Het bericht 'Meer dan honderdduizend verkeersboetes onterecht: ‘Bezwaar maken loont' |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Meer dan honderdduizend verkeersboetes onterecht: «Bezwaar maken loont»»?1
Ja.
Klopt het dat er 107.300 onterechte boetes op de mat vielen?
Nee, dat klopt niet. In 2018 werd er in 430.365 zaken in beroep gegaan op de beslissing van de officier van justitie. Een groot deel van de ingediende beroepen bij de officier van justitie betreft beroepen van een leasemaatschappij of verhuurbedrijf. Veel van deze beroepen zijn gegrond verklaard, omdat niet de leasemaatschappij of het verhuurbedrijf de ontvangen beschikking moet betalen, maar de betreffende bestuurder. De boetes zijn, conform de kentekenaansprakelijkheid, wel terecht opgelegd maar voor een andere persoon bestemd. De boete wordt dan na bewijs van een (kortdurend) huurcontract op naam van de bestuurder gezet. In eerste instantie dacht het Openbaar Ministerie (OM) dat het om 100.064 van dit soort beroepen ging in 2018. Zoals inmiddels ook in de reactie van het OM te lezen valt2, bleek het echter in nog eens 60.974 gevallen te gaan om een zaak waarin een verhuurmaatschappij een huurcontract heeft overgelegd. Van de eerder genoemde 107.300 gegrond verklaarde beroepen, zijn er uiteindelijk dus 46.326 zaken op inhoudelijke gronden toegekend. Het gaat dus om in totaal ongeveer 11% van alle beroepen. Verder zijn er 179.828 beroepen ongegrond verklaard, 26.077 niet-ontvankelijk verklaard, 5.650 gedeeltelijk gegrond verklaard (de boete wordt dan niet vernietigd maar gewijzigd) en in 11.446 zaken is nog geen beslissing genomen.
Klopt het dat bij amper 4% van de 9 miljoen uitgedeelde boetes bezwaar wordt gemaakt?
Het klopt dat tegen 4% van de opgelegde boetes, bezwaar wordt ingediend. Het gaat hierbij dus in veel gevallen om beroepen van leasemaatschappijen en verhuurbedrijven.
Klopt het dat bij één derde deel van de 318.000 bezwaren het bezwaarschrift terecht wordt bevonden en de boete wordt verscheurd?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het beeld dat 95% van de mensen de verkeersboete direct betaalt? Klopt het dat de meeste mensen toch denken dat bezwaar maken geen zin heeft?
Indien er in beroep wordt gegaan tegen een boete, hoeft de boete in eerste instantie nog niet betaald te worden. Van alle boetes waar niet tegen in beroep wordt gegaan en de boetes die na een beroep niet vernietigd worden en dus alsnog betaald moeten worden, wordt ongeveer 85% binnen de gestelde termijn betaald. Een groot deel van de boetes wordt dus inderdaad direct betaald. Wanneer een beschikking terecht wordt opgelegd zal een betrokkene niet snel in beroep gaan. Op de beschikking wordt duidelijk uitgelegd hoe het bewijs voor de boete digitaal kan worden opgevraagd, zodat eenvoudig te controleren is of de boete terecht is opgelegd. Dit draagt bij aan de acceptatie van de oplegde boete.
Waaruit bestaat de drempel voor mensen om bezwaar te maken voor een, in hun ogen verkeerd opgelegde, verkeersboete?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat mensen een drempel ervaren voor het in beroep gaan tegen een, in hun ogen, onterecht opgelegde boete.
Klopt het dat mensen in eerste instantie een standaardbrief terugkrijgen? Is dit bedoeld als een ontmoediging om nog verder stappen te ondernemen? Zo ja, waarom? Zo nee, waar blijkt uit dat dit niet het geval is?
Nee, dit klopt niet. Alle beroepen worden inhoudelijk beoordeeld door het OM. Het OM ziet vaak dezelfde argumenten (gronden van beroep) terug. Uit oogpunt van gelijkheid zijn hier duidelijke normatieve motiveringen voor gemaakt die kunnen worden gebruikt in de antwoordbrief. Wellicht dat hierdoor het beeld is ontstaan dat er standaard antwoordbrieven worden verzonden. Dit is dus echter niet het geval en er is dus ook geen sprake van een ontmoedigingsbeleid. De ontvangstbevestiging van het beroep, die voorafgaand aan het inhoudelijk antwoord wordt verstuurd, is wel een standaardbrief.
Klopt het dat na inloggen via DigiD de website om digitaal bezwaar te maken niet toegankelijk of zichtbaar is op een moderne telefoon? Zo ja, welke stappen kunnen op de korte termijn worden gezet om dit wel mogelijk te maken? Deelt u demening dat indien het digitaal bezwaar maken allerlei barrières opwerpt, het mensen lastiger wordt gemaakt om via het indienen van een bezwaarschrift in het gelijk te worden gesteld?
Nee, dit klopt niet. De pagina waar digitaal beroep kan worden ingesteld schaalt mee met de breedte van het scherm en is daardoor ook op mobiele telefoons goed te gebruiken. Er is geen sprake van opgeworpen barrières om in beroep te gaan tegen een boete. Het systeem is er juist op gericht om degenen die in beroep willen gaan te faciliteren.
In hoeverre maakt u het mensen die vinden dat zij ten onrechte een boete hebben ontvangen mogelijk en duidelijk om bezwaar te maken, gezien het feit dat zij het recht hebben om in bezwaar en beroep te gaan?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 7 heb aangegeven, is er geen sprake van een ontmoedigingsbeleid. Iedereen die het niet eens is met een boete kan hiertegen in beroep gaan. In de beschikking wordt duidelijk uitgelegd wat de betrokkene kan doen als hij of zij het niet eens is met de boete. Indien een betrokkene het niet eens is met een beslissing kan hij of zij in beroep gaan bij de officier van justitie. Dit kan zowel via een digitaal loket als schriftelijk. In beroep gaan is niet ingewikkeld en gedurende de procedure wordt duidelijke taal gebruikt. De beroepsprocedure wordt daarmee zo laagdrempelig mogelijk gemaakt. Tegen de beslissing van de officier van justitie staat beroep bij de kantonrechter open. Indien de betrokkene het niet eens is met de beslissing van de kantonrechter, bestaat de mogelijkheid tot hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Hoe beoordeelt u het feit dat, vanwege verregaande digitalisering, eigenlijk pas bij een hoger beroep bij het Gerechtshof in Leeuwarden inhoudelijk naar de zaak wordt gekeken?
Zoals ik eerder heb aangegeven is ten onrechte het beeld ontstaan dat er een standaard afwijzingsbrief wordt gestuurd. Indien er in beroep wordt gegaan vindt er altijd een inhoudelijke beoordeling door het OM of de kantonrechter plaats en niet pas bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Deelt u de mening van de jurist in het artikel dat verkeersboetes te allen tijde goed onderbouwd moeten zijn?
Ja, die mening deel ik. In de beschikking worden daarom verschillende gegevens opgenomen, zoals het kenteken van het voertuig en de aard, plaats en tijd van de gedraging. Bewijs is daarnaast eenvoudig op te vragen via het Digitaal Loket Verkeer.
Erdogan die dreigt politieke tegenstanders in Europa te kidnappen of vermoorden |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het interview waarin de Turkse president Erdogan aangeeft duizenden politieke tegenstanders te willen kidnappen in Europa?1
Het kabinet is bekend met berichten over het terughalen van Turkse onderdanen uit derde landen. Het kabinet is daarnaast bekend met de uitspraken van president Erdogan in relatie tot een Gülenaanhanger die door de Turkse overheid wordt gezocht. President Erdogan heeft hierbij voor zover bekend niet aangegeven dat Turkije voornemens is om duizenden politieke tegenstanders in Europa te kidnappen.
Weet u dat de Turkse inlichtingendienst MIT reeds 80 Turken (politieke tegenstanders) uit 18 landen heeft ontvoerd?2
Zie antwoord vraag 1.
Sinds wanneer bent u ermee bekend dat Turkije het aantal kidnappings en moorden wil opschalen, omdat Europese landen vaak niet voldoen aan Turkse uitleveringsverzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel uitleveringsverzoeken Turkije sinds de «coup» in 2016 aan Nederland heeft gericht?
Turkije richt jaarlijks enkele tientallen uitleveringsverzoeken aan Nederland. Deze verzoeken worden beoordeeld aan de hand van de Uitleveringswet. Turkije heeft ook enkele verzoeken aan Nederland gericht waarbij werd verzocht om uitlevering van leden van de door hen als terroristisch bestempelde Gülenbeweging. Indien de gezochte personen zich in Nederland bevonden, zijn deze verzoeken afgewezen omdat het aanhangen van Gülen of lidmaatschap van de Gülenbeweging in Nederland niet strafbaar is.
Kunt u tevens aangeven hoeveel verzoeken zijn afgewezen/gehonoreerd en op welke gronden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting van Erdogan dat de verzoeken betrekking hebben op terroristen, of zijn het voornamelijk politieke tegenstanders en journalisten zoals Can Dündar?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe waarschijnlijk acht u het dat Erdogan het dreigement dat hij politieke tegenstanders wil kidnappen of vermoorden gaat waarmaken in Europa in het algemeen, en in Nederland in het bijzonder?
Het kabinet heeft op dit moment geen aanwijzing dat er in Nederland Turkse ontvoeringsteams actief zijn. Het kabinet beschikt ook niet over informatie dat er een specifiek ontvoeringsgevaar is voor politieke tegenstanders van president Erdogan in Nederland.
Richt Erdogan’s jachtpartij zich alleen op burgers met een Turks paspoort of moet iedereen die Erdogan bekritiseert oppassen niet plots in een Turkenbusje gesleurd te worden voor een enkeltje Turkije?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen neemt u om Turkse kidnappers en moordteams van Nederlandse bodem te weren? En bent u bereid Erdogan openlijk te veroordelen voor zijn plannen?
Iedereen die zich op het Nederlandse grondgebied bevindt, heeft recht op bescherming. De Nederlandse politie zorgt voor veiligheid voor iedereen die zich in Nederland bevindt. De politie en het Openbaar Ministerie zijn extra alert op zaken die voortvloeien uit de spanningen in de Turks-Nederlandse gemeenschap. Personen die menen het slachtoffer te zijn van bedreiging of geweld worden nadrukkelijk opgeroepen om aangifte te doen.
Waarom heeft u ervoor gekozen te spreken tijdens de algemene ledenvergadering van de Producenten Organisatie Varkenshouders (POV)?1 2
Ik was maandag 25 november 2019 bij de Algemene Ledenvergadering van de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV), om met varkenshouders in gesprek te gaan over dierenrechtenactivisme en -extremisme. Dit naar aanleiding van de bezetting van een varkenshouderij in Boxtel in mei 2019 en ter toelichting op de factsheet «dierenrechtenacties in de agrarische sector».
Was dit op uw initiatief of bent u ervoor uitgenodigd?
Ik was daar op uitnodiging van de POV.
Wat heeft een bezoek aan varkenshouders te maken met uw werk als Minister van Justitie en Veiligheid? Was het een ministerieel werkbezoek of een campagnestunt van het CDA?
Ik was daar als Minister van Justitie en Veiligheid. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1.
Op basis van welke afwegingen legt u bepaalde werkbezoeken af? Welke afwegingen lagen ten grondslag aan uw bezoek aan de organisatie voor varkenshouders?
Na het incident op 13 mei jl. in Boxtel heb ik de familie waar de inval heeft plaatsgevonden bezocht, waarbij ook vertegenwoordiging van brancheorganisatie POV aanwezig was. Bij dit bezoek heb ik afgesproken om een factsheet voor de agrarische sector op te stellen. Op uitnodiging van de POV heb ik die maandag in november de ALV bijgewoond en de boeren ontmoet.
Kunt u bevestigen dat u heeft gezegd «Gooi auto’s niet meer om, zoals in Boxtel gebeurde, maar laad de auto’s van activisten op een platte kar en neem ze mee. Dan heb je ook meteen de kentekens en mogen ze de auto zelf komen ophalen. Weten we ook precies wie het zijn»?
Deelt u de mening dat dit een oproep tot diefstal is? Zo nee, hoe kan het meenemen andermans auto dan geïnterpreteerd worden?
Vindt u het gepast voor een Minister van Justitie en Veiligheid om op te roepen tot diefstal? Kunt u dat toelichten?
Kunt u bevestigen dat u heeft gezegd «met hogedrukspuit mag je activist wel verjagen»?
Bent u ervan op de hoogte dat in de gebruikshandleiding van een hogedrukspuit staat het apparaat niet op personen mag worden gericht en dat deze waarschuwing valt onder de categorie «onmiddellijk dreigend gevaar dat tot ernstige en zelfs dodelijke lichaamsverwondingen leidt»?3
Vindt u het gepast voor een Minister van Justitie en Veiligheid om op te roepen tot geweld? Kunt u dat toelichten?
Kunt u bevestigen dat u heeft gezegd dat «de dierenextremisten niet bepaald armoedzaaiers waren, en met dure auto’s naar Boxtel kwamen [...] ze hebben volop geld en middelen om dit te doen»? Op welke feiten baseert u deze uitspraak?
Kunt u bevestigen dat de dierenactivisten bij de stalbezetting in Boxtel niet zijn veroordeeld voor intimidatie en vernieling?
Dat klopt, de dierenextremisten zijn veroordeeld voor binnendringen en urenlang bezet houden van een varkenshouderij in Boxtel.
Wist u dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft geoordeeld dat de dieren bij de stalbezetting in Boxtel niet besmet zijn geraakt?4
Ja
Kunt u bevestigen dat u heeft gezegd «die dierextremisten intimideren de werknemers, slopen de boel, besmetten de dieren»? Op welke feiten baseert u deze uitspraak?
Ik verwijs naar de beantwoording van vraag 5 t/m 11.
Waarom roept u op om «rare oproepen op Twitter« te melden bij POV? Wat hoopt u hiermee te bereiken?
Indien de varkenshouders zich bedreigd voelen door diverse uitingen zoals op Twitter, dan kunnen de varkenshouders dit melden bij de politie, maar ook bij brancheverenigingen zoals POV of LTO. In de factsheet is daarover het volgende opgenomen: «Indien u twijfelt of informatie nuttig kan zijn voor de politie, kunt u advies inwinnen bij LTO. Via hen kan eveneens informatie gedeeld worden met de politie. Signalen over bijvoorbeeld op handen zijnde acties die u op sociale media aantreft, kunt u melden bij LTO. Ook andere informatie die wel relevant is voor de politie, maar niet acuut is, kunt u melden bij LTO. LTO heeft een directe lijn gekregen met de politie en kan daar meldingen maken, zo nodig gebundeld.»
Deelt u de mening dat het iedereen vrij staat oproepen te doen op Twitter, zolang zij zich aan de wet houden?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de mening dat oproepen tot strafbare feiten altijd gemeld moeten worden bij de politie? Wat heeft de POV daarmee te maken?
Zie antwoord vraag 15.
Waar baseert u de uitspraak op dat «deze mensen [...] medelijden opwekken bij de rechter»? Suggereert u dat, als het waar zou zijn wat u beweert, dit invloed zou hebben op het oordeel van de rechter? Zo nee, wat bedoelt u dan?
Ik heb in dat kader – net als eerder tijdens het mondelinge vragenuur – benadrukt dat door acties getroffen boeren zich in hun reactie houden aan de wet, teneinde te voorkomen dat eventuele daders tot slachtoffer worden. Bij demonstraties komen er doorgaans veel emoties vrij. Ik ben van mening dat de Nederlandse rechters rechtvaardig rechtspreken. Ik heb op geen enkele wijze het functioneren van rechters in twijfel getrokken. Ik heb wel, zoals ook in uw Kamer tijdens het mondelinge vragenuur, aangegeven dat het van groot belang is dat ook door acties getroffen boeren niet het recht in eigen hand nemen.
Vindt u het gepast om als Minister van Justitie en Veiligheid het onafhankelijk functioneren van rechters op deze manier in twijfel te trekken?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u bevestigen dat u varkenshouders advies heeft gegeven hoe om te gaan met mediaoptredens? Vindt u dat bij uw taak als Minister van Justitie en Veiligheid horen?
Naar aanleiding van de onvrede over hoe het boerenbedrijf voor het voetlicht wordt gebracht in de media heb ik aangegeven dat het ook de varkenshouders vrij staat om hun verhaal te doen in de media.
Kunt u bevestigen dat u op de foto bent gegaan met een vleespakket?
Ja
Vindt u het gepast dat een Minister van Justitie en Veiligheid zich inzet als promotor van de vleesindustrie?
Het betrof een besloten bijeenkomst waarbij ik een vleespakket cadeau heb gekregen. Bij overhandiging hiervan is van mij samen met Linda Janssen, de voorzitter van de POV, en het cadeau een foto genomen. Er is geen sprake van een optreden als promotor van de vleesindustrie.
De berichten 'Datacenters in Nederland raken in wurggreep van Amerikanen' en 'Nederlandse bouwer van datacenters failliet' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Datacenters in Nederland raken in wurggreep van Amerikanen» en «Nederlandse bouwer van datacentres failliet»?1 2
Ja, ik ben met deze berichten bekend.
Klopt het beeld dat Nederland de controle dreigt te verliezen over consumenten- en bedrijfsgegevens opgeslagen in datacenters op Nederlands grondgebied als gevolg van investeringen van Amerikaanse bedrijven in kritieke digitale infrastructuur in Nederland? Welke gevolgen kan dit hebben voor de veiligheid en autonomie van Nederland in het digitale domein?
Het is van belang om onderscheid te maken tussen datacenterdiensten, zoals het fysieke gebouw van het datacenter, de servers, en de (hosting)diensten, zoals opslag en enerzijds en de consumenten- en bedrijfsgegevens op deze servers anderzijds. In beginsel zijn datacenters alleen eigenaar en/of beheerder van het onroerend goed. De bedrijven die van het datacenter gebruik maken zijn eigenaar en/of beheerder van de servers/clouds. Enkele datacenters verlenen optioneel diensten als de verhuur van servers, of de verlening van andere diensten (zoals clouddiensten).
Datacenters zijn momenteel niet aangewezen als vitale infrastructuur. Wel is het kabinet voornemens nader onderzoek te doen naar de vraag of datacenters alsnog onderdeel moeten worden van de vitale infrastructuur. Datacenters vanaf een bepaalde omvang zijn al onder het Wetsvoorstel ongewenste zeggenschap telecommunicatie gebracht (Wozt), zodat toekomstige overnames van deze datacenters getoetst zullen worden (zie mijn antwoord op vraag3.
Wat betreft de consumenten- en bedrijfsgegevens opgeslagen in datacenters, merk ik het volgende op. Allereerst zijn de clouddiensten gereguleerd onder de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni), zodat zij maatregelen moeten treffen om de risico’s voor de beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen te beheersen. Daarnaast is de Algemene verordening gegevensbescherming van toepassing. In het artikel worden ook zorgen geuit over de gevolgen van de CLOUD-act. Voor een eerste appreciatie van deze gevolgen verwijs ik u naar twee eerdere brieven die het kabinet naar uw Kamer heeft verzonden.4
Kunt u een overzicht geven van dergelijke datacenters in Nederland, hun locaties en eigenaars?
De rijksoverheid beschikt niet over een dergelijk overzicht. De brancheorganisatie Dutch Data Center Association heeft mij te kennen gegeven dat er ongeveer 200 datacenter locaties in Nederland zijn, met meer dan 50 verschillende Nederlandse en buitenlandse uitbaters en eigenaren.5
Wie is de eigenaar van de datacenters waarvan het Binnenhof en de verschillende departementen gebruikmaken?
In het AO Digitale Overheid van 4 december 2019 is door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toegezegd uw Kamer per brief te informeren over datacenters die door de rijksoverheid in gebruik zijn. Vraag 4 en 5 zullen in die brief worden beantwoord. Deze brief zal in het eerste kwartaal van 2020 aan uw Kamer worden verstuurd.
Wat is de staat van de bekabeling van, naar en in deze datacenters? Wie is de eigenaar van deze kabels en bijgevolg (mede)verantwoordelijk voor o.a. onderhoud, vervanging, beheer en beveiliging? Zouden deze kabels in het kader van de nationale veiligheid niet voor tenminste 51 procent overheidseigendom moeten zijn? Worden deze kabels beschouwd en behandeld als een vitaal proces of een vitale dienst? Welke (veiligheids)wetgeving is hier van toepassing?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat de Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie, de uitvoeringswet Europese Foreign Direct Investment Screening (FDI)-screeningsverordening en het stelsel van investeringstoetsing, die allen in voorbereiding zijn, gezamenlijk voldoende bescherming bieden tegen ongewenste overnames van kritieke digitale infrastructuur, zoals datacenters?
Ja. Het verkrijgen van overwegende zeggenschap in een aanbieder van datacenterdiensten valt onder de werking van het Wetsvoorstel ongewenste zeggenschap telecommunicatie. Voorwaarde is wel dat de partij die het datacenter overneemt daardoor relevante invloed in de telecommunicatiesector verkrijgt. Daarvan is sprake als bij de overname een zekere drempelwaarde wordt overschreden. Het voornemen is om deze drempelwaarde bij datacenterdiensten vast te stellen op een stroomcapaciteit van meer dan 40 MW. Dat wil zeggen dat een investeerder in een datacenter onder de werking van het Wetsvoorstel ongewenste zeggenschap telecommunicatie valt als hij door die investering overwegende zeggenschap verkrijgt in een of meer aanbieders van datacenterdiensten en deze diensten een stroomcapaciteit hebben van meer dan 40 MW. Hiermee valt bij de huidige marktverhoudingen naar schatting in ieder geval een overname van de grootste vier datacenteraanbieders onder de werking van het Wetsvoorstel ongewenste zeggenschap telecommunicatie. Dit betekent dat een dergelijke overname moet worden gemeld bij de Minister van Economische Zaken en Klimaat en dat deze vervolgens zal worden getoetst. Mocht blijken dat de overname een gevaar op kan leveren voor openbare orde of nationale veiligheid dan kan de overname worden verboden.
Is deze berichtgeving voor u aanleiding om het (concept)wetsvoorstel voor de invoering van een investeringstoets op nationale veiligheidsrisico’s versneld naar de Tweede Kamer te sturen en niet, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 11 november 2019, pas aan het eind van 2020 (met inwerkingtreding nog veel later)? Waarom wel of waarom niet?3
De planning voor het wetgevingstraject betreffende de investeringstoets op nationale veiligheidsrisico’s is aan uw Kamer gemeld door de ministers van Economische Zaken en Klimaat en van Justitie en Veiligheid op 11 november 2019. 7De ministers verwachten de conceptwet conform ambitieuze planning eind 2020 aan uw Kamer te kunnen aanbieden.
Zoals reeds in antwoord op vraag 6 is aangegeven, valt het verkrijgen van overwegende zeggenschap in een aanbieder van datacenterdiensten onder de werking van het Wetsvoorstel ongewenste zeggenschap telecommunicatie. Dit Wetsvoorstel ligt nu voor in uw Kamer en de nota naar aanleiding van het verslag is onlangs naar uw Kamer verzonden.8
Zoals reeds in antwoord op vraag 2 is aangegeven, is het kabinet voornemens nader onderzoek te doen, naar de vraag of datacenters niet alsnog onderdeel moeten worden van de vitale infrastructuur.
Hoe wordt toezicht gehouden, zolang deze investeringstoets er nog niet is? Bent u van plan in de tussentijd aanvullende maatregelen te nemen om onze kritieke digitale infrastructuur beter te beschermen? Waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wat betekent het faillissement van de Nederlandse bouwer van datacenters voor de veiligheid van Nederland? Welke wetgeving geldt hier ten aanzien van de eisen aan eigenaarschap e.d., wanneer dit bedrijf een doorstart zou maken?
Ik voorzie op dit moment geen impact van het faillissement van een leverancier van ontwerpdiensten en de bouwbegeleiding van datacenters (ICTroom) voor de veiligheid van Nederland. Er zijn meerdere (Nederlandse) spelers actief op de markt in Nederland, en daarbuiten. Bovendien is hier sprake van een groeiende markt, en verwacht ik dat er meer spelers bij zullen komen. De normale faillissementswetgeving is in dit geval van toepassing. Het verkrijgen van overwegende zeggenschap in leveranciers van ontwerpdiensten en bouwbegeleiding van datacenters, dan wel bouwers van datacenters valt niet onder de werking van het Wetsvoorstel ongewenste zeggenschap telecommunicatie.
Het bericht ‘Geweld tegen vrouwen vergt een Nationaal Coördinator’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geweld tegen vrouwen vergt een Nationaal Coördinator»?1
Ja, ik heb het bericht gelezen.
Herkent u de cijfers dat ruim 50% van de vrouwen bepaalde plekken in de avonduren vermijdt en 10% de deur zelfs niet meer uitgaat, uit angst voor seksueel geweld?
Ja, ik ben bekend met deze cijfers, afkomstig uit twee verschillende onderzoeken: een onderzoek van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) uit 2016 en een onderzoek van de Fundamental Rights Agency uit 2014.
Het doel van het onderzoek uit Rotterdam was om de aard, omvang en de gevolgen van straatintimidatie in Rotterdam inzichtelijk te maken. 80% van de vrouwen geeft aan te maken te hebben met straatintimidatie. Wanneer ook «nastaren» en «complimenten» worden meegerekend, komt dit te liggen op ruim 90%. De angst voor straatintimidatie en seksueel geweld is zo groot dat het tot aanzienlijk aanpassingsgedrag leidt bij minstens de helft van de ondervraagde Rotterdamse vrouwen. Onderzoek uit Amsterdam laat vergelijkbare cijfers zien. Ook daar geeft 81% van de jonge vrouwen aan te maken te hebben gehad met straatintimidatie. Er zijn mij geen onderzoeken bekend waarin een landelijk beeld van straatintimidatie geschetst wordt.
Dat bijna de helft van de Nederlandse vrouwen sinds hun 15e te maken heeft gehad met een vorm van geweld (fysiek, seksueel, psychisch), is één van de bevindingen uit het onderzoek van de Fundamental Rights Agency uit 2014. Dit onderzoek is tot dusver het enige Europees vergelijkende onderzoek over geweld tegen vrouwen.
Herkent u de cijfers dat 45% van de vrouwen en meisjes te maken heeft gehad met fysiek, seksueel of psychisch geweld en dat minstens 80% van de vrouwen straatintimidatie meemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de analyse van de directeur UN Women Nederland dat er relatief gezien te weinig aandacht, middelen en menskracht wordt ingezet om geweld tegen vrouwen aan te pakken of te voorkomen? Zo ja, hoe zou dit dan vorm en inhoud moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de Jeugdwet 2015 een verantwoordelijkheid van gemeenten. Het tegengaan van geweld tegen vrouwen is onderdeel van deze aanpak. Gemeenten krijgen via het Gemeentefonds middelen hiervoor.
Daarnaast zijn 35 zogeheten centrumgemeenten Vrouwenopvang verantwoordelijk voor het organiseren van een aantal specifieke voorzieningen, zoals de Vrouwenopvang en de Centra Seksueel Geweld. Zij ontvangen hiervoor middelen in de decentralisatie-uitkering Vrouwenopvang (hierna: Du-Vo). De Du-Vo bedraagt in 2019 in totaal € 155 miljoen. In 2018 zijn de Minister voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister voor Rechtsbescherming en de VNG gestart met het programma Geweld hoort nergens thuis. De ambitie van dit programma is om geweld in huiselijke kring eerder en beter in beeld te krijgen, het geweld te stoppen en duurzaam op te lossen. Er is vanuit VWS jaarlijks ongeveer € 15 miljoen beschikbaar gesteld voor dit programma dat tot 2021 doorloopt. Daarnaast investeert de strafrechtketen de samenwerking met Veilig Thuis voor de afstemming van onderzoek en inzet van interventies voor de acute en structurele veiligheid in gezinnen en huishoudens. Vanuit het Ministerie van JenV is gedurende de looptijd van het programma Geweld hoort nergens thuis (t/m 2021) jaarlijks € 2,3 miljoen vrijgemaakt om deze verbeteringen te ontwikkelen en te implementeren.
Gemeenten dragen ook zorg voor de hulp aan slachtoffers van seksueel misbruik en seksueel geweld in het Centrum Seksueel Geweld. Daarnaast voorziet het Ministerie van JenV in de benodigde middelen van Slachtofferhulp Nederland (SHN), die slachtoffers van geweld of andere strafbare feiten bijstaat. Zowel in de emotionele ondersteuning als bij de juridische ondersteuning in het strafproces. Slachtoffers kunnen ook met elkaar in contact komen, onder begeleiding van SHN, in de lotgenotencommunity. Bijvoorbeeld die voor slachtoffers van seksueel geweld.
Recent is door het Ministerie van JenV een campagne gestart: «Wat kan mij helpen». De website heeft alleen al in de eerste week ruim 36.000 bezoekers gekregen. Deze campagne zal drie jaar duren en zo het zoeken en vinden van hulp na een ongewenste seksuele ervaring onder de aandacht blijven brengen.
Naast het bovenstaande, lopen er vanuit het Ministerie van OCW verschillende (meerjarige) projecten die bijdragen aan de preventie van gendergerelateerd geweld. Om er een aantal te noemen: de White Ribbon Campagne, Act4Respect van Rugers en Atria, De Nieuwe Toekomst van de NVR en de Federatie Opvang en het programma Veilige Steden waarin wordt samengewerkt met 11 gemeenten, om de veiligheid van vrouwen op straat en in het uitgaansleven te verbeteren.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als er meer coördinatie zou plaatsvinden tussen ministeries op dit onderwerp, aangezien het nu verdeeld is over OCW, J&V en VWS?
Geweld tegen vrouwen, ook wel bekend als gendergerelateerd geweld wordt bestreden. De verschillende departementen dragen elk vanuit de eigen verantwoordelijkheid bij aan de aanpak van gendergerelateerd geweld. Zo focust VWS primair op zorg en hulp aan slachtoffers, gaat JenV over de civielrechtelijke, bestuursrechtelijke, en de strafrechtelijke aanpak en wordt vanuit OCW vooral gewerkt aan preventie en inzet op de dieperliggende oorzaken van gendergerelateerd geweld.
De Minister van VWS is coördinerend bewindspersoon voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. In het programma «Geweld hoort nergens Thuis» is een landelijk programmateam gevormd dat de regionale aanpak ondersteunt en samen met de landelijke stuurgroep de voortgang van de acties uit het programma van alle partijen monitort. Ik ben van mening dat de coördinatie tussen de ministeries hiermee voldoende vorm krijgt.
Kunt u aangeven welke budgettaire middelen beschikbaar zijn voor de preventie van geweld tegen vrouwen, voor de sanctionering van geweld tegen vrouwen en voor de opvang en hulpverlening als vrouwen slachtoffer zijn geworden van geweld?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat bij driekwart van de vrouwen die in Nederland vermoord wordt, de vermoedelijke dader de partner of ex-partner is?
Ja, dat klopt voor het jaar 2018. Uit cijfers over moord en doodslag van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat in Nederland in dat jaar 43 vrouwen om het leven zijn gebracht. In 33 van deze gevallen was de (vermoedelijke) dader de partner of de ex-partner: 77%. In voorgaande jaren lag dit percentage lager. In 2015 betrof dit percentage 53% (23 van de 43 gevallen), in 2016 62% (21 van de 34 gevallen) en in 2017 39% (18 van de 46 gevallen).2
Kunt u aangeven welk deel van het geweld tegen vrouwen in huiselijke sfeer plaatsvindt?
Geweld tegen vrouwen, in welke vorm dan ook, met zowel dodelijke als niet-dodelijke afloop, komt helaas nog veel te vaak voor. Uit de Veiligheidsmonitor 2017 van het CBS blijkt dat in de gerapporteerde gevallen waarin vrouwen in 2017 slachtoffer waren van een geweldsdelict, de dader in bijna 15% van deze gevallen de partner, de ex-partner of een familielid is.3 Dit percentage is een onderschatting, omdat andere categorieën daders die volgens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 deel uitmaken van de «huiselijke kring» hierin niet per se zijn meegeteld (bijvoorbeeld huisgenoten of mantelzorgers).
Uit het prevalentieonderzoek naar huiselijk geweld dat in februari 2019 door het WODC is gepubliceerd, blijkt dat in een periode van 5 jaar in totaal 747.000 mensen van 18 jaar of ouder slachtoffer zijn geweest van minstens één incident fysiek en/of seksueel geweld in huiselijke kring. Dit betreft 5,5% van de Nederlandse bevolking van 18 jaar en ouder. Het gaat dan om 6,2% van de vrouwen en 4,7% van de mannen. Het gaat hierbij om geweld dat werd gepleegd door iemand uit de (brede) huiselijke kring, zoals een (ex)partner maar ook huisvrienden, broers en zussen. Daarvan hebben tenminste 97.000 vrouwen en 27.000 mannen structureel (maandelijks, wekelijks, dagelijks) te maken met fysiek en/of seksueel geweld. Partner- of ex-partnergeweld vormt het grootste deel van huiselijk geweld tegen volwassenen, namelijk in totaal 56% van het gerapporteerde geweld.
Het WODC gaat op verzoek van VWS en JenV met ingang van 2020 een prevalentiemonitor uitvoeren naar huiselijk geweld en seksueel geweld.
Hoe staat het met de implementatie van de Screening Assessment for Stalking and Harassment (SASH) bij de politie om stalking in een eerder stadium te kunnen herkennen?2
De landelijke implementatie van de SASH bij de politie is eind 2019 afgerond. Politiemedewerkers die de SASH invullen zijn dan getraind op het invullen van de SASH.
Deelt u de analyse van de directeur van Atria dat er nog meer kennis nodig is bij de politie om signalen van stalking op te pikken?
In de beleidsreactie op het Inspectierapport naar de aanpak van stalking door Bekir E., op 9 oktober jl. aan uw Kamer toegezonden5, heeft de Minister van Justitie en Veiligheid aangegeven dat betere herkenning van stalking een thema is waarop aanvullende maatregelen worden genomen. In deze beleidsreactie is het invullen van de SASH en de training van de politiemedewerkers, zoals bij antwoord 9 is aangegeven, opgenomen. Tevens is in deze beleidsreactie aangegeven dat in 2020 een traject start om politiemedewerkers te trainen in onder meer het herkennen van ex-partnerstalking. Ook worden medewerkers van politie, OM, Reclassering en Slachtofferhulp Nederland op de ZSM-locaties gezamenlijk getraind op het herkennen van stalking, het inschatten van de mate van onveiligheid en hoe vervolgens te handelen. Waar Veilig Thuis al betrokken is bij ZSM, zal Veilig Thuis hieraan deelnemen. Waar dit nog niet het geval is, zal per regio gekeken worden hoe het gezamenlijk trainen het beste vormgegeven kan worden. Met deze training wordt, naast de leerlijn bij de Politieacademie, ook uitvoering gegeven aan de motie van Den Boer en Bergkamp6.
Volgt u de ontwikkelingen in andere landen om huiselijk geweld tegen te gaan, zoals de «Domestic Abuse Bill» en de Violence against Women and Girls Strategy in het Verenigd Koninkrijk3 en de aangekondigde maatregelen in Frankrijk?4 Zijn hier nog voorbeelden van succesvol beleid die we mogelijk ook in Nederland zouden kunnen inzetten om geweld tegen vrouwen tegen te gaan?
Voor zover mogelijk volgen wij de internationale ontwikkelingen op dit terrein. Op dit moment bezien we de aanbevelingen van het GREVIO-comité m.b.t. de uitvoering van het Verdrag van Istanbul in Nederland. Bij de uitwerking hiervan zullen we ook kijken naar voorbeelden uit het buitenland. Het rapport van GREVIO zal naar alle waarschijnlijkheid eind januari gepubliceerd worden en aan uw Kamer worden aangeboden.
