De stijging van de waterschapslasten in 2013 met meer dan 5% |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het overzicht van de waterschapsbelastingen in 2013 van de Unie van Waterschappen?1
Ja.
Herinnert u zich de motie van het lid Van Veldhoven2 waarin de regering wordt verzocht om er op toe te zien dat de hoogte van de waterschapsbelasting zich slechts in lijn met de inflatie ontwikkelt en om de Kamer tijdig te informeren indien de lasten in een waterschap met meer dan 5% jaarlijks dreigen te stijgen?
Ja. Met deze brief die antwoord geeft op de vragen wordt eveneens voor de tweede keer uitvoering gegeven aan het verzoek in de motie om u te informeren.
Ik wil hierbij benadrukken dat het niet aan mij, maar aan de besturen van de waterschappen zelf is om de tarieven vast te stellen en te bepalen wat nodig en aanvaardbaar is.
Heeft u gezien dat voor een meerpersoonshuishouden de waterschapsbelasting in de waterschappen Vallei & Veluwe en Aa & Maas in 2013 met meer dan 5% stijgt?
Ja.
Zijn er ook waterschappen waar eenpersoonshuishoudens met een belastingstijging van meer dan 5% geconfronteerd worden? Zo ja, welke waterschappen zijn dat en hoeveel is deze belastingstijging?
Het overzicht van de waterschapsbelastingen in 2013 van de Unie van Waterschappen gaat niet specifiek in op veranderingen voor eenpersoonshuishoudens. In het verleden is namelijk gekozen om te rapporteren over zes groepen (profielen) huishoudens en bedrijven die het meest representatief zijn, eenpersoonshuishoudens zitten niet in deze selectie. De Unie van Waterschappen heeft de informatie voor eenpersoonshuishoudens op dit moment ook niet beschikbaar. Het doorrekenen zou ook meer tijd kosten dan nu beschikbaar is (zie vraag 7).
Kunt u uitleggen waarom de lasten in deze waterschappen in 2013 met meer dan 5% gestegen zijn?
Op de website van Belastingsamenwerking Oost-Brabant (http://www.bs-ob.nl) wordt uitgebreid ingegaan op de verhoging van de tarieven van de waterschapsbelasting 2013 van waterschap Aa en Maas. Onder meer wordt ingegaan op landelijke autonome ontwikkelingen die buiten de macht van het waterschap liggen (landelijke cao afspraken, BTW-tarieven e.d.), economische ontwikkelingen (waardeontwikkeling onroerende zaken/Wet WOZ) en bedrijfseconomische ontwikkelingen. Specifiek voor de situatie bij waterschap Aa en Maas is het in het verleden afbouwen van overtollige reserves. Waar het waterschap in voorgaande jaren nog kon putten uit reserves om de waterschapsbelastingen laag te houden, kan dat in 2013 niet meer omdat de reservepot inmiddels leeg is.
Waterschap Vallei en Veluwe is dit jaar uit een fusie van twee waterschappen ontstaan. Het waterschap geeft hierover op zijn website zelf aan dat de fusie positieve effecten in de vorm van besparingen zal brengen door doelmatiger waterbeheer, alsmede in de organisatie zoals lagere bestuurskosten, reductie van personeel en huisvesting. Bij een fusie is het wel zo dat de kosten voor de baten uitgaan. De besparingen worden dan ook niet allemaal direct al in het fusiejaar gerealiseerd.
Het waterschap Vallei en Veluwe gaat op zijn website verder in op de stijging van de belastingdruk in 2013 (5,1%) en de verwachtingen en investeringen voor de komende jaren. Het waterschap geeft aan dat zij, om in de toekomst de taken adequaat uit te voeren op een duurzame, veilige en efficiënte wijze, genoodzaakt is te blijven vernieuwen en te investeren.
Vindt u het ook een zorgelijke ontwikkeling dat de stijging van de belastingdruk in sommige waterschappen in 2013 wederom boven de 5% uitkomt? Indien u dit niet vindt, kunt u uitleggen waarom?
Als we in het overzicht van de waterschapsbelastingen in 2013 van de Unie van Waterschappen (tabel blz. 16) kijken naar de ontwikkeling van de belastingopbrengsten van de waterschappen in het perspectief van de overige decentrale overheden over meerdere jaren, kennen deze de laagste stijging.
Wat betreft de stijging van de lastendruk bij de waterschappen in 2013 geldt in zijn algemeenheid dat deze zich gemiddeld rond het voor 2013 verwachte inflatieniveau van 2,75% bevindt. In genoemd overzicht van de Unie van Waterschappen is op blz. 11 te zien dat de stijging van de gemiddelde belastingdruk in vier van de zes groepen onder het inflatieniveau ligt. Voorts is in bijlage 2 van het overzicht voor drie standaardprofielen de procentuele wijziging van de lastendruk in elk waterschap ten opzichte van 2012 vermeld. Zoals is te zien blijven de meeste waterschappen onder de 5% stijging, met enkele uitschieters naar zowel boven als beneden en zelfs bij twee waterschappen een nominale daling.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de Wijziging van de Waterwet (doelmatigheid en bekostiging hoogwaterbescherming) (Kamerstukken 33 465)?
Het streven is deze vragen vóór de behandeling van bovengenoemd wetsvoorstel te beantwoorden.
Overlast door dichte spitsstroken en het belang van een vluchtstrook |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw mening over het bericht dat de spitsstrook op de A12 van Utrecht naar Den Haag niet open ging op maandag 18 maart 2013? Kunt u aangeven tot hoeveel overlast dit heeft geleid?1
Op maandagochtend 18 maart kon de spitsstrook A12 niet geopend worden. Reden hiervoor was dat de zogenaamde «kantelwalsborden» niet goed functioneerden. Uit oogpunt van veiligheid voor de weggebruiker heeft Rijkswaterstaat toen de spitsstrook in eerste instantie niet geopend. Dit heeft uiteindelijk een file van 8 km (ca. 25 minuten vertraging) gegeven.
Klopt het dat een update van de software de oorzaak is van het dicht blijven van de spitsstrook? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit? Zo nee, wat is dan de oorzaak?
Ja, dat klopt. In verband met aanpassingen aan de infrastructuur vinden er regelmatig updates van software plaats binnen Rijkswaterstaat. Deze updates leiden in uitzonderlijke gevallen tot het dicht blijven van een spitsstrook. Helaas is dit op 18 maart het geval geweest.
Kunt u aangeven hoe vaak en op welke momenten kritische systemen een update van de software krijgen? Wat is uw oordeel over dat deze update vlak voor de drukke maandagochtendspits gebeurde?
De software updates vinden in de Verkeerscentrale Rhoon plaats op zondagochtend vroeg. Dit moment is bewust gekozen omdat er dan zeer weinig verkeer op de weg is en eventuele problemen dan niet of nauwelijks hinder opleveren voor de weggebruiker. Tevens wordt de zondag dan gebruikt om diverse testen uit te voeren om te controleren of de spitsstroken en andere systemen nog goed functioneren. Als uit deze testen blijkt dat een kritisch systeem niet goed functioneert, dan kan de software update worden teruggedraaid, zodat op maandagochtend de systemen alsnog goed functioneren. Na de software update van 17 maart is deze test niet goed uitgevoerd, waardoor het probleem pas op maandagochtend zichtbaar werd. Rijkswaterstaat betreurt het dat de weggebruiker hier hinder van heeft ondervonden en heeft daarom besloten de spitsstrook handmatig te openen zodat de hinder beperkt bleef tot maandagmorgen.
Bent u bereid om voortaan belangrijke wijzigingen in het bedieningssysteem voor camera’s zoveel mogelijk voor het weekend te laten plaatsvinden om zodoende de overlast te beperken? Zo nee, waarom niet?
Zie de beantwoording van vraag 3.
Op welk moment was duidelijk dat deze spitsstrook niet meer open zou gaan op deze ochtend? Op wat voor manier is daarna geprobeerd om «de hinder voor de weggebruiker te beperken»?2
Rond 5.00 uur in de ochtend was duidelijk dat vanwege een storing de spitsstrook niet veilig geopend kon worden. De borden die een lagere snelheid tonen bij geopende spitsstrook – een belangrijke veiligheidsmaatregel – functioneerden niet. Omdat de storing niet direct oplosbaar was, heeft Rijkswaterstaat ervoor gekozen om een snelheidsmaatregel te plaatsen van 90 km/h waardoor rond 8.00 uur de spitsstrook alsnog veilig geopend kon worden. Deze verlate opening heeft uiteindelijk een file van 8 km gegeven. In de loop van de ochtend zijn de borden handmatig goed gezet, waardoor de spitsstrook zonder snelheidsmaatregel open kon blijven. Hierdoor heeft het verkeer in de avondspits geen extra hinder ondervonden.
Zijn er weginspecteurs ingezet om taken van de camera’s over te nemen? Zo ja, op wat voor manier? Zo nee, waarom niet?
De weginspecteurs zijn niet ingezet om de taken van camera’s over te nemen omdat de camera’s naar behoren functioneerden.
Kunt u aangeven hoe ver het staat met « het voorzien van een back-up voor kritische systemen, waaronder het bedieningssysteem voor camera’s?3
Zoals ik in mijn antwoorden op uw vragen over een back-up systeem voor verkeerscamera’s om spitsstroken open te kunnen houden bij computerstoring heb aangegeven, is er reeds een back-up systeem voor de bediening van camera's4. Daarnaast werkt Rijkswaterstaat continu aan het verbeteren van de beschikbaarheid en continuïteit van de kritieke verkeerssystemen en de bediening daarvan. Hiervoor zijn in het verleden al de nodige maatregelen getroffen die zorgen voor redundantie. Relevante aanvullende maatregelen worden dit jaar onderzocht.
Kunt u aangeven hoe u de toekomst van de spitsstroken voor u ziet? Erkent u nog steeds het belang van een vluchtstrook om ongelukken te voorkomen zoals zaterdag 16 maart op de A2 bij Best?4 Wat zijn uw plannen om wegen te voorzien van vluchtstroken?
Spitsstroken dragen bij aan een betere doorstroming en hebben een beperkt ruimte beslag ten opzichte van een reguliere rijstrookverbreding. Vanwege deze positieve bijdrage maken spitsstroken deel uit van het programma Beter Benutten. Zo kunnen hardnekkige knelpunten in het wegennet ook in de toekomst aangepakt worden.
Het belang van de vluchtstrook wordt zeker door mij erkend. Vluchtstroken maken daarom deel uit van het basisontwerp van de autosnelwegen. Alleen na een zorgvuldige afweging tussen de verkeersveiligheid, de fysieke en de financiële ruimte, wordt besloten om op sommige trajecten in drukke tijden een vluchtstrook als rijstrook te gebruiken. Hierbij worden ten behoeve van de veiligheid altijd compenserende maatregelen getroffen zoals extra camera’s, verlaagde maximumsnelheid, signaalgevers en pechhavens.
Kunt u aangeven hoe vaak een vluchtstrook onrechtmatig door individuele automobilisten als rijstrook gebruikt wordt? Is dit de afgelopen jaren toe- of afgenomen?
Uit een onderzoek dat Rijkswaterstaat in 2008 heeft laten uitvoeren blijkt dat misbruik van een vluchtstrook als rijstrook niet of nauwelijks voorkomt.
Bent u bereid om vluchtstroken te voorzien van een extra opvallende waarschuwing in het geval er een blokkade op de vluchtstrook is om zodoende extra te wijzen voor het gevaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op wat voor manier gaat u dat doen?
Reguliere vluchtstroken worden standaard niet voorzien van een extra opvallende waarschuwing. Hiervoor ziet Rijkswaterstaat geen aanleiding en bovendien is dat in de huidige situatie niet mogelijk omdat vluchtstroken standaard niet uitgerust worden met signaalgevers.
Het realiteitsgehalte van het bestuursakkoord IPO/Rijk over 6.000MW wind op land |
|
Paulus Jansen |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is de realiteitstoets op de zoeklocaties die de provincies hebben aangeleverd in het kader van de realisatie van 6000MW wind op land inmiddels afgerond?1 Zo nee, wanneer verwacht u de afronding? Zo ja, kan de Kamer, zoals toegezegd, het rapport ontvangen? Welke conclusies verbindt u aan het rapport?
Ik heb het bureau Bosch en Van Rijn eind vorig jaar opdracht gegeven het bod van het IPO voor windenergie op land te toetsen om inzichtelijk te maken of het bod voldoende zou zijn om 6.000 megawatt windenergie op land te behalen in 2020. Het rapport is op 22 maart 2013 afgerond. U treft het rapport als bijlage bij de beantwoording aan.2
De conclusie die Bosch en Van Rijn trekt is dat het bod van het IPO nog niet optelt tot 6000 megawatt en dat een gedeelte van de gebieden uit het bod mogelijk nog afvalt. Deze conclusie hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en ik gebruikt om extra afspraken te maken met het IPO.
Eén van de extra afspraken is dat de provincies 6000 megawatt aan ruimte voor wind op land garanderen. De eerste 5715 megawatt wordt voor 31 december 2013 door de provincies vastgelegd. De resterende 285 megawatt wordt in het bestuurlijke overleg met het IPO na 1 mei over de provincies verdeeld. Als er gebieden afvallen, vult de betreffende provincie het afgevallen gedeelte zo spoedig mogelijk aan met alternatieve gebieden.
De extra en aanvullende gebieden worden uiterlijk in het voorjaar van 2014 door de provincies planologisch vastgelegd.
Ook is met het IPO afgesproken de voortgang van de provincies bij het planologisch vastleggen van de gebieden uit het IPO-bod en de daadwerkelijke realisatie van windenergie op land nauwgezet te monitoren.
