Het bericht dat de EU ervan afziet om teerzandolie te labelen |
|
Jasper van Dijk , Eric Smaling , Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het feit dat de Europese Unie (EU) in een recent voorstel afziet van de labeling van teerzandolie, een grondstof die meer broeikasuitstoot veroorzaakt dat gewone olie?1 2
Het klopt dat er geen aparte categorie onconventionele olie meer in het voorstel staat. De constatering dat er ook onconventionele oliën in de EU brandstofmix zitten, heeft er echter wel toe geleid dat de gemiddelde waarde van de keten fossiele transportbrandstoffen naar boven toe is bijgesteld. Bovendien is in het voorstel helder gemaakt welke brandstofsoorten zijn meegewogen bij de berekening van de standaardwaarde voor benzine en diesel. Hierbij wordt teerzandolie expliciet genoemd en is ook de broeikasgasintensiteit gedurende de levenscyclus weergegeven. Deze bedraagt 107 gram CO2 equivalent per megajoule. Overigens is ook olieschalie opgenomen in het voorstel met een waarde van 131 gram CO2 equivalent per megajoule. Het is dus niet zo dat het effect van onconventionele oliën op de gemiddelde CO2-waarde van de keten transportbrandstoffen in de EU geheel onzichtbaar is. Het voorstel zorgt echter niet voor een stimulans om oliën in te kopen met een lagere CO2-emissie in de keten.
Ik begrijp dat dit teleurstellend is gezien de zorgen in de Tweede Kamer over de negatieve milieueffecten van de winning van onconventionele oliën, zoals teerzandolie.
Herinnert de Minister voor Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking de uitspraken over de inzet inzake de Nederlandse en Europese doelstellingen om te streven naar minder CO2-uitstoot en een volledige duurzame energievoorziening op de langere termijn? In hoeverre ondermijnt de huidige beslissing van de EU inzake teerzand deze ambities?3
Ja. In de beantwoording op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2388) van de leden Jasper van Dijk en Smaling over schaliegas in het vrijhandelsverdrag TTIP heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aangegeven bereid te zijn om versterking van het EU-emissiehandelssysteem aan de orde te stellen in de Raad Buitenlandse Zaken Handel om tot een adequate beprijzing van de uitstoot van broeikasgassen te komen.
Recent zijn de EU-ambities op het gebied van klimaat en hernieuwbare energie vastgelegd in de Raadsconclusies die tijdens de Europese Raad van 23-24 oktober jl. zijn vastgesteld. Dit Europese ambitieniveau wordt niet naar beneden bijgesteld vanwege de import van teerzandolie. Mocht het zo zijn dat na 2020 de CO2-intensiteit van de keten transportbrandstoffen in de EU stijgt door grotere importen van teerzandolie, dan betekent dit dat er elders grotere inspanningen geleverd zullen moeten worden om de afgesproken klimaatdoelen in de EU te bereiken.
Is onder het handelsverdrag genaamd Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA) de import van teerzandolie uit Canada naar de Europese Unie, en daarmee naar Nederland, thans een voldongen feit? Geldt dit ook op voor Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP)? Erkent u dat door het vastleggen van de import van teerzandolie uit de Verenigde Staten en Canada in deze verdragen de teerling geworpen is? Baart dat u zorgen?
Teerzandolie is, zolang het voldoet aan de geldende EU-regelgeving, een product dat legaal ingevoerd kan worden in de EU. Hierdoor is het op dit moment mogelijk dat teerzandolie naar de EU en naar Nederland komt. Het vrijhandelsverdrag tussen de EU en Canada heeft geen invloed op de eventuele import van of een verbod op het verschepen van teerzandolie naar de Europese Unie.
Tevens staat CETA los van eventuele aanpassingen in de Europese Richtlijn Brandstofkwaliteit. De in CETA vastgelegde waarborgen ter behoud van beleidsvrijheid op het gebied van milieu zorgen ervoor dat de EU te allen tijde de mogelijkheid behoudt om hier veranderingen in aan te brengen. De basis EU-wetgeving op het gebied van milieu staat hierin niet ter discussie. Ook in het Transatlantic Trade and Investment Partnership (het TTIP-verdrag) wordt gestreefd naar opname van deze waarborgen.
Kunt u aangeven wat de vorderingen zijn van de door de EU gewenste toevoeging van een energiehoofdstuk aan TTIP?4
De EU zet zich in voor de opname van een energiehoofdstuk in TTIP. Afspraken in TTIP in dit kader zouden een basis kunnen vormen voor een open, stabiel, voorspelbaar, duurzaam, transparant en niet-discriminerend kader voor de handel in energie en grondstoffen. De onderhandelingen zijn nog gaande.
Kunt u een overzicht geven van de totale milieukosten die gepaard gaan met winning, transport en gebruik van teerzandolie in vergelijking met de winning van andere fossiele brandstoffen?
Er is geen overzicht hiervan beschikbaar. Er zou een individuele vergelijking plaats moeten vinden met alle soorten fossiele brandstoffen die verhandeld worden, aangezien er grote verschillen zijn in de milieuimpact van winning van verschillende soorten fossiele brandstoffen. Ook zonder een uitgebreide vergelijking is het helder dat de milieuimpact in Canada van de winning van teerzandolie aanzienlijk is. Het is echter van belang te bedenken dat er ook conventionele olie is waarvan de winning een grote impact op het milieu heeft.
Wat zijn de mogelijkheden om teerzandolie te labelen, waardoor de consument kan afzien van het gebruik ervan?
Voor de consument is teerzandolie in pure vorm niet beschikbaar. Consumenten tanken alleen benzine en diesel waar mogelijk teerzandolie in verwerkt is. Teerzandolie komt Nederland binnen in verwerkte producten, met name uit de VS. Om te weten wat daarvan de oorsprong is, zouden raffinaderijen in andere landen informatie moeten laten meereizen over de door hen verwerkte oliesoorten in de diesel. Op dit moment gebeurt dit niet. Bovendien wordt brandstof veelvuldig vermengd voordat het in Nederland geïmporteerd wordt. Ook in Nederland kan er nog vermenging plaatsvinden. Het is ook goed mogelijk dat er diesel uit andere delen van de wereld in de mix zit. Bij invoer in Nederland is dus niet meer duidelijk wat exact de herkomst is van de ruwe olie die verwerkt is in de brandstof.
Mocht teerzandolie wel in ruwe vorm in Nederland geïmporteerd worden, dan wordt deze vervolgens verwerkt in een raffinaderij tot brandstoffen en andere producten. Hierbij zullen ook andere ruwe oliën als input worden gebruikt. Er is op dit moment geen systeem dat er voor zorgt dat voor de bewerkte producten bekend is wat precies de gebruikte ruwe olie is. Zelfs als er een systeem zou worden opgezet waarbij dit wel bekend was, dan gaat deze informatie verloren doordat brandstoffen uit verschillende raffinaderijen samen met geïmporteerde brandstoffen worden vermengd en verhandeld voordat deze uiteindelijk bij een tankstation voor de consument beschikbaar zijn. Ik zie daardoor geen mogelijkheid teerzandolie te labelen, waardoor de consument af zou kunnen zien van het gebruik ervan.
U ontvangt binnenkort een rapport dat is opgesteld door Ecorys naar aanleiding van de motie Jan Vos (Kamerstuk 33 834, nr. 17) met daarin een beschrijving van de juridische en economische obstakels voor het realiseren van meer transparantie in de brandstofketen.
Verwacht u onder het TTIP een soortgelijke influx van schaliegas en -olie uit de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2388)) van de leden Jasper van Dijk en Smaling over schaliegas in het vrijhandelsverdrag TTIP, kan olie en gas niet zonder expliciete toestemming van het Bureau of Industry and Security (BIS) uit de VS geëxporteerd worden. Hiervoor gelden zeer strenge eisen, namelijk het aanleveren van onweerlegbaar bewijs dat de verkoopprijs in de VS niet haalbaar is, uitvoer ten bate van de VS is en dat de leveringen op elk moment stopgezet kunnen worden indien er sprake is van een nationaal tekort. In TTIP streeft de EU naar het creëren van een gelijk speelveld op de energiemarkt. Dit zou kunnen leiden tot een stijging van de import vanuit de VS met betrekking tot schaliegas en -olie. Als er gas uit de VS zou worden geïmporteerd, zal de prijs daarvan waarschijnlijk nauwelijks lager komen te liggen dan de huidige gasprijs. Dat komt door de hoge kosten van transport, inclusief de kosten van het vloeibaar en weer gasvormig maken van het gas.
Wat zijn de te verwachten prijseffecten van teerzandolie en wat zijn de consequenties voor het marktaandeel van duurzaam opgewekte energie?
Aangezien het aandeel teerzandolie in de Nederlandse energiemix op dit moment klein is, is er geen prijseffect te verwachten. Het aandeel duurzame energie in transport wordt bovendien bepaald door de huidige EU doelstellingen voor duurzame energie in transport uit de EU Richtlijn hernieuwbare energie en de CO2-reductiedoelstelling uit de Richtlijn Brandstofkwaliteit, en niet zozeer door de prijs van de hernieuwbare energie.
Wat voor invloed heeft de import van teerzandolie op de Nederlandse en de Europese ambities om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen terug te brengen?
De import van teerzandolie door private oliehandelaren heeft geen invloed op de ambities van het Nederlandse kabinet ten aanzien van het terugdringen van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. In het SER-Energieakkoord zijn de
Nederlandse ambities vastgelegd met betrekking tot energiebesparing en het stimuleren van hernieuwbare energie. Beide zaken dragen bij aan het verminderen van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. In de EU zijn, zoals u weet, tijdens de Europese Raad van 23 en 24 oktober jl. de Europese ambities vastgelegd ten aanzien van energiebesparing en hernieuwbare energie in de raadsconclusies over het Klimaat- en Energiepakket 2020–2030. Tijdens het bepalen van het ambitieniveau heeft teerzandolie geen rol gespeeld.
Heeft u plannen om teerzandolie uit Nederland te weren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen plannen om teerzandolie te weren uit Nederland. Ik deel de zorgen over de negatieve impact die teerzandolie heeft op het milieu in Canada en op het klimaat. Dat betekent echter niet dat het zonder meer mogelijk is de Nederlandse grenzen voor teerzandolie te sluiten. Een importverbod voor teerzandolie zou een grote handelsverstorende werking hebben. Dat effect wordt nog versterkt omdat het aandeel teerzandolie in geïmporteerde producten niet te traceren is. Daardoor zou een Nederlands importverbod niet alleen de import van ruwe olie raken, maar alle producten waarvan het vermoeden bestaat dat deze teerzandolie zouden kunnen bevatten.
Bent u bereid de vriendschappelijke relatie met Canada te benutten om via bilateraal overleg in te zetten op een versterking van de handel in met name producten en diensten die het milieu niet belasten? Zo nee, waarom niet?
De eventuele versterking van de handel in goederen en diensten, waaronder goederen en diensten die het milieu niet belasten, loopt niet op bilateraal niveau, maar in EU-verband. Binnen de EU zet Nederland in op de opname van speciale bepalingen ter bevordering van duurzame handel, zo ook in het vrijhandelsverdrag met Canada.
Specifiek is in het vrijhandelsverdrag met Canada een uitgebreid hoofdstuk opgenomen ter bevordering van duurzame handel en ontwikkeling. Beide partijen benadrukken de wederzijdse inachtneming van onder andere ILO-conventies, de Verklaring van Johannesburg over duurzame ontwikkeling en de Verklaring van Rio de Janeiro inzake milieu en ontwikkeling. Specifiek wordt ingegaan op de wederzijdse inzet op de bevordering van duurzame handel door middel van de verbeterde coördinatie en integratie van arbeids-, milieu en handelsbeleid. Om toezicht te houden op de implementatie, coördinatie en monitoring van deze bepalingen zal een aparte instantie worden opgericht.
Wanneer u zegt dat het handelsverdrag met Canada bindend is en Nederland zich daar, onder het juk van de Europese Unie, aan gecommitteerd heeft, terwijl u tegelijkertijd aangeeft dat we naar een toekomst moeten die grotendeels, zo niet louter drijft op duurzaam opgewekte energie, wie van u is dan Dr. Jekyll en wie Mr. Hyde? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de beantwoording van deze vragen blijkt dat het akkoord met Canada geen bedreiging vormt voor een toekomst gebaseerd op duurzaam opgewekte energie.
