervragen, waarin u schrijft dat «u geen dalende trend in de vergunningverlening ziet»?2
Er zijn verschillende oorzaken voor de daling van het aantal afgegeven bouwvergunningen. Bouwbedrijven kampen met een gebrek aan gekwalificeerd personeel en het aantal faillissementen uitgesproken in de bouw stijgt doordat de werkelijke kosten van een project vaak een stuk hoger (6 tot 10 procent) uitvallen dan de prijs waarvoor is ingetekend.
Eerder was er geen sprake van een dalende trend in de vergunningverlening, het aantal afgegeven vergunningen in 2018 is op hetzelfde niveau gebleven als het jaar daarvoor. Hetgeen u naar verwijst betreft een uitspraak van september 2018 waarin Minister Ollongren heeft aangegeven dat het aantal afgegeven vergunningen maandelijks sterk fluctueert.
De uitspraak van de Raad van State (RvS) over het Programma Aanpak Stikstof (PAS) heeft grote gevolgen voor de vergunningverlening woningbouw. Derhalve is samen met lokale overheden een grove inventarisatie gemaakt van woningbouwprojecten die de komende 1,5 jaar op de planning staan in de nabijheid van Natura 2000-gebieden. Duidelijk is dat het gaat om tienduizenden woningen waarvan de bouw mogelijk wordt vertraagd. In hoeverre bouwprojecten daadwerkelijk last ondervinden van de uitspraak van de RvS hangt af van de omvang en ligging ten opzichte van nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Sinds 11 oktober worden er weer vergunningen verleend op basis van de Wet natuurbescherming, omdat de provincies nieuwe beleidsregels hebben vastgesteld voor het verlenen van vergunningen. De kern van de nieuwe regels is dat vooraf moet worden aangetoond dat projecten geen stikstof uitstoten of dat de stikstof geen significante effecten heeft op Natura 2000-gebieden. De provincies geven aan dat, ondanks regionale verschillen, al veel projecten door kunnen in de vergunningverlening. Ook hier is de omvang en ligging ten opzichte van nabijgelegen Natura 2000-gebieden van belang voor in hoeverre bouwprojecten daadwerkelijk last ondervinden van de uitspraak van de RvS.
De op 13 november aangekondigde aanvullende maatregelen bieden de stikstofruimte om 75 duizend woningen te realiseren in 2020. Deze stikstofruimte is niet overal even groot en moet zo efficiënt mogelijk worden ingezet. Bij de regionale afspraken over de verdeling van de vrijgekomen ruimte is samenwerking tussen gemeenten, provincies en het Rijk daarom cruciaal. Omdat de gemiddelde doorlooptijd van een woning tussen vergunning en het formele moment van oplevering voor ingebruikname tussen 21 en 24 maanden ligt, kan het afgenomen aantal verleende vergunningen in 2019 zorgen voor een terugval van de woningbouwproductie. Niet alleen de stikstofproblematiek beïnvloedt de vergunningverlening, ook de capaciteit in de bouw en afzwakking van de conjunctuur hebben een neerwaartse invloed op de vergunningverlening. In de Staat van de Woningmarkt zijn voor 2020 circa 73 duizend gereedgemelde woningen voorspeld, inclusief transformaties.3 Het kabinet blijft alles op alles zetten om jaarlijks 75 duizend toevoegingen aan de woningvoorraad te halen.
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op eerdere Kamervragen hebt geschreven: «Mochten de vergunningverleningen achterblijven in 2019, dan zal ik dat meenemen in de gesprekken die ik voer met de regio’s»?3 Wat gaat u – nu de vergunningverleningen achterblijven – precies doen? Deelt u de mening dat alleen «gesprekken voeren» niet voldoende is?
Het is nodig dat elke regio zorgt voor voldoende bouwplannen om tijdig te voorzien in de woningbehoefte. In dit kader heeft Minister Ollongren eerder met een aantal grote stedelijke regio’s woondeals gesloten waarin onder andere afspraken zijn gemaakt over de woningbouw. In de woondeals zijn behalve over de woningbouwplannen op korte termijn afspraken gemaakt ook over de plancapaciteit op de middellange- en lange termijn. Het woningbouwprogramma van 2 miljard euro dat het kabinet tijdens Prinsjesdag heeft aangekondigd, zal de versnelde realisatie van bouwprojecten, waaronder plannen waar in de woondeals afspraken over zijn gemaakt, versnellen en daarmee ook de vergunningverlening stimuleren.
Met de vijf woondealregio’s blijven we in gesprek over de effecten van de stikstofproblematiek voor de afspraken in de woondeals. Ik zet me er vol voor in om ervoor te zorgen dat de woningbouw weer doorgaat, met oog voor de natuur. Ook heeft het kabinet op 4 oktober maatregelen aangekondigd die ervoor zorgen dat de vergunningverlening weer op gang komt. Het kabinet heeft op 13 november jl. middels een brief aan uw Kamer aanvullende maatregelen om de bouw verder op gang te brengen aangekondigd. Met dit eerste pakket aan maatregelen wil het kabinet zo spoedig mogelijk de stikstofdepositie terugdringen en natuur verbeteren om zo weer ruimte te bieden voor de realisatie van de benodigde extra woningbouw. Verdere vertragingen daarvan zijn buitengewoon onwenselijk. Daarom krijgen de woningbouwsector en een aantal infrastructurele projecten als eerste de vrijgekomen ruimte toebedeeld om nieuwe projecten en activiteiten op te starten.
Bent u ervan op de hoogte dat volgens Heijmans «de woningbouwproductie de komende tijd níét wordt aangejaagd, omdat het kabinet vasthoudt aan binnenstedelijk bouwen»? Deelt u de mening dat met louter binnenstedelijk bouwen, dat doorgaans duurder is en langer duurt, de een- en tweepersoonshuishoudens op korte termijn niet geholpen zijn?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Zoals Minister Ollongren mei jongstleden heeft aangegeven is het nodig dat elke regio zorgt voor voldoende bouwplannen om tijdig te voorzien in de woningbehoefte. Daarbij is het wenselijk dat zij de ruimte binnen bestaand bebouwd gebied optimaal benutten. Wanneer het niet mogelijk is om op termijn de woningbehoefte volledig binnenstedelijk in te vullen, dan is het nodig dat regio’s ook tijdig de mogelijkheden aan de randen van de stad verkennen. Voor elke locatie is van belang dat de bereikbaarheid geborgd is.
Ik zie het als onze gezamenlijke uitdaging om te voorzien in de behoefte aan woningen. Ik vind het belangrijk dat er voldoende geschikte en betaalbare woningen zijn voor diverse groepen, zoals starters en mensen met een middeninkomen, omdat het voor hen in het bijzonder knelt op de woningmarkt.
Daarbij is het nodig dat elke regio zorgt voor voldoende bouwplannen om tijdig te voorzien in de woningbehoefte en is het wenselijk dat zij de ruimte binnen bestaand bebouwd gebied optimaal benutten. Wanneer het niet mogelijk is om op termijn de woningbehoefte volledig binnenstedelijk in te vullen, dan is het nodig dat regio’s ook tijdig de mogelijkheden aan de randen van de stad verkennen. Daarbij blijft voorop staan dat er, ook in de lokale dynamiek, druk blijft om complexe binnenstedelijke locaties te ontwikkelen, en niet lichtzinnig wordt geschoven naar bouwlocaties buiten de bestaande stad.
Gaat u nu alsnog uw belofte waarmaken dat «er óók in het groen moet worden gebouwd», omdat we het «anders niet redden»?4 Bent u ertoe bereid de regio’s concreet op te dragen buitenstedelijk bouwen te faciliteren in plaats van allerlei ambtelijke «woondeals» te sluiten waar niets van terecht komt?
De keuze voor specifieke bouwlocaties ligt bij provincies en gemeenten. Waar ik op toezie en hen zo nodig ook op aanspreek, is dat zij zich inzetten om voldoende locaties beschikbaar te stellen om te voorzien in de woningbehoefte.
In de ontwerpNOVI wordt de ontwikkeling van woon- en werklocaties expliciet gekoppeld aan maatregelen voor mobiliteit. Compacte verstedelijking wordt in eerste instantie vooral gestimuleerd rond mobiliteitsknooppunten. Voor de toenemende vraag naar wonen, werken en voorzieningen wordt de ruimte in de bestaande gebouwde omgeving zoveel mogelijk benut. Niet in alle regio’s zal de binnenstedelijke ruimte op termijn voldoende zijn om te voorzien in de woningbehoefte. Vele regio’s hebben daarom zowel binnenstedelijke als buitenstedelijke bouwplannen in hun programmering, en wordt er op diverse plekken waar nodig ook al buitenstedelijk gebouwd.
Ten aanzien van de woondeals wordt de woningbouwproductie in de vijf stedelijke regio’s de komende jaren versneld. Daarvoor zijn ook afspraken gemaakt over samenwerking rondom specifieke versnellingslocaties en langjarige grootschalige gebiedsontwikkelingen. Het woningbouwprogramma van 2 miljard euro dat het kabinet op Prinsjesdag heeft aangekondigd kan bijdragen aan de daadwerkelijke realisatie van deze afspraken wanneer deze stuiten op financiële knelpunten.
Wat gaat u daarnaast doen aan de stikstofregeltjes, waardoor woningbouwprojecten stil zijn komen te liggen en geplande nieuwe woonwijken nu niet kunnen worden gebouwd?
De regelgeving in Nederland is gebaseerd op de in de EU vastgestelde Vogel- en Habitatrichtlijn. Daarin is elke lidstaat gebonden aan de afspraak om een goede staat van instandhouding te realiseren van de soorten die onder de habitat- en vogelrichtlijn vallen. Landen maken hier eigen regelgeving voor en zijn ervoor verantwoordelijk dat deze regelgeving past bij de specifieke kenmerken van een lidstaat.
Ik vind het van groot belang dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt voor de initiatiefnemers van projecten. Met enkele mogelijkheden, zoals salderen of ecologische onderbouwing, kunnen initiatiefnemers reeds aan de slag. De provincies hebben daar beleidsregels voor vastgesteld. Zo kunnen sinds 11 oktober jl. weer vergunningen worden verleend. Op die manier kan er weer snel gebouwd worden en bouwondernemers weer aan het werk. De op 13 november aangekondigde aanvullende maatregelen bieden stikstofruimte om 75 duizend woningen te realiseren in 2020. Uiteraard werken we – zoals ook in de brief van 13 november aangekondigd – verder aan duurzame oplossingen.
Bent u er bovendien van op de hoogte dat ook uw eigen klimaatbeleid, zoals gasloos bouwen, leidt tot vertragingen en extra, onnodige kosten bij nieuwbouwprojecten? Deelt u de mening dat uw klimaatbeleid funest is voor de portemonnee én de woningbouw? Bent u ertoe bereid het vervallen van de gasaansluitplicht terug te draaien?
Zoals Minister Ollongren in eerdere beantwoording op uw Kamervragen heeft aangegeven, is het Ministerie van BZK ervan op de hoogte dat het klimaatbeleid, zoals aardgasvrij bouwen, leidt tot hogere investeringskosten aan nieuwbouwwoningen. De suggestie dat het klimaatbeleid leidt tot vertragingen herken ik niet. Het is mij onduidelijk waarom er als gevolg van het klimaatbeleid vertraging zou ontstaan in de nieuwbouw. Uw Kamer heeft per amendement de aansluitplicht voor nieuwbouw in de Gaswet geschrapt. Ik ben niet bereid dit terug te draaien. Ik acht het duurzaamheids- en energiebeleid van dit kabinet verstandig.
Hoe reageert u op de uitspraak van Heijmans dat «het 150 jaar duurt om alle huizen van het gas af te koppelen»? Deelt u de mening dat dit niet alleen onzinnig en onbetaalbaar is, maar dus ook volstrekt onmogelijk en onhaalbaar? Bent u ertoe bereid huishoudens niet langer met deze onzin op te zadelen en te kappen met uw klimaatgeneuzel?
De mening dat dit beleid onzinnig en onbetaalbaar is deel ik niet.
Allereerst is het van belang om onderscheid te maken tussen het gasloos bouwen van nieuwbouwwoningen en het ombouwen van bestaande woningen. Sinds 1 juli 2018 worden nieuwbouwhuizen niet meer aangesloten op het gasnet.6
In het Klimaatakkoord zijn goede afspraken gemaakt om in 2050 de gehele gebouwde omgeving CO2-arm te laten zijn, dat zijn ruim 7 miljoen woningen en 1 miljoen andere gebouwen. Het PBL schat in dat in het kader van de wijkgerichte aanpak in de periode tot 2030 1,07 miljoen woningen en andere gebouwen aardgasvrij kunnen worden gemaakt. Om zeker te weten dat voldoende besparing wordt gerealiseerd, maken gemeenten plannen voor het realiseren van de verduurzaming van 1,5 miljoen woningen en andere gebouwen in de periode 2022 tot en met 2030, met een aanloopperiode van 2019–2021. Partijen spreken een stapsgewijze aanpak af waarbij ook isolatie en andere CO2-besparende maatregelen nadrukkelijk deel uitmaken van de wijkgerichte aanpak. Om te leren op welke wijze de wijkenaanpak kan worden ingericht en opgeschaald, is in 2018 gestart met het interbestuurlijke Programma Aardgasvrije Wijken en zijn er 27 proeftuinen geselecteerd. Er is uw Kamer toegezegd over de voortgang in de proeftuinen te rapporteren aan het einde van het jaar.
Zie verder het antwoord op vraag 8.