Acht u het logisch dat provincies locaties die in 2009 als geschikte locaties zijn aangewezen en uitgewerkt in het kader van de studie «Een choreografie voor 1000 molens» van de rijksadviseur voor het landschap door provincies worden uitgesloten als zoeklocatie? Zo nee, verbindt u een conclusie aan deze notie, bijvoorbeeld door deze locaties wél op te nemen in de rijksstructuurvisie Wind op Land?
Het advies van de Rijksadviseur voor het landschap was geen beleidsadvies, maar een advies over een te hanteren visie bij het kiezen van een plaatsingsstrategie. Er is dus ook geen spanning tussen de gebieden in het provinciale bod en het advies. In de ontwerp-Structuurvisie Windenergie op land die het kabinet 28 maart 2013 naar de Kamer heeft gestuurd, staat toegelicht hoe met dit advies is omgegaan.
Wat houdt de «garantie» die de provincies afgeven in het Bestuursakkoord van 22 januari 2013 precies in?2
De provincies garanderen 6.000 megawatt aan ruimte voor windturbines op land. Dat betekent dat als gebieden afvallen, de provincies de afgevallen gebieden zo spoedig mogelijk aanvullen met alternatieve gebieden. De voortgang wordt nauwkeurig gemonitord.
Wat betekent de afspraak «de provincies leggen deze planologische alternatieven uiterlijk medio 2014 vast» voor het moment waarop genoemde locaties onherroepelijk beschikbaar komen?
Indien provincies er dit jaar niet in slagen hun taakstelling in een structuurvisie of vergelijkbaar beleid uit te werken, of wanneer er gebieden die nu zijn aangewezen afvallen, dan vullen zij het tekort aan. Zodra een gebied is aangewezen, is het ook beschikbaar voor windenergie. Er kunnen dan projecten ontwikkeld worden. In veel aangewezen gebieden is dit al het geval of wordt de ontwikkeling van projecten al concreet voorbereid.
De datum van 2014 is gekozen om voor nieuw aan te wijzen gebieden voldoende tijd te hebben om vóór 2020 de vergunningprocedures en de bouw van de parken te kunnen doorlopen.
Wat is de procedure, en de eventuele sanctie, indien te zijner tijd blijkt dat door provincies vastgelegde locaties voor wind op land door de bestuursrechter vernietigd worden? Indien hierover geen afspraken gemaakt zijn, kan dit geen aanleiding worden voor strategisch gedrag van provincies?
De bestuurlijke afspraken bieden geen basis voor (juridische) sancties. Wel is het IPO eindverantwoordelijk voor het voldoende door provincies nakomen van de afspraken. In eerste instantie wordt aan de provincies de gelegenheid geboden met alternatieve gebieden te komen. Mocht deze aanpak in IPO-verband niet werken, dan geeft lid 4 van de afspraken aan dat het kabinet zelf zal zorgdragen voor een adequate ruimtelijke inpassing.
De benoeming van de heer Meijdam door de provincie Noord-Holland in de gebiedscommissie Amstel, Gooi en Vecht |
|
Henk van Gerven |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is voor u de reden om in uw antwoord op eerdere vragen niet in te gaan op de vraag of u de conclusies van de commissie «Operatie Schoon Schip» deelt dat er onder verantwoordelijkheid van de heer Meijdam een rapport over het KNSF-terrein bij Muiden geheim is gehouden? Deelt u die conclusie nu wel of niet?1
De Commissie Schoon Schip heeft in opdracht van de Provincie Noord-Holland onderzoek gedaan naar de bestuurscultuur in Noord-Holland in de periode 2003–2011. De gang van zaken rond het KNSF-terrein bij Muiden is voor dat doel als casus beschreven. De Commissie stelt vast dat het college van Gedeputeerde Staten in de periode 2004 – 2005 een rapport over deze casus niet openbaar maakt. In die periode heeft o.a. de heer Meijdam deze kwestie in portefeuille. De Commissie concludeert dat GS daarbij onvoldoende duidelijk hebben gemaakt welke belangen op welke wijze zijn afgewogen2.
Ik stel vast dat het een eigenstandige verantwoordelijkheid van het provinciaal bestuur van Noord-Holland betreft om zich een oordeel te vormen over de conclusies van de Commissie.
Erkent u dat uit het KNSF-dossier ook blijkt dat in 2004 op ambtelijk niveau duidelijk is aangedrongen op openbaarmaking van het zogeheten Akro-rapport op grond van de Wet openbaar bestuur (Wob), de voordelen van openbaarmaking daarbij duidelijk werden aangegeven en dat dit advies onder verantwoordelijkheid van de heer Meijdam niet is overgenomen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de door u aangehaalde conclusie over het onvoldoende duidelijk maken welke belangen op welke wijze zijn afgewogen? Zo nee, waarom niet?
Ik stel vast dat de Commissie Schoon Schip inderdaad constateert dat het college van GS ondanks ambtelijke adviezen besluit het rapport niet openbaar te maken.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Erkent u dat uit het KSNF-dossier ook blijkt dat KNSF echter tegen openbaarmaking was en dit enkele malen schriftelijk meldde aan het college van Gedeputeerde Staten en dat vervolgens, ondanks heldere ambtelijke adviezen over de wenselijkheid van openbaarmaking, het college van Gedeputeerde Staten besloot tot geheimhouding van het rapport van Akro Consult? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de door u aangehaalde conclusie over het onvoldoende duidelijk maken welke belangen op welke wijze zijn afgewogen? Zo nee, waarom niet?
Ik stel vast dat de Commissie Schoon Schip inderdaad constateert dat KNSF bezwaren heeft geuit tegen de openbaarmaking en dat ambtenaren deze bezwaren niet overtuigend achtten.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Is door u in het afwegingskader voor benoeming van leden en voorzitters van adviesraden en commissies een uitsluitingsgrond opgenomen vanwege schijn van belangenverstrengeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke momenten wordt deze toegepast?
Leden en voorzitters van adviesraden worden geselecteerd op grond van hun deskundigheid en ervaring. Daarbij wordt belang gehecht aan een mix van deskundigheid en ervaring opgedaan in de wetenschap, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en het openbaar bestuur. In het afwegingskader is om die reden niet voor te schrijven dat leden van strategische adviesraden geen belangen mogen hebben in het veld waarover de betreffende raad adviseert. Bij de raad als geheel wordt gestreefd naar een evenwichtige samenstelling. De raad zorgt bij de opstelling van adviezen dat belangenverstrengeling wordt vermeden.
Mantelzorgwoningen en groepswonen |
|
Albert de Vries (PvdA), Jacques Monasch (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Dan komt Oma toch gewoon in de tuin wonen»?1
Ja.
Bent u bekend met de KRO radioserie «Wat doen we met oma?»2
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze, en in welke mate, mantelzorgwoningen of groepswoningen tot besparing in de AWBZ/Wmo kunnen leiden?
Met het plaatsen van mantelzorgwoningen worden mensen langer in staat gesteld zelfstandig te wonen met hulp van hun naasten. Dat kan opname in AWBZ-voorzieningen uitstellen of misschien zelfs voorkomen. Wanneer burgers door het wonen in een mantelzorgwoning meer een beroep kunnen doen op hun mantelzorgers is het mogelijk dat er minder maatschappelijke ondersteuning nodig is. In welke mate het plaatsen van mantelzorgwoningen of groepswoningen tot besparing in de ABWZ/Wmo kunnen leiden, kan ik niet kwantificeren.
Kunt u de stand van zaken geven over de thans lopende experimenten in het kader van ouderenhuisvesting, onder andere via Platform 31, en daarbij verder ingaan op kansen en belemmeringen in het kader van tijdelijke huisvesting?
Op dit moment zijn er geen lopende experimenten op dit terrein; het experimentenprogramma woonservicegebieden is recent beëindigd.
Er vindt overleg plaats met Platform 31 over een nieuw kennis- en experimentenprogramma wonen en zorg, waarbij ook MOVISIE en het Aedes-Actiz kenniscentrum Wonen-Zorg zijn betrokken. Bezien wordt of experimentele (tijdelijke) woonvormen voor ouderen (en kansen en belemmeringen daarvan) hierin kan worden meegenomen. De minister voor Wonen en Rijksdienst zal eind juni een brief aan uw Kamer zenden waarmee de toezegging over het toegezegde actieplan ouderenhuisvesting gestand wordt gedaan. In deze brief zal de minister ondermeer nader ingaan op het experimenteerprogramma.
Kunt u aangeven tot welk concreet resultaat de vereenvoudiging van regelgeving voor mantelzorgwoningen in het kader van het BOR (Beheer Openbare Ruimte) heeft geleid?
De minister van IenM zal, in het verlengde van het wetsvoorstel inzake het permanent maken van de Crisis- en herstelwet (Kamerstukken I 2011/12, 33 135), het Besluit omgevingsrecht (Bor) wijzigen. Met deze wijziging zullen mantelzorgvoorzieningen onder voorwaarden omgevingsvergunning vrij worden en, voor zover toch omgevingsvergunning nodig is, wordt er voor gezorgd dat hiervoor de reguliere en niet meer de langer durende uitgebreide voorbereidingsprocedure op van toepassing is. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie Pieper c.s. (Kamerstukken II 2009/10, 32 123 XI, nr. 34) waarin werd opgeroepen om de mogelijkheden voor de plaatsing van mantelzorgvoorzieningen te vereenvoudigen.
Deelt u de mening dat vereenvoudiging van ruimtelijke regelgeving in het kader van tijdelijke huisvesting van bepaalde doelgroepen het gevaar in zich draagt dat die huisvesting een permanent karakter krijgt? Welke bestuurlijke middelen hebben de overheden tot hun beschikking om dit potentiële risico in te dammen en bent u bereid hierop toe te zien?
Bij een omgevingsvergunning waarmee voor een beperkte tijdsduur een bepaalde vorm van huisvesting (bijvoorbeeld een tijdelijke mantelzorgwoning) wordt toegestaan, dient het gebruik voor het aflopen van de gestelde termijn te zijn beëindigd. Wanneer het gebruik toch wordt voortgezet, is sprake van een overtreding waartegen het bevoegd gezag behoort op te treden. De handhavingsmiddelen hierbij zijn last onder dwangsom of last onder bestuursdwang.
Dit verandert niet door het eenvoudiger maken van de vergunningverlening. Ik zie dan ook geen bijzonder potentieel risico voor regelovertreding bij het vereenvoudigen van mogelijkheden om tijdelijk andere vormen gebruik toe te staan. Het bevoegd gezag is er voor verantwoordelijk om bij regelovertreding handhavend op te treden. Ik zie geen aanleiding om hier specifiek aanvullend op toe te zien.
Bent u bereid een inventarisatie te maken van belemmeringen in regelgeving die de aanbieders van nieuwe thuiszorgconcepten ervaren, o.a. in de sfeer van planologie, vergunningverlening, aanvraag huursubsidie, et cetera? Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij aangeven op welke termijn u hierover de Kamer kunt informeren?
Op het terrein van mantelzorgwoningen is een handreiking voor gemeenten in de maak. In deze handreiking komen onder meer planologie en vergunningverlening aan de orde.
Ik verwacht dat deze handreiking na de zomer klaar is en deze wordt vervolgens via de VNG verspreid.
Problemen bij de aanleg van de A4 Midden-Delfland |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht waaruit blijkt dat er problemen zijn bij de aanleg van de A4 Midden-Delfland?1
Ja. Ik ben bekend met het bericht.
Kunt u garanderen dat de problemen bij de aanleg van de A4 niet zullen leiden tot het niet nakomen van de afspraken over de inpassing van de A4 zoals die zijn vastgelegd in het convenant Integrale Ontwikkeling tussen Delft en Schiedam (IODS convenant, d.d. 23 juni 2006), het tracébesluit (2 september 2010) of de bestuurlijke overeenkomst IODS (2 september 2010)? Zo nee, waarom niet?
Ja. De oplossing zal niet leiden tot het niet nakomen van de afspraken als vastgelegd in het tracébesluit en de IODS overeenkomsten.
Kan een noodzakelijke aanpassing van het ontwerp van de weg door de nu ontstane problemen aangewend worden om te bezien of een verdergaande inpassing van de weg mogelijk is? Overweegt u daarbij de optie van een gehele verdieping? Zo nee, waarom niet en aan welke aanpassingen denkt u wel?
Nee. De technische oplossing zal passen binnen het vastgestelde tracébesluit en de bestuurlijke overeenkomst IODS.
Hoe kan het dat Rijkswaterstaat aangeeft dat de aanwezigheid van de zandpalen onbekend was en ze bij toeval nu ontdekt zijn, terwijl hier in een rapport uit 1979 en in een rapport van augustus 2012 al melding van gemaakt wordt?
Na melding van de aannemer in juni 2012 dat hij zandpalen aantrof is nader onderzoek verricht. Daarbij is een rapport uit 1979 boven tafel gekomen. In het rapport van augustus 2012 wordt naar het rapport uit 1979 verwezen.
Brengen de ontstane problemen extra kosten met zich mee? Zo ja, hoeveel, en hoe en door wie wordt dit gefinancierd?
Er wordt onderzoek verricht naar de beste oplossing. Ik heb daarom nog geen raming van de kosten. Over de oplossing en de kosten worden nadere afspraken met de aannemer gemaakt.
Het bericht dat de Marine wederom ingeroepen moest worden om de watervoorziening op Saba te redden |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Marineschip brengt water naar Saba»? Wanneer en door wie is het besluit genomen om de marine hiervoor in te zetten?1
Ja, op vrijdag 1 maart 2013 besloot de Commandant der Zeemacht in het Caribisch gebied tot deze inzet na het betreffende verzoek van de gezaghebber van Saba.