Het bericht “Geen verzekering voor ebola-arts” |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht van de NOS «Geen verzekering voor ebola-arts», waarin wordt gesteld dat Nederlandse artsen niet naar ebola-gebied kunnen afreizen, omdat de verzekering de kosten voor eventuele repatriëring niet dekt?1
Ja.
Aangezien het kabinet de oproep heeft gedaan aan artsen om zich vrijwillig te melden voor inzet in ebola-gebied, moet het kabinet zich dan ook niet inzetten om die uitzending mogelijk te maken door repatriëring te garanderen?
Repatriëringsmogelijkheden zijn van belang voor de hulpverleners die naar het getroffen gebied afreizen. Het kabinet erkent dit. Bij repatriëring uit door ebola getroffen landen zijn twee factoren met name van belang: enerzijds de vraag of repatriëring door de werkgever of verzekeraar wordt vergoed, anderzijds beperkte wereldwijde beschikbare capaciteit om repatriëringsvluchten voor met ebola besmette personen uit te voeren.
Aangaande de eerste factor; het Ministerie van Buitenlandse Zaken is geregeld in contact met de Bond van Verzekeraars. De Bond bevestigt dat er nog steeds verzekeraars zijn die repatriëringen in (nieuwe) polissen opnemen, ook voor organisaties die nieuwe hulpverleners uit willen zenden.
Aangaande de tweede factor; de afgelopen weken is er in en buiten Nederland veel overlegd om tot een werkend systeem voor de zorg voor hulpverleners te komen. Zoals vermeld in de Kamerbrief inzake Nederlandse inspanningen ter bestrijding van Ebola (Kamerstuk 33 625, nr.132) heeft Nederland voor repatriëringscapaciteit met de VS (US State Department) een Memorandum of Understanding afgesloten over het gebruik van een evacuatietoestel (van Phoenix air) voor Nederlanders die Ebola-symptomen vertonen. Er is door Nederland nog geen gebruik gemaakt van het toestel. Phoenix Air gaat zijn repatriëringscapaciteit verdubbelen, omdat de vraag waarschijnlijk de capaciteit gaat overstijgen.
Ook op Europees niveau spant Nederland zich in om medische repatriëring voor hulpverleners mogelijk te maken en om het capaciteitsprobleem aan te pakken. Tijdens de Europese Raad van 23-24 oktober en de Raad Buitenlandse Zaken van 20 oktober zijn conclusies aangenomen over een Europese garantie. De lidstaten en de Europese Commissie zijn overeengekomen binnen de beschikbare middelen een garantie te geven voor adequate zorg voor internationale gezondheidswerkers via behandeling in het land zelf of medische repatriëring, waarbij tot 100% van de kosten van repatriëring van (mogelijk) besmette internationale hulpverleners kunnen worden vergoed.
Een medische repatriëring is altijd maatwerk, waar werkgever, verzekeraar, Nederlandse overheid en de Europese Unie (laatste alleen in geval van een ebola-besmetting) elk een rol hebben. Uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid in eerste instantie bij de verzekeraar en de werkgever ligt. Indien deze geen repatriëring kunnen regelen, zal de Nederlandse overheid zich maximaal inspannen om, eventueel via het EU-systeem de medische repatriëring te laten plaatsvinden. Kosten blijven in principe lastens verzekeraar.
Daarnaast wil het kabinet benadrukken dat Nederland niet simpelweg geld overmaakt naar overheden van landen waar ebola heerst, maar dat Nederland organisaties zoals Artsen zonder Grenzen, het Rode Kruis, UNICEF en WHO financiert. Deze organisaties doen ontzettend goed werk in de getroffen landen en dragen bij aan de preventie en bestrijding van ebola.
Bent u bereid om geld te reserveren binnen het noodhulpbudget dat voor de ebola-crisis is vrijgemaakt, zodat eventueel besmette artsen en verpleegkundigen kunnen worden gerepatrieerd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een investering in eventuele repatriëring van zeer noodzakelijk medisch personeel beter besteed is dan simpelweg geld overmaken naar de overheden in ebola-gebied?
Zie antwoord vraag 2.
Compensatie voor slachtoffers van de ramp bij de kledingfabriek Rana Plaza in Bangladesh |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Bram van Ojik (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is het resultaat van de oproep van u en uw collega's van Engeland, Frankrijk, Italië, Duitsland, Spanje en Denemarken om verantwoordelijke bedrijven aan te sporen de slachtoffers van de Rana Plaza-ramp te compenseren?1 2
Sinds de oproep en de Statement on Compensationvoor de Rana Plaza slachtoffers (26 juni 2014, tijdens OESO Global Forum in Parijs) is er een additionele 2 mln USD in het compensatiefonds gestort. Het totaal bedrag komt hiermee op 19,4 mln USD, de helft van het benodigde bedrag van 40 mln USD.
Op welke wijze spant u zich in voldoende donaties in het Rana Plaza-fonds te krijgen, aangezien het fonds nog niet voor de helft is gevuld?
Het is belangrijk dat het resterende bedrag voor het compensatiefonds zo snel mogelijk wordt betaald. Die verantwoordelijkheid ligt zowel bij de bedrijven die afnamen in Rana Plaza als bij de Bengaalse overheid en fabriekseigenaren.
De zes mede-ondertekenaars van het statement, Italië, Frankrijk, Duitsland, Engeland, Denemarken en Spanje, hebben per brief een appèl voor het betalen van deze compensatie aan bedrijven, gevestigd in hun landen, gedaan. Het gaat hier om bedrijven waarvan sterke aanwijzingen bestaan dat zij zaken deden met Rana Plaza ten tijde van de ramp. Ik blijf dit onderwerp bij mijn collega’s en de overheid in Bangladesh agenderen.
Daarnaast heb ik op 13 oktober jl. de textielbrancheorganisaties en het Veiligheidsakkoord voor brand- en gebouwveiligheid gevraagd of zij bij hun achterbannen kunnen aandringen op het betalen van compensatie. Hierbij moet in acht worden genomen dat er geen aanwijzingen zijn dat Nederlandse bedrijven inkochten bij Rana Plaza. Het gaat hier dan ook om een vrijwillige bijdrage aan het fonds.
Ook tijdens de EU bijeenkomst voor de evaluatie van het Sustainability Compact voor Bangladesh op 20 oktober heeft Nederland in sterke bewoordingen ongenoegen uitgesproken over de ontbrekende middelen in het compensatiefonds.
Welke stappen zet u om ervoor te zorgen dat bedrijven die op de Nederlandse markt kleding afzetten, zoals Benetton, een bijdrage aan het fonds leveren, en anderen, zoals Mango en C&A, hun bijdrage voor de slachtoffers verhogen? Gaat u deze bedrijven aanspreken op hun verantwoordelijkheid?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat alle Nederlandse bedrijven die in Bangladesh kleding inkopen (zoals Mexx, Hunkemöller en Scapino) het Bangladesh Veiligheidsakkoord moeten tekenen? Wat bent u voornemens te doen tegen bedrijven die weigeren het Bangladesh Veiligheidsakkoord te ondertekenen?
Bedrijven geven op verschillende manieren invulling aan hun keten-verantwoordelijkheid. Het ondertekenen van het Veiligheidsakkoord is één van de instrumenten. Inmiddels hebben 23 Nederlandse bedrijven het Veiligheidsakkoord getekend. Ik blijf alle achterblijvende textielbedrijven in Nederland maar ook internationaal oproepen om het Veiligheidsakkoord te tekenen.
Op welke manier valt het recht op compensatie binnen het convenant dat u van plan bent af te sluiten voor de kledingindustrie?
Op dit moment wordt met textiel- en kledingsector gesproken over de inhoud van het IMVO convenant. Een van de gespreksonderwerpen is het opnemen van een bepaling over het herstellen van de negatieve effecten op mensenrechten als gevolg van bepaalde bedrijfsactiviteiten. De verwachting is dat het IMVO convenant begin 2015 wordt gefinaliseerd. Uw kamer wordt hierover geinformeerd.
Wat vindt u van het gebrek aan verantwoordelijkheid voor compensatie van slachtoffers bij andere bedrijfsrampen, zoals de fabrieksbrand bij Tazreen Fashions in Bangladesh en fabrieksbrand bij Ali Enterprises in Pakistan?
Het is schrijnend om te moeten constateren dat het bij deze rampen moeilijk is om de bedrijven te traceren die via hun keten medeverantwoordelijk zijn voor het leed dat is aangericht. In de EU en in mijn overleg met het bedrijfsleven breng ik daarom nadrukkelijk het belang van ketentransparantie aan de orde. Direct na de instorting van het Rana Plaza complex is er gestart met het traceren van de bedrijven die in Rana Plaza afnamen. Mede daarom is het onbegrijpelijk en teleurstellend dat anderhalf jaar later het compensatiefonds nog maar voor de helft gevuld is.
Overigens heeft de Bengaalse overheid ook een verantwoordelijkheid om grip te krijgen waar, en met betrokkenheid van welke partijen, zich misstanden voordoen. In Bangladesh werkt de ILO daarom samen met de Bengaalse overheid en de werkgeversorganisatie BGMEA aan een sociaal zekerheidsstelsel om schrijnende omstandigheden, zoals we zien bij o.a. Rana Plaza, in de toekomst te kunnen ondervangen.
Ziet u de uitgangspunten en opzet van het Rana Plaza Arrangement als een mogelijk model voor andere gevallen van nalatigheid van bedrijven voor due diligence binnen de toeleveringsketen?
Het Rana Plaza Arrangement is een belangrijk instrument, in het leven geroepen na de ramp van Rana Plaza, met nauwe betrokkenheid van de ILO. Het arrangement is een voorbeeld voor de organisatie van compensatie na rampen als Rana Plaza. Het arrangement bevat positieve aanknopingspunten waaronder het monitoren van compensatiestromen en het in kaart brengen van de slachtoffers, inclusief de hen toekomende financiële compensatie, die wordt vastgesteld op basis van ILO-normen.
Echter, het arrangement raakt niet direct aan due dilligence. Het arrangement stelt namelijk dat doneren aan het compensatie fonds los staat van iedere vorm van betrokkenheid. Oftewel: het betalen van compensatie na een ramp kan ofwel uit liefdadigheid als ook uit een daadwerkelijke verantwoordelijkheid komen. Hiermee legt het arrangement geen directe link met de (nalatigheid van) due diligence van bedrijven.
Deelt u de mening dat er een vangnet moet komen voor arbeiders die op het moment van non-compliance in de kledingfabriek op het gebied van fabrieksonveiligheid, kinderarbeid en andere arbeidsrechtenschendingen hun baan verliezen?
Ja, een vangnet is belangrijk. Het Veiligheidsakkoord en Amerikaanse Alliance hebben een goed voorbeeld gesteld met hun vangnet voor het doorbetalen van lonen ten tijde van gebouwrenovaties. Het vangnet is in dit geval de verantwoordelijkheid van zowel de inkopende merken als de lokale fabrikanten.
Deelt u de mening dat consumenten recht hebben op informatie over de totstandkoming van de kleding die zij kopen en over de mensenrechtensituatie in de fabrieken? Deelt u de mening dat de verbeterplannen in de kledingindustrie die voort moeten komen uit de sectorrisicoanalyse, alleen kunnen slagen als bedrijven transparant zijn over hun toeleveringsketen?
Transparantie is een goed middel om de arbeids- en milieuomstandigheden in de internationale textiel- en kledingketen te verbeteren. Bedrijven hebben hierin een belangrijke verantwoordelijkheid, zoals ook is vastgelegd in de OESO-Richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Consumenten willen informatie over de totstandkoming van de kleding die zij kopen. Er zijn al bedrijven die openbaar maken met welke fabrieken zij werken, als onderdeel van hun business case. Het is goed dat er steeds meer kleding op de markt komt waarover die openheid wordt gegeven.
De verlaging van de huwbare leeftijd in Bangladesh |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «HRW: Don’t lower marriage age»1 en «Bangladesh: don’t lower marriage age»?2
Ja, ik heb kennisgenomen van deze berichten.
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Pathways to Power: Creating Sustainable Change for Adolescent Girls»3 van Plan International?
Ja, ik heb kennisgenomen van het rapport van Plan International.
