Buxusschimmels |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Problemen met buxus en mogelijke vervangers»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het in het artikel omschreven risico van het op grote schaal afsterven van buxusplanten in Nederland en omringende landen door de Cylindrocladium buxicola en Volutella buxii schimmels?
In Europa is het risico van Cylindrocladium buxicola voor buxus al enige tijd bekend. Het organisme is voor het eerst in Europa in het Verenigd Koninkrijk gemeld in 2000 en komt daar vermoedelijk voor vanaf 1994. Sinds die tijd is het organisme in meerdere lidstaten aangetroffen (België: 2000; Duitsland: 2004; Nederland: 2006; Frankrijk: 2007, Ierland 2007; Oostenrijk: 2008; Italië: 2009; Spanje: 2010 – Bron: EPPO).
Cylindrocladium buxicola heeft zich in Nederland inmiddels verspreid naar zowel teeltgebieden als in tuinen en parken. De schimmel veroorzaakt massaal bladval en taksterfte bij buxusplanten. In hoeverre dit in Nederland leidt tot het afsterven van buxusplanten is niet duidelijk.
De schimmel Volutella buxii, die in heel Europa voorkomt, wordt vaak samen met C. buxicolagevonden en is al langere tijd bekend als aantaster van buxus.
Bent u op de hoogte van de in het artikel omschreven proeven bij het Gartenkulturzentrum Niedersachsen (Park der Gärten) in Bad Zwischenahn in Duitsland, waarbij de meest gangbare in de handel voorkomende soorten en variëteiten buxus opzettelijk met voornoemde schimmels zijn besmet?
Ik heb kennis genomen van de in het artikel genoemde proeven in Duitsland in Bad Zwischenahn, waarbij men de gevoeligheid van verschillende buxussoorten en -variëteiten voor infectie door Cylindrocladium buxicola heeft onderzocht.
Kunt u de onderzoeksresultaten bevestigen, met name dat geen enkele soort en variëteit buxus volledig resistent is tegen de genoemde ziekten? Klopt het dat daardoor de schaal van de te verwachten schade aan deze plantsoort in potentie vergelijkbaar zou kunnen zijn met de iepziekte?
Ik heb geen opdracht gegeven voor onderzoek naar de resistentie van verschillende buxusvariëteiten. Op grond van eigen gegevens kan ik de onderzoeksresultaten dus bevestigen noch ontkennen.
Gezien de in het artikel beschreven onderzoeksresultaten lijkt het erop dat er geen buxussoorten voorhanden zijn met algehele resistentie tegen de genoemde ziekten. De buxusschimmels kunnen net als de iepziekte in potentie grote schade toebrengen aan planten. In die zin is een vergelijking te trekken tussen de genoemde buxusschimmels en de iepziekte, hoewel er bij iepen inmiddels klonen beschikbaar zijn die wel een zeer goede resistentie hebben tegen de iepziekte. Voor wat betreft de bestrijdingsmogelijkheden zijn er wel verschillen. Zo is bladval en taksterfte veroorzaakt door de genoemde buxusschimmels te bestrijden met gewasbeschermingsmiddelen, waar er bij de iepziekte in mindere mate adequate maatregelen voorhanden zijn om de ziekte te bestrijden.
Wat is uw reactie op de constatering in het artikel dat het in Nederland moeilijk is «om niet geïnfecteerd buxus materiaal te krijgen»?
De EU-regelgeving op gebied van voor planten schadelijke organismen (Richtlijn 2000/29/EC: Fytorichtlijn) richt zich op het weren en bestrijden van schadelijke organismen die niet of slechts op beperkte schaal in de Europese Unie voorkomen (quarantaine-organismen). De schimmels Cylindrocladium buxicola en Volutella buxii zijn niet opgenomen als quarantaine-organismen in de Fytorichtlijn.
De inspanningen van de nVWA voor wat betreft planten en plantaardige producten zijn primair gericht op schadelijke organismen die op grond van deze EU-regelgeving gereguleerd zijn. Het monitoren van de aanwezigheid van deze in Nederland gevestigde schimmels en het nemen van maatregelen ter bestrijding daarvan valt dan ook buiten het werkveld van de nVWA.
Wel heeft de nVWA tot taak om van nieuwe ziekten en plagen het risico te signaleren en informatie daarover naar buiten te brengen.
Verder ziet Naktuinbouw er op grond van de Verkeersrichtlijn (Richtlijn 98/56/EG betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van siergewassen) op toe dat teeltmateriaal dat in de handel wordt gebracht nagenoeg vrij (dat wil zeggen visueel vrij) is van ziekten en plagen. In dit kader wordt door de Naktuinbouw ook gekeken naar symptomen van de genoemde buxusschimmels. Indien deze keuringsdienst symptomen van schimmelaantasting aantreft moet de teler er zorg voor dragen dat de betreffende partij visueel vrij is bij aflevering.
Op grond van de inspectieresultaten heb ik overigens geen aanwijzingen dat er geen buxusplanten voorhanden zouden zijn die niet voldoen aan de vereisten voor het in de handel brengen.
Omdat er op grond van EU-regelgeving dus geen nultolerantie geldt voor aanwezigheid van deze schimmels is het in beginsel mogelijk om met deze schimmels geïnfecteerde buxusplanten op de markt te brengen. Aangezien er niet specifiek getest wordt op aanwezigheid van deze schimmels is het mij niet bekend in hoeverre dit in de praktijk ook plaatsvindt.
Met de afgifte van certificaten voor export van planten naar derde landen garandeert Nederland dat de planten voldoen aan de eisen van het importerende land. De werkwijze daarbij is dat gecontroleerd wordt op eventuele aanwezigheid van bepaalde schadelijke organismen in exportzendingen indien het betreffende derde land specifieke eisen stelt ten aanzien van die organismen. Bij de genoemde buxusschimmels is dat nauwelijks aan de orde, slechts één enkel land vereist dat zendingen planten vrij zijn van deze schimmels. Grootschalige export van besmette buxusplanten lijkt mij in algemene zin met het oog op de reputatie van de sector overigens geen goede zaak.
Gezien het feit dat de genoemde schimmels inmiddels wijd verspreid in de Europese Unie voorkomen is uitroeiing en het voorkomen van verdere verspreiding binnen de EU geen reële mogelijkheid, waardoor deze organismen niet voldoen aan de kwalificaties voor opname in de Fytorichtlijn. Er zijn in het verleden door lidstaten wel afkeuringen van partijen waarin Cylindrocladium is aangetroffen gemeld in het Permanent Fytosanitair Comité, maar er werd daarbij geen noodzaak gezien om dit organisme op te nemen als quarantaineorganisme in de EU-regelgeving. Ook EPPO (European Plant Protection Organisation) heeft Cylindrocladium buxicola in het verleden op de zgn. «alert list» geplaatst, om EPPO-leden te attenderen op het mogelijke risico van deze schimmel. In 2008 is het organisme echter van deze lijst geschrapt, hetgeen onderstreept dat geen noodzaak meer werd gezien voor fytosanitaire maatregelen.
Gezien de hiervoor genoemde ontwikkelingen zie ik geen aanleiding om in Europees verband aandacht te vragen voor deze buxusschimmels en evenmin om op nationaal niveau verdere maatregelen te nemen. Het is aan de bedrijven en beheerders zelf om adequate maatregelen te treffen om de nadelige gevolgen van deze schimmels het hoofd te bieden, bv. via bestrijdings- en/of teeltmaatregelen of door keuze voor alternatieve beplanting. Ook het bevorderen van voorlichting en onderzoek naar effectieve preventie en bestrijding zie ik primair als de verantwoordelijkheid van sectororganisaties.
Kloppen de in het artikel vermelde structurele kosten van schade in de tienduizenden euro’s bij Paleis het Loo? Kunt u aangeven wat de financiële gevolgen van (verdere) verspreiding in Nederland van de Cylindrocladium buxicola en Volutella buxii ziekten onder buxusplanten zou kunnen betekenen voor het bedrijfsleven,voor particulieren en voor buitenplaatsen en paleizen, zoals bijvoorbeeld voor de (27 kilometer lange) buxushagen bij Paleis het Loo?
Ik ben niet betrokken bij de problematiek rond de bestrijding van de buxusschimmel op Paleis het Loo, noch op andere buitenplaatsen en paleizen. Paleis het Loo biedt dit probleem als zelfstandige stichting zelf het hoofd.
Volgens opgave van Paleis het Loo vormt de buxusschimmel sinds enkele jaren een probleem en bedragen de jaarlijkse kosten voor bestrijding van deze schimmel naar schatting € 50 000. Gezien het grote belang van de buxusplanten in de paleistuinen heeft men het initiatief genomen om onderzoek te doen naar duurzame oplossingen voor het probleem rond de buxusschimmels. Zo overweegt men om bij de komende renovatie van de paleistuin over te gaan op alternatieve beplanting.
De buxusschimmel komt inmiddels wijd verspreid voor in Noordwest Europa en kan zeker de nodige nadelige gevolgen hebben voor zowel het bedrijfsleven als voor particulieren, buitenplaatsen en paleizen. Een inschatting van de omvang van de schade valt echter niet te geven.
Klopt het dat het op dit ogenblik mogelijk is om buxusplanten die besmet zijn met de genoemde schimmels (in latente toestand) op de Nederlandse markt te brengen of vanuit Nederland te exporteren? Zo ja, vindt u dat wenselijk met het oog op het belang van de reputatie van de sector als geheel in verband met de grootschalige export? Ligt het in de bevoegdheid van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) om dergelijke verkoop op te sporen en er daar maatregelen tegen te nemen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven in welke mate curatief of preventief gebruik van gewasbestrijdingsmiddelen in verband met de voorgenoemde buxusziekten is toegenomen in de laatste jaren? Is er sprake van toenemende resistentie tegen dergelijke middelen en zo ja, bestaan er op dit moment mogelijkheden buiten het gebruik van traditionele gewasbestrijdingsmiddelen om deze schimmels te bestrijden of worden deze onderzocht?
Er zijn geen cijfers bekend over het specifieke gebruik van fungiciden ter bestrijding van de genoemde buxusschimmels.
Op dit moment zijn er geen aanwijzingen van resistentieontwikkeling tegen de toegelaten gewasbeschermingsmiddelen die worden toegepast ter bestrijding van de genoemde buxusschimmels. Er wordt, in opdracht van het Productschap Tuinbouw, onderzoek gedaan naar onder andere gebruik van gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong, teelt- en hygiënemaatregelen en waardplantresistentie om te komen tot een effectieve bestrijdingsstrategie voor deze schimmels, maar momenteel zijn geen bruikbare alternatieve bestrijdingsmethoden beschikbaar.
Welke verdere maatregelen bent u van plan te nemen tegen de verspreiding van Cylindrocladium buxicola en Volutella buxii onder Nederlandse buxusplanten? Welke mogelijkheden zijn er in het bevorderen van voorlichting en onderzoek naar effectieve preventie en bestrijding?
Kunt u aangeven of en in welke mate er sprake is van Europese afspraken en afstemming in de bestrijding van deze schimmels? Zo nee, acht u een sterkere Europese regie op de aanpak van deze problematiek mogelijk en wenselijk, bent u van plan in internationaal verband hiervoor aandacht te vragen?
Het bericht 'Winsten op vervuilde olie enorm, actie ondernomen' |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «winsten op vervuilde olie enorm, actie ondernomen»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht «Winsten op vervuilde olie enorm, actie ondernomen» uit de Volkskrant van 9 april 2011.
Kunt u toelichten of er naast de inspecties en onderzoeken die gericht zijn op het opsporen van overtredingen, zoals vermeld in het bericht, ook preventieve acties plaatsvinden? Zo ja, wat voor soort maatregelen zijn dat en hoeveel vonden er plaats in 2010?
In 2010 richtte de VI zich op:
In 2011 vinden tevens controles plaats bij bedrijven die oliehoudende afvalstoffen verwerken waarbij bepaalde stromen gebruikt (kunnen) worden als grondstof voor bunkerolie.
Vindt u dat de huidige wet- en regelgeving voldoende duidelijkheid biedt om de in het artikel benoemde bijmeng praktijken uit te sluiten?
Neen. Op grond van de huidige wet- en regelgeving is niet eenvoudig te bepalen of bepaalde stoffen of materiaalstromen gebruikt mogen worden als blendcomponent, en als zodanig toegevoegd mogen worden aan stookolie.