Kunt u bevestigen dat de zoetwatervoorziening op Saba al jarenlang ontoereikend is?
De zoetwatervoorziening op Saba kan ontoereikend zijn in de droge tijd. Op Saba vangen huishoudens al generaties lang regenwater op in een watertank (cisterne) onder hun huis. Het opgevangen regenwater wordt onder andere gebruikt voor drinkwater. Daarnaast staat op Saba een waterfabriek die water levert aan o.a. het ziekenhuis, en in de droge tijd aanvullend ook aan de huishoudens. De combinatie van regenwater en de waterfabriek werkt onder normale omstandigheden naar tevredenheid en is toereikend voor de drinkwatervoorziening op Saba. Bovendien is het gebruik van water uit de cisterne voor de huishoudens gratis.Het probleem dat zich nu voordoet heeft te maken met het defect aan de waterfabriek waardoor deze slechts op halve kracht produceert. Daarnaast heeft het sinds januari 2013 nauwelijks geregend, in tegenstelling tot normaliter in januari, waardoor de cisternen leeg begonnen te raken. Hierdoor kon het ziekenhuis niet van water worden voorzien, en ook de huishoudens niet waar de cisternen leeg raakten.
Herinnert u zich de uitspraken van de minister van Infrastructuur en Milieu over het amendement op de begroting van Infrastructuur en milieu 2013 2, met onder andere als doel het duurzaam veiligstellen van de watervoorziening op Saba, dat «het in het amendement geschetste probleem is weggenomen» en de daarop volgende expliciet door de minister van Infrastructuur en Milieu bevestigde garantie dat dit ook voor de watervoorziening op Saba gold?
In mijn repliek op het amendement van de geachte afgevaardigden heb ik aangegeven dat op mijn begroting al was voorzien in het oppakken van de drinkwaterproblematiek op Saba in 2013 (inclusief financiering). Op ambtelijk niveau is samen met de bestuurders een opdracht geformuleerd voor een drinkwateronderzoek waarbij alle maatregelen in beeld zullen worden gebracht. Tijdens de Caribisch Nederland-week (11–15 maart) is het onderzoek officieel gestart met de ondertekening van de opdracht door de Gedeputeerde van Saba (zie bijlage)3. Het doel van het onderzoek is een haalbare, betrouwbare en duurzame drinkwatervoorziening voor Saba te realiseren die voldoet aan de Nederlandse drinkwater standaard. Het onderzoek geeft aanbevelingen inclusief een voorkeursoptie, met maatregelen en een kostenindicatie voor de implementatie. Het onderzoek zal rond de zomer gereed zijn, waarna gezamenlijk met Saba zal worden bepaald welke maatregelen zullen worden geïmplementeerd.
Kunt u bevestigen dat de eilandsraad van Saba in het voorjaar van 2012 een projectvoorstel naar aanleiding van het Lenteakkoord heeft ingediend met als doel om de watervoorziening op het eiland duurzaam te verbeteren middels waterfilters en betere opvang van regenwater?
Ja, dat kan ik bevestigen. Het voorstel is beoordeeld als goed en realistisch. Door het wegvallen van de duurzaamheidsgelden bij de kabinetsformatie is het project toentertijd niet uitgevoerd. Juist daarom is nu in overleg met Saba een drinkwateronderzoek opgesteld dat rekening houdt met de specifieke situatie op Saba (veel hoogteverschillen, weinig huishoudens).
Wat zijn de kosten voor geïmporteerd water voor de inwoners van Saba die niet over filters beschikken? Hoe verhouden de kosten voor water per inwoner per jaar zich tot de kosten op andere eilanden in de regio en de gemiddelde jaarlijkse kosten voor inwoners in het Europese deel van Nederland?
Op Bonaire, Saba en Sint Eustatius bedragen de kosten voor geïmporteerd drinkwater in flessen circa één dollar per fles van 1,5 liter.
Regenwater is gratis en wordt op Saba in cisternen opgevangen en ook als drinkwater gebruikt. Als de cisterne leeg raakt, koopt men water bij de waterfabriek. Op Saba kost 1000 liter water uit de waterfabriek US $ 50. Op Sint Eustatius betaalt men US $ 10 voor 1000 liter en op Bonaire US $ 5 voor 1000 liter. Het water is zo duur omdat voor het ontziltingsproces veel kostbare energie gebruikt wordt. De prijs op Saba is hoger omdat de waterfabriek in private handen is.
In Europees Nederland liggen de prijzen voor drinkwater veel lager omdat er voldoende zoet oppervlakte- en grondwater beschikbaar is als grondstof voor drinkwater. De prijs voor 1000 liter water varieert van € 1,09 in Drenthe tot € 1,76 in Noord-Holland (bron: Vewin, 2012).
Hoeveel kosten heeft de Marine sinds 1990 gemaakt voor de import van water naar Saba?
De additionele kosten van een watertransport bedragen ongeveer € 15.000. Dat bedrag varieert naar gelang de desbetreffende inzet past in de reguliere operaties. Watertransporten door Defensie naar Saba vinden slechts in uitzonderlijke situaties plaats. De vorige levering was in 2009.
Kunt u bevestigen dat vanwege de gebruikte brandstof bij invoer van water, het risico op erosie door gebrekkige regenwateropvang en -opslag, en het afvalprobleem dat veroorzaakt wordt door de plastic containers die na gebruik achterblijven, de import van zoetwater minder duurzaam is dan het zelfvoorzienend maken van het eiland voor water?
Over het algemeen zijn de huishoudens op Saba reeds zelfvoorzienend waar het gaat om drinkwater. Opvang van regenwater in cisternen onder de huizen is goedkoop en duurzaam. In de maanden februari en maart valt te weinig regen op Saba voor de betrouwbare watervoorziening en zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk. De vraag «Welke aanvullende maatregel(en) komen in aanmerking en zijn duurzaam» is het uitgangspunt voor het nu lopende drinkwateronderzoek. Zelfvoorzienendheid is hierin zeker een belangrijk uitgangspunt.
Vindt u dat de bij herhaling door de marine geleverde zoetwaterimport voor Saba neerkomt op symptoombestrijding, zo lang er geen betere opvang en zuivering op het eiland beschikbaar komt?
Zoals hierboven aangegeven vond het vorige transport plaats in 2009. Zoet water import vindt alleen plaats in extreme situaties. Ik zou dit geen symptoombestrijding willen noemen maar ben het met u eens dat dit wel een noodmaatregel moet zijn. Zoals ik tijdens de begrotingsbehandeling 2013 ook al heb aangegeven vind ik dat de drinkwatervoorziening op Saba verbeterd moet worden en ben ik hier ook reeds mee bezig.
Bent u bereid nog voor de zomer van 2013 de Kamer alsnog te informeren over een structurele oplossing voor de watervoorziening op Saba, zoals ook werd beoogd door het amendement, door voor Saba en Sint Eustatius een inventarisatieonderzoek te laten plaatsvinden naar de drink- en afvalwatervoorziening op deze eilanden en een uitwerkingsplan op te stellen over hoe de drinkwatervoorziening op Saba en Sint Eustatius zou kunnen worden ondersteund?
De uitkomsten van het drinkwateronderzoek op Saba zal ik ook aan uw Kamer toezenden. Ook zal ik u informeren over de keuze van maatregelen, die ik in overleg met Saba zal implementeren. De steun van de inwoners van Saba voor structurele maatregelen zijn daarbij voor mij leidend. Daarin is nu voorzien met dit lopende onderzoek.
Op Sint Eustatius is reeds een drinkwaterleidingnet aangelegd. Rond de zomer 2013 zal dit net volledig zijn geïnstalleerd en alle bewoners zullen er dan op aangesloten zijn. Ik ben graag bereid u over de stand van zaken hieromtrent nader te informeren bij de toezending van de informatie over het drinkwateronderzoek op Saba.
Kunt u toezeggen dat u zich zult inspannen voor het beschikbaar maken van de Nederlandse kennis en expertise voor deze en andere uitdagingen op het vlak van de waterhuishouding op de BES-eilanden (Bonaire, Sint Eustasius en Saba)?
De door u gevraagde ondersteuning, zoals ook verwoord in de Motie Van Veldhoven c.s. (27625-244), vindt reeds plaats op Bonaire, Saba en Sint Eustatius en wordt door mij gestimuleerd. Het gaat hierbij niet alleen om het leveren van de benodigde kennis en expertise maar ook om het verbeteren van de efficiency van de drinkwatervoorziening. Deze inzet wordt geleverd als de eilanden hierom zelf vragen.
Sint Eustatius en Bonaire hebben reeds met Vitens Evides Internationaal een samenwerkingsovereenkomst gesloten met het doel om het Waterbedrijf efficiënter te laten functioneren en de kennis van de medewerkers op een hoger peil te brengen. Ook Saba heeft inmiddels contact gelegd met Vitens Evides Internationaal.
Is het waar dat de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in 2010 steun uitgesproken heeft voor het recht op water als mensenrecht, waarbij de Nederlandse delegatie zich onthield van stemming met de mededeling dat de desbetreffende resolutie «onvoldoende verantwoordelijkheid neerlegde bij nationale overheden»? Vindt u dat de Nederlandse regering de verantwoordelijkheid draagt voor het voorzien van een structurele oplossing voor de watervoorziening op de BES-eilanden?3
Ja, de Nederlandse delegatie heeft zich onthouden van stemming. Waar het Bonaire, Saba en Sint Eustatius betreft, zijn de verantwoordelijkheden van de Nederlandse regering vastgelegd in de Wet drinkwater BES. Vanuit die verantwoordelijkheid span ik mij in voor een structurele oplossing voor de watervoorziening op de BES-eilanden. Ik heb u reeds aangegeven op welke wijze ik hier mee bezig ben.
Hoe verhoudt het wettelijke kader voor de watervoorziening op de BES-eilanden zich tot de elders in Nederland geldende Drinkwaterwet? Bent u bereid bij de in artikel 60 van de Drinkwaterwet voorziene evaluatie ook de borging van de watervoorziening op de BES-eilanden te betrekken?
De Wet drinkwater BES is van toepassing op de openbare lichamen op Bonaire, Saba en Sint Eustatius. De Drinkwaterwet is van toepassing op het Europese deel van Nederland. Beide kaders staan los van elkaar. Als minister ben ik voor beide kaders verantwoordelijk.
Het kader voor de BES richt zich op de kwaliteit van het drinkwater. Het kader van de Drinkwaterwet is breder en omvat ook bepalingen omtrent tarieven, regulering van het vermogen van drinkwaterbedrijven, prestatievergelijking en aanvullende bepalingen met betrekking tot de organisatie van de openbare drinkwatervoorziening (zeggenschap en rechtsvorm).
In Europees Nederland kunnen drinkwaterbedrijven goed op doelmatigheid met elkaar worden vergelijken, omdat ze onder vergelijkbare omstandigheden en schaalniveau drinkwater produceren. De drinkwatervoorziening op Bonaire, Saba en Sint Eustatius zijn moeilijk met elkaar te vergelijken, laat staan dat deze te vergelijken zijn met drinkwaterbedrijven in Europees Nederland. Door de grote verschillen tussen Nederland en de BES-eilanden geef ik er de voorkeur aan om de evaluatie van doeltreffendheid en de effecten van de Wet drinkwater BES separaat van artikel 60 van de Drinkwaterwet te evalueren.
De kwetsbaarheid van vangrails |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het ongeluk met een vrachtwagen op de A1 op donderdagochtend 28 februari jl.?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het ongeluk op de A1 bij Hoevelaken waarbij een vrachtwagen door één van de beide in de middenberm aanwezige vangrails is heen gereden.
Hoe kan het dat door de vangrails heen gereden wordt?
In een enkel geval kan door de vangrails worden heen gereden. Dit wordt niet zozeer bepaald door de voertuigsoort die is betrokken maar vooral door de soms zeer ongunstige omstandigheden waaronder de vangrail door het voertuig is geraakt.
De vangrails in Nederland voldoen aan de eisen die volgens Europese normen aan dit soort afschermingvoorzieningen kan worden gesteld. Voor autosnelwegen in Nederland is uit oogpunt van acceptabele risico’s en kosteneffectiviteit voor het hoog kerend vermogen H2 uit deze normen gekozen. Het hoog kerend vermogen is getest met aanrijdingen door een personenauto en een autobus van 13 ton. Ook zwaardere voertuigen kunnen door vangrails met een prestatieklasse H2 nog worden gekeerd. De afloop wordt sterk bepaald door de omstandigheden waaronder de aanrijding heeft plaatsgevonden.
De keuze voor de prestatieklasse H2 van de vangrail is mede gebaseerd op de betrokkenheid van de verschillende voertuigsoorten bij ongevallen met vangrails.
Uit ongevallenanalyses, die voor de Nederlandse omstandigheden zijn uitgevoerd, is gebleken dat zware vrachtauto’s relatief weinig bij bermongevallen zijn betrokken.
Hoe verhoudt dit zich met uw antwoord op vragen tijdens het algemeen overleg Verkeersveiligheid d.d. 30 januari jl. over de kwetsbaarheid van vangrails, waarin u hebt aangegeven dat er geen problemen zijn met vangrails en dat deze zelfs geschikt zijn voor de zogeheten langere en zwaardere vrachtwagens (LZV’s)?
Tijdens het algemeen overleg verkeersveiligheid d.d. 30 januari j.l. heb ik aangegeven dat de in Nederland geldende prestatieklasse voor zwaardere voertuigen volstaat. Dit op grond van de bij vraag 2 genoemde overwegingen die hebben geleid tot de keuze van het kerende niveau voor vangrails in Nederland.
Mijn verwachting is dat de toename van het aandeel LZV’s tot een zeer geringe verschuiving in de betrokkenheid van zware voertuigen bij bermongevallen zal leiden. Bovendien zijn er extra veiligheidseisen gesteld aan de LZV’s en aan de LZV-chauffeur.
Zijn de Nederlandse vangrails berekend op het Europese voornemen om het maximumgewicht van een voertuig op de weg te verhogen van 38 ton naar 44 ton?
Ik acht het niet noodzakelijk van de zwaarste voertuigen en de ongunstigste inrijdcondities uit te gaan. Uit het oogpunt van acceptabele risico’s en kosteneffectiviteit vind ik het verantwoord om voor autosnelwegen te volstaan met de in Nederland nu geldende prestatieklasse voor vangrails.
De benoeming van de heer Meijdam door de provincie Noord-Holland in de gebiedscommissie Amstel, Gooi en Vecht |
|
Henk van Gerven |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Is het waar dat de heer Meijdam is benoemd in de gebiedscommissie Amstel, Gooi en Vecht?1
Ja. Dit betreft een commissie die tot taak heeft de provincie te adviseren over de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur.
Deelt u de conclusie uit het rapport «Ondernemend bestuur» van de Commissie Operatie Schoon Schip dat duidelijk is dat er onder verantwoordelijkheid van de heer Meijdam een rapport over het KNSF-terrein bij Muiden geheim is gehouden voor gemeenteraadsleden van Muiden en voor leden van de Provinciale Staten van Noord-Holland?2
De commissie Schoon Schip heeft de gang van zaken rondom de ontwikkeling van het gebied rondom de KNSF gebruikt als één van de casus in het licht van het thema geheimhouding. Geconcludeerd wordt dat Gedeputeerde Staten «onvoldoende duidelijk hebben gemaakt welke belangen op welke wijze zijn afgewogen en ook niet dat geheimhouding van het Akro-rapport noodzakelijk was.» Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland geven in de reactie op het rapport van de commissie aan de conclusies en aanbevelingen te onderschrijven.
Welke redenen had de heer Meijdam eerder dit jaar om terug te treden als vertegenwoordiger van het provinciebestuur in SADC? Waarom zouden dergelijke redenen geen opgeld doen voor de functie in de gebiedscommissie Amstel, Gooi en Vecht?
De redenen voor (voormalig) bestuurders om namens de provincie zitting te hebben in een commissie is een zaak van de betreffende provincie en de betreffende (voormalig) bestuurder. Gezien de benoeming van de heer Meijdam tot voorzitter van deze gebiedscommissie stel ik vast dat de provincie daarvoor geen belemmeringen heeft gezien.
Acht u de benoeming van de heer Meijdam verstandig in het licht van de hierboven genoemde voorvallen? Zo ja, waarom acht u de schijn van belangenverstrengeling in deze geen probleem?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Indien u de benoeming van de heer Meijdam niet verstandig vindt in het licht van eerdere voorvallen, hoe gaat u die benoeming ongedaan maken?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
De berichten ‘Goedkope Filippijnen op truck’ en Filippijn rijdt voor € 650,-' |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Goedkope Filippijnen op truck» en «Filippijn rijdt voor € 650,–?»1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederlandse truckers tot de best opgeleide truckers ter wereld behoren? Zo neen, waarom niet?
Nederlandse chauffeurs zijn inderdaad goed opgeleid. Zij voldoen aan de eisen van de Europese richtlijn 2003/59. Daarin zijn regels opgenomen met betrekking tot de eisen, die gesteld worden aan chauffeurs op het gebied van vakbekwaamheid.
Hoe beoordeelt u de constructie waarbij Filippijnse vrachtwagenchauffeurs als kenniswerkers worden binnengehaald en vervolgens de banen van Nederlandse truckers bedreigen?
In het bedoelde artikel in de Telegraaf gaat het om een in Letland gevestigd bedrijf, dat Filippijnse chauffeurs ingehuurd zou hebben. Het gaat hier dus niet om een in Nederland gevestigd bedrijf.
Om oneerlijke concurrentie te voorkomen zijn er regels die er voor zorgen dat, als chauffeurs voor een Nederlands bedrijf werken, er een minimumniveau van arbeidsvoorwaarden geldt.
Wat gaat u doen om de toevloed van Oost-Europese en Filippijnse truckers op de Nederlandse markt terug te dringen of te voorkomen? Wat gaat u doen om de Nederlandse trucker te beschermen tegen deze schandalige constructie?
Wanneer een werknemer in dienst treedt van een Nederlands bedrijf is de Nederlandse wet- en regelgeving van toepassing (zoals het wettelijk minimumloon) en de van toepassing zijnde cao. Een buitenlandse werknemer kan ook tijdelijk in Nederland werken. In dat geval gelden op basis van de Europese Detacheringsrichtlijn de wettelijke minimumbepalingen of de kernbepalingen van de algemeen verbindend verklaarde cao.
Zolang de chauffeurs werken volgens de Nederlandse wet- en regelgeving is er geen sprake van een probleem. Gaat het om constructies om regels te omzeilen dan is het van belang om te bekijken wat er aan kan worden gedaan. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal uw Kamer voor 1 mei per brief informeren over de aanpak van schijnconstructies.
De verwerking van teerhoudend asfalt |
|
Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat het beleid niet werkt en er nog altijd tonnen teerhoudend asfaltgranulaat de grens over gaat?1 Zo ja, wat is uw oordeel over het marktverstorende effect van wegbeheerders en reinigers die ten koste van volksgezondheid en milieu kiezen voor de goedkoopste manier van verwerken? Zo nee, waarom niet en waar blijft het teerhoudend asfalt dan?
Het Nederlands beleid voor teerhoudend asfaltgranulaat (TAG) voorziet in thermische reiniging van het vrijkomende TAG, gevolgd door nuttige toepassing van het gereinigd materiaal.
Dat beleid werkt wel degelijk, want er is inmiddels in Nederland voldoende capaciteit voor de thermische verwerking van al het Nederlandse TAG en daarmee wordt ongeveer de helft van het Nederlandse TAG daadwerkelijk thermisch gereinigd. Het gereinigde materiaal wordt vervolgens nuttig toegepast. Zo laat bijvoorbeeld Rijkwaterstaat al het TAG dat vrijkomt bij het beheer van de Nederlandse rijkswegen, in Nederland thermisch reinigen en nuttig toepassen.
Helaas werkt het beleid nog niet voor de totale stroom, want vorig jaar is ongeveer de helft van het vrijkomende TAG uitgevoerd en in het buitenland nuttig toegepast.
Zoals in het artikel in Cobouw wordt aangegeven, is de bedoelde uitvoer (TAG met maximaal 50 mg/kg benzo(a)pyreen) niet illegaal. De uitvoer is namelijk toegestaan volgens de internationale regelgeving en ik kan die uitvoer dan ook niet verbieden.
Het betreffende bedrijfsleven is er voor verantwoordelijk dat het uitgevoerde TAG in het buitenland daadwerkelijk nuttig wordt toegepast. Die nuttige toepassing vindt helaas niet plaats volgens de in Nederland gekozen manier, maar het staat landen in de Europese Unie nu eenmaal vrij om eigen criteria te verbinden aan de nuttige toepassing van afvalstoffen.
Wat heeft de regering sinds het aannemen van de motie-Bashir cs. door de Tweede Kamer ondernomen om export van teerhoudend asfaltgranulaat te voorkomen?2
Ik wil dat al het in Nederland vrijkomende TAG volgens het Nederlands beleid wordt verwerkt. Daarom ben ik aan de slag gegaan met de acties die mijn ambtsvoorganger heeft opgenomen in bijlage 4 van zijn brief van 6 juni 2012 (30 872, nr. 112) over de uitvoering van de brief «Meer waarde uit afval».
Zo heb ik eind 2012 aan het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) extra budget beschikbaar gesteld en opdracht verstrekt om publicatie 210 «Richtlijn omgaan met vrijkomend asfalt» zo optimaal mogelijk te herzien. Die herziening wordt in de tweede helft van 2013 afgerond.
Daarna start ik samen met het betrokken bedrijfsleven een communicatietraject en zal ik uniforme besteksbepalingen laten opstellen die andere overheden daarna in hun bestekken kunnen opnemen.
Verder zullen de Minister van Infrastructuur en Milieu en ik in onze eerstvolgende bestuurlijke (koepel)overleggen met de andere overheden dit onderwerp aan de orde stellen. Wij zullen de andere overheden erop wijzen dat zij ervoor verantwoordelijk zijn dat het TAG dat vrijkomt bij het beheer van wegen die onder hun verantwoordelijkheid vallen, volgens het Nederlands beleid wordt verwerkt.
Ook de medewerkers van het ministerie van Infrastructuur en Milieu wijzen in van toepassing zijnde overlegstructuren op de problematiek en de gewenste wijze van verwerking in Nederland. Zo is het onderwerp al aan de orde geweest in de begeleidingscommissie LAP (Landelijk afvalbeheerplan), waarin overheden en bedrijfsleven zijn vertegenwoordigd.
Voor de volledigheid merk ik nog op dat het opvolgen van de Nederlandse minimumstandaard voor TAG een criterium is in duurzaam inkopen.
Kunt u aangeven hoeveel ton asfalt sinds het aannemen van de motie is geëxporteerd, waarheen en door wie?
TAG met maximaal 50 mg/kg benzo(a)pyreen is volgens de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) een groene lijst afvalstof en er hoeft daarom bij uitvoer voor nuttige toepassing geen kennisgevingsprocedure te worden gevolgd. Dat wil zeggen dat iemand die TAG wil uitvoeren voor nuttige toepassing, hiervoor geen vergunning hoeft aan te vragen bij het bevoegd gezag. Gevolg daarvan is dat een bedrijf bij uitvoer van tevoren niet hoeft aan te gegeven hoeveel TAG men voornemens is om uit te voeren en dat men achteraf in EVOA kader niet hoeft te rapporteren hoeveel TAG daadwerkelijk is uitgevoerd.
Bedrijven dienen wel aan het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA) te melden hoeveel groene lijst afvalstoffen ze uitvoeren en in het buitenland nuttig laten toepassen. Volgens het LMA is er in 2012 bijna 660.000 ton TAG uitgevoerd. 49% daarvan is in Letland terecht gekomen, 44% in Estland en 7% in Duitsland.
Waarom wordt nog altijd niet door alle wegbeheerders in het bestek opgenomen dat teerhoudend asfaltgranulaat thermisch gereinigd moet worden zodat het geen gevaar meer oplevert voor gezondheid en milieu? Welke wegbeheerders liggen dwars?
In het artikel in Cobouw geven de verwerkers aan dat onbekendheid met de materie het belangrijkste probleem is. Dat resulteert er in dat nog veel wegbeheerders niet weten wat het beleid voor verwerking van TAG is en in hun bestekken niet opnemen dat het vrijkomende TAG in Nederland thermisch moet worden gereinigd, gevolgd door nuttige toepassing van het gereinigde materiaal. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven wat ik daaraan doe.
Wat gaat u vanaf nu ondernemen om de motie-Bashir cs. wel uit te voeren zodat wegbeheerders de minimumstandaard thermisch reinigen van teerhoudend asfaltgranulaat in hun bestekken opnemen?
In het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven wat ik ter uitvoering van de motie al in gang heb gezet en nog ga doen.
Privatisering van waterbedrijven |
|
Henk van Gerven |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hoe verhoudt zich de uitspraak van de minister van Financiën (mede namens de minister van Buitenlandse Zaken)1: «Samen met de Commissie is het kabinet van mening dat de privatisering van openbare nutsbedrijven, met inbegrip van bedrijven ten aanzien van de watervoorziening, voordelen kan opleveren voor de gehele samenleving» tot de schriftelijke verklaring van de minister van Infrastructuur en Milieu2: «Drinkwater is een eerste levensbehoefte en van groot belang voor de volksgezondheid. Nederland heeft ervoor gekozen de openbare drinkwatervoorziening in publieke handen te houden. Dat is vastgelegd in de Drinkwaterwet. De inzet van Nederland bij de onderhandelingen over het voorstel voor een concessierichtlijn is dat Lidstaten de vrijheid houden om te bepalen hoe zij hun taken van algemeen belang organiseren. Het standpunt van Nederland wordt gedeeld door de Raad van de Europese Unie»?
Voor de openbare drinkwatervoorziening in Nederland is de lijn van het kabinet verwoord in de schriftelijke verklaring van de minister van Infrastructuur en Milieu. De antwoorden op de Kamervragen (2012Z17953) waaraan gerefereerd wordt in uw vraag, hadden betrekking op de situatie in Griekenland en Portugal in relatie tot het leningenprogramma. De inzet van het kabinet, gesteund door de Tweede Kamer, is dat financiële steun aan landen in nood gepaard gaat met strikte conditionaliteit die leidt tot economisch herstel en aanpassing van de onevenwichtigheden. Onderdeel van de conditionaliteit bij de huidig afgesproken leningenprogramma’s vormen privatiseringen. Wat betreft de specifieke situatie in Portugal wijst het kabinet op de antwoorden op de vragen van het lid Van Gerven (SP) met kenmerk 2013Z03345.
Heeft de regering kennisgenomen van het amendement dat het Europees Parlement heeft aangenomen, zodat in een nieuw toe te voegen artikel 1bis aan de concessierichtlijn nog eens extra wordt bevestigd dat lidstaten de volledige vrijheid behouden om diensten van algemeen belang niet te privatiseren?
De regering heeft kennis genomen van de positie van de commissie Interne Markt en Consumentenbescherming (IMCO) van het Europees Parlement ten aanzien van de voorgestelde concessierichtlijn. Hierin is geen voorstel opgenomen om een artikel 1bis toe te voegen. Voor zover met het in de vraag genoemde artikel 1bis wordt gedoeld op het door de commissie IMCO aangenomen amendement 64, komt dit amendement overeen met artikel 1, vierde lid, van de algemene oriëntatie zoals die door de Raad van Concurrentievermogen op 10 en 11 december 2012 is aangenomen. Daarnaast heeft de Raad tekstvoorstellen aangenomen die verder gaan dan dit amendement van de commissie IMCO. Nederland heeft zich hiervoor ingezet in de onderhandelingen in Raadsverband. De Raad zet hiermee in op het expliciet opnemen in de richtlijn van het erkennen van de bevoegdheid van de lidstaten om te kiezen of zij verplichte sociale diensten of andere diensten inrichten als dienst van algemeen belang of als niet-economische dienst van algemeen belang of als een samenstelling hiervan (in overweging 3a en in artikel 1, vijfde lid). Hieronder valt ook de inrichting van de watersector. De Raad heeft in overweging 3b expliciet opgenomen dat de richtlijn niet de liberalisering of privatisering van publieke diensten zal inhouden.
Ook heeft het kabinet kennis genomen van het persbericht van de Europese Commissie van 22 februari 2013 (MEMO/13/131) waarin uitdrukkelijk een neutrale positie van de Europese Commissie ten aanzien van privaat of publiek eigenaarschap van drinkwaterleidingbedrijven wordt ingenomen. De Europese Unie treedt namelijk niet in de keuze van de lidstaten of bepaalde goederen of ondernemingen al dan niet in publieke handen of private handen dienen te zijn. Dat is volgens het Verdrag een soevereine bevoegdheid van de lidstaten (zie artikel 345 VWEU). Het is daarmee aan de lidstaten zelf om te beoordelen of en zo ja op welke wijze zij drinkwatervoorzieningen willen privatiseren.
Zo ja, op welke wijze gaat de regering ervoor zorgen dat tijdens de onderhandelingen tussen Europees Parlement en de Raad van Ministers het artikel 1bis wordt gehandhaafd en bij voorkeur wordt aangevuld met een artikel waarin de drinkwatersector expliciet wordt uitgesloten als toepassingsgebied van de richtlijn?
De regering blijft achter de algemene oriëntatie van de Raad staan en ziet de onderhandelingen met het Europees Parlement op dit punt met vertrouwen tegemoet omdat de commissie IMCO geen andere insteek lijkt te hebben. De positie van de regering is dat het Werkingsverdrag van de Europese Unie de lidstaten de ruimte geeft om zelf vast te leggen hoe zij de drinkwatersector willen ordenen. Zoals het Nederlandse stelsel van openbare drinkwatervoorziening is geregeld in de Drinkwaterwet, is deze als niet-economische dienst van algemeen belang te kwalificeren (brief van de Minister van Economische Zaken van 16 april 2006, Kamerstukken II, 21 501-30, nr. 137). Het richtlijnvoorstel verandert hier niets aan.
Kan de regering bevestigen dat zij de lijn uit de schriftelijke reactie van de minister van Infrastructuur en Milieu3 volgt dat voor Nederland de drinkwatersector een dienst van algemeen belang vertegenwoordigt?
Ja. Zie het antwoord op vraag 3.
Zo ja, is de regering van plan de drinkwaterwet zodanig aan te passen dat daarin expliciet wordt opgenomen dat de drinkwatersector in Nederland een dienst van algemeen belang is? Zo nee, waarom niet?
Zowel in de brief van de Minister van Economische Zaken van 16 april 2006 (Kamerstukken II, 21 501-30, nr. 137) als bij de totstandkoming van de Drinkwaterwet is uiteengezet waarom de drinkwatervoorziening in Nederland gezien moet worden als een niet-economische dienst van algemeen belang (zie EK 2008–2009, 30 895, nr. D). Kern van de motivering hiervan is dat gelet op zowel de zorg van de overheid als de wettelijke verplichtingen voor de drinkwaterbedrijven die zijn aangewezen voor de uitvoering van de drinkwatervoorziening, deze kwalificeert als een niet-economische dienst van algemeen belang. Gelet hierop bestaat er voor het kabinet geen aanleiding om te komen met voorstellen tot aanpassing van de Drinkwaterwet op dit punt.
Privatisering van waterbedrijven |
|
Henk van Gerven |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur over de gevolgen van de geprivatiseerde watervoorziening in Pacos de Ferreira, Portugal?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat sinds het staatsbedrijf Aguas de Portugal de verstrekking van water in Pacos de Ferreira heeft afgestaan aan de private sector, de prijs van water gestegen is met 400 procent, en daar bovenop een jaarlijkse toename van zes procent? Weet u daarnaast dat hierdoor het water in Pacos de Ferreira met 209,04 op de factuur het duurste water van het land is, tegenover de kosten van water in Terras de Bouro (waar de goedkoopste watertarieven van Portugal gelden) 18 euro is?
In het kader van het steunprogramma en het bijbehorende Memorandum of Understanding (MoU) uit mei 2011 hebben in Portugal tot nu toe nog geen privatiseringen van waterbedrijven plaatsgevonden. Het waterbedrijf van Paços de Ferreira waarnaar verwezen wordt, was al in 2004 geprivatiseerd.
In het algemeen gaat financiële steun aan landen in nood gepaard met strikte conditionaliteit die leidt tot economisch herstel en aanpassing van de onevenwichtigheden. Onderdeel van de conditionaliteit bij de huidige leningenprogramma’s vormen privatiseringen. De precieze conditionaliteit die gepaard gaat met financiële steun wordt vastgelegd in het MoU.
De afspraken in het MoU komen altijd in overleg met de betrokken lidstaat tot stand. Dit geldt ook voor de afspraken omtrent privatiseringen. Privatiseringen worden niet opgelegd en kennen geen vast format. Bij de keuze van de te privatiseren instellingen worden de landenspecifieke omstandigheden meegenomen.
Zo wordt op basis van een inventarisatie van staatsbedrijven gekeken welke privatiseringen het potentieel herbergen om de efficiëntie van bedrijven en in breder perspectief het concurrentievermogen van de economie als geheel te vergroten. In een specifieke situatie kunnen de afgesproken privatiseringen zo bijdragen het concurrentievermogen en de concurrentiepositie van de lidstaat te versterken.
In het landenspecifieke geval van Portugal zijn de afspraken in het MoU gemaakt in overleg tussen de Trojka (IMF, Commissie en ECB) en Portugal, inclusief de afspraken over privatiseringen en het tijdsschema hiervoor. De overeengekomen keuzes worden nu op nationaal niveau geïnitieerd en de Trojka houdt nauw toezicht op de implementatie van de voorwaarden uit het gehele leningenprogramma.
De Tweede Kamer is reeds geïnformeerd over de inhoud van het Portugese MoU in het verslag Eurogroep en Ecofin Raad van 16 en 17 mei 2011 met kenmerk BFB2011–1103M, d.d. 18 mei 2011, en op 7 januari 2013 is aan de Tweede Kamer bericht over de recente voortgang op dit programma, met kenmerk BFB2012–18230M.
Het kabinet heeft vertrouwen dat de Trojka, met daarin ook de Commissie, erop toeziet dat de privatisering zorgvuldig plaatsvindt. Samen met de Commissie is het kabinet van mening dat zowel de gelijke en eerlijke toegang tot openbare nutsvoorzieningen (zoals water, gas, elektriciteit), als een goede kwaliteit van de dienstverlening en een financieel duurzaam aanbod gewaarborgd moeten blijven. Bij de privatisering van waterbedrijven moet volledige toegang tot water voor alle burgers gegarandeerd blijven.
Waaruit bestaan in Portugal de – in de beantwoording van eerdere vragen2 – voordelen die de privatisering van bedrijven ten aanzien van de watervoorziening op (zouden kunnen) leveren voor de gehele (Portugese) samenleving?
Zie antwoord vraag 2.
Waaruit bestaat het in eerdere beantwoording genoemde «passend regelgevend kader dat is opgesteld om misbruik door (particuliere) monopolies te voorkomen»? Op welke wijze is de toegang tot water voor de inwoners van Pacos de Ferreira gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gedwongen privatiseringen het recht op water direct bedreigen in een samenleving die al gebukt gaat onder bezuinigingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt de regering van het feit dat de Europese Commissie werkt aan een richtlijn die ervoor zorgt dat alle Europese landen hun watervoorziening makkelijk kunnen privatiseren?
Het kabinet is niet op de hoogte van een voorstel van de Europese Commissie van een dergelijke strekking. Voor zover gedoeld zou worden op het voorstel voor een concessierichtlijn, dan wijst het kabinet op de antwoorden op de vragen van het lid Van Gerven (SP) met kenmerk 2013Z03343. Deze richtlijn staat neutraal ten opzichte van de wijze van organisatie van de drinkwatersector in de lidstaten.
Is de regering bereid in Europa stappen te ondernemen om de privatisering van waterbedrijven een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet? Zo nee, hoe wil de regering monopolieposities voorkomen terwijl genoemde richtlijn de uitgifte van concessieovereenkomsten – contracten tussen de overheid en de publieke sector waarin een bedrijf het exclusieve recht krijgt om een publieke dienst uit te voeren – gemakkelijker maakt?
Het kabinet beschouwt de wijze van inrichting van de drinkwatersector in andere lidstaten als een nationale soevereine bevoegdheid. De Europese Unie treedt namelijk niet in de keuze van de lidstaten of bepaalde goederen of ondernemingen al dan niet in publieke handen of private handen dienen te zijn. Dat is volgens het Verdrag een soevereine bevoegdheid van de lidstaten (zie artikel 345 VWEU). Het is daarmee aan de lidstaten zelf om te beoordelen of en zo ja op welke wijze zij drinkwatervoorzieningen willen privatiseren. Indien een andere lidstaat besluit om private bedrijven in te zetten bij de drinkwatervoorziening, dan kan het richtlijnvoorstel voor concessies van toepassing zijn. In dat geval is het wenselijk dat concessieovereenkomsten, ook in de drinkwater sector, transparant, non-discriminatoir en met een beperkte duur worden afgesloten. Daartoe strekt de algemene oriëntatie op de conceptrichtlijn zoals deze door de Raad van Concurrentievermogen op 10 en 11 december 2012 is aangenomen.
Het transitokenteken voor de doorvoer van niet-gekentekende voertuigen |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het transitokenteken voor de doorvoer van niet-gekentekende voertuigen?
Ja.
Deelt u de constatering dat dit kenteken in de praktijk vanwege de strenge eisen nauwelijks wordt gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Het transitokenteken is ontwikkeld voor het vervoer van voertuigen, die geen Nederlands kenteken hebben, van het ene land naar het andere land door Nederland heen. Het transitokenteken heeft per 1 januari 2007 het 7-daagse kenteken vervangen, dat veel problemen opleverde bij (her)registratie in andere landen en erg fraudegevoelig was. In 2012 is het transitokenteken circa 800 keer verstrekt. Mijn inschatting is dat het merendeel van de doorvoer van voertuigen met behulp van een trailer gebeurt. Hierbij is voor de door te voeren voertuigen geen kenteken nodig.
Een transitokenteken wordt niet administratief verstrekt, zoals sommige bedrijven graag zouden zien, maar alleen nadat de RDW het voertuig fysiek heeft geïdentificeerd en, als deze geen geldige buitenlandse APK heeft, heeft onderworpen aan een technische controle. Daarnaast moet ook worden aangetoond dat het voertuig voldoet aan de toelatingseisen. Hiermee wordt de verkeersveiligheid gewaarborgd en ervoor gezorgd dat er geen gestolen voertuigen worden doorgevoerd. De RDW heeft een efficiënte procedure ingericht voor het verkrijgen van een transitokenteken, namelijk als een voertuig voor de middag wordt gecontroleerd is het transitokenteken om 15.00 uur dezelfde dag gereed in Veendam. Deze kan worden opgehaald of via de post verzonden (dan is deze de volgende dag bij de aanvrager).
Deelt u de constatering dat andere landen een eenvoudigere procedure voor de uitvoer van niet-gekentekende voertuigen kennen, waardoor de Nederlandse exportbedrijven een concurrentienadeel hebben? Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat de toelatingseisen voor het verkrijgen van een kenteken voor de doorvoer van niet-geregistreerde voertuigen per lidstaat kunnen verschillen, omdat de eisen niet Europees zijn geharmoniseerd. Het is dus mogelijk dat in andere lidstaten eenvoudigere procedures worden gehanteerd. Dit kan consequenties hebben voor de concurrentiepositie van de Nederlandse branche. Vanwege het grote belang dat ik hecht aan de verkeersveiligheid en diefstalbestrijding acht ik het eventuele verschil gerechtvaardigd.
Deelt u de constatering dat doorvoerbewijzen uit andere landen vaak minder zware veiligheidseisen met zich meebrengen en dit daarom ten koste kan gaan van de Nederlandse verkeersveiligheid? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij vraag 3 heb aangegeven zijn de eisen voor het verkrijgen van een doorvoerbewijs niet Europees geharmoniseerd, waardoor het mogelijk is dat in andere lidstaten voor voertuigen een doorvoerbewijs kan worden verkregen dat aan minder strenge veiligheidseisen voldoet. Indien dergelijke voertuigen door Nederland rijden brengt dit een gering risico voor de verkeersveiligheid met zich mee. Hier valt helaas weinig aan te doen, omdat wij voertuigen die zich in het internationale verkeer bevinden geen belemmeringen mogen opleggen.
Bent u bereid om samen met de sector te onderzoeken of er tot een eenvoudigere, snellere en kostenefficiëntere wijze van het afgeven van transitokentekens kan worden gekomen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben zeker bereid met de sector te onderzoeken of de procedures nog sneller en beter kunnen, maar teruggaan naar het verleden met administratieve verstrekking is vanwege fraude geen optie. De eventuele aanpassing moet passen binnen de randvoorwaarden van de verkeersveiligheid en de bestrijding van voertuigdiefstal in Nederland en in het buitenland.
Premieshoppen op Cyprus |
|
Farshad Bashir , Paul Ulenbelt |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending: «Premieshoppen op Cyprus»?1
In de uitzending van Nieuwsuur d.d. 4 februari 2013 wordt aandacht besteed aan Nederlandse vrachtwagenchauffers die voor een Nederlands bedrijf werken via een in Cyprus gevestigd uitzendbureau. Het gevolg van deze constructie is dat de werknemers onder het sociale verzekeringsstelsel van Cyprus vallen en dat de sociale premies in Cyprus worden afgedragen. Op deze wijze worden de arbeidskosten voor de inlener verlaagd waardoor zijn concurrentiepositie op de Nederlandse markt sterker wordt.
Is de Sociale Verzekeringsbank (SVB) op de hoogte van dit verschijnsel?
Ja.
Welke controles voert de SVB uit wanneer ingezetenen van Nederland sociale premies af wensen te gaan dragen in het buitenland?
Ingezetenen van Nederland kunnen niet kiezen waar zij sociale premies af dragen en waar zij sociaal verzekerd zijn. Naast de Nederlandse wetgeving wordt dit bepaald door de Europese coördinatieregels op het terrein van de sociale zekerheid en de bilaterale verdragen.
In Nederland woonachtige of werkende arbeidskrachten kunnen onder bepaalde voorwaarden sociaal verzekerd (en premieplichtig) zijn in het buitenland. Dit is bijvoorbeeld het geval indien er sprake is van internationale detachering of wanneer een arbeidskracht in twee of meer lidstaten werkt en hij minder dan 25% van zijn werkzaamheden in zijn woonland verricht.
Bij een aanvraag om een detacheringsverklaring of om de afgifte van een verklaring over de toepasselijke wetgeving als er in twee of meer landen wordt gewerkt, toetst de SVB of aan de wettelijke criteria hiervoor is voldaan. Bij twijfel wordt onder meer contact opgenomen met de werkgever en de werknemer en wordt gevraagd naar bewijsstukken zoals het arbeidscontract en werkroosters.
Heeft de SVB concrete gevallen waarin ingezetenen sociale premies af wensen te gaan dragen op Cyprus? Zo, ja, hoe gaat de SVB hier te werk en wat zijn de ervaringen wat betreft het uitwisselen van informatie met de bevoegde autoriteiten op Cyprus?
Ja. Tussen de EU-lidstaten is een procedure afgesproken hoe sociale zekerheidsorganen elkaar dienen te informeren indien de werknemer (of de werkgever) een verklaring over de toepasselijke wetgeving vraagt in het geval de werknemer gedetacheerd wordt in een ander land of werkzaamheden in meerdere lidstaten verricht.
De procedure in geval van detachering houdt in dat de werkgever in de detacherende staat, contact op neemt met het sociale zekerheidsorgaan van deze staat, indien mogelijk vóór de detachering. Dit orgaan toetst of aan de voorwaarden voor detachering is voldaan en geeft de gevraagde verklaring af. Vervolgens informeert dit orgaan de staat van de tewerkstelling.
De procedure in geval van werken in meerdere lidstaten houdt in dat de in Nederland woonachtige werknemer (of zijn Cypriotische werkgever) meldt dat er in meerdere lidstaten wordt gewerkt. Dit moet worden gemeld in de woonstaat van de werknemer, ook als hij van mening is dat niet de Nederlandse maar de buitenlandse wetgeving van toepassing is. De SVB onderzoekt vervolgens welke wetgeving van toepassing is op deze werknemer en neemt dan contact op met het orgaan waar de buitenlandse werkgever gevestigd is, in dit geval Cyprus. Als blijkt dat de Cypriotische wetgeving van toepassing is, geeft het Cypriotisch orgaan de verklaring toepasselijke wetgeving af. Als de Nederlandse wetgeving van toepassing is, geeft de SVB een verklaring af.
De ervaring is dat de informatieverstrekking door Cyprus aan de SVB soms langzaam verloopt. In dit verband heeft SZW in oktober vorig jaar op verzoek van de SVB contact gehad met het Cypriotische ministerie van Sociale Zaken om de gegevensverstrekking door het Cypriotische orgaan te verbeteren. Dit heeft er toe geleid dat Cyprus in een aantal concrete gevallen alsnog relevante informatie aan de SVB heeft verzonden.
Deelt u het standpunt dat sociale premies niet kunnen en mogen worden afgedragen in lidstaten waar de betreffende werknemer feitelijk geen arbeid verricht en zelfs nog nooit geweest is? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat standpunt deel ik niet. Ingevolge Europese regelgeving is een werknemer die in twee of meer landen werkt en minder dan 25% van zijn werkzaamheden verricht in het land waar hij woont, verzekerd in het land waar zijn werkgever is gevestigd. In de kern is dit een legale constructie die versnipperde uitkeringsrechten en hoge administratieve lasten voorkomt en zo bijdraagt aan het goed functioneren van de interne Europese markt. Het is echter niet de bedoeling dat deze regeling misbruikt wordt om te frauderen met premieafdracht. Daarom worden er ook bepaalde eisen gesteld voordat een bedrijf gebruik kan maken van deze regeling. Zo moet de werkgever wel echt gevestigd zijn in het land waar de premies worden afgedragen en mag het niet gaan om een schijnconstructie.
Heeft de u voldoende middelen om een bureau als AFMB uit Cyprus (genoemd in Nieuwsuur) dat zich bezig houdt met het rekruteren van Nederlandse werknemers die in de Nederlandse transportsector zouden moeten gaan werken onder Cypriotisch sociale zekerheidsrecht aan te pakken? Zo ja, welke zijn dat? Hoe vaak zijn die toegepast?
Voor het vaststellen van de toepasselijke sociale zekerheidswetgeving, dient de SVB onderzoek te verrichten naar de omvang van de verrichte werkzaamheden in Nederland en naar de vraag, of het bureau in Cyprus daadwerkelijk als werkgever kan worden beschouwd. Voor het onderzoek naar de vraag of minder dan 25% van de werkzaamheden in Nederland worden verricht, is de SVB aangewezen op informatie van de werkgever en de werknemer. De aanvrager van een verklaring toepasselijke wetgeving moet desgevraagd zijn aanvraag onderbouwen, bijvoorbeeld door het overleggen van een werkrooster of een reiskalender. Als dit niet voldoende inzicht biedt, kan de SVB nadere informatie aan de werkgever of werknemer vragen aan de hand waarvan beoordeeld kan worden of substantieel in Nederland wordt gewerkt.
Voor het onderzoek naar de werkgever in het uitzendende land of andere landen waarin gewerkt wordt, is de SVB aangewezen op het bevoegde sociale zekerheidsorgaan in dat land.
Bij het onderzoek of aan de criteria is voldaan heeft de SVB baat bij informatie die bij inspectiediensten (I-SZW, ILT) of ketenpartners (UWV, Belastingdienst, CVZ, gemeenten) en andere partijen (KIWA) aanwezig kan zijn. De Belastingdienst kan bijvoorbeeld reeds een beslissing hebben genomen over de fiscale zetel van een onderneming, hetgeen relevant kan zijn om te bepalen waar de werkgever feitelijk gevestigd is.
Uitzendbureaus die chauffeurs uitzenden in het beroepsgoederenvervoer dienen een aanwijzingsbeschikking aan te vragen bij Kiwa Register; welke toets vindt plaats alvorens instellingen in aanmerking komen voor een aanwijzingsbeschikking van het ministerie? Wat gaat u ondernemen als geen toets plaats vind?
Kiwa toetst of in het uittreksel van de Kamer van Koophandel staat vermeld of de instelling die een aanwijzingsbeschikking aanvraagt, chauffeurs inhuurt dan wel uitzendt aan beroepsgoederenvervoerders. Het betreft dus een marginale toets die tot stand is gekomen na het vervallen van de certificering in de uitzendbranche.
Deelt u de mening dat er een overtreding van de eis van dienstbetrekking plaatsvindt indien er gebruik wordt gemaakt van bureaus als AFMB met als enige doel te kunnen concurreren op de premies en salarissen van chauffeurs? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee, die mening deel ik niet. Aangezien aan het bureau AFMB een aanwijzingsbeschikking is verstrekt, is er geen sprake van overtreding van de eis van dienstbetrekking. Wel zal door ILT een verzoek worden ingediend bij de Cypriotische inspectiedienst om de werkwijze van twee Cypriotische transportondernemingen en één Cypriotisch uitzendbureau te onderzoeken. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Bent u van oordeel dat inlenende werkgevers aansprakelijk gesteld moeten worden voor de premieafdrachten en loonbetalingen in Nederland, in gevallen waar op malafide wijze gebruik wordt gemaakt van bijvoorbeeld de «Cyprus route»?
Op grond van de Invorderingswet 1990 kan een inlener aansprakelijk worden gesteld voor de schulden die de uitlener heeft in verband met niet afgedragen loonbelasting en sociale premies ter zake van uitlening. De vraag of er in gevallen dat gebruik gemaakt is van een zogenaamde schijnconstructie, aansprakelijkstelling zal plaatsvinden, kan niet in zijn algemeenheid worden beantwoord. Dit hangt af van de individuele omstandigheden van het geval.
Het feit dat er in de praktijk gevallen zijn waarin op malafide wijze gebruik gemaakt wordt van bepaalde uitzendconstructies, maakt duidelijk dat het belangrijk is dat er een integrale aanpak van schijnconstructies komt. Uiterlijk 1 mei zal ik u informeren over een integrale aanpak voor het terugdringen van schijnconstructies. Daarbij zal ook uitgebreid ingegaan worden op problemen die zich voor doen, wat er momenteel gebeurt om deze aan te pakken en wat we nog meer kunnen doen.
Is er onderzoek ingesteld naar de feitelijke vestigingsvoorwaarden conform Verordening 1072/2009 van uitgevlagde Nederlandse ondernemingen op Cyprus? Zo ja, wat is het resultaat en zo nee, bent u daartoe bereid?
De werkwijze van twee Cypriotische transportondernemingen en één Cypriotisch uitzendbureau met transportactiviteiten in Nederland is enige tijd geleden informeel onder de aandacht gebracht van de zusterorganisatie van ILT op Cyprus. Deze organisatie zag op dat moment geen reden tot nader onderzoek en inspectie. Thans zal deze casuïstiek aan de hand van een formeel verzoek door de ILT worden aangekaart bij de Cypriotische Inspectiedienst. Met dit verzoek wordt Cyprus onder meer verzocht te onderzoeken of de bedrijven gevestigd zijn in Cyprus en geleid worden vanuit Cyprus.
Heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (IL&T) ervaring met internationaal onderzoek met buitenlandse inspectiediensten ten aanzien van de controle op de feitelijke vestigingsvoorwaarden uit Verordening 1072/2009? Welke zijn de ervaringen? Met welke landen zijn er goede en met welke landen slechte ervaringen?
De uitvoering van Verordening 1072/2009 is voorbehouden aan de lidstaten. De inspectie heeft ervaring met internationaal onderzoek met buitenlandse inspectiediensten ten aanzien van de controle op de feitelijke vestigingsvoorwaarden uit Verordening 1072/2009. De ervaringen zijn tot nu toe beperkt en met sommige landen heeft de ILT nog weinig of geen ervaring. De samenwerking met België, het Verenigd Koninkrijk en Polen verloopt goed; de samenwerking met Duitsland is complexer door de diversiteit aan deelstaten.
Hoe verloopt in de praktijk de samenwerking in dit soort situaties tussen de inspecties? Komt het voor dat mensen die klachten indienen van de een naar de andere inspectie worden doorverwezen?
De Inspectie SZW en ILT hebben in 2012 een gezamenlijk project in de Transportsector opgezet. Er vinden gezamenlijke inspecties plaats waarbij wordt gecontroleerd op de naleving arbeidswetgeving, zoals illegale tewerkstelling en de Wet Wegvervoer Goederen. Er wordt geïnspecteerd op basis van een gezamenlijke risicoanalyse en op naar aanleiding van meldingen. Relevante meldingen die bij één van beide diensten binnenkomen worden gedeeld tussen Inspectie SZW en ILT.
De werking van het in-car alarmeringssysteem eCall, waarover bij hulpdiensten onduidelijkheid heerst |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Brandweer vreest loze meldingen autoalarm», over het in-car alarmeringssysteem eCall, dat bij ongevallen automatisch de hulpdiensten waarschuwt en waarover bij hulpdiensten in Friesland onduidelijkheid heerst?1
Ja.
Zijn de hulpdiensten voldoende geïnformeerd en voorbereid op de invoering van het eCall-systeem? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om de hulpdiensten voor te bereiden op de invoering van het eCall-systeem?
Tot nu toe is er nog geen Europees voorstel tot verplichting van eCall. Ik verwacht een dergelijk voorstel overigens wel voor de zomer. Samen mijn collega van VenJ werk ik nu al (in het HeERO project) aan technische specificaties, ontwerp en organisatie van het toekomstige eCall systeem. De hulpdiensten worden hier actief bij betrokken. Op 6 december 2012 is een eerste informatiesessie voor de hoofden van de meldkamers geweest. Ik wil u overigens aangeven dat de verantwoordelijkheid voor het ontvangen en afhandelen van eCall noodoproepen («112-meldingen») bij mijn collega van het Ministerie van Veiligheid en Justitie berust.
Klopt het dat het eCall-systeem direct wordt gekoppeld aan de 112-alarmcentrale en dat er geen andere centrales (bijvoorbeeld de centrale van de autoproducent of de ANWB) als intermediair worden ingeschakeld?
Nederland hoeft hierin geen keuze te maken. Beide opties zijn mogelijk en zullen waarschijnlijk ook naast elkaar gebruikt gaan worden. Dit moet nog verder uitgewerkt worden. Opzet van het door Europa voorgestelde eCall systeem is dat er rechtstreeks contact is tussen het voertuig en de alarmcentrale. Er wordt echter niet voorgeschreven of dat direct via 112 of via een particuliere alarmcentrale gaat. In het HeERO-project gebruikt Nederland een directe koppeling met de 112-centrale.
Zal het aantal meldingen aan 112-alarmcentrales met de invoering van het eCall-systeem toenemen? Zo ja, zijn de 112-alarmcentrales voldoende toegerust voor een toename van het aantal meldingen?
Het eCall systeem is een toevoeging aan de bestaande mogelijkheden om de hulpdiensten te informeren door automatisch een melding te genereren als de auto een zwaar ongeval heeft gehad. Dit zijn bijvoorbeeld gevallen waarin de inzittenden zelf niet in staat zijn om 112 te bellen. Juist in deze gevallen kan het gebruik van eCall de aanrijtijden van hulpdiensten verkorten (gemiddeld ca. 4 minuten). Zelfs als eCall verplicht wordt zal het nog een aantal jaren duren voordat het hele wagenpark hiermee uitgerust zal zijn. Dit betekent dat in de eerste jaren de eCall meldingen nog beperkt zullen zijn en dat de ervaring zal leren of aanvullende maatregelen nodig zullen zijn.
Stuurt het eCall-systeem bij elk ongeval automatisch een melding naar de alarmcentrale dat er een ongeval heeft plaatsgevonden of maakt het eCall-systeem een onderscheid in de zwaarte van het ongeval?
Er is nog niet Europees vastgelegd aan welke eisen een systeem precies moet voldoen om «eCall systeem» te mogen heten. Deze eisen zullen (net als alle voertuigeisen) uiteindelijk worden vastgelegd in zogenaamde typegoedkeuringseisen. Onderdeel daarvan is dat er alleen een melding wordt gegenereerd als de auto een zwaar ongeval heeft gehad, waarbij bijvoorbeeld de airbag is geactiveerd of extreem hoge vertragingen worden gemeten. Dit om activering bij bijvoorbeeld parkeerschade e.d. te voorkomen.
Energiebesparing door minder en duurzame verlichting |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Frankrijk dooft vanaf 1 juli 's nachts het licht»?1
Ja.
Wat is de stand van zaken bij de in de begroting van het Infrastructuurfonds aangekondigde gefaseerde invoering van het uitzetten van de verlichting na 21.00 uur op wegen zonder rijtaakverzwarende omstandigheden? Op hoeveel kilometer wegvak is dit inmiddels gerealiseerd en wat is de verdere planning?2
Op dit moment worden de wegvakken in kaart gebracht waar de verlichting zal worden uitgezet en vinden voorbereidingen plaats om dit mogelijk te maken. De maatregel wordt vanaf voorjaar 2013 geïmplementeerd.
Zijn er inmiddels gegevens bekend over de met deze maatregel gerealiseerde energie- en kostenbesparing en de verkeersveiligheidseffecten? Zo ja, zijn deze naar verwachting?
Er zijn nog geen gegevens bekend, omdat de maatregel nog niet is ingevoerd.
Wordt ook de mogelijkheid van dimbare verlichting of verlichting die reageert op de aanwezigheid van verkeer onderzocht om tot meer besparing van energie en kosten te komen en tot vermindering van lichtvervuiling?
Dimbare verlichting is een bekend fenomeen op de Nederlandse snelwegen: al vele jaren zijn grote delen van de Nederlandse snelwegen hiervan voorzien. Verlichting die reageert op de aanwezigheid van verkeer is op Rijkswegen niet opportuun aangezien de intensiteiten daarvoor, ook gedurende de stille uren, nog te hoog zijn waardoor de verlichting nauwelijks zou doven.
Wat is uw mening over het aanbrengen van ledverlichting in de bestrating, waardoor het licht effectief schijnt op de plekken waar dat uit het oogpunt van verkeersveiligheid nodig is en onnodige lichtvervuiling wordt tegengegaan? Bent u bereid pilots hiervoor te ontwikkelen dan wel te ondersteunen, zodat nader onderzoek hiernaar gedaan kan worden?
RWS maakt onderscheid tussen licht dat erop gericht is de weg te verlichten en licht dat erop gericht is het verkeer te geleiden door het verloop van de weg aan te geven. Dit tweede wordt aangeduid met de term «actieve markering». Deze actieve markering verhoogt op deze locaties de verkeersveiligheid doordat de geleiding van het verkeer daar wordt verbeterd.
Actieve markering is geen volwaardig alternatief voor bestaande openbare verlichting. Openbare verlichting heeft, grofweg gezien, een tweetal functies: enerzijds zicht bieden op het verloop van de weg (geleiding) en anderzijds ondersteuning van de weggebruiker bij het inschatten van de positie en snelheid van het overige verkeer. Voor deze tweede functie is actieve markering niet geschikt.
Verlichting in het wegdek betekent ook dat er meer techniek in de wegconstructie wordt geïntegreerd, die stuk kan gaan. RWS is er erg op gespitst om robuuste techniek toe te passen en wegafzettingen voor onderhoud te voorkomen.
Bent u bereid in overleg te gaan met provincies en gemeenten om ook op provinciale en lokale wegen te komen tot reductie van de verlichting waar dit vanuit het oogpunt van sociale veiligheid en verkeersveiligheid verantwoord is?
Er wordt reeds kennis over wegverlichting uitgewisseld tussen de wegbeheerders.
Ziet u mogelijkheden om in navolging van Frankrijk te komen met (aangescherpte) regelgeving voor reductie van nachtelijke verlichting van en binnen kantoorgebouwen, winkels en reclamezuilen?
Een verplichting om alle verlichting uit te schakelen ligt in Nederland niet voor de hand. Zowel in de bouw- als in de milieuregelgeving zijn reeds bepalingen opgenomen om onnodig gebruik van verlichting te voorkomen.
In het kader van de bouwregelgeving zijn minimumeisen vastgesteld voor de energieprestatie van nieuwe gebouwen. Aanwezigheidsdetectie, daglichtschakeling en een veegschakeling voor het uitschakelen van verlichting op momenten dat dit mogelijk is, dragen bij aan een hogere energieprestatie van het gebouw en zijn onderdeel van deze eisen. Deze maatregelen worden ook gewaardeerd in de bepalingsmethoden voor de bestaande bouw.
Daarnaast geldt voor bestaande gebouwen op grond van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit dat bedrijven verplicht zijn energiebesparende maatregelen te nemen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder. Hieronder vallen ook kantoorgebouwen en winkelpanden met een energieverbruik van meer dan 50.000 Kwh. Een maatregel die zich in de meeste gevallen binnen deze vijf jaar terug verdient en die in die gevallen dus onder deze verplichting valt, is bewegingsdetectie. Bij toepassen van bewegingsdetectie zal geen sprake zijn van overbodige verlichting. Bij bovenstaande dient wel te worden aangetekend dat het met oog op de veiligheid niet altijd opportuun is om de verlichting geheel uit te schakelen.
Zijn er inmiddels donkertegebieden in Nederland aangewezen, gebruikmakend van de mogelijkheid die het Activiteitenbesluit hiertoe biedt (artikel 2.1 sub 2 onder q)? Zo nee, bent u bereid over de aanwijzing van dergelijke gebieden in overleg te gaan met de provincies?
Het Activiteitenbesluit biedt geen basis om donkertegebieden aan te wijzen. Het is ook geen rijkstaak om daar initiatieven voor te nemen. Met de decentralisatie van het beleid voor ruimtelijke ordening, natuur en landschap ligt de verantwoordelijkheid daarvoor bij provincies. Wel ben ik bereid om in het overleg met de «klimaatambassadeurs» dit onderwerp op lokaal niveau te agenderen.
Het vangstverbod voor wolhandkrab |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), André Bosman (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het RIKILT-rapport «Contaminanten in Chinese wolhandkrab» (juli 2012), het LEI-rapport «De wolhandkrab, een Hollandse exoot» (juli 2012) en de risicobeoordeling van de Verenigde riviervissers Samen Sterk (oktober 2012)?
Ja.
Is de veronderstelling juist dat met het gemiddelde consumptieniveau van wolhandkrab in zowel Nederland als China, zoals beschreven in het genoemde LEI-rapport, de Nederlandse wolhandkrab uit onder meer het rivierengebied geen «ernstig gevaar» op kan leveren voor mens, dier en milieu?
Gelijktijdig met deze antwoordbrief ontvangt u van de minister van VWS een brief waarin u een risicobeoordeling van het Bureau Risicobeoordeling en
Onderzoeksprogrammering (bureau) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) wordt aangeboden. In deze risicobeoordeling is een nieuwe gezondheidskundige beoordeling uitgevoerd van consumptie van de wolhandkrab uit Nederlandse wateren. Deze risicobeoordeling is in lijn met de beoordeling die bureau in 2011 heeft uitgevoerd. In de nieuwe beoordeling wordt geconcludeerd dat de gezondheidsrisico’s van consumptie van wolhandkrab uit open en voor wolhandkrabvisserij gesloten gebieden niet gelijk zijn:
«Als wordt uitgegaan van een consumptie van 100 gram wit- en bruin krabvlees van de wolhandkrab uit open vangstgebieden eens per half jaar1, dan zal deze consumptie vrijwel geen verhoogd gezondheidsrisico vormen voor de Nederlandse consument, en binnen de normen blijven die hiervoor zijn opgesteld. Consumptie van wolhandkrab uit gebieden met een vangstverbod zal een verhoogd gezondheidsrisico vormen voor een consument met een hoge achtergrondblootstelling aan dioxines en dioxineachtige PCB’s. Deze conclusie is in lijn met in de beoordeling van wolhandkrab uit de gesloten gebieden van 2011.»
Daarnaast ligt het consumptieniveau in bijvoorbeeld Zuid-China volgens het LEI-rapport minstens 5 keer zo hoog als het consumptieniveau in Europa. Gezien deze verschillen kan ik uw veronderstelling niet onderschrijven.
Voldoet de Nederlandse wolhandkrab uit het rivierengebied, gelet op de Europese norm van 6,5 pg TEQ/g die alleen voor het witte vlees geldt, formeel aan de normen voor voedselveiligheid en is de wijze waarop Nederland de risicobeoordeling destijds heeft uitgevoerd daarmee een nationale kop op Europese regelgeving?
De Europese norm voor dioxines en dioxineachtige PCB’s voor schaaldieren (6,5 pg TEQ/g) geldt alleen voor het vlees uit de poten. De Europese Commissie is bij de bepaling van deze norm er van uitgegaan dat het vlees uit het lijf van schaaldieren niet wordt gegeten. Bij consumptie van wolhandkrab wordt dit «bruine» vlees echter wel gegeten, het is zelfs een delicatesse zoals beschreven staat in het LEI-rapport. Daarom is, in het door u aangehaalde RIKILT-onderzoek, naast het witte vlees uit de poten ook het bruine vlees uit het lijf geanalyseerd. Daaruit is gebleken dat het vlees uit de poten de norm in geen van de onderzochte gebieden overschrijdt maar de gehaltes in het vlees uit het lijf echter zeer hoog zijn (12 tot 116 pg TEQ/g).
Het uitvoeren van een risicobeoordeling zie ik niet als een nationale kop op Europese regelgeving.
Is de veronderstelling juist dat wolhandkrab die voldoet aan de Europese norm van 6,5 pg TEQ/g voor dioxines en dioxineachtige PCB’s in het witte vlees en waarbij niet gekeken is naar deze gehalten in het bruine vlees, vanuit andere Europese lidstaten op de Nederlandse markt gebracht mag worden? Hoe waardeert u dat?
Ja, het bureau schrijft hierover in haar meest recente risicobeoordeling:
»In Nederland wordt het risico voor de consument beperkt door het vangstverbod van wolhandkrab. In andere EU lidstaten is voor zover bekend geen vangstverbod van wolhandkrab op basis van risico’s voor de volksgezondheid van kracht. Als de situatie met betrekking tot de mate van vervuiling van wolhandkrab met dioxines en PCB’s in de andere lidstaten vergelijkbaar is met die van Nederland, kan dit leiden tot handel tussen lidstaten in wolhandkrab die aan de Europees geharmoniseerde norm voor witvlees voldoet, maar niet geschikt is voor consumptie vanwege de hoge gehaltes dioxines en dioxine-achtige PCB» s in bruin vlees. Het verdient aanbeveling deze conclusie te delen met de Europese Commissie en de lidstaten, om eerlijke handel mogelijk te maken en de volksgezondheid te beschermen.»
Deze aanbeveling is door de minister van VWS opgepakt en de Nederlandse analysegegevens en risicobeoordelingen zijn aan de Europese Commissie voorgelegd en besproken met andere lidstaten. Nederland heeft daarbij aangedrongen op een gelijk speelveld en een norm voor wolhandkrab voorgesteld. Hierbij is ook aangegeven dat het Nederlandse onderzoek een relatie heeft aangetoond tussen het voorkomen van hoge gehaltes aan dioxines en dioxineachtige PCB’s in paling en wolhandkrab uit het zelfde gebied. Aangezien andere lidstaten mogelijk wel gegevens hebben over vervuiling in aal, kan dit een aanleiding zijn om na te gaan of er ook hoge dioxinegehaltes in wolhandkrab aanwezig zijn in vervuilde wateren in de betrokken lidstaat. De Europese Commissie heeft lidstaten hierop gevraagd om de vangst en consumptie van wolhandkrab te onderzoeken. Tevens heeft de Europese Commissie aangegeven de monitoring van wolhandkrab verder uit te werken in een Europese aanbeveling.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de periodieke (risico)beoordeling van de wolhandkrab? Wordt de eerstvolgende herbeoordeling op korte termijn afgerond en bent u bereid deze naar de Kamer te sturen?
De minister van VWS heeft in overleg met mij aan bureau een risicobeoordeling gevraagd naar de gezondheidsrisico’s bij consumptie van wolhandkrab uit de gesloten gebieden (2011) en de niet gesloten gebieden (2012). Er is derhalve geen sprake van een periodieke risicobeoordeling of herbeoordeling zoals u in vraag 5 en 6 aangeeft. De meest recente risicobeoordeling is afgerond en wordt u gelijktijdig met deze brief door de minister van VWS aangeboden.
Wordt de risicobeoordeling van de Verenigde riviervissers Samen Sterk in deze herbeoordeling meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, in de risicobeoordeling van bureau wordt hier nadrukkelijk aandacht aan besteed. Kortheidshalve verwijs ik hiernaar.
Wordt deze herbeoordeling gebaseerd op het gemiddelde consumptieniveau van wolhandkrab, zoals beschreven in het genoemde LEI-rapport? Zo nee, waarom niet?
Nee, de meest recente gezondheidskundige beoordeling door bureau is uitgevoerd in lijn met de beoordeling van bureau uit 2011. Hierbij is wederom uitgegaan van de consumptie van 100 gram wit en bruin krabvlees van de wolhandkrab eens per half jaar.
Erkent u, gelet op de belangstelling vanuit onder meer China voor de voor Chinese begrippen relatief schone Nederlandse wolhandkrab, dat het economische potentieel voor met name de export van Nederlandse wolhandkrab groot is en daarmee een goede inkomstenbron kan vormen voor de Nederlandse beroepsvisserij? Zo nee, waarom niet?
Ja, op basis van het LEI-rapport blijkt dit economisch potentieel aanwezig te zijn.
Hoe waardeert u de mogelijkheden voor de vangst van jonge «schone» wolhandkrab en de opkweek van deze wolhandkrab op land?
De mogelijkheid voor de opkweek van jonge «schone» wolhandkrab in Nederland bestaat al en ik waardeer dit positief. In 2012 is bijvoorbeeld met hulp van de subsidieregeling «Innovatie in de visketen» een haalbaarheidsonderzoek naar de mogelijkheden van productie van wolhandkrab in (bolbroei)kassen gestart. Daarnaast is vangst van jonge «schone» wolhandkrab ook nu al mogelijk in de niet voor wolhandkrabvisserij gesloten gebieden.
In hoeverre wordt onderzoek gedaan naar de negatieve effecten van wolhandkrabben op ecologie en waterkwaliteit? Wat zijn de resultaten hiervan?
Het is bekend dat wolhandkrabben potentieel negatieve effecten kunnen hebben op ecologie en waterkwaliteit door het graafgedrag, door omwoelen van de bodem en door het eten van waterplanten. Alleen bij hoge dichtheden zou dit daadwerkelijk negatieve effecten kunnen hebben. Vanaf 1994 tot nu toe zijn in het biologische meetnet van Rijkswaterstaat fuikvangsten van wolhandkrabben geregistreerd en daaruit is gebleken dat de dichtheid vrij constant is en geen reden geeft tot zorg.
In hoeverre wordt onderzoek gedaan naar de negatieve effecten van gravende wolhandkrabben op rivierbeddingen en de stabiliteit van dijken en brugpijlers? Wat zijn de resultaten hiervan?
Opvallende schade door wolhandkrabben aan oevers en waterkeringen is tot op heden niet waargenomen. De dichtheid van wolhandkrabben is vrij constant en geeft geen reden tot zorg. Er is dan ook geen aanleiding voor onderzoek naar de negatieve effecten van gravende wolhandkrabben op rivieroevers en de stabiliteit van dijken en brugpijlers.
Hoe groot is het risico dat de Fyra over enkele jaren opnieuw in de problemen komt, niet door technische problemen, maar door wegzakkende pijlers van de Moerdijkbrug?
Aangezien het graven door wolhandkrabben zich beperkt tot het gebied rond de waterlijn, is het niet voorstelbaar dat de fundering van de Moerdijkbrug hierdoor wordt aangetast.
Bent u bereid, met inachtneming van het voorgaande, het vangstverbod voor wolhandkrab in onder meer het rivierengebied te heroverwegen en, eventueel onder voorwaarden, in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Binnen het reguliere onderzoeksprogramma worden contaminanten in Nederlandse vis en visserijproducten jaarlijks gemonitord. Hierbij wordt ook gekeken naar de situatie in wolhandkrab uit verschillende Nederlandse wateren en wordt het gesloten gebied voor aal- en wolhandkrabvisserij geëvalueerd. Het uitgangspunt van de instelling van het vangstverbod is het waarborgen van de voedselveiligheid. De meest recente analyseresultaten van de wolhandkrab en de risicobeoordeling door bureau geven mij geen aanleiding op dit vangstverbod terug te komen.
Bent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad van 13 februari a.s. te beantwoorden?
Aangezien de beantwoording van de door u gestelde vragen interdepartementale afstemming vereist, is het mij niet gelukt uw vragen voor het algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad van 13 februari te beantwoorden. Ik heb u hierover op 13 februari 2013 per brief ingelicht (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel 1271).
Het bericht dat de Hydrografische Dienst de verschijning van 1800 kaarten opschort |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat de 1800-serie kaarten met ingang van 2013 niet meer in het geheel in het voorjaar zal worden uitgegeven, als gevolg van de bezuinigingen binnen Defensie en door grote wijzigingen in de verkeersscheidingsstelsels op de Noordzee?
Ja.
Is de aanname in het bericht juist dat door het niet meer volledig in het voorjaar verschijnen van de 1800-serie de gebruikers van de kaartensets niet meer op een veilige manier het water opgestuurd kunnen worden?
Voor iedere zeekaart geeft de Dienst der Hydrografie wijzigingen op de kaart uit door middel van publicaties met de naam «Berichten aan Zeevarenden». De gebruikers kunnen met deze publicaties hun kaarten bijwerken. De informatie op de kaart blijft hierdoor actueel en de veiligheid van gebruikers is daardoor niet in het geding. De publicaties «Berichten aan Zeevarenden» zijn ook gratis op internet beschikbaar via de website www.hydro.nl of www.defensie.nl/marine/hydrografie/baz/.
Deelt u de mening dat uitgeven van deze dure kaarten halverwege het vaarseizoen zonde van het geld is, omdat kaartgebruikers dan geen nieuwe meer zullen kopen doordat zij ofwel hun oude kaarten zelf aangepast hebben of doorvaren met oude kaarten? Zo ja, zou het dan niet beter zijn om voor dit jaar volledig af te zien van uitgave en deze besparing te gebruiken om vanaf volgend jaar weer jaarlijks in het vroege voorjaar een uitgave te kunnen doen? Zo nee, waarom niet?
Als op een kaart veel of grote wijzigingen nodig zijn, wordt een nieuwe editie uitgegeven. De 1800-serie was hierop tot dit jaar een uitzondering, want die werd ieder voorjaar opnieuw uitgegeven gelet op de recreatieve gebruikers, de commerciële belangen van distributeurs en de start van het recreatieve vaarseizoen. De bezuinigingen bij Defensie treffen ook de verwerking- en productiecapaciteit van de Dienst der Hydrografie. Met ingang van dit jaar wordt daarom voor de 1800-serie geen uitzondering meer gemaakt. De wijzigingen in de verkeersscheidingsstelsels op de Noordzee zorgen voor een piekbelasting en worden momenteel verwerkt. De desbetreffende kaartserie wordt daarna zo spoedig mogelijk uitgegeven. De geplande data zijn vermeld in de persmededeling van november van vorig jaar.
De Dienst der Hydrografie kondigt nieuwe publicaties vier weken voor verschijning aan. Voor alle papieren kaartpublicaties geldt dat deze op een bepaald moment verschijnen, waarna enige tijd later een nieuwe publicatie kan volgen.
Is er een mogelijkheid dat de kaarten in plaats van op papier voortaan digitaal verschijnen met daarbij de mogelijkheid van tussentijdse kaartactualisaties waar zeekaartengebruikers zich op kunnen abonneren?
De Dienst der Hydrografie neemt aan het einde van dit jaar een nieuw productiesysteem in gebruik waarmee het mogelijk is digitale edities te verstrekken en bij te werken. Op basis van de ervaringen met dit systeem zal de productencatalogus worden aangepast en zullen gebruikers op de hoogte worden gesteld van de wijze waarop zij de beschikking kunnen krijgen over de digitale edities.
Het aantal gereden kilometers met een oldtimer |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u een reactie geven op de kritiek1 van de Federatie Historische Automobiel- en Motorfiets Clubs (FEHAC) dat de opstellers van het Planbureau voor de Leefomgeving verkeerde cijfers hebben gebruikt, waardoor het aantal gereden kilometers met oldtimers een half miljard kilometer te hoog is ingeschat?
Op 22 januari heeft het PBL op zijn internetsite2 een reactie gegeven op de kritiek van de FEHAC. Aan de hand van een puntsgewijze notitie laat het PBL zien dat de conclusies van de PBL-studie nog stevig overeind staan. De conclusie dat oldtimers in 2011 ongeveer 1,5 miljard kilometers aflegden is gebaseerd op cijfers van het CBS3. Het CBS heeft dit becijferd op basis van gegevens van de RDW over het oldtimerpark in Nederland en kilometerstanden van de Stichting Nationale Auto Pas (NAP). In de bijgevoegde tabel worden de gegevens van deze CBS-publicatie voor zover het oldtimers betreft weergegeven.
Acht u het noodzakelijk dat het Planbureau voor de Leefomgeving haar rapport verbetert, zodat er een goed en reëel beeld is van de invloed van oldtimers op het milieu?
Nee. De cijfers zijn gebaseerd op de meest nauwkeurige, beschikbare CBS informatie en geven daarmee een reëel beeld van de invloed van oldtimers op het milieu.
Wat is de belangrijkste reden achter het voorstel uit het regeerakkoord om dagelijks gebruik van oldtimers te gaan belasten? Is dit om het gebruik te ontmoedigen om zo de luchtkwaliteit te verbeteren of gaat het voornamelijk om meer belastinggeld binnen te halen?
In het regeerakkoord is opgenomen dat de vrijstelling in de motorrijtuigenbelasting voor oldtimers vanuit milieuoverwegingen en budgettaire overwegingen wordt afgeschaft. Het aantal oldtimers is de afgelopen jaren substantieel toegenomen. Op 1 januari 2008 waren er nog 215.000 oldtimer-personenauto’s, begin 2012 waren er bijna 90.000 meer. Dat is een groei van 40% in vier jaar. Ook worden – vooral jonge – oldtimers voor het dagelijks vervoer gebruikt, mede ingegeven door de vrijstelling. Het budgettaire beslag van de vrijstelling bedroeg in 2011 nog € 158 mln, maar was in 2013 al opgelopen naar € 222 mln. Zonder aanpassing van de regeling zou het budgettaire beslag € 243 mln in 2014 bedragen. Dit ondanks het feit dat op 1 januari 2012 de leeftijdsgrens is verhoogd van 25 jaar naar 30 jaar en ouder, waarbij de voertuigen die op 31 december 2011 al 25 jaar of ouder waren, de vrijstelling konden behouden. Een inperking van de vrijstelling levert daarmee in financieel moeilijke tijden een substantiële bijdrage aan het verminderen van de financiële problematiek.
Is bij de opbrengst van € 156 miljoen door het schrappen van de van de MRB-vrijstelling voor oldtimers rekening gehouden met het logische gevolg dat veel bezitters van een oldtimer als gevolg van deze maatregel de auto voor een groot deel van het jaar zullen schorsen? Kunt u de opbrengst nader onderbouwen?
Ja, bij het ramen van de budgettaire opbrengst is rekening gehouden met een toename van het aantal geschorste voertuigen. Er is van uitgegaan dat gemiddeld ongeveer 30% van de oldtimers die nu niet geschorst zijn, straks wel geschorst zullen worden.
Deelt u de mening dat de uitvoering van de moties, waaronder de motie Bashir2 die vraagt om de MRB-vrijstelling voor mensen die de oldtimer hobbymatig gebruiken in stand te houden, niet mag leiden tot een algemene verhoging van de MRB? Zo nee, waarom niet?
De motie Bashir, ingediend bij de behandeling van het Belastingplan 2013, verzoekt de regering om de Tweede Kamer in het voorjaar van 2013 een aantal voorstellen te doen, waardoor dagelijks gebruik van de oldtimer wordt ontmoedigd, maar de mrb-vrijstelling voor mensen die de oldtimer hobbymatig gebruiken, in stand kan worden gehouden. De intentie is om de budgettaire derving beperkt te houden. Op basis van onder andere deze motie is een aantal alternatieven besproken in overleg met de oldtimerbranche (FEHAC, KNAC, FOCWA, ANWB, RAI en BOVAG). Zoals meegedeeld in de brief van 24 april 2013 aan de Tweede Kamer is overeenstemming bereikt over een alternatief voor de in het regeerakkoord aangekondigde volledige afschaffing van de vrijstelling MRB voor oldtimers.5 Dit alternatief zal worden meegenomen in het Belastingplan 2014 en zal binnen het totaalpakket aan maatregelen worden gedekt.