Deelt u de conclusie van het rapport van Plan dat kindhuwelijken een serieuze bedreiging vormen voor de gezondheid, het welzijn en de kansen op onderwijs en een goede toekomst voor meisjes en daarom bestreden moeten worden?
Ik deel deze conclusie van Plan volledig. Kindhuwelijken hebben niet alleen een desastreus effect op de gezondheid, het welzijn en de toekomst van meisjes en vrouwen, maar ook op de ontwikkeling van samenlevingen als geheel. Het terugdringen en uiteindelijk beëindigen van kindhuwelijken is daarom een belangrijke prioriteit in mijn beleid.
Deelt u de mening van Human Rights Watch dat de voorgenomen verlaging van de huwbare leeftijd in Bangladesh voor meisjes van 18 jaar naar 16 jaar in de wet in strijd is met het internationaal recht en de VN-verklaring van de rechten van het kind, die iedereen onder de 18 als kind kwalificeert? Zo ja, bent u bereid om, eventueel samen met andere landen en/of via de VN, Bangladesh aan te spreken op de verlaging van de huwbare leeftijd? Ziet u in internationaal verband mogelijkheden om deze verlaging tegen te houden?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van Human Rights Watch dat deze voorgenomen verlaging indruist tegen de verklaring «alles te doen om kindhuwelijken te bestrijden» die Bangladesh op de Girl Summit in Londen, onder andere op aandringen van Girls Not Brides waarmee Nederland samenwerkt, heeft afgelegd? Zo ja, bent u bereid hierover met Bangladesh in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Het Bengaalse voorstel om de huwbare leeftijd voor meisjes te verlagen van 18 jaar naar 16 jaar is onder andere in strijd met de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens, de Conventie voor uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) en het Kinderrechtenverdrag. Het voorstel gaat in tegen inspanningen van de internationale gemeenschap om een einde aan kindhuwelijken te maken en staat haaks op de uitspraken van de Minister-President Hasina van Bangladesh op de Girl Summit van 22 juli jongstleden. Recent leek er langzaam maar zeker een omslag in Bangladesh te ontstaan naar vermindering van kindhuwelijken.
Als de wettelijk toegestane huwbare leeftijd voor meisjes 16 jaar wordt, zal dit een ernstige terugslag betekenen voor de aanpak van kindhuwelijken. Het Bengaalse maatschappelijke middenveld heeft zich scherp uitgelaten over deze plannen. Verlaging van de huwelijksleeftijd frustreert tevens het werk van onze partners in Bangladesh om de oorzaken van kindhuwelijken aan te pakken en zich in te zetten om schadelijke normen en waarden te corrigeren.
Het Bengaalse Ministerie van Vrouwen en Kinderen onderzoekt thans de wenselijkheid van het voorstel. Er zijn krantenberichten die melden dat de regering de huwelijksleeftijd voor meisjes handhaaft op 18 jaar, maar dit wordt vooralsnog niet bevestigd.
De Nederlandse ambassade in Dhaka werkt samen met andere landen, de Verenigde Naties en non-gouvernementele organisaties (NGO’s) om de ernstige gevolgen van het voornemen voor de verlaging van de wettelijke huwelijksleeftijd over te brengen aan de Bengaalse autoriteiten. Tevens zal ik onze zorgen over deze ontwikkeling waar mogelijk aan de orde stellen in gesprekken met Bengaalse Ministers en de internationale gemeenschap.
Steunt Nederland op dit moment non-gouvernementele organisaties die zich in Bangladesh inzetten voor de rechten van meisjes? Ziet u mogelijkheden om deze NGO’s meer te steunen?
Nederland steunt momenteel al een aantal NGO’s die zich specifiek inzetten op het terrein van de rechten voor meisjes en het beëindigen van kindhuwelijken. Via UNICEF worden projecten tegen kindhuwelijken in onder andere Bangladesh gefinancierd voor een periode van 4 jaar (2014–2017). Save the Children en de Stichting Kinderpostzegels – gefinancierd uit het Kindhuwelijken fonds – bereiden de uitvoering van projecten in Bangladesh voor. De Population Council is in 2012 met Nederlandse financiering een onderzoeksprogramma gestart met drie partnerorganisaties in drie districten met een hoog percentage kindhuwelijken (het zogenaamde «Balika project»).
De trendbreuk van Nederland als voortrekker in het agenderen van taboedoorbrekende onderwerpen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in de speciale sessie over de International Conference on Population and Development (ICPD) in New York van 22 september jongstleden aan alle lidstaten is gevraagd om steun uit te spreken voor de nieuwe prioriteiten en agenda van de International Conference on Population and Development (ICPD)?
Tijdens de Speciale Sessie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over de International Conference on Population and Development (ICPD) in New York op 22 september jongstleden is gesproken over de voortgang van 20 jaar implementatie van de ICPD-agenda. Lidstaten konden hun visie geven op 20 jaar ICPD en de agenda voor de komende jaren.
Klopt het dat de agenda van de ICPD enkele baanbrekende elementen bevat zoals het tegengaan van alle vormen van geweld en discriminatie ook op basis van seksuele oriëntatie en gender identiteit, het mogelijk maken van veilige abortus door middel van veilige abortusdiensten, het liberaliseren van restrictieve abortuswetgeving en het bevorderen van de rechten van adolescenten en jongeren, en dat voor het eerst de volledige term «seksuele en reproductieve gezondheid en rechten» wordt gebruikt in een VN document? Zo ja, steunt u deze agenda van de ICPD? Zo nee, welke elementen bevat de agenda van de ICPD dan wel?
De vernieuwde agenda bevat inderdaad een aantal nieuwe, vooruitstrevende elementen, zoals de erkenning van seksuele rechten, het belang van liberalisering van abortuswetgeving, aandacht voor de meest gemarginaliseerden, en het tegengaan van alle vormen van discriminatie en geweld. Ik ben dan ook tevreden met de uitkomsten van deze Speciale Sessie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en ik steun de vernieuwde agenda volledig.
Kunt u toelichten waarom u tijdens uw speech in New York bij de 69e sessie van de AVVN speciale sessie over de International Conference on Population and Development (ICPD), géén expliciete steun uitsprak voor de twee rapporten die aan de AVVN zijn voorgelegd en die de basis vormen voor de opvolgingsagenda van de ICPD, terwijl uw speech wel het aangewezen moment was om die steun uit te spreken?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u tevens toelichten waarom u tijdens uw speech geen duidelijk verband legde tussen het recent uitgekomen Index Rapport de uitkomsten en aanbevelingen van het ICPD Global Review proces, en de Post-2015 Agenda?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u toelichten waarom u in uw speech niet verwees naar voor Nederland belangrijke en taboedoorbrekende onderwerpen zoals erkenning van seksuele en reproductieve rechten, veilige en legale abortus, tegengaan van discriminatie, ook op basis van seksuele oriëntatie en gender identiteit, en bestrijding van de HIV epidemie met aandacht voor de seksuele en reproductieve rechten van key populations?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de in uw speech ontbrekende verwijzingen naar het progressieve en taboedoorbrekende beleid van Nederland een gemiste kans is geweest daar uw speech tijdens die bijeenkomst het aangewezen moment was om de Nederlandse inzet, steun en voortrekkersrol te benadrukken?
Als pleitbezorger van een progressief beleid op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), gender gelijkheid en seksuele oriëntatie draagt Nederland al jaren consequent een consistente boodschap uit, onder andere bij de verschillende bijeenkomsten ter voorbereiding van deze Speciale Sessie, alsook in de Europese Unie en bij internationale fora als de Commission on Population and Development (CPD) en de Commission on the Status of Women (CSW). Er is dus geenszins sprake van een trendbreuk, hetgeen ook vreemd zou zijn gezien mijn jarenlange persoonlijke inzet en betrokkenheid bij het onderwerp. In mijn speech heb ik waardering uitgesproken over de voortgang die behaald is op de ICPD agenda in de afgelopen twintig jaar. Voorts heb ik een oproep gedaan om meer aandacht te geven aan elementen die meer aandacht nodig hebben, zoals het beëindigen van kindhuwelijken, seksuele voorlichting voor jongeren en toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten, inclusief anticonceptie. Tevens heb ik aangegeven mij samen met alle andere lidstaten in te zetten voor de realisatie van de ICPD agenda. Ik hecht eraan deze agenda te steunen op een wijze die toegankelijk is voor iedereen en niet alleen voor degenen die de verdragstaal en de daarbij behorende acroniemen beheersen. De speech is ter informatie bijgesloten.
Om de onverminderde Nederlandse inzet en voortrekkersrol te illustreren verwijs ik graag naar het «Amplify Change» fonds dat Nederland samen met Denemarken en de Hewlett en Packard Foundations heeft opgezet en dat in diezelfde week werd gelanceerd. Uit dat fonds worden lokale NGO’s in ontwikkelingslanden ondersteund in lobby en advocacy in hun eigen omgeving en bij hun eigen autoriteiten, juist op het gebied van gevoelige SRGR-thema’s zoals veilige abortus, vrouwenbesnijdenis, stigmatisering (LGBT, mensen met HIV/Aids) en kindhuwelijken.
Is deze speech een trendbreuk en moet deze geplaatst worden in uw aangekondigde strategie om in dialoog te gaan met minder voor de hand liggende partners, zoals met het Vaticaan? Zo ja, hoe ziet u in dit licht de rol van het Vaticaan bij de recent gehouden internationale bijeenkomsten, waaronder de in maart 2014 gehouden Commission on the Status of Women (CSW) en de in april 2014 gehouden Commission on Population and Development (CPD)?
Uit mijn antwoord op vraag 6 blijkt dat er volstrekt geen sprake is van een trendbreuk. Nederland stond en staat pal voor de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten van meisjes, vrouwen, jongens en mannen. Om de effectiviteit van de inzet te vergroten en om voortgang te maken bij de realisatie van de ICPD agenda is het noodzakelijk om ook in dialoog te gaan met partijen die een minder progressief beleid voorstaan, zoals het Vaticaan. De standpunten van het Vaticaan bij de CSW van maart 2014 en de CPD van april 2014 illustreren het belang van een dergelijke dialoog.
Wat betekent de trendbreuk voor de rol van Nederland als voortrekker bij het benoemen van gevoelige onderwerpen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u toelichten wat bovenstaande betekent voor de toekomstige positie van Nederland bij VN processen op het gebied van SRGR? Heeft u nadien op andere wijze alsnog uw expliciete steun uitgesproken voor de progressieve agenda van de ICPD of bent u voornemens dat op korte termijn alsnog publiekelijk te doen?
Nederland zal de consistente en consequent uitgesproken steun voor de realisatie van de ICPD agenda blijven uitdragen.
De dreigende hongersnood in Zuid-Sudan |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het rapport «From crisis to catastrophe: South Sudan’s man-made crisis» van Oxfam Novib?1
Ja.
Deelt u de conclusie van Oxfam Novib dat de situatie in Zuid-Sudan zeer zorgelijk is en dat verder internationaal ingrijpen noodzakelijk is? Is dit voor u aanleiding om uw huidige inspanningen in Zuid-Sudan te vergroten? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze conclusie deel ik en zij wordt bovendien breed gedeeld door de internationale gemeenschap. Daarom wordt het mandaat van UNMISS momenteel tegen het licht gehouden en worden er in Addis Ababa vredesonderhandelingen gevoerd. Ik kom op dit laatste in de beantwoording op vraag 5 terug.
Tijdens mijn bezoek aan Zuid-Sudan begin september heb ik de Zuid-Sudanese regering opgeroepen zich meer in te zetten voor de lijdende bevolking. De inzet van de regering tot nu toe is te beperkt; zo worden olie-inkomsten voor andere doelen aangewend dan hulp aan de bevolking. In dat kader heb ik aangegeven dat Nederland besloten heeft om de directe hulp aan de centrale overheid op te schorten. Ook heb ik aangegeven dat Nederland zich blijft inzetten voor de bevolking van Zuid-Sudan, onder meer door het verlenen van humanitaire hulp en OS-inspanningen.
De humanitaire situatie in Zuid-Sudan is zeer schrijnend. Door het conflict dat uitbrak in december 2013 zijn humanitaire noden en aantallen ontheemden en vluchtelingen enorm toegenomen. De Verenigde Naties heeft de humanitaire crisis in Zuid-Sudan terecht uitgeroepen tot een level-3 emergency, de hoogste categorie noodsituaties. Tot grote frustratie van de internationale gemeenschap doet de Zuid-Sudanese regering weinig tot niets om noden van de bevolking te verlichten.