In 2015 zullen scherpere eisen in werking treden voor het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen (zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5). Dit zou ertoe kunnen leiden dat minder zware stookolie gebruikt gaat worden, maar ook dan blijft het moeilijk illegale bijmengpraktijken uit te sluiten.
Klopt het dat het bijmengen van afvalstoffen in olie moeilijk te bewijzen is? Zo ja, kunt u toelichten waarom dit zo moeilijk is?
Het bewijzen van bijmenging van afvalstoffen in olie is vooral lastig omdat het een tijdrovende zaak is. De fysisch chemische eigenschappen van stookolie (zwart en stroperig met van nature al aanwezige schadelijke componenten) maken het relatief gemakkelijk er andere componenten aan toe te voegen, waarbij het detecteren van deze bijvoegingen zeer moeilijk is. Daarbij is de omvang van de gevaarlijke afvalstromen veel kleiner dan de stroom stookolie, waardoor bijmenging van een al dan niet grote afvalstroom slechts leidt tot een relatief kleine toevoeging aan de stookoliestroom. Dit maakt dat de trefkans bij het analyseren aan het eind van de keten (als de stookolie als brandstof geleverd wordt) klein is. Daarbij komt dat de normstelling voor scheepsbrandstoffen beperkt is tot met name het zwavelgehalte en er geen wettelijk regeling bestaat voor het blenden van olie, residuen en destillaten. Het bewijzen van ongewenste bijmenging van afvalstoffen in olie dient dan ook te geschieden via de afvalstoffenwetgeving, op grond waarvan afvalstoffen niet mogen worden weggemengd in scheepsbrandstoffen, tenzij dit in de betreffende omgevingsvergunning van het bedrijf is toegestaan. Dit onderzoek vergt veelal diepgaand administratief (keten)onderzoek. Daarbij is de vraag wanneer een stof als afvalstof kan worden aangemerkt van groot belang. Deze vraag is niet altijd snel en eenduidig te beantwoorden en leidt nogal eens tot discussies en langdurige juridische procedures.
In het artikel wordt gesteld dat er weinig normen zijn voor de samenstelling van stookolie; is uitbreiding van die normen wenselijk en mogelijk? Welke stappen worden er ondernomen op nationaal, Europees en internationaal niveau?
Er bestaan in de huidige internationale regelgeving normen ten aanzien van de kwaliteit van scheepsbrandstoffen; in de komende jaren zullen strengere normen van kracht worden. Daardoor zal het in de toekomst minder makkelijk zijn om afvalstoffen bij te mengen.
Als het blendingsproces leidt tot een product dat wordt gebruikt als scheepsbrandstof, dan gelden hiervoor de brandstofkwaliteitseisen conform de «International Convention for the Prevention of pollution from Ships» (Marpol), Annex VI. Deze stelt dat brandstof voor zeeschepen geen toegevoegde stof of chemisch afval mag bevatten die de veiligheid van schepen in gevaar brengt, of nadelige gevolgen heeft voor de prestatie van de machines, of die schadelijk is voor het personeel, of in het algemeen bijdraagt aan extra luchtverontreiniging. Ook dient brandstofolie voor zeeschepen geen anorganische zuren te bevatten.
In 2015 gaat de norm voor zgn. «SOx Emission Control Area’s» (SECA’s) zoals de Noordzee en Oostzee van 1,0% nu naar 0,1% zwavel. Dit betekent dat vanaf 2015 schepen in SECA’s alleen zullen varen op zgn. gedestilleerde brandstof. Deze is niet alleen qua zwavelgehalte, maar ook wat betreft andere vervuiling (zgn. fijnstof-genererende bestanddelen) een stuk schoner; het ongemerkt bijmengen van afvalstoffen is bij gedestilleerde brandstof minder eenvoudig.
Voor schepen die varen buiten de SECA’s gaat de zwavelnorm ook omlaag, namelijk van 4,5% nu naar 3,5% in 2012 en naar 0,5% in 2020 (conform Marpol Annex VI evaluatie in 2018, als deze negatief uitvalt wordt de invoeringsdatum verschoven naar 2025). Hiermee zal het gebruik van zware stookolie grotendeels verdwijnen en zal het minder makkelijk worden om gevaarlijk afval ongemerkt bij te mengen.
Gebruik van brandstof met meer zwavel dan genoemde percentages is conform Marpol Annex VI toegestaan, maar dan dient gebruik te worden gemaakt van nabehandelingsapparatuur (bijv. zgn. scrubbers), die zorgt voor een vergelijkbare vermindering van SOx-uitstoot als het geval zou zijn geweest bij genoemde zwavelnormen.
Er bestaan geen voornemens voor een verdere aanscherping van Marpol Annex VI dan de huidige, reeds genoemde strengere normen die de komende jaren zullen ingaan.
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkelingen die sinds 1995 hebben plaatsgevonden om de controle en handhaving van het verbod op het bijmengen van afvalstoffen in brandstof te verbeteren?
Hiervoor verwijs ik u naar de antwoorden zoals mijn voorganger die heeft gegeven op eerdere vragen van het lid Poppe (brief van 14 augustus 2009 (Kamerstuk 30 175, nr. 86) en van 26 november 2009 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 784).
Voor de controles en handhavingsacties in 2010 verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Vanaf 2011 kent de VI prioriteit toe aan een integrale ketenbenadering van afvalketens. De bunkerolieketen is één van die risicovolle ketens. De VI werkt aan een meerjarige ketenaanpak van bunkerolie. In dat kader is in opdracht van de VI de keten van de scheepsbrandstoffen en de risico’s daarin op het wegmengen van gevaarlijke (afval)stoffen in beeld gebracht. Dit onderzoek is inmiddels gereed en levert een aantal (beleids)aanbevelingen op. Dit rapport zal met mijn reactie daarop binnenkort aan uw Kamer worden aangeboden.
Daarnaast zullen in 2011 controles worden uitgevoerd, gericht op afvalinrichtingen die afvalolie verwerken en op het zwavelgehalte van af te leveren bunkerolie. Het meest recent vonden de «Waakzaam Milieu» handhavingsacties plaats in de havens van Rotterdam en Amsterdam. Deze samenwerking van de KLPD met o.a. IVW, VI, Douane en Zeehavenpolitie, waren de aanleiding voor het artikel in de Volkskrant.
Kunt u aangeven wat de directe consequenties zijn van de aanscherping van bijlage VI, met name voorschrift 18 artikel 3 lid 1.3, bij MARPOL die in 2008 is vastgesteld?
De genoemde regelgeving (voorschrift 18 artikel 3 lid 1.3) maakte ook al deel uit van de bestaande Bijlage VI-regelgeving. Deze is in januari 2007 geïmplementeerd in de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (Wvvs) en in de onderliggende regelgeving (Besluit voorkoming verontreiniging door schepen, Bvvs).
Wel zijn in de herziene Bijlage VI de zwavelnormen voor de mondiale zeeën en de SECA’s aangescherpt. Bovendien heeft, mede op verzoek van Nederland, de IMO aan ISO gevraagd de specificaties voor scheepsbrandstoffen te verbeteren en hierbij specifiek rekening te houden met milieu-aspecten. De ISO heeft hieraan gehoor gegeven en heeft op 15 juni 2010 een verbeterde ISO-8217 International Standard gepubliceerd waarbij nu ook een grenswaarde voor H2S (zwavelwaterstof) is opgenomen ter bescherming van de gezondheid van vooral het personeel.
Is het waar dat, door de prijsstijging van scheepsbrandstof en de kosten voor de verwerking van afval, bijmengen in brandstof eigenlijk twee keer geld oplevert? Zo ja, hoe beoordeelt u de effectiviteit van het bestaande sanctieregime en is de hoogte van sancties afschrikwekkend genoeg? Kunt u een indicatie geven van de pakkans?
Ja het klopt dat door de prijsstijging van scheepsbrandstof en de kosten voor verwerking van afval, bijmengen in brandstof financieel voordelig is en eigenlijk twee keer geld oplevert. De kosten voor verantwoorde verwerking/vernietiging kunnen worden vermeden door bijmenging in stookolie. Tegelijk spaart bijmenging de kosten uit voor andere «cutter stocks» (lichte blendmaterialen).
Voor uw vraag over de effectiviteit van het bestaande sanctieregime verwijs ik
naar de antwoorden zoals mijn voorganger die heeft gegeven op eerdere vragen van het lid Poppe (brief van 14 augustus 2009, Kamerstuk 30 175, nr. 86 en van 26 november 2009, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 784) en naar mijn antwoord op eerdere vragen van de leden Van Tongeren en Jansen (brief van 14 december 2010, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 821).
Zoals aangegeven bij vraag 4 maken de fysisch chemische eigenschappen van stookolie het relatief gemakkelijk om er andere componenten aan toe te voegen, waarbij detectie van deze bijmengingen bijzonder lastig is. Verder wordt in de productieketen van bunkerolie niet systematisch getoetst of er ongewenste verontreinigen/schadelijke stoffen in blendcomponenten of geproduceerde stookoliën aanwezig zijn. De detectiekans en daaraan gekoppeld de pakkans is dan ook waarschijnlijk gering. Samen geldt dat er dus wel sprake kan zijn van «incentives» om gevaarlijke (afval)stoffen weg te mengen in stookolie.
Kunt u toelichten welke schadelijke vormen van afval het meest voorkomen in bijgemengde brandstof in Nederland, en de daarmee samenhangende gevolgen voor de Nederlandse luchtkwaliteit? Kunt u aangeven welke specifieke onderzoeken in het kader van de volksgezondheid hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden?
Doordat detectie van afvalstromen in bunkerolie moeilijk is, kan niet aangegeven worden welke afvalstromen het meest voorkomen. Over de gevolgen van deze afvalstromen in bunkerolie op de Nederlandse luchtkwaliteit of de volksgezondheid zijn mij geen gegevens bekend. Onderzoek hiernaar is nauwelijks mogelijk.
In het rapport «Blends in beeld, een analyse van de bunkerolieketen,» dat door bureau CE Delft is uitgevoerd in opdracht van de VI, wordt hierop ingegaan. Ik stuur dit rapport binnenkort aan uw Kamer.
Marpol Annex VI verbiedt bijmenging van een aantal stoffen. Zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
Zijn er ontwikkelingen om de speciale zwaveldioxide emissienormen, die sinds 2006 gelden voor de Noordzee als SOx controle gebied, uit te breiden naar andere gebieden en voor andere schadelijke stoffen? Zo nee, bent u bereid om dit binnen de Internationaal Maritime Organization (IMO), de landen die betrokken zijn bij de Oslo and Paris Conventions for the protection of the marine environment of the Nord-East Atlantic (OSPAR) of EU-verband op de agenda te zetten?
Nederland is voorstander van het uitbreiden van de SECA’s en dringt er in internationaal overleg steeds sterk op aan dat dit gebeurt. Dit is goed voor het milieu en voor het level playing field.
Tweehonderd mijl ten westen en ten oosten van de kusten van Noord-Amerika geldt vanaf augustus 2011 een Emission Control Area voor SOx en vanaf 2016 ook voor NOx.
Er liggen verder geen concrete voorstellen op tafel, maar in de IMO wordt regelmatig gesproken over de mogelijkheid van uitbreiding van het aantal Emission Control Areas. Denk hierbij bijv. aan de Middellandse zee en de zeeën voor de kusten van Mexico, Australië, Korea en Japan en in de Straat van Malakka. Uiteraard is het de verantwoordelijkheid van de landen die deze zeeën omringen om een afweging te maken en eventueel in IMO initiatieven op dit gebied te nemen.
In 2015 zal, conform de internationale regelgeving Marpol Annex VI, voor zgn. SOx Emission Control Areas (SECA’s) als Noordzee en Oostzee strengere normen gaan gelden ten aanzien van het zwavelgehalte voor scheepsbrandstof. Minder zwavel in de brandstof betekent minder uitstoot van SOx. De zwavelnorm zal gaan van 1,0% nu naar 0,1% in 2015.
Marpol Annex VI biedt aan de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) de mogelijkheid om een (gedeelte van een) zee aan te wijzen tot NOx emissie controle gebied (NECA). In zo’n gebied zullen vanaf 1 januari 2016 voor nieuw te bouwen schepen 80 procent strengere eisen ten aanzien van NOx-uitstoot gaan gelden. Op dit moment onderzoeken de acht Noordzeelanden de voor- en nadelen van zo’n besluit, zowel wat betreft luchtkwaliteit als wat betreft economisch belang.
Hierbij wordt samengewerkt met de Oostzeelanden, waar vergelijkbare onderzoeken worden gedaan of al zijn afgerond.
Het eventueel verbieden van emissierechten afkomstig van Clean Development Mechanism- en Joint Implementation-projecten op basis van HCFK-22 of N2O voor sectoren buiten de emissiehandel |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de plannen van andere lidstaten van de Europese Unie om het verbod op het gebruik van emissierechten afkomstig van HFK-(fluorkoolwaterstoffen), en N2O-projecten binnen het Europese systeem voor handel in broeikasgasemissierechten (ETS) ook toe te gaan passen op sectoren die buiten het ETS vallen?
Ja.
Wat is uw reactie op de oproep van landen waaronder Denemarken, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Zweden, Oostenrijk, België en Griekenland om het gebruik van deze rechten afkomstig van HFK en N2O projecten niet meer toe te staan na 2012?
Ik sta sympathiek tegenover dat voorstel. Eerder heb ik over dit onderwerp Kamervragen van het lid Van Veldhoven beantwoord1. In lijn met die antwoorden ga ik ervan uit dat deze aankopen na 2012 niet gebruikt zullen worden. Ik zal de gevolgen daarvan nauwlettend volgen en bestuderen.
Kunt u aangeven of nationale verschillen in de reikwijdte van een dergelijk verbod voor non ETS sectoren belangrijke gevolgen kunnen hebben voor de relatieve concurrentiepositie?
Op dit moment is de Nederlandse overheid verantwoordelijk voor het eventueel overschrijden van de totale emissieruimte voor de non ETS sectoren en compenseert zij dit door de aankoop van emissierechten afkomstig van CDM- en JI-projecten. In deze situatie zijn er geen gevolgen voor de relatieve concurrentiepositie.
Kunt u aangeven wat er gebeurt met Clean Development Mechanism (CDM) en Joint Implementation-projecten op basis van HCFK-22 of N2O, wanneer dit verbod slechts door een deel van de Europese lidstaten wordt doorgevoerd? Neemt daarmee de kans toe dat bedrijven uit landen die geen verbod instellen, de financiering van dezelfde projecten zullen overnemen?
Voor projecteigenaren van Clean Development Mechanism (CDM)- en Joint Implementation-projecten die HCFK-22 of adipinezuur produceren (waarbij de laatste N2O uitstoten) zal het lastiger worden om de van deze projecten afkomstige emissierechten te verkopen.
De kans dat bedrijven uit landen die geen verbod instellen de financiering zullen overnemen zal niet veranderen, omdat het voor het financieren van deze projecten niet van belang is of een bedrijf wel of niet gevestigd is in een land dat een verbod heeft ingesteld.
Waar het de koop van de uit deze projecten afkomstige emissierechten betreft, kan een verschuiving plaatsvinden naar bedrijven in landen die geen verbod instellen. Echter bedrijven die onder het ETS vallen kunnen deze emissierechten niet gebruiken. En bedrijven niet vallend onder het ETS hebben geen belang bij de aankoop van deze emissierechten, omdat ze geen emissieplafond hebben.
Bent u van plan het verbod op het gebruik van dergelijke emissierechten uit te breiden naar Nederlandse sectoren die buiten het ETS vallen?Zo nee, kunt u aangeven waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag nummer 2 en 3.
De mogelijkheden voor het verbieden van een boomkorvisserij in Natura 2000-gebieden |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het boek «Het Dilemma van de Noordzee: intensief gebruik en het grootste natuurgebied van Nederland» en specifiek het hoofdstuk «Omploegen van Natura 2000-gebieden op de Noordzee is toegestaan»?
Ja.
Deelt u de analyse dat er voldoende wetenschappelijke bewijs is waaruit blijkt dat de boomkorvisserij de beschermde habitats – met name de permanent overstroomde zandbanken (H1110B) en de daarin levende organismen – van de vier zeevogelsoorten aantast en dat er daarmee een voldoende reden is om boomkorvisserij in de Natura 2000 gebieden op de Noordzee per direct te verbieden?
Al enige tientallen jaren wordt er onderzoek gedaan naar de effecten van de boomkorvisserij met wekkerkettingen (hierna: de boomkorvisserij) op de zee (bodem) en de daarin levende organismen. Hieruit blijkt dat deze vorm van visserij effecten heeft op de bodem en de daarin levende mariene organismen inclusief de schelpdieren. Fluctuaties in voedselbeschikbaarheid kunnen worden veroorzaakt door een combinatie van menselijk gebruik en bijvoorbeeld klimaatverandering, vervuiling, eutrofiering, concurrentie tussen schelpdiersoorten onderling of een nog onbegrepen natuurlijke populatiedynamiek.
Een verbod op de boomkorvisserij in de Natura 2000-gebieden zou alleen te rechtvaardigen zijn indien de negatieve effecten van die visserij niet kunnen worden ondervangen door maatregelen. De vraag of mitigatie mogelijk is en in welke vorm dat dient plaats te vinden, zal worden beantwoord in de passende beoordeling boomkorvisserij. Deze is nodig om een aanvraag voor een vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 in te kunnen dienen. Zie in dit verband ook het antwoord op de samengevoegde vragen 3 en 7 hieronder.
Klopt het dat uw voorganger handhavingsverzoeken heeft afgewezen omdat zij niet bevoegd zou zijn geweest om tegen buitenlandse vissers op te treden?
Zie het antwoord onder vraag 7.
Bent u niet op grond van artikel 9 van de Basisverordening Visserij – onderdeel van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid – bevoegd niet-discriminerende maatregelen te nemen binnen de 12-mijls-zone om «het effect van visserij op de instandhouding van mariene ecosystemen tot een minimum te beperken»?
De hoofdregel is dat visserij beperkende maatregelen op Europees niveau worden vastgesteld. De Europese Commissie neemt het initiatief tot het doen van voorstellen. De verordening (Verordening (EG) nr. 2371/2002) voorziet in de mogelijkheid dat lidstaten nationale niet-discriminerende maatregelen treffen voor de instandhouding en het beheer van visbestanden, en om het effect van visserij op de instandhouding van natuurgebieden tot een minimum te beperken, binnen de 12-mijlszone. Dit onder voorwaarde dat er geen instandhoudings- en beheersmaatregelen zijn vastgesteld door de Gemeenschap en de maatregelen verenigbaar zijn met de doelstellingen van de Basisverordening.
Wanneer de nationale maatregelen mogelijke gevolgen hebben voor buitenlandse vaartuigen, dient een notificatieprocedure te worden doorlopen. In het kader van deze notificatieprocedure kan de Europese Commissie de nationale maatregel bevestigen, intrekken of wijzigen. Deze wordt dientengevolge van toepassing op buitenlandse vaartuigen. Wanneer de maatregelen alleen van toepassing zijn op Nederlandse vaartuigen, is geen notificatieprocedure vereist.
Betekent dit niet dat u een dergelijke maatregel kunt nemen voor alle zware boomkorvissers in de territoriale zee liggende gebieden – de Voordelta en de Noordzeekustzone 2?
Ja, ik kan dergelijke maatregelen treffen indien die voldoen aan de onder vraag 4 gegeven Europeesrechtelijke randvoorwaarden en indien daartoe een ecologische noodzaak is.
Is het niet zo dat Nederland op grond van de gemeenschapstrouw (artikel 4, derde lid Verdrag betreffende de Europese Unie) zelfs de plicht heeft, om op grond van de Habitatrichtlijn visserijmaatregelen te nemen, aangezien in het Gemeenschappelijk Visserijbeleid de natuurbeschermingsverplichtingen van de Habitatrichtlijn niet uitputtend geregeld zijn?
Binnen de kaders zoals geschetst in de antwoorden op vragen 4 en 5 ben ik mede op grond van het beginsel van gemeenschaptrouw gehouden visserijmaatregelen te treffen om aan de verplichtingen van het Gemeenschapsrecht, i,.c. de Habitatrichtlijn en Gemeenschappelijk Visserijbeleid, te voldoen. Om aan deze plicht invulling te geven, worden de nodige stappen gezet. Zie hiervoor de antwoorden op vragen 3 en 7, en met name de onderdelen die betrekking hebben op de NB-vergunningplicht en de passende beoordeling boomkorvisserij.
Kunnen we van u handhaving verwachten nu ook uit een recent openbaar gemaakte brief van de Europese Commissie van 23 juli 2010 blijkt dat nationale maatregelen mogelijk zijn?
De toenmalige minister van LNV heeft in 2009 inderdaad afwijzend beslist op toen ingediende verzoeken tot handhaving van de Natuurbeschermingswet 1998. Zij heeft deze verzoeken afgewezen mede gelet op de onmogelijkheid om handhavend op te treden tegen buitenlandse vissers. Wel optreden tegen Nederlandse vissers en niet tegen buitenlandse vaartuigen is in strijd met het beginsel van level playing field. De beslissing om niet handhavend op te treden is momenteel onderwerp van geschil in een beroepsprocedure bij de Raad van State. Om die reden ga ik daar hier niet verder op in.
In de bedoelde brief van de Europese Commissie heeft de EC aangegeven dat het mogelijk is om onder bepaalde omstandigheden de vergunningplicht van de Natuurbeschermingswet 1998 op te leggen aan buitenlandse vaartuigen. Dit is een beleidswijziging van de EC die in een eerder geval (Voordelta, 2008) nog heeft aangegeven een vergunningplicht voor buitenlandse vaartuigen in de 12 mijlszone niet te accepteren. Een van de bijkomende voorwaarden is notificatie van visserijbeperkende maatregelen onder Verordening 2371/2002 aan de EC.
Om te komen tot een vergunning voor Nederlandse en buitenlandse vaartuigen zijn Imares en HWE bezig om ten spoedigste een zgn. passende beoordeling op te zetten voor de boomkorvisserij. Het doel van deze passende beoordeling is om te dienen als ecologische onderbouwing voor een vergunningaanvraag die naar alle waarschijnlijkheid in mei aanstaande door het bedrijfsleven zal worden ingediend.
Ik zal daarop een besluit nemen dat gebaseerd is op de inhoud van de passende beoordeling en op de vraag of het aangeboden maatregelenpakket voldoende is om de negatieve effecten van de boomkorvisserij weg te nemen.
Ik meen dat met deze gang van zaken de afronding van een vergunningprocedure onder de Natuurbeschermingswet 1998 nabij is en dat dan handhaving kan plaatsvinden t.o.v. Nederlandse en buitenlandse vaartuigen.
De bouw van megastallen |
|
Rik Grashoff (GL), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
In uw brief (Kamerstuk 28 286, nr. 494) stelt u dat u de motie Grashoff en Van Veldhoven (Kamerstuk 28 286, nr. 488) onder de aandacht zal brengen van provincies en gemeenten.; hebt u dit intussen gedaan? Zo ja, op welke wijze? Kunt u een afschrift aan de Kamer sturen van eventuele brieven die u hierover aan gemeenten en/of provincies hebt geschreven? Zo nee, bent u bereid dit dan zo spoedig mogelijk te doen?
Op vrijdag 25 maart heb ik een brief verzonden naar het College van Gedeputeerde Staten van alle twaalf provincies en het bestuur voor de Verening van Nederlandse Gemeenten (VNG). De betreffende brieven vindt u in de bijlage.1
Klopt het dat sommige gemeenten zich op het standpunt stellen dat bovengenoemde motie voor gemeenten niet uitvoerbaar is, omdat de motie een economische omvang als criterium stelt, daar waar een verzoek tot wijziging van een bestemmingsplan op ruimtelijke gronden dient te worden beoordeeld. Deelt u de mening dat de grootte aanduiding van 300 NGE de facto verwijst naar een ruimtelijke norm, gezien het feit dat voor de verschillende diersoorten er een betrekkelijk eenduidige omrekenfactor is van aantal dieren x minimale oppervlakte per dier?
Bent u bereid om gemeenten en provincies hier zo spoedig mogelijk actief op te wijzen en de te hanteren omrekenfactoren voor koeien, varkens en pluimvee in een (aanvullende) brief aan provincies en gemeenten mede te delen?
Kunt u bevestigen dat provincies en gemeenten hiermee een bruikbaar en voldoende handvat hebben om tot de gewenste tijdelijke stop op de bouw van megastallen te komen?
Zo nee, welke aanvullende initiatieven denkt u te nemen, in het licht van de uitgesproken bereidheid tegemoet te willen komen aan de wens van de Tweede Kamer om «tijdens de maatschappelijke dialoog megastallen mogelijk ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan» (Kamerstuk 28 286, nr. 494)?
Kunt u deze vragen voor 1 april 2011 beantwoorden?
Ik heb de beantwoording van uw vragen met spoed ter hand genomen.
De lekkage van benzinedampen bij de ISLA-raffinaderij |
|
Ineke van Gent (GL), Wassila Hachchi (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat vorige week meer dan 1 000 kinderen geen onderwijs hebben kunnen volgen wegens ernstige stankoverlast door de ISLA raffinaderij?12
De mediaberichten spreken inderdaad van dit aantal. Ik kan dat niet bevestigen.
Waardoor is deze stankoverlast veroorzaakt? Klopt het dat er sprake zou zijn van een lekkage van benzinedampen? Wanneer is de stankoverlast geconstateerd? Zijn er voor mens en milieu schadelijke stoffen vrijgekomen?
Ik kan de gevraagde informatie niet vertrekken en zij valt niet onder de informatie waarvoor artikel 68 van de Grondwet geldt. Het is de regering van Curaçao die verantwoordelijk is voor het milieubeleid, voor de uitvoering daarvan door de relevante Curaçaose overheidsinstanties en voor de informatieverstrekking naar het Curaçaose parlement en de bevolking.
Wanneer waren er meetgegevens voorhanden over de luchtkwaliteit ter plaatse? Gaven deze meetgegevens aanleiding om handhavend op te treden? Zo ja, is daartoe ook overgegaan? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat meer malen per jaar tot evacuatie van scholen en omwonenden wegens door de ISLA veroorzaakte stankoverlast moet worden overgegaan? Zo nee, waarom niet?
Het is uiteraard onwenselijk indien scholen moeten worden ontruimd door overlast veroorzaakt door een bedrijf.
Wat is de stand van zaken van de ontwikkeling van alternatieven voor de ISLA raffinaderij? In hoeverre worden de afspraken rond het SEI op dit moment nageleefd? Op welke wijze wordt het gevolg van de door de ISLA raffinaderij veroorzaakte verontreiniging verwerkt in de nota Caribische Natuur?
In januari van dit jaar heb ik met Curaçao in het kader van het Sociaal Economisch Initiatief (SEI) de volgende afspraken gemaakt met betrekking tot de toekomstvisie op de raffinaderij:
De afspraken die in januari van dit jaar omtrent het SEI zijn gemaakt worden tot nu toe nageleefd.
Het Natuurbeleidsplan voor Caribisch Nederland voor de periode 2011–2016 betreft alleen de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het natuur- en milieubeleid op Curaçao, Aruba en Sint Maarten is een autonome verantwoordelijkheid en daardoor primair een aangelegenheid van regering en parlement aldaar.
Bent u van mening dat de handhaving van de aan de ISLA raffinaderij gestelde voorwaarden met het oog op het uitblijven van een adequate bestuurlijke reactie op de frequente, voor mens en milieu schadelijke uitstoot een Rijksaangelegenheid is? Zo nee, waarom niet?
De regering van Curaçao heeft meermalen aangegeven dat het de geldende milieunormen wat betreft de uitstoot door de raffinaderij zal handhaven. Zulks is ook door middel van een rechterlijke procedure afgedwongen. Ik zie geen aanleiding het milieubeleid op Curaçao tot Koninkrijksaangelegenheid te maken.
Bent u bereid om de regering van Curaçao te vragen welke stappen zij onderneemt in reactie op deze recente ontwikkelingen?
De situatie betreffende de raffinaderij is een terugkerend onderwerp in mijn besprekingen met de regering van Curaçao. Tijdens mijn meest recente reis heb ik mij laten informeren over de huidige situatie en de bezorgdheid van de Tweede Kamer omtrent de milieuaspecten overgebracht. Deze zorgen worden overigens – zoals ook blijkt uit de meegestuurde brief – gedeeld door de Curaçaose regering.3
De plannen van de Europese Commissie om brandstofheffingen sterker aan energie-inhoud te koppelen |
|
Wouter Koolmees (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving1 over de plannen van de Europese Commissie om brandstofheffingen sterker aan energie-inhoud te koppelen dan nu het geval is?
Ja.
Heeft u reeds contact gehad met de Europese Commissie of met andere Europese landen over de in het artikel genoemde voorstellen?
Ja. Op 28 maart 2007 heeft de Europese Commissie het Green Paper on market-based instruments for environmental and energy related policy purposes (COM(2007)140final) gepubliceerd. Hierin zijn door de Europese Commissie onder meer vragen aan lidstaten en overige belanghebbenden gesteld met het oog op een mogelijke herziening van de Richtlijn Energiebelastingen2. Nederland heeft per brief gereageerd op het groenboek. De conceptversie van deze brief3 is 21 juni 2007 met uw Kamer besproken4. Daarnaast is vanuit de Europese Commissie in 2009 informeel een presentatie verzorgd voor diverse belanghebbenden over haar ideeën rond een herziening van de Richtlijn Energiebelastingen.
Wat is uw reactie op de stelling, die in de in het artikel aangehaalde conceptvoorstellen centraal zou staan, dat «. . .de energiebelasting achterhaald is en te weinig rekening houdtmet het energie- en klimaatbeleid van de EU»?
De Europese Commissie heeft aangekondigd op korte termijn met een voorstel tot wijziging van de Richtlijn Energiebelastingen te willen komen. Mocht de Europese Commissie een voorstel indienen, dan zullen de Eerste en Tweede Kamer door middel van het zogenoemde BNC-fiche op de hoogte worden gebracht van dit voorstel en de eerste positie van het kabinet ter zake. Deze eerste positie kan pas worden vastgesteld nadat duidelijk is hoe het voorstel luidt.
Een analyse van de effecten van het voorstel voor Nederland, zoals budgettaire gevolgen, gevolgen voor het Nederlandse fiscale stelsel alsmede de doelstellingen op het terrein van duurzame energie, de reductie van CO2-uitstoot en energiebesparing, zal op dat moment gemaakt worden. Wel wordt op dit moment in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu een onderzoek uitgevoerd door CE Delft/Ecofys naar de mogelijke gevolgen van de in een werkdocument van de Europese Commissie opgenomen ideeën. Dit werkdocument is gepubliceerd op de website www.euractive.com5 en betreft in concept de wijzigingen van de Richtlijn Energiebelastingen waar de Europese Commissie destijds (2009) aan dacht.
Kunt u toelichten wat de gevolgen voor het milieu en de schatkist zijn als heffingen op brandstoffen «op basis van CO2-emissies bij verbruik van de energie, en op basis van de energiewaarde van een brandstof» worden gebaseerd, zoals in het artikel wordt gesuggereerd?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat het sterker relateren van heffingen op brandstoffen aan de energiewaarde van een brandstof of CO2-emissie bij gebruik van energie, als deze in EU- verband budgetneutraal worden ingevoerd, de kabinetsdoelstellingen op vlak van duurzame energie en CO2 beperking dichterbij zouden brengen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten wat de effecten zijn van het sterker relateren van heffingen op brandstoffen aan de energiewaarde van een brandstof of CO2-emissie bij gebruik van energie voor het gebruik van diesel, en de daarmee samenhangende gevolgen voor de Nederlandse luchtkwaliteit?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de in de Brede Heroverwegingen 1 en 3 gekwantificeerde potentiële opbrengsten van het afbouwen van de accijnskortingen voor de binnenvaart in het kader van de Akte van Mannheim, en het afschaffen van de tariefdifferentiatie tractoren en mobiele werktuigen, in Europees verband onder de aandacht te brengen als onderbouwing van de mogelijke baten van het sterker koppelen van heffingen aan de energiewaarde van brandstoffen?
Ik ben van mening dat een discussie over accijnsvrijstellingen, accijnsverlagingen en/of heffingen gevoerd moet worden in het kader van de Europese besprekingen over de aanpassing van de Richtlijn Energiebelastingen en over het op 28 maart jl. verschenen Europese Witboek Vervoer. In het Witboek Vervoer geeft de Europese Commissie onder meer aan verder te willen gaan met het internaliseren van de externe kosten in alle vervoersmodaliteiten, rekening houdend met de verschillen tussen de modaliteiten en te streven naar het opheffen van distorsies. Meer specifiek voor de binnenvaart zal de Europese Commissie bezien of het internaliseren verplicht toegepast zou kunnen worden op de Europese binnenwateren (de Europese Commissie heeft deze actie voorzien tussen 2016 en 2020). Het kabinet zal u op korte termijn de reactie op het Witboek Vervoer doen toekomen.
Bent u bereid in overleg met de andere landen die de Akte van Mannheim ondertekend hebben, een analyse te maken van de ecologische en economische kosten en baten van het invoeren van een gebruiksheffing voor de binnenvaart en bij een positieve uitkomst deze mogelijkheid in Europees verband te agenderen?
Zie antwoord vraag 7.
Afrekenbare en controleerbare doelstellingen ten aanzien van het gebruik van antibiotica in de (pluim)veehouderij |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nieuwe aanwijzing: kip risico voor gezondheid»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de wetenschappelijke onderzoeksresultaten die in het artikel aangehaald worden over het verband tussen het gebruik van antibiotica in de (pluim)veehouderij en antibioticaresistentie bij bacteriën?
Zoals uit de onderzoeksresultaten van oktober 2010 blijkt, is er sprake van een mogelijk verband tussen de consumptie van kippenvlees en het vóórkomen van ESBL-producerende bacteriën bij mensen. In het NRC artikel wordt geschetst dat een deel van de ESBL-producerende bacteriën die bij de mens worden gevonden genetisch niet te onderscheiden is van ESBL- producerende bacteriën die bij kippen worden gevonden. Naar aanleiding van deze onderzoeksresultaten is er in oktober 2010 een tweede deskundigenberaad bij het RIVM over ESBL-producerende bacteriën belegd. Dit deskundigenberaad was een vervolg op een deskundigenberaad dat heeft plaatsgevonden in maart 2010. De adviezen van de deskundigen luiden:
De Gezondheidsraad is ondertussen om advies gevraagd. De hoofdvraag van de adviesaanvraag is: «wat zijn de risico’s voor de volksgezondheid van het gebruik van antibiotica in de veehouderij». Het advies wordt in de zomer van 2011 verwacht. De Gezondheidsraad zal zich ook uitspreken over de wijze waarop resistente bacteriën worden overgedragen.
Ondertussen wordt er gewerkt aan reductie van het gebruik van antibiotica in de veehouderij. Voor de maatregelen die worden genomen om het antibioticumgebruik te verminderen verwijs ik u naar de brief van staatssecretaris Bleker en mij van 8 december 20102.
Deelt u de conclusie van de heer Roel Coutinho in het artikel dat «het zeer waarschijnlijk is dat voedsel een belangrijke bron is van deze antibioticaresistente bacteriën»? Zo ja, wat voor conclusies verbindt u hieraan voor de aanpak van antibioticagebruik in de (pluim)veehouderij?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het kabinet 20% minder antibioticagebruik wil in de veehouderij in 2011 en 50% minder in 2013?
Ja dat klopt.
Wat is het exacte doel, uitgedrukt in meetbare indicatoren? Welke effect- en prestatie-indicatoren worden gehanteerd? Kunt u aangeven hoe dit doel vertaald wordt naar specifiek de pluimveehouderij?
De reductiedoelstellingen zijn generiek geformuleerd over alle sectoren heen. Dat betekent dat alle specifieke sectoren deze doelstelling gewoon moeten halen.
Het gebruik van antibiotica in de veehouderij wordt al enkele jaren jaarlijks gerapporteerd in MARAN3. Deze rapportage is wetenschappelijk onderbouwd en is in Europa de enige in haar soort. In MARAN worden twee soorten gegevens gepubliceerd:
De MARAN rapportages geven trends aan. Het richtpunt voor de doelstellingen is het gebruik in 2009. De reductie zal daar naar worden herleid.
Algemeen verbindend verklaren
Het transparant maken van het antibioticagebruik is een belangrijk onderdeel van het antibioticabeleid voor de veehouderij. Door afspraken over databases waarin dierenarts of veehouder de voorgeschreven/afgeleverde/gebruikte middelen bijhouden algemeen verbindend te verklaren wordt dit gebruik inzichtelijk gemaakt.
In onze brief van 8 december 2010 kondigden wij een wijziging aan van de Diergeneesmiddelenwet waarmee het vooruitlopend op de Wet dieren mogelijk wordt gemaakt om private afspraken over de centrale registratie van het antibioticagebruik algemeen verbindend te verklaren. Daarmee worden de veehouderijsectoren ondersteund bij de realisatie van een sectorbrede centrale registratie. Het desbetreffende wetsvoorstel is klaar en wordt op dit moment met relevante partijen besproken. Op basis daarvan zal het voorstel zo snel mogelijk aan uw Kamer worden gestuurd.
Vanaf het moment dat registratie van gebruik verplicht is, kan het gebruik van antibiotica in de veehouderij exact worden vastgesteld. Het is belangrijk dat er naast de MARAN-cijfers, die weliswaar wetenschappelijk onderbouwd zijn maar deels voortkomen uit een steekproef, ook getailleerde gegevens per sector bekend worden. Dan kan het een aan het ander aan elkaar gerelateerd worden. Om ervoor te zorgen dat er uitspraken gedaan kunnen worden over de voortgang van de reductie in het gebruik, is het van belang dat de oude manier van meten en het meten via de nieuwe, algemeen verbindend verklaarde databases een heel kalenderjaar parallel plaatsvindt. Door de metingen parallel te laten lopen is vergelijking mogelijk. Hierdoor kunnen vervolgens, met terugwerkende kracht, reductiedoelstellingen worden omgezet in concrete hoeveelheden.
De verkoopcijfers van FIDIN laten over 2010 een afname zien van de verkoop van antibiotica van 12%. Omdat in MARAN is aangetoond dat de verkoopcijfers en de resultaten van de wetenschappelijke steekproef in grote lijnen overeenkomen mogen wij concluderen dat er in 2010 een daadwerkelijke vermindering in gebruik heeft plaatsgevonden.
In de brief die de staatssecretaris van EL&I en ik op 8 december 2010 gezamenlijk stuurden geven wij ook een aantal effect- en prestatie-indicatoren aan die eveneens een indicatie geven over de voortgang van het proces. Het gaat hier onder meer om:
Wat is het uitgangspunt (nulmeting) per 1 januari 2011 uitgedrukt in deze meetbare indicatoren? Welke hoeveelheid antibioticagebruik hanteert u als referentiewaarde om de vermindering in 2011 en 2013 aan te relateren? Kunt u aangeven hoe deze referentiewaarde vertaald wordt naar de pluimveehouderij?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is het tussendoel voor deze doelstelling in 2012? Kunt u aangeven of het terugdringen van het gebruik van antibiotica met 20% in 2011 op schema ligt in de veehouderij en specifiek de pluimveehouderij?
Zie antwoord vraag 5.
Welke concrete maatregelen gaat het kabinet nemen om deze doelstellingen te bereiken? Wanneer gaat het kabinet deze maatregelen nemen?
Ik wil wederom verwijzen naar de brief die ik op 8 december 2010 gezamenlijk stuurde met de staatssecretaris van EL&I. De veehouderijsectoren moeten de doelstellingen bereiken en de overheid zal de aanpak vanuit de sectoren versterken met een aantal maatregelen. Dit zijn onder andere:
Mochten de tussentijdse reductieresultaten die de veehouderijsectoren behalen tegenvallen dan kan dit aanleiding geven het beleid aan te scherpen. Ook het advies van de Gezondheidsraad, waaraan ik veel waarde hecht en dat ik in de zomer van 2011 verwacht, kan tot aanpassingen leiden.
Welke instrumenten en middelen zijn er beschikbaar om deze doelstellingen te bereiken? Overweegt u om met wetgeving te komen indien de tussendoelstellingen niet gehaald worden? Kunt u aangeven hoeveel capaciteit er in de vorm van fte er bij de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) beschikbaar is voor de handhaving van regelgeving ten aanzien van antibiotica?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u in EU-verband actief aandacht gevraagd voor de problematiek in verband met het vraagstuk rondom antibioticagebruik in de Nederlandse (pluim)veehouderij en de relatie tot resistente bacteriën? Bent u van plan dit in de toekomst te doen?
Nederland is betrokken bij de ontwikkeling van een Europese aanpak. De Europese commissie is voornemens in november haar vijf jarenstrategie te presenteren voor de aanpak van antibioticaresistentie in zowel de humane gezondheidszorg als de veterinaire zorg. Daarnaast is er een gesprek geweest tussen staatssecretaris Bleker en commissaris Dalli waar het onderwerp aan de orde is gekomen.
Bent u bekend met vergelijkbare beleidsplannen uit andere Europese landen met als doel het terugdringen van het gebruik van antibiotica in de (pluim)veehouderij? Zo ja, kunt u aangeven welke indicatoren gebruikt worden om het beleid te evalueren?
In veel Europese landen heeft het terugdringen van antibiotica in de veehouderij nauwelijks prioriteit. De resistentievorming in de gezondheidszorg is daar een veel groter probleem dan de resistentieproblematiek in de veehouderij. Desondanks zijn er ook landen waar resistentie nog weinig aandacht krijgt terwijl resistentie er veelvuldig voorkomt. Samen met de Scandinavische landen loopt Nederland voorop bij pogingen om antimicrobiële resistentie in de praktijk te verminderen. Zover bekend zijn er geen andere landen die soortgelijke doelstellingen als Nederland hebben geformuleerd.
Voor gezamenlijke doelstellingen is nu dan ook geen draagvlak binnen de EU. Wel is er draagvlak om gezamenlijk het gebruik van antibiotica in kaart te brengen en te monitoren op antibioticaresistentie bij mensen, bij dieren en op voedsel. Nederland heeft ambtelijk aangedrongen op concrete, in EU-verband, te stellen doelen met betrekking tot vermindering van de problematiek.
Wat betreft het antibioticagebruik in de humane sector doet Nederland het ten opzichte van andere Europese landen goed. Op dit gebied heeft Nederland in Europa dan ook al jaren een stimulerende rol.
Kunt u de Kamer een overzicht geven van de gekwantificeerde doelstellingen ten aanzien van het terugdringen van gebruik van antibiotica in de (pluim)veehouderij die andere lidstaten hanteren?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid om in EU-verband aan te dringen op vergelijkbare doelstellingen als in Nederland ten aanzien van het terugdringen van het gebruik van antibiotica, met het oog op het behouden van een gelijk speelveld voor de Nederlandse (pluim)veehouderij? Zo ja, kunt u aangeven welke concrete stappen u op dit punt genomen hebt, of gaat nemen?
Zie antwoord vraag 11.
Een onderzoek naar de effecten van de verhoging van de maximumsnelheid op de CO2-uitstoot |
|
Kees Verhoeven (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Bent u bekend met de brief van de demissionaire minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de informateur inzake «Verhoging maximumsnelheid en CO2-uitstoot»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusies van deze brief, namelijk dat een generieke verhoging van de maximumsnelheid naar 130 km/u zal leiden tot een toename van de CO2-uitstoot met 0,6 en van de NOx-uitstoot met 25%, en dat nader onderzoek nodig is om de gevolgen van specifieke snelheidsverhogingen voor bepaalde wegvakken en bepaalde uren in kaart te brengen?
De bevindingen die in genoemde brief zijn opgenomen betreffen indicatieve schattingen van (de advies- bureaus) TNO en PBL. Voor een nauwkeuriger beeld van de effecten is nader onderzoek noodzakelijk. Daarvoor is het noodzakelijk de vormgeving van de (dynamische) verhoging van de maximumsnelheid uit te werken. Uw kamer wordt vanzelfsprekend over de uitkomsten van deze onderzoeken geïnformeerd.
Waarom is de verhoging van de maximumsnelheid opgenomen in het Regeerakkoord, terwijl uit bovengenoemde brief blijkt dat dat negatieve effecten op de CO2- en NOx-uitstoot heeft?
In het voorjaar verwacht ik u te kunnen informeren over de aanpak van de verhoging van de maximumsnelheid, waaronder de wijze waarop de effecten van de snelheidsverhoging worden onderzocht. Hierbij zal ik de vragen die u hierboven gesteld heeft meenemen
Wat zijn de gevolgen van een toename van de CO2-uitstoot en de NOx-uitstoot door het verhogen van de maximumsnelheid voor het halen van de emissiedoelen op Europees niveau en in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit? Kunt u aangeven welke specifieke knelpunten ontstaan door een verhoging van de CO2- en de NOx-emissies?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de effecten op CO2-uitstoot en luchtkwaliteit van de snelheidsverhoging naar 130 km/u op specifieke trajecten en op specifieke tijdstippen, alvorens u overgaat tot een verhoging van de maximumsnelheid op deze trajecten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de onderzoeken van TNO en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) met indicatieve inschattingen van de gevolgen van de verhoging van de maximumsnelheid voor de CO2-uitstoot naar de Tweede Kamer te zenden?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er meer onderzoeken in verband met de verhoging van de maximumsnelheid uitgevoerd in opdracht van de informateur? Zo ja, over welke aspecten handelen deze onderzoeken? Bent u bereid deze onderzoeken naar de Kamer te zenden?
Er zijn geen andere onderzoeken uitgevoerd in opdracht van dan wel ten behoeve van de informateur.
De inzet van Nederlandse CDM projecten gebaseerds op HFC en N20 beperkingen |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de voorstellen van Eurocommissaris Connie Hedegaard1 om, in verband met de problemen die geconstateerd zijn bij Clean Development Mechanism (CDM-) projecten gebaseerd op emissiebeperkingen van HFC en N2O, per 2013 de toepassing van deze technieken voor het voldoen van verplichtingen in het kader van het Europese emissiehandelssysteem in Europees verband te verbieden? Heeft u vernomen of de Europese Commissie van mening is dat vrijwel alle projecten die gebaseerd zijn op deze technieken geen netto beperking in uitstoot vertegenwoordigen?
Ja, ik ben op de hoogte van de voorstellen.
Ik heb niet vernomen dat de Europese Commissie van mening zou zijn dat vrijwel alle projecten die gebaseerd zijn op deze technieken geen netto beperking in uitstoot vertegenwoordigen.
De Europese Commissie noemt wel enkele andere redenen om emissierechten afkomstig van CDM- en Joint Implementation-projecten (JI projecten) die HCFK-22 of adipinezuur produceren – en daarmee HFK-23 of N2O uitstoten – vanaf 1 januari 2013 niet meer binnen het Europese emissiehandelssysteem (ETS) te accepteren:
Kunt u uiteenzetten of inmiddels bekend is of de inhoudelijke bezwaren die genoemd worden door de Europese Commissie, ook voor door Nederland aangekochte emissierechten gelden wat betreft de periode tot 2013? Zo ja, om welke hoeveelheid (ton CO2 emissie equivalenten) aan emissiebeperkingen gaat het?
Ik vind de door de Commissie genoemde redenen voor uitsluiting van de desbetreffende emissierechten vanaf 1 januari 2013 over het algemeen valide. Ik zie in dit Commissievoorstel geen aanleiding om af te zien van gebruik van reeds door Nederland aangekochte emissierechten voor naleving van het Kyoto-protocol. De Commissie geeft ook duidelijk aan dat de voorgestelde beslissing voor de uitsluiting pas geldt vanaf 1 januari 2013 en alleen betrekking heeft op het ETS.
In het Nederlands aankoopprogramma zit ook een aankoop van HFK-emissiereductie ter grootte van ca 2 Mton CO2-eq die pas in 2013 geleverd wordt en dus niet meer gecrediteerd kan worden voor de Kyoto verplichtingen. Er zijn nog geen afspraken over een vervolg op Kyoto en evenmin is al bekend of en hoeveel kredieten Nederland vanaf 2013 nodig zou hebben. Ik ga er daarom nu van uit dat deze aankopen in 2013 niet te crediteren zijn, maar zal vanzelfsprekend de gevolgen daarvan nauwlettend volgen en bestuderen.
Is er reeds meer informatie bekend over het onderzoek door de CDM Executive board van de United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC) naar dergelijke CDM-projecten gebaseerd op HFC en N20 beperkingen, waarvan uw ambtsvoorganger aangaf2 dat dit begin december voltooid zou zijn?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het eerste deel van deze brief.3
Kunt u uiteenzetten of het onderzoek van de CDM Executive board, dan wel het voorgenomen verbod van de Europese Commissie, voor u aanleiding zijn om de toepassing van een deel van de of alle nu voorziene emissierechten op basis van dergelijke projecten te heroverwegen? Zo ja, kunt u uiteenzetten wat dit betekent voor de mate waarin Nederland aan haar verplichtingen met betrekking tot emissiebeperkingen kan voldoen tussen nu en 2013?
De CDM Executive Board heeft besloten om de gerealiseerde emissiereducties uit reeds geregistreerde HFK-projecten goed te keuren. De rechten afkomstig van deze projecten voldoen derhalve aan de huidige regels en zullen worden ingezet voor de Kyoto doelstelling. Ook het Commissievoorstel geeft geen aanleiding om af te zien van gebruik van reeds door Nederland aangekochte emissierechten voor naleving van het Kyoto-protocol.
Uitspraken van de staatssecretaris over de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Bent u bekend met de in het Agrarisch Dagblad en door het ANP geciteerde cijfers over de mogelijke realisatie van de oorspronkelijke doelstellingen van de Ecologische Hoofdstructuur en het verkopen van natuurgrond123
Ja.
Kunt u aangeven wat precies bedoeld wordt met de begrippen «85 procent van de Ecologische Hoofdstructuur doelstelling» in de berichtgeving van het ANP en de «90 tot 92 procent van de oorspronkelijke plannen» die genoemd wordt in de artikelen van het Agrarisch Dagblad? Betreft dit de kwalitatieve of de kwantitatieve doelen van het groot project Ecologische Hoofdstructuur? Zijn inmiddels verworven ruilgronden in het genoemde percentage meegenomen? Is het genoemde percentage in- of exclusief de robuuste verbindingszones?
In het Regeerakkoord is bepaald dat in 2018 de herijkte EHS af is. Op dit moment is al zo’n 613 000 ha. van de oorspronkelijke 728 500 ha. van de EHS gerealiseerd. Dat is ongeveer 85%.
Het door mij genoemde percentage van 90–92% is een schatting, mede gebaseerd op de door het Kabinet ter beschikking te stellen financiële middelen. Forse ombuigingen zijn noodzakelijk en dus ook op het gebied van natuur. De verworven ruilgronden zijn in deze laatstgenoemde percentages meegenomen. Omdat het kabinet de robuuste verbindingszones heeft geschrapt, zijn zij geen onderdeel van de schatting. Zoals ik u ook in het WGO Natuur van 8 november 2010 heb aangegeven, streven wij ernaar om met de beschikbare middelen de herijkte EHS af te ronden. Het Kabinet zet vooral in op beheer en de kwaliteit van het bestaande.
De doelstelling van het Kabinet is met de schaarse middelen op een verstandige manier de oorspronkelijke doelstelling van de EHS-gebieden realiseren, vooral naar kwaliteit en minder naar kwantiteit. Hiermee is het stelsel van ecosystemen gewaarborgd. Ik redeneer dus meer vanuit de kwaliteit van systemen dan vanuit aantallen hectares.
Kunt u aangeven welke biodiversiteitdoelen verloren zouden gaan als 8–10 procent van de oorspronkelijk te realiseren Ecologische Hoofdstructuur geschrapt wordt? Bent u bereid te laten onderzoeken voor welke in 1982 voorkomende soorten geen gunstige randvoorwaarden voor instandhouding te garanderen zijn, zonder het voltooien van de Ecologische Hoofdstructuur?
De herijking van de EHS is er juist op gericht om binnen de nieuwe kaders de internationale biodiversiteitsdoelen te halen. Er is op dit moment geen aanleiding voor het door u genoemde onderzoek. Ik ga ervan uit dat de doelen gerealiseerd worden. We zullen moeten zorgen voor oplossingen die slimmer en goedkoper zijn.
Heeft u uw uitspraken over een mogelijke afname van 8–10 procent in het uiteindelijk te realiseren oppervlak van de Ecologische Hoofdstructuur, als invulling van de bezuinigingen, gebaseerd op berekeningen? Zo ja, kunt u die berekeningen openbaar maken en aangeven wat de marge van onzekerheid is bij het vaststellen van dit getal?
Zie antwoorden op vragen 2 en 3.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelen van reeds aangewezen Natura 2000 gebieden, door het schrappen van de Robuuste Verbindingszones? Bent u bereid op korte termijn onderzoek te doen naar het risico dat deze doelen niet haalbaar zijn mits het schrappen van de Robuuste Verbindingszones leidt tot geïsoleerde en dus minder gezonde populaties?
Kunt u aangeven of er ecologische argumenten ten grondslag liggen aan het afstappen van de in de Agenda Vitaal Platteland, als «een onlosmakelijk onderdeel» van de Ecologische Hoofdstructuur omschreven Robuuste Verbindingszones?
Bent u van mening dat de huidige begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur door de provincies op plaatsen leidt tot onvoldoende ruimtelijke samenhang van natuurgebieden? Zo ja, om welke gebieden gaat het?
Mijn prioriteiten voor de EHS liggen bij het nakomen van de internationale verplichtingen, in het bijzonder bij de realisatie van Natura 2000. Dit zal ook tot uitdrukking komen bij de herijking van de EHS. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voordat de stemmingen plaatsvinden over de moties bij de begroting van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie?
Ik leg de prioriteit bij het realiseren van de gebieden zelf. Daar ligt de essentie van de Ecologische Hoofdstructuur. De Robuuste Verbindingszones waren onevenredig duur en zijn daarom bij de noodzakelijke ombuigingen geschrapt.
Het CBS rapport "Critical materials in the Dutch economy" |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het CBS-rapport «Critical materials in the Dutch economy»?1
Ja. Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft de opdracht verstrekt om dit onderzoek uit te laten voeren.
Deelt u de zorgen rond het minder beschikbaar zijn van deze zeldzame aardmetalen door de Chinese exportbeperkingen zoals onder andere geuit door Duitsland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven welke gevolgen u hieraan verbindt?
Ja. Ik houd de situatie en ontwikkelingen rond de Chinese exportbeperkingen op zeldzame aardmetalen nauwlettend in de gaten.
Tot op heden hebben bij het ministerie van EL&I enkele Nederlandse bedrijven hun zorgen geuit over de Chinese beleidswijziging ten aanzien van zeldzame aardmetalen. Deze bedrijven zijn in hun productieketen afhankelijk van de invoer uit China van zeldzame aardmetalen. Op dit moment is er geen sprake van een acuut beschikbaarheidprobleem, maar is er bezorgdheid bij deze bedrijven over mogelijke beperkte toegang tot deze grondstoffen in de toekomst.
Uiteraard wordt er met China gesproken over de consequenties van de exportbeperkingen op zeldzame aardmetalen. China geeft in deze discussie aan dat het niet van plan is de export van zeldzame aardmetalen volledig stop te zetten. Bovendien staat de Wereldhandelsorganisatie WTO exportbeperkingen toe om de natuurlijke hulpbronnen in eigen land te conserveren. Dit argument mag echter niet worden misbruikt om de binnenlandse industrie te beschermen.
Onrechtmatige exportbeperkingen kunnen worden aangekaard bij de WTO. Als voorbeeld wijs ik op de consultaties die de EU, samen met de VS en Mexico, in mei 2009 met China is gestart onder het geschillenbeslechtingmechanisme van de WTO, vanwege vermeende onrechtmatige exportbeperkingen op negen andere grondstoffen dan zeldzame aardmetalen2. In maart van dit jaar is een panel opgericht. De uitspraak wordt begin 2011 verwacht.
De Europese Commissie is op dit moment bezig met het verzamelen van informatie om te bekijken of een zaak bij de WTO over zeldzame aardmetalen ook tot de mogelijkheden behoort. Nederland geeft hiervoor input om de belangen van de Nederlandse industrie daarbij mee te nemen.
Ik verwijs tevens naar het antwoord op Kamervragen van de leden Schaart en Nicolaï (beiden VVD) over de door China aangekondigde verlaging van de export van zeldzame aardmetalen (20102011-625).
Bent u van mening dat het wenselijk is om de effecten buiten de Nederlandse industrie van een eventueel tekort aan dergelijke zeldzame aardmetalen te onderzoeken, zoals hogere inflatie en eventuele beperkingen in de levering van bepaalde producten zoals laptops, telefoons, batterijen en computerchips?
Ja.
Zeldzame aardmetalen gelden als voorbeeld van een bredere groep voor Nederland relevante grondstoffen, waarbij tekorten de Nederlandse inzet op topgebieden en duurzame energie negatief kunnen beïnvloeden. Het CBS-onderzoek is uitgevoerd om zicht te krijgen op de grondstoffen waarvan de Nederlandse economie afhankelijk is.
Door op tijd in te zetten op grondstoffenefficiëntie, recycling en substitutie kunnen de mogelijke belemmeringen voor onze toekomstige economische groei omgezet worden in kansen die in Nederland en in het buitenland door onze industrie verzilverd kunnen worden. De uitkomsten van het onderzoek zijn daarom besproken met kennisinstellingen en brancheorganisaties. Met hen worden ook noodzakelijke vervolgstappen bezien.
Is er in Europees verband sprake van een coördinerend beleid ten aan zien van deze problematiek? Zo nee, bent u bereid het initiatief te nemen om dit onderwerp in het kader van de Europese discussie over het werkprogramma ten aanzien van resource efficiency van EU-commissaris Potocnik te agenderen?
Ja.
We herkennen het belang van het Flagship Resource Efficient Europe dat door de EU-commissaris Potoznik wordt ontwikkeld. De noodzaak om aan te sluiten bij het nieuwe Europese Industriebeleid en het Raw Materials Initiative van het DG Enterprise and Industry wordt door Nederland op EU-niveau bepleit.
Nederland zet op Europees niveau in op een geïntegreerde aanpak van duurzaam grondstoffenbeheer. Daarvoor dienen de verschillende EU-beleidskaders aan elkaar gekoppeld te worden. Het Flagship Resource Efficient Europe kan de verbindingen met andere beleidskaders waarborgen en aanvullen, met name op het gebied van energie en landbouwgrondstoffen.
Kunt u uiteenzetten welke initiatieven er bestaan ten aanzien van recycling van zeldzame aardmetalen en wat de potentie is om daarmee in een groter aandeel van de Europese vraag naar deze grondstoffen te voorzien?
Het instellen van exportrestricties door China op zeldzame aardmetalen en de daaraan gekoppelde prijsstijgingen heeft in Nederland en ook elders in de wereld geleid tot initiatieven voor terugwinning van zeldzame aardmetalen. Nederland heeft een prima uitgangspositie op het terrein van recycling en we zien dan ook een potentieel voor Nederland op dit gebied. Zo zijn er binnen het Materials innovation institute M2i – een publiek private samenwerking van industrieën en universiteiten ondersteund door mijn ministerie – enkele Nederlandse bedrijven die de terugwinning onderzoeken van zeldzame aardmetalen uit spaarlampen, batterijen en mogelijk andere afvalstromen. De ambitie van deze bedrijven is om in Nederland een terugwinningfabriek voor zeldzame aardmetalen te bouwen, waardoor Nederland een producent wordt van deze grondstoffen.
Nederland heeft alle elementen in huis om in de toekomst een belangrijke «recyclingrotonde» te worden voor Europa en daarbuiten.
Antibioticagebruik |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Kent u het bericht «Varkensboer onbetrouwbaar over antibiotica»?1
Ja.
Is het waar dat varkenshouders aan de slachterij moeten doorgeven of ze in de twee maanden voorafgaand aan de slacht antibiotica hebben toegediend aan de dieren?
Ja.
Klopt het gegeven dat negentig procent van de varkenshouders, wier vlees na controle toch resten van antibiotica blijkt te bevatten, zegt dat er geen middelen waren gebruikt?
In het artikel wordt aan een onderzoek van de Universiteit Wageningen gerefereerd. Uit dit onderzoek van meer dan 22 000 karkassen blijkt dat in 141 karkassen van varkens (0,62%) nog sporen van antibiotica aanwezig waren, waarvan het overgrote deel (85%) onder de wettelijke norm. Bij gehaltes onder deze norm is er geen gevaar voor de volksgezondheid. Uiteindelijk is bij 22 vleesvarkens (0,1%) van de 22 633 geteste vleesvarkens in 2007 en 2008 een overschrijding van de wettelijke norm gevonden.
Overschrijdingen van de wettelijke norm worden doorgegeven aan de nVWA. Indien mogelijk wordt een proces verbaal opgemaakt.
Het onderzoek toonde aan dat in 90% van de gevallen, waarbij sporen van antibiotica aanwezig waren, dit door de veehouder niet of onjuist vermeld werd. Dit is 0,56% van het totale aantal leveringen.
Wat is de omvang van het probleem? Bij hoeveel procent van het varkensvlees blijkt toch antibiotica te zijn gebruikt? Om hoeveel kilo en hoeveel boeren gaat het dan?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt al het vlees getest op resten van antibiotica? Zo nee, wie is verantwoordelijk voor het bepalen van de omvang en de uitvoering van de steekproef ?
Op basis van EU-Richtlijn 96/23 worden producten van dierlijke oorsprong getest. Dat geldt ook voor vlees. Deze richtlijn bepaalt de omvang van de steekproef. De nVWA voert de monsternames uit.
Indien niet al het vlees wordt getest, bent u van mening dat het steekproefsysteem voldoende bescherming biedt?
Het systeem biedt voldoende bescherming. Naast de wettelijk verplichte monstername vindt al enkele jaren in het kader van de zogenaamde ketenkeuring door de sector extra controle plaats bij ongeveer 10 000 vleesvarkens. Deze controles worden risicogebaseerd uitgevoerd en hebben daardoor een grotere kans op het aantreffen van residuen. Deze werkwijze heeft ertoe geleid dat 99,9% van de geslachte vleesvarkens aan de wettelijke norm voldoet (bron: proefschrift C.P.A. van Wagenberg, Wageningen UR).
Is er nog een aannemelijke mogelijkheid dat iemand anders dan de varkenshouder verantwoordelijk zou kunnen zijn voor de positieve uitslag op de test?
Wanneer in het vlees van een slachtdier de toegestane limiet voor residuen van antibiotica wordt overschreden, is dit in de meeste gevallen terug te voeren op fouten van de veehouder.
Krijgt een varkenshouder indien er ongemeld antibiotica wordt aangetroffen een sanctie opgelegd? Zo ja welke sanctie? Hoe beoordeelt u de effectiviteit van het sanctieregime en is met name de hoogte van de sanctie afschrikwekkend genoeg? Zo nee, waarom niet?
Voor het niet of onjuist vermelden van het gebruik van antibiotica op het VKI-formulier kan worden opgetreden door het aanzeggen van een proces-verbaal inzake valsheid in geschriften.
Voor het (laten) slachten van dieren binnen de voorgeschreven wachttijd voor antibiotica kan eveneens een proces-verbaal worden opgemaakt.
Voor het niet of onjuist invullen van het logboek op het bedrijf kan ook een proces-verbaal worden aangezegd wegens het niet voldoen aan de administratieve verplichtingen in het kader van de Diergeneesmiddelenwet. De officier van justitie bepaalt in deze gevallen de sanctie.
Ik onderzoek momenteel in het kader van het antibioticaresistentiebeleid de effectiviteit van het huidige sanctieregime en zal zo nodig verbeteringen aanbrengen. In het onderzoek van de Universiteit Wageningen wordt overigens geconcludeerd dat het niet rapporteren van het antibioticagebruik door varkenshouders grotendeels gerelateerd is aan omissies in de bedrijfsvoering en niet aan het bewust verzwijgen van het gebruik. Er zijn dan ook meerdere aangrijpingspunten om de correcte melding van antibioticumgebruik te verbeteren. De in ontwikkeling zijnde database voor de centrale registratie van het antibioticumgebruik biedt in deze perspectief.
Bent u voornemens om het regime aan te scherpen?
Zie antwoord vraag 8.
De Europese inzet ter bescherming van de blauwvintonijn |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het Wereld Natuur Fonds (WWF) Reactive Statement «Two-faced Fisheries Council» over de Visserijraad van 26 oktober?1
Ja.
Deelt u de mening van uw voorganger, die in de voorbereiding op de Raad tijdens het algmeen overleg Visserijraad van 13 oktober 2010 aangaf «dat de inzet van Nederland (...) heel scherp zal moeten zijn» ten aanzien van blauwvintonijn? Klopt het dat u zich tijdens de Raad niet expliciet uitgesproken hebt vóór het voorstel van Eurocommissaris Damanaki?
Tijdens het wetgevingsoverleg visserij op 8 november jl. heb ik mijn interventie tijdens de Raad van 29 oktober toegelicht. Hiervoor verwijs ik naar het verslag van dit overleg, 32500-XIII, nr. 61.
In mijn brief van 23 november jl. (32500-XIII, nr. 138) heb ik mijn inzet uiteengezet inzake het mandaat van de Commissie. Nederland heeft zich lang hard gemaakt voor een mandaat dat uitgaat van een substantiële reductie van de maximaal toegestane vangsthoeveelheid (Total Allowable Catches, TAC), zo dicht mogelijk bij nul.
Na lange en moeilijke onderhandelingen heeft de Commissie de opdracht gekregen namens de EU te pleiten voor een TAC die voortvloeit uit het strikt en objectief volgen van het wetenschappelijk advies, met als doel om met een waarschijnlijkheid van tussen 60 en 77 procent een maximaal duurzame opbrengst (Maximum Sustainable Yield, MSY) te bereiken in 2022. Daarmee zou de TAC nadrukkelijk worden gereduceerd.
Tijdens de ICCAT-top in Parijs is na moeizame onderhandelingen een nieuw meerjaren herstelplan voor de blauwvintonijn vastgesteld. Het betreft in feite een aantal aanpassingen van het bestaande herstelplan. In 2012 zal het plan – en de TAC – op basis van een nieuwe bestandsopname opnieuw worden bezien. Het vangstniveau is voor de komende twee jaar vastgesteld op 12 900 ton. Dit vangstniveau valt binnen het wetenschappelijke advies en binnen het mandaat van de EU.
Wat is uw inschatting van de herstelkansen voor de blauwvintonijn, als de maximumgrenzen voor vangsten na de top van de Internationale Commissie voor het beheer van de Atlantische Tonijn (ICCAT) hoger komen te liggen dan 6 000 ton en de zes belangrijkste paaigebieden in de Mediterraanse zee niet worden beschermd tegen vissen, zoals Euro Commissaris Damanaki tijdens de Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteitraad voorgesteld heeft? 4 Kunt u hiervoor bevestigen dat Nederland in de onderhandelingen in de aanloop naar de ICCAT-top in Parijs zich alsnog zal aansluiten bij landen als het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Zweden door steun uit te spreken voor een harde maximumgrens voor het vangen van 6 000 ton en het afsluiten voor visserij van de zes belangrijke paaigebieden in de Mediterraanse zee, zoals voorgesteld door EU-commissaris Damanaki tijdens de Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteitraad?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om tussen nu en de ICCAT-top in te spannen voor het verwerven van steun voor een harde maximumgrens voor vangsten van blauwvintonijn van 6 000 ton en voor het afsluiten voor visserij van de zes belangrijke paaigebieden in de Mediterraanse zee gedurende de ambtelijke overleggen en uw eigen contacten met collega’s van andere landen van de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zich in te zetten voor Nederlandse deelname aan de EU-delegatie aan de ICCAT top?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Wetgevingsoverleg visserij van 8 november aanstaande?
Nederland heeft deel uigemaakt van de EU-delegatie aan de ICCAT-top.
Over het vraagstuk dioxinepaling |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Dioxinepaling vraagstuk» in het Visserij Nieuws?1
Ja.
Is het waar dat er op 2 november 2010 een vervolgafspraak is met de sector?
Ja.
Zal tijdens deze afspraak het punt van schadeloosstelling aan de orde komen?
Nee, wel is besproken de voortgang van een privaat keurmerk voor paling en hoe te komen tot een goed werkend en sluitend kwaliteitsborgingssysteem. De inzet van de sectorpartijen is om voor het begin van het palingvisseizoen, april volgend jaar, het keurmerk gereed te hebben.
Volgt u de lijn van uw voorganger zoals uitgesproken tijden het algemeen overleg Visserij op 6 oktober: «Als ondernemers en handelaren hun verantwoordelijkheid niet nemen, kan het niet zo zijn dat de overheid zich in allerlei bochten moet wringen om compensatie, andere activiteiten of wat dan ook op te gaan zoeken.» En «of de vissers recht hebben op nadeelcompensatie. Het antwoord mag helder zijn: wat mij betreft niet.» Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom niet en op welke punten u van plan bent hiervan af te wijken?
Ja.
In het artikel wordt melding gemaakt van een keurmerk voor duurzame paling, vangst in december a.s. en analyse van de paling met verdachte gebieden. Klopt het dat het vangstverbod op paling met een maand verlengd is en dat de sector verantwoordelijkheid draagt voor de keuring?
Nee, het klopt niet dat het vangstverbod op paling met een maand verlengd is. Het vangstverbod geldt in de maanden september, oktober en november. De introductie van het private keurmerk vraagt echter nog enige tijd. Daarom heeft mijn voorganger de sector opgeroepen ervoor te zorgen dat er in december geen paling gevangen wordt in de grote rivieren. Uit het overleg van 2 november kwam naar voren dat de bereidheid onder de beroepsvissers in de benedenrivieren tot vrijwillig stilliggen in december niet aanwezig is bij uitblijven van een financiële vergoeding. De controle op de Warenwetnorm zal dan ook fors aangescherpt worden vanaf december wanneer het huidige vangstverbod op paling eindigt.
Kunt u toelichten hoe het staat met de voortgang van de voorbereidingen voor de analyse van de paling? Is de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) als controleorgaan toegerust hiervoor of wordt dit onderzoek uitbesteed?
Tot en met 30 november mag er vanwege het aalbeheerplan niet op paling worden gevist. Vanaf 1 december zal de nVWA in de verontreinigde gebieden streng op de dioxinenorm controleren. De nVWA stelt hiervoor een gericht plan van aanpak op. Onderdeel hiervan is een dioxine-analyse van de palingmonsters. De nVWA is zelf niet toegerust analyses uit te voeren naar alle genormeerde dioxines en dioxineachtige PCB’s. De nVWA zal de palingmonsters daarom door het RIKIILT laten analyseren.
Is het waar dat door bedrijfsvoering van Stichting Machinale Landbouw in de regio rond het Surinaamse Wageningen een aanzienlijke verontreiniging van water en bodem met asbest, pesticiden en herbiciden is veroorzaakt?1 Zo nee, op basis van welke gegevens komt u tot dit standpunt?
In hoeverre zijn er contacten geweest tussen de Nederlandse en Surinaamse regering over de vermeende problemen in de regio rond het Surinaamse Wageningen?
Is het waar dat in de omgeving van het Surinaamse Wageningen een gemiddeld hoger sterfte als gevolg van kanker is waar te nemen? Zo ja, welk onderzoek is bekend over de oorzaken hiervan? Zo nee, op welke gegevens baseert u zich?
Is het waar dat Nederland vanaf de oprichting tot aan het onafhankelijkheidsverdrag in 1975 medeverantwoordelijk was voor de bedrijfsvoering waarbij veel asbest, pesticiden en herbiciden zijn toegepast? Zo nee, wie waren dan verantwoordelijk?
Welke afspraken zijn er in het onafhankelijkheidsverdrag van 1975 en daaropvolgende aanvullingen gemaakt over aansprakelijkheid van Nederlandse Staat als mede-eigenaar van SML voor toekomstige schade voor volksgezondheid, natuur en milieu?
In hoeverre zijn de ontstane problemen rond asbest te wijten aan het verval van het complex van de Stichting Machinale Landbouw na overdracht van het complex aan de Surinaamse staat? Kunt u aangeven hoe de Surinaamse regering na de onafhankelijkheidsverklaring met het complex en de asbestproblematiek is omgegaan?
Bent u van mening dat de inwoners in de regio van het Surinaamse Wageningen voldoende op de hoogte zijn van de risico’s die zij lopen als gevolg van het toepassen van asbest, pesticiden en herbiciden? Zo nee, bent u bereid de actuele kennis over asbest, pesticiden en herbiciden met de Surinaamse overheid en de maatschappelijke organisaties te delen zodat zij de inwoners goed kunnen voorlichten? Zo ja, waarop baseert u deze mening?
Bent u bereid de Surinaamse overheid bij te staan met kennis en advies om te komen tot zorgvuldige sanering van het betreffende gebied ter bescherming van volksgezondheid, natuur en milieu?
Kinderarbeid bij hazelnotenproductie in Turkije |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag inzake kinderarbeid in Turkije?1
Ja.
Onderschrijft u de bevindingen van de reportage, dat grote groepen kinderen in Turkije kinderarbeid verrichten in de seizoenspluk van onder andere hazelnoten?
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 1 en 5 van de vragen van de leden Gesthuizen, Irrgang en Voordewind. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 789)
In welk stadium zijn de onderhandelingen over de toetreding van Turkije tot de Europese Unie op het punt van de mensenrechten, en in het bijzonder het verbod op kinderarbeid? Op welke manier houdt de Europese Commissie er toezicht op, dat dit verbod ook in de praktijk wordt gehandhaafd? Hoe verklaart u dan de conclusies van de reportage ten aanzien van de omvang van de kinderarbeid in de notensector?
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 1 en 5 van de vragen van de leden Gesthuizen, Irrgang en Voordewind (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 789) en het antwoord op vraag 2 van het lid Ferrier. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 790)
Bent u bereid de kwestie van kinderarbeid direct bij uw ambtgenoot en indirect via de onderhandelingen over toetreding tot de Europese Unie bij de Turkse regering aan te kaarten?
In de bilaterale contacten met Turkije vormt het thema mensenrechten immer onderwerp van gesprek. Nederland zal hier dit ook in EU-kader op blijven aandringen en in voorkomend geval specifieke aandacht vragen voor de bestrijding van kinderarbeid. Op ambtelijk niveau werd recentelijk bij de bespreking van het Voortgangsrapport 2010 over Turkije door Nederland specifiek aandacht gevraagd bij de Europese Commissie en de EU-lidstaten voor het uitbannen van kinderarbeid.
Hoe groot is de rol van Nederland in de verwerking van hazelnoten die uit verdachte gebieden komen? Welke bedrijven in Nederland zijn grootverbruikers van hazelnoten uit de verdachte gebieden? Bent u bereid in samenwerking met onder andere de sector, ontwikkelingsorganisaties en overheden de mogelijkheden te onderzoeken voor een initiatief duurzame handel noten?
Zie het antwoord op vraag 4 van de vragen van de leden Gesthuizen, Irrgang en Voordewind. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 789)
Een generiek initiatief duurzame handel in noten lijkt op voorhand niet effectief, daarvoor zijn de issues in de verschillend «noten» ketens te divers. Zowel de producerende landen, productiemethode en volumes verschillen daarvoor te sterk. Zoals bekend lijkt een dergelijk aanpak met andere basisproducten als cacao en thee onder de vlag van het Initiatief Duurzame Handel wel effectief. Voor deze ketens geldt echter dat de volumes, alsmede het aandeel daarin van de Nederlandse industrie, aanzienlijk groter zijn.
De Europese onderhandelingen met betrekking tot aanpassingen in het systeem van emissiehandel |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Brussel verwerpt kritiek staalindustrie in CO2-rel»?1
Ja.
Kunt u aangeven in welk stadium de in het artikel aangehaalde Brusselse onderhandelingen over de derde fase van het Emission Trading System (ETS) zich bevinden? Wanneer verwacht u dat definitieve besluitvorming zal plaatsvinden? Zijn de consequenties van eventuele aanpassingen in het systeem van emissiehandel aan de orde geweest in de Raad voor het Concurrentievermogen?
Het ontwerp Commissievoorstel is vrijdag 22 oktober verzonden aan de lidstaten. De lidstaten zullen hier nu eerst over stemmen in de daarvoor betreffende Raadswerkgroep, i.c. de Climate Change Committee. Na stemming zal het voorstel voor goedkeuring worden voorgelegd aan Raad en EP. Daarvoor geldt een termijn van 3 maanden. De definitieve beslissing over het voorstel zal daarom naar verwachting ergens in het voorjaar van 2011 plaatsvinden.
Het gaat hier om een uitwerking van de herziene ETS Richtlijn uit 2008 en daarmee niet om een aanpassing van het emissiehandelssysteem. Het onderwerp is niet aan de orde geweest in de Raad voor Concurrentievermogen.
Kunt u aangeven wat de belangrijkste geschilpunten zijn die op dit moment nog in de onderhandelingen tussen de lidstaten spelen?
Het formele Commissievoorstel is net gepubliceerd. Hierdoor kan ik nog niet aangeven wat de belangrijkste geschilpunten zijn tussen de lidstaten. Wel heeft een informele technische werkgroep bestaande uit experts van lidstaten de Commissie ondersteund in het ontwikkelen van dit voorstel. In die werkgroep worden geen formele posities ingenomen, maar belangrijke discussiepunten waren:
Kunt u aangeven wat de Nederlandse positie is ten aanzien van de toerekening van Emissiehandelsrechten voor procesgassen? Is deze in lijn met eerdere onderhandelingsrondes over het Emission Trading System, en zo nee, wat is de reden om een andere insteek te kiezen?
Nederland ondersteunt de voorgestelde systematiek van de Commissie om niet 100% gratis rechten te alloceren voor afvalgassen waarmee elektriciteit wordt opgewekt. Nederland vindt namelijk dat het efficiënt gebruik van afvalgassen gestimuleerd moet worden, niet de productie ervan. Ook pleit Nederland voor gelijke behandeling van afvalgassen in verschillende sectoren. Ook andere sectoren gebruiken afvalgassen voor elektriciteitsopwekking en krijgen daarvoor geen extra rechten. De voorgestelde systematiek is daarbij vergelijkbaar met de systematiek zoals we die zelf onder NAP2 kenden. Bovendien geeft de Richtlijn niet aan dat er volledig gratis rechten gegeven moet worden voor de koolstofinhoud van afvalgassen waarmee elektriciteit wordt opgewekt.
De Nederlandse positie is volledig in lijn met eerdere onderhandelingsrondes. Nederland heeft altijd gepleit voor zoveel mogelijk veilen omdat het veilen beschouwd als de beste allocatiemethode. Gratis rechten aan de industrie beschouwt Nederland als een overgangsmethode.
Subsidies voor geitenboeren in Frankrijk |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Een zee van geitenmelk»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat de reden voor de scherpe prijsdaling van geitenmelk is gelegen in de subsidie die Franse geitenboeren sinds een jaar ontvangen? Betreft het hier een tijdelijke maatregel en zo ja, tot wanneer?
Na een langere periode van redelijk stabiele geitenmelkproductie is sinds maart 2009 de productie in Frankrijk fors gestegen. Deze steeg met 9,1% ten opzichte van 2008 naar 481 miljoen kilogram melk. Door deze productiestijging vond een forse daling van de import van geitenmelk in Frankrijk plaats. De reden voor de scherpe prijsdaling van (Nederlandse) geitenmelk is dan ook niet of slechts ten dele gelegen in de subsidie die Franse geitenhouders sinds een jaar ontvangen.
Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u toelichten op welke grond Franse geitenboeren deze subsidie ontvangen? Kunt u uiteenzetten hoe deze subsidie en de in het artikel omschreven verschuiving van productie naar Frankrijk zich verhoudt tot de beginselen van een vrije Europese markt voor landbouwgoederen?
Op dit moment verkeert de landsbouwsector in een transitieproces van volledig gekoppelde steun naar volledig ontkoppelde steun.
Ten tijde van de Health Check, de laatste hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) in 2008, zijn afspraken gemaakt over de voortgang van dit proces. In dat kader hebben lidstaten de mogelijkheid gekregen om dat transitieproces te faciliteren via verschillende maatregelen, waaronder artikel 68. Met deze maatregelen hebben lidstaten de mogelijkheid om een deel van de directe inkomenssteun te herbestemmen. Het gaat hierbij dus niet om nieuwe, nationale financiële middelen, maar om reeds voor de sector bestemde inkomenssteun. Binnen artikel 68 kan enerzijds steun ingezet worden voor het stimuleren van kwaliteitslandbouw. Anderzijds kan steun ingezet worden voor boeren die werken in economisch of ecologisch kwetsbare gebieden of in economische kwetsbare soorten bedrijven. Binnen deze afgesproken EU-kaders heeft Frankrijk besloten een geitenpremie in het leven te roepen en zuivelproductie in achtergebleven (berg)gebieden te stimuleren. Verder heeft Frankrijk besloten een deel van de directe inkomenssteun te herbestemmen voor een graslandpremie.
Tegen die achtergrond kan de steun aan de Franse geitenhouders uit de volgende onderdelen bestaan:
Sommige geitenhouders hebben tot 2009 een gekoppelde ooipremie ontvangen. Inmiddels is deze ontkoppeld.
Zoals u wellicht bekend heeft ook Nederland onder artikel 68 met ingang van 2010 een steunprogramma voor schapen en geiten geïntroduceerd. Hiervoor verwijs ik u naar mijn brief over de implementatie van de Health Check d.d. 27 april 2009 (TK 28 625, nr. 67).
Heeft de Europese Commissie haar goedkeuring gegeven aan deze subsidie? Zo ja, op welke gronden?
Frankrijk heeft deze regelingen EU-conform geïntroduceerd, via de verplichte melding aan de Europese Commissie voor artikel 68-maatregelen.
Indien er sprake blijkt van onterechte verstoring van het level playing field, bent u dan van plan uw Franse ambtgenoot hierover aan te spreken?
Ik ben van mening dat er geen sprake is van een onterechte verstoring van het level playing field.
Jaarlijkse verlofreizen van ambassadepersoneel |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Ambassadeverlof kost 3 miljoen euro» en «Meerderheid wil soberder reisregeling»?1
Ja.
Is het waar dat uw departement drie miljoen euro per jaar besteedt aan verlofreizen voor uitgezonden werknemers? Zo nee, wat is het correcte bedrag?
Mijn departement besteedt gemiddeld 3,5 miljoen euro per jaar aan verlofreizen naar Nederland voor uitgezonden ambtenaren en hun op de standplaats verblijvende afhankelijke gezinsleden. Dit bedrag kan per jaar variëren, afhankelijk van het aantal uitgezonden ambtenaren (momenteel 1155) en afhankelijke gezinsleden (momenteel 1648), de ticketprijzen en de valutakoersen.
Is het waar dat uitgezonden werknemers buiten Europa één keer per jaar recht hebben op een businessclassticket terug naar Nederland voor het hele gezin?
Alle uitgezonden ambtenaren en op de standplaats verblijvende afhankelijke gezinsleden maken inderdaad één keer per jaar aanspraak op een verlofreis naar Nederland. Hiermee worden zij onder meer in staat gesteld voeling met Nederland te houden, contacten met familie en kennissen in Nederland te onderhouden, de bedrijfsarts te bezoeken en op het departement besprekingen te voeren en cursussen te volgen. Voor nabije standplaatsen zoals binnen Europa en Noord-Afrika wordt economy class gereisd. Bij verre bestemmingen mag business class worden gereisd. Dit is onderdeel van de secundaire arbeidsvoorwaarden die met de vakbonden zijn overeengekomen. Een eventuele bijstelling hiervan vereist daarom overeenstemming met de vakbonden.
Kunt u aangeven welk deel van de totale verlofreiskosten wordt opgemaakt door deze businessclasstickets?
Ongeveer 90%.
Welke besparing zou gerealiseerd worden als de uitgezonden werknemers buiten Europa (en hun gezinnen) economyclass zouden reizen?
Jaarlijkse verlofreizen naar Nederland horen bij het werken bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het is een regeling die geldt voor alle uitgezonden ambtenaren en die ook gebruikelijk is voor medewerkers van organisaties die wereldwijd werken. Indien bij alle verlofreizen economy class gereisd zou worden, zou dat naar verwachting besparing kunnen opleveren van 25% tot 30% van de kosten van de business class. Die schatting is gebaseerd op tickets onder vergelijkbare voorwaarden en met aanzienlijke kortingen die het ministerie van Buitenlandse Zaken op al haar vliegtickets heeft bedongen met marktpartijen.