De berichten ‘Schorsing om herkenbare leerlingen in bescherming te nemen’ en ‘Drie jongens opgepakt voor mishandeling Gorinchem’ |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten »Schorsing om herkenbare leerlingen in bescherming te nemen» en «Drie jongens opgepakt voor mishandeling Gorinchem»?1 2
Ja.
Bent u het met de mening eens dat de misselijkmakende beelden die we uit Gorinchem zagen en die zorgden voor een schok door het hele land, strenge veroordeling verdienen en directe actie, niet alleen van de lokale driehoek, maar ook vanuit het kabinet? Zo ja, welke acties zijn tot nu toe ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Allereerst wil ik vooropstellen dat ik dit soort geweld verafschuw. De politie is kordaat aan de slag gegaan met deze zaak. De video met de beelden, gedateerd van 15 november, is één dag later ter kennis gekomen bij de politie. Uit nader onderzoek bleek dat er tussen 8 en 17 november sprake is geweest van zes incidenten op verschillende locaties in Gorinchem. Daarvan is ook zes keer aangifte gedaan bij de politie. In totaal zijn er gedurende het onderzoek veertien verdachten, allen onder de leeftijd van zestien jaar, aangehouden.
De slachtoffers hebben niet dagen moeten wachten om aangifte te kunnen doen. Een enkel slachtoffer heeft in de avond op 15 november via 0900–8844 telefonisch contact opgenomen met het regionale servicecentrum van de politie-eenheid Rotterdam, waar Gorinchem onder valt, en heeft een dag later aangifte kunnen doen op het politiebureau in Gorinchem.
Door de politie is contact gezocht met de slachtoffers die twijfelden over het doen van aangifte. Uiteindelijk is van alle zes voornoemde incidenten door of namens de slachtoffers aangifte gedaan. De ouders van de slachtoffers zijn gedurende de twee weken van het onderzoek door de politie op de hoogte gehouden van de voortgang, zoals bij de aanhouding van de verdachten. In verband met het lopende strafrechtelijk onderzoek kan ik verder geen uitspraken doen over deze zaak.
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is? Klopt het dat slachtoffers dagen moesten wachten om aangifte te kunnen doen en dat sommigen zo angstig zijn dat ze dit überhaupt niet durven? Wat is gedaan om hen te helpen in dit proces?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten waarom op camerabeeld herkenbare leerlingen die betrokken waren bij de zware mishandeling zijn geschorst om ze in bescherming te nemen, in plaats van meteen op te pakken als men blijkbaar weet om wie het gaat? Klopt het dat de school deze waarschijnlijke daders wilde beschermen? Kunt u aangeven wat de school heeft gedaan om in plaats hiervan de slachtoffers te beschermen?
Na het incident is er contact geweest met de bestuurders van de betreffende scholen. Ook de Inspectie van het Onderwijs heeft contact gehad met de bestuurders zoals gebruikelijk is na incidenten. De incidenten hebben buiten schooltijd plaatsgevonden. De eerste zorg van de scholen was gericht op de vraag of er slachtoffers op de scholen zaten. Na verspreiding van de beelden ontstond onrust binnen de scholen. Op dat moment hebben de scholen besloten om de betreffende jongeren te schorsen om de rust binnen de scholen te bewaren en om de veiligheid van alle leerlingen te kunnen garanderen.
Bent u van mening dat deze leerlingen een gevaar vormen en dat andere leerlingen en de maatschappij tegen deze jongeren beschermd moeten worden, in plaats van dat de mogelijke daders en betrokkenen van een zware mishandeling beschermd moeten worden? Zo ja, wat gaat u er aan doen om te zorgen dat deze leerlingen niet nog een keer de fout in gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de CDA-burgemeester direct na het incident bezoeken heeft gebracht aan Marokkaanse moskeeën? Kunt u aangeven met welk doel dit is gebeurd, waarom juist bij (deze) moskeeën en wat de opbrengst van deze gesprekken is geweest? Is de burgemeester ook bij de slachtoffers langs geweest?
De burgemeester van Gorinchem heeft direct na het incident met meerdere organisaties telefonisch en/of op het stadhuis contact gehad, waaronder de politie, openbaar ministerie, betrokken scholen, (ouders) van slachtoffers en met het bestuur van de Turkse en Marokkaanse moskee. De burgemeester heeft geen van deze organisaties of personen bezocht.
Bent u van mening dat, ondanks dat het goed is dat er drie jongens zijn opgepakt, de hele bende opgerold moet worden? Wat gaat u doen om de rest van deze bende laf tuig op te pakken?
In totaal zijn naar aanleiding van de voornoemde zes incidenten veertien verdachten aangehouden door de politie. Voor zover nu bekend bij de politie zijn dat alle bij die incidenten betrokken verdachten. Meer informatie kan ik in het belang van het lopende onderzoek niet geven.
Bent u van mening dat ouders die nalatig zijn en die hun kinderen deze misdaden laten begaan gekort zouden moeten worden op de kinderbijslag? Zo ja, bent u bereid dit wettelijk te regelen?
De opvoeding van kinderen ligt primair bij de ouders. Als ouders in gebreke blijven is dat betreurenswaardig. Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 11 kunnen door de gemeente allerlei (wettelijke) bevoegdheden en instrumenten ingezet worden om op te treden tegen openbare orde verstoring en overlast. Daarnaast kan onder regie van de gemeente in overleg met het OM en politie een gezamenlijk plan van aanpak worden bepaald als er ook sprake is van strafbare feiten. Een aanpak langs deze weg ligt meer voor de hand dan via de kinderbijslag. Het doel van de kinderbijslag is immers een tegemoetkoming bieden aan ouders in de kosten van hun kinderen.
Zijn deze minderjarigen hun leerplicht nagekomen en is er in combinatie met hun leeftijd de mogelijkheid om de kinderbijslag te korten of stop te zetten? Zo ja, is dit gebeurd? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat in het geval er sprake is van schoolverzuim van zestien uur in vier weken de school hiervan melding moet maken via het verzuimregister bij de leerplichtambtenaar. De leerplichtambtenaar onderzoekt bij een dergelijke melding de zaak. Als het nodig is, kan de leerplichtambtenaar een proces-verbaal opmaken. Voordat de leerplichtambtenaar een proces-verbaal opmaakt, wordt eerst met de leerling, ouders en school gesproken. In dit geval was er sprake van een handeling buiten schooltijd en verzuimden de leerlingen op dat moment niet. De scholen hebben daarom geen melding gedaan van verzuim bij de leerplichtambtenaar.
De Algemene Kinderbijslagwet biedt de mogelijkheid om de kinderbijslag stop te zetten wanneer een leerplichtambtenaar onrechtmatig verzuim constateert van een kind in de leeftijd van 16 en 17 jaar en dit kind kwalificatieplichtig is. Deze voorwaarde is niet van toepassing op de leerlingen in kwestie, omdat zij ten tijde van de incidenten de leeftijd van 16 jaar nog niet bereikt hadden.
Bent u bereid om de Kamer actief te informeren over de ontwikkelingen binnen deze zaak? Zo ja, kunt u op korte termijn een stand van zaken geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid, gezien het feit dat dit niet het eerste incident is (zo hebben andere gemeenten als Beverwijk ook al jarenlang te kampen met gewelddadige jeugdbendes), om een overzicht te geven van de gemeenten die gebukt gaan onder dergelijk geweld, de bevoegdheden die het lokale gezag heeft om dit geweld aan te pakken en een daarbij behorende analyse van de jeugdbendes? Kunt u daarbij expliciet aangeven wat de achtergrond is van deze bendes en of hier sprake is van een specifieke groep die een specifieke aanpak vereist?
Landelijk bestaat geen overzicht van gemeenten die te maken hebben met jeugdbendes. De gemeente kan naar aanleiding van binnenkomende signalen de politie vragen op basis van een groepsscan een analyse te maken van een aanwezige jeugdgroep in de gemeente. De politie kan hier ook zelf initiatief voor nemen, dan wel kan het een gezamenlijk besluit zijn vanuit het (regelmatig) overleg tussen gemeente en politie over signalen van overlast, strafbare feiten in groepsverband.
Door de gemeente kunnen allerlei (wettelijke) bevoegdheden en instrumenten ingezet worden om op te treden tegen openbare ordeverstoring en overlast. Daarnaast kan onder regie van de gemeente in overleg met het OM en politie een gezamenlijk plan van aanpak worden bepaald als er ook sprake is van strafbare feiten. Wanneer een gemeente dat wenst, kan het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) adviseren en ondersteunen in de aanpak van jeugdgroepen. Het CCV biedt deze ondersteuning al enige jaren. Zoals ik ook heb toegezegd aan uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg Politie op 19 december 2019, ga ik in gesprek met burgemeesters over de bestuurlijke aanpak van straatterreur. Ik stuur uw Kamer voor het krokusreces een brief met de uitkomsten hiervan.
De politieinzet in verschillende gemeenten |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de onmogelijke keuzes die onder meer Amsterdam, Rotterdam en Utrecht moeten maken, vanwege de tekorten aan politiemensen?1 2 3
Ja.
Hoe verhouden deze maatregelen zich volgens u tot het signaal van agenten, die aangeven dat nóg meer tornen aan primaire politietaken onverantwoord is?4
Ik heb er begrip voor dat politiemedewerkers aan de bel trekken over de oplopende werkdruk. Het kabinet deelt de zorgen over de werkdruk. Tegelijkertijd moeten we het beeld niet vertroebelen. De vraag naar politie was altijd al groter dan het aanbod. Daarmee omgaan behoort tot het reguliere werk van het lokaal gezag en de politie.
Het lokaal gezag moet het steeds wisselende werkaanbod reguleren en afstemmen op de beschikbare politiecapaciteit. Natuurlijk zijn de maatregelen die nu getroffen moeten worden van een andere orde. Dat zouden wij allemaal graag anders zien, maar is in de huidige situatie helaas onvermijdelijk.
Ook de korpschef en ik nemen onze verantwoordelijkheid. Er worden maatregelen getroffen om de inzetbare politiecapaciteit te vergroten. Voor een toelichting op de maatregelen verwijs ik u naar mijn brief met mijn reactie op de voorstellen van de politievakbonden en de maatregelen van het lokaal gezag in diverse gemeenten van 17 december 2019.
Het kabinet heeft € 91 miljoen beschikbaar gesteld om de druk op de inzetbaarheid in de komende jaren te verlichten. Ook is recent eenmalig € 10 miljoen beschikbaar gesteld voor het stelsel bewaken en beveiligen en de verlichting van de druk op de basispolitiezorg. De korpschef werkt voorts hard aan de structurele versterking van de politie, die het kabinet met de € 291 miljoen uit het Regeerakkoord mogelijk heeft gemaakt.
Bent u in overleg met de burgemeesters om te komen tot andere oplossingen dan minder zaken oppakken en bureaus eerder sluiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de politiecapaciteit in de aankomende jaren nog verder afneemt en de problemen met de veiligheid nog groter dreigen te worden?
De realiteit is dat de structurele versterking van de politiecapaciteit tijd vergt. Het komende jaar zal de druk op de politiecapaciteit voelbaar blijven. De komende jaren gaan relatief veel oudere, minder inplanbare agenten met pensioen. Zij worden vervangen door jongere agenten, waardoor de werkdruk in de 24-uursdiensten weer over meer collega’s kan worden verdeeld. Vanaf 2021 komt de verhoogde instroom van opgeleide medewerkers op gang en worden de effecten hiervan voelbaar, in het bijzonder in de basisteams.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het volgende algemeen overleg over de politie van 19 december 2019?
Ja.
Het rapport 'EU Drug Markets Report 2019' |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «EU Drug Markets Report 2019» van het European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction en Europol?1
Ja.
Wat vindt u van het gegeven dat Nederland, naast Spanje, een centrale rol speelt in de cannabishandel binnen de Europese Unie (EU) en vaak het bronland vormt van inbeslaggenomen cannabis? Hoe verklaart u dit en denkt u dat het Nederlandse softdrugsbeleid bijdraagt aan deze negatieve koploperspositie?
Het gedoogbeleid dat Nederland sinds de jaren ’70 kent is gericht op de verkoop van cannabis in coffeeshops aan consumenten, vanuit het doel om een scheiding te creëren tussen de markten van soft- en harddrugs. De productie van cannabis wordt niet gedoogd, maar is verboden en wordt ook vervolgd. Elk jaar worden duizenden hennepkwekerijen opgerold.
Nederland is een belangrijk transport- en distributieland met belangrijke logistieke knooppunten, zoals de Rotterdamse haven. De keerzijde hiervan is dat criminele samenwerkingsverbanden (CSV’s) de Nederlandse infrastructuur en korte distributielijnen naar het buitenland misbruiken voor de handel in drugs. Dat is een serieus probleem. De aanpak van georganiseerde ondermijnende drugscriminaliteit in Nederland is dan ook één van mijn prioriteiten.
Wat vindt u van het gegeven dat Nederland, naast België en Spanje, een centrale rol speelt in de binnenkomst en verhandeling van cocaïne en heroïne? Hoe verklaart u dit? Op welke wijze draagt de normalisering van harddrugsgebruik bij aan een «gunstig ondernemersklimaat» voor cocaïnehandelaren in Nederland?
Zoals in het antwoord op vraag 2 vermeld, is Nederland een belangrijk transport- en distributieland met belangrijke logistieke knooppunten zoals de Rotterdamse haven. De keerzijde hiervan is dat CSV’s hier misbruik van maken voor de handel in drugs.
Uit de Nationale Drug Monitor 2018 van het Trimbos-instituut blijkt dat het aantal mensen in Nederland in de leeftijdscategorie van 15 tot en met 64 jaar dat ooit cocaïne heeft gebruikt, in de periode 2014–2017 is toegenomen van 5,1% naar 6,2%. Vergeleken met andere landen in de Europese Unie is dit bovengemiddeld hoog. Voor de Europese Unie als geheel bedroeg dit 5,1% in 2017. Het toegenomen gebruik van cocaïne in Nederland wijst erop dat het gebruik van deze drug in bepaalde groepen in de samenleving meer geaccepteerd is geraakt.
Uiteraard spinnen cocaïnehandelaren garen bij de groei van hun afzetmarkt. Ik spreek gebruikers van harddrugs voortdurend aan op het feit dat zij met hun levensstijl criminaliteit financieren die onze samenleving ontwricht. Samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bezie ik momenteel op welke wijze extra kan worden ingezet op het tegengaan van de normalisering van drugsgebruik. Hierover zal ik uw Kamer in het voorjaar nader infomeren.2
In mijn brief van 18 oktober jl. heb ik uw Kamer voorts geïnformeerd over het breed offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit.3 Het breed offensief bestaat uit een combinatie van preventieve en repressieve maatregelen: oprollen, afpakken en voorkomen. Nederland heeft een open economie, een gunstige geografische ligging en een goede logistieke, financiële en digitale infrastructuur die gunstig zijn voor het ondernemersklimaat. De aanpak is dan ook gericht op zowel bron-, transit- en bestemmingslanden als op logistieke knooppunten en op samenwerking met private partijen en branches. Een plan waarin deze contouren worden uitgewerkt volgt in het voorjaar.
Daarnaast heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in zijn brief aan uw Kamer van 16 december jl. laten weten een strategische verkenning te laten uitvoeren naar specifiek het gebruik van cocaïne in Nederland.4 Doel van deze verkenning is het krijgen van zicht op de verschillende groepen cocaïnegebruikers en op de meest effectieve preventieaanpak voor deze groepen.
Wat vindt u van het gegeven dat Nederland het centrale land is geworden voor de productie van MDMA en amfetaminen? Hoe verklaart u deze ontwikkeling? Op welke wijze draagt de normalisering van harddrugsgebruik bij aan een «positief ondernemersklimaat» voor producenten van, en handelaren in MDMA en amfetaminen in Nederland?
Zoals eerder genoemd is Nederland een belangrijk transport- en distributieland met belangrijke logistieke knooppunten. Dat maakt Nederland in algemene zin ook aantrekkelijk voor de productie en doorvoer van drugs. Waarom Nederland zich in het bijzonder heeft ontwikkeld tot veruit het grootste productieland van MDMA en amfetaminen in Europa kan ik niet verklaren. Dat het gebruik van MDMA door bepaalde groepen in de samenleving steeds normaler wordt gevonden, betekent niet dat de samenleving als geheel tolerant is ten aanzien van de productie van synthetische drugs en de daar onlosmakelijk mee verbonden criminaliteit, onveiligheid en milieuschade. Dat neemt niet weg dat de normalisering van het gebruik van drugs mij grote zorgen baart. In dat kader verwijs ik graag naar de in het antwoord van vraag 3 genoemde afspraak met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport inzake het tegengaan van de normalisering van drugsgebruik.
Wat vindt u van het gegeven dat 61% van het online aanbod van heroïne in de Europese Unie, 47% van het online aanbod van cocaïne en 50% van het online aanbod van MDMA vanuit Nederland wordt aangeboden?
Gezien de positie van Nederland als belangrijk productie- en doorvoerland van drugs binnen de Europese Unie is een prominente aanwezigheid van Nederlandse handelaren op het Darkweb niet verwonderlijk. In het rapport wordt opgemerkt dat het totale aantal handelaren en transacties niet kan worden afgeleid uit het aantal aanbiedingen voor een bepaalde drug die op het Darkweb zijn aangetroffen. De genoemde percentages moeten daarom met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. In het bijzonder kunnen zij niet zo worden gelezen dat 61% van alle heroïne, 47% van alle cocaïne en 50% van alle MDMA in de Europese Unie uit Nederland afkomstig zouden zijn. Tegelijkertijd vraagt de sterke vertegenwoordiging van Nederlandse drugshandelaren op het Darkweb om een passende reactie. Om die reden is door dit kabinet ook geïnvesteerd in extra expertise en onderzoek op het Darkweb, onder meer met het oog op drugswinsten en criminele geldstromen. Er wordt hierbij door de politie ook samengewerkt met Europol.
Hoe duidt u de ontwikkeling dat Mexicaanse drugsbendes steeds nauwer betrokken lijken te raken bij de Europese drugsmarkt en de Nederlandse in het bijzonder? Bent u bereid de aanbeveling over te nemen om de bedreigingen die dit met zich meebrengt in kaart te brengen om hier vervolgens indien nodig tegen op te treden?
Op dit moment is het beeld dat sommige Nederlandse drugsproducenten, vooral in Brabant, naast MDMA ook het meer winstgevende methamfetamine (crystal meth) gaan produceren of daarop overstappen. Gebleken is dat zij voor wat betreft de productie in enkele gevallen gebruik hebben gemaakt van expertise uit Mexico. Zoals ik uw Kamer berichtte in mijn brief van 10 september 20195 en in mijn beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Laan-geselschap d.d. 28 augustus 2019 houd ik de betrokkenheid van de Mexicaanse kartels scherp in het oog. De politie staat in nauw contact met de Mexicaanse autoriteiten, de Amerikaanse DEA, maar ook met bijvoorbeeld Canada en Australië en landen met mogelijke afzetmarkten in Oost-Europa om ontwikkelingen op dit vlak doorlopend te monitoren.
Eind november is de politie nog voor overleg in Mexico geweest. Zoals uit het EU Drug Markets Report blijkt is de toename van de productie van en de handel in methamfetamine geen exclusief Nederlands probleem, maar een probleem dat meerdere EU-landen raakt. Daarom is de bestrijding van methamfetamine één van de onderwerpen binnen het project EMPACT Synthetische Drugs. De EU-landen delen actief informatie via Europol, waarna analyse plaatsvindt. Op basis daarvan wordt ook met niet-EU-landen de samenwerking gezocht naar aanleiding van concrete uitkomsten. Binnen het project EMPACT Synthetische Drugs wordt ook met de EMCDDA samengewerkt.
Heeft u kennisgenomen van de constatering dat naast grote havens (zoals Rotterdam) ook kleinere havens (zoals Vlissingen) gebruikt worden in de drugshandel? In hoeverre vindt er samenwerking en afstemming plaats tussen havensteden op landelijk en internationaal niveau ten einde gezamenlijk, consistente maatregelen te treffen tegen drugshandel? Kan een nadere intensivering van deze uitwisseling gewenst zijn zoals ook de onderzoekers adviseren?
Dat ook kleinere havens worden misbruikt voor de handel in drugs is al enige tijd bekend. Het Nationaal Dreigingsbeeld 2017 maakte melding van het feit dat cocaïne bestemd voor Nederlandse criminelen ook het land binnenkomt via kleinere havens zoals Vlissingen en Amsterdam.6 In de strijd tegen maritieme smokkel werken de grotere havens zoals Rotterdam met een aantal kleinere zeehavens samen.
De samenwerking vindt plaats via de leden van de Kerngroep Cocaïnestromen, een operationeel overleg van de Nederlandse zeehavens en de zeehavens van Antwerpen en Gent. Hieraan nemen betrokkenen van politie, Openbaar Ministerie, Douane, en de Koninklijke Marechaussee van Nederland en België deel. In het overleg wordt kennis – over cocaïnestromen, modus operandi, netwerken e.d. – gedeeld. Ook worden gezamenlijke projecten opgezet, zowel regionaal als landelijk en internationaal («upstream disruption»). In juli dit jaar is op initiatief van burgemeester Aboutaleb de joint governance conferentie van zeehavens Antwerpen en Rotterdam georganiseerd, waarbij ook betrokkenen van andere havens waren uitgenodigd. Doelstelling van deze conferentie was het verbeteren van de samenwerking, kennisuitwisseling, handelingsperspectief en het opwerpen van barrières tegen georganiseerde criminaliteit.
Verder neemt Nederland deel aan het Maritiem Analyse en Operatie Centrum – Narcotica (MAOC-N), een maritiem samenwerkingsverband van zeven EU-lidstaten dat als doel heeft om de drugssmokkel in Europa tegen te gaan. Net als de overige landen heeft de politie een liaisons officer in het MAOC in Lissabon geplaatst om de informatie-uitwisseling tussen de deelnemende landen te faciliteren. Binnen MAOC-N wordt samengewerkt bij de bestrijding van de smokkel van verdovende middelen over zee (irreguliere vaart) en door de lucht over de Atlantische Oceaan naar Europa en de westkust van Afrika, met de mogelijkheid de operaties uit te breiden naar onder andere het westelijk deel van het Middellandse Zeegebied.
Ook in diverse landen buiten de Europese Unie zijn liaison officers van de politie en Koninklijke Marechaussee geplaatst, waaronder Colombia en Peru. De liaison officers werken nauw samen met de politiële autoriteiten van deze landen met als doel informatie uit te wisselen over verdachten en criminele organisaties die zich bezighouden met cocaïneproductie en -handel in deze regio. Tot slot werkt de politie samen met strategische partners zoals de Amerikaanse Drug Enforcement Administration. Door effectief en slim in te grijpen in het begin van de keten vermindert de toestroom van cocaïne naar Nederland.
Heeft u kennisgenomen van de vele aanbevelingen die toezien op het creëren van groter bewustzijn ten aanzien van gezondheidsschade, financiële schade, milieuschade, corruptie en werving van kwetsbare jongeren? Ziet u deze aanbevelingen als een ondersteuning om te komen tot meer bewustwording en een stevige aanpak van normalisering van drugs conform de aangenomen motie Voordewind/Van Dam?2
In de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit neemt
vergroting van het bewustzijn in de samenleving een centrale plaats in. Bestuurders, beleidsmakers, ondernemers en professionals moeten hun rol bij het ontstaan én tegengaan van ondermijnende criminaliteit herkennen en daarnaar kunnen handelen. Ook de gebruiker van drugs moet zich van de gevolgen van zijn of haar gebruik bewust zijn. Zo is het in de eerste plaats van groot belang dat de individuele gebruiker zich bewust is van de gezondheidsschade die gepaard gaat met drugsgebruik. Dat de gezondheidsrisico’s groot zijn blijkt uit het aantal geregistreerde gezondheidsincidenten als gevolg van drugsgebruik in Nederland. Tussen 2009 en 2018 zijn er ruim 45.000 acute gezondheidsincidenten geregistreerd, in 2018 waren dit er 6.100 (Monitor Drugs Incidenten 2018, Trimbos instituut). Het drugspreventiebeleid van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport richt zich daarom voor een groot deel op het geven van voorlichting aan (potentiële) gebruikers en hun omgeving over de gezondheidsrisico’s van drugsgebruik. Drugsgebruik heeft echter ook gevolgen die de individuele gebruiker overstijgen en de samenleving als geheel raken. De productie van en handel in drugs vergiftigen onze leefomgeving met geweld en intimidatie, en soms ook letterlijk, met drugsafval dat in de natuur wordt gedumpt of in het riool wordt geloosd. Individuele gebruikers moeten niet langer van deze gevolgen van hun gedrag weg kunnen kijken. Ik zet daarom in op bewustwording, en weet me daarin gesteund door de aanbevelingen uit het rapport van de EMCDDA. Overigens ben ik me er daarbij van bewust dat bewustwording bij gebruikers nog niet vanzelfsprekend betekent dat zij hun gedrag zullen veranderen. Op dit moment ontwikkelt het Trimbos-instituut in opdracht van de voorzitter van het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO) een pilotaanpak om na te gaan op welke wijze gebruikers van partydrugs effectief op hun verantwoordelijkheid kunnen worden aangesproken. Deze pilot wordt medio 2020 uitgevoerd. Verder zal ik uw Kamer in het voorjaar in het kader van de uitwerking van het breed offensief tegen georganiseerde criminaliteit informeren op welke wijze de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik verder kunnen inzetten op het tegengaan van normalisering, zoals bedoeld in de door uw Kamer aangenomen motie van de leden Voordewind en Van Dam8.
Heeft u kennisgenomen van de aanbevelingen die toezien op de relatie van drugshandel en andere criminele handelingen zoals mensenhandel? Bent u bereid zich in te spannen om in Europees verband de aanbeveling over te nemen om partnerschappen in de bestrijding van deze vormen van criminaliteit te versterken?
In de EU-beleidscyclus voor bestrijding van georganiseerde criminaliteit is bestrijding van de drugscriminaliteit één van de prioriteiten. In de onder de beleidscyclus vallende EMPACT-projecten wordt operationele actie ondernomen, waarbij voor een aanzienlijk deel wordt gefocust op het uitschakelen van zogeheten «High Value Targets»: personen en/of infrastructuur die voor internationaal opererende CSV’s onmisbaar zijn om hun criminele praktijken voort te kunnen zetten. Dergelijke CSV’s zijn zeer vaak bij meerdere vormen van criminaliteit betrokken, zoals mensenhandel en witwassen. De EMPACT-projecten kennen daarom een multidisciplinaire aanpak. Eerder informeerde ik uw Kamer dat Nederland in 2019 trekker is geworden van het EMPACT-project Trafficking in Human Beings (THB; mensenhandel). De deelname aan het EMPACT-project is multidisciplinair, waarbij politie, inspectie SZW, Koninkelijke Marechaussee en OM nauw samenwerken. Als driver van EMPACT THB zet Nederland zich in om dit samenwerkingsverband meer multidisciplinair te maken; zo worden gemeenten bij EMPACT-activiteiten betrokken en wordt de samenwerking met NGO’s en opvangorganisaties bevorderd. Ook is er binnen EMPACT THB aandacht voor de relatie tussen migratie en uitbuiting. Nederland participeert bijvoorbeeld in het deelproject Nigeriaanse mensenhandel, dat wordt geleid door Duitsland.9
Met de EU-beleidscyclus ligt er een goede basis voor de aanpak van de zware internationale (drugs)criminaliteit. Ik maak mij er in Europa sterk voor om internationale en multidisciplinaire samenwerking verder uit te bouwen, zowel in multilateraal als in bilateraal verband. Zonder vooruit te lopen op de integrale besluitvorming over het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 van de Europese Unie en ingepast binnen de kabinetsinzet voor een modern en financieel houdbaar MFK, maak ik me daarbij in binnen- en buitenland sterk voor voldoende budget voor Europol en Eurojust, om zo deze agentschappen in samenwerking met de lidstaten zo goed mogelijk in staat te stellen de georganiseerde criminaliteit in samenhang te bestrijden.
Deelt u de constatering dat het rapport duidelijk laat zien dat Nederland een zeer negatieve en prominente rol vervult binnen de Europese productie en handel van drugs? Welke mogelijkheden biedt dit gegeven, in combinatie met de aanbevelingen om juist te investeren in de bestrijding van drugscriminaliteit indrug hubs, om ook Europese financiële ondersteuning te vragen bij de aanpak van ondermijning en drugscriminaliteit?
Die constatering acht ik gerechtvaardigd. Nederlandse opsporingsinstanties kunnen (net als die uit andere lidstaten), aanspraak maken op verschillende Europese gelden. Dit gebeurt ook regelmatig. De tweejaarlijkse internationale conferentie over de bestrijding van synthetische drugs, SYNDEC, voor het laatst gehouden afgelopen november, wordt grotendeels met Europees geld gefinancierd. De gelden zijn onder andere afkomstig uit het Fonds voor de Interne Veiligheid (Internal Security Fund (ISF)). De gelden uit het fonds worden op verschillende manieren besteed. Een deel van het geld, ongeveer € 342 miljoen, is in beheer van de Europese Commissie zelf. Hiervoor wordt elk jaar opnieuw een werkprogramma vastgesteld. De Commissie financiert hiermee kortlopende projecten die kunnen worden ingediend in het kader van specifieke calls. Het komt voor dat deze het terrein van drugsbestrijding bestrijken, maar dat is momenteel niet het geval.
Onderdeel van het deel dat in beheer is van de Europese Commissie is de financiering via Europol van acties in het kader van de EMPACT-projecten. Hieronder vallen ook projecten op het gebied van de bestrijding van drugscriminaliteit, waaraan ook door Nederlandse opsporingsinstanties wordt deelgenomen.
Een tweede deel van het ISF, ongeveer € 662 miljoen, wordt door de lidstaten zelf beheerd. In Nederland gebeurt dat door de Verantwoordelijke Autoriteit voor AMIF (Asylum, Migration and Integration Fund) en ISF, onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De Nederlandse subsidieregeling ISF bestaat uit twee onderdelen: (1) politiesamenwerking, criminaliteitsbeheersing en crisisbeheersing en (2) buitengrenzen/visa.
Ook vanuit het Justice-programma, het Health-programma en Horizon 2020 van de EU is periodiek voor dit doel geld beschikbaar. Deze programma’s zijn in beheer van de Europese Commissie zelf en er wordt elk jaar opnieuw een werkprogramma voor vastgesteld.
De bestrijding van drugshandel en -productie is in de JBZ-raad van 17 mei 2017, opnieuw als één van de EU-prioriteiten op het gebied van georganiseerde misdaad vastgesteld. Hiermee is verzekerd dat het onderwerp ook de komende jaren onderdeel zal uitmaken van de verschillende programma’s.
Onbetrouwbare hondengeurtesten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de berichten «De politie sjoemelde veel vaker met geurproeven» en «De hond wees wel erg vaak de verdachte aan»?1 2
Ja
Bent u van mening dat er meer dan genoeg aanwijzingen zijn om te veronderstellen dat deze geurproeven op zijn best onbetrouwbaar zijn geweest en dat er mogelijk zelfs sprake was van het manipuleren van de uitkomsten, gezien de feiten dat geurproeven niet blind werden uitgevoerd, dat uit onderzoeken blijkt dat dat ook al voor 1997 niet het geval was, dat de geurproeven die door de genoemde Twentse hondengeleider werden uitgevoerd tot een abnormaal hoog percentage aan positieve resultaten leidden en de opmerking van de oud-brigadier over het Twents politiegeurtestteam? Zo ja, waarom en welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
In 2006 en 2007 hebben het bureau Integriteit en Veiligheid van de toenmalige politie Noord- en Oost-Gelderland en de Rijksrecherche onderzoek gedaan naar de wijze waarop geuridentificatieproeven zijn uitgevoerd in de periode 1997 tot en met maart 2007. Uit de onderzoeken bleek dat de zogeheten Oefengroep Oost geregeld heeft nagelaten de geur-identificatieproeven blind uit te voeren volgens het voorgeschreven protocol. Op basis van deze onderzoeken heeft het College van procureurs-generaal in 2007 besloten om het resultaat van deze proeven in de toen lopende strafzaken niet meer te gebruiken als bewijs.
De resultaten van de onderzoeken uit 2006 en 2007 gaven geen aanleiding te veronderstellen dat ook in andere regio’s de geurproeven niet volgens de regels zijn uitgevoerd. De Rijksrecherche is toentertijd verzocht haar onderzoek uit te breiden naar de periode voor 1997, maar een dergelijk onderzoek bleek niet opportuun omdat de mate van standaardisatie van de uitvoering van geurproeven pas in 1997 is vastgelegd in het Keuringsreglement politiespeurhond menselijke geur.3
Voor de volledigheid verwijs ik u naar de antwoorden van mijn ambtsvoorganger op Kamervragen uit 2007 over de betrouwbaarheid van geurproeven4. Zoals aangegeven in die beantwoording, is ten aanzien van afgesloten strafzaken de beslissing omtrent geldigheid van bewijsmiddelen voorbehouden aan de Hoge Raad, die op grond van artikel 457, eerste lid, 1 van het Wetboek van Strafvordering beslist op aanvragen tot herziening.
Deelt u de conclusie van de auteur van het bericht dat «Uitgaande van 20 jaar activiteiten van de drie hondengeleiders uit Oost-Nederland in 800 tot 1.000 keer heeft geleid tot een onterechte positieve uitslag, waarbij een verdachte onterecht gekoppeld werd met een bewijsmiddel, doordat de geurproeven niet blind werden uitgevoerd»? Zo ja, wat kunt en gaat u doen om eventueel onrecht zoveel als mogelijk ongedaan te maken of te compenseren? Zo nee, waarom niet? En zo nee, hoe vaak acht u het naar schatting mogelijk dat personen ten onrechte zijn veroordeeld op basis van foutieve geurproeven?
Zie antwoord vraag 2.
Is de informatie in het genoemde bericht voor u aanleiding om ook de geurproeven die voor 1997 zijn uitgevoerd ongeldig te verklaren en veroordelingen op basis van een geurproef die gebaseerd zijn voor herziening, open te stellen? Zo nee, waarom niet en hoe kunt u de betrouwbaarheid van de geurproeven van voor 1997 waarborgen?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u in het artikel alsnog aanleiding om onderzoek te laten verrichten naar het effect van het niet blind uitvoeren van geurproeven in het verleden en het effect daarvan op de uitkomst van rechtszaken? Zo ja, hoe gaat u dit laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Ik zie op dit moment geen aanleiding voor vervolgonderzoek. Zoals hierboven vermeld, zijn er reeds verschillende onderzoeken uitgevoerd naar de betrouwbaarheid van geurproeven. De betrouwbaarheid van de resultaten is afhankelijk van verschillende factoren, waardoor de toepassing van de geurproeven kwetsbaar is. Daarom wordt sinds 2011 geen gebruik meer gemaakt van hondengeurtesten ten behoeve van de bewijsvoering.
De veiligheid van het 5G netwerk |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU poised to send warning to China on 5G» van Bloomberg?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat de beoordeling van de leveranciers van 5G infrastructuur ook moet kijken naar de nationale wetgeving in het land waar de leverancier vandaan komt, en dan met name of daar bepalingen in staan die de leverancier kunnen dwingen tot het delen van data met de lokale autoriteiten? Zo ja, kan de aanwezigheid van dergelijke bepalingen reden zijn om de leverancier niet goed te keuren? Zo nee, waarom niet?
In het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie2, zoals dat op 5 december 2019 is gepubliceerd, wordt geregeld dat aanbieders van openbare elektronische communicatie netwerken of -diensten in Nederland de verplichting kan worden opgelegd om in de kritieke onderdelen van hun netwerken louter gebruik te maken van producten of diensten van anderen dan de daarbij genoemde, voor die kritieke onderdelen uitgesloten, leveranciers. Daarbij gelden krachtens dit besluit als criteria voor het uitsluiten van leveranciers, dat bekend is of gronden zijn te vermoeden dat de genoemde leveranciers de intentie hebben om Nederlandse telecomnetwerken te misbruiken of te laten uitvallen, dan wel dat zij nauwe banden hebben met of onder invloed staan van een partij met die intentie.
Zoals toegelicht bij het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie zijn deze criteria in lijn met de overwegingen die het kabinet hanteert bij de beoordeling van risico’s ten aanzien van onder meer spionage door statelijke actoren, zoals die zijn vermeld in de brief aan de Tweede Kamer over C2000.3 Dat betekent dat bij de beoordeling van bovengenoemde leveranciers ook wordt gekeken naar de wetgeving van het land waaruit de leverancier afkomstig is, en meer in het bijzonder of deze wetgeving de leverancier verplicht om (bv. in de vorm van het moeten delen van data) samen te werken met de overheid van dat land.
Bent u het eens met de risicobeoordeling van de Europese Unie (EU) dat ook delen van het netwerk buiten de kern, zoals het Radio Access Network (RAN), moeten worden bestempeld als «hoog risico» voor spionage en sabotage en worden de extra veiligheidseisen ook van toepassing op het RAN? Zo ja, hoe beoordeelt u het feit dat Nederlandse providers al investeren in Chinese technologie in dit deel van het netwerk, terwijl de extra veiligheidseisen nog niet zijn afgekondigd? Zo nee, waarom niet?
De Taskforce Economische Veiligheid heeft in de nationale risicoanalyse op basis van de te beschermen belangen en de actuele dreiging kritieke onderdelen geïdentificeerd in de huidige telecomnetwerken. De lijst met kritieke onderdelen is als vertrouwelijk geclassificeerd en kan ik daarom niet met u delen.
In samenwerking met de telecomaanbieders wordt een structureel proces ingericht. Deze structurele aanpak maakt het mogelijk om adaptief te kunnen reageren op veranderingen in de dreiging of ontwikkelingen in de telecomnetwerken. Op die manier kunnen ook de telecomnetwerken in de toekomst beschermd worden tegen de dreiging.
Nederland heeft actief bijgedragen aan de totstandkoming van de Europese risicoanalyse, die zich richt op het toekomstige 5G netwerk, en de bevindingen zijn in lijn met en complementair aan de bevindingen van de Nederlandse Taskforce Economische Veiligheid.
De telecomaanbieders zijn geïnformeerd over de maatregelen die het kabinet neemt. De telecomaanbieders blijven ook bij de nadere uitwerking hiervan nauw betrokken en het is daarbij aan deze partijen om bij hun investeringen hier rekening mee te houden.
Zullen alle delen van 5G die beoordeeld worden als «hoog risico» ook expliciet zo worden benoemd? Of klopt het, zoals de Minister van Justitie en Veiligheid suggereerde tijdens het algemeen overleg over nationale veiligheid en crisisbeheersing van 14 november jl. dat dit niet bekend kan worden gemaakt vanwege redenen die samenhangen met nationale veiligheid?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de stelling dat het 5G netwerk in de Europese Unie moet zijn gegrond op de basiswaarden van de EU, zoals mensenrechten, de rechtsstaat en het beschermen van privacy? Zo ja, worden deze principes meegenomen in de beoordeling van leveranciers? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij alle telecommunicatienetwerken is het belangrijk dat ook bij 5G-netwerken de randvoorwaarden zijn geborgd. De Telecommunicatiewet, waarin de Europese richtlijnen op het gebied van telecommunicatie en e-privacy zijn geïmplementeerd, biedt deze borging op tal van onderwerpen, waaronder de privacy, vertrouwelijkheid, veiligheid en integriteit. Deze regels richten zich tot de openbare aanbieders van elektronische communicatienetwerken en -diensten. Zij zijn op grond van artikel 11a.1 van de Telecommunicatiewet verplicht passende technische en organisatorische maatregelen te nemen om de risico’s voor de integriteit en veiligheid van hun netwerken en -diensten te beheersen. Het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie, dat hierop is gebaseerd, biedt de mogelijkheid om telecomaanbieders daarbij te verplichten in de kritieke onderdelen van hun netwerken uitsluitend gebruik te maken van producten en diensten van vertrouwde leveranciers. Zoals hierboven ook in het antwoord op vraag 2 vermeld, zal het criterium bij de beoordeling van leveranciers zijn of zij zelf de intentie hebben om Nederlandse telecomnetwerken te misbruiken of laten uitvallen, dan wel nauwe banden hebben met of onder invloed staan van een partij met die intentie. Bij misbruik valt te denken aan spionage: ongeoorloofde toegang tot communicatiegegevens, zowel verkeersgegevens als inhoud van communicatie. Daarnaast zijn de aanbieders uiteraard ook gehouden aan de privacyregels in de Telecommunicatiewet en de Algemene verordening gegevensbescherming. Verder zijn er ook algemenere kaders zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.»
Kunt u zich vinden in de laatste aanbeveling van de EU risicobeoordeling dat de EU en haar lidstaten bij de uitrol van het 5G-netwerk ook rekening moeten houden met de ontwikkeling van de eigen industriële capaciteit op het gebied van 5G? Zo ja, hoe bent u van plan om deze aanbeveling op te volgen? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk om het vraagstuk van industriële capaciteit voor 5G te bezien in een bredere context van innovatiebeleid, omdat dit vraagstuk ook op andere terreinen speelt. Om de transitie naar een duurzame en digitale economie te kunnen maken is een stevig innovatiebeleid nodig. Gezamenlijk optrekken binnen de EU zal ontwikkeling van sleuteltechnologieën en onderzoek en innovatie in het algemeen bevorderen. Ook het versterken van de Europese interne markt heeft onze blijvende prioriteit. Hierbij is het vooral belangrijk om uit te blijven gaan van onze eigen economische waarden. Open markten zorgen ervoor dat onze bedrijven concurrerend en innovatief zijn en leveren nieuwe producten en diensten op voor consumenten, tegen redelijke prijzen. Binnen de interne markt zijn strenge mededingingsregels en politiek onafhankelijk toezicht nodig voor het beschermen van de belangen van de consument en het faciliteren van eerlijke concurrentie. Over de aspecten waarop een eventuele stimulering van de eigen 5G industriële capaciteit plaatsvindt en de mate waarin dat dan gebeurt wordt nog in EU-verband besproken.
Straffen die collectief worden opgelegd aan groepen voetbalsupporters na het gebruik van vuurwerk door één of enkelen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw mening over collectieve straffen die opgelegd worden bij voetbalwedstrijden waarbij één of enkele personen over de schreef gaan, door vuurwerk te gebruiken, maar waarna het gehele stadionvak een verbod op een volgende wedstrijd krijgt opgelegd?1 2
Het opleggen van straffen bij dergelijke incidenten is een aangelegenheid tussen de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (hierna: KNVB) en de clubs. Meer algemeen kan ik wel aangeven dat ik het uitbannen van onvergund vuurwerk in en rondom de stadions in het betaalde- en amateurvoetbal toejuich en de KNVB steun bij de aanpak.
De aanpak van supporters die zich schuldig maken aan het gebruik van onvergund vuurwerk heeft prioriteit. Daarbij geldt in beginsel een persoonsgerichte aanpak. Het sluiten van een vak/sector als maatregel geldt als ultimum remedium. Het volgt pas nadat de club in de afgelopen twee jaren verschillende malen voor een vuurwerkvergrijp is veroordeeld en volgens de onafhankelijk aanklager onvoldoende inspanningen heeft verricht om dadergericht te straffen. Het doel van de opgelegde sancties, waaronder uiteindelijk ook een collectieve straf, is om clubs te dwingen om maatregelen te nemen om herhaling van incidenten te voorkomen of om repressief dadergericht te kunnen optreden. Ook zullen supporters hierdoor elkaar hopelijk gaan aanspreken op hun gedrag.
Hoe vaak zijn de afgelopen jaren dit soort collectieve straffen opgelegd? Hoeveel supporters in totaal zijn daardoor de toegang ontzegd?
Er is de afgelopen jaren viermaal een vak gesloten door de aanklager van de KNVB. Dit was tweemaal bij Feyenoord (Vak S), eenmaal bij FC Groningen (Vak F) en eenmaal bij De Graafschap (Vak3. In totaal zijn naar schatting 1.500 seizoenkaarthouders hierdoor niet in staat geweest een wedstrijd te bezoeken en zijn 3.000 stoelen onbezet gebleven.
Waaruit blijkt in de praktijk dat deze straf, waarvan de gedachte is dat op deze wijze supporters elkaar zullen gaan aanspreken en corrigeren bij overtredingen, inderdaad deze werking heeft? Wat vindt u hiervan?
De veiligheid in de stadions staat voorop. Het tegengaan van het gebruik van onvergund vuurwerk is het uiteindelijke doel. Dat doel trachten wij te bereiken door de inspanningen op preventief en repressief vlak van gemeenten, clubs, politie en KNVB te bundelen en gezamenlijk op te trekken. Of specifiek het collectieve straffen leidt tot het elkaar aanspreken, is niet te zeggen.
Deelt u de mening, dat het in de kern onrechtvaardig is om alle, voornamelijk goedwillende supporters te straffen voor de overtredingen van een of enkele andere personen? Zo ja, waarom? Zo niet, waarom niet?3
Nee, deze mening deel ik niet. Betaald voetbal dient plaats te vinden in een veilige omgeving. Het afsteken van vuurwerk in een stadion zonder vergunning draagt niet bij aan toegankelijk, gastvrij en veilig voetbal en moet daarom worden aangepakt. Naast significante veiligheidsrisico’s voor supporters gaat het afsteken van vuurwerk in een stadion ook gepaard met gezondheidsrisico’s. Het opleggen van een collectieve straf wordt door de KNVB als ultimum remedium gebruikt als andere maatregelen tegen het gebruik van onvergund vuurwerk niet of onvoldoende blijken te werken.
Bent u bereid om met betrokken partijen in het voetbal in gesprek te gaan om te kijken hoe collectieve straffen kunnen worden gestopt en te komen tot een persoonlijke aanpak waarin daders consequent en individueel worden gestraft? Zo niet, waarom niet?
In het kader van de uitvoering van het «plan van aanpak vuurwerk» ben ik in gesprek met de KNVB, clubs, supporters, politie, Openbaar Ministerie en gemeenten. Samen werken wij aan toegankelijk, gastvrij en veilig voetbal waarbij noemenswaardige incidenten achterwege blijven. De komende tijd ga ik samen met gemeenten met een betaald voetbalorganisatie de persoonsgerichte aanpak verder implementeren. Personen die zich schuldig maken aan ordeverstoringen rondom het voetbal worden door club, gemeente, politie en KNVB besproken. Vervolgens wordt gezamenlijk bekeken welke maatregel of sanctie het meest effectief is.
Officieren van Justitie die in de fout zijn gegaan |
|
Maarten Groothuizen (D66), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Zembla van donderdag 7 november 2019, getiteld «Officieren van Justitie in de fout»?1
Ja, ik heb van de betreffende uitzending van Zembla kennisgenomen.
Hoe beoordeelt u het rechterlijke toezicht op grond van artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv) op het strafvorderlijk handelen van het openbaar ministerie (OM) en de politie? Vindt u dat adequaat? Zo nee, op welke punten schiet het, naar uw oordeel, tekort?
Artikel 359a Sv regelt de gevolgen die de rechter kan verbinden aan zijn vaststelling dat in het kader van de aan hem voorgelegde strafzaak inbreuk is gemaakt op strafprocessuele voorschriften en beginselen. In een aantal gevallen volgt rechtstreeks uit de rechtspraak van het EHRM dat inbreuken op rechten van de verdachte tot bewijsuitsluiting of een andere processuele sanctie moeten leiden. Het artikel heeft derhalve een beperkt doel en beoogt geen alomvattend toezicht op het OM te regelen.
Het dilemma dat immers inherent is aan toepassing van artikel 359a Sv is dat de sancties die de rechter op grond van dit artikel ter beschikking staan, gevolgen kunnen hebben voor de strafzaak. Een strengere toepassing van processuele sancties leidt in maatschappelijk opzicht niet tot een bevredigende uitkomst: ook minder ernstige onrechtmatigheden in het optreden van politie of openbaar ministerie zouden dan vaker ertoe leiden dat een verdachte van een ernstig strafbaar feit vrijuit gaat. Tegelijkertijd is het van belang dat de organisaties leren van de gemaakte fout en er alles aan doen om die in de toekomst te voorkomen. Waar het om gaat is dat door de rechter vastgestelde vormverzuimen in ieder geval een gevolg krijgen binnen het openbaar ministerie en de politie, en dat bij ernstige schendingen van strafprocessuele voorschriften daarop toegesneden sancties volgen in de concrete strafzaak. Het is vervolgens van belang dat de organisaties leren van de gemaakte fout en er alles aan doen om die in de toekomst te voorkomen. Ik wijs in dit verband op de instelling van een reflectiekamer kwaliteitsontwikkeling bij het openbaar ministerie (zie verder het antwoord op vraag2 en het benutten van de mogelijkheden voor adequate opvolging van geconstateerde vormverzuimen binnen de politieorganisatie (zie M. Goos, Vormverzuimen bij de politie, Strafblad maart 2019, p. 5–10).
Van belang is dat verschillende mechanismen tezamen zorgen voor structureel toezicht op de werkzaamheden van het openbaar ministerie en de politie in het kader van de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Op 19 december jl. heb ik uw Kamer tijdens het AO over het Rapport van de Onderzoekscommissie Openbaar Ministerie (commissie-Fokkens) een brief toegezegd waarin ik onder andere zal ingaan op het toezicht op het OM. Ik zal deze brief voor het Krokusreces aan uw Kamer doen toekomen.
Deelt u de mening dat het correctiemechanisme van artikel 359a Sv te beperkt is, omdat het a) zelden wordt toegepast en b) niet alle zaken voor de rechter komen? Zo ja, welke conclusie verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat heeft u gedaan met het rapport «Toezicht op strafvorderlijk overheidsoptreden» van het Wetenschappelijk Onderzoeks en Documentatiecentrum (WODC)?2
Zoals ik heb vermeld in mijn brief van 2 maart 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 29 279, nr. 414) worden de inzichten uit het WODC-onderzoek betrokken bij de modernisering van het Wetboek van Strafvordering.
Wat is de essentie van de door u voorgestelde wijziging van artikel 359a Sv bij de herziening van het Wetboek van Strafvordering? Ziet u aanleiding deze wijziging te bespoedigen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer dient u het wetsvoorstel in bij de Tweede Kamer?
In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering wordt voorgesteld om de bestaande en in artikel 359a Sv opgenomen processuele sancties ieder van een normatief kader te voorzien: wet en toelichting verduidelijken wanneer toepassing aan de orde is. In aanvulling op de bestaande processuele sancties wordt voorgesteld om schadevergoeding in te voeren als sanctie op overschrijding van de redelijke termijn. Ook wordt voorgesteld de reikwijdte van processuele sancties uit te breiden tot verzuimen die buiten het kader van de opsporing hebben plaatsgevonden. De voorgestelde wijzigingen hebben daarmee een duidelijke toegevoegde waarde, mede in het licht van de overige vernieuwingen die met de modernisering van het Wetboek van Strafvordering worden doorgevoerd. Juist vanwege deze samenhang ligt een loskoppeling van de nieuwe wettelijke regeling van de processuele sancties, in de zin dat zij al vooruitlopend op de inwerkingtreding het nieuwe wetboek wordt ingevoerd, niet in de rede.
Voor de stand van zaken en het tijdpad van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering verwijs ik naar de vijfde voortgangsrapportage (Kamerstukken II 2018/19, 29 279, nr. 501). In de komende zesde voortgangsrapportage zal ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming ingaan op de laatste stand van zaken van het project.
Hoe is het disciplinaire toezicht op het handelen van leden van het OM nu vormgegeven? Ziet u een noodzaak tot verbetering? Zo nee, waarom niet?
Op 19 december jl. heb ik uw Kamer tijdens het AO over het Rapport van de Onderzoekscommissie Openbaar Ministerie (commissie-Fokkens) een brief toegezegd waarin ik onder andere zal ingaan op het toezicht op het OM. Over het disciplinaire toezicht kan ik u vooruitlopend daarop alvast het volgende berichten. Bij het OM werken Rechterlijke Ambtenaren en Rijksambtenaren (als wij de Rijksrecherche buiten beschouwing laten). Het toezicht op de ambtenaren wordt uitgeoefend door de hoofden van de OM-onderdelen en het toezicht op die hoofden door het College van Procureurs-generaal. Er is op centraal niveau een Bureau Integriteit OM (BIOM). Gevallen van vermoedelijk plichtsverzuim of integriteitsschending moeten door de bevoegde leidinggevende worden gemeld bij het BIOM, dat zo nodig een onderzoek kan instellen. De bevoegde leidinggevende kan vervolgens een disciplinaire sanctie opleggen – variërend van strafontslag tot een berisping – op grond van artikel 34a en volgende van het BRRA als het Rechterlijke Ambtenaren betreft en op grond van de cao voor Rijksambtenaren als het Rijksambtenaren betreft (sinds 1 januari 2020).
Hoe kijkt u aan tegen de introductie van een soort tuchtrecht voor leden van het OM?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 3 en 6 heb vermeld, heb ik uw Kamer een brief toegezegd waarin ik zal ingaan op het toezicht op het OM. In die brief zal ik ook op dit punt ingaan.
Hoeveel klachten zijn er in de jaren 2010 tot en met 2019 ingediend bij de Nationale ombudsman tegen (leden van) het OM? Welke trend ziet u in deze klachten?
Klachten over individuele leden van het OM kunnen niet worden ingediend bij de Nationale ombudsman. Voor klachten over individuele leden staat voor de burger de gang open naar de hoofdofficier van het parket waar het betreffende lid werkzaam is.
Hieronder vindt u de cijfers van de Nationale ombudsman ten aanzien van de ontvangen klachten over het OM:
2010: 214
2011: 216
2012: 231
2013: 528
2014: 559
2015: 440
2016: 354
2017: 301
2018: 251
Van het jaar 2019 zijn nog geen cijfers bekend. Te zien is dat er in 2013 ten opzichte van 2012 er een forse stijging is in het aantal klachten. Dit komt doordat vanaf 2013 mondeling ingediende klachten ook zijn gaan meetellen in de cijfers van de Nationale ombudsman. Te zien is tevens dat vanaf 2014 een dalende lijn is waar te nemen in het aantal klachten.
Wat is precies de «OM reflectiekamer kwaliteitsontwikkeling»? Wanneer gaat deze kamer van start of is deze van start gegaan? Wie hebben zitting in deze reflectiekamer?
Het College van procureurs-generaal heeft besloten een OM-Reflectiekamer Kwaliteitsontwikkeling in te stellen. Deze «kamer» kijkt naar vormverzuimen die tijdens rechtszaken door de rechter zijn geconstateerd en of en hoe het OM hier lering uit kan trekken. Omdat de juridische normering van het strafvorderlijk overheidsoptreden binnen het strafproces door de strafrechter van karakter is veranderd, is het OM enige tijd geleden gaan nadenken over andere manieren waarop aanvullend gereflecteerd kan worden op vormverzuimen. Hoe bijvoorbeeld geleerd kan worden van vormverzuimen die door de rechter zijn geconstateerd. Deze zomer besloot het College tot de oprichting van een OM-Reflectiekamer Kwaliteitsontwikkeling, die zal bestaan uit oud-rechters, advocaten, politiefunctionarissen, wetenschappers en officieren van justitie. De voorzitter is een oud-rechter, voormalig vicepresident van de rechtbank Den Haag. De OM-Reflectiekamer Kwaliteitsontwikkeling zal niet in individuele zaken, als daarin iets niet goed is gegaan, gaan zoeken naar individuele zondebokken. Het is de bedoeling om te onderzoeken of bepaalde vormverzuimen moeten leiden tot aanpassing van de werkwijze van het OM. Uitgangspunt is te kijken welke lessen getrokken kunnen worden uit vormverzuimen wanneer die niet op het niveau van de individuele strafzaak, maar op een meer overkoepelend niveau worden geanalyseerd. De bevindingen van de OM-Reflectiekamer zullen leiden tot adviezen aan het College op het terrein van onder andere beleid en opleidingsaanbod. Omdat het vooral gaat om het leren van vormfouten, zal de SSR, het opleidingsinstituut van de rechterlijke macht, nauw worden betrokken bij de werkzaamheden van de OM-Reflectiekamer.
De OM-reflectiekamer is op 29 oktober jl. officieel ingesteld en zal in 2020 starten met haar werkzaamheden. De leden van de OM-Reflectiekamer zullen in januari 2020 voor het eerst bij elkaar komen voor een startbijeenkomst.4
Welke rol ziet u voor de procureur-generaal bij de Hoge Raad ten aanzien van toezicht op handelen van (leden van) het OM?
Op grond van artikel 122 Wet op de rechterlijke organisatie houdt de procureur-generaal bij de Hoge Raad toezicht op het functioneren van het OM. De procureur-generaal heeft hier de afgelopen jaren invulling aan gegeven door het uitvoeren van thematische analyses waarover rapporten zijn uitgebracht.5 Ik zal hierop nader ingaan in de door mij toegezegde brief over de toezicht op het OM.
Piraterij in de Golf van Mexico |
|
Raymond de Roon (PVV), Gabriëlle Popken (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat een Italiaans schip in de Golf van Mexico is aangevallen door piraten?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat het aantal aanvallen van piraten in de Golf van Mexico – 197 aanvallen in 2018 – de laatste jaren enorm is toegenomen?2
Deze cijfers kunnen we niet bevestigen.
Heeft u reeds signalen ontvangen dat schepen varende onder de Nederlandse vlag doelwit waren van piraten in de Golf van Mexico?
Tot op heden hebben wij nog geen signalen ontvangen dat schepen varende onder de Nederlandse vlag doelwit waren van piraten in de Golf van Mexico.
Op welke wijze monitort u de veiligheidssituatie in de Golf van Mexico, en staat u in contact met andere landen over de in de Golf toegenomen dreiging van piraterij?
Nederland monitort in het algemeen de veiligheidssituatie op basis van signalen verkregen uit verschillende bronnen als het gaat om de Nederlandse belangen in het buitenland.
Nederland monitort niet actief zelf de veiligheid in dit gebied, maar Defensie werkt in de bredere Centraal-Amerikaanse en Caribische regio actief samen met o.a. de VS en Mexico op het gebied van maritieme veiligheid, o.a. in de door de VS geleide Joint Inter-agency Task Force South (JIATF-S).
Bent u bereid, indien daar vanuit veiligheidsoogpunt aanleiding toe is, gewapende particuliere beveiligers toe te staan op Nederlandse schepen in de Golf van Mexico?
Na inwerkingtreding van de Wet ter Bescherming Koopvaardij (Stb. 2019, 186) wordt, wanneer militaire bescherming van overheidswege aan onder Nederlandse vlag varende schepen die in een internationaal erkende zogeheten High Risk Area varen niet of niet binnen redelijke termijn kan worden geboden, het mogelijk dat reders een beroep doen op de inzet van particuliere beveiligingsbedrijven die gecertificeerd zijn en over een Nederlandse vergunning beschikken om gewapende beveiligers op het schip te plaatsen. Overigens zijn de internationale wateren in de Golf van Mexico momenteel in internationaal verband niet erkend als High Risk Area.
Het bericht 'Zet asielzoekers veilige landen apart' |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «burgemeester: «Zet asielzoekers veilige landen apart»; Ter Apel wil veiligelanders kwijt»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel. Al langere tijd is er sprake van een relatief grote groep vreemdelingen die afkomstig is uit een veilig land van herkomst en in Nederland asiel vraagt, veelal zonder oprecht asielmotief. Deze groep doet een groot beroep op alle partijen in de keten, terwijl de inzet van deze partijen gericht moet zijn op de vreemdelingen voor wie de asielprocedure wél is bedoeld. Daarbij worden personen uit deze groep bovengemiddeld in verband gebracht met overlastgevend en/of crimineel gedrag. Daarom wil ik er al het mogelijke aan doen om hun komst naar Nederland te ontmoedigen. Een versobering van de (opvang)voorzieningen past daarbij. Het COA is samen met betrokken partijen op zoek naar een geschikte locatie voor de separate opvangvorm.
Daarnaast kunnen veilige landers indien er sprake is van overlastgevend gedrag overgeplaatst worden naar de handhaving- en toezichtslocatie (htl) te Hoogeveen. Zie voor beide maatregelen mijn brief aan uw Kamer «evaluatie EBTL-locaties en overlastgevende vreemdelingen»2.
Klopt het dat de stroom asielzoekers uit veilige landen naar Ter Apel sterk is toegenomen en dat Ter Apel op dit moment maar liefst 500 asielzoekers uit veilige landen herbergt? Klopt het dat ongeveer 95 procent van alle winkeldiefstallen in Ter Apel wordt gepleegd door asielzoekers uit veilige landen?
De bezetting van de opvanglocatie Ter Apel wisselt dagelijks door de relatief hoge doorstroom naar andere plekken binnen het COA. Op 1 november 2019 bedroeg de bezetting van personen uit een veilig land3 op Ter Apel circa 300 personen. Het is aan het lokale gezag om lokale cijfers m.b.t. aangifte winkeldiefstal inzichtelijk te maken.
Erkent u dat Ter Apel met het nationaal aanmeldcentrum en de opvang van 2.000 asielzoekers een onmisbare rol in de Nederlandse asielketen vervult? Wat onderneemt u om de veiligheid in de omgeving te waarborgen?
Het aanmeldcentrum in Ter Apel is een belangrijk onderdeel om asielaanvragen tijdig en gedegen te kunnen behandelen. Ik ben de gemeente Westerwolde daarom ook zeer erkentelijk voor de jarenlange samenwerking rondom het aanmeldcentrum.
De aanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers heeft mijn hoogste prioriteit. Hiertoe heb ik de nodige maatregelen getroffen, waarover ik uw Kamer meerdere malen per brief heb geïnformeerd4. Deze maatregelen moeten zorgen voor een vermindering van de overlast. In mijn brief aan uw Kamer «evaluatie EBTL-locaties en overlastgevende vreemdelingen»5 vindt u de laatste stand van zaken.
Bent u het ermee eens dat we het draagvlak van de gemeente Westerwolde en haar inwoners moeten koesteren en niet onnodig op de proef moeten stellen?
Ja. Ik hecht zeer aan het behouden en vergroten van maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak voor asielopvang. De gemeente Westerwolde levert al jarenlang een zeer gewaardeerde inspanning en dat is allerminst een vanzelfsprekendheid. Met bovengenoemde maatregelen rondom de aanpak van criminele en overlastgevende asielzoekers verwacht ik tegemoet te komen aan het terugbrengen van overlast en de gevolgen daarvan voor de gemeente en haar inwoners.
Geeft u gehoor aan de oproep van burgemeester Velema van Westerwolde om een apart aanmeldcentrum op te zetten voor asielzoekers uit veilige landen? Zo nee, waarom niet?
Hier wordt op ingegaan in de brief aan uw Kamer «Evaluatie EBTL-locaties en overlastgevende vreemdelingen».6
Klopt het dat het politiebureau is gereduceerd tot een politiesteunpunt omdat het niet meer aan de arboeisen voldoet en klopt het dat het aantal agenten in Ter Apel is gereduceerd?2
De korpsleiding heeft enkele weken geleden besloten om het politiebureau in Ter Apel te sluiten, omdat het huidige bureau niet meer voldoet aan de gestelde arbovoorwaarden. Het aantal agenten in Westerwolde is niet verminderd. Binnen de eenheid Noord-Nederland zijn juist vijf politieagenten vrijgemaakt ten behoeve van de gemeente Westerwolde.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat Ter Apel zo spoedig mogelijk over een volwaardig politiebureau kan beschikken met bijbehorende politiesterkte, conform de afspraken die daarover zijn gemaakt en waar de burgemeester van Westerwolde om vraagt?
De Politiechef van de eenheid Noord-Nederland heeft aan de gemeenteraad van Westerwolde toegelicht en toegezegd dat er in de toekomst in Ter Apel een politiebureau zal blijven met onder andere een publieksfunctie, ophoudfaciliteiten en een openstelling van 9 tot 17 uur.
Herinnert u zich mijn aangenomen motie om overlastgevende asielzoekers niet te belonen met gratis busvervoer? Hoe staat het met de uitvoering van deze motie en met de wens van de gemeente Westerwolde om de pendelbus te behouden?3
Ja. Er is geen sprake van een gratis pendelbus, asielzoekers kopen een vervoersbewijs. Het betreft hier een pilot. Samen met aanbieder Qbuzz wordt de pilot geëvalueerd en besloten welke structurele maatregelen nodig zijn.
Wat onderneemt u om ervoor te zorgen dat alle leerplichtige kinderen in Ter Apel goed onderwijs krijgen? Kunt u garanderen dat leerlingen niet thuis komen te zitten vanwege het gebrek aan plaatsen?4
Ik heb op dit moment geen signalen ontvangen dat kinderen niet binnen de gewenste termijn van één maand naar school toe kunnen. Voor wat betreft de kwaliteit, hier is de reguliere wet- en regelgeving van toepassing waar de Inspectie van het Onderwijs op toeziet.
Het terugtrekken van het Openbaar Ministerie (OM) uit een strafzaak wegens ‘belangen die beschermd moeten worden’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «OM trekt zich om mysterieuze redenen terug uit strafzaak naar zware vechtpartij Groesbeek»?1
Dat de vervolging in de desbetreffende strafzaak niet kan worden voortgezet, is bepaald onbevredigend. Over de redenen kan in dit bijzondere geval helaas geen nadere opheldering worden gegeven zonder de noodzakelijke bescherming van zwaarwegende belangen in gevaar te brengen.
Vindt u dat het zomaar kan dat het OM zichzelf niet ontvankelijk laat verklaren in een strafzaak, die draait om een veroordeling in eerste aanleg voor poging tot doodslag tot maandenlange gevangenisstraffen, zonder te zeggen waarom en zonder dat het gerechtshof hierover kan oordelen?
Het feit dat het Openbaar Ministerie (hierna: OM) zich genoodzaakt voelt om in deze zaak het gerechtshof te verzoeken het OM niet ontvankelijk te verklaren in de vervolging acht ik, maar ook het OM zelf, bepaald onbevredigend. Dit gebeurt ook slechts bij zeer hoge uitzondering. Dat het OM geen openheid kan geven over de redenen daarvoor wordt direct ingegeven door de noodzaak om zwaarwegende belangen te beschermen. Zie daarover verder mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat dit niet uit te leggen is aan de samenleving en het slachtoffer in het bijzonder, omdat de verdachten nu alsnog vrijuit gaan, maar ook omdat nu onduidelijk blijft wat hier fout is gegaan?
Het OM heeft mij geïnformeerd dat in de desbetreffende strafzaak een probleem is gerezen waardoor de bewijsvoering niet voldoet aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld op grond van het Wetboek van strafvordering en EVRM. Dit probleem kon niet worden hersteld zonder dat zwaarwegende belangen van bij het strafproces betrokken partijen die bescherming verdienen zouden worden geschaad. Aangezien deze belangen nog steeds spelen kan door mij ook geen nadere uitleg worden gegeven over de onderliggende redenen; die belangen zouden door de uitleg direct worden geschaad.
Om wat voor «belangen» gaat het hier die «beschermd» moeten worden? Wie toetst of de redenering van het OM te rechtvaardigen is, dat het beschermen van deze belangen zwaarder weegt dan het informeren van het gerechtshof en de samenleving?
Zie mijn beantwoording bij vraag 3. Normaliter vindt de inhoudelijke toetsing plaats door de rechter. In het onderhavige geval heeft er geen inhoudelijke toetsing door de rechter plaats kunnen vinden, omdat het OM aan de rechter heeft verzocht het OM niet-ontvankelijk te verklaren in deze zaak omdat «belangen spelen die beschermd» moeten worden. Het OM heeft aangegeven de thematiek van deze casus te zullen inbrengen in de Reflectiekamer, zodat daarvan geleerd kan worden.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Drugskartel waste opbrengsten wit: Nederlandse banken hadden moeten ingrijpen’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Drugskartel waste opbrengsten wit: Nederlandse banken hadden moeten ingrijpen»?1
Ja, wij zijn bekend met het artikel.
Kunt u aangeven hoe groot het probleem is met simpele witwasconstructies, waarbij geleend geld uit het buitenland zonder problemen gebruikt kan worden voor aankopen in Nederland? Kunt u specifiek ook aangeven hoe groot het probleem is met dit soort simpele witwasconstructies in Noord-Brabant?
Zoals aangegeven in het plan van aanpak witwassen, dat wij op 30 juni jl. aan uw Kamer hebben aangeboden2, is witwassen een immens en complex probleem. Daarom is het van belang dat witwassen op een gezamenlijke en effectieve wijze wordt tegengegaan. De exacte omvang van witwasstromen door Nederland is niet definitief vast te stellen. Uit onderzoek, verricht in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum door prof. dr. Unger in 20183, blijkt dat in Nederland jaarlijks naar schatting circa 16 miljard euro wordt witgewassen. Recenter onderzoek dat is verricht door een onderzoeksteam van prof. dr. Unger schat de omvang van witwassen in Nederland op 12,8 miljard euro. Hoe groot het aandeel in die schattingen is van specifieke witwasconstructies, zoals loanback-constructies, in Nederland of in Noord-Brabant, is niet bekend.
Wel zijn witwasconstructies om verhuld waarde weg te zetten, zoals loanback-constructies, een bekend fenomeen in Nederland. In de Nationaal Risk Assessment (NRA) witwassen, die ook aan uw Kamer is aangeboden4, wordt dit ook genoemd. Ook in het Nationaal Dreigingsbeeld georganiseerde criminaliteit 2017, dat in opdracht van de Openbaar Ministerie is opgesteld, komt deze manier van witwassen voor5. In het antwoord op de vragen 4 en 5 wordt ingegaan op de middelen en slagkracht.
Hoe vaak komt de genoemde loanback-constructie voor? Hebben de bevoegde instanties voldoende middelen en slagkracht om deze constructies tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan de samenwerking tussen het Openbaar Ministerie (OM) en poortwachters in dit soort zaken worden verbeterd? Welke relatie heeft dit bericht met het onlangs verschenen Plan van aanpak witwassen?2 Bevestigt deze zaak de gesignaleerde capaciteitsproblemen en geeft deze aanleiding tot aanscherping van de voorgenomen maatregelen?
De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme verplicht poortwachters, waaronder notarissen en banken, om ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. Daarnaast moeten poortwachters een voortdurende controle op de zakelijke relatie met de cliënt en de tijdens deze relatie verrichte transacties uitoefenen, om zich ervan te verzekeren dat de transacties overeenkomen met de kennis die de poortwachter heeft van de cliënt en diens risicoprofiel. Indien nodig moet de poortwachter daarbij ook de herkomst van de bron van de middelen die bij de transactie worden gebruikt, onderzoeken. Als de poortwachter hier onvoldoende toe in staat is, is hij verplicht om de zakelijke relatie niet aan te gaan of te beëindigen of de transactie niet uit te voeren.
In het plan van aanpak witwassen zijn diverse maatregelen opgenomen om witwassen te voorkomen en te bestrijden, waaronder het intensiveren van de samenwerking tussen publieke en private partijen. Het plan is besproken met betrokken publieke en private partners en zij scharen zich allen achter dit plan.
Zo is in dat kader onlangs de pilot Serious Crime Task Force (SCTF) van start gegaan, dat is ingebed in het Financieel Expertise Centrum. In dat kader kunnen onder stringente voorwaarden witwassubjecten uit de opsporing worden gedeeld met grootbanken en vice versa. Hierdoor kunnen die banken relevante transacties beter identificeren. Publieke partners krijgen daar waardevolle informatie voor terug. Binnen deze SCTF wordt ingezet op het detecteren van zogenaamde brokers. Brokers zijn personen die georganiseerde, ondermijnende criminaliteit mede mogelijk maken door de bovenwereld met de onderwereld te verbinden met hun diensten en contacten. Tevens worden fenomeengerichte projecten op bepaalde witwasthema’s in publiek-private samenwerking opgepakt binnen het Financieel Expertise Centrum. Deze samenwerking wordt de komende tijd geïntensiveerd. Dat geldt ook voor de samenwerking tussen poortwachters en de Financial Intelligence Unit-Nederland en met het Anti Money Laundering Center. Binnen deze samenwerkingsverbanden worden witwasfenomenen, -typologieën en -methoden vastgesteld en gedeeld.
Zoals ook is aangegeven in vraag 5 is tevens in het kader van het plan van aanpak witwassen een bedrag ter beschikking gesteld, oplopend tot een structureel bedrag van € 29 miljoen vanaf 2021, om de opsporing van witwassen, fraudebestrijding en ondermijning te intensiveren en de capaciteit te vergroten. Dit omdat meer en betere samenwerking, zowel privaat-privaat, publiek-privaat en publiek-publiek, naar verwachting zal leiden tot meer informatie en handelingsperspectief voor de overheidspartijen. Regelmatig verifiëren wij of de capaciteit van toezichthouders en andere publieke instanties voldoende geborgd is.
Voorts is met de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV) over het breed offensief georganiseerde, ondermijnende criminaliteit reeds voorzien in verdere aanscherping en slagkracht, zoals in vraag 3 is genoemd7. Daarin is onder meer de oprichting van een multidisciplinair interventieteam (MIT) aangekondigd. Het MIT zal zich gaan inzetten op het afbreken van machtsposities van criminele kopstukken en hun facilitators, het verstoren van ondermijnende bedrijfsprocessen en opwerpen van barrières voor misbruik van de legale economie en infrastructuur. De aanpak is intelligence gedreven en gericht op het blootleggen van criminele geldstromen en het afpakken van crimineel vermogen. Hierbij wordt meer samengewerkt met private partijen, zoals branches en bedrijven. In het voorjaar komt de Minister van JenV met een uitgewerkt plan. In de najaarsnota is alvast bekend gemaakt dat het kabinet hier incidenteel € 110 miljoen in investeert, zodat in ieder geval het eerste deel van de versterking van de aanpak van de georganiseerde ondermijnende criminaliteit tot en met begin 2021 kan worden gerealiseerd8.
Daarnaast heeft ook de effectiviteit van het nationale beleid ter voorkoming en bestrijding van witwassen onze voortdurende aandacht. Wij hebben een beleidscyclus ingericht waarin aan de hand van de geïdentificeerde witwasrisico’s het anti-witwasbeleid en de effectiviteit ervan periodiek wordt bezien.9 Dat gebeurt door middel van de eerder genoemde NRA en de beleidsmonitor. In de NRA worden de risico’s met de grootste potentiële impact op witwassen en op financieren van terrorisme en de weerbaarheid van de beleidsinstrumenten gericht op het voorkomen en mitigeren van deze risico’s voor Nederland in kaart gebracht. Dat gebeurt door experts van verschillende publieke instanties, zoals toezichthouders, FIU-Nederland, opsporingsdiensten en Openbaar Ministerie alsook van koepel- en brancheorganisaties van meldingsplichtige instellingen en banken. In de beleidsmonitor worden de activiteiten en resultaten van het anti-witwasbeleid en van daarbij relevante actoren in kaart gebracht aan de hand van kwalitatieve en kwantitatieve gegevens zoals genoemd in de methodologie van de Financial Action Task Force (FATF). Daarbij wordt ook gekeken wat de mogelijkheden tot verbetering van het anti-witwasbeleid in Nederland zijn. Daarnaast wordt de effectiviteit van het Nederlandse stelsel in 2021 geëvalueerd door de FATF. Ons streven is dat daaruit blijkt dat wij internationaal tot de koplopers op de aanpak van witwassen behoren.
Onderkent u dat een verruiming van het bedrag dat u ter beschikking stelt, oplopend tot een structureel bedrag van € 29 miljoen vanaf 2021 voor de intensivering van opsporing van witwassen, fraudebestrijding en ondermijning aan de FIOD, de Belastingdienst, de FIU-Nederland en het OM, problemen rondom de angst bij welwillende meldingsplichtigen niet weg kan nemen? Zo nee, op welke manier ziet u hier een oplossing voor?
Zie antwoord vraag 4.
De artikelen ‘Doe iets, anders is het wachten op de volgende dode’ en ‘We laten verwarde personen te lang vrijlopen’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Kelly Regterschot (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de nieuwsartikelen «Doe iets, anders is het wachten op de volgende dode»1 en «Kabinet doet te weinig om overlast door verwarde personen te voorkomen»? 2
Ja.
Welke lessen zijn getrokken uit de verschrikkelijke incidenten die in deze artikelen worden beschreven?
In de artikelen worden verschillende incidenten aangehaald. Ieder incident is treurig, in de eerste plaats voor slachtoffers en betrokkenen, en vormt voor ons aanleiding om scherp te kijken naar de huidige praktijk. Allereerst is het goed om op te merken dat de groep personen met verward gedrag een brede doelgroep is met diverse problematiek. In deze groep zitten onder andere mensen met dementie, mensen met psychosociale problemen of een verstandelijke beperking en mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen. Het is ook belangrijk om te benadrukken dat het grootste deel van de groep personen met verward gedrag niet gevaarlijk is voor zichzelf of voor anderen en geen overlast veroorzaakt.
Op 10 december jl. is de brief «stand van zaken persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen» naar de Kamer gestuurd.3 In deze brief beschrijven we de stand van zaken rond de aanpak voor kwetsbare personen, waar de groep personen met een hoog veiligheidsrisico onderdeel van uit maakt. In de brief wordt geschetst waar we de komende tijd op gaan inzetten. Zo is met de invoering van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), die per 1 januari 2020 in werking is getreden, een belangrijke stap gezet in de informatiedeling. Overal in het land is invulling gegeven aan de beoordelingsfunctie, zodat mensen sneller kunnen worden doorgeleid naar de juiste vormen van hulp en begeleiding. Ook krijgen familie en naasten onder de nieuwe wet meer mogelijkheden tot inspraak. Daarnaast is de samenwerking tussen partners in de zorg- en veiligheidsketen verbeterd doordat ggz-aanbieders aansluiten bij het overleg dat gevoerd wordt binnen de Zorg- en Veiligheidshuizen. De afgelopen periode is tevens hard gewerkt om ervoor te zorgen dat in ieder Zorg- en Veiligheidshuis het thema personen met verward gedrag en een hoog veiligheidsrisico is belegd. Het in beeld krijgen en houden van deze groep is daarbij een prioriteit. In 2020 zetten we alles op alles zodat de persoonsgerichte aanpak voor de groep personen met een hoog veiligheidsrisico volledig landelijk is geïmplementeerd.
Kortom, we doen ons best om herhaling van dergelijke incidenten te voorkomen. Hierbij analyseren we wat er gebeurd is en treffen we waar nodig maatregelen. Desondanks kunnen we nooit uitsluiten dat er zich in de toekomst weer een incident zal voordoen.
In 2018 is de eindrapportage «Op weg naar een persoonsgerichte aanpak» gepresenteerd, kunt u aangeven welke acties u sindsdien heeft ondernomen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre hebben gemeentes en regio’s deze aanpak verder geïmplementeerd en geborgd?
Gemeenten en regio’s zijn aan de slag gedaan met de implementatie en borging van de aanpak. Onlangs is de rapportage «Stand van het land» aan uw Kamer toegestuurd.4 Deze rapportage beschrijft de stand van zaken wat betreft de persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen op basis van de negen bouwstenen van het Aanjaagteam op regionaal en gemeentelijk niveau. De rapportage laat zien dat op alle 9 bouwstenen5 voor de aanpak van verward gedrag veel gebeurt in de regio’s. Dat is goed om vast te stellen, maar tegelijkertijd blijkt uit de rapportage dat er behoefte is aan ondersteuning bij het (blijven) leggen van de verbinding tussen de verschillende (beleids)trajecten. Die ondersteuning wordt nu geboden door het Verbindend Landelijk Ondersteuningsteam (VLOT) en door de door VLOT aangestelde regioadviseurs.
Welke acties zijn er tot nu toe ondernomen om de gegevensuitwisseling te verbeteren zoals het schakelteam «Personen met verward gedrag» heeft aanbevolen? Zo ja, wat is het resultaat van deze acties en welke acties kunnen wij nog verwachten?
Zoals geantwoord bij vraag 2 en 3 hebben we aangegeven dat met de Wvggz extra mogelijkheden worden gecreëerd voor informatiedeling. In aanvulling hierop wijzen we op het handvat gegevensdeling en privacy in het zorg- en veiligheidsdomein. Dit handvat wordt geactualiseerd aan de hand van nieuwe ontwikkelingen, zoals de nieuwe Europese privacywet, de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de gewijzigde wetgeving naar aanleiding van de invoering van de Europese Richtlijn Gegevensbescherming Opsporing en Vervolging. Thans wordt een addendum voorbereid in verband met de komst van onder andere de Wvggz en de Wet Zorg en Dwang.
De afgelopen periode zijn ook de trainingen gecontinueerd en verder uitgebreid. Voor de Zorg- en Veiligheidshuizen is er de training gegevensdeling voor procesregisseurs, beleidsmedewerkers en juristen verzorgd. Volgend jaar wordt aanvullend een train-de-trainer programma gegevensdeling en privacy voor de Zorg- en Veiligheidshuizen gestart. In aanvulling hierop wordt gestart met een Leergang voor procesregisseurs Zorg- en Veiligheidshuizen om het vak van procesregisseur verder te professionaliseren.
Voor het eerste kwartaal 2020 staat de introductie van een app gepland voor professionals om te helpen bij het beantwoorden van de vraag of er informatie mag worden gedeeld. Met het Zorg- en Veiligheidshuis Rotterdam wordt een Privacy Impact Assessment uitgevoerd op het Advies- en Triage Punt om juridisch onderbouwd een goed toestandsbeeld te kunnen krijgen van een casus/situatie. Tenslotte is het interdepartementale (wets)traject Uitwisseling persoonsgegevens en privacy (UPP) gestart.6 Dit traject werkt aan verduidelijking van het juridisch kader in situaties waarin de gemeente, samen met mogelijk betrokken partijen, nog moet verkennen of sprake is van meervoudige problematiek en of (domeinoverstijgende) samenwerking noodzakelijk is.
Kunt u een actuele stand van zaken geven met betrekking tot de realisatie van het publieksnummer voor verwarde personen, dat 24/7 bereikbaar is zoals ook is aanbevolen in de rapportage? Kunt u een concrete datum noemen wanneer het nummer opengesteld wordt?
Zoals aangegeven in de genoemde brief van 10 december jl. wordt hard gewerkt aan de vormgeving van het landelijk meldnummer dat kan doorschakelen naar regionale meldpunten voor niet-acute situaties. Wij vinden dit belangrijk omdat het de toegankelijkheid vergroot tot een laagdrempelige voorziening die burgers in staat stelt om hun zorgen over het gedrag van naasten of anderen te melden. Zoals eerder gecommuniceerd, bij brief van 10 oktober jl.7, zal het landelijk meldnummer naar verwachting in het voorjaar van 2020 gereed zijn.
Hoe worden burgemeesters momenteel ondersteund in het nemen van een snel, maar ook zorgvuldig besluit in geval van een acute situatie met een verwarde persoon waarbij diegene wellicht in bewaring gesteld moet worden?
Op dit moment wordt in acute situaties een persoon met verward gedrag (doorgaans) beoordeeld door de crisisdienst van de GGZ, of als de persoon al is opgenomen in een instelling door de dienstdoende arts, van die instelling. Beoordeeld wordt of de betrokkene een acuut gevaar vormt voor zichzelf, derden of zijn omgeving en of het gevaar voortvloeit uit een stoornis van de geestesvermogens alsmede of een opname in een instelling noodzakelijk is om het gevaar weg te nemen. Als aan alle voornoemde voorwaarden wordt voldaan en de betrokkene wil niet worden opgenomen, dan stelt de arts een geneeskundige verklaring op en dient een aanvraag tot inbewaringstelling (IBS) in bij de burgemeester. Op basis van de geneeskundige verklaring besluit de burgemeester om al dan niet een IBS af te geven.
Met inwerkingtreding van de Wvggz krijgt de burgemeester naast een medische verklaring van een onafhankelijk psychiater ook de beschikking over de relevante politiegegevens en justitiële gegevens van de betrokkene. Die gegevensuitwisseling vindt zo veel mogelijk digitaal plaats, zodat de burgemeester snel over de relevante informatie beschikt die nodig is om zorgvuldig een besluit te kunnen nemen. De burgemeester dient bovendien de betrokkene, indien mogelijk, te horen, alvorens hij besluit een crisismaatregel te nemen. Hiermee beschikt de burgemeester over meer informatie om een gewogen besluit nemen. Dit versterkt de mogelijkheid voor de burgermeester om een goede afweging te maken betreffende de situatie en de veiligheid van de patiënt, naasten en de samenleving.
Bent u het ermee eens dat het zorgwekkend is dat het aantal incidenten met verwarde personen ten opzichte van 2011 ruim verdubbeld is? Zo ja, welke concrete maatregelen heeft u sindsdien getroffen en bent u bereid te treffen? Zo nee, waarom niet?
Het is goed om op te merken dat de stijging waaraan u refereert de stijging van het aantal E33-meldingen van een persoon met verward gedrag betreft (de zogenoemde E33-melding). Een melding is niet automatisch een incident, het is goed dat wij ons dit realiseren. Dat neemt niet weg dat de stijging van het aantal meldingen een zorgelijke ontwikkeling is. Daarbij moet in ogenschouw genomen worden dat het soort meldingen dat onder de code E33 wordt geregistreerd zeer divers is.
De meldkamer heeft te maken met een groeiend aantal meldingen over een zeer diverse groep, waarvan – we kunnen het niet genoeg benadrukken – het grootste deel níet gevaarlijk is voor zichzelf of anderen of overlast veroorzaakt en die juist ondersteuning en zorg nodig heeft.
De komende tijd blijven we dan ook in zetten op het stimuleren van gemeenten en hun partners om daadwerkelijk regie te voeren en zicht te krijgen op deze kwetsbare personen waarbij het uitgangspunt moet zijn om vroegtijdig te signaleren en indien nodig politie én zorg hand in hand te laten samenwerken om verdere escalatie te voorkomen. Ook voor de nadere uitwerking op dit punt verwijzen wij graag naar onze eerder brieven die aan uw Kamer toegezonden zijn.
Bent u het ermee eens dat de politie vooral bezig moet zijn met het vangen van boeven, in plaats van met mensen met een zorgbehoefte? Zo ja, hoe bent u van plan om ervoor te zorgen dat de politie zich kan richten op haar kerntaken in plaats van op de 90.000 incidenten rond verwarde personen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de zorgtaken weer bij zorginstellingen komen te liggen? Zo nee, waarom niet?
Personen met verward gedrag die geen strafbaar feit hebben gepleegd en geen veiligheidsrisico opleveren, horen niet bij de politie thuis maar hebben een zorgbehoefte. In de brief van 10 december jl. is de ambitie voor 2020 uitgesproken om bij iedere melding in de meldkamer waarbij het vermoeden bestaat van ernstige problematiek een goede triage uit te voeren en zo passende hulp en ondersteuning te kunnen bieden. We zien op de meeste plekken al verbetering als het gaat om het inrichten van een beoordelingsfunctie en het opvangen van kwetsbare personen in een passende omgeving. Daarnaast moeten goede afspraken worden gemaakt over passend vervoer voor personen met verward gedrag. Zoals op 10 december aan uw Kamer gemeld is, wordt over dat laatste in februari 2020 de tussenbalans opgemaakt. Hierover wordt u zo spoedig mogelijk daarna geïnformeerd. Het is van groot belang dat wordt ingezet op het tijdig en adequaat herkennen van signalen en deze op te pakken zodat de situatie niet escaleert, zie ook onze antwoorden op vraag 4. Dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen.
Klopt het dat gemeentes er allemaal verschillende aanpakken ten aanzien van verwarde personen op na lijken te houden? Ziet u mogelijkheden om met een landelijke aanpak voor verwarde personen te komen? Zo ja, welke maatregelen bent u hier bereid voor te treffen? Zo nee, waarom niet?
De hierboven geschetste complexiteit van de problematiek vraagt om maatwerk. Hierbij moet enerzijds rekening gehouden worden met de specifieke kenmerken van de persoon in kwestie, maar anderzijds ook met het lokaal beschikbare zorgaanbod. Het klopt dus dat de aanpak voor personen met verward gedrag per regio en per gemeente kan verschillen. Eén landelijke aanpak zou ook geen recht doen aan de complexiteit van de problematiek en onvoldoende ruimte bieden voor lokaal maatwerk. Overigens sluit dit ook aan bij het advies van het Schakelteam personen met verward gedrag en het eerder advies van de heer Van der Vlist. Ook zij stellen dat op lokaal en regionaal niveau de oplossing ligt. Uit de rapportage «Stand van het land» (zie ook onze antwoorden op vraag 4) blijkt gelukkig ook dat er lokaal en regionaal veel gebeurt. We blijven dit vanuit onze brede verantwoordelijkheid ook ondersteunen.
De aanpak van seksuele intimidatie in het openbaar vervoer |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Seksuele intimidatie in het OV: de «treinrukker» is overal»?1
Ja.
Kent u meer berichten van seksuele intimidatie in het openbaar vervoer of beschikt u over onderzoeksgegevens hierover? Zo ja, wat is de aard en de omvang van dit probleem?
Er zijn geen onderzoeken bekend die de aard en omvang van het probleem specifiek binnen het openbaar vervoer schetsen. Navraag bij vervoerders levert op dat zij circa 200 incidenten met betrekking tot seksuele intiminidatie geregistreerd hebben in het afgelopen jaar. Het gaat hierbij om seksuele intimidatie in de breedste zin van het woord inclusief verbale intimidatie, schennispleging en aanranding. Wanneer er melding wordt gemaakt van seksuele intimidatie in het vervoer, zal de vervoerder het incident registreren en afhankelijk van de situatie, de politie inschakelen of op een andere manier opvolging geven aan het incident. Omdat incidenten niet altijd gemeld worden, of omdat de reiziger direct aangifte doet bij de politie, is het beeld bij de vervoerders mogelijk niet compleet.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde psycholoog dat het voor daders van genoemde delicten moeilijk is om daar uit zichzelf mee te stoppen? Zo ja, welke hulp is er voor dergelijke zedendelinquenten beschikbaar?
Zie antwoord bij vraag 4.
Deelt u de mening dat behandeling van deze zedendelinquenten doorgroei naar ernstigere seksuele delicten kan voorkomen? Zo ja, welke gevolgen verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet?
De in het artikel beschreven delicten zijn in mijn optiek ernstige delicten, die op zichzelf – nog los van mogelijke doorgroei naar ernstigere seksuele delicten – het noodzakelijk maken om zo snel mogelijk in te grijpen. Er bestaan diverse vormen van hulp die in het kader van een gevangenisstraf, een tbs-maatregel of in het kader van bijzondere voorwaarden kunnen worden ingezet voor zedendelinquenten.
Juist door vroegtijdig te interveniëren kan recidive en doorgroei naar ernstigere seksuele delicten worden voorkomen. Een juiste behandeling vergt maatwerk. Wat voor de ene zedendelinquent een effectieve behandeling is, hoeft dat niet te zijn voor de ander. De inzet van gestructureerde risicotaxatie, waarmee zicht wordt gekregen op het recidiverisico, kan een belangrijke rol spelen om de meest passende mate van zorg en/of beveiliging te bepalen. Bij het antwoord op vraag 5 ga ik hier nader op in.
Deelt u de mening dat genoemde zedendelinquenten niet pas na een aantal delicten behandeld zouden moeten worden maar dat eerdere behandeling kan bijdragen aan het voorkomen van recidive? Zo ja, wat moet er gebeuren om eerdere behandeling mogelijk te maken en bent u voornemens dat te doen? Kan dit aspect worden meegenomen bij de aangekondigde herziening van de zedentitel van het wetboek van Strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor aangegeven kan vroegtijdig interveniëren bijdragen aan het voorkomen van recidive. Er bestaan vanuit het strafrecht al diverse mogelijkheden voor behandeling, ook na een eerste delict. Dit kan bijvoorbeeld via een bijzondere voorwaarde die wordt verbonden aan een (deels) voorwaardelijke straf of aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Bij zwaardere delicten kan ook uit de pro Justitia-rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) naar voren komen dat behandeling nodig is, bijvoorbeeld in het kader van een (voorwaardelijke) tbs-maatregel. Een aanvulling daarop is mijns inziens niet nodig.
Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen wat de meest passende straf is en of, en zo ja welke, voorwaarden daaraan worden verbonden. Het is om die reden van belang dat al bij het advies van de reclassering en/of het NIFP een juiste inschatting wordt gemaakt van het risico dat iemand opnieuw de fout in gaat, zodat de rechter op een juiste manier wordt geadviseerd. Naar aanleiding van de aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (NRM) in het rapport «Gewogen Risico» gebruiken de reclassering en het NIFP bij zedendelinquenten inmiddels waar mogelijk een risicotaxatie-instrument toegespitst op zedendelinquenten (de SSA).2 Op die wijze krijgt de rechter vanuit hun adviezen voldoende zicht op de noodzaak om behandeling op te leggen. Zoals toegezegd tijdens het debat naar aanleiding van het rapport over Michael P. worden de maatregelen die genomen zijn naar aanleiding van het rapport «Gewogen Risico» geëvalueerd.3 De Minister voor Rechtsbescherming verwacht uw Kamer hierover te informeren in het voorjaar van 2020.
De in het artikel beschreven delicten zijn ernstig en hebben grote impact op slachtoffers. Op dit moment biedt het Wetboek van Strafrecht geen zelfstandige bescherming tegen seksueel intimiderend gedrag in de openbare ruimte, terwijl dit gedrag door veel mensen als schadelijk en strafwaardig wordt ervaren. In mijn brief aan uw Kamer van 22 mei 2019 heb ik dan ook, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, mijn voornemen aangekondigd om seksuele intimidatie in het Wetboek van Strafrecht als nieuwe strafbaarstelling op te nemen.4 Hiermee wordt een duidelijk signaal afgegeven dat het seksueel intimideren van anderen in de openbare ruimte niet acceptabel is en bestraffing verdient. Deze nieuwe strafbaarstelling maakt het naar verwachting eenvoudiger voor slachtoffers om aangifte te doen van seksueel grensoverschrijdend gedrag waarmee zij in de openbare ruimte – waaronder in het openbaar vervoer – worden geconfronteerd.
Het boek ‘Moordsporen, op zoek naar de waarheid achter cold cases’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Chris van Dam (CDA), Michiel van Nispen , Attje Kuiken (PvdA), Lilian Helder (PVV), Maarten Groothuizen (D66), Niels van den Berge (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bereid kennis te nemen van het boek «Moordsporen, op zoek naar de waarheid achter cold cases»?1
Ik ben door mijn ambtenaren over de inhoud van het boek ingelicht.
Wat is in algemene zin uw reactie op zaken waarin mogelijke ongerijmdheden zijn gevonden of twijfel is blijven bestaan over de ware toedracht van overlijdens? Deelt u in algemene zin de mening dat het belangrijk is voor het vertrouwen in de opsporing dat zo min mogelijk twijfel blijft bestaan over de waarheid achter mogelijk niet adequaat onderzochte zaken, niet alleen voor de waarheidsvinding maar ook voor de rouwverwerking van nabestaanden?
Ja, de Minister voor Rechtsbescherming en ik hebben in onze brief van 16 januari 20192 onderkend dat de twijfel bij nabestaanden over de oorzaak van het overlijden van hun naaste kan leiden tot veel onzekerheid en onrust. Het is van groot belang dat de vragen van nabestaanden beantwoord worden en dat zij helderheid verkrijgen over de doodsoorzaak van hun dierbare. Dat is niet alleen een belang van de nabestaanden, maar ook een belang van de samenleving als geheel, alsmede in het belang van de opsporing indien er vermoedens zijn van mogelijke strafbare feiten.
Wat is uw reactie op de stelling in het boek dat in de opsporing lang niet altijd ruimte is voor kritiek, dat de signalen van klokkenluiders lang niet altijd op prijs worden gesteld, dat opsporingsinstanties niet transparant genoeg zouden zijn en meer zouden kunnen doen om van fouten te leren? Welke ruimte ziet u hier voor verbeteringen?
Het is van groot belang om van fouten te leren. Het realiseren van een cultuur waarin fouten worden besproken is één van de doelstellingen van de Ontwikkelagenda opsporing. De politie heeft geconstateerd dat het realiseren van de ontwikkeling in de opsporing meer eigenaarschap in de operatie vereist. De politie en OM hebben bij iedere eenheid een veiligheidsthema gekozen waarop het lerend vermogen binnen de recherche een impuls krijgt.
In het halfjaarbericht politie najaar 2019 heb ik uw Kamer nader geïnformeerd over de inzet van de politie om een divers, inclusief en veilig werkklimaat te bevorderen.3 Ik heb daarbij aangegeven welke verschillende loketten binnen de politie aanwezig zijn waar medewerkers terecht kunnen met een klacht of vraag, afhankelijk van het soort klacht.
Bij de arrondissementsparketten zijn regionale reflectiekamers ingesteld en op landelijk niveau is er een landelijke reflectiekamer. In complexere onderzoeken (dus ook bij levensdelicten en/of andere ernstige strafbare feiten) worden te nemen beslissingen in het opsporingsonderzoek besproken met andere – niet bij de zaak betrokken – officieren van justitie en politiefunctionarissen zijn. Tegenspraak en reflectie hebben hiermee een formeel karakter gekregen door middel van het ter discussie stellen van hypothesen en beslissingen, hiermee wordt tunnelvisie voorkomen. De recherche officier van justitie heeft – samen met de kwaliteitsofficier van justitie – de rol om gebruikmaking van de reflectiekamer te bevorderen.
Per 1 januari 2020 is bij de politie in aanvulling op de reeds bestaande voorzieningen voor het melden en afhandelen van interne klachten en misstanden een ombudsfunctionaris aangesteld. Hierover heb ik u in mijn brief van 20 december jl. nader geïnformeerd.4 De ombudsfunctionaris is onafhankelijk en heeft meerdere rollen. Naast informeren, adviseren, kan zij onderzoek (laten) doen naar meldingen over bejegening van medewerkers en leidinggevenden, alsmede over de sociale veiligheid in de organisatie, zoals discriminatie, pesten en andere grensoverschrijdende omgangsvormen. De ombudsfunctionaris adviseert direct aan de korpschef en kan naar aanleiding van het onderzoek aanbevelingen aan hem doen.
Bent u bereid specifiek kennis te nemen van de beschrijving van de zaak Larissa Dumont, een jonge vrouw die met een doorgesneden hals dood werd aangetroffen in haar manege? Deelt u de mening dat het zeer onbevredigend is dat deze zaak door de politie en het openbaar ministerie (OM) destijds niet beschouwd werd als misdrijf en nu nog steeds niet, maar waar allerlei getuigen en deskundigen inmiddels zeer serieuze kanttekeningen bij plaatsen, maar er geen serieuze stappen worden gezet om andere scenario’s en een mogelijk misdrijf nader te onderzoeken?
Indien nabestaanden na het overlijdensonderzoek twijfels hebben over de conclusies daarvan, kunnen zij deze kenbaar maken aan de officier van justitie. Deze kan vervolgens nader onderzoek laten verrichten, als de van nabestaanden verkregen informatie daartoe aanleiding geeft. Er loopt op dit moment een pilot second opinion in Noord-Holland. Deze pilot ziet erop om twijfel bij nabestaanden over de conclusie van het OM over de doodsoorzaak zoveel mogelijk weg te nemen. In de pilot zal een andere officier van justitie samen met de politie het dossier en het te verrichten onderzoek herbezien.
In het geval het OM wel een strafrechtelijk onderzoek heeft ingesteld en het onderzoek volgens het OM te weinig aanknopingspunten heeft opgeleverd voor vervolging, kunnen nabestaanden een review aanvragen conform de aanwijzing Review (tweede beoordeling) van het OM.
Als uiterste middel bestaat er voor de gevallen waarin nabestaande vermoeden hebben van een misdrijf reeds een (wettelijke) voorziening om beklag te doen over het niet opsporen van een delict. Op grond van artikel 12 Wetboek van strafvordering kunnen belanghebbenden een klacht indienen wanneer een officier van justitie het besluit heeft genomen een delict niet of niet-verder te vervolgen. Als een opsporingsinstantie na aangifte beslist om geen opsporing te verrichten, kunnen nabestaanden – alvorens een dergelijke artikel-12-klacht in te dienen – aan de officier van justitie een bevestiging vragen dat (ook) niet zal worden vervolgd. In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering is een nieuwe procedure ontworpen waarin het niet-opsporen wel reden kan zijn voor een klacht bij het gerechtshof, zij het nadat daartegen eerst een klacht is ingesteld bij de officier van justitie en die negatief heeft beslist.
Wat is uw reactie op het voorstel van advocaat Job Knoester om een onafhankelijke commissie op te richten, een loket waar nabestaanden mogelijk niet adequaat onderzochte zaken kunnen aanmelden waarna experts (zoals advocaten, (oud)rechercheurs, officieren van justitie en rechters, wetenschappers) deze zaken onder de loep kunnen nemen, zodat onafhankelijk en objectief onderzoek (als second opinion) plaatsvindt? Bent u bereid er over na te denken een dergelijk loket in te richten, vanwege het belang dat het voortbestaan van ernstige twijfel over de waarheid zoveel mogelijk voorkomen moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de politie niet mag noteren of zakkenrollers asielzoekers zijn |
|
Emiel van Dijk (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politie mag niet noteren of zakkenrollers asielzoekers zijn»?1
Ja.
Op basis waarvan zou het niet mogelijk zijn om de verblijfstatus van verdachten te registreren?
De politie gaat de identiteit na van iedere verdachte. Het vaststellen van de identiteit van een verdachte geschiedt op basis van identiteitsdocumenten, documenten die daarmee verband houden en/of naam-, adres- en woonplaatsgegevens. Indien nodig voor de vaststelling van de identiteit van de verdachte wordt ook het systeem Basisvoorzieningen vreemdelingen (BVV) geraadpleegd, dit is een centrale ketentoepassing waarin alle basisgegevens van vreemdelingen in Nederland zijn opgeslagen.
Het vaststellen van de identiteit van een verdachte wordt in het kader van het strafrecht uitgevoerd. Om zicht te krijgen op welke personen betrokken zijn bij criminele activiteiten is het registreren van de verblijfsstatus niet relevant en om die reden is er voor de politie geen wettelijke grondslag voor het registreren van de juridische verblijfsstatus van verdachten.
Deelt u de mening dat het probleem met rovende en stelende asielzoekers in Amsterdam moet worden aangepakt en als het niet mogelijk zou zijn om de verblijfstatus van verdachten te registreren, dit dan geregeld moet worden? Zo ja, wat gaat u doen en per wanneer?
Los van de vraag of zich binnen de groep criminelen in Amsterdam waar het hier om gaat ook daadwerkelijk asielzoekers bevinden, wordt hard opgetreden tegen alle vreemdelingen die het met hun misdragingen verpesten voor de groep die recht heeft op bescherming. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en haar voorganger hebben hiertoe een breed palet aan maatregelen getroffen. Hierover is uw Kamer meerdere malen bij brief geïnformeerd.2 Een voorbeeld is het VRIS protocol, waarvan het doel is vreemdelingenrechtelijke gevolgen te verbinden aan door politie en justitie geconstateerde strafbare feiten. Zie voor de redenen waarom het registeren van de verblijfsstatus van verdachten door de politie niet noodzakelijk is, de antwoorden op de vragen 2 en 4.
En zo ja, bent u dan ook bereid om ervoor te zorgen dat de politie voortaan bij alle overtredingen en misdrijven noteert of dit een asielzoeker of illegale vreemdeling betreft om zo het probleem onder deze groep inzichtelijk te krijgen en op die manier ook beter aan te kunnen pakken? Zo nee, waarom niet?
Nee, het registreren van de verblijfstatus door de politie is niet noodzakelijk, gezien de politie in het eerdergenoemde systeem BVV de verblijfstatus al kan nagaan van een verdachte. Het registreren door de politie zou tot een extra werklast leiden, wat niet noodzakelijk is in het kader van het strafrecht.
Wel kan het koppelen van gegevens bijdragen aan de aanpak van fenomenen en/of trends. Zo wordt het binnenkort voor de politie inzichtelijk of een verdachte een asielzoeker is die voorkomt op de zogeheten Top-X lijst met de meest hardnekkige overlastgevende en/of criminele asielzoekers. Binnen de Top-X aanpak moet het binnen zowel de migratie- als strafrechtketen namelijk meteen duidelijk zijn dat een persoon op de zogeheten Top-X lijst voorkomt en daarmee afhankelijk van de problematiek kan rekenen op een individuele aanpak vanuit de migratie en/of strafrechtketen. Momenteel worden er in Noord-Nederland ervaringen opgedaan met de Top-X aanpak. De verwachting is dat de aanpak medio 2020 in heel Nederland is uitgerold.
En zo nee, deelt u de mening dat het probleem van rovende en stelende asielzoekers wordt verdoezeld?
Nee, zo biedt de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid onder andere jaarlijks uw Kamer de Rapportage Vreemdelingenketen (RVK) aan. Hierin wordt middels het incidentenoverzicht informatie verschaft over overlast en criminaliteit, waarvan asielzoekers verdacht worden.
Deelt u de mening dat asielzoekers die hier komen om te roven, stelen of zich op andere manieren crimineel gedragen, dienen te worden vastgezet net zo lang totdat ze kunnen worden uitgezet? Zo nee, waarom kiest u er dan voor om deze groepen de hand boven het hoofd te houden in plaats van onze samenleving te beschermen?
Allereerst kunnen asielzoekers, net als alle andere verdachten, in voorlopige hechtenis worden genomen, afhankelijk van het misdrijf waarvan zij worden verdacht.
Verder blijft vreemdelingenbewaring een ultimum remedium dat wordt opgelegd op basis van een afweging gebaseerd op de individuele omstandigheden. Het plegen van een strafbaar feit of het vertonen van overlastgevend gedrag is niet één van de gronden voor een bewaringsmaatregel, al kan het wel een rol spelen in de afweging. Wel acht ik het van belang om ook, in het licht van het regeerakkoord, de mogelijkheden voor de verwijdering en in bewaring stellen van vreemdelingen met strafrechtelijke antecedenten te versterken. Daarom ben ik verheugd dat de Europese Commissie het mogelijk wil maken om vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland zijn en een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid, in bewaring te stellen om hun uitzetting voor te bereiden. Ik wijs er wel op dat de gesprekken met onder meer het Europese parlement nog tot een conclusie moeten komen.
Volledigheidshalve wijs ik er bovendien op dat het op basis van dit voorstel echter niet zo zal zijn dat iedere vreemdeling die een misdrijf heeft gepleegd of daarvan wordt verdacht in bewaring kan worden gesteld.
En zo nee, erkent u dan dat de politie tijd besteedt aan het oppakken en opstellen van processen-verbaal terwijl de verdachten weer op roverspad gaan en ongestraft hun gang kunnen gaan?
Nee. Met een breed palet aan maatregelen wordt ingezet op de aanpak van alle asielzoekers die zich hier niet weten te gedragen.