De crisis in Zuid-Soedan vereist versterkte aandacht en inzet van de internationale gemeenschap. Nederland heeft begin 2014 een bijdrage van 7 miljoen euro beschikbaar gesteld aan het Common Humanitarian Fund (CHF) voor Zuid-Sudan van de UN Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA). De inzet van deze middelen wordt ter plaatse bepaald op basis van behoefte. Ook is in 2014 een bedrag van 3 miljoen euro aan UNHCR toegekend voor de opvang van Zuid-Sudanese vluchtelingen in Uganda en Ethiopië. Daarnaast draagt Nederland indirect bij aan de leniging van noden in Zuid-Sudan middels de ongeoormerkte core bijdragen aan het VN Noodhulpfonds CERF en aan WFP, UNHCR en ICRC.
Vanwege de verslechterende situatie in Zuid-Sudan heb ik in september jl. besloten om een extra bedrag van 18 miljoen euro uit de middelen van het nieuwe Relief Fund voor 2014 in te zetten. Daarvan is 8 miljoen euro bestemd voor financiering van een gezamenlijk voorstel van Nederlandse NGO’s voor humanitaire hulpactiviteiten in Zuid-Sudan.
Over de inzet van de beschikbare humanitaire fondsen voor 2015 zal ik begin volgend jaar beslissen, op basis van wereldwijde noden. Hierover zal ik de Kamer als gebruikelijk nader informeren.
Bent u bereid te bekijken of Nederland ook logistiek een extra bijdrage kan leveren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken is geen uitvoerende humanitaire organisatie en zal dus ook niet direct een logistieke bijdrage kunnen leveren aan de aanpak van de crisis in Zuid-Sudan. Echter, wanneer de VN in het kader van een humanitaire crisis vraagt om de inzet van meer dan geld, kan het Kabinet besluiten om mogelijkheden voor inzet van bijvoorbeeld Defensie-capaciteit te overwegen. Dit is eerder dit jaar gebeurd in Noord-Irak (inzet luchtmacht) en zeer recent toen het marineschip Karel Doorman beschikbaar is gesteld in het kader van de strijd tegen ebola. In Zuid-Sudan is een dergelijk verzoek van de VN thans niet aan de orde.
Kunt u zich vinden in het in het rapport van Oxfam Novib gestelde dat UNMISS, de missie van de Verenigde Naties in Zuid Sudan, zich meer op het versterken en beschermen van de rechten van vrouwen zou moeten richten? Zo ja, op welke wijze gaat u hier in breder internationaal verband aandacht voor vragen? Zo nee, waarom niet?
In het rapport gaat Oxfam in op de kwetsbare positie van vrouwen, specifiek als zij zich buiten de IDP-kampen van de VN begeven om bijvoorbeeld naar de markt te gaan of brandhout te verzamelen, omdat zij zo het risico lopen slachtoffer te worden van (seksueel) geweld. Oxfam geeft hierbij aan dat deze dreiging voor vrouwen en meisjes verminderd kan worden als UNMISS meer patrouilles uitvoert buiten het kamp, zoals langs de routes naar de markt.
Tijdens mijn gesprek begin september in Juba met de SGVN Speciale Vertegenwoordiger voor Zuid-Sudan Ellen Løj heb ik aandacht gevraagd voor een betere bescherming tegen seksueel geweld van vrouwelijke ontheemden bij het zoeken van brandhout buiten de kampen. UNMISS is bekend met deze problematiek en probeert deze zo goed als mogelijk het hoofd te bieden; sinds het uitbreken van de crisis staat de missie voor de grote uitdaging om de burgerbevolking te beschermen, maar de middelen zijn beperkt. Na het uitbreken van de crisis is het troepenplafond verhoogd naar 12.500 militairen en 1.323 politiepersoneel. Dit troepenplafond is nog niet bereikt: momenteel zijn er 11.405 militairen actief in UNMISS en 899 politiefunctionarissen. De extra troepen zijn met name aangetrokken om de IDP-kampen en de gebieden hieromheen te beveiligen. Echter is het, zoals het rapport stelt, in veel gebieden nog niet veilig genoeg om ongestoord buiten de kampen te bewegen en zijn met name vrouwen hierbij kwetsbaar, ondanks inspanningen van UNMISS.
Ook bij de crisis in Zuid-Sudan tracht Nederland de positie van vrouwen te versterken. Nederland draagt hier in het geval van Zuid-Sudan aan bij via verschillende kanalen, bijv. door aan te dringen op de vertegenwoordiging van vrouwen bij vredesonderhandelingen en via het Nationaal Actieplan 1325. Binnen UNMISS besteden de Nederlandse IPO’s die werkzaam zijn op de IDP-kampen waar mogelijk aandacht aan problematiek gerelateerd aan seksueel geweld. Zo is bijvoorbeeld in het kamp in Juba een genderprogramma opgezet, waarbij bijeenkomsten worden georganiseerd om zowel mannen als vrouwen bewust te maken van de problematiek.
Wat is uw oordeel over de intrinsieke verbondenheid tussen het conflict en de voedselcrisis in Zuid-Sudan zoals Oxfam Novib stelt, en over de stelling dat, behalve hulp en bescherming van burgers op de grond, ook internationale diplomatieke inspanning nodig is voor de oplossing van het conflict? Indien u die mening deelt, op welke wijze en op welke termijn gaat u hieraan invulling geven? Zo nee, waarom niet?
Voedselonzekerheid is een terugkerend en aanhoudend probleem in Zuid-Sudan. De voedselcrisis wordt verslechterd door het conflict en het grote aantal ontheemden. De situatie is de laatste tijd dankzij intensivering van humanitaire noodhulp enigszins verbeterd. Desalniettemin is de situatie slechter dan in voorgaande jaren. De kwetsbaarheid van 2,5 miljoen mensen blijft groot en is voor de periode januari-maart 2015 een grote zorg.
Onder leiding van de regionale organisatie IGAD (Intergovernmental Authority on Development) vinden sinds december 2013 vredesbesprekingen plaats tussen de strijdende partijen. Ik vind het positief dat de regio het voortouw heeft bij de bemiddelingspogingen. Dat heeft immers de grootste leverage op betrokken partijen. Het proces wordt door de internationale gemeenschap en de Afrikaanse Unie (AU) gesteund, financieel, met diplomatieke druk en door de VS en EU met gerichte sancties tegen personen die het vredesproces blokkeren. Nederland steunt de IGAD-vredesbesprekingen met een bijdrage van EUR 300.000 en er is een Nederlander als waarnemer gestationeerd bij de IGAD Monitoring and Verification Mission, de IGAD geleide missie belast met de monitoring van de begin dit jaar afgesloten overeenkomst tot een staakt-het-vuren. Ook levert Nederland een belangrijke personele bijdrage aan UNMISS, de VN missie in Zuid-Sudan. De regio is in de lead. Het is uitermate belangrijk dat de regio druk blijft uitoefenen op beide partijen. De sleutel tot de oplossing van het conflict ligt uiteindelijk in de handen van de conflicterende partijen.
De invloed van de humanitaire crisis in Jemen op de ontwikkelingssamenwerking van Nederland met Jemen |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Ineenstorting dreigt» en «Veel doden bij aanslagen Jemen»?1 2
Ja.
Heeft de humanitaire crisis in Jemen gevolgen voor het ontwikkelingssamenwerking programma dat Nederland met Jemen heeft? Zo ja, in hoeverre worden de in het verleden met ontwikkelingssamenwerking behaalde resultaten door de huidige onrustige situatie teniet gedaan?
Er zijn geen berichten uit Jemen gekomen die erop duiden dat met Nederlandse ontwikkelingssamenwerking behaalde resultaten teniet worden gedaan door de huidige humanitaire crisis in het land. In Jemen is momenteel 57% van de bevolking afhankelijk van humanitaire hulp. Dit cijfer is niet veranderd na de recente onlusten in Sana’a en in de provincie Amran.
Kunt u aangeven of de huidige crisis gevolgen heeft voor het strategische meerjarenplan van Nederland voor Jemen? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor het waterprogramma, het SRGR (Sexual and Reproductive Health and Rights)-programma en het veiligheid en rechtsordeprogramma?
Het is te vroeg om te kunnen bepalen of de huidige crisis gevolgen heeft voor het strategisch meerjarenplan van Nederland voor Jemen. De uitvoering van het strategisch meerjarenplan vanuit de ambassade in Sana’a kan vooralsnog doorgaan. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat bepaalde activiteiten door de huidige situatie geen doorgang kunnen vinden. De Ambassade blijft uiteraard terzake alert en rapporteert over zowel politieke ontwikkelingen als potentiele impact op het OS-programma.
Kunt u aangeven of de huidige situatie consequenties heeft voor het NICHE(Netherlands Initiative for Capacity development in Higher Education)-programma, gericht op versterking van het hoger- en beroepsonderwijs? Zo ja, loopt dit programma door de onrustige situatie en het negatieve reisadvies wederom vertraging op? Zo nee, waarom niet?
Er zijn nog geen aanwijzingen dat het NICHE-programma extra vertraging oploopt als gevolg van de recente onlusten. Wel is het voor partnerorganisaties en voor de Nederlandse ambassade momenteel moeilijk om de voortgang van projecten te monitoren in een situatie waarin reizen in het land ernstig bemoeilijkt wordt.
Het eenzijdig aanpassen van de procedure met betrekking tot het strategisch partnerschap |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Ministerie verandert spelregels»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom er sprake is van maximaal een maand uitstel van de beoordeling of organisaties aan de drempelcriteria voldoen?
Bij de beoordeling van 65 voorstellen van maatschappelijke organisaties voor strategische partnerschappen op het terrein van pleiten en beïnvloeden staat zorgvuldigheid voorop. Dat proces verloopt volgens de lijnen zoals die eerder zijn vastgelegd en gecommuniceerd.
De eerste toetsing op drempelcriteria was eind september geheel volgens planning in de afrondingsfase en is inmiddels voltooid. De externe adviescommissie die het gehele beoordelingsproces toetst op juiste en zorgvuldige toepassing van de voorschriften bekijkt nu eerst deze fase. Dit staat aangekondigd in het beleidskader en is in de brieven van 5 september (kenmerk DSO/MO-2014/193) en 30 september (kenmerk DSO/MO-2014/217) toegelicht aan indieners van voorstellen. Na toetsing door deze commissie wordt de definitieve uitkomst van de drempeltoets uiterlijk 31 oktober bekend gemaakt.
Deelt u de mening dat in een gelijkwaardig partnerschap beide partijen zich aan gemaakte afspraken moeten houden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dat eenzijdig de spelregels zouden worden veranderd klopt overigens niet. De beoordelingsprocedure is in volle gang. Het zorgvuldig en binnen een redelijke termijn afhandelen staat daarbij voorop. De voorziene datum voor de bekendmaking van uitkomst van de selectie van partners is 31 januari 2015.
Deelt u de mening dat zuidelijke penvoerders door de zeer strakke tijdsplanning rond de pitches, waarbij organisaties slechts een week van te voren een uitnodiging krijgen, benadeeld worden ten opzichte van andere penvoerders?2 Zo ja, kunt u meer flexibiliteit betrachten ten opzichte van penvoerders als zij niet in de aangegeven week in Nederland kunnen zijn?
Nee, ik deel dat niet. We houden uiteraard rekening met organisaties uit ontwikkelingslanden die voorstellen hebben ingediend. Mocht een pitch op een voorgestelde datum niet mogelijk blijken, dan wordt gezocht naar een alternatieve datum. Daarnaast is een pitch via een videoconferentie een optie. Dit is maatwerk en wordt met de betreffende organisatie individueel geregeld.
Kunt u garanderen dat verdere vertraging niet op zal treden in dit proces, zodat voldoende tijd overblijft om goede afspraken te maken en voorbereidingen te treffen voor de start van het partnerschap?
Het beoordelingsproces loopt volgens planning. Er is vooralsnog geen reden aan te nemen dat het proces vertraging gaat oplopen. De start van de partnerschappen is voorzien voor 1 januari 2016. De invulling van die partnerschappen start zodra de selectie van partners is afgerond.
Steun van Stichting Kinderpostzegels aan een anti-Israëlische organisatie |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Urk boycot kinderpostzegels»?1
Ja.
Begrijpt u het standpunt van de gemeente Urk, om Stichting Kinderpostzegels te boycotten vanwege de steun die de stichting geeft aan een anti-Israëlische organisatie?
Nee. Ik ken Stichting Kinderpostzegels als een neutrale, onpartijdige kinderhulporganisatie die zich in Nederland en wereldwijd inzet voor bescherming en ontwikkeling van kwetsbare kinderen. In dit specifieke geval gaat het om ondersteuning van een project waarbij kwetsbare en getraumatiseerde kinderen in de Palestijnse Gebieden (waaronder kinderen met een gehoorbeperking) muziektherapie krijgen via onder meer rap- en sambamuziek. Stichting Kinderpostzegels ondersteunt overigens ook in Israël
projecten voor kinderen in kwetsbare posities.
Kunt u aangeven waarom Stichting Kinderpostzegels überhaupt meer dan een miljoen euro subsidie ontvangt van de overheid? Bent u bereid deze vorm van ontwikkelingshulp stop te zetten? Zo neen, waarom niet?
Naast activiteiten gefinancierd uit eigen middelen steunt Stichting Kinderpostzegels kinderprojecten en -programma’s in Burkina Faso, Ethiopië,
Mali en Nicaragua. Middelen hiervoor komen deels uit het Medefinancieringsprogramma MFS en het Kindhuwelijkenfonds.
De Nederlandse overheid werkt voor de uitvoering van het ontwikkelingsbeleid samen met verschillende partners: het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, niet-gouvernementele organisaties en kennisinstellingen. Dit maakt het mogelijk om effectief kennis, technologie en netwerken bij elkaar te brengen en groepen mensen te bereiken die door de overheid alleen niet of moeilijker bereikt kunnen worden. Ik zie geen aanleiding om met deze samenwerkingsvormen te stoppen.
Wanneer komt er nu eindelijk een breed onderzoek naar de gesubsidieerde anti-Israëlische steun door zogenaamde goede doelen als Stichting Kinderpostzegels, maar ook Oxfam Novib, ICCO en Cordaid?
Naast activiteiten gefinancierd uit eigen middelen voeren genoemde organisaties met steun van de overheid projecten en programma’s uit die passen binnen het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Aan die steun zijn voorwaarden verbonden die zijn vastgelegd in subsidiebeschikkingen. Dat houdt onder meer in dat er geregeld wordt gerapporteerd over inhoudelijke voortgang en besteding van middelen. Ik zie geen aanleiding voor een onderzoek als waar vragensteller naar verwijst.
Het bericht ‘130.000 vluchtelingen naar Turkije’ |
|
Harry van Bommel |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «130.000 vluchtelingen naar Turkije»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Turkije grensovergangen heeft gesloten voor vluchtelingen uit Syrië terwijl er nog tienduizenden aan de Syrische kant van de grens wachten om Turkije binnen te kunnen? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Nadat dit weekend grote aantallen Syrisch Koerdische vluchtelingen via 9 grensovergangen Turkije binnenstroomden, heeft Turkije in de nacht van zaterdag op zondag het aantal grensovergangen gereduceerd tot 2. Er is dus geen sprake van totale sluiting van alle grensovergangen.
Bent u bereid per direct bij Turkije erop aan te dringen dat de grens voor Syrische vluchtelingen niet wordt gesloten?
Zie 2, er zijn nog steeds twee grensovergangen geopend.
Kunt u bevestigen dat de snelle toestroom van veel Syrische vluchtelingen naar Turkije zorgt voor problemen in de opvang? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door de toegenomen stroom vluchtelingen heeft de Turkse regering besloten het aantal grensovergangen te verminderen om chaos te voorkomen. In het gebied ten noorden van Kobani zijn twee grensovergangen open gehouden. De opvang vergt zeer veel van lokale hulpverlenende autoriteiten en organisaties zoals AFAD (Turkse noodhulporganisatie), de Turkse Rode Halve Maan, gemeenten, UNHCR etc.
In Turkije worden de vluchtelingen gescreend op veiligheid (wapens worden ingenomen) en gezondheid (veel Syrische kinderen zijn niet gevaccineerd tegen besmettelijke kinderziekten), alvorens ze worden geregistreerd. De Turkse Rode Halve Maan controleert gewonde vluchtelingen. Vluchtelingen die ernstig gewond zijn worden naar het hospitaal van Suruc vervoerd per ambulance.
Om verdere chaos te voorkomen blijven vooralsnog twee grensovergangen open zodat Turkije en UNHCR gecontroleerd de vluchtelingen kunnen registreren, met behulp van drie mobiele registratie-eenheden (gefinancierd met EU fondsen).
Deelt u de opvatting dat de nieuwe vluchtelingenstroom aanleiding zou moeten zijn om extra humanitaire hulp te bieden? Bent u daartoe bereid?
In de kamerbrief «Noodhulp: besteding noodhulpfonds 2014, resterende middelen humanitaire hulpbudget en noodhulp aan (Noord-)Irak» (Kamerstuk 32 605, nr. 151) is reeds aangegeven dat er voor de Syrische crisis 30 miljoen euro extra zal worden uitgetrokken: ongeoormerkte bijdragen aan WFP 8 miljoen, UNHCR 8 miljoen en UNICEF 7 miljoen en verlenging van de steun aan cross border hulp (Motie Voordewind) met 7 miljoen euro.
Bent u verder bereid meer Syrische vluchtelingen uit te nodigen voor opvang in Nederland?
Nederland zal naar alle waarschijnlijkheid in 2015 opnieuw Syrische vluchtelingen hervestigen. De Tweede Kamer zal binnen afzienbare termijn worden geïnformeerd over de planning van de hervestigingsmissies in 2015.
Kunt u deze vragen nog deze week beantwoorden?
Ja.
Het interview met Martin Christie (Bettercoal) waarin hij pleit voor een behoedzame kolendialoog met Colombia |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Martin Christie (Bettercoal) pleit voor behoedzame kolendialoog met Colombia. «Niet met opgeheven vinger zwaaien»?1
Ja.
Kunt u de Kamer informeren over de eerste assessments van kolenmijnen in Colombia, die op dit moment plaatsvinden bij onder meer één van de mijnen van Drummond? Wie voert de audits uit? Zijn deze audits volgens u voldoende onafhankelijk en diepgravend opgezet?
Voor invulling en versterking van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid in de steenkoolketen hebben internationaal opererende energieproducenten begin 2012 het initiatief Bettercoal opgericht. Eind augustus heeft Bettercoal zijn eerste site-assessment afgerond. Deze vond plaats bij Drummond, in de mijnen Pribbenow en El Descanso in het gebied Cesar. De audit werd uitgevoerd door het bedrijf ERM Certification and Verification Services. Volgens Bettercoal besteedden vier onderzoekers van dit bureau vijf dagen in het veld met het spreken van managementleden, uitvoerders, contractanten en verschillende stakeholders als: lokale bevolkingsgroepen, burgemeesters, NGO’s, lokale autoriteiten en lokale priesters.
Bettercoal audits kunnen door verschillende organisaties worden uitgevoerd. Op dit moment heeft Bettercoal negen organisaties geselecteerd: Achilles Ltd, Ernst & Young, ECSI, LLC, ERM Certification and Verification Services Limited, Golder Associates, Green Horizons Environmental Consultants Limited, Resource Consulting Services Limited, Synergy Global Consulting Ltd en Wardell Armstrong International. De evaluatoren werken voor onafhankelijke en professionele organisaties die bekend zijn met zowel mijnbouw als de relevante standaarden, zoals de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights.
Bij de assessments worden mijnen getoetst op de tien richtlijnen van de Bettercoal Code. Daarnaast werkt Bettercoal met een standaard assessment procedure, waarin voor zowel de mijn als de evaluator het proces van begin tot eind wordt beschreven. Tenslotte heeft Bettercoal ook nog Assessment Guidelines opgesteld. Deze richtlijnen bieden de auditors sturing bij het uitvoeren van het assessment. Zo geven ze aan welke bewijsstukken, processen en systemen voldoen aan de Bettercoal Code en wat voor interviews en observaties een goede indicatie geven van feitelijk gedrag.
Op welke wijze kunnen de resultaten van de audits die worden opgezet en uitgevoerd in het kader van de kolendialoog met Bettercoal meegenomen worden bij de opstelling van het Energieconvenant met de Nederlandse energiebedrijven, welke op 1 oktober afgerond moet zijn?
De energiebedrijven voeren via Bettercoal onafhankelijke audits uit bij steenkoolmijnen waar de leden van Bettercoal hun steenkool betrekken. De resultaten van de audits worden gedeeld met de leden van Bettercoal, waaronder de energiebedrijven die werken aan het convenant. De uitkomsten van deze audits worden gebruikt om verbeterprogramma’s op te stellen voor de steenkoolmijnen. De energiebedrijven geven aan dat zij op basis van deze informatie keuzes in hun bedrijfsvoering maken.
Het convenant beoogt om de milieu en arbeidsomstandigheden in de steenkoolketen voor de toekomst structureel te verbeteren. Dit betekent dat het convenant meer is dan uitsluitend een opsomming van voorgenomen activiteiten naar aanleiding van (de eerste) audits van Bettercoal.
Kunt u aangeven aan welke voorwaarden een inclusieve stakeholderdialoog volgens u moeten voldoen? Bent u van mening dat het steenkoolconvenant op een inclusieve wijze tot stand komt? Zo nee, waarom niet en welke stappen kunnen worden gezet om te zorgen voor een inclusief proces? Zo ja, waaruit blijkt dit volgens u?
In zijn advies IMVO-convenanten van 25 april jl. stelde de SER dat er bij het opstellen van IMVO-convenanten ruimte nodig is voor maatwerk ten aanzien van de inhoud en de vorm van de afspraken, de betrokken partijen en de geschillenbeslechting. Dit vanwege de specifieke context van verschillende sectoren. Ook adviseerde de SER stakeholders te betrekken bij het opstellen van IMVO-convenanten.
De maatschappelijke organisaties zien voor zichzelf verschillende rollen weggelegd. Sommige organisaties willen langdurig meedenken en meewerken, zij kunnen partij worden bij een convenant. Andere organisaties willen wel in gesprek, maar zien een expliciete samenwerking niet zitten. Zij kiezen liever voor een adviesfunctie. Daarnaast zijn er organisaties die het proces van buitenaf kritisch volgen en aandacht genereren voor bepaalde aspecten. Al deze rollen zijn waardevol en hebben een andere plek in het proces van het opstellen van IMVO-convenanten.
De ontwikkeling van het convenant over de steenkoolketen kent een lange voorgeschiedenis. In dit proces zijn veel partijen het vertrouwen in elkaar kwijtgeraakt. Dat betreur ik. Ik geloof dat convenanten het best tot stand kunnen komen vanuit een directe dialoog. Mijn uitgangspunt is dat bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere relevante stakeholders hun krachten bundelen. De Nederlandse overheid biedt daarvoor een platform en waar nodig ondersteuning. In de opstelling van het onderhavige convenant hebben mijn ambtenaren en ik de afgelopen maanden meerdere malen met zowel energiebedrijven, mijnbouwbedrijven als maatschappelijke organisaties overlegd. Dit gebeurde zowel in groepsverband als individueel. Ook de energiebedrijven hebben op individuele basis contact gehad met maatschappelijke organisaties. Daarnaast hebben de partijen elkaar in mei ontmoet bij een bijeenkomst over het MVO-beleid van het mijnbouwbedrijf Drummond. De energiebedrijven waren tevens aanwezig bij de lancering van het rapport «The dark side of coal» en bij de bijeenkomst «Kleeft er bloed aan mijn energierekening?». Bij het opstellen van het convenant wordt ook de schriftelijke input van de maatschappelijke organisaties met de energiebedrijven gedeeld. Ook hebben vijf NGO’s input geleverd in een onderzoek naar mogelijkheden voor een klachtenmechanisme in de steenkoolketen dat is uitgevoerd door het onderzoeksbureau BSR.
Kortom, bij de opstelling van dit convenant is gebleken dat maatwerk inderdaad nodig is en dat er geen standaarddefinitie van «inclusieve stakeholderdialoog» is. Ik hoop dat de verschillende stakeholders betrokken zullen worden bij de implementatie van het convenant. Ik verwacht dat mijn reis naar Colombia van 24 tot en met 26 november, waarbij zowel CEO’s van de energiebedrijven als maatschappelijke organisaties en een delegatie uit uw Kamer mij vergezellen, bijdraagt aan de verbetering van het onderlinge vertrouwen tussen de betrokken partijen.
Bent u bereid de Kamer per brief te informeren over de uitkomsten van uw vervolgoverleg met de CEO's van energiebedrijven over de voortgang van het energieconvenant, dat plaatsvindt op 29 september aanstaande?
Het vervolgoverleg heeft inmiddels plaatsgevonden. Graag informeer ik u daarom hierbij over de uitkomsten van het gesprek.
De energiebedrijven hebben de afgelopen tijd flinke stappen gezet. Inmiddels ligt er een door de sector opgesteld conceptconvenant. Hierin worden onder andere afspraken vastgelegd over herkomsttransparantie, een klachtenmechanisme en groepsaanspreekbaarheid van de bedrijven. Het vergroten van de transparantie is steeds het meest delicate onderdeel geweest bij de besprekingen over het convenant. Op dit moment bekijkt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) de eventuele effecten van de voorgestelde vorm van transparantie. Met de energiebedrijven heb ik afgesproken dat, wanneer de ACM geen problemen ziet, we het convenant zo snel mogelijk afronden.
Met de energiebedrijven heb ik tevens gesproken over de aankomende economische missie naar Colombia. De interesse van de bedrijven om deel te nemen aan deze reis is groot. De CEO’s hebben in het gesprek aangegeven graag zo veel mogelijk stakeholders te spreken om een compleet beeld te krijgen van de situatie ter plaatse.
Staat afsluiting van het energieconvenant nog altijd gepland op 1 oktober aanstaande? Deelt u de mening dat het efficiënter is het energieconvenant af te sluiten nádat u en de CEO's van de energiebedrijven de geplande reis naar Colombia hebben gemaakt, zodat de bevindingen van de CEO's in het convenant kunnen worden verwerkt?
Ondanks de voortgang van de gesprekken zal het convenant niet op 1 oktober kunnen worden afgerond. Reden daarvoor is dat het gevraagde ACM-onderzoek nog niet beschikbaar is. Ik streef wel naar afronding van het convenant vóór de reis naar Colombia. Het convenant betreft de algemene ketenverantwoordelijkheid voor de inkoop van kolen door de Nederlandse energiebedrijven, niet alleen in Colombia. Tijdens de reis kan dan duidelijk worden waar partijen kunnen bijdragen aan verbetering van de situatie en hoe zij invulling kunnen geven aan het convenant.
Het bericht dat Roemenië weigert om een Nederlands bedrijf te betalen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat de uitblijvende betaling van de Roemenen aan het Nederlandse sleep- en bergingsbedrijf Multraship voor het ruimen van een wrak dat de doorgang versperde van de Donau naar de Zwarte Zee, waarbij bovendien twee medewerkers om het leven kwamen, en waarvoor Europees investeringsgeld aan de Roemenen is verschaft, inmiddels een schandaal genoemd kan worden?1
De resterende schuld van de Roemeense overheid aan het sleep- en bergingsbedrijven consortium RWRC (Rostok Wreck Removal Consortium), waarvan Multraship de penvoerder is, is een ernstige zaak en heeft de aandacht van de regering. De Nederlandse overheid heeft hierover een intensieve dialoog met de Roemeense regering.
Wat is de reden dat de Roemeense overheid haar openstaande schuld aan het Nederlandse bedrijf sinds 2004 nog steeds niet betaald heeft?
Ik constateer dat premier Ponta tijdens een persconferentie in het Roemeense parlement op 13 mei 2013 heeft gezegd dat Roemenië RWRC zal moeten betalen. Ook heeft de Minister van transport tijdens mijn bezoek aan Roemenië in april jl. gezegd dat Roemenië zijn schulden zal betalen. Ook uit de diverse andere gesprekken die gevoerd zijn tussen de Nederlandse en Roemeense regering over deze zaak, blijkt dat bij de Roemeense regering erkenning bestaat dat deze resterende schuld betaald dient te worden. Echter, helaas stel ik vast dat er nog niet overgegaan is tot betaling.
Heeft u rechtstreeks contact met de verantwoordelijk Minister in Roemenië over de openstaande schuld van de Roemenen? Zo ja, wat is daarover recent tussen u beiden gewisseld?
Zie antwoord op vraag 5.
Welke maatregelen overweegt u richting Roemenië om alsnog de betaling van zo’n 13 miljoen euro voor het klaren van de klus, voor het einde van dit jaar gedaan te krijgen?
Zie antwoord op vraag 5.
Ziet u mogelijkheden om de openstaande rekening van Multraship op andere wijze te laten vereffenen indien de Roemenen voor 1 januari 2015 niet tot betaling zijn overgegaan?
De afgelopen jaren is deze zaak herhaaldelijk en op verschillende niveaus onder de aandacht gebracht van de Roemeense autoriteiten en regeringsvertegenwoordigers. Zowel in Boekarest als in Den Haag. Daarbij wordt gewezen op de verantwoordelijkheid van Roemenië om zijn schuld te betalen alsmede de bindende uitspraak te respecteren van het internationale Hof van Arbitrage (van de internationale Kamer van Koophandel in Parijs) dat de rechtmatigheid van de claim van RWRC bevestigde. RWRC heeft de zaak voor het Internationale Hof van Arbitrage in Parijs gebracht en is in juni 2012 in het gelijk gesteld.
In 2014 is dit onderwerp zowel door Minister van Buitenlandse Zaken Frans Timmermans gedurende zijn bezoek aan Boekarest in januari aan de orde gesteld alsook door mij tijdens de economische missie naar Roemenië afgelopen april. Onze gesprekspartners (waaronder de Roemeense Minister-President, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Economische Zaken en de Minister van Transport) gaven allen aan dat Roemenië erkent dat de schuld bestaat en dat de Roemeense regering haar verplichtingen na zal komen.
De Nederlandse bewindvoerder heeft deze zaak ook aangekaart bij de Europese Investeringsbank (die een gedeelte van de financiering voor de werkzaamheden aan Roemenië heeft verleend). Tevens is de Europese Commissie geïnformeerd. De zaak wordt voortdurend door onze ambassadeur in Boekarest bepleit in gesprekken met de Roemeense overheid en regeringsvertegenwoordigers. De overheid blijft deze zaak onder de aandacht brengen en benadrukt de noodzaak dat Roemenië aan haar verplichtingen voldoet.
Welke maatregelen neemt de Europese Investeringsbank om te onderzoeken wat er met het Europese geld is gebeurd dat voor het vrijmaken van de doorgang van de Donau naar de Zwarte zee aan de Roemenen is overgemaakt?
De Europese Investeringsbank heeft een lening voor een gedeelte van de kosten voor het betreffende project verschaft via de Roemeense staat, die vervolgens deze gelden ter beschikking heeft gesteld aan staatsbedrijf AFDJ. Naar aanleiding van contacten met Multraship en ook in het kader van de formele klacht die Multraship bij het EIB klachtenmechanisme heeft ingediend in april 2013, is de Europese Investeringsbank in dialoog met de Roemeense autoriteiten. De klacht gaat niet over de juiste besteding van door de Europese Investeringsbank aan de Roemeense staat verstrekte gelden, maar gaat over de rol van de Europese Investeringsbank voor wat betreft bevorderen van naleving van de betalingsverplichtingen van het Roemeense staatsbedrijf AFDJ inzake de door Multraship gemaakte meerkosten, zoals bevestigd via internationale arbitrage. Nederland heeft geen inzage in de vertrouwelijke communicatie tussen de Europese Investeringsbank en de Roemeense autoriteiten. De Nederlandse bewindvoerder heeft er bij de Bank op aangedrongen dat men al het mogelijke doet om betaling van Multraship te bevorderen. Dit najaar volgt naar verwachting het rapport van de onafhankelijke klachtenprocedure van de EIB, waaruit duidelijk moet worden of de EIB als co-financier in deze voldoende heeft ondernomen om betaling van Multraship te bewerkstelligen. Afhankelijk van de aanbevelingen die hieruit voortvloeien, kan het management van de EIB besluiten tot aanvullende actie ter bevordering van betaling van Multraship door AFDJ.
Bent u bekend met meer van dit soort openstaande rekeningen van Nederlandse bedrijven in Roemenië, dan wel andere landen waar Nederlandse bedrijven klussen hebben verricht in opdracht van de nationale autoriteiten? Zo ja, welke landen en openstaande rekeningen betreft het en welke maatregelen neemt u om ook die openstaande rekeningen alsnog betaald te krijgen?
Wij zijn bekend met één ander bedrijf dat een betalingsprobleem heeft met de Roemeense overheid. Er zijn ook Nederlandse bedrijven die betalingsproblemen hebben in andere landen. Dit betreft bedrijfsvertrouwelijke informatie die ik niet openbaar maak. Vaak is openbaarmaking van dergelijke gevallen ook niet bevorderlijk voor een goede afloop. Bedrijven die betalingsproblemen hebben met overheden in het buitenland helpt de Nederlandse overheid door advies te geven hoe dergelijke zaken het meest effectief opgelost kunnen worden, hun zaak wordt bepleit (op verschillende niveaus) in gesprekken met overheids- en regeringsvertegenwoordigers en er worden gesprekken gearrangeerd voor deze bedrijven bij hun opdrachtgevers. Indien er andere (internationale) organisaties of landen bij betrokken zijn, gebruiken wij ook die kanalen om de zaak te bepleiten, de druk op te voeren en herhaaldelijk te wijzen op de verantwoordelijkheid van een overheid om verplichtingen na te komen.
Op welke wijze houdt u bij uw handelsmissies rekening met de financiële betrouwbaarheid van buitenlandse autoriteiten als opdrachtgevers aan Nederlandse bedrijven?
Tijdens de voorbereidingsbijeenkomst van een handelsmissie worden bedrijven altijd geïnformeerd over het ondernemingsklimaat in het land waar de economische missie plaats vindt.
Hulp aan Syrische vluchtelingen |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Internationale hulp aan Syrië faalt»1, het rapport «A Fairer Deal for Syrians» van Oxfam Novib gepubliceerd op 9 september jl en het bericht van UNICEF getiteld «Syriërs krijgen te weinig noodhulp» van 10 september 20142?
Ja.
Wat is uw oordeel over de conclusie van Oxfam Novib dat de internationale hulp aan Syrië faalt doordat er te weinig hulp wordt toegezegd?
De Syrische crisis is de grootste humanitaire crisis na de Tweede Wereldoorlog en heeft niet alleen een grote impact op de vele ontheemden en vluchtelingen, maar ook op de stabiliteit en ontwikkeling van de omringende buurlanden. Van het totaal van alle hulpverzoeken van de Verenigde Naties voor Syrie en de buurlanden, te weten USD 6 miljard is op dit moment 41% gefinancierd. De hulp aan Syrië schiet dan ook op dit moment inderdaad te kort, terwijl de noden naar verwachting verder zullen toenemen. Het tekort aan fondsen is deels het gevolg van het groot aantal crises in de wereld op level 3 niveau (Irak, Zuid-Soedan, Syrië, ebola en de CAR) die naast de overige crises (o.a. DRC, Somalië, Soedan en Jemen) allemaal concurreren om schaarse hulpmiddelen.
Zijn alle door Nederland toegezegde middelen voor hulp aan Syrische vluchtelingen inmiddels ook daadwerkelijk overgemaakt naar uitvoerende organisaties? Zo nee, bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen?
Ja, Nederland heeft reeds alle toegezegde bijdragen aan de VN overgemaakt. In totaal heeft Nederland sinds het begin van de crisis 83,5 miljoen euro bijgedragen aan de Syrië crisis via de VN of NGO’s, waarvan een deel is bestemd voor hulp in Syrië en een deel voor hulp in de buurlanden.
Bent u het eens met de berekeningen van Oxfam in het rapport «A Fairer Deal for Syrians» dat Nederland alsmede andere Europese landen een grote bijdrage aan de noodzakelijke hulp aan Syrië zouden moeten en kunnen leveren? Zo nee, waarom niet?
De berekeningen van Oxfam Novib gaan deels voorbij aan indirecte bijdragen. Zo wordt 70% van het Nederlandse humanitaire hulpbudget (euro 152 miljoen) via vrij besteedbare bijdragen aan het VN-noodhulpfonds CERF, ICRC, UNHCR, WFP en UNRWA beschikbaar gesteld en kan in gerede worden aangenomen dat hiervan een aanzienlijk deel naar de Syrische crisis gaat. Desalniettemin staat niet ter discussie dat er onvoldoende middelen voorhanden zijn om alle noden te kunnen lenigen. Om die reden heb ik besloten 30 miljoen euro extra bij te dragen aan de humanitaire hulp. Van deze 30 miljoen zal 7 miljoen worden aangewend voor de verlenging van de motie Voordewind, die gericht is op cross borderhulpverlening door diverse Nederlandse NGO’s. De overige 23 miljoen zal gaan naar WFP (8 miljoen), UNICEF (7 miljoen) en UNHCR (8 miljoen). De Nederlandse bijdrage sinds het begin van de crisis zal daarmee in totaal op 113,5 miljoen euro komen, ruim boven het fair share aandeel zoals door Oxfam-Novib genoemd.
Wat is uw oordeel over de analyse van UNICEF dat kinderen die gevlucht zijn voor de oorlog in Syrië onvoldoende beschermd worden en onvoldoende psychosociale hulp en onderwijs krijgen? Welke mogelijkheden ziet u om deze situatie te verbeteren?
Kinderen in oorlogssituaties verdienen zo veel mogelijk goede psychosociale hulp en onderwijs. Mede door de aard van de crisis in Syrië (aanhoudende gevechten en ontoegankelijkheid) kunnen veel kinderen in Syrië een dergelijke ondersteuning niet krijgen. UNICEF voorziet in psychosociale zorg voor vluchtelingen, maar kampt ook voor dit terrein met onvoldoende middelen; haar totale budget is voor ongeveer 50% gedekt Aan UNICEF zal een additionele bijdrage van 7 miljoen euro beschikbaar worden gesteld, zoals vermeld in antwoord 4. Daarnaast wordt uit het stabiliteitsfonds 2,5 miljoen euro bijgedragen aan het Wereldbank Lebanese Syrian Crisis Trust Fund.
Bent u het er mee eens dat Nederland in internationaal verband alles op alles moet zetten om te voorkomen dat er een verloren generatie van Syrische kinderen ontstaat? Zo ja, bent u het er mee eens dat hiervoor aanvullende toezeggingen voor hulp nodig zijn, waaronder hulp specifiek gericht op de noden van kinderen? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich zo veel mogelijk in voor verdere ondersteuning van de ontheemden en vluchtelingen als gevolg van de Syrische crisis. Vooralsnog is er geen vooruitzicht op een oplossing van het conflict. Naar verwachting zullen de noden zelfs verder toenemen, evenals het aantal mensen dat haard en huis ontvlucht. Het is in ons aller belang dat het conflict wordt opgelost, dat de regio niet verder destabiliseert en dat er geen verloren generatie opgroeit in conflict. Ik zal waar mogelijk in internationaal verband aandacht vragen voor deze crisis en gezamenlijk met andere partners zoeken naar mogelijke oplossingen. Het belang van voldoende humanitaire hulp en in het bijzonder voor kwetsbare groepen als vrouwen en kinderen, blijft een voortdurend punt van aandacht. Het is ook tegen deze achtergrond dat het Kabinet heeft besloten tot extra steun in de regio via UNICEF.
De strijd tegen Ebola |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht op nu.nl «450 miljoen euro nodig voor aanpak Ebola» d.d. 3 september 2014?1
Ja
Heeft u eveneens kennisgenomen van het bericht van 22 augustus 2014 van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) getiteld «Why the Ebola outbreak has been underestimated» en het artikel in de New York Times op 3 september 2014 getiteld «Cuts at W.H.O. Hurt Response to Ebola Crisis»?2
Ja
Heeft u tevens kennisgenomen van het besluit van de Europese Unie om 140 miljoen euro extra uit te trekken voor de bestrijding van de Ebola-epidemie en de verbetering van de gezondheidszorg, voedselveiligheid, drinkwatervoorziening en sanitiaire voorzieningen in de getroffen landen?3
Ja
Deelt u de mening dat de wijze van aanpak van de Ebola-epidemie, waardoor het aantal doden is opgelopen tot 1.900 personen, waarvan 400 slachtoffers in de afgelopen week, onvoldoende is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6 en 7.
Welke oorzaken liggen er volgens u ten grondslag aan het onderschatten van de Ebola-uitbraak, ondanks dat de ziekte al tientallen jaren bekend is?
Bij eerdere uitbraken in Uganda en de DR Congo lukte het de epidemie beperkt te houden. Dat is bij de huidige epidemie in West-Afrika niet het geval. Hoewel de uitbraak begon in een afgelegen gebied verspreidde de ziekte zich al snel naar stedelijke gebieden. Daarbij speelde het ontbreken van een goed functionerende gezondheidszorg een belangrijke rol. De capaciteit van gezondheidssystemen in Liberia, Sierra Leone en Guinee is zeer beperkt en bij lange na niet toereikend om de huidige epidemie te bestrijden. Daarnaast speelden culturele aspecten, zoals begrafenistradities en angst en taboes een rol. Er zijn voorbeelden van besmette personen die vluchtten uit klinieken en van behandelcentra en ziekenhuizen die moesten sluiten omdat het personeel niet aan het werk durft. Deze factoren dragen eraan bij dat de epidemie bijzonder moeilijk te stuiten is.
Deelt u de mening dat de internationale gemeenschap, inclusief de WHO, steken heeft laten vallen in de aanpak van de Ebola-epidemie? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening niet dat de internationale gemeenschap, inclusief de WHO, steken heeft laten vallen in de aanpak van de Ebola-epidemie.
De huidige rol van de WHO bij epidemieën beperkt zich tot het tijdig signaleren van uitbraken en, indien er sprake is van een ernstige epidemie, het uitroepen van een medische noodsituatie (zoals de WHO heeft gedaan op 8 augustus 2014). Daarnaast is de WHO verantwoordelijk voor het verzamelen, in kaart brengen en verspreiden van epidemiologische data, de mobilisatie van experts en, in samenwerking met lokale overheden, de coördinatie van de medische inzet.
Eind augustus heeft de WHO de Ebola Respons Roadmap gepresenteerd. Gezien de complexiteit van de crisis, de fragiele lokale overheden, de gebrekkige capaciteit van de gezondheidszorg en de infrastructuur ter plaatse is een gecoördineerde VN-aanpak noodzakelijk. Inmiddels is Dr. Nabarro aangesteld als «UN System Coordinator for Ebola» en heeft de VN op 16 september een geïntegreerd noodhulpverzoek uitgebracht.
De logistieke uitdagingen om grip te krijgen op de Ebola epidemie zijn erg groot en vormen een uitdaging voor lokale autoriteiten en de internationale hulpverleners. Voor iedere nieuwe patiënt moeten de personen met wie direct contact is geweest (gemiddeld4, minimaal 3 weken in quarantaine worden gehouden. Alleen al in Liberia komen er per dag ongeveer 80 patiënten bij, waarvoor dus 800 quarantaineplekken nodig zijn. Deze zijn niet voorhanden. Een hulpverlener verbruikt ongeveer 5 beschermende pakken per dag, waarmee de behoefte aan materiaal enorm groot is.
Op 15 september nam ik deel aan een EU high level bijeenkomst over ebola. Resultaat van deze bijeenkomst was een duidelijke politieke commitment van de Europese Commissie en de lidstaten om alles op alles te zetten om deze crisis het hoofd te bieden. Ook elders blijkt dat Ebola hoog op de internationale agenda staat. Zo vond op 18 september een speciale zitting van de VN Veiligheidsraad plaats en wordt er op 25 september een bijeenkomst georganiseerd in New York waaraan o.a. president Obama van de VS deel zal nemen.
Kunt u zich vinden in de analyse in het artikel in de New York Times dat niet alleen de bezuinigingen, maar ook slechte keuzes binnen de WHO de bestrijding van de Ebola-epidemie hebben gehinderd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke mogelijkheden ziet u op dit moment voor de Nederlandse regering om, net zoals de EU, een grotere bijdrage te leveren aan de bestrijding van de Ebola-epidemie? Bent u bereid om een grotere bijdrage te leveren aan het werk van Artsen zonder Grenzen, het Rode Kruis en UNICEF? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze invullen?
Ja, ik maak binnen het noodhulpfonds 15 miljoen euro vrij voor de bestrijding van de Ebola-epidemie. Hiervan zal 10 miljoen naar de VN gaan, 3 miljoen naar het Rode Kruis en 1 miljoen naar Artsen zonder Grenzen. Geld is op dit moment echter niet de enige zorg. Tijdens de EU bijeenkomst op 15 september werd daarom ook gesproken over andere mogelijkheden om de Ebolacrisis het hoofd te bieden, zoals het beschikbaar stellen van transportcapaciteit, medische hulpverleners en hulpgoederen. In overleg met mijn collega’s van Defensie en VWS hoop ik op korte termijn ook in praktische zin een nuttige bijdrage te kunnen leveren. Hiervoor reserveer ik vooralsnog 1 miljoen euro.
Welke mogelijkheden ziet u in internationaal verband die kunnen bijdragen aan betere en effectievere inzet, door onder meer de WHO en andere actoren, zodat een volgende epidemie in een ontwikkelingsland sneller en beter tegengegaan kan worden?
In EU verband kunnen lidstaten met capaciteit op logistiek en medisch gebied bijdragen aan een in te stellen «emergency pool» die op afroep beschikbaar is i.g.v. calamiteiten als Ebola. Momenteel wordt deze optie onderzocht. Coördinatie van de hulpinspanningen is van essentieel belang, en zal door Nederland maximaal worden bevorderd. Voorts is aandacht nodig voor versterking van lokale capaciteit in risicogebieden en/of getroffen landen (logistiek, personeel, kennis en kunde), waarmee ook op langere termijn resultaten kunnen worden behaald en vastgehouden. VN en Wereld Bank Groep spelen hierbij een cruciale rol.
Deelt u de zorg over de gevolgen van de Ebola-epidemie voor de economie van de getroffen landen en de impact op de levens van alle inwoners van die landen, ook als zij geen slachtoffer van de epidemie zijn of kennen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden en/of maatregelen ziet u in internationaal verband, om de stijgende voedselprijzen, de logistieke uitdagingen en andere noden te verzachten? Welke van deze mogelijkheden en/of maatregelen bent u voornemens uit te gaan voeren?
Ja, naast de grote zorgen die ik heb over de Ebola-uitbraak zelf, deel ik ook de zorgen over de negatieve effecten van de epidemie op de economie, handel, voedselzekerheid en -prijzen en transport in de getroffen landen. De effecten van de uitbraak op de economie en (regionale) handel en stabiliteit zijn nog niet inzichtelijk, maar het IMF heeft al aangegeven dat de gevolgen voor de groei in West-Afrika aanzienlijk zullen zijn.
Vanwege het grote aandeel van landbouw in de economieën van de West Afrikaanse landen, wordt de voedselzekerheid nog meer bedreigd dan het geval zou zijn bij «normale» krimp van een economie, stilvallende handel en/of stijgende voedselprijzen. In sommige gebieden zal de oogst van dit jaar wegens te weinig regenval slecht zijn. Het WFP heeft een operatie opgezet die voorlopig 1,3 miljoen mensen in Guinee, Liberia en Sierra Leone van voedsel moet voorzien, maar door de Ebola crisis extra compliceerd wordt. WFP geeft ook assistentie aan de humanitaire gemeenschap op het gebied van de logistiek, en werkt nauw samen met de WHO bij deze crisis.
Er zijn landen die als reactie op de Ebola-uitbraak algemene reisrestricties opleggen en/of grenzen sluiten, ook als dit volgens het advies van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) niet nodig is. Dit is onwenselijk omdat het negatieve effecten heeft op de (regionale) handel en de distributie van humanitaire hulp. De WHO adviseert landen om te investeren in goede voorlichting aan de bevolking en aan reizigers. Dit is niet alleen effectiever, maar schaadt daarnaast het handelsverkeer – en daarmee de lokale economieën – minder dan algemene reisrestricties. EU-lidstaten hebben gezamenlijk opgeroepen om transportmogelijkheden niet in te perken.
Dolfijnenslachtingen door Japan en de Faeröer en het plan van Japan om de walvisjacht weer te hervatten |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u gezien dat de gruwelijke dolfijnenslachtingen weer van start zijn gegaan in Japan en op de Faeröer eilanden (bij Denemarken)?1 2
Ja.
Is het waar dat er activisten op de Faeröer eilanden gearresteerd zijn door de Koninklijke Deense Marine en dat de slachtingen van de dolfijnen konden plaatsvinden onder de volledige bescherming van de Koninklijke Deense Marine en de Deense politie, waarmee EU-lidstaat Denemarken de dolfijnenslachtingen in feite heeft gesteund?
Ja. De politie is in dit geval ingezet om de actievoerders gescheiden te houden van de jagers.
Kunt u bevestigen dat dolfijnenslachtingen in strijd zijn met de Europese dierenwelzijnsregels en met de internationale overeenkomst «on the Conservation of Small Cetaceans of the Baltic and North Seas» (ASCOBANS), waarin de Faroer eilanden geen partij zijn maar Denemarken wel? Hoe beoordeelt u de betrokkenheid van Denemarken bij de dolfijnenslachtingen in het licht van deze verdragen?
Het kabinet verwijst u hiervoor naar haar brief aan de Kamer d.d. 4 maart 2013 betreffende de toezegging over inzet bij ASCOBANS over de slachting van grienden bij de Faeröer eilanden.
Bent u bereid om Denemarken aan te spreken op het steunen van de dolfijnenslachtingen en de Europese Commissie op te roepen eveneens in actie te komen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal Denemarken opnieuw aanspreken en aangeven dat het doden van dolfijnen, zoals dit gebeurt op de Faeröer eilanden, niet acceptabel is. Dit zal ook via de band van de EU worden opgebracht met Denemarken.
Is het waar dat Japan na een eerdere veroordeling door het Internationaal Gerechtshof plannen heeft de walvisjacht bij Antartica toch te hervatten?3 Mag de Kamer erop rekenen dat u deze plannen ten zeerste afkeurt en zich hiertegen zult verzetten? Zo ja, kunt u toelichten welke instrumenten u hiertoe gaat benutten? Zo nee, waarom niet?
Op 31 maart 2014 concludeerde het Internationaal Gerechtshof, in een zaak aangespannen door Australië en Nieuw Zeeland, dat het Japanse onderzoeksprogramma JARPA II niet voldoet aan de eisen die door de Internationale Walvis Commissie (IWC) zijn gesteld aan wetenschappelijke walvisjacht, en sommeerde Japan om de JARPA II vergunningen in te trekken. In reactie op de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof werd door Japan de walvisvaart in de Zuidelijke IJszee voor seizoen 2014–2015 afgelast. In vervolg op de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof is tijdens IWC65 een resolutie aangenomen die regelt dat alle programma’s voor wetenschappelijk onderzoek en de daarmee gepaard gaande walvisvangst, zo ook daarmee de nieuwe programma’s van Japan, getoetst moeten worden aan de richtlijnen van de IWC. Dat deze resolutie is aangenomen is een belangrijke stap in het beperken van walvisjacht ten behoeve van het wetenschappelijke onderzoeksprogramma.
Japan heeft aangekondigd te willen starten met een nieuw programma in 2015. Dit programma zal conform huidige internationale afspraken eerst getoetst worden door het wetenschappelijk comité van de IWC die bij deze toetsing tevens rekening houdt met wat gesteld is in de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof. Hoewel van belang is te onderkennen dat de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof geen verbod stelt op de walvisjacht voor wetenschappelijke doeleinden, blijft het kabinet van mening dat alle walvisjacht verboden zou moeten zijn en acht het zich door deze uitspraak in die mening gesterkt. De uitspraak is hiermee een instrument dat het kabinet benut in haar verzet tegen walvisjacht voor wetenschappelijke doeleinden.
Herinnert u zich de mondelinge vragen van 21 januari jongstleden waarin u heeft toegezegd in de EU te bouwen aan consensus over het stellen van voorwaarden aan een eventueel vrijhandelsakkoord met Japan op het gebied van het respecteren van de mensenrechten, het moratorium op de walvisjacht en een beëindiging van de dolfijnenslachtingen?
Ja. Het kabinet heeft hierin aangegeven dat er in de Europese Unie geen consensus over het onderwerp is. Het kabinet stelde dat er meer EU-lidstaten zijn die weliswaar de afschuw over de praktijk delen, maar geen koppeling willen aanbrengen tussen het vrijhandelsakkoord enerzijds en de walvisjacht anderzijds. Nederland ziet het vrijhandelsverdrag als een vehikel om met Japan de walvisvaart bilateraal en in internationale fora te bespreken. In dat verband heeft Nederland zich bij het vaststellen van een EU-onderhandelingsmandaat ingezet voor de opname van een stevig duurzaamheidshoofdstuk, dat aanknopingspunten biedt de walvisvaart met Japan te bespreken. Uw Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen tussen de EU en Japan.
Kunt u verklaren waarom u de Kamer niet op de hoogte hebt gehouden van uw inzet en uw vorderingen op dit gebied, ondanks uw toezegging om daar in uw verslagen «speciaal aandacht aan dit onderwerp» te geven? Kunt u alsnog uiteenzetten wat u concreet heeft ondernomen om de zaken in de Europese Unie meer in de richting te bewegen van bovengenoemde voorwaarden aan het vrijhandelsakkoord met Japan, wat de resultaten daarvan tot nu toe zijn geweest en welke stappen u nog meer gaat zetten?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u uiteenzetten welke andere EU-lidstaten u inmiddels aan uw zijde heeft gekregen om (bovengenoemde) voorwaarden te verbinden aan het vrijhandelsakkoord? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de onderhandelingen over de kaderovereenkomst waarin de politieke samenwerking tussen Japan en de EU wordt geregeld?4 Hoe vaak en op welke wijze zijn in deze onderhandelingen de mensenrechten, de walvisjacht en de dolfijnenslachtingen aan de orde gesteld en wat is daar tot nu toe het resultaat van geweest?
Er hebben verschillende onderhandelingsrondes plaatsgevonden over de kaderovereenkomst waarin de politieke samenwerking tussen Japan en de EU wordt geregeld. November 2014 vond de zesde onderhandelingsronde plaats in Tokio. In deze onderhandelingen wordt telkens een breed spectrum aan onderwerpen besproken. In het politieke kaderakkoord is een bepaling voorzien met de strekking om gedeelde waarden als mensenrechten en fundamentele vrijheden in internationale fora en in de betrekkingen met derde landen uit te dragen en te bevorderen.
Binnen de EU zal het kabinet zich inzetten voor een consensus om binnen de kaderovereenkomst een bepaling op te nemen over het op termijn beëindigen van de walvisjacht en dolfijnenslachtingen zoals die op dit moment plaatsvinden. Ook pleit Nederland voor het opnemen van bepalingen ten aanzien van het beschermen van – kwetsbare – flora en fauna, het terugdringen van onwettige visserij en het lange termijnbehoud evenals duurzaam beheer van mariene ecosystemen en rijkdommen. Hoewel zich voor deze bepalingen een EU-brede consensus lijkt af te tekenen, zal het uiteindelijke resultaat afhankelijk zijn van het verloop van de onderhandelingen met Japan.
Onveilige kledingfabrieken in Bangladesh en het gebrek aan openheid van kledingbedrijven |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Fabrieken Bangladesh nog onveilig» en «Textielfabrieken blijven anoniem»?1
Wat is uw reactie op de constatering van inspecteurs dat de veiligheid in meer dan 1000 fabrieken nog niet op orde is? Op welke termijn verwacht u dat de veiligheid wel gegarandeerd is? Op welke termijn verwacht u dat de kledingsector voldoet aan de afspraak om een leefbaar loon uit te betalen?
Wat vindt u van de situatie dat nog steeds niet alle betrokken Nederlandse kledingbedrijven hebben getekend voor het Veiligheidsakkoord, zoals Mexx en Hunkemöller? Bent u bereid hen aan te sporen om alsnog te tekenen?
Wat vindt u van de opstelling van ongeveer driekwart van de Nederlandse kledingbedrijven die het Bangladesh-akkoord hebben ondertekend om geen openheid te geven bij welke leveranciers wordt ingekocht?
Bent u van mening dat de verbeterplannen in de kledingindustrie die voort moeten komen uit de sectorrisicoanalyse alleen kunnen slagen als bedrijven transparant zijn over hun productielocaties?
Bent u van mening dat «concurrentieoverwegingen» de benodigde verbeteringen voor de positie van werknemers niet in de weg mogen staan? Bent u van mening dat bedrijven als H&M, G-Star en Nike wel degelijk laten zien dat openheid over productielocaties mogelijk is?
Bent u van mening dat consumenten recht hebben op informatie over de totstandkoming van de kleding die zij kopen en over de mensenrechtensituatie in de fabrieken?
Is transparantie over de productielocaties een voorwaarde voor deelname aan verbeterplannen in de kledingsector? Bent u van mening dat, indien bedrijven blijven weigeren om openheid te geven, transparantie in de toekomst mogelijk afgedwongen zou moeten worden?
Het bericht dat kledingfabrieken in Bangladesh nog onveilig zijn |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fabrieken Bangladesh nog onveilig?1
Klopt het dat de inspecteurs van fabrieken in Bangladesh hebben geconcludeerd dat in meer dan duizend textielfabrieken, de veiligheid van werknemers nog steeds niet kan worden gegarandeerd?
Zijn er Nederlandse kledingbedrijven die hun kleding lieten maken in één van de 26 fabrieken in Bangladesh die na inspectie direct gesloten moesten worden omdat de arbeidsomstandigheden er zeer slecht waren? Zo ja, bent u in overleg gegaan met deze bedrijven en wat zijn de uitkomsten van dit overleg?
Hebben Nederlandse bedrijven die hun kleding laten maken in Bangladesh, naar aanleiding van de bevindingen van de inspecteurs aangegeven maatregelen te nemen? Zo ja, welke en op welke termijn zullen zij dit doen?
Wat is de stand van zaken aangaande de uitvoering van het Bangladesh-akkoord? Welke (nieuwe) prioriteiten heeft u gesteld bij de uitvoering naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek door de inspecteurs?
De Wereldomroep |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «doodstrijd van een subsidieslurper»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de hoofdredacteur en de directeur van de Wereldomroep, die gefinancierd wordt vanuit het budget van Ontwikkelingssamenwerking, ernstig van mening verschillen over de koers en dat er hevige onrust is op de werkvloer?
Zoals bekend functioneren door het Ministerie van Buitenlandse Zaken gesubsidieerde (maatschappelijke) organisaties «op afstand» en daarmee onafhankelijk van het Ministerie. De subsidie aan RNW valt, gezien de activiteiten van de organisatie, onder de begroting van de Minister van Buitenlandse Zaken. De Minister en het Ministerie bemoeien zich niet met interne personeelszaken van gesubsidieerde (maatschappelijke) organisaties. Met de directie van RNW vindt wel geregeld overleg plaats.
Wat is uw reactie op het gestelde in het artikel dat RNW (Radio Netherlands Worldwide) nauwelijks levensvatbaar blijkt te zijn, terwijl de directeur aangeeft dat het op termijn wel zal gaan lukken om voldoende eigen inkomsten te verwerven? Heeft u zicht op de levensvatbaarheid van RNW op de langere termijn?
Tot 1 januari 2013 viel RNW onder de Mediawet en was het de organisatie niet toegestaan om inkomsten van derden te verwerven. In het meerjarenbeleidsplan waarop de subsidie is gebaseerd, is een ingroeimodel afgesproken waarbij RNW vier jaar de tijd krijgt om een diversificatie van financiering op te bouwen. Daarmee is in het eerste jaar reeds een begin gemaakt.
Klopt het dat pas op 31 december 2016 het oordeel over RNW wordt geveld? Deelt u de mening dat een tussentijdse evaluatie van de voortgang op zijn plaats zou zijn, om het nut van de ingeslagen weg te evalueren?
Halverwege de subsidietermijn zal inderdaad een tussentijdse evaