Het rapport ‘AR6 Climate Change 2021: The Physical Science Basis’ van het IPCC |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het rapport «AR6 Climate Change 2021: The Physical Science Basis»?1
Ja.
Kunt u een uitgebreide reactie formuleren op dit rapport? Zo nee, waarom niet?
Ja. Een kabinetsappreciatie volgt in oktober.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat het «onbetwistbaar» en «onmiskenbaar» is dat de huidige opwarming wordt veroorzaakt door menselijke activiteiten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland is als IPCC-lid akkoord gegaan met de beleidssamenvatting van het Werkgroep I-rapport en de goedkeuring van het complete onderliggende rapport.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat de omvang van de recente veranderingen in het gehele klimaatsysteem en de huidige staat van vele aspecten van dat klimaatsysteem geen gelijke kent in het verleden van honderden tot duizenden jaren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat geen plek op de wereld meer ontkomt aan de gevolgen van door menselijk handelen veroorzaakte klimaatverandering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat de verbeterde kennis van klimaatprocessen, paleoklimaatbewijs en de reactie van het klimaatsysteem op toenemende stralingsforcering een nauwkeurigere schatting geeft van het evenwicht van de klimaatgevoeligheid van 3°C in vergelijking met AR5? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat een van de bevindingen van werkgroep I van IPCC is een meer nauwkeurige schatting van de gevoeligheid van het klimaatsysteem voor een toename van de concentraties van CO2 in de atmosfeer. De evenwichtsklimaatgevoeligheid voor een verdubbeling van de CO2-concentratie wordt nu geschat op 2,5–4°C tegen 1,5–4,5°C in het vorige IPCC AR5 Werkgroep I-rapport. De beste schatting van het evenwichtsklimaatgevoeligheid bedraagt 3°C.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat de mondiale oppervlaktetemperatuur onder alle beschouwde emissiescenario’s zal blijven stijgen tot ten minste het midden van de eeuw en dat de opwarming van de aarde van 1,5°C en 2°C in de 21e eeuw zal worden overschreden, tenzij de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen de komende decennia sterk wordt verminderd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat veel veranderingen in het klimaatsysteem (zoals een toename van de frequentie en intensiteit van extreme hitte, hittegolven op zee en zware neerslag, agrarische en ecologische droogtes in sommige regio's en het aandeel van intense tropische cyclonen, evenals verminderingen van Arctisch zee-ijs, sneeuwbedekking en permafrost) groter worden in directe relatie tot de toenemende opwarming van de aarde? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat voortdurende opwarming van de aarde naar verwachting de mondiale watercyclus verder zal intensiveren, inclusief de variabiliteit, de wereldwijde moessonneerslag en de ernst van natte en droge gebeurtenissen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat in scenario's met toenemende CO2-emissies de koolstofopslag van de oceaan en het land naar verwachting minder effectief zijn in het vertragen van de ophoping van CO2 in de atmosfeer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat veel veranderingen als gevolg van de uitstoot van broeikasgassen uit het verleden en de toekomst onomkeerbaar zijn gedurende eeuwen tot millennia, vooral veranderingen in de oceaan, ijskappen en het mondiale zeeniveau? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Wat zijn de vijf belangrijkste conclusies die u trekt uit dit IPCC rapport voor zover ze betrekking hebben op het Nederlandse kabinetsbeleid?
Een kabinetsappreciatie van het IPCC-rapport volgt in oktober.
Erkent u dat het economische systeem gebaseerd op groei aan zijn einde is en dat we toe moeten naar een economisch systeem binnen de grenzen van de aarde en waarbij we uitgaan van de brede welvaart?
Het kabinet erkent dat we toe moeten naar een economisch systeem binnen de grenzen van de aarde. Bij de beoordeling van beleid wordt reeds uitgegaan van een breed welvaartsbegrip en met specifiek beleid werken we aan de benodigde transities, waar ook economische kansen liggen voor Nederland.
Kent u het bericht «Snellere afsmelting Antarctica vormt grote bedreiging voor Nederland»?2
Ja.
Onderschrijft u de stelling dat de toekomst van Nederland op de lange termijn erg onzeker is doordat het ijsverlies op Antarctica sterk kan versnellen als de opwarming hoog uitpakt? Zo nee, waarom niet?
Het risico op het versneld smelten van Antarctisch ijs is relevant voor Nederland. Hoewel de kans dat dat gebeurt door IPCC vooralsnog wordt ingeschat als erg klein, heeft het potentieel een zeer grote impact: vele meters zeespiegelstijging met mogelijk al 2 meter zeespiegelstijging aan het eind van deze eeuw. Nederland heeft er dan ook op aangedrongen om deze conclusie op te nemen in de samenvatting van het IPCC-rapport. Op basis van het nieuwe IPCC-rapport werkt het KNMI aan een herziening van de nationale klimaatscenario's, waarin de gevolgen voor Nederland in groter detail worden beschreven. Hierbij zal ook rekening worden gehouden met de risico’s van versneld ijsverlies op Antarctica.
Onderschrijft u de stelling van de onderzoeker van het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) dat de cijfers over de zeespiegelstijging (afhankelijk van de hoogte van de CO2-uitstoot zullen de oceanen deze eeuw circa 32 tot 101 centimeter stijgen) een ondergrens zijn, aangezien zeespiegelstijging ontstaat uit bronnen waar grote onzekerheid over bestaat? Zo nee, waarom niet?
In de waarschijnlijke range van zeespiegelstijging in 2100 voor de 5 verschillende emissiescenario’s is geen rekening gehouden met de mogelijke bijdrage van de effecten van versneld afsmelten van ijs op Antarctica. Door IPCC wordt aangegeven dat in dat geval de zeespiegelstijging veel groter kan zijn, bijv. ongeveer een meter extra in 2100 in het hoogste emissiescenario.
Onderschrijft u de stelling van de onderzoeker van het NIOZ dat als het ijsverlies op Antarctica in de praktijk flink harder gaat, dit specifiek grote gevolgen voor Nederland heeft, aangezien Nederland bij sterke opwarming rond 2100 te maken krijgt met tot 8 procent meer zeespiegelstijging dan het wereldgemiddelde (in verband met het zwaartekrachteffect)? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat met name het afsmelten van Antarctisch ijs effecten heeft op de zeespiegelstijging voor de Nederlandse kust. Door afsmelting van Antarctisch ijs stijgt niet alleen het gemiddelde zeeniveau, maar neemt het zwaartekrachteffect van Antarctica af waardoor de zeespiegel extra stijgt op het Noordelijk halfrond.
Onderschrijft u de stelling van de onderzoeker van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) dat het cruciaal is zo snel mogelijk de omslag naar een CO2-vrije economie te maken, als we ons en ons nageslacht de tijd willen gunnen om een zeespiegelstijging van meer dan 1 à 2 meter zo lang mogelijk uit te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zeespiegelstijging gaat eeuwen tot millennia door na het stabiliseren van de opwarming. In het emissiescenario waarbij de opwarming aan het eind van deze eeuw tot ca. 2°C wordt beperkt, is de mogelijke zeespiegelstijging in 2300 0,5–3 meter en na 2.000 jaar 2–6 meter.
Kent u het bericht «Door klimaatverandering wordt Nederland heter, natter én droger»?3
Ja.
Erkent u dat het waarschijnlijk is dat er een verband is tussen door de mens veroorzaakte klimaatverandering en overstromingen en dus ook specifiek de overstroming in Limburg? Zo nee, hoe weerlegt u de uitleg van de IPCC wetenschapper dat dergelijke verbanden waarschijnlijk zijn?
Ja. Het IPCC geeft aan dat er een duidelijke relatie is tussen de door mensen veroorzaakte klimaatverandering en de toename van weersextremen, waaronder zware neerslag. In recent onderzoek is bevestigd dat ook de recente extreme neerslag in Limburg en omliggende regio’s in Duitsland en België te relateren is aan klimaatverandering.
Onderschrijft u de conclusie van de klimaatonderzoeker van het KNMI dat Nederland tussen twee hotspots van klimaatverandering in zit en hierdoor perioden van droogte en extreme neerslag naast elkaar toenemen? Zo nee, waarom niet?
De twee hotspots zijn het Arctisch gebied en het Middellandse Zee gebied. Beide warmen sterker op dan het wereldse gemiddelde. Noord-Europa wordt gemiddeld natter en het Middellandse Zee gebied gemiddeld droger. Het klimaatsignaal over Nederland voor temperatuur en neerslag is minder uitgesproken dan voor die twee gebieden. Droge zomers zullen in de zomer in Nederland vaker voorkomen. Ook zal er toename zijn in extreme neerslag. In het Klimaatsignaal ’21 van het KNMI dat later dit jaar uitkomt zal hier aandacht aan besteed worden. Een meer volledige analyse door het KNMI van de gevolgen van klimaatverandering voor Nederland zal in 2023 verschijnen.
Onderschrijft u de conclusie van de klimaatonderzoeker van het KNMI dat als er wordt geschreven dat het gemiddeld op aarde nog 5 graden warmer kan worden, dat dus betekent dat het gemiddeld boven land 7 of 8 graden warmer kan worden, ook in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het IPCC geeft aan dat de opwarming boven land sterker is dan gemiddeld. Het gemiddelde is gebaseerd op de opwarming boven land en boven de oceanen. De oceanen warmen minder snel op en drukken daarmee het gemiddelde.
Kent u het bericht «IPCC: klimaatverandering raakt nu hele wereld en wordt sterker»?4
Ja.
Onderschrijft u dat in hoeverre de opwarming in de toekomst doorzet, afhangt van het handelen van de mens? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Erkent u dat in het meest ambitieuze scenario (SSP1–1.9), waarbij de mensheid massaal inzet op duurzaamheid, de opwarming aan het einde van deze eeuw zal uitkomen op 1,4°C (tussen de 1,0°C en 1,8°C) en dat in het minst ambitieuze scenario (SSP5–8.5), waarbij de mens lang vasthoudt aan gebruik van fossiele brandstoffen, de opwarming oploopt tot 4,4°C (tussen de 3,3°C en 5,7°C)? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat een planeet met meer dan 4°C opwarming niet langer een leefbare planneet met een toekomstperspectief is? Zo nee, waarom niet?
De laatste inzichten in de effecten van klimaatverandering op natuurlijke en menselijke systemen en (on)mogelijkheden voor aanpassing bij verschillende niveau’s van mondiale temperatuurstijging komen aan de orde in het volgende IPCC rapport van Werkgroep II dat begin volgend jaar verschijnt.
Het recente IPCC rapport van werkgroep I, maar ook recente gebeurtenissen, maken al wel duidelijk dat klimaatverandering tot meer weer- en klimaatextremen leidt met zeer grote gevolgen voor de leefbaarheid van bepaalde gebieden, in termen van veiligheid, economische schade en bestaansmogelijkheden. Met voortgaande opwarming zullen die risico’s voor de leefbaarheid alleen maar groter worden en voor meer gebieden gaan gelden. Al eerder heeft de wereld in de Overeenkomst van Parijs geconcludeerd dat het doel van het Klimaatverdrag (UNFCCC), te weten «het vermijden van gevaarlijke menselijke verstoring van het klimaatsysteem» vraagt om de mondiale temperatuurstijging te beperken tot ruim beneden 2 en zo mogelijk 1,5°C in 2100. De bevindingen van het recente IPCC-rapport bevestigen het belang om die doelen van Parijs te halen.
Erkent u dat naarmate de temperatuur meer stijgt de kans op onomkeerbare tipping points groter wordt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het IPCC-rapport geeft aan dat de wetenschappelijke onzekerheid over die kantelpunten groot is, maar dat dat het risico op het bereiken van kantelpunten groter wordt met toenemende klimaatverandering.
Bent u zich ervan bewust dat áls het landen lukt hun huidige doelen te halen, de opwarming van de aarde op circa 2,0°C zal uitkomen rond 2050 en dat dit een te groot risico met zich meebrengt?
Het recente IPCC-rapport doet geen duidelijke uitspraken over de verwachting van de temperatuurstijging bij de huidige bijdragen onder de Overeenkomst van Parijs (Nationally Determined Contributions,NDC’s). Uit het laatste UNEP Emissions Gap Report 2020 is wel duidelijk dat met de bestaande NDC’s de doelen van Parijs niet in zicht zijn en de 2°C al in de loop van deze eeuw zal worden overschreden.
Bent u bereid om, in het licht van de wetenschappelijke inzichten van het IPCC, het Nederlandse klimaatbeleid dusdanig aan te scherpen, zodat Nederland zich maximaal inspant om de opwarming van de aarde zo snel mogelijk te beperken tot 1.5°C? Zo nee, waarom niet?
De kabinetsappreciatie van het IPCC-rapport volgt begin oktober. De discussie over eventuele aanpassing van Nederlandse klimaatdoelen acht het demissionaire kabinet een zaak voor een volgend kabinet.
Erkent u dat het aansporen van andere landen om hun ambities voor het terugbrengen van CO2-uitstoot te verscherpen u niet ontslaat van de plicht om zelf ook veel ambitieuzer klimaatbeleid te voeren dan u nu doet?5
Om de doelen van Parijs te halen zullen alle landen moeten bijdragen aan het beperken van de temperatuurstijging. De EU-landen hebben daarbij reeds hun verantwoordelijkheid genomen met het tonen van meer ambitie door het ophogen van de Europese doelstelling tot 55% reductie in 2030 ten opzichte van 1990 en het bereiken van klimaatneutraliteit in 2050. Zie voor Nederland het antwoord op vraag 29.
Kent u de uitspraak van Secretaris-Generaal van de UN dat dit rapport «de doodsklok moet luiden» voor kolen, olie en gas en deelt u deze uitspraak? Zo nee, waarom niet?6
Ja, die uitspraak is bekend. Het is duidelijk dat voor het bereiken van een klimaatneutrale toekomst het gebruik van fossiele brandstoffen zal moeten worden uitgefaseerd en zal moeten worden overgeschakeld naar duurzame bronnen en fossiel CO2-vrije brand- en grondstoffen. Dat brengt het risico van zogenaamde stranded assets voor fossiele investeringen met zich mee en vraagt van energiebedrijven tijdige omschakeling en inspelen op de kansen die nieuwe duurzame energiemarkten bieden. Op korte termijn is mondiaal met name de uitfasering van energieopwekking door kolen het meest urgent. Nederland werkt in eigen land en daarbuiten aan het stoppen daarvan. Verder zet het kabinet in op het decarboniseren van het gassysteem door middel van het vervangen van aardgas door elektriciteit, groen gas, duurzame waterstof en duurzame warmte. Deze omslag is echter niet van de ene op de andere dag gerealiseerd. De verwachting is dat aardgas de komende decennia nog noodzakelijk is voor bijvoorbeeld de productie van elektriciteit en de energie- en warmtebehoefte van huishoudens. Stoppen met aardgaswinning in Nederland lijkt in het kader van het terugbrengen van broeikasgassen contraproductief. In een recent onderzoek van het Oxford Institute for Energy Studies is berekend dat het vervangen van 1 miljard kubieke meter (1 BCM) in Nederland geproduceerd aardgas door geïmporteerd aardgas leidt tot minimaal 135.000 ton extra uitstoot van broeikasgassen.
Erkent u de conclusie dat het inmiddels onverantwoordelijk en roekeloos is nog naar nieuwe voorraden fossiele brandstoffen te speuren en bronnen te ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 31. Zolang er in Nederland nog vraag is naar aardgas, geeft het kabinet de voorkeur aan aardgas uit de Nederlandse kleine velden boven import uit het buitenland, omdat dit beter is voor het klimaat.
Erkent u dat uitstoot van de huidige geplande wereldwijde fossiele infrastructuur het emissiebudget dat er nog is – om een kans te hebben om onder de 1.5°C opwarming te blijven – ruimschoots overstijgt?7
Ja, dat is door het Internationaal Energieagentschap ook geconcludeerd in haar rapport Net Zero Roadmap (2021)
Erkent u dat Nederland – met Shell als één van de grootste fossiele bedrijven, met de grootste benzine overslaghaven ter wereld, als de op één na grootste exporteur van vlees en zuivel ter wereld en als een van de grootste financiële dienstverleners op het gebied van fossiele investeringen – een speciale verantwoordelijkheid heeft om, gezien de huidige en historische broeikasgasuitstoot die deze activiteiten veroorzaken, de noodzakelijke maatregelen te nemen om de opwarming van de aarde tegen te gaan?
Nederland is juridisch verantwoordelijk voor de uitstoot van broeikasgasemissies op haar grondgebied. Daar is het internationale klimaatbeleid op gebaseerd en geldt voor alle landen. Nederland levert met nationale maatregelen zijn bijdrage aan het realiseren van de klimaatdoelen van de Overeenkomst van Parijs.
De recente uitspraak in de civiele rechtszaak van Milieudefensie versus Royal Dutch Shell heeft duidelijk gemaakt dat de verantwoordelijkheid voor beperking van de uitstoot van Nederlandse bedrijven niet alleen bij de Nederlandse overheid, maar ook bij bedrijven zelf kan liggen. Over de implicaties van de Shell-zaak volgt dit najaar nog een aparte brief aan de Kamer.
Erkent u dat het huidige tekortschietende energie- en klimaatbeleid voor wat betreft uitstoot reductie, toekomstige generaties in gevaar brengt?
Het is duidelijk dat de reeds veroorzaakte veranderingen in het klimaatsysteem risico’s voor toekomstige generaties met zich meebrengt, bijvoorbeeld als gevolg van meer extremen weer- en klimaatvoorvallen en onomkeerbare zeespiegelstijging. Elke verdere mondiale opwarming zal die risico’s vergroten. Inzet van het kabinet is om de toename van die risico’s te beperken door bij te dragen aan het halen van de in het Overeenkomst van Parijs afgesproken mondiale temperatuurdoelen. Alleen een mondiale aanpak kan de risico’s van voortgaande klimaatverandering voor toekomstige generaties effectief beperken.
In de Urgenda-zaak is duidelijk geworden dat, hoewel de Nederlandse Staat haar internationale en Europese rechtelijke klimaatverplichtingen steeds heeft nageleefd, zij volgens de rechter toch meer had moeten doen en gehouden is haar emissies met ten minste 25% te verminderen t.o.v. 1990. Door het kabinet wordt gewerkt aan uitvoering van dit vonnis. Met het oog op nakomen van het Urgenda-vonnis en het 2030-doel uit de nationale Klimaatwet binnen bereik te brengen, heeft het demissionaire kabinet in het kader van de beleidsrijke begroting reeds een pakket van maatregelen uitgewerkt. Dat is op Prinsjesdag aan de Kamer gepresenteerd. Eventuele verdere stappen die nodig zijn – ook in het kader van de uitwerking van het Fit for 55% pakket – laat dit demissionaire kabinet aan de een volgend kabinet.
Erkent u dat het huidige demissionaire Kabinet bij monde van Minister Wiebes tijdens het debat over de Urgendazaak heeft verklaard dat «we eerder beter aan de veilige kant hadden kunnen blijven» met betrekking tot het klimaatbeleid?8
Die uitspraak is inderdaad door de voormalig Minister van EZK gedaan.
Stijgende energielasten door de vele windturbines, zonnepanelen, laadpalen, warmtepompen etc |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Netbeheerders waarschuwen: «Iedereen gaat last krijgen van krapte op stroomnet»»1 en «Hogere energiekosten door vele Tesla’s, zonnepanelen en windmolens»?2
Ja.
Hoe reageert u op de waarschuwing van de netbeheerders dat «de samenleving in toenemende mate last gaat krijgen van de schaarste op het stroomnet» als gevolg van de energietransitie (de toename van windturbines, zonnepanelen, laadpalen, warmtepompen etc.)? Deelt u de conclusie dat dit eenvoudig op te lossen is, namelijk door onmiddellijk met uw onzinnige, geldverslindende energietransitie te stoppen?
Ik ben mij terdege bewust van de transportschaarste die speelt op het elektriciteitsnet. De schaarste wordt voor een deel veroorzaakt door de toegenomen invoeding van hernieuwbare elektriciteit, maar ook deels door het toenemende elektrificeren van onze economie. Ik verwijs u hierbij ook naar brieven over dit onderwerp die mijn ambtsvoorgangers hebben gestuurd (Kamerstukken 29 023, nrs. 260 & 268 en 30 196, nr. 669).
Deelt u de mening dat energie een basisbehoefte is en voor iedereen beschikbaar én betaalbaar dient te zijn? Zo ja, hoe valt dat te rijmen met de uitspraak van Alliander-topman dat «toegang tot energie altijd een vanzelfsprekendheid is geweest, maar dat dat niet langer houdbaar is»?
Ja, energie is een basisbehoefte en dient voor iedereen bereikbaar en betaalbaar te zijn. Dat wil echter niet zeggen dat de hiervoor beschikbare transportcapaciteit voor nieuwe aanvragers ook in ieder geval onmiddellijk gerealiseerd kan worden. Netbeheerders moeten ondanks de krapte op het net uiteindelijk iedereen van een aansluiting en transportcapaciteit voorzien. Dit kan gezien de toegenomen vraag naar transportcapaciteit wat langer duren dan nu het geval is. Ik zie de uitspraak dan ook vooral als een oproep om in contact te blijven met de netbeheerder en slim en efficiënt gebruik te maken van de bestaande capaciteit van het elektriciteitsnet.
Bent u ervan op de hoogte dat ons huidige elektriciteitsnet een hoge mate van betrouwbaarheid kent, namelijk een beschikbaarheid van stroom van 99%? Wilt u dit werkelijk met uw rampzalige, onbetaalbare energietransitie om zeep helpen?
Het Nederlandse elektriciteitsnet kent inderdaad een hoge mate van betrouwbaarheid. Het borgen van de betrouwbaarheid van het elektriciteitsnet is één van de kerntaken van de Nederlandse netbeheerders. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet hier als toezichthouder op toe. Hierbij is geen sprake van een wettelijk minimale gestelde beschikbaarheid van het elektriciteitsnet. Netbeheerders worden via zogenaamde kwaliteitsregulering door de ACM gestimuleerd om onderbreking van de elektriciteitsvoorziening zo laag mogelijk te houden. Het maakt voor de betrouwbaarheid van het net op zich niet uit wat de methode van elektriciteitsopwekking is.
Welk effect heeft de energietransitie de komende jaren – uitgesplitst per jaar – op bovengenoemd percentage? Welke minimale beschikbaarheid van stroom vindt u acceptabel?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de conclusie dat het te bizar voor woorden is dat het elektriciteitsnet voor maar liefst 102 miljard euro3 moet worden uitgebreid om alle windturbines, zonnepanelen, laadpalen, warmtepompen etc. überhaupt aan te kunnen sluiten en dat de energierekening hierdoor onvermijdelijk nog verder zal stijgen?
Nee, die conclusie deel ik niet. De investeringen van de netbeheerders, zoals berekend door PricewaterhouseCoopers, is niet alleen voor de energietransitie. Hierbij zijn ook de investeringen voor beheer en onderhoud van het bestaande en toekomstige net meegenomen en daarnaast ook voor aansluitingen met betrekking tot economische groei en voor het aansluiten van nieuwbouwwoningen.
Door de investeringen voor al deze aspecten van de elektriciteitsnetten gaan netbeheerders naar verwachting geleidelijk meer kosten maken. Het is niet ongebruikelijk dat de nettarieven voor huishoudens, net als de nettarieven voor bedrijven, kunnen stijgen als gevolg van de benodigde investeringen in de elektriciteitsnetten. De ACM ziet er op toe dat netbeheerders niet meer dan de efficiënte kosten in rekening brengen. Deze investeringen dragen bij aan de gewenste energietransitie en stellen de afnemers in staat om te verduurzamen.
De ontwikkeling van de nettarieven is van diverse factoren afhankelijk (waaronder de marktrente) en is dus onzeker. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks integraal alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Deelt u de conclusie dat het ronduit schandalig is dat huishoudens middels een verder stijgende energierekening moeten opdraaien voor de uitbreiding van het elektriciteitsnet, zodat de grachtengordel-D66’ers en -GroenLinksers hun Tesla’s kunnen blijven opladen, terwijl die huishoudens zelf zo’n peperdure elektrische auto niet kunnen betalen?
Nee, deze conclusie deel ik niet en ik ben vanwege het Europese kader niet bevoegd om tarieven van netbeheerders vast te stellen. Dit is een taak van de ACM. De ACM ziet er op toe dat netbeheerders niet meer dan de efficiënte kosten in rekening brengen. Het is de verwachting dat netbeheerders als gevolg van investeringen in het net geleidelijk meer kosten maken, dit heeft ook invloed op de tarieven.
De kosten van netbeheerders (inclusief de kosten voor netverzwaring) worden verdeeld over alle gebruikers. Dit zijn zowel huishoudens als bedrijven.
Hier gelden als uitgangspunten dat de tarieven non-discriminatoir, transparant en kosten-reflecterend zijn. De tarieven voor huishoudelijke aansluitingen zijn momenteel gebaseerd zijn op het netgebruik van een gemiddeld huishouden en de netbeheerders onderzoeken op dit moment welke alternatieven er zijn voor de huidige tariefstructuur. Zie hierover ook de beantwoording op vragen van het lid Grinwis (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3339).
Hoe reageert u op de stellingname van netbeheerder Stedin «dat de energietransitie gewoon geld kost en dat we dat met z’n allen gaan betalen»? Deelt u de mening dat dit wel héél makkelijk kletsen is? Gaat u simpelweg voorkomen dat netbeheerders hun tarieven verhogen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de onhaalbaarheid en onbetaalbaarheid van de energietransitie haaks staan op uw herhaaldelijke – valse – belofte dat deze «haalbaar en betaalbaar» zou zijn?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat de energietransitie haalbaar en betaalbaar moet zijn. Uit het rapport van Planbureau voor de Leefomgeving, «Meten met twee maten» uit december 2018 blijkt dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent. Ook uit Europese rapportages, zoals het EU Energy Poverty Observatory (EPOV), volgt dat energiearmoede in Nederland relatief beperkt is. Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van het huishouden. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks integraal alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Wanneer trekt u de onvermijdelijke conclusie dat de energietransitie (1) onzinnig, (2) onmogelijk en (3) onbetaalbaar is? Wanneer zorgt u ervoor dat de energierekening substantieel omlaag gaat?
Het is van belang dat we als Nederland gezamenlijk met andere landen inzetten op het beperken van klimaatverandering. Zonder klimaatbeleid zullen de kosten van klimaatverandering in Nederland naar verwachting sterk toenemen door effecten als wateroverlast, droogte en hittestress. Daarom werkt het kabinet samen met bedrijven, maatschappelijke organisaties en decentrale overheden aan de uitvoering van het Klimaatakkoord.
Zoals eerder aangegeven wil het kabinet dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is en streeft het kabinet ernaar om het klimaatbeleid kosteneffectief vorm te geven. Volgens het beeld van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) van begin dit jaar stijgen de energiebelastingen voor een huishouden met een gemiddeld verbruik niet in 2021 ten opzichte van 2020, conform de afspraken in het Klimaatakkoord. Daarnaast heeft het kabinet ook oog voor de lastenverdeling. Daarom zijn, conform de afspraken in het Klimaatakkoord, de ODE-tarieven voor grootverbruikers verhoogd zodat huishoudens een derde in plaats van de helft van de ODE-opbrengst betalen. Door de wijzigingen zijn de lasten voor huishoudens verlaagd, de grootverbruikerstarieven verhoogd en is het kleine mkb zoveel mogelijk ontzien. Het kabinet monitort de ontwikkeling van de energierekening nauwgezet. Het CBS en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) publiceren vanaf 2020 jaarlijks een update van de energierekening van huishoudens.
Het bericht: "NVDE: volgend jaar twee miljard euro extra voor klimaat, vooral voor duurzame warmte" |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NVDE: volgend jaar twee miljard euro extra voor klimaat, vooral voor duurzame warmte»1 en het hieraan verbonden rapport van CE Delft2, dat is opgesteld in opdracht van de NVDE (Nederlandse Vereniging voor Duurzame Energie)?
Ja.
Op welke manier en in hoeverre betrekt u de inzichten uit het rapport «Beter benutten van SDE++-budgetten» bij de uitvoering van de motie-Grinwis c.s. (Kamerstuk 35 668, nr. 35) inzake overprogrammering, te beginnen in de aanstaande najaarsronde van de SDE++? Wat is de stand van de zaken met betrekking tot de uitvoering van deze motie? Hoe wordt bevorderd dat reserves in de SDE++ kleiner worden in plaats van nog groter?
Voor elke SDE+(+) ronde wordt gekeken naar de beschikbare middelen en de interesse van de markt. In de komende openstelling (SDE++ 2021) wordt een verplichtingenbudget van € 5 miljard open gesteld. Bij het vaststellen van dit budget is er rekening mee gehouden dat (1) een deel van de projecten uiteindelijk niet door gaat of minder produceert en (2) niet de maximale subsidie aan projecten hoeft te worden uitgekeerd, omdat de energieprijzen en ETS-prijs in de toekomst stijgen. Het openstellingsbudget is hierdoor hoger dan de beschikbare middelen voor de SDE++ op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Hierdoor wordt zoveel mogelijk voorkomen dat de reserves in de SDE++ oplopen, zoals uw Kamer heeft verzocht met de motie-Grinwis c.s. (Kamerstuk 35 668, nr. 35).3
Op basis van de laatste ramingen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) is de verwachting dat, gelet op de huidige stand van de energieprijzen, de komende jaren een beroep gedaan zal worden op de middelen in de reserve om tekorten in de uitgaven voor de SDE, SDE+ en SDE++ te dekken. De begrotingsreserve zal in dat geval kleiner worden. Daarnaast zal de begrotingsreserve bij het aantreden van een nieuw kabinet worden «geleegd». Een nieuw kabinet stelt bij zijn aantreden een nieuw uitgavenkader vast. Een geactualiseerde raming van de uitgaven voor duurzame energieproductie maakt onderdeel uit van de uitgaven onder dat kader. Een deel daarvan betreft de vertraagde uitgaven waarvoor de middelen in de reserve zitten. Om die reden wordt op dat moment de begrotingsreserve «geleegd» en worden de middelen toegevoegd aan de bestaande begroting en meerjarenramingen naar de op dat moment actuele inzichten.
Deelt u eigenlijk de zorg van de NVDE dat, tegen de achtergrond van de gesloten Europese Green Deal en de daardoor waarschijnlijk verder oplopende ETS-prijs, de huidige werkwijze in de SDE++ waarschijnlijk zal leiden tot lagere SDE-uitgaven dan op voorhand begroot, terwijl tegelijkertijd het tot op heden geen sinecure blijkt de klimaatdoelen te halen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet u daarmee?
Nee, die zorg deel ik niet. De ramingen van de SDE++ worden halfjaarlijks herijkt op basis van de op dat moment meest recente inzichten over onder andere de ETS-prijs zoals deze door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) worden ingeschat. Daarbij wordt voorafgaand aan iedere openstelling gekeken welk budget kan worden opengesteld, gelet op zowel de beschikbare middelen als het aantal verwachte projecten. Op het moment dat bijvoorbeeld blijkt dat de ETS-prijs hoger uitvalt dan eerder is verwacht, leidt de huidige systematiek tot meer ruimte in de beschikbare middelen en daarmee tot een hoger openstellingsbudget. Op deze manier borg ik dat er geen middelen op de plank blijven liggen, terwijl de doelstellingen niet worden gerealiseerd. Tevens wordt er op deze wijze voor gezorgd dat er voldoende middelen zijn om aan de verplichtingen voor de verschillende projecten te doen.
Deelt u de constatering van CE Delft dat de kans op over- dan wel onderuitputting sterk afhankelijk is van de gehanteerde energieprijs- en CO2-prijsscenario’s? Deelt u de analyse can CE Delft dat de COVID-19-dip te veel doorwerkt in de neerwaartse bijstelling van de energieprijzen in het kader van de begroting voor 2022 en dat daarmee het risico op overuitputting dreigt te worden overschat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dat gecorrigeerd teneinde een onjuist beeld van het verloop van de begrotingsreserve in de begroting en daarmee een te terughoudende verstrekking van SDE-beschikkingen te voorkomen?
Ik deel de constatering van CE Delft dat de kans op over- dan wel onderuitputting sterk afhankelijk is van de gehanteerde energieprijs- en CO2-prijsscenario’s. Dit is een logisch gevolg van het gegeven dat de SDE++ subsidies meebewegen met de energie-en CO2-prijzen. Daarom worden deze ook zorgvuldig geraamd. Ik deel daarbij niet de constatering dat in de huidige ramingen te veel zou worden uitgegaan van kortetermijneffecten zoals de gevolgen van COVID-19.
In de ramingen wordt namelijk uitgegaan van de prijsontwikkeling op de lange termijn, aangezien de SDE++ verplichtingen over een periode van maximaal 20 jaar tot uitbetalingen leiden. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 worden de ramingen periodiek herijkt, zodat een eventuele hogere ETS-prijs leidt tot een hoger verplichtingenbudget.
Omdat deze effecten jaarlijks sterk kunnen schommelen is juist de begrotingsreserve ingesteld, zodat de middelen beschikbaar blijven voor het doel, namelijk het bevorderen van energie- en klimaattransitie door hernieuwbare energieproductie en CO2-reductie. Daarmee worden eenmalige effecten gemitigeerd. Overigens wil ik het beeld wegnemen dat er op dit moment miljarden op de plank blijven liggen en dus beschikbaar zijn voor extra uitgaven. De middelen in de reserve zijn bedoeld om tekorten in de komende jaren op de kasuitgaven van reeds beschikte projecten te dekken. Er zit op basis van de laatste inzichten geen vrije ruimte in de ramingen.
Wat is uw reactie op de volgende conclusie uit het rapport: «ondanks dat het doel leidend is, zien we dat de 2020-doelen op het gebied van hernieuwbare energie (aandeel van 14%) en CO2-reductie (Urgenda) niet gehaald worden»? Als u deze conclusie deelt, welke verbeteringen in bijvoorbeeld ramings-, begrotings- en SDE-systematiek zou u willen doorvoeren om te voorkomen dat deze conclusie dit en komende jaren bewaarheid wordt?
De genoemde klimaat- en hernieuwbare energiedoelen worden ondersteund door een divers palet aan (subsidie)instrumenten, beprijzing van energie/CO2 en verplichtingen/normstellingen. De SDE++ is daarvan een onderdeel, maar niet het enige instrument. Het geheel is besloten met het Klimaatakkoord en wordt regelmatig herzien. Wel bekijk ik elk jaar welke maatregelen binnen de SDE++ kunnen worden genomen om de kasuitgaven zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij de beschikbare middelen. Ik zie de studie van CE Delft en deze vragen dan ook als een aanmoediging om dat te blijven doen, bijvoorbeeld de suggestie om te blijven bewaken dat middelen beschikbaar blijven voor de energie- en klimaattransitie.
Bent u voornemens de aanbevelingen uit het bovengenoemde rapport die zien op het voorkomen dat de omvang van de begrotingsreserve te ver oploopt over te nemen, zoals de introductie van een mechanisme waardoor de omvang niet te ver kan oplopen, bijvoorbeeld door ieder jaar dat de begrotingsreserve uitstijgt tot meer dan 50% van de omvang van de jaarlijkse geraamde kasmiddelen (circa € 1,7 mld.), 20% van het overschot toe te voegen aan het SDE++-openstellingsbudget? Zo nee, waarom niet?
Nee, het overnemen van de betreffende aanbevelingen leidt mijn inziens niet tot een betere benutting van beschikbare middelen. Daarbij geldt dat het bij het bepalen van het openstellingsbudget niet alleen van belang is om rekening te houden met de beschikbare middelen, inclusief de middelen in de begrotingsreserve, maar ook met het aantal verwachte projecten. De door CE Delft voorgestelde mechanismen maken een dergelijke afweging onmogelijk.
Bent u voornemens om de aanbevelingen van het rapport die zien op het voorkomen van het oplopen van de omvang begrotingsreserve over te nemen, bijvoorbeeld door het gebruik van een meer actuele raming van energie- en CO2-prijzen als basis voor de beschikbare middelen van de SDE++ te nemen en/of door de introductie van een «statiegeldregeling» om het gehalte non-realisatie te verkleinen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voornemens om de meest actuele inzichten van de energie- en CO2-prijzen – op basis van de meest recente KEV – te gebruiken voor het bepalen van het openstellingsbudget van de SDE++. Daarnaast probeer ik non-realisatie van projecten zoveel mogelijk te voorkomen. Zo optimaliseer ik de indieningseisen voor de diverse categorieën, zodat partijen voldoende ver zijn met hun project om later non-realisatie te voorkomen. Te hoge indieningseisen leiden er echter toe dat indieners van projecten meer voorbereidingen moeten treffen en deze bekostigen, zonder dat zij nog zekerheid van subsidie hebben. Een «statiegeldregeling» om het niet doorgaan van projecten verder te reduceren (door een boete op non-realisatie te introduceren) wil ik niet invoeren. Deze al eerder verkende maatregel heeft als nadeel dat een dergelijke boete met name kleine partijen zoals energie-coöperaties kan ontmoedigen om een subsidieaanvraag te doen.
Bent u voornemens de aanbeveling van het rapport om de transparantie van de budgettering van de SDE++ te vergroten over te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ja, bij elke brief over de openstelling van de SDE++ informeer ik uw Kamer zo goed mogelijk over de effecten op de kasuitgaven van de SDE+. De suggesties uit het rapport neem ik hierbij over.
Deelt u de mening dat de conclusies van dit rapport mede aanleiding vormen tot het prioriteit geven aan de uitvoering van de motie-Grinwis/Bontenbal (Kamerstuk 32 813, nr. 791) over de voor- en nadelen van een schot voor warmte in de SDE++ in kaart brengen? Bent u bereid om nog voor de openstelling van de SDE++-najaarsronde in oktober deze motie uit te voeren, of in ieder geval in de aankomende subsidieronde duurzame warmteprojecten – bijvoorbeeld in de glastuinbouw – meer kans op realisatie te bieden? Bent u daarbij bereid zover te gaan als de oproep van de NVDE, namelijk om 2 miljard euro effectief in te zetten voor duurzame warmte? Zo nee, waarom niet?
De motie over de voor- en nadelen van een schot voor warmte in de SDE++ zal ik dit najaar uitvoeren, nadat ik ook de eerste resultaten van de SDE++ ronde 2021 heb. Deze kan ik dan betrekken bij de gevraagde analyse. Hierover zal ik de Tweede Kamer op dat moment informeren.
Tevens werk ik aan verbeteringen in de SDE++ voor o.a. warmte, zowel in de reeds gepubliceerde regeling voor de SDE++ 2021 als in de voorbereiding voor de SDE++ 2022, waarvoor recent een marktconsultatie door PBL is gehouden. Wijzigingen die hieruit volgen, zal ik verwerken in de openstelling van de SDE++ 2022 en verder. Ik ben niet voornemens om nog voor openstelling van de SDE++ 2021 aanpassingen door te voeren, omdat deze regeling over een iets minder dan een maand wordt opengesteld.
Wat kunt u nog doen aan de tariefstelling van de ODE, zodanig dat elektrificatie in het midden- en kleinnbeddrijf, met name in de glastuinbouw, niet langer wordt afgestraft maar voortaan wordt aangemoedigd, aangezien uit de «Evaluatie ODE»3 immers zonneklaar blijkt dat, gemeten naar energie-inhoud – euro per GJ – en CO2, de ODE op elektriciteit in de eerste drie tariefschijven relatief veel te zwaar wordt belast? Ziet u dat ook zo? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt en wilt u daarmee nog doen met het oog op de begroting voor 2022?
In de evaluatie van de Energiebelasting (EB) en de evaluatie en toekomstverkenning van de Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie (ODE) is geconcludeerd dat de tariefstructuur van gas en elektriciteit niet in evenwicht is en op verschillende plekken niet goed aansluit bij de externe kosten van het energieverbruik. Voor het verbruik van gas kan de glastuinbouwsector daarnaast gebruik maken van een verlaagd tarief in de EB voor de glastuinbouwsector of de (generieke) wkk-vrijstelling. Deze regelingen drukken de beprijzing van gas.
Daarbij wordt verder geconcludeerd dat de CO2-emissie van de gemiddelde elektriciteitsmix snel afneemt richting 2030 en zal gegeven het huidige tariefverschil de ongelijke prikkelwerking verder toenemen ten nadele van elektriciteit. Ten slotte wordt geconcludeerd dat het met oog op de energietransitie wenselijk is zo veel mogelijk energiegebruikers te beprijzen met gelijke tarieven per eenheid CO2 en het aantal vrijstellingen en verlaagde tarieven te beperken. Vanwege de koppeling tussen de EB en de ODE is het van belang om een eventuele aanpassing van de tarieven in samenhang te bezien. Besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet.
Follow the Money over Nordstream 2 en Werkgroep Energie |
|
Jasper van Dijk , Kati Piri (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel van Follow the Money over de werkzaamheden van de zogeheten Werkgroep Energie, waarin vertegenwoordigers van de Nederlandse en Russische staat en bedrijven als Shell en Gazprom vergaderden over o.a. de energietransitie, importsubstitutie en tal van aardgasgerelateerde zaken?1
Ja.
Is het juist dat deze werkgroep, drie jaar nadat MH17 en de Russische annexatie van de Krim aanleiding waren geweest voor het opschorten ervan, weer actief werd op verzoek van de Russische viceminister van Energie, Kirill Molodstov? Waarom beweerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken in maart 2021 dan dat het initiatief van Nederlandse zijde kwam?
Zowel Nederland als Rusland waren voorstander van het hervatten van de technische energiewerkgroep op ambtelijk niveau. Hierover is verschillende keren contact geweest, inclusief via een brief van de voormalige Russische viceminister van Energie, de heer Molodtsov (in Rusland zitten viceministers niet in het kabinet en daarmee zijn zij een logische gesprekspartner op hoogambtelijk niveau). Nederland heeft uiteindelijk het initiatief genomen om de werkgroep in 2018 te organiseren in Den Haag.
Deze energiewerkgroep is één van de technische werkgroepen onder de Nederlands-Russische Gemengde Economische Commissie (GEC), waarin op ambtelijk niveau met Rusland een dialoog wordt gevoerd. Andere werkgroepen onder deze GEC zijn gericht op innovatie, landbouw, gezondheidszorg en transport. De GEC zelf vindt plaats op ministerieel niveau. Nederland is één van de weinige EU-lidstaten, die ook soortgelijke fora kennen, die dit sinds 2013 niet heeft hervat op politiek niveau.
Waarom is er in een brief gedateerd op 8 februari 2018 bij monde van de Directeur-Generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen op aangedrongen dat «De besprekingen [in de Werkgroep Energie] ... zo concreet mogelijk moeten zijn» en stelde hij voor: «de gemaakte afspraken vast te leggen in een protocol»?
Zoals uiteengezet in de Ruslandbrief2 van het kabinet, staat het kabinet een beleid voor waarin druk en dialoog worden gecombineerd. Daarbij wordt tevens ingezet op het openhouden van de communicatiekanalen met Rusland en het zoeken naar mogelijkheden voor functionele samenwerking op basis van gemeenschappelijke belangen, zoals ten aanzien van de bilaterale economische betrekkingen en de energierelatie. Met de energiewerkgroep wil de Nederlandse overheid de bilaterale energierelatie met Rusland ook op overheidsniveau onderhouden en daarbij vooral inzetten op meer kennisuitwisseling en samenwerking op het gebied van de energietransitie. De door u geciteerde passage uit genoemde brief dient in dit licht te worden bezien. Dit blijkt ook uit het voor uw Kamer bijgevoegde protocol van de energiewerkgroep van 2018, waarin staat dat beide zijden de mogelijkheden willen onderzoeken voor kennisuitwisseling op het gebied van de energietransitie, namelijk energieopslag, energie efficiëntie en waste-to-energy. Er was (en is) geen sprake van afspraken over specifieke energieprojecten, zoals Nord Stream 2.
Hoe kan het dat de Minister-President in een debat met de Kamer afgelopen maart, nadat hij dit tijdens een pauze «nog even expliciet had gecheckt», toch verklaard heeft dat er in de Werkgroep Energie «gewoon gepraat wordt over diverse energieprojecten», maar dat daar «geen afspraken over gemaakt worden»?2
Zoals de Minister-President uw Kamer informeerde in een debat op 24 maart jl.4 en ook staat in het overzicht van de besprekingen in de energiewerkgroep in 2018 en 20205, dat uw Kamer toeging op 6 april jl. in reactie op de motie van Van Ojik c.s.6, zijn er geen afspraken gemaakt over specifieke energieprojecten, zoals Nord Stream 2. Een aantal deelnemers aan de energiewerkgroep gaf informatie over hun betrokkenheid bij specifieke energieprojecten, zoals Nord Stream 2. Vanuit de Nederlandse overheid is niet ingegaan op specifieke energieprojecten, zoals ook blijkt uit de in het kader van de WOB-verzoeken van Follow the Money gedeelde spreekpunten voor de Nederlandse ambtenaren die deelnamen aan de energiewerkgroep7.
Welke afspraken zijn er sinds de herstart allemaal gemaakt in de Werkgroep Energie? Welke formele status hebben deze afspraken?
Beide zijden hebben tijdens de energiewerkgroepen in 2018 en 2020 afgesproken om mogelijkheden voor kennisuitwisseling op het gebied van de energietransitie te onderzoeken, zoals genoemd in het antwoord op vraag 3. Deze intentie van beide zijden kan worden gezien als een afspraak. Overigens is hieraan vooralsnog geen nadere invulling gegeven; de inhoud van het voor uw Kamer bijgevoegde protocol heeft ook geen formele status. Verder is er geen sprake van afspraken.
Hebben of hadden sommige van de gemaakte afspraken direct of indirect betrekking op de aanleg, gewenste status of het toekomstig gebruik van de Nord Stream 2 aardgaspijplijn?
Nee. Er zijn door de Nederlandse overheid geen afspraken gemaakt die direct of indirect betrekking hebben op Nord Stream 2. Dit blijkt ook uit de weergave van de besprekingen die uw Kamer is toegegaan en uit het bijgevoegde protocol van de energiewerkgroep.
In hoeverre staan één of meerdere van de gemaakte afspraken op gespannen voet met de formele sanctiepakketten die Nederland en de EU in de afgelopen jaren jegens Rusland hebben ingesteld?
Er is geen sprake van afspraken die op enigerlei wijze op gespannen voet staan met de formele sanctiepakketten jegens Rusland die de afgelopen jaren in EU-verband zijn ingesteld. Daarnaast is over deze sanctiepakketten door de Nederlandse overheid niet gesproken met de Russische overheid.
Is er – en zo ja door wie – een protocol voor (afspraken uit) de Werkgroep Energie opgesteld, en is daaraan ook ministeriële goedkeuring verleend?
Het protocol over de energiewerkgroep in 2018, opgesteld door ambtenaren van beide zijden, is als bijlage8 toegevoegd. Er is geen ministeriële goedkeuring aan dit protocol verleend. Van de energiewerkgroep in 2020 is geen protocol opgesteld. Aangezien deze werkgroep plaatsvond in Moskou, was het aan de Russische zijde om hiervan een conceptversie op te stellen, maar dat is vooralsnog niet gebeurd.
Bent u bereid om het volledige protocol, dat kennelijk wordt aangeduid als «PROTOCOL NL-RF ENERGY WORKING GROUP 2018», alsnog openbaar te maken en in ieder geval zo spoedig mogelijk met de Tweede Kamer te delen?
Ja, dit treft u als bijlage9 aan.
Zijn er nog meer protocollen opgesteld, ook over het besloten overleg waarbij alleen vertegenwoordigers van beide overheden bij waren en zo ja, bent u bereid deze ook met de Tweede Kamer te delen?
Er hebben sinds 2018 twee energiewerkgroepen plaatsgevonden. Daarbij hebben er geen besloten overleggen plaatsgevonden; alle sessies stonden open voor alle deelnemers vanuit overheden, bedrijven en kenniscentra (beide keren betrof het in totaal circa 40 deelnemers). Zoals blijkt uit een document dat is gedeeld in het kader van de WOB-verzoeken van Follow the Money, is aanvankelijk gesuggereerd om ook een besloten sessie voor overheidsfunctionarissen te organiseren, maar hiervan is uiteindelijk afgezien. Alleen van de energiewerkgroep van 2018 is een protocol opgesteld. Van andere protocollen over beide energiewerkgroepen, of anderszins documenten of mondelinge afspraken met de Russische overheid, is geen sprake.
Deelt u de mening dat de bevindingen uit de door Follow the Money gestartte WOB-procedure op zijn minst de schijn wekken dat u het dictum van de motie van Ojik c.s. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1649) – «verzoekt de regering inzicht te geven in de uitkomsten van de bilaterale besprekingen met Rusland in de Werkgroep Energie» – niet juist en/of volledig heeft uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Van het onjuist informeren van de Kamer is geen sprake; het overzicht van de besprekingen, dat uw Kamer eerder ontving10, geeft een goede weergave van de besprekingen.
Wordt het niet eens tijd dat u erkent dat de Nord Stream 2 pijplijn (a) veel meer is dan een «louter commercieel» project, (b) tevens een geo-politiek instrument behelst voor de Russische overheid, (c) raakt aan een direct financieel belang van mede-investeerder Shell in het project; én (d) raakt aan de ambitie van Nederland om de komende decennia de «gasrotonde» van Europa te blijven?
Zoals bekend, heeft het kabinet een neutrale positie over Nord Stream 2 en ziet het deze gaspijpleiding als een commercieel project, waarbij het zich rekenschap geeft van de geopolitieke aspecten.
Is het u bekend dat de Verenigde Staten en Duitsland vorige week een «overeenkomst» hebben bereikt over Noord Stream 2?3
Ja.
Wat is de exacte inhoud en status van deze «overeenkomst»? Hoe verhoudt dit zich eigenlijk tot de formele Europese besluitvorming over de vraag of de Nord Stream 2 onder de concurrentieregels van de geliberaliseerde Europese gasmarkt dient te vallen?
De Verenigde Staten en Duitsland hebben op 21 juli jl. een gezamenlijke verklaring12 doen uitgaan, waarin alle onderdelen van dit bilaterale akkoord over Nord Stream 2 worden benoemd. Voor de exacte inhoud van het akkoord verwijzen wij dan ook naar deze verklaring.
In het akkoord onderstreept de Duitse regering nog eens dat zij zich zal houden aan, zowel de letter als de geest van, het derde energiepakket met betrekking tot Nord Stream 2 onder Duitse jurisdictie om ontbundeling en toegang voor derden te waarborgen.
Zoals eerder toegelicht aan uw Kamer, wordt de EU-gasrichtlijn strikt toegepast op Nord Stream 2 en is er op het moment geen reden om te verwachten dat hier verandering in komt. Op 25 augustus jl. heeft het regionale Gerechtshof in Düsseldorf geoordeeld dat Nord Stream 2 AG (de eigenaar van de pijpleiding) niet in aanmerking komt voor een «afwijking» van bepalingen uit deze richtlijn en daarmee is het desbetreffende besluit van de Duitse energietoezichthouder in stand gebleven. Nord Stream 2 AG kan tegen dit oordeel nog in beroep gaan bij het Duitse Hooggerechtshof.
Hoe geloofwaardig is het volgens u dat de VS en Duitsland zeggen «vastberaden te zijn om Rusland ter verantwoording te roepen voor zijn agressie en kwaadwillende activiteiten door sancties op te leggen als Rusland de gaspijplijn «misbruikt» om politieke druk uit te oefenen»?
Het is positief dat de VS en Duitsland een akkoord hebben bereikt. Dit akkoord draagt onder meer bij aan trans-Atlantische samenwerking t.o.v. Rusland. Voor een effectief Ruslandbeleid is het van belang om Rusland gezamenlijk aan te spreken en gezamenlijk maatregelen te nemen, indien internationale normen met voeten worden getreden. Het akkoord bevat de Duitse toezegging om nationale maatregelen te nemen en ook aan te dringen op EU-maatregelen (inclusief sancties), gericht op onder meer de Russische energie-export, indien Rusland energie als wapen tegen Oekraïne zou inzetten, of anderszins nieuwe agressieve stappen zou zetten tegen Oekraïne.
Deelt u de mening dat «voorkomen beter is dan genezen» en dat het niet voltooien van de Nord Stream 2 een veel effectievere manier zou zijn geweest om dit geo-politieke instrument uit handen van de Russische staat en president Putin te houden?
Zoals in de brief aan uw Kamer over strategische afhankelijkheden in het energie-domein is aangegeven, maakt het voor de afhankelijkheid van Russisch gas in de EU geen groot verschil of Russisch gas via het Oekraïense pijpleidingnetwerk of een andere route naar de EU komt, maar wel voor de grote Oekraïense inkomsten uit de gastransit.13 Daarom is het zeer positief dat het tussen de VS en Duitsland gesloten akkoord het belang onderstreept om de huidige overeenkomst over de doorvoer van Russisch gas door Oekraïne, die eind 2024 afloopt, te verlengen tot eind 2034. Duitsland heeft hiervoor een speciaal gezant benoemd. Het kabinet heeft richting uw Kamer het belang van de continuering van die gasdoorvoer, ook na 2024, vaak benadrukt14, omdat op die manier de nadelige gevolgen van Nord Stream 2 voor Oekraïne voor zover mogelijk kunnen worden gemitigeerd. Daarbij is het goed te noemen dat het akkoord veel extra (project)steun aankondigt voor de Oekraïense energieveiligheid en energietransitie, inclusief een nieuw Groen Fonds met een omvang van minimaal USD 1 miljard.
Wat betreft de geopolitieke dimensie van het energiedossier is relevant dat de Europese gasimport-afhankelijkheid de komende jaren verder zal toenemen door afnemende gaswinning in Noordwest-Europa, met name in Nederland. Om de leveringszekerheid te waarborgen, zullen gasbedrijven meer aardgas moeten importeren, en daarbij lijkt Rusland de meest voor de hand liggende leverancier vanwege het ruime gasaanbod. Het is eveneens van belang dat de gasleveringszekerheid in vooral de Oost-Europese EU-lidstaten is toegenomen in de afgelopen jaren dankzij (nieuwe) LNG-terminals, die inmiddels kunnen voorzien in ruim 40% van de Europese gasimport, en een beter functionerende interne gasmarkt, inclusief meer mogelijkheden voor reverse flows (het binnen de EU transporteren van gas van west naar oost, en ook naar Oekraïne, dat de afgelopen jaren dan ook geen gas direct uit Rusland heeft geïmporteerd voor eigen gebruik). Ten slotte is het goed om te benadrukken dat de energietransitie, een essentieel onderdeel van ons energiebeleid, er aan bijdraagt dat de EU op termijn minder afhankelijk wordt van niet-Europese energieleveranciers.
Deelt u de mening dat ook deze nieuwe Amerikaanse-Duitse overeenkomst aantoont dat de Nord Stream 2 geen louter commerciële activiteit is?
Het kabinet ziet gaspijpleidingen zoals Nord Stream 2 als commerciële projecten, waarbij het kabinet zich in het geval van Nord Stream 2 daarbij rekenschap geeft van de geopolitieke aspecten.
Bent u bereid iedere vraag afzonderlijk en allemaal vóór uiterlijk maandag 6 september te beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord, maar beantwoording voor 6 september bleek helaas niet mogelijk.
Het gebrek aan duurzaam herstel uit de coronacrisis |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Energieagentschap: CO2-uitstoot bereikt in 2023 recordniveau»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat een groot deel van de Nederlandse steunmaatregelen zijn beland bij fossiele bedrijven, zonder dat hieraan duurzame voorwaarden werden gesteld?
Het primaire doel van de steun is behoud van bedrijvigheid, werkgelegenheid en inkomen, niet het aanjagen van duurzaamheid. In een recente brief is uitgebreid beschreven wanneer het stellen van extra voorwaarden, bijvoorbeeld op het gebied van duurzaamheid, wenselijk is (Kamerstuk 35 420, nr. 317).2 De conclusie in de brief was dat bij nevendoelen, zoals duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen, regulier klimaat- en energiebeleid de voorkeur heeft omdat de economische en uitvoeringskosten van voorwaarden bij generieke steun doorgaans hoger zijn dan de baten. Het stellen van duurzaamheidsvoorwaarden zou de complexiteit van steunregelingen, en daarmee de druk op uitvoeringsinstanties, hebben verhoogd en de tijdigheid van de uitbetaling en vaststelling van steun in gevaar hebben gebracht.
De uitvoeringskosten van aanvullende voorwaarden bij generieke steun zijn doorgaans hoger dan bij specifieke steun. Bij specifieke steun aan individuele bedrijven wordt daarom, in lijn met het Afwegingskader steun individuele bedrijven, per geval bezien of passende en wenselijke voorwaarden te stellen zijn. Als steun aantrekkelijke mogelijkheden biedt om grote stappen te zetten rond duurzaamheid, werkgelegenheid of opleidingsplekken, kunnen hierover aanvullende afspraken worden gemaakt. Hierbij is het uitgangspunt dat deze voorwaarden controleerbaar en uitvoerbaar zijn, vooraf duidelijk afgebakend zijn en niet onnodig diep ingrijpen in de bedrijfsvoering. Dit is ook beschreven in het in mei 2020 aan uw Kamer verzonden Afwegingskader voor steun aan individuele bedrijven (Kamerstuk 35 420, nr. 36)3 en de brief over fiscale voorwaarden bij steun (Kamerstuk 35 420 en 25 087, nr. 144).4
Hoeveel geld heeft Nederland in het kader van de herstelplannen naar aanleiding van de coronacrisis in duurzame energie geïnvesteerd, met uitsluiting van biomassa?
Hoeveel middelen Nederland in het kader van de herstelplannen naar aanleiding van de coronacrisis in duurzame energie heeft geïnvesteerd, is niet vast te stellen. Bij steunaanvragen wordt de exacte bedrijfsactiviteit niet bijgehouden en omwille van privacy is de data niet herleidbaar naar individuele bedrijven. De TVL is gekoppeld aan SBI-codes, die iets zeggen over de sector waarin een bedrijf actief is. De SBI-code betreft een hiërarchische indeling van economische activiteiten die op moment van inschrijving van een onderneming op basis van de bedrijfsomschrijving wordt bepaald door Kamer van Koophandel.
Hoeveel procent van het totale budget voor de herstelplannen is er geïnvesteerd in duurzame energie, met uitsluiting van biomassa?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ook van mening dat steunmaatregelen het klimaatbeleid niet mogen ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
Het doel van de steun is behoud van bedrijvigheid, werkgelegenheid en inkomen. De energietransitie vergt een gezamenlijke inspanning van de overheid, het bedrijfsleven en de maatschappij. Het doel van het klimaatbeleid is 49% CO2-reductie in 2030 en klimaatneutraliteit in 2050. Het kabinet deelt het uitgangspunt dat steunmaatregelen en het klimaatbeleid elkaar niet mogen ondermijnen en idealiter versterken.
Deelt u de mening van de directeur van het Internationaal Energieagentschap (IEA) Fatih Birol die stelt dat: «De huidige investeringen zijn ook onvoldoende om in de richting van een klimaatneutraal 2050 te komen» en «Het is zelfs onvoldoende om te voorkomen dat de mondiale emissie [van broeikasgassen] een nieuw record gaat halen»? Zo nee, op welke manier vindt u dat er wel genoeg wordt geïnvesteerd in groen herstel?
Ja, ik deel die mening. Zoals ook vastgesteld in het rapport «bestemming Parijs» van de studiegroep van Geest5 is er alleen al in Nederland een investeringsgat van 4–6 miljard euro voor het behalen van de klimaatdoelen. Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat dit gat op internationaal niveau nog groter is. Overigens betreft het hier niet noodzakelijkerwijs een gat dat door de overheid gedicht moet worden met subsidie, de heer Birol benoemt hier het totale investeringsgat, dus privaat + publiek.
Mede gezien de opmerking van IEA-directeur Fatih Birol, bent u van mening dat Nederland genoeg heeft gedaan voor een duurzaam herstel uit de coronacrisis? Zo nee, welke extra maatregelen gaat u nemen? Zo ja, hoe onderbouwt u dit?
De steunmaatregelen zijn vorig jaar ingesteld om de tijdelijke klap voor de economie op te vangen, in de uitzonderlijk zware omstandigheden door de coronapandemie. Het doel is altijd geweest om bedrijvigheid, banen en inkomens te ondersteunen. Nu de beperkende maatregelen (grotendeels) zijn afgebouwd en de economische vooruitzichten goed zijn, ontstaat een nieuwe situatie. In de brief van 30 augustus jl.6 heeft het kabinet daarom bekend gemaakt dat het generieke steunpakket per 1 oktober 2021 niet zal worden verlengd. Wel worden enkele maatregelen getroffen om de dynamiek op de arbeidsmarkt te bevorderen, zoals van-werk-naar-werktrajecten en omscholing. Duurzaamheidsvoorwaarden liggen daarbij niet voor de hand.
Bent u bereid om het goede voorbeeld te stellen en bij nieuwe steunmaatregelen wel harde duurzaamheidsvoorwaarden te stellen? Zo ja, wat zijn de concrete plannen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Is er tijdens de ministeriële bijeenkomst van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) over het bouwen van een groene en inclusieve toekomst op 31 mei en 1 juni 2021 gesproken over het achterblijven van investeringen in duurzaam herstel uit de coronacrisis? Zo ja, welke concrete acties zijn hieruit gekomen en hoe ver bent u met de uitvoering hiervan? Zo nee, waarom ontbrak deze zelfreflectie?
De bijeenkomst op 31 mei en 1 juni jl. stond in het teken van de bestrijding van de coronacrisis. In de discussie werd ingegaan op de maatregelenpakketten die landen daarvoor hebben vastgesteld. Deze maatregelenpakketten waren en zijn vooral gericht op het bestrijden van de kortetermijngevolgen van de coronacrisis. Daarnaast werd ook het belang genoemd om op de wat langere termijn middelen in te zetten voor investeringen in zorg, onderwijs, klimaat en digitalisering. Het huidige kabinet heeft op verschillende van deze terreinen al stappen gezet in de afgelopen kabinetsperiode. Het is aan een volgend kabinet om hier verdere stappen op te zetten.
Bent u bereid er tijdens de voortzetting van de ministeriële bijeenkomst van de OESO in de herfst bij andere landen voor te pleiten om de steunmaatregelen nog eens onder de loep te nemen en werk te gaan maken van duurzaam herstel? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf het belang van duurzame economische ontwikkeling en een goede evaluatie van de steunmaatregelen. Indien ik aanwezig ben, zal ik ook aandacht besteden aan een lange termijn duurzaam perspectief.
Wat is uw reactie op de stelling dat overheden en bedrijven de komende jaren voor 1.000 miljard dollar moeten investeren om de doelen van «Parijs» te halen en dat de huidige investeringen ruimschoots onvoldoende zijn om zelfs maar te voorkomen dat de mondiale emissie een nieuw record zal halen in 2023?
Ik ben bekend met deze stelling en deel de zorg van het IEA dat de wereld onvoldoende aan deze oproep gehoor geeft en de mondiale emissies daardoor weer verder groeien. Ik ben bekend met het IEA Sustainable Recovery Plan dat inderdaad laat zien dat de Parijs-doelen binnen bereik zijn mits de wereld een deel van de COVID-19 herstelfinanciering richt op de energietransitie. Nederland heeft daartoe in diverse fora en instellingen, zoals de G20, het IMF en de Wereldbank, ook opgeroepen als onderdeel van onze mondiale klimaatdiplomatie. Daarnaast is in de EU mede dankzij inspanningen van Nederland vastgelegd dat minstens 30% van de uitgaven van het herstelfonds van de EU moet bijdragen aan de Europese klimaatdoelstellingen en dat uitgaven deze doelstellingen niet mogen schaden («do no significant harm»). De Kamer is daarover geïnformeerd in de brief voortgang klimaatdiplomatie7 en de brief over de gevolgen van COVID-19 voor het klimaat- en energiebeleid en de kansen voor groen economisch herstel8.
Kunt u reflecteren op de uitspraak van de IEA-directeur dat er in minder ontwikkelde landen relatief minder geld wordt uitgetrokken voor duurzame energie?
Het kabinet verwelkomt de monitoring van mondiale energie-investeringstrends door het IEA. De meest recente publicatie van het World Energy Investments 2021-rapport en het special report Financing clean energy transitions in emerging and developing economies laten de zorgwekkende trend zien dat in ontwikkelingslanden de investeringen in duurzame energie achterblijven. Met Nederlandse klimaatfinanciering proberen we met name de minst ontwikkelde landen te helpen bij de transitie naar een volledige duurzame energievoorziening en daarbij het bereiken van universele toegang tot moderne energie. We zien aansprekende resultaten, maar het is duidelijk dat een versnelling nodig is om op koers te komen voor de SDG7-doelen in 2030 en net-zero in 2050. Nederland roept landen op hun ambitie te verhogen en speelt daartoe een actieve rol als global champion in de 2021 UN High Level Dialogue on Energy en in het Energy Transition Council-traject in aanloop naar de CoP26 klimaattop. Nederland biedt bovendien, samen met G7-donorlanden, extra steun aan de energietransitie in ontwikkelingslanden via de Climate Investment Funds.
Herinnert u zich dat het Verdrag van Parijs stelt dat ontwikkelde landen een grotere verplichting hebben om relatief meer te doen tegen de opwarming van de Aarde? Zo ja, hoe heeft u tot nu toe gevolg gegeven aan deze verplichting?
Het VN-Raamverdrag inzake klimaatverandering uit 1992 (UNFCCC) bevat verschillende verwijzingen naar de verantwoordelijkheid van ontwikkelde landen om het voortouw te nemen in de transitie. De reden hiervoor was dat de ontwikkelde landen destijds het grootste deel van de wereldwijde emissies voor hun rekening namen, zoals ook wordt erkend in de preambule van het verdrag. Dit gaat tegenwoordig niet meer op. Zo zijn bijvoorbeeld de per capita emissies in China hoger dan in de EU. Daarom schept de Overeenkomst van Parijs uit 2015 verplichtingen voor zowel ontwikkelde als ontwikkelingslanden. De Overeenkomst van Parijs bevat twee bepalingen waarin is afgesproken dat ontwikkelde landen het voortouw dienen te nemen: bij het aangaan van economie brede absolute emissiereductiedoelen (art. 4.4) en bij het mobiliseren van klimaatfinanciering (art. 9.3).
De EU heeft van het begin een economie breed absoluut emissiereductiedoel onder de Overeenkomst van Parijs gesteld, sinds vorig jaar is dat netto 55% reductie in 2030 ten opzichte van 1990 en klimaatneutraliteit in 2050. Daarmee is gevolg gegeven aan de bovengenoemde afspraak uit art. 4.4. van de Overeenkomst van Parijs en heeft de EU, mede op aandringen van Nederland, als eerste van de grootste economieën haar ambities fors aangescherpt in aanloop naar COP26.
In lijn met artikel 9.3 van de Overeenkomst van Parijs kent Nederland sinds 2015 een geleidelijke stijging van zowel de publieke als private klimaatuitgaven. Op dit moment draagt Nederland jaarlijks ca. 570–590 miljoen euro publieke financiering bij aan klimaatrelevante activiteiten in ontwikkelingslanden en wordt met een deel van die publieke middelen jaarlijks een bedrag van tussen de 500 en 865 miljoen euro aan private klimaatfinanciering gemobiliseerd.
Bent u het ermee eens dat de ontwikkeling van OESO-landen mogelijk is gemaakt door vervuilende industrieën en deels ten koste is gegaan van de welvaart in minder ontwikkelde landen? Deelt u de mening dat OESO-landen dus een groter aandeel hebben gehad in de klimaatcrisis? Zo ja, hoe beziet u de verantwoordelijkheid van OESO-landen om de lagere uitgaven in minder ontwikkelde landen op te vangen? Bent u bereid uw eigen bijdrage op te hogen en andere OESO-landen hierop aan te spreken?
Het kabinet erkent dat er wereldwijd meer middelen nodig zijn om klimaatactie, mitigatie en adaptatie, effectief aan te pakken. Binnen de huidige en door het nieuwe kabinet vast te stellen toekomstige financiële kaders zal het kabinet zich blijven inzetten op een verdere toename van de klimaatrelevantie van met onze publieke bijdrage gefinancierde activiteiten, van de gemobiliseerde private middelen alsook van onze bijdragen aan multilaterale instellingen en banken. Daarnaast neemt Nederland actief deel aan de voorbereidingen op COP26 in Glasgow eind dit jaar, waar onder meer wordt gesproken over een nieuw financieringsdoel na 2025.
Gaat u extra maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat Nederland niet bijdraagt aan de stijging van emissies tot recordhoogte in 2023 en daarna? Zo ja, welke?
Zoals ik u per brief van 25 juni jl. heb laten weten, werkt het kabinet maatregelen uit, die op korte termijn CO2-reductie realiseren om ten minste een emissiereductie van 49% in 2030 in het vizier te houden (Kamerstuk 32 813, nr. 810).9 Hierbij rekening houdend met de demissionaire status van het kabinet. Zoals aangegeven zal het kabinet u in ieder geval bij de Klimaatnota dit najaar informeren welke aanvullende maatregelen mogelijk zijn, passend binnen het langetermijnklimaatbeleid van 2030 en 2050.
Herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen gesteld door de leden Teunissen en Van Raan (beiden PvdD) over het bericht dat volgens de secretaris-generaal van de Verenigde Naties de wereld op de rand van de afgrond staat door de klimaatcrisis, waarin naar voren kwam dat de Nederlandse steunmaatregelen enkel waren gericht op het in stand houden van werkgelegenheid en het beperken van de schok van de coronacrisis?2
Ja.
Erkent u dat, door bij de steunmaatregelen enkel te focussen op het in stand houden van werkgelegenheid en het beperken van de schok van de coronacrisis, dit kabinet de kans om een radicale verduurzamingsslag te maken aan zich voorbij laat gaan door aan de steunmaatregelen niet ook duurzaamheidseisen te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook bij het antwoord op vraag 2 aangegeven is het primaire doel van de steun behoud van bedrijvigheid, werkgelegenheid en inkomen, niet het aanjagen van duurzaamheid. Bij verduurzaming van de economie heeft regulier klimaat- en milieubeleid in principe de voorkeur. Het stellen van nevendoelen bij met name de generieke steunmaatregelen is minder kostenefficiënt in het behalen van die nevendoelen, en kan tegelijkertijd het hoofddoel in gevaar brengen (Kamerstuk 35 420, nr. 317).11
Onderschrijft u het advies van het IEA, enkele maanden voor het uitkomen van deze oproep gedaan, om direct te stoppen met de bouw van kolencentrales en het zoeken naar nieuwe olie- en gasvelden? Zo nee, waarom niet?
Het is een belangrijk signaal dat de meest vooraanstaande energieorganisatie nu een routekaart publiceert voor net zero en stelt dat investeringen in fossiele brandstoffen en het bouwen van kolencentrales moet stoppen. Hoewel fossiele brandstoffen de komende jaren van belang blijven voor de energievoorzieningszekerheid, moeten landen nu echt werk maken van de transitie.
Nederland is een van de IEA-lidstaten die zich de afgelopen jaren hard gemaakt hebben voor een dergelijk scenario. Het rapport is een belangrijk signaal voor bedrijven in de fossiele sector, maar ook voor banken en andere financiële instellingen, dat de nadruk moet gaan liggen op financiering van de transitie. Het IEA wijst ook op de economische groei- en baankansen.
In Nederland worden op dit moment ook in het kader van de energietransitie geen kolencentrales gebouwd of nieuwe olievelden ontgonnen. Ik zie dit rapport als ondersteuning van het belang van het klimaatakkoord: onze routekaart voor de Nederlandse klimaat en energietransitie. Ik sta open voor advies van het IEA. Zo heeft het IEA begin deze maand in samenwerking met Nederland een waterstofvisie voor 2030 gepubliceerd.
De oorzaken van de wateroverlast in Limburg |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Rutte bezoekt watersnoodgebied, ziet link met klimaatverandering»1 en «Nederland krijgt vaker te maken met extreme regenval»2?
Ja.
Deelt u de mening van onder ander het KNMI, het klimaatpanel van de Verenigde Naties en andere wetenschappers dat extreem weer als gevolg van de klimaatverandering vaker voor zal gaan komen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en welke oorzaken voor het naar verwachting vaker voorkomen van extreem weer ziet u dan wel?
Ja, zowel het nieuw uitgekomen IPCC-rapport3 als een recente studie4 uitgevoerd door een groep van internationale wetenschappers, waaronder wetenschappers van het KNMI, bevestigen dat er een verband is tussen klimaatverandering en het vaker optreden van extreem weer. Bij voortgaande klimaatverandering is steeds meer extreem weer te verwachten. Voor de Noordwest-Europese regio gaat het daarbij met name om meer extreme neerslag, meer hitte-extremen en mogelijk het optreden van droogte. Mede als gevolg van klimaatverandering is het te verwachten dat in Nederland extremere hoog- en laagwaterstanden steeds vaker voorkomen.
Vindt u het nu wel passend om stellige uitspraken te doen over het verband tussen klimaatverandering en het risico op rampen zoals in Limburg? Zo ja, hoe ziet u dat verband dan? Zo nee, waarom nog steeds niet?
Het recente rapport waar het KNMI aan heeft meegewerkt constateert dat de hevige regenval die zorgde voor ernstige overstromingen afgelopen juli in Duitsland, Luxemburg, België en Nederland samenhangt met klimaatverandering. Zowel de kans op als de intensiteit van dergelijke hevige regenval is door klimaatverandering aanzienlijk groter geworden. De kans op een soortgelijke zware regenval is sinds 1900 met een factor tussen 1,2 tot 9 toegenomen en kan zich nu op een bepaalde locatie eens in de 400 jaar voordoen. Ook blijkt uit de studie dat klimaatverandering de intensiteit van regenval in het zomerseizoen in de West-Europese regio heeft doen stijgen met ongeveer 3 tot 19% ten opzichte van het klimaat rond 1900 toen de wereld gemiddeld 1,2 °C koeler was dan vandaag. Verdere klimaatverandering vergroot zowel de kans op extreme neerslag als de intensiteit.
Deelt u de mening dat alleen met het uitvoeren van de Green Deal en andere klimaatdoelen en -instrumenten de kans op het voordoen van extreem weer en daarmee ernstige wateroverlast niet nog verder zal vergroten? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat ook om herhaling van de ramp in Limburg of zelfs nog zwaardere rampen te voorkomen, die klimaatdoelen met alle daarvoor nodige middelen gehaald moeten worden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en hoe gaat u dan wel herhaling van rampen zoals in Limburg voorkomen?
Door toename van de temperatuur neemt de kans op weersextremen toe. Daarmee neemt ook de kans op schade door weersextremen toe. Om de toename van de kans op het voordoen van extreem weer en daarmee ernstige wateroverlast te stoppen, is het zaak de broeikasgasemissies naar nul terug te brengen. Daarom heeft het kabinet de afgelopen jaren ingezet op ambitieuze klimaatdoelen en -instrumenten, zowel nationaal als in de EU. Het uitvoeren van de Europese Green Deal, waar over de exacte invulling nu de onderhandelingen beginnen, zal er voor zorgen dat de EU uiterlijk in 2050 klimaatneutraal is. Hieronder vallen de doelen uit de Europese Klimaatwet en het fit-for-55 pakket.
Om het risico op ernstige wateroverlast als gevolg van extreem weer te verlagen, wordt ook ingezet op klimaatadaptatieve maatregelen. De wateroverlastsituatie in de Maasvallei onderstreept het belang tempo te houden met het klimaatadaptief en waterrobuust inrichten van onze fysieke leefomgeving. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft op 27 juli jongstleden aan uw Kamer het voornemen gemeld om een beleidstafel in te richten. Doel is met alle betrokken partijen de leerpunten van de wateroverlast in Limburg te vertalen naar concrete adviezen voor Limburg en voor andere delen van Nederland. Gemeenten, provincies en waterschappen voeren iedere zes jaar klimaatstresstesten uit om een beeld te krijgen van de risico’s die zich kunnen voordoen bij extreem weer. Op basis van de uitkomsten van de stresstesten stellen ze in overleg met betrokken stakeholders uitvoeringsplannen op. Het rijk ondersteunt het versneld nemen van maatregelen en uitvoeren van de uitvoeringsplannen door de tijdelijke impulsregeling klimaatadaptatie. Het is een belangrijke en grote opgave om de inrichting van het stedelijk en landelijk gebied en riviersystemen aan te passen aan het extremere weer en bijvoorbeeld meer ruimte aan water te geven. Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen zoals woningbouw is het de opgave om de locatie meteen klimaatrobuust in te richten. Overheden, bedrijven, organisaties en inwoners hebben hier allemaal een rol bij en hiervoor zijn in de komende jaren ingrijpende keuzes en financiële middelen nodig. Gemeentes, waterschappen en provincies staan meestal aan de lat voor het nemen van ruimtelijke maatregelen. De noodzaak om ons aan te passen aan de klimaatverandering en de gevolgen daarvan zijn door het kabinet al langer ook wereldwijd op de agenda gezet, via de instelling van de Global Commission on Adaptation en bijvoorbeeld tijdens de Climate Adaptation Summit van 25 januari jongstleden.
Deelt u de mening dat het niet de vraag kan zijn of de genoemde klimaatdoelen haalbaar zijn maar hoe ze gehaald moeten gaan worden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat gezien de vele nadelige gevolgen van de klimaatverandering voor mens en natuur,waaronder rampen, u onverkort positief zou moeten reageren op de voorstellen van de Europese Commissie, zoals verwoord in het «Fit for 55»-pakket? Zo ja, wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Klimaatverandering levert grote risico’s op voor Nederland doordat de zeespiegel stijgt, weersextremen vaker optreden met hittegolven, droogte en overstromingen tot gevolg en waarbij de inheemse biodiversiteit verder onder druk komt te staan. Deze veranderingen zorgen voor grote (maatschappelijke) kosten. De energietransitie is nodig om de risico’s van klimaatverandering te beperken en biedt Nederland tegelijkertijd ook kansen. Door de energietransitie goed te bewerkstelligen, blijft de Nederlandse economie toekomstbestendig.
Het kabinet is daarom altijd voorstander geweest van en heeft actief gepleit voor het Europese reductiedoel van ten minste 55%. Het kabinet is daarmee onverkort positief dat dit juridisch is vastgelegd in de EU Klimaatwet en dat er inmiddels een ambitieus pakket aan maatregelen is gepresenteerd om deze doelen te halen. Het kabinet acht het van belang dat deze ambitie behouden wordt en zal hier ook in Europa voor blijven pleiten tijdens de onderhandelingen, zodat het doel van ten minste 55% ook daadwerkelijk wordt behaald in Europa. Het kabinet zal de Kamer in september voorzien van een uitgebreide reactie op de individuele voorstellen in het fit-for-55 pakket middels BNC-fiches.
Het bericht 'RIVM houdt rapport over gezondheid rond Tata Steel nog lang onder de pet' |
|
Renske Leijten |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Waarom wordt het gezondheidsrapport over Tata Steel niet openbaar gemaakt, terwijl het volgens het RIVM inhoudelijk al klaar is?1
De provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten zijn de opdrachtgevers voor het RIVM-onderzoek. Het RIVM geeft aan verbaasd te zijn over het krantenartikel en geeft aan onjuist geciteerd te zijn over de fase waarin het rapport zich bevindt; op het moment van publiceren van het krantenartikel werd inhoudelijk nog gewerkt aan het rapport.
Kunt u garanderen dat het niet bewust is dat dit rapport onder de pet gehouden wordt tot zes dagen na het Kamerdebat? Waarom wel of niet?
De provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten zijn de opdrachtgevers voor het RIVM-onderzoek en hebben mij laten weten samen met het RIVM besloten te hebben het rapport half september te publiceren. Daarna is het Kamerdebat over de toekomst van Tata Steel verplaatst van 8 juli naar 9 september. Dit is onafhankelijk van elkaar gebeurd.
Kunt u het rapport voorafgaand aan het debat van 9 september 2021 aan de Kamer doen toekomen?
Ik ben geen opdrachtgever. De provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten zijn opdrachtgever. Zij hebben, samen met het RIVM, besloten het rapport half september te publiceren. Ik kan u daarom geen toezegging doen over het delen van het rapport binnen een bepaalde termijn. Zodra het rapport is gepubliceerd door de opdrachtgevers en het RIVM is deze openbaar, ook voor uw Kamer. De verwachting is dat het rapport binnenkort wordt gepubliceerd. Het RIVM en de provincie Noord-Holland hebben aangegeven dat als blijkt dat de publicatie van het rapport sneller kan, zonder dat dit ten koste gaat van de zorgvuldigheid, het rapport eerder dan half september wordt gepubliceerd.
Als de reden voor het nog niet openbaar maken is dat u nog in afwachting bent van reacties van opdrachtgevers/bestuurders, kunt u hen dan gedurende de weken in aanloop naar het debat de kans geven te reageren of het rapport zonder de reacties openbaar maken?
Zoals eerder aangegeven is het niet aan mij het rapport openbaar te maken. Zie ook beantwoording vraag 3.
Kunt u een uitputtende lijst delen van de betrokkenheid van de verschillende ministeries (contacten of wie het rapport ter inzage hebben ontvangen)?
Het RIVM heeft mij laten weten dat geen enkel ministerie en geen van de opdrachtgevers – de provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten – een conceptrapport heeft ontvangen. Het RIVM laat weten dat alleen de GGD Kennemerland, partner van het RIVM, conform afspraak een conceptrapport heeft ontvangen. Zodra het rapport is opgeleverd, is het aan de opdrachtgevers het al dan niet met derden te delen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat van 9 september 2021?
Ja.
De oorzaken van de actuele watersnood in delen van Nederland, België en Duitsland |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Bent u het eens met de volgende stelling van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI): «Klimaatverandering heeft hier een bijdrage aan geleverd doordat de lucht warmer en vochtiger is dan voorheen»? Zo nee, waarom niet?1
Ja, de recente studie2 uitgevoerd door een groep van internationale wetenschappers, waaronder van het KNMI, constateert dat de hevige regenval die zorgde voor ernstige overstromingen afgelopen juli in Duitsland, Luxemburg, België en Nederland samenhangt met klimaatverandering. Zowel de kans op als de intensiteit van dergelijke hevige regenval is door klimaatverandering aanzienlijk groter geworden. De kans op een soortgelijke zware regenval is sinds 1900 met een factor tussen 1,2 tot 9 toegenomen en kan zich nu op een bepaalde locatie eens in de 400 jaar voordoen. Ook blijkt uit de studie dat klimaatverandering de intensiteit van regenval in het zomerseizoen in de West-Europese regio heeft doen stijgen met ongeveer 3 tot 19% ten opzichte van het klimaat rond 1900 toen de wereld gemiddeld 1,2 °C koeler was dan vandaag. Verdere klimaatverandering vergroot zowel de kans op extreme neerslag als de intensiteit.
Bent u het eens met de stelling van waterexpert Alphons van Winden dat als gevolg van het opgewarmde klimaat er – met inachtneming van bepaalde aannames – mogelijk 15 tot 20% meer neerslag gevallen is? Zo nee, waarom niet?2
Dat is niet met zekerheid te zeggen. Het KNMI geeft aan dat de hoeveelheid vocht in de atmosfeer in de zomer sinds 1951 in Nederland met zo’n 8% is toegenomen (sinds 1951 is vocht in de atmosfeer op consistente wijze gemeten). Modelmatig verwacht het KNMI dat dit leidt tot een vergelijkbare toename voor de hoeveelheid neerslag die uit een extreme bui valt. Metingen laten evenwel zien dat voor de zeldzame extremen de neerslaghoeveelheden sneller omhoog gaan dan de luchtvochtigheid, tot ongeveer tweemaal zo sterk.
Bent u het eens met de stelling van klimatoloog Reinier van den Berg dat deze extreme omstandigheden een onderdeel zijn van het opwarmende klimaat? Zo nee, waarom niet?3
Zoals in antwoord 1 geschetst constateert een recente wetenschappelijke studie dat de hevige regenval die zorgde voor ernstige overstromingen afgelopen juli in Duitsland, Luxemburg, België en Nederland samenhangt met klimaatverandering.
Bent u het eens met de volgende stelling van meteoroloog Gerrit Hiemstra: «Deze regenramp is een praktijkvoorbeeld van hoe klimaatverandering in de praktijk kan uitpakken; we hebben vaker extreme regenval gehad, maar klimaatverandering doet er een grote schep bovenop en zorgt er ook voor dat dit vaker voorkomt dan vroeger»? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 1 geschetst blijkt uit een recente wetenschappelijke studie dat de recente hevige regenval samenhangt met klimaatverandering en dat de kans op een soortgelijke extreme neerslag en de intensiteit daarvan toeneemt door verdere klimaatverandering.
Bent u het eens met de volgende stelling van meteoroloog Gerrit Hiemstra: «En ja, we kunnen de verdere toename van extreme neerslag afremmen door klimaatmaatregelen te nemen; dat kan door zo snel mogelijk de CO2-emissie (en andere broeikasgassen) terugbrengen naar nul. Dat betekent vooral stoppen met het verbranden van fossiele brandstoffen»? Zo nee, waarom niet?4
Wanneer de emissies van broeikasgassen worden beperkt, wordt de verdere stijging van de temperatuur afgeremd en daarmee ook de kans op en de intensiteit van extreme neerslag.
Waar is uw (in dit geval: demissionair Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat) uitspraak op gebaseerd dat dit een waterstand is die «1 keer in de 200» jaar voorkomt?5
Rijkswaterstaat gebruikt historische gegevens en modelberekeningen om de kans op een bepaalde waterstand te berekenen op een specifieke locatie langs een rivier. De kans op een bepaalde waterstand is dus niet op alle locaties langs een rivier hetzelfde; de lokale situatie (bijvoorbeeld door de aanwezigheid van zijrivieren) en de ligging (bovenstrooms of benedenstrooms) hebben hierop grote invloed. De door de Staatssecretaris genoemde kans van 1 keer in de 200 jaar gold globaal voor het eerste, meest zuidelijke gedeelte van de Maas (traject tot Borgharen).
Is deze inschatting nog wel toekomstbestendig gezien de steeds verder escalerende klimaatcrisis?
In de bij antwoord 6 genoemde modelberekeningen wordt rekening gehouden met de wetenschappelijke verwachtingen rond klimaatverandering. De klimaatscenario’s voor Nederland die hiervoor worden gebruikt worden periodiek door het KNMI geactualiseerd (eens per circa zeven jaar) aan de hand van de meest actuele wetenschappelijke inzichten uit de Global Assessment Reports van het IPCC. De huidige verwachting is dat extreme weersomstandigheden en hoge waterstanden van de Maas steeds vaker zullen voorkomen. De vraag welke maatregelen daarvoor nodig zijn, komt aan de orde op de beleidstafel die ik, zoals op 27 juli jongstleden aan uw Kamer gemeld, zal inrichten. Doel van deze tafel is met alle betrokken partijen de leerpunten van de wateroverlast in Limburg te vertalen naar concrete adviezen voor Limburg en voor andere delen van Nederland.
Bent u bereid om, in navolging van uw Duitse collega’s, een heldere uitspraak te doen over het verband tussen de overstromingen en klimaatverandering? Zo nee, waarom niet?6
Ja; zie het antwoord op vraag 1. Verder zal met behulp van de hydrologische modellen van RWS en Deltares de relatie tussen de toename van de neerslag en het overstromingsrisico worden bepaald.
Hoe kijkt u nu naar het veel te lage tempo waarin Nederland momenteel werkt aan het reduceren van de uitstoot van broeikasgassen? Vormen de overstromingen voor u aanleiding om het maximale te doen om de uitstoot van broeikasgassen tegen te gaan en mens en dier te beschermen tegen de gevolgen van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich met de nationale klimaatwet vastgelegd op een ambitieus streefdoel van 49% reductie in 2030. De aanscherping van het Europese doel naar 55% reductie in 2030 betekent ook extra inspanningen voor Nederland. Het voorkomen van overstromingen vormt één van de vele argumenten voor een ambitieus klimaatbeleid.
Kunt u – zodra daar meer informatie over beschikbaar is – de Kamer informeren over de omvang van de schade die is veroorzaakt door de actuele watersnood in delen van Nederland, België en Duitsland?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft een Quick Scan uitgevoerd om op hoofdlijnen een eerste beeld te krijgen van de omvang van de schade in Nederland. De uitkomst daarvan is op 13 augustus 2021 door de Minister van Justitie en Veiligheid met uw Kamer gedeeld. In Wallonië en Duitsland zijn de gevolgen zeer ernstig. In Wallonië zijn 41 doden gevallen en in Duitsland 183. Er is nog geen vastgestelde informatie beschikbaar over de omvang van de schade in Wallonië en Duitsland.
Erkent u dat de kosten van schade door extreem weer in de komende jaren zullen toenemen als gevolg van de steeds verder escalerende klimaatcrisis? Zo nee, waaruit blijkt dat dit niet zo zal zijn?
Door toename van de temperatuur neemt de kans op weersextremen toe. Daarmee neemt ook de kans op schade door weersextremen toe. De kans op schade is te beperken door klimaatbeleid te voeren en tijdig klimaatadaptiemaatregelen te treffen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Klimaatplannen vanuit Brussel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Burger krijgt peperdure klimaatrekening gepresenteerd»1
Ja.
Wilt u aan de Kamer stapsgewijs doen toekomen wat u van de klimaatplannen vanuit Brussel vindt, met daarbij uw reactie richting eurocommissaris Timmers?
Op 17 september heeft het kabinet de Kamerbrief Beoordeling van het Fit-for-55-pakket van de Europese Commissie2 en de fiches Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen3 aan uw Kamer toegestuurd. De brief is de integrale reactie van het kabinet op de voorstellen van de Europese Commissie om invulling te geven aan het nieuwe klimaatdoel voor 2030. Daarnaast vindt u in de BNC-fiches per voorstel de positie van het kabinet.
Hoe gaat u voorkomen dat de klimaatplannen de kloof tussen arm en rijk niet vergroot, zeker nu de rekening bij burgers wordt gelegd? Graag een toelichting
Klimaatverandering houdt niet op bij onze landsgrenzen. Een Europese aanpak voor het klimaatbeleid is daarom slimmer en goedkoper dan een puur nationale aanpak.
Het kabinet is zich daarbij bewust dat de klimaattransitie alleen op draagvlak kan rekenen als deze voor iedereen betaalbaar is. Het bestaande beleid richt zich dan ook op een zo kosteneffectief mogelijke transitie, waarbij negatieve sociaaleconomische effecten zoveel mogelijk worden geadresseerd via sociaal beleid. De precieze sociaaleconomische gevolgen van het Fit-for-55-pakket zijn in deze fase nog niet bekend, omdat deze afhankelijk zijn van verdere Europese besluitvorming, wat nog zeker een jaar zal duren. Daarnaast formuleert het pakket de grootte van de opgave en een deel van de invulling ervan, maar blijft het grootste deel van de concrete maatregelen afhankelijk van nationale politieke keuzes. Besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet. Een exacte analyse van de impact op burgers, bedrijven en de begroting, waar de motie Van der Staaij, ingediend bij de Algemene Politieke Beschouwingen, om vraagt, is hier tevens afhankelijk van.
Hoe gaat u voorkomen dat de middenklasse, de kurk waar de Nederlandse samenleving op drijft, niet buitenspel wordt gezet door hogere kosten? Graag een toelichting
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen met de kritiek van deskundigen die stellen dat de rekening van de plannen van de eurocommissaris bij de burger komt te liggen? Graag een toelichting
Zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 is aangegeven, is het van groot belang dat het halen van klimaatdoelen gepaard gaat met oog voor de brede maatschappelijke gevolgen voor inwoners van Nederlandse.
Een Europese aanpak kan daarbij juist (kosten)effectiever zijn dan een nationale aanpak en zorgt voor een gelijker speelveld in de EU, waardoor weglekeffecten kunnen worden beperkt en de concurrentiepositie van bedrijven wordt beschermd. Ook kan het de nationale transitie meewind opleveren: bijvoorbeeld door het instellen van ambitieuze Europese CO2-normen voor voertuigen of bijmengverplichtingen van duurzame brandstoffen. Op deze manier worden nul-emissie voertuigen betaalbaarder voor meer mensen. Zo biedt het Ff55-pakket economische kansen in de transitie naar een duurzame samenleving en brede welvaartsvoordelen.
Het kabinet heeft voor dergelijke vragen bij de totstandkoming van het Klimaatakkoord veel aandacht gehad en zal ook bij de onderhandelingen in hier Brussel scherp op zijn, zodat iedereen mee kan in de transitie.
Het is van belang dat de sociaaleconomische effecten van beleidskeuzes op de Nederlandse huishoudens, bedrijven en maatschappelijke organisaties in de komende periode helderder worden. Verdere besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet.
In dit kader is het belangrijk te benoemen dat bij het klimaatpakket van bijna 7 miljard euro uit de Miljoenennota is gekozen voor een pakket aan maatregelen dat op korte termijn de uitstoot van huishoudens en MKB’ers reduceert, met oog voor het beperken van negatieve sociaaleconomische effecten. Met dit pakket heeft het kabinet juist gekeken naar maatregelen die mensen in staat stellen om een bijdrage te leveren aan het aanpakken van klimaatverandering.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om de burger op kosten te jagen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat o.a tanken, vliegen en wonen niet duurder wordt door dwingelandij vanuit Brussel?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat er in de klimaatplannen met geen woord gerept wordt over schone kernenergie? Zo ja, wat gaat u doen om deze energiebron wél te realiseren?
De voorgestelde klimaatmaatregelen zijn techniekneutraal. Landen mogen daarbij zelf invulling geven aan hoe zij een duurzame energiemix teweegbrengen. Het is aan lidstaten zelf om een keuze te maken voor de invulling van de eigen energiemix. Nederland is van mening dat er in het Europees energiesysteem ruimte moet zijn voor landen om te kiezen voor kernenergie, als dat voor hen passend is. Kernenergie kan – naast andere bronnen voor CO2 neutrale energieproductie – een belangrijke rol spelen bij het verminderen van de CO2 uitstoot en het bereiken van de klimaatdoelstellingen.
Deelt u de mening dat het net zo onbegrijpelijk is dat vervuilende biomassa juist wel in de plannen te staat? Zo ja, wat gaat u doen tegen deze vervuilende biomassa?
De Europese Commissie ziet biomassa als onderdeel van de mix van hernieuwbare energie om de klimaatdoelen en hernieuwbare energiedoelen te realiseren. De Commissie stelt wel voor om de duurzaamheidseisen voor energietoepassingen verder aan te scherpen.4 Het kabinet ziet biogrondstoffen ook als noodzakelijk onderdeel van de transitie naar een klimaatneutrale en circulaire economie in 2050. Daarbij geldt voor het kabinet het uitgangspunt dat alleen duurzame biomassa een bijdrage aan die transitie kan leveren en dat duurzame grondstoffen uiteindelijk zo hoogwaardig mogelijk moeten worden ingezet. In Nederland stellen we al strengere duurzaamheidseisen voor biomassa voor energie en daarom steun ik ook de voorstellen van de Commissie in dat kader. Zie voor nadere toelichting de Kamerbrief duurzaamheidskader biogrondstoffen.5
Heeft u de bereidheid om de losgeslagen klimaatpaus uit Brussel aan banden te leggen en zijn plannenmakerij te prullemanderen? Graag een toelichting
U vindt in de Kamerbrief Beoordeling van het Fit-for-55-pakket van de Europese Commissie en de fiches Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen per commissievoorstel de positie van het kabinet.
Het bericht 'PBL: kosten van broeikasuitstoot niet eerlijk verdeeld, huishoudens betalen te veel' |
|
Renske Leijten |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat nu ook het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) stelt dat de zware industrie te weinig bijdraagt aan de Opslag Duurzame Energie (ODE)?
Het rapport van PBL betreft een analyse van de beprijzing van broeikasgasemissies in Nederland in 2018. De bevindingen van dit rapport met betrekking tot de beprijzing van broeikasgasuitstoot zijn grotendeels in lijn met de evaluaties van de energiebelasting en Opslag Duurzame Energie (ODE) door CE Delft. Ik ben van mening dat er nog stappen gezet moeten worden om tot een betere beprijzing van de broeikasgasuitstoot te komen. Dit kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld via het ETS. Het kabinet zet erop in om de fiscale prikkels op die manier in te richten dat zij de energie- en klimaattransitie ondersteunen, met behoud van de internationale concurrentiepositie.
Ik vind het wel van belang om een belangrijke nuance toe te voegen bij het rapport. Het rapport is gebaseerd op de situatie van 2018. Belangrijke wijzigingen die van invloed zijn op de bijdrage van de industrie zijn hier niet in meegenomen, namelijk aanpassingen in de energiebelasting/ODE, de CO2 heffing en de stijging van de ETS prijzen. De zware industrie betaalt op verschillende manieren mee aan het klimaatbeleid. Bij het Klimaatakkoord in 2019 is de lastenverdeling tussen huishoudens en bedrijven aangepast ten gunste van huishoudens, waardoor de lasten voor de industrie reeds fors verhoogd zijn. De klimaatlasten voor de grootschalige industrie zijn sterk gestegen als gevolg van CO2-beprijzing, zowel Europees (ETS) als nationaal via onder andere de CO2-heffing. Ook de energiebelasting (EB) en Opslag Duurzame Energie (ODE) zijn in navolging van het Klimaatakkoord verhoogd voor de energie-intensieve industrie. Deze factoren zijn niet meegenomen in deze studie.
Op dit moment gelden er vrijstellingen van energiebelasting en ODE voor bepaalde industriële processen, welke optimale beprijzing in de weg staan. Het geven van de juiste verduurzamingsprikkels moet volgens het kabinet bezien worden in combinatie met de waarborging van het gelijke speelveld en de concurrentiepositie. Daarom zet het kabinet in op afschaffing of inperking van deze vrijstellingen in Europees verband. De Europese Commissie heeft in het kader van de Green Deal een voorstel gedaan voor de herziening van de richtlijn energiebelastingen. Hierin wordt onder andere voorgesteld om de tarieven meer in lijn te brengen met de milieukosten en een aantal vrijstellingen af te schaffen of in te perken. Het kabinet bekijkt op dit moment dit voorstel en zal naar verwachting eind september de kabinetspositie in de BNC-fiches met uw Kamer delen.
Deelt u de opvatting dat de rekening voor de energietransitie te veel bij het midden- en kleinbedrijf (mkb) en de huishoudens is gelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die opvatting deel ik niet. Juist om het kleine mkb en huishoudens zoveel mogelijk te ontzien zijn reeds aanpassingen in de lastenverdeling van de ODE doorgevoerd bij het Klimaatakkoord. Het PBL-rapport is gebaseerd op het jaar 2018, zoals hierboven benoemd zijn de aanpassingen als onderdeel van het Klimaatakkoord hierin nog niet meegenomen. Het kabinet vindt het van belang dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Daarnaast heeft het kabinet ook oog voor de lastenverdeling. Daarom zijn bij het Klimaatakkoord de ODE-tarieven voor grootverbruikers verhoogd zodat huishoudens een derde in plaats van de helft van de ODE-opbrengst betalen. Door de wijzigingen zijn de lasten voor huishoudens verlaagd en de grootverbruikerstarieven verhoogd. Veel grootverbruikers betreffen mkb, daarom komen deze lasten ook bij het mkb terecht. Wel is de aanpassing zo vormgegeven dat het kleine mkb zoveel mogelijk wordt ontzien, doordat met name de tarieven van grootverbruikers zijn verhoogd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de lucht- en scheepvaart hun steentje gaan bijdragen?
In het huidige stelsel is er nog niet altijd sprake van een optimale prikkel voor verduurzaming, dit volgt ook uit een aantal recente publicaties, zoals de evaluaties van de energiebelasting en de ODE door CE Delft (Kamerstuk 31 239, nr. 3301 en Kamerstuk 30 196, nr. 752)2. Het kabinet vindt het van belang om de juiste verduurzamingsprikkels te geven en tegelijkertijd oog te houden voor een gelijk speelveld. Daarom zet het kabinet in op afschaffing of inperking van vrijstellingen in internationaal verband, zie hiervoor ook de Kamerbrief over prikkels voor fossiele brandstoffen (Kamerstuk 32 813, nr. 566)3. De Europese Commissie heeft deze zomer een voorstel gedaan voor herziening van de richtlijn Energiebelastingen van de Europese Commissie. Op dit moment wordt uitgewerkt wat de positie van het kabinet is ten aanzien van dit voorstel. Deze BNC-fiches zullen in september met uw Kamer gedeeld worden (Kamerstuk 22 112, nr. 3166)4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de verschillende soorten landbouw hun steentje gaan bijdragen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u dat naast de lasten, ook de lusten enorm scheef verdeeld zijn? Kunt u dit uiteenzetten?
Zoals ik hierboven uiteengezet heb, heeft het kabinet oog voor de lastenverdeling en is het uitgangspunt dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar moet zijn. Daarbij heeft het kabinet ook oog voor het creëren van mogelijkheden via een breed instrumentarium om deelname aan de energietransitie voor iedereen mogelijk te maken. Via de SDE++-regeling kunnen bedrijven en instellingen subsidie krijgen ter ondersteuning van investeringen in CO2-reducerende maatregelen.
Ook het mkb kan een beroep op de SDE++ doen en een deel van het mkb maakt goed gebruik van de regeling. Tegelijkertijd is het mkb divers en is uit de mkb impacttoets klimaatakkoord (Kamerstuk 32 637, nr. 423)5 gebleken dat veel mkb-bedrijven desondanks obstakels ervaren bij investeringen in duurzaamheid. Om deze obstakels te verminderen is de subsidieregeling verduurzaming mkb in het leven geroepen, zodat mkb-ondernemers subsidie kunnen krijgen voor advies en ondersteuning bij investeringen in verduurzaming. Voor kleinverbruikers bestaat de salderingsregeling en voor energiecoöperaties en verenigingen van eigenaars bestaat de subsidieregeling coöperatieve energieopwekking gestimuleerd worden.
Welke opties voor hervorming van de energiebelasting liggen op tafel?
In het voorjaar zijn de evaluatie van en de toekomstverkenning over de Opslag Duurzame Energie naar de Eerste en Tweede Kamer verstuurd. Daarnaast zijn ook de Evaluatie Energiebelasting en het IBO Financiering Energietransitie (Kamerstuk 32 813, nr. 689)6 aangeboden. Hierin worden verschillende mogelijkheden voor hervorming van de energiebelasting onderzocht, waaronder het uitfaseren van de vrijstellingen, het verhogen van de belasting op aardgas ten opzichte van elektriciteit en het verminderen van de degressiviteit van de tariefstructuur. Gezamenlijk bieden deze rapporten een brede basis ter ondersteuning van toekomstige beleidsopties door een volgend kabinet met betrekking tot het fiscale stelsel en de verhouding met de energietransitie. De besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet. Daarnaast is recentelijk het voorstel van de Europese Commissie voor herziening van de richtlijn van de energiebelastingen verschenen.
Hoe gaan de Europese plannen bijdragen aan het eerlijk belasten van de industrie en het behalen van de klimaatdoelstellingen?
De Europese Commissie heeft recent een voorstel gedaan voor de herziening van de richtlijn Energiebelastingen. Met het voorstel beoogt de Commissie de energiebelastingen onder andere beter te laten bijdragen aan de aangescherpte Europese milieu en klimaatdoelstellingen. Onderdeel hiervan is een voorstel om de tarieven meer in lijn te brengen met de milieueffecten. Daarnaast stelt de Commissie voor om de reikwijdte van de richtlijn te verbreden en het aantal vrijstellingen te verminderen. Zoals in mijn antwoord op de eerdere vragen is aangegeven werkt het kabinet op dit moment aan een BNC-fiche over dit voorstel, deze zal in september met uw Kamer gedeeld worden.
Ontbossing voor biodiesel uit palm en soja. |
|
Barry Madlener (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «10 Years Of EU’s Failed Biofuels Policy Has Wiped Out Forests The Size Of The Netherlands – Study»?1
Ja.
Deelt u de onderzoeksresultaten, waarin gesteld wordt dat de productie van biodiesel uit palmolie en soja gezorgd heeft voor het kappen van bossen ter grootte van een land als Nederland? Zo nee, waarom niet?
Alle ingezette grondstoffen voor biobrandstoffen in Nederland en Europa moeten voldoen aan strenge duurzaamheids- en reductiecriteria. Als deze hier aan voldoen dan is de klimaatwinst helder. Toch is het terecht dat de onderzoekers kritisch zijn vanwege het ontbossingsrisico gerelateerd aan het gebruik van palm- en sojaolie voor biobrandstoffen. Zowel in Nederland als in Europa zijn wij ons bewust van dit risico. In Nederland is het daarom al jaren de praktijk, die ook is vastgelegd in ons nationale klimaatakkoord en bestendigd in de recent door de Kamers aangenomen Wet milieubeheer3, om deze beide gewassen niet te gebruiken als biobrandstoffen. Het kabinet wil voedsel- en voedergewassen sowieso zo min mogelijk gebruiken voor biobrandstoffen. Dit past binnen de doelstelling van het kabinet om biomassa zo hoogwaardig mogelijk in te zetten en ook bij het ontwikkelen van de circulaire economie.
Specifiek voor biodiesel geldt dat deze duurzame brandstof in Nederland uitsluitend geproduceerd wordt uit afvalstoffen en residuen, zoals de jaarlijkse rapportage van de Nederlandse Emissieautoriteit ook laat zien4. Dergelijke grondstoffen hebben geen impact op landgebruik en negatieve effecten zoals ontbossing. Deze aanpak is daarmee niet tegenstrijdig aan beleid om wereldwijd meer bos te realiseren. Deze afvalstoffen halen tot wel 80% CO2-reducties in de keten ten opzichte van fossiele energie. De klimaatwinst is daarmee helder. Het totaal verbieden van biodiesel is daarmee geen effectief middel in de opgave om CO2 te reduceren.
EU-breed geldt dat gewassen met een hoog-ILUC risico (op het moment alleen palmolie) vanaf 2023 worden uitgefaseerd naar nul in 2030 en dat geen groei is toegestaan ten opzichte van het gebruik in 2019. Conform de motie van de leden Kroger en Lacin5 neemt het kabinet bij de actualisering van de wetenschappelijke data waarop het ILUC-risico van grondstoffen wordt bepaald een proactieve rol op zich door onder andere zijn kennis op dit domein te delen. Conform de motie van het lid Schonis6 spant het kabinet zich daarbij in om ook sojaolie aan te laten merken als een grondstof met een hoog-ILUC risico. Ook in Europees verband wordt in toenemende mate ingezet op de productie van biobrandstoffen uit afvalstoffen en residuen.
Bent u het eens met de stelling dat we per direct moeten stoppen met biodiesel, gezien het feit dat ontbossing en habitatverlies het vervangen van gewone diesel niet rechtvaardigen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u het antwoord op eerdere Kamervragen herinneren, waarin staat «dat het van groot belang is dat er in Nederland en wereldwijd meer bos kan groeien»?2 Deelt u de conclusie dat dat haaks staat op het biodieselbeleid, waarmee wordt bijgedragen aan de rampzalige kaalkap van bossen? Wilt u deze vernietigende klimaatfarce werkelijk op uw geweten hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u biodiesel in Nederland verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Beseft u dat uw klimaatbeleid het klimaat niet ten goede komt, sterker nog: de natuur vernietigt? Zo nee, waarom niet?
De duurzaamheidscriteria van de Europese Richtlijn hernieuwbare energie (RED) zijn leidend voor de toepassing van biobrandstoffen. Ook in het nationale Duurzaamheidskader Biogrondstoffen, die het advies van de SER overneemt, zijn deze criteria leidend bij de toepassing van biogrondstoffen. Deze criteria, zoals «mogen niet geproduceerd zijn uit grondstoffen verkregen van land met een hoge biodiversiteitswaarde», dienen ongewenste effecten zoals door uw fractie geschetst te voorkomen. Alleen biobrandstof die aantoonbaar voldoet aan de criteria mag worden ingezet. Nationaal en Europees span ik mij in om deze criteria te blijven borgen en kwetsbaarheden te voorkomen, bijvoorbeeld via de ketenanalyse biodiesel7 en de joint statement8 over toezicht en transparantie.
Hoeveel bossen moeten nog sneuvelen voor uw klimaatwaanzin?
Zie antwoord vraag 6.
Prullemanderen stikstofregels |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Inkrimpen veestapel kost economie miljarden» en »Economisch klimaat sluipt achteruit»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat forse inkrimping of zelfs het verdwijnen van de veeteelt in bepaalde stikstofgevoelige gebieden de Nederlandse economie miljarden euro’s en tienduizenden banen kan kosten?
De heer Van Haga verwijst naar een krantenartikel, waarin uitspraken van een landbouweconoom van het CBS staan over de economische gevolgen van een advies van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) aan de regering om de veeteelt in bepaalde stikstofgevoelige gebieden fors in te krimpen of te doen verdwijnen.2 Besluitvorming over de uitvoering van dit advies, evenals over andere adviezen aan de regering over de stikstofaanpak, moet nog plaatsvinden.
In het aangehaalde artikel geeft een landbouweconoom van het CBS aan dat het «agro-complex» van de vee-industrie € 10 miljard toegevoegde waarde heeft en ruim 300.000 banen omvat.3 De landbouweconoom concludeert, aldus het artikel, dat als de veestapel met de helft wordt ingekrompen, ook de helft van de toegevoegde waarde verdampt. Deze conclusie berust op een onderliggende aanname dat een krimp in toegevoegde waarde proportioneel zou zijn aan een krimp in de veestapel. Dit is echter niet per definitie het geval; de productiviteit en toegevoegde waarde verschillen immers per bedrijf en per sector binnen het agro-complex. Zo hebben duurzamere bedrijven bijvoorbeeld vaak een hogere marge en daarmee meer toegevoegde waarde per product. Indien een veehouderij bijvoorbeeld zou extensiveren, met als gevolg een kleiner aantal dieren, kan het relatief aantrekkelijker worden om in te zetten op kwaliteitsverbeteringen om zo de toegevoegde waarde te verhogen.4
Als een sector door veranderend beleid (of door veranderende marktomstandigheden) krimpt, dan gaat hierbij inderdaad economische activiteit verloren. Gezien het aanpassingsvermogen van de economie, zou een dergelijk verlies echter veelal tijdelijk zijn. Een verlies van economische activiteit in een sector (zoals bijvoorbeeld de agrarische sector) als gevolg van eventuele maatregelen dient te worden afgewogen tegen het verlies of mislopen van economische activiteit in alle sectoren als gevolg van het eventueel niet nemen van deze maatregelen (door onder andere de stikstofproblematiek). Zo wordt het totale economische effect van eventuele inkrimpingsmaatregelen gedempt. Uiteindelijk zal het kabinet bij het maken van beleid veelomvattend diverse publieke belangen dienen te wegen waarbij het kabinet altijd de sociaaleconomische consequenties van de voorgestelde maatregelen beziet.
Wat vindt van het feit dat de door ons zelf opgelegde stikstofregels daar de oorzaak van zijn?
Het kabinet vervult met de maatregelen die het neemt om de stikstofproblematiek op te lossen de verplichtingen die volgen uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van Nederland: de Raad van State.5 Het betreft derhalve geen «zelf opgelegde stikstofregels», maar het voldoen aan wet- en regelgeving en het volgen van rechtelijke uitspraken, zoals van een overheid binnen een rechtstaat verwacht mag worden.
Wat vindt u van het feit dat regionale werkgeversorganisaties stellen dat ze zonder het stikstofbeleid al voor miljarden aan duurzame investeringen in de regio’s hadden kunnen bijdragen aan de brede welvaart ter plaatse?
Het is mij bekend dat de stikstofproblematiek voor forse belemmeringen heeft gezorgd voor onder andere duurzame investeringen. Dit is uiteraard een onwenselijke situatie. Vanaf het moment dat de Raad van State op 29 mei 2019 stelde dat de Programmatische Stikstof Aanpak niet als basis voor de toestemming voor activiteiten gebruikt mag worden, zetten het kabinet en de decentrale overheden zich in om oplossingen te vinden voor bedrijven die in Nederland willen investeren. Voorbeelden betreffen onder meer extern salderen, het stikstofregistratiesysteem (SSRS) en de partiële bouwvrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht voor de bouwsector.
Ook de komende tijd blijven het kabinet en de decentrale overheden zich inspannen om belemmeringen door stikstof voor onder andere duurzame investeringen weg te nemen. Daarbij geldt wel dat Nederland gehouden is aan de juridische verplichting om de natuur te doen herstellen en verbeteren. Hierbij is ook het perspectief van brede welvaart en de kwaliteit van de natuur voor onze leefomgeving van belang. Bij toestemmingverlening voor activiteiten met stikstofuitstoot dienen daarom altijd de effecten voor de natuur in ogenschouw genomen te worden. Het kabinet zet met de structurele aanpak stikstof in op natuurverbetering, ten eerste om te zorgen dat Nederland op termijn weer aan de natuurdoelstellingen voldoet, maar ook om te zorgen dat daarmee weer meer ruimte voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen ontstaat.
Deelt u de mening dat de stikstofregels heuse banenverdelgers zijn en dat ze onze economie grote schade toebrengen? Zo ja, wilt u zich hard maken om deze onzalige regels te schrappen, zodat onze economie weer kan floreren?
Met betrekking tot de stelling dat de stikstofregels heuse banenverdelgers zijn en dat ze onze economie grote schade toebrengen verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 2. Met betrekking tot het schrappen van «deze onzalige regels» wil ik nogmaals wijzen op het feit dat er geen sprake is van «zelf opgelegde stikstofregels», maar het voldoen aan wet- en regelgeving en het volgen van rechtelijke uitspraken, zoals van een overheid binnen een rechtstaat verwacht mag worden.
Wat vindt u van het feit dat regionale werkgeversorganisaties het volgende stellen: «Als we ook de nationale woningnood, onze kwetsbare wijken, onze slechte onderwijsscores, het gebrek aan structuurversterkende investeringen (kennis, innovatie, duurzaamheid) en bijvoorbeeld onze bereikbaarheid niet flink aanpakken, dan prijzen we ons uit de markt en haken investeerders af.»? Graag een gedetailleerd antwoord met uw oplossingen
Het is goed dat ruim 50 gemeenten en (ondernemers)organisaties een gezamenlijk manifest hebben opgesteld waarin zij richting een volgend kabinet een pleidooi doen om samen te werken aan versterking van het Nederlands vestigingsklimaat. Deze partijen spreken ook hun zorgen uit over hoe het Nederlandse vestigingsklimaat zich ontwikkelt. Zorgen die ik vaker hoor tijdens gesprekken met partijen uit het veld.
Sterke clusters – met hun unieke samenwerking tussen grote bedrijven, mkb-bedrijven en kennisinstellingen – zijn belangrijk voor ons huidig en toekomstig verdienvermogen en dragen daarmee bij aan het versterken van de brede welvaart. Een aantrekkelijk vestigings- en investeringsklimaat is een belangrijke randvoorwaarde voor de verdere ontwikkeling van deze clusters (zoals Brainport Eindhoven, Foodvalley in Wageningen en chemiecluster Chemelot) en komt daarmee dus de brede welvaart in Nederland ten goede. Het is de rol van de overheid om de randvoorwaarden te scheppen waarin bedrijven kunnen ondernemen. Dit doet het Rijk niet alleen; ons vestigingsklimaat is mede het resultaat van jarenlange inspanning van Rijk en regio op velerlei terreinen. Het is dan ook een verantwoordelijkheid van ons allen, zowel publieke als private partijen, om onze goede positie te behouden en waar mogelijk te verbeteren.
In het manifest wordt een zestal terreinen genoemd waar de schrijvers graag samen met een komend kabinet publiek-privaat de schouders onder zetten, waaronder leefklimaat, beroepsbevolking, bereikbaarheid, en kennis en innovatie. Op een aantal van de genoemde terreinen heeft het huidige kabinet al stappen gezet. Concrete voorbeelden hiervan op terrein van beroepsbevolking zijn de investering van € 8,5 miljard voor het Nationaal Programma Onderwijs en de opening van de Subsidieregeling omscholing naar kansrijke beroepen in de ICT en techniek op 1 september 2021. Ook via het Nationaal Groeifonds, waarmee de komende 5 jaar € 20 miljard wordt geïnvesteerd in projecten op gebied van Research & Development en innovatie, kennisontwikkeling en infrastructuur, stimuleert het kabinet investeringen in ons toekomstig verdienvermogen.
Momenteel wordt er aan een actieagenda voor de industrie gewerkt, waarin ook de punten uit het manifest Vestigingsklimaat worden meegenomen. In deze actieagenda wordt nadrukkelijk ingegaan op het vestigingsklimaat, dat een belangrijke randvoorwaarde is voor het versterken van de industrie, en waar dit mogelijk kan worden verbeterd. De uiteindelijke uitwerking van de actieagenda is aan een volgend kabinet.
Het bericht 'GGD-directeur laat naam Tata Steel uit longkankerrapport schrappen' |
|
Renske Leijten |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Erkent u dat het vertrouwen is geschaad doordat de directeur van de geestelijke gezondheidsdienst (GGD)heeft verboden Tata te noemen in het rapport over longkanker in Beverwijk en het onderwerp longkanker in het rapport wordt gebagatelliseerd?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het uiteraard belangrijk dat de gezondheidsdiensten onafhankelijk en dus betrouwbaar onderzoeken en rapporteren. Daarom vind ik het goed dat het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Kennemerland een extern onafhankelijk onderzoek heeft laten uitvoeren naar de totstandkoming van het rapport «Incidentie en prevalentie van kanker in de regio Kennemerland 2004–2018». Het onderzoeksrapport is op 26 augustus jl. gepubliceerd. In het onderzoeksrapport, dat door onderzoeker en voormalig ombudsman van Den Haag Peter Heskes is uitgevoerd, is geconcludeerd dat er volstrekt integer is gehandeld door de directeur en zijn medewerkers; de directeur heeft op een juiste manier sturing gegeven en het rapport is op een integere manier tot stand gekomen.
Waarom maken GGD-ambtenaren zich zorgen over dat conclusies uit het rapport publicitair verkeerd zouden kunnen uitpakken voor Tata Steel?
De GGD Kennemerland gaat ervan uit dat u waarschijnlijk doelt op een passage uit de recent gepubliceerde gegevens uit het Wob-verzoek2 aan GGD Kennemerland. Hierin schrijft een GGD-ambtenaar dat het gebruik van het woord «aannemelijk», voor de rol van luchtverontreiniging als mogelijke risicofactor voor longkanker, zou kunnen leiden tot krantenkoppen als «Tata Steel veroorzaakt longkanker».
De GGD Kennemerland geeft aan dat deze conclusie niet kan worden getrokken op basis van het betreffende GGD-rapport omdat bij dit type onderzoek geen oorzakelijke verbanden kunnen worden aangetoond. De GGD Kennemerland geeft aan om die reden gekozen te hebben voor een formulering waarbij duidelijk is gemaakt dat dit GGD-rapport geen oorzaken van een verhoogde kankerincidentie kan aantonen, maar dat uit de wetenschappelijke literatuur wel bekend is dat luchtverontreiniging in het algemeen één van de risicofactoren is voor het ontstaan van longkanker.
Erkent u dat met de hoge prevalentie van kanker in Beverwijk er in deze situatie geen winnaars zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de zorgen van de bewoners van Beverwijk en omstreken ten aanzien van hun leefomgeving. De Provincie Noord-Holland, de gemeenten en het Rijk werken hard om de leefomgevingskwaliteit in die regio te verbeteren. Een veilige en gezonde leefomgeving is van groot belang. De noodklok die sommige artsen en omwonenden hebben geluid neem ik daarom zeer serieus. Via het Schone Lucht Akkoord (SLA) werk ik samen met provincies, gemeenten en stakeholders aan de permanente verbetering van de luchtkwaliteit om gezondheidswinst voor iedereen in Nederland te realiseren. De ondertekenaars van het SLA committeren zich onder andere aan het zo scherp mogelijk vergunnen en worden daarbij actief ondersteund vanuit het Rijk. Dit najaar voert het RIVM, in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, een nulmeting van het akkoord uit. Hieruit moet blijken of de maatregelen voldoende zijn om de doelen te halen. Mocht dat niet het geval zijn, dan nemen de deelnemende partijen nieuwe maatregelen. Mocht blijken dat het mogelijk is om meer gezondheidswinst te realiseren door luchtvervuiling sneller of meer terug te dringen, dan zal ik mij daar zeker voor inzetten. Daarnaast vormt het Rijk (de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en Economische Zaken en Klimaat) samen met de provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten een ambtelijke werkgroep. Hierin worden de mogelijkheden verkend om Tata Steel structureel te verduurzamen en tegelijk de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. Zelf zet Tata Steel met de Roadmap Plus in op een versnelde weg naar een betere leefomgeving door extra maatregelen en investeringen. Tegelijk is te verwachten dat door het klimaatbeleid, de elektrificatie van het wegverkeer en steeds betere technieken in de industrie de luchtkwaliteit in de komende decennia verder zal verbeteren.
Hoe is het mogelijk dat omwonenden en artsen die meermaals de noodklok hebben geluid steevast genegeerd zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat de overheid (provinciaal, lokaal, landelijk en uitvoeringsdiensten als inspecties en GGD-en) afwezig is geweest in het beperken van de luchtverontreiniging veroorzaakt door de industrie en het bevorderen van de volksgezondheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u ook dat mensen moeten kunnen vertrouwen op de overheid (provinciaal, lokaal, landelijk en uitvoeringsdiensten als inspecties en GGD-en) als bewaker van normen van uitstoot en dat niet het economische belang van aandeelhouders van Tata-steel voor moeten gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om risicovolle uitstoot te voorkomen, beschermt de overheid met wet- en regelgeving burgers tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging.
Uit de regelgeving volgt dat een bedrijf in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor het voorkomen of anders beperken van alle negatieve gevolgen voor het milieu. Daarom moet een bedrijf de Beste Beschikbare Technieken (BBT) toepassen. BBT, waarin zowel de technische als economische haalbaarheid is meegewogen, is onderdeel van rijksregels of de vergunning die wordt verleend door het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag ziet tevens toe op de naleving van de rijksregels en de vergunning. Het Rijk adviseert en ondersteunt het bevoegd gezag waar mogelijk, bijvoorbeeld via de inzet van de Inspectie Leefomgeving en Transport, en via Europa afspraken over strengere bronmaatregelen.
Kunt u alle initiatieven die u hebt genomen in de afgelopen tien jaar om de leefomstandigheden voor directe omwonenden en mensen in de regio te verbeteren uitputtend op een rij zetten?
De voormalige Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) heeft in 2009 het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgezet. Binnen dit programma werken de rijksoverheid en decentrale overheden samen om te zorgen dat Nederland overal tijdig aan de grenswaarden voor fijnstof en stikstofdioxide zal voldoen. Aan het NSL is ook een monitoringsprogramma verbonden om het bereiken van dit doel te waarborgen. Het NSL loopt door totdat de Omgevingswet ingaat. Ook het eerder genoemde Schone Luchtakkoord (SLA) draagt bij aan het verder verbeteren van de luchtkwaliteit. De doelstellingen van het SLA zijn al toegelicht bij de beantwoording van de vragen 3, 4 en 5. De verantwoordelijkheid voor taken op het gebied vergunningverlening, toezicht en handhaving liggen bij het bevoegd gezag: de decentrale overheden. In het SLA is onder andere afgesproken scherper te vergunnen. Daar zetten de bevoegde gezagen zich dan ook voor in. Het NSL en overig nationaal, lokaal en internationaal luchtbeleid heeft eraan bijgedragen dat de (achtergrond)concentraties van verontreinigende stoffen in Nederland over de gehele linie zijn gedaald. Dit blijkt ook uit de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland- rapportages3 die jaarlijks worden opgesteld.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de regio over hoe het zover heeft kunnen komen en hoe de situatie kan worden verbeterd voor directe omwonenden en mensen in de regio?
De voormalige Staatssecretaris Van Veldhoven heeft op 21 juni jl. een gesprek gevoerd met vertegenwoordigers van bewonersgroepen en stichtingen. Bij mijn aantreden heb ik reeds verzocht om een soortgelijke ontmoeting om ook zelf de ervaringen te horen van de mensen die in de omgeving wonen. Net als bij het eerder genoemde gesprek doe ik dit samen met een gedeputeerde van Noord-Holland.
De miljardenverslindende klimaatkruistocht van Urgenda |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Klimaatvonnis miljardendans – Kabinet tast diep in buidel voor groene kruistocht van Urgenda»?1
Ja.
Wie gaat er over het klimaatbeleid, vindt u? U als bewindspersoon of de klimaatactivisten van Urgenda?
Het vaststellen van klimaatbeleid is aan de politiek. De rechter heeft, gelet op artikel 23 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, te beslissen op de vorderingen van de eisers. De rechter heeft zich in deze zaak uitgesproken, omdat zij vond dat de maatregelen en de doelstellingen die de regering had genomen niet voldoende waren om de gevolgen voor gevaarlijke klimaatverandering tegen te gaan.
Kunt u zich herinneren dat de uitvoering van het Urgendavonnis (25 procent CO2-reductie in plaats van 20 procent, oftewel 5 procent extra reductie) leidt tot slechts 0,000045 graden minder opwarming van de warmte, zoals door de landsadvocaat zélf betoogd?
Ja.
Deelt u de conclusie dat dat volstrekt verwaarloosbaar en praktisch onmeetbaar is? Zo nee, tot welke concrete klimaateffecten hebben de tot dusverre door u genomen Urgendamaatregelen geleid, hoe hebt u die gemeten, en verhouden die zich tot de kosten?
Het tegengaan van klimaatverandering is bij uitstek een probleem waarvan de oplossing alleen dichterbij komt wanneer alle landen, inclusief Nederland, hieraan bijdragen. Daarom neemt Nederland ook haar verantwoordelijkheid om invulling te geven aan de afspraken gemaakt onder de Overeenkomst van Parijs. Bovendien dient het kabinet in een rechtstaat uitvoering te geven aan een gerechtelijke uitspraak en die verplicht om de nationale emissies eind 2020 met 25% te hebben gereduceerd.
Deelt u de conclusie dat de uitvoering van het Urgendavonnis onhaalbaar en onbetaalbaar is, aangezien Nederland in 2020 blijft steken op 24,5 procent CO2-reductie ondanks de 3,3 miljard euro die hier tot dusverre aan is verspild (de kosten van het «reguliere» klimaatbeleid buiten beschouwing gelaten)? Deelt u de mening dat dat absurd veel geld is voor slechts 4,5 procent extra CO2-reductie?
Het kabinet heeft de afgelopen jaren verschillende maatregelen getroffen om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het vonnis. Deze maatregelen dragen onder andere bij aan de realisatie van de klimaattransitie, een schonere energievoorziening en hebben burgers en bedrijven ook zelf handelingsperspectief gegeven om aan de slag te gaan met verduurzaming. Aan klimaatbeleid zijn kosten verbonden – daarom heeft het kabinet ook gekeken naar maatregelen die kosteneffectief zijn. Ik deel uw mening dan ook niet dat het hierbij gaat om «absurd veel geld».
Wat vindt u ervan dat Urgenda dreigt opnieuw naar de rechter te stappen om een dwangsom tussen de 100 miljoen euro en 2 miljard euro van de Staat te eisen, omdat Nederland aldus niet voldoet aan het vonnis van 25 procent CO2-reductie?
In een rechtstaat staat het partijen vrij om naar de rechter te stappen. De rechter bepaalt uiteindelijk, afhankelijk van de inhoud van de nieuwe procedure, of een dwangsom en van welke omvang wordt toegewezen.
Stichting Urgenda heeft in de media aangekondigd een nieuwe rechtszaak te beginnen. Het is op dit moment nog onduidelijk wat Stichting Urgenda zal eisen omdat de Staat nog geen dagvaarding heeft ontvangen. Daarom is ook nog onduidelijk of er een dwangsom wordt gevraagd, en is dus ook nog geen inschatting te maken wat de hoogte daarvan zou kunnen zijn; die afweging is in zo’n geval aan de rechter.
Klopt het dan dat Urgenda een nieuwe rechtszaak wil beginnen voor slechts 0,5 procent extra CO2-reductie, oftewel 0,0000045 graden minder opwarming van de aarde (nog een 0 achter de komma)? Deelt u de conclusie dat dat nog verwaarloosbaarder en onmeetbaarder is en in geen verhouding staat tot de genoemde dwangsom?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de conclusie dat dit niets meer met klimaat(beleid) te maken heeft, maar ordinaire geldklopperij en zakkenvullerij is ten koste van de Nederlandse belastingbetaler?
Zie antwoord vraag 6.
Gezien de voortslepende Urgendazaak en de rampzalige (financiële) gevolgen van dien: hoe duidt u artikel 3:305a BW dat het mogelijk heeft gemaakt dat een activistische klimaatclub als Urgenda via de rechterlijke macht het klimaatbeleid tracht te dicteren?
In Nederland heeft iedereen toegang tot de rechter die de wet hem toekent (art. 17 Grondwet). De toegang tot de Nederlands rechter wordt beheerst door Nederlands recht; waar het gaat om collectieve acties is dat vastgelegd in artikel 3:305a BW. Op grond daarvan kan een stichting of een vereniging een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen. Het collectief actierecht zoals dat is verankerd in artikel 3:305a BW acht ik een nuttig en zinvol element van ons rechtssysteem. De doelstellingen hiervan, die zijn terug te vinden in de memorie van toelichting (Kamerstuk 22 486, nr. 3), staan nog steeds overeind.
Het SCP-rapport over het klimaatbeleid en de energietransitie |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het SCP-rapport «Klimaataanpak: toekomstbepalende keuzes voor onze samenleving – de energietransitie vanuit burgerperspectief»?1
Ja.
Hoe reageert u (één voor één) op de volgende bevindingen van het SCP:
Het kabinet streeft ernaar om het klimaatbeleid kosteneffectief vorm te geven. Het is zorgelijk dat één op de tien huishoudens volgens het SCP moeite heeft met het betalen van de energiekosten. Relatief gezien maakt de energierekening van groepen met een lager inkomen een groter deel uit van de vaste lasten: een stijging van deze lasten heeft direct consequenties voor het inkomen dat na het aftrekken van alle vaste lasten overblijft.
Dit leidt ertoe dat sommige groepen in de samenleving kwetsbaarder zijn dan anderen. Het is van belang hier goed oog voor te hebben. Daarbij geldt dat huishoudens die moeite hebben met het betalen van de energiekosten ook vaak moeite hebben met het betalen van andere vaste lasten. Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van de andere noodzakelijke uitgaven van het huishouden. Het kabinet weegt daarom in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks integraal alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening. Het kabinet monitort de ontwikkeling van de energierekening nauwgezet. Het CBS en het PBL publiceren vanaf 2020 jaarlijks een update van de energierekening van huishoudens.
Ik begrijp dat mensen zich zorgen maken over de grote veranderingen die bij de energietransitie komen kijken. Daarom wil het kabinet de energietransitie zo vormgeven dat iedereen kan meedoen. We verstrekken mensen informatie over wat zij kunnen bijdragen en geven mensen zoveel mogelijk de ruimte om keuzes te maken die passen bij hun situatie. Daarnaast houden we de lastenontwikkeling goed in de gaten.
De zorgen over de verschillen tussen arm en rijk moeten worden bezien in het licht van een belangrijke conclusie van het Interdepartmentale Beleidsonderzoek (IBO) «Financiering van de Energietransitie»2. Omdat er steeds grotere verschillen zullen ontstaan tussen de manier waarop huishoudens van energie worden voorzien (de ene wijk met een warmtenet, de andere wijk met elektrificatie of hybride oplossingen) zullen de kostenverschillen, zowel via de energierekening als via benodigde investeringen, tussen huishoudens toenemen. Naarmate deze verschillen toenemen, worden generieke compensatie instrumenten zoals de belastingvermindering op de energiebelastingen minder effectief. Hoewel daarmee niet gezegd is dat de verschillen tussen arm en rijk de facto groter worden, is dit wel een risico. Het is dan ook goed dat we bij beleidswijzigingen in het klimaatbeleid altijd, met doorrekeningen, naar de effecten van de transitie op de financiële positie van huishoudens kijken en die meewegen in besluitvorming over het klimaatbeleid. Daarnaast vindt, zoals hierboven reeds genoemd, jaarlijks de reguliere koopkrachtbesluitvorming plaats waarmee grip wordt houden op de koopkrachtontwikkeling van huishoudens.
Deelt u de conclusie dat het klimaatbeleid en, als gevolg daarvan, de energietransitie huishoudens regelrecht de (energie)armoede in jagen?
Die conclusie deel ik niet. Wel ben ik van mening dat dit niet automatisch goed gaat: het is inherent aan de transitie naar een klimaatneutrale economie dat er verdelingseffecten zullen optreden. Aandacht voor de positie van kwetsbare groepen in de samenleving en een rechtvaardige verdeling van lusten en lasten is dan ook essentieel voor een succesvol verloop van de transitie. Zoals het SCP zelf concludeert: het is van belang alert te blijven op situaties waarin de burger overvraagd wordt. Daarin hebben het kabinet, de Kamer en maatschappelijke partijen, betrokken bij de transitie, een belangrijke verantwoordelijkheid.
Uit het rapport «Meten met twee maten» van PBL uit december 2018 blijkt dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent. Ook uit Europese rapportages, zoals het EU Energy Poverty Observatory (EPOV), volgt dat Nederland het goed doet op het terrein van het beperken van energiearmoede. Hoewel het probleem niet moet worden onderschat, zijn dit geen signalen die er op wijzen dat er sprake is van grootschalige energiearmoede in Nederland.
Hoe reageert u – één voor één – op de volgende bevindingen van het SCP:
Het SCP schetst hier een zorgelijk beeld. In gesprekken die ik heb herken ik dat de discussie over het klimaat door veel mensen wordt ervaren als technisch ingewikkeld en als een verhaal waarin het veel gaat over wat er straks niet meer mag. Gelukkig herkent 40% van de respondenten van het SCP onderzoek het beeld dat we nergens van mogen genieten niet. Maar het signaal is duidelijk. Het is aan ons om te laten zien dat het klimaatbeleid niet alleen een verhaal is van beperkingen, maar ook van kansen.
Het rapport van het SCP wijst er ook op dat veel mensen bereid zijn om hun levensstijl aan te passen aan klimaatverandering en gemotiveerd zijn om hun eigen gedrag te veranderen in het belang van het klimaat. Ruim de helft van de mensen denkt volgens het SCP na over wat zij in hun dagelijks leven concreet kunnen doen om klimaatverandering tegen te gaan, iets wat ik zeer verwelkom, omdat de transitie bijdragen vraagt van iedereen. Niet voor niets zet het kabinet in op brede publiekscommunicatie onder de noemer «Iedereen doet wat». Deze bevindingen van SCP onderstrepen het belang na te denken over manieren waarop de energietransitie inclusiever kan worden gemaakt en meer mensen kunnen worden betrokken bij besluitvorming. Daarom kijkt dit kabinet doorlopend naar manieren om mensen goed te betrekken, van lokale (energie)projecten tot participatie in beleid- en planvorming. Het kabinet heeft in dit licht gevraagd om advies over de betrokkenheid van burgers bij de transitie (Kamerstuk 32 813, nr. 674)3, waarin wordt geconcludeerd dat een nieuw kabinet deze inzet kan versterken door middel van burgerfora.
Deelt u de conclusie dat er van het, ook door u, vaak genoemde «draagvlak» en «burgerparticipatie» in de praktijk niets terechtkomt? Deelt u de conclusie dat dat tot gevolg heeft dat er onder andere landschapsvernietigende, ziekmakende windturbines bij de lokale bevolking door de strot worden geduwd?
Deze beide conclusies deel ik niet. Ik vind het essentieel dat iedereen in de transitie kan meepraten en gehoord wordt. In het Klimaatakkoord is ook afgesproken dat iedereen de kans moet krijgen om mee te doen met de energietransitie. In bijvoorbeeld de Regionale Energiestrategieën (RES) en het Programma Aardgasvrije Wijken (PAW) speelt participatie een belangrijke rol. Het Rijk ondersteunt decentrale overheden bij het organiseren van participatie. Het is voor het eerst dat er gelijktijdig zo veel participatie plaatsvindt en het is dan ook niet vreemd dat dat reuring geeft. Maar reuring betekent niet altijd dat het slecht gaat; ook in een goed participatieproces kan er reuring zijn.
De actieve inzet op participatie levert veel voorbeelden op die laten zien hoe participatie in de praktijk vorm kan krijgen. Zo organiseerden de regio’s Súdwest Fryslân en Foodvalley een Participatieve Waarde Evaluatie en een burgerforum over hun regionale plannen voor de energietransitie. Tegelijkertijd moet nog veel geleerd worden, bijvoorbeeld over hoe je iedereen die wíl meepraten ook daadwerkelijk bereikt. Daarom bekijkt het kabinet doorlopend hoe de inzet op het gebied van participatie kan worden versterkt.
Over de mogelijke gezondheidseffecten van windturbines heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd. In mijn brief van 9 juni 2021 (Kamerstuk 33 612, nr. 75)4 geef ik aan dat ik begrip heb voor de zorgen van mensen over de komst van windturbines in hun omgeving. Net als bij andere (ruimtelijke) ontwikkelingen is het zoeken naar een balans tussen verschillende belangen. In dit geval is dat een afweging tussen het algemeen belang van het beperken van klimaatverandering en de hinder die omwonenden kunnen ondervinden als gevolg van windturbines. Die maatschappelijke afweging leidt tot bepaalde normen en in het verlengde daarvan tot de manier waarop windparken ruimtelijk ingepast kunnen worden.
Wetenschappelijke kennis over de gezondheidseffecten van windturbines wordt in Nederland verzameld, geduid en verspreid door het RIVM, bijvoorbeeld met het rapport dat op 20 april 2021 is opgeleverd5. Recent heb ik het RIVM opdracht gegeven om hun inzet op dit thema te intensiveren door een Expertisepunt Windenergie en Gezondheid op te richten, waarin experts elkaar kunnen vinden en regionale GGD’en ondersteund worden. Ook zal er aanvullend gezondheidsonderzoek worden gedaan. Het RIVM verkent momenteel hoe dit het beste kan worden vormgegeven. Naar verwachting is deze verkenning eind 2021 gereed en dan zal ik, in samenspraak met alle betrokken partijen, de benodigde vervolgstappen zetten. Daarnaast werk ik aan de motie Erkens/Leijten (Kamerstuk 32 813, nr. 731)6 over onderzoek naar de effecten van afstandsnormen voor windturbines op land. Hierover zal ik uw Kamer in het voorjaar van 2022 informeren.
Hoe reageert u op de bevindingen van het SCP dat de mate van draagvlak voor bepaalde maatregelen ook samenhangt met de te verwachte effectiviteit? Hoe rijmt u dit met het feit dat Nederland verantwoordelijk is voor slechts 0,35% van de totale mondiale CO2-uitstoot en dat het Nederlandse klimaateffect verwaarloosbaar en praktisch onmeetbaar is?
Deze conclusie van het SCP komt overeen met een studie van TNO waarbij is onderzocht wat het draagvlak is voor afzonderlijke klimaatmaatregelen7. Deze bevindingen laten zien dat Nederlanders maatregelen tegen klimaatverandering steunen als deze daadwerkelijk helpen om de uitstoot van broeikasgassen omlaag te brengen.
Zoals bekend is het klimaatprobleem een mondiaal probleem, waarbij ieder land zijn eigen verantwoordelijkheid heeft en een bijdrage moet leveren aan het oplossen ervan. De inzet van Nederland moet dan ook worden bezien in het licht van mondiale en Europese inspanningen om klimaatverandering tegen te gaan. Door voortvarend met de transitie aan de slag te gaan levert deze ook veel voordelen voor Nederland op, zoals nieuwe duurzame banen, comfortabeler wonen, gezondere natuur en schonere lucht. Volgens het SCP zien veel Nederlanders deze kansen ook.
Wanneer zet u uw allesverblindende klimaatoogkleppen af en komt u tot de onvermijdelijke conclusie dat klimaatbeleid en, als gevolg daarvan, de energietransitie onzinnig, onmogelijk en onbetaalbaar zijn?
We willen de aarde goed doorgeven aan generaties na ons. Het is daarom van belang dat Nederland zich gezamenlijk met andere landen inzet op het beperken van klimaatverandering. Zonder klimaatbeleid zullen de kosten van klimaatverandering in Nederland naar verwachting sterk toenemen door effecten als wateroverlast, droogte, hittestress en andere weersextremen. Naar aanleiding van de overstromingen in Limburg concludeerde een internationaal team van klimaatwetenschappers nog dat klimaatverandering zorgt voor een de toenemende kans op dergelijke zware neerslag8.
De energietransitie vergt inspanningen van ons allemaal, waarbij alle inzichten uit wetenschappelijk onderzoek serieus moeten worden genomen. Ik neem het rapport van het SCP dan ook zeer serieus, en het sterkt mij in de inzet van het kabinet om de transitie zo vorm te geven dat mensen zoveel mogelijk delen in de voordelen en de nadelen van de transitie zo eerlijk mogelijk worden verdeeld.
De stijgende energielasten |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Forse stijging energierekening dreigt voor 5,5 miljoen huishoudens per 1 juli»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat het te schandalig voor woorden is dat de zoveelste stijging van de energierekening (tussen gemiddeld 160 euro en 400 euro per jaar) in aantocht is, mede door de enorm gestegen prijs voor CO2?
Zoals het artikel van RTL Nieuws ook aangeeft zijn de leveringstarieven voor veel consumenten gestegen. Na een periode waarin de leveringstarieven juist lager lagen vanwege de coronacrisis, nemen de leveringstarieven met name toe door de wereldwijde stijging van de prijzen van olie en gas. De energierekening bestaat uit drie componenten: de belastingen op energie, de nettarieven en de leveringstarieven. Op de leveringstarieven, de commerciële prijzen voor energie, heeft het kabinet geen invloed, deze worden bepaald door de markt en halfjaarlijks door de energieleveranciers vastgesteld. De prijsstijging volgt met name uit de gestegen groothandelsprijzen voor energie, die toenemen door de stijgende vraag in de markt. Ook de gestegen CO2-prijs in het Emission Trade System (ETS) is van invloed op de leveringstarieven. Om de omslag van fossiele bronnen naar hernieuwbare energie op een efficiënte wijze te bewerkstelligen is een goede beprijzing van CO2 cruciaal. Het ETS helpt hierbij.
De exacte invloed die hogere gas- en elektriciteitsprijzen hebben op de energierekening van een huishouden hangt af van het type contract met de energieleverancier. Zoals het artikel aangeeft kunnen consumenten bezien of overstappen naar een andere energieleverancier de stijging van hun energielasten kan verlichten. Het kabinet monitort de ontwikkeling van de energierekening nauwgezet en kijkt jaarlijks integraal naar de koopkrachtontwikkeling van huishoudens.
Hoe ver wilt u de energielasten nog laten oplopen? Wanneer zegt u: «Genoeg is genoeg»?
Het kabinet heeft alleen directe invloed op de belastingen op energie en kan daarom niet sturen op de ontwikkeling van de totale energierekening. Uiteraard heeft het kabinet oog voor de lastenverdeling. Zo is bij het Klimaatakkoord de lastenverdeling in de Opslag duurzame energie (ODE) aangepast om tot een evenwichtigere verdeling van de lasten tussen burgers en bedrijven te komen. Hierdoor zijn de energiebelastingen voor een huishouden met een gemiddeld verbruik in 2020 met € 100 gedaald en stijgen ze dit jaar niet. De huidige prijsstijgingen worden veroorzaakt door een stijging in de marktprijs van energie. Zoals hierboven aangegeven bestaat de energierekening uit drie componenten: de leveringstarieven, de belastingen op energie en de nettarieven. Het kabinet heeft alleen directe invloed op de belastingen op energie en kan daarom niet sturen op de ontwikkeling van de totale energierekening.
Deelt u de mening dat energie een basisbehoefte is en voor iedereen betaalbaar hoort zijn? Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat de energierekening blijft stijgen, ondanks dat vele honderdduizenden huishoudens nu al in energiearmoede leven?
Het is belangrijk dat Nederlanders gebruik kunnen maken van energie zonder dat dit een te groot beslag legt op hun inkomen. Het uitgangspunt van het kabinet is dat de energietransitie haalbaar en betaalbaar moet zijn. Uit het rapport van Planbureau voor de Leefomgeving, «Meten met twee maten» uit december 2018 blijkt dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent. Ook uit Europese rapportages, zoals het EU Energy Poverty Observatory (EPOV), volgt dat Nederland minder energiearmoede kent dan het Europees gemiddelde. Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van het huishouden. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks integraal alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat huishoudens die de energierekening nauwelijks tot niet meer kunnen betalen, moeten opdraaien voor stijgende CO2-prijzen en andere onbetaalbare klimaatbelastingen voor een verwaarloosbaar, praktisch onmeetbaar klimaateffect?
Het is van belang dat we als Nederland gezamenlijk met andere landen inzetten op het beperken van klimaatverandering. Klimaatverandering levert grote risico's op voor Nederland, doordat bijvoorbeeld de zeespiegel stijgt en extreme weersomstandigheden vaker voorkomen. Door onder andere hittegolven, droogte en overstromingen komen Nederland en de Nederlandse biodiversiteit verder onder druk te staan.
Juist om ons land en de wereld om ons heen goed te kunnen doorgeven aan de generaties na ons, voeren we klimaatbeleid. Zonder klimaatbeleid zullen de maatschappelijke kosten van klimaatverandering in Nederland naar verwachting sterk stijgen. Daarom werkt het kabinet samen met bedrijven, maatschappelijke organisaties en decentrale overheden aan de uitvoering van het Klimaatakkoord en steunt Nederland het ETS. Het ETS zorgt er namelijk voor dat uitstoters een adequate prijs betalen voor hun uitstoot van CO2, en dat zij binnen een gelijk Europees speelveld een prikkel krijgen om te verduurzamen. Zo zorgen we er niet alleen voor dat de industrie verduurzaamt, maar dat dit ook gebeurt op een wijze dat de banen in ons land blijven.
Bent u ervan op de hoogte dat de helft van de energierekening uit belastingen bestaat? Bent u ertoe bereid een eind te maken aan de stapeling van (klimaat)belastingen en ervoor te zorgen dat de energierekening substantieel omlaaggaat?
Ja, daarom stijgen volgens het beeld van het CBS van begin dit jaar de energiebelastingen voor een huishouden met een gemiddeld verbruik niet in 2021 ten opzichte van 2020, conform de afspraken in het Klimaatakkoord. De energierekening van een huishouden met een gemiddeld verbruik in 2021 bestaat voor ongeveer 29% uit energiebelasting (EB) en ODE2. Daarnaast betaalt een huishouden net als over andere goederen en diensten ook btw over de leveringstarieven en nettarieven. Instrumenten zoals de energiebelasting, de ODE en het ETS zijn nodig om de Nederlandse en Europese klimaatdoelen op een kosteneffectieve manier te realiseren. Deze maatregelen zorgen ervoor dat uitstoters van CO2 een adequate prijs betalen voor hun uitstoot. Tegelijk waarborgt bijvoorbeeld het ETS dat er in Europa een gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven blijft bestaan. Het kabinet stemt beleidsinstrumenten zoveel mogelijk op elkaar af, om een zo effectief mogelijke beleidsmix te realiseren waarmee de juiste prikkels worden gecreëerd.
Zoals eerder aangegeven wil het kabinet dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is en streeft het kabinet ernaar om het klimaatbeleid kosteneffectief vorm te geven. Daarnaast heeft het kabinet ook oog voor de lastenverdeling. Daarom zijn, conform de afspraken in het Klimaatakkoord, de ODE-tarieven voor grootverbruikers verhoogd zodat huishoudens een derde in plaats van de helft van de ODE-opbrengst betalen. Door de wijzigingen zijn de lasten voor huishoudens verlaagd, de grootverbruikerstarieven verhoogd en is het kleine mkb zoveel mogelijk ontzien. Het kabinet monitort de ontwikkeling van de energierekening nauwgezet. Het CBS en het PBL publiceren vanaf 2020 jaarlijks een update van de energierekening van huishoudens.
De uitspraak van de afdeling bestuursrechtsspraak van de Raad van State inzake een milieubeoordeling voor windturbinenormen. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtsspraak van de Raad van State van vanochtend, die stelt dat dat voor Nederlandse windturbinenormen een milieubeoordeling gemaakt had moeten worden?
Ja.
Bent u er tevens mee bekend dat de windturbinenormen in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling niet gebruikt mogen worden tot een dergelijke milieubeoordeling gemaakt is?
Ja.
Deelt u de conclusie dat hierdoor iedere besluitvorming over windturbineparken per direct opgeschort dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze conclusie deel ik niet. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) oordeelt in de uitspraak dat voor de algemene milieuregels voor windturbines (opgenomen in het Activiteitenbesluit) een milieueffectrapportage (mer) had moeten worden opgesteld. Nu dat niet is gebeurd, zijn deze algemene regels strijdig met het EU-recht en mogen ze niet meer worden toegepast. Voor één of twee losse windturbines blijven de algemene regels wel gelden. Voor windparken met 3 windturbines of meer kan de besluitvorming ook doorgaan, als het bestuursorgaan door hem gekozen normen hanteert die voorzien zijn van een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering. In dat geval wordt immers niet aangesloten bij de algemene milieuregels.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat ook op gemeentelijk vlak besluitvorming over de plaatsing van windturbines per direct wordt opgeschort? Zo nee, waarom niet?
Nee, hiertoe ben ik niet bereid. Gemeenten hebben de mogelijkheid om een eigenstandige afweging te maken t.a.v. de hinder- en milieuaspecten, zie het antwoord op vraag 3. Het realiseren van windturbines levert een belangrijke bijdrage aan het behalen van de klimaatdoelstellingen, in het bijzonder de doelstelling van 35 TWh hernieuwbaar op land in 2030.
Welke gevolgen heeft deze uitspraak voor de rechtsgeldigheid van reeds vergunde windparken?
Zoals aangegeven in mijn brief van 6 juli 20211 ga ik er op basis van de uitspraak van de Raad van State vanuit dat bestaande windturbineparken in bedrijf kunnen blijven. De uitspraak heeft niet tot gevolg dat bestaande vergunningen of bestemmingsplannen niet meer geldig zijn. De uitspraak leidt er immers niet toe dat vergunningen of bestemmingsplannen van rechtswege komen te vervallen.
Welke juridische gevolgen van deze uitspraak verwacht u voor reeds bestaande windparken?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u deze vragen nog voor 9 juli 2021 beantwoorden?
Op verzoek van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heb ik u op 6 juli 2021, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, geïnformeerd over de gevolgen van de uitspraak.2De beantwoording van uw vragen is in lijn daarmee zo spoedig mogelijk verzonden.
Een Europese CO2-heffing voor huizen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voornemen van de Europese Commissie voor de invoering van een Europese CO2-heffing voor huizen (af te dragen door de gasleverancier)?1
De Europese Commissie publiceert naar verwachting op 14 juli 2021 het zogenoemde Fit-for-55 pakket, met daarin wetgevingsvoorstellen ter implementatie van de aangescherpte Europese klimaatdoelstellingen waarvoor Nederland heeft gepleit. Hier zit naar verwachting ook een voorstel bij voor de uitbreiding van het EU emissiehandelssysteem (ETS) naar de sectoren gebouwde omgeving en mobiliteit. Als het voorstel er is, kan pas worden beoordeeld wat de plannen van de Europese Commissie precies behelzen. Een emissiehandelssysteem in de gebouwde omgeving is geen CO2-heffing voor huizen. In zo’n systeem kopen leveranciers van energie rechten om broeikasgassen uit te mogen stoten, waarbij het aantal beschikbare rechten en daarmee de uitstoot van broeikasgassen is gelimiteerd.
Hoe reageert u op de uitspraak van PvdA’er Samsom, de rechterhand van PvdA’er Timmermans, dat «de gasleverancier deze kosten zal doorberekenen aan de klant en dat dan de prijs omhoog zal gaan»?
De Europese Commissie zal medio juli haar plannen bekend maken over het gehele Fit for 55 pakket dat dient om ons Europese doel van ten minste 55% broeikasgasreductie t.o.v. 1990 in 2030 te realiseren. Op dat moment wordt duidelijk wat de plannen van de Europese Commissie precies behelzen. Klimaatbeleid moet betaalbaar blijven, en moet niet leiden tot onevenwichtige lastenverzwaring door stapeling van nationale en Europese regelgeving. Het kabinet is daarbij bekend met de achterliggende gedachte van de Commissie dat versterking van de prijsprikkel een bijdrage kan leveren aan de transitie in sectoren die nu niet onder het ETS vallen. Dit principe heeft voor de huidige ETS-sectoren goed gewerkt. Mocht de Commissie een voorstel doen voor uitbreiding van het ETS naar de gebouwde omgeving (zie ook antwoord bij 1), dan zal het kabinet deze voorstellen inclusief impact assessment, waaruit zal blijken wat de gevolgen zijn van een ETS in de gebouwde omgeving, kritisch bekijken.
Het systeem dient verder aan te sluiten op de land specifieke kenmerken van de sector, zoals isolatiegraad van gebouwen en CO2-intensiteit van de warmtevoorziening. Afgezien van een eventueel ETS, is het wat betreft de transitie in de gebouwde omgeving belangrijk dat er keuzevrijheid is voor consumenten en dat er op tijd alternatieven zijn voor huishoudens. Het hele pakket aan voorstellen zal het kabinet op een integrale manier afwegen, waarbij deze elementen worden meegenomen.
Welke gevolgen heeft dit onzalige plan voor de energierekening van huishoudens? Hoeveel verwacht u dat de gasprijs hierdoor zal stijgen? Bent u ertoe bereid dit niet te laten gebeuren?
Het kabinet is van mening dat de energietransitie betaalbaar moet blijven. Het effect op de energierekening op huishoudniveau hangt af van de vormgeving van het wetsvoorstel, van de mate waarin energieleveranciers deze kosten doorberekenen in hun tarieven en van de wijze waarop het Europese beleid door het kabinet wordt ingepast in de Nederlandse beleidscontext. Dit is nu niet vast te stellen, aangezien het Fit for 55 pakket nog door de Europese Commissie gepubliceerd moet worden. Zie ook beantwoording onder vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de Europese Commissie jaarlijks € 40 miljard euro van de opbrengst van deze CO2-heffing in een nieuw «solidariteitsfonds» wil stoppen en vervolgens over de Europese Unie wil herverdelen (bedoeld voor onder andere de «vergroening» van woningen)? Deelt u de conclusie dat klimaatbeleid wordt ingezet als herverdelingsmechanisme?
Hoe reageert u op de uitspraak van de heer Samsom dat «Nederland ook geld krijgt uit dit fonds, maar dat Polen méér krijgt»?
Deelt u de conclusie dat het te bizar voor woorden en ronduit onacceptabel is als Nederlandse huishoudens middels een nóg verder stijgende energierekening moeten gaan dokken voor de «vergroening» van o.a. Poolse huishoudens? Bent u ertoe bereid hier nóóit mee akkoord te gaan?
Welke betekenis heeft uw uitspraak dat «het van belang is dat de financiële en administratieve lasten beperkt blijven en dat lastenverzwaring door stapeling van nationale en Europese regelingen beperkt blijft»? Mogen we hieruit concluderen dat u de aangekondigde CO2-heffing voor huizen – de zóveelste (klimaat)belasting op de energierekening – nóóit zult accepteren?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat de energietransitie haalbaar en betaalbaar moet zijn. Als onderdeel van het Klimaatakkoord zijn belastingmaatregelen aangekondigd ten gunste van huishoudens, waardoor het belastingdeel op de energierekening in 2021 voor huishoudens met een gemiddeld verbruik dit jaar onveranderd is gebleven, na een daling van 100 euro bij gemiddeld verbruik in 2020. De energierekening bestaat ook uit leveringstarieven en nettarieven, waar het kabinet geen invloed op heeft.
Op de lange termijn, richting 2030, verwacht het PBL een beperkte stijging van de energierekening voor een huishouden met een gemiddeld verbruik. In het voorjaar van 2022 komt CBS met een update van het beeld voor de korte termijn.
Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Het kabinet weegt jaarlijks het integrale inkomensbeeld en stuurt waar nodig in de begroting bij.
Mocht de Commissie een voorstel doen voor uitbreiding van het ETS naar de gebouwde omgeving (zie ook antwoord bij 1 en 2), dan zal het kabinet deze voorstellen inclusief impact assessments kritisch bekijken. Het kabinet zal het gehele pakket na uitkomen in zijn integraliteit beoordelen.
Deelt u de mening dat energie een basisbehoefte is en dus voor ieder huishouden betaalbaar moet zijn? Bent u er dan ook toe bereid de energierekening substantieel te verlagen en de Europese Commissie mede te delen dat zij naar de maan kan lopen met haar CO2-heffing?
Ja, het kabinet deelt de mening dat energie een basisbehoefte is en voor ieder huishouden betaalbaar moet zijn. Zie ook het antwoord op vraag 7. Juist om er voor te zorgen dat energie altijd toegankelijk blijft, op een wijze dat we ons land op een goede manier doorgeven aan de generaties na ons, zetten we in op de transitie naar schone energie. We proberen daarbij onze energiemix ook zo in te richten dat we als land niet voor altijd voor een zeer groot deel afhankelijk blijven van fossiele energie. In deze transitie moet oog zijn voor de sociaaleconomische gevolgen voor huishoudens. Het kabinet hecht waarde aan een evenwichtige inkomensontwikkeling en heeft hier continue aandacht voor. Daarom zet Nederland in op een zo kosteneffectief mogelijke transitie.
Het kabinet zal het hele pakket integraal afwegen waarbij de elementen, benoemd in antwoord op vraag 2, worden meegewogen.
Nieuwe generatie kernenergie |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen over nieuwe typen kerncentrales?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de kansrijkheid van nieuwe type kerncentrales, zoals het type «small modular reactors» (SMRs)en de in ontwikkeling zijnde fusiereactor, in de context van het Nederlandse energiebeleid? Bent u bereid deze opties op te nemen van portfolio van technologieën die mogelijk een rol kunnen spelen in de decarbonisatie van onze energievoorziening?
Voor Nederland is een CO2-vrije, betrouwbare en betaalbare energievoorziening belangrijk. Het energiebeleid staat dan ook open voor verschillende realistische opties die hieraan een bijdrage kunnen leveren. Voor een potentiële bijdrage van een energieoptie aan de ambities speelt timing, naast bijvoorbeeld maatschappelijk draagvlak en ruimtelijke inpassing, een grote rol. De energietransitie is urgent. In 2050 willen we 95% van alle CO2-uitstoot hebben teruggedrongen. Voor zover bekend, is er geen energiescenario van een grote gerenommeerde organisatie (zoals IPCC, IEA) waarin fusie-energie wordt meegenomen richting 2050. Ik vind het dan ook interessant dat General Fusion een eerste demonstratiereactor voor kernfusie gaat bouwen in het Verenigd Koninkrijk en ik volg deze ontwikkelingen met belangstelling.
Uit de marktconsultatie kernenergie komen SMRs als interessante optie naar voren. SMRs bieden verschillende voordelen ten opzichte van de grotere typen kerncentrales. Zo is de verwachting dat SMRs in serie gebouwd kunnen worden en met een kortere doorlooptijd dan de grotere kerncentrales. Daar staat tegenover dat nu nog onduidelijk is in hoeverre SMRs gevoelig zijn voor First-Of-A-Kind (FOAK) problematiek, omdat er nog geen ervaring is opgedaan met het bouwen van dit nieuwe type kerncentrale voor commerciële toepassing. Dit gebrek aan ervaring brengt risico’s van overschrijding van de bij de start van het project geschatte kosten en doorlooptijd met zich mee. Dit geldt ook voor de vergunningverlening. Uit de marktconsultatie volgt dan ook de aanbeveling om bij de eventuele bouw van een nieuwe kerncentrale te kiezen voor een grotere generatie III+ kerncentrale.
SMRs bieden kansen voor CO2-reductie op langere termijn. Ik acht het dan ook van belang om in (inter)nationaal verband samen te werken aan kennisontwikkeling en aansluiting te zoeken bij de Europese toekomstige ontwikkeling van SMRs. Hiermee zorg ik ervoor dat Nederland goede aansluiting behoudt bij kernenergie opties voor de nabije toekomst.
Bent u bekend met de SMR van GE Hitachi? Hoe beoordeelt u de kosten van deze kerncentrale in relatie tot andere CO2-vrije elektriciteitsbronnen?
Het IAEA heeft laten weten dat het SMR-concept van GE-Hitachi, samen met het concept van NuScale Power, in de licentie-fase zit en daarmee het meest kansrijk lijkt om op termijn beschikbaar te komen voor commerciële toepassing.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangaf is het nu nog onduidelijk in hoeverre SMRs gevoelig zijn voor FOAK-problematiek. In de marktconsultatie kernenergie is aangegeven dat de algemene verwachting van marktpartijen is dat in de periode 2027–2033 de eerste SMRs op basis van Generatie III+-technologie operationeel zouden kunnen zijn. Grootschalige commerciële implementatie van SMRs op basis van Generatie IV wordt pas rond 2045 verwacht. Nederland kan al wel eerder kiezen voor een bepaald SMR ontwerp maar dan is het risico op FOAK-problematiek groot.
SMRs worden ontworpen om per MW/h vergelijkbare kosten met zich mee te brengen als de grotere, meer conventionele kerncentrales. Zoals bekend vraagt de bouw van een kerncentrale hoge investeringen. De precieze kosten voor SMRs zijn lastig in te schatten omdat ze nog nergens zijn gebouwd, maar uit de reacties in de marktconsultatie kernenergie volgt dat deze voor een SMR van 300 MW tussen de 1,5 en 2,8 miljard euro zouden liggen. Eenmaal gebouwd liggen de variabele kosten voor het in werking hebben van een kerncentrale – in vergelijking tot conventionele elektriciteitsproductie met fossiele brandstoffen – relatief laag. De variabele kosten van elektriciteitsproductie met zon en wind liggen echter nog lager.
Kernenergie kan een bijdrage leveren aan de energietransitie omdat het CO2-arm is en ook regelbaar vermogen kan leveren in periodes met weinig wind en zon. Grote internationale organisaties (Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), International Energy Agency (IEA), Nuclear Energy Agency van de Organisation for Economic Cooperation and Development (OECD-NEA), International Atomic Energy Ageny (IAEA), MIT) zien kernenergie dan ook als complementair aan zonne- en windenergie. Zoals aangekondigd bij het aanbieden van de marktconsultatie kernenergie zal ik een scenario-studie (voor de periode 2030-verder dan 2050) laten opstellen, waarbij zal worden ingegaan op de relatie tussen diverse typen CO2-vrij vermogen en op welke wijze kernenergie inpasbaar kan zijn in de Nederlandse energiemix.
Onder welke voorwaarden zou het kabinet bereid zijn veilige en betaalbare kerncentrales van een nieuwe generatie een volwaardige plek te geven in het Nederlandse energiebeleid?
Kernenergie maakt al onderdeel uit onze energiemix en de optie van nieuwe kernenergie is ook niet uitgesloten in het Nederlandse energiebeleid. Bij de keuze voor een bepaalde technologie is het van belang te kiezen voor een bewezen technologie die voldoet aan geldende veiligheidseisen. Ook is financierbaarheid van belang waarbij er een goede balans dient te zijn tussen de risico’s die marktpartijen en de overheid dragen.
Bent u bereid om samen met andere lidstaten een Europees programma op te zetten voor onderzoek, ontwikkeling en marktintroductie van kernenergie van een nieuwe generatie (SMRs, kernfusie) kerncentrales?
Ik zie zeker mogelijkheden om met andere lidstaten samen te werken aan nieuwe generatie kernreactoren. SMRs bieden mogelijkheden om CO2 te reduceren. Een belangrijke voorwaarde van marktintroductie van SMRs in Nederland is de beschikbaarheid van locaties waar een kerncentrale kan worden gerealiseerd en waar maatschappelijk draagvlak voor bestaat. Op basis van de marktconsultatie lijkt de realisatie van SMRs op meerdere locaties in Nederland lijkt nu niet haalbaar.
Overigens draagt Nederland via de Europese Unie bij aan het fusie project ITER. Zoals ik het zie liggen de rol en het belang van ITER voor Nederland vooralsnog in het hoogwaardige onderzoek en niet in een mogelijke bron van energie in de toekomst tot 2050.
Bent u bereid te overwegen een tendersystematiek op te zetten waarmee een nieuwe generatie kerncentrales zoals SMRs in Nederland gerealiseerd kunnen worden als onderdeel van een volledig CO2-vrije energievoorziening? Bent u bereid deze tendersystematiek zodanig vorm te geven dat (net zoals bij offshore wind) kostprijsreductie in de tendersystematiek wordt ingebouwd? Bent u het met de CDA-fractie eens dat een dergelijke tendersystematiek kan helpen om de kosten van kernenergie controleerbaar te houden?
Bij Wind op Zee is de tendersystematiek heel succesvol gebleken. Een belangrijk deel van dit succes bestaat uit het wegnemen van risico’s die voor marktpartijen lastig te beheersen zijn. Voor het realiseren van kernenergie zie ik een parallel met voor marktpartijen lastig te beheersen risico’s. Zoals ook uit de marktconsultatie kernenergie naar voren komt, zijn marktpartijen bereid om risico’s te nemen die zij zelf kunnen beheersen. Uiteraard zal ik de geleerde lessen meenemen in toekomstige trajecten, ook als het kernenergie betreft.
Op dit moment is het echter nog te vroeg om een tender voor SMRs op te zetten omdat deze commercieel nog niet beschikbaar zijn. Daarnaast blijkt uit de marktconsultatie dat er naar verwachting onvoldoende draagvlak is om meerdere SMRs verspreid door het land te bouwen. Maatschappelijk draagvlak is van groot belang voor de introductie van nieuwe kernenergie. Voor een vergelijkbare elektriciteitsoutput moeten er 5–15 SMRs (afhankelijk van de grootte: variërend tussen 100–300 MW) neergezet worden als alternatief voor een kerncentrale van 1500 MW. Het is in principe mogelijk om meerdere SMRs op één locatie te bouwen maar uit de marktconsultatie blijkt dat dat waarschijnlijk geen voordelen biedt ten opzichte van de bouw van één grote reactor.
Is het uitsluiten van kernenergie in het Klimaatakkoord een verstandige beslissing geweest?
Zoals het kabinet eerder heeft aangegeven is kernenergie een van de opties voor de toekomstige energiemix (Kamerstuk 32 645, nr. 89). In de begeleidende brief bij het Klimaatakkoord is aangegeven dat verschillende studies voor 2050 laten zien dat kernenergie op termijn een kosteneffectieve mogelijkheid kan zijn en dat een positieve businesscase op lange termijn tot de mogelijkheden kan behoren. Kernenergie is derhalve niet uitgesloten. Het Klimaatakkoord zelf ziet op de maatregelen die nodig zijn om de CO2-reductiedoelstelling voor 2030 te halen. Gelet op de verwachte doorlooptijden voor vergunningverlening en bouw van een nieuwe kerncentrale lijkt extra kernenergie in Nederland voor 2030 niet waarschijnlijk.
Het ontwerpweigeringsbesluit omtrent het aardwarmtewinningproject Californië Leipzig Gielen Geothermie |
|
Silvio Erkens (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het ontwerpweigeringsbesluit omtrent het aardwarmtewinningproject Californië Leipzig Gielen Geothermie?1
Ja.
Hoe groot is het gebruik van aardwarmte in de Nederlandse glastuinbouw? Hoe verschilt dat per regio? Hoe verschilt hierbij het bevingsrisico per regio?
Op dit moment zijn er ongeveer 20 aardwarmtesystemen in gebruik in Nederland, waarvan één systeem actief is in de gebouwde omgeving en waarvan de andere systemen warmte leveren aan de glastuinbouw. Meer dan de helft van de aardwarmtesystemen in Nederland liggen in de provincie Zuid-Holland. Daarnaast zijn er op dit moment aardwarmtesystemen actief in Noord-Holland (4), Flevoland (1), Overijssel (1) en Noord-Brabant (1). In 2019 is in de glastuinbouw 5,6 PJ aardwarmte geproduceerd.
Aardbevingsrisico’s voor aardwarmte zijn in Nederland niet regionaal vastgesteld. Voor elke afzonderlijk project moet de initiatiefnemer aangeven hoe groot het seismisch risico is en wat het effect daarvan kan zijn. De risico’s en effecten zijn afhankelijk van een groot aantal processen en lokale factoren zoals onder andere de geologie en operationele omstandigheden.
Hoeveel aardwarmte verwacht u in 2030 in de Nederlandse glastuinbouw? Hoeveel voor andere toepassingen (bijvoorbeeld in de gebouwde omgeving)?
Het aantal initiatieven voor de winning van aardwarmte neemt toe. Deze initiatieven worden door private partijen gestart en een exacte inschatting over toekomstige projecten is daarom lastig te maken. De wens is de realisatie van 35 extra projecten in de tuinbouwsector in de periode tot en met 2030 ten opzichte van het huidige aantal projecten.
In het Klimaatakkoord, onderdeel Gebouwde Omgeving, is een ambitie van 40 PJ duurzame warmte in collectieve warmtesystemen omschreven. Aardwarmte heeft de potentie om een van de grotere duurzame warmtebronnen te zijn voor levering aan warmtenetten in de gebouwde omgeving.
Hoeveel aardwarmteprojecten hebben de afgelopen vijf jaar een vergunning aangevraagd en verkregen? Hoeveel aanvragers hebben geen vergunning gekregen en op welke gronden zijn deze geweigerd? Hoeveel aardwarmteprojecten zijn er inmiddels actief in Nederland en hoeveel hectare tuinbouw maakt daar gebruik van?
Er zijn meerdere vergunningen nodig om in Nederland mijnbouwactiviteiten te kunnen ontplooien. Op grond van de Mijnbouwwet zijn een opsporingsvergunning, een winningsvergunning en een instemmingsbesluit op een winningsplan nodig. De Minister van Economische Zaken en Klimaat is verantwoordelijk voor de afgifte van deze vergunningen.
De opsporings- en winningsvergunningen noemen we marktordeningsvergunningen en deze zijn indicatief voor het aantal initiatieven. Een opsporingsvergunning geeft het recht aan de aanvrager om in een specifiek gebied onderzoek te doen naar de winning van aardwarmte. Een winningsvergunning kent aan de aanvrager het recht toe om een of meerdere gevonden doubletten te exploiteren. In de afgelopen vijf jaar zijn 56 opsporingsvergunningen en 22 winningsvergunningen afgegeven.
Eén aanvraag voor een opsporingsvergunning is afgewezen op grond van ontoereikende financiële capaciteiten van de aanvrager.
In het winningsplan wordt aangegeven hoe de winning van aardwarmte veilig kan worden uitgevoerd. De Minister van Economische Zaken en Klimaat geeft een instemmingsbesluit af op het ingediende winningsplan. Op dit moment zijn er 28 winningsplannen in behandeling.
Er is eenmaal instemming geweigerd op een winningsplan. Dit betreft het winningsplan van CLG waarvan het ontwerpweigeringsbesluit nu ter inzage ligt. De instemming is geweigerd omdat uit de ingediende adviezen op het winningsplan blijkt dat er met betrekking tot de veiligheid veel onzekerheden zijn bij de winning van aardwarmte in dit specifieke gebied.
Wat betreft de huidige aardwarmtesystemen die in gebruik zijn, kan ik aangeven dat op dit moment ongeveer 20 aardwarmtesystemen in Nederland in gebruik zijn. Deze kunnen bestaan uit meerdere doubletten. Binnen de glastuinbouw benut ruim 10% van het areaal deze duurzame vorm van warmteproductie.
Bent u van mening dat er, gegeven de omvang en ambitie van de energietransitie, ook gekeken moet worden naar de mogelijkheden voor aardwarmte in gesteente? Deelt u hierbij ons uitgangspunt dat het ook voor Oost-Brabant en Limburg van belang is om voldoende toegang te hebben tot betaalbare duurzame warmtebronnen?
Het gebruik van aardwarmte levert een belangrijke bijdrage aan de energietransitie doordat het de vraag naar aardgas zal verlagen. Ook in Oost-Brabant en Limburg, net zoals in de rest van Nederland, is het van belang om in de toekomst voldoende toegang te hebben tot betaalbare duurzame warmtebronnen als vervanging van het gebruik van aardgas.
Oost-Brabant en Limburg liggen boven een seismisch actieve breukzone: «de Roerdalslenk». Dit gegeven wordt meegenomen in de beoordeling van de risico’s.
Voor aardwarmteprojecten in de Roerdalslenk is dit een feit dat kan leiden tot de conclusie dat de risico’s niet aanvaardbaar zijn.
Het is daarom belangrijk dat alle partijen de mogelijkheden voor andere type aardwarmtesystemen, zoals bijvoorbeeld ondiepe aardwarmte, restwarmte of aquathermie als alternatief voor Oost-Brabant en Limburg verkennen.
Waarom is het wel mogelijk dat men in Duitsland, vlak over de grens van het project Californië Leipzig Gielen Geothermie, aardwarmtewinning toestaat?
Vermoedelijk wordt een aardwarmte initiatief bedoeld nabij de stad Straelen. De stad Straelen heeft als één van de winnaars van een staatswedstrijd in Duitsland recent een onderzoeksbudget gewonnen waarmee zij de haalbaarheidsstudie voor aardwarmtewinning kan uitvoeren (zie ook: https://www.straelen.de/rathaus-politik/veroeffentlichungen/presse-und-oeffentlichkeitsarbeit/pressemitteilungen/april-2021/stadt-straelen-nimmt-an-machbarkeitsstudie-zur-integration-von-tiefengeothermie-in-die-energieversorgung-teil/).
Het uitvoeren van deze haalbaarheidsstudie betekent niet dat daarmee ook zeker is dat het Duitse bevoegd gezag toestemming geeft tot het daadwerkelijk uitvoeren van boringen of het winnen van aardwarmte. Daarbij merk ik op dat, afgezien van mogelijk andere wettelijke kaders, bij iedere winning een locatie specifieke beoordeling van de risico’s gemaakt wordt. Dat betekent dat ieder project en de daarbij behorende risico’s uniek zijn.
Kunt u duidelijkheid geven over hoe u invulling geeft aan uw toezegging van 5 november 2020 dat het Staatstoezicht op de Mijnen (SoDM) in gesprek moest gaan met haar Duitse evenknie over geothermie in gesteentelagen? Zo ja, welke lessen zijn er geleerd? Zo nee, waarom heeft u dit niet gedaan?
Op 5 november 2020 is in antwoord op vragen van het lid Harbers (VVD) aangegeven dat de suggestie overgebracht zou worden aan SodM om ook kennis van over de grens maximaal te benutten bij de advisering op het winningsplan van CLG.
SodM heeft aangegeven dat het op de hoogte is van verschillende internationale aardwarmteprojecten en ontwikkelingen en de daarbij opgedane ervaringen en lopende onderzoekinitiatieven.
Bent u voornemens ook nog op andere manieren te bekijken hoe er op een veilige manier aardwarmte gewonnen kan worden in regio’s met een gesteentelaag? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Binnen enkele maanden rond ik de toegezegde brief over het risicobeleid van aardwarmte af. Hierin zal eveneens ingegaan worden op het kabinetsstandpunt om geen enkel gebied op voorhand uit te sluiten van aardwarmte, mede gelet op het belang van aardwarmte voor de energietransitie, omdat daarmee bijvoorbeeld ook de mogelijkheden van ondiepe aardwarmte die een ander risicoprofiel hebben worden uitgesloten. De brief zal onder meer ingaan op aanvullende vormen van voorzorg die nodig kunnen zijn in bepaalde regio’s of bij bepaalde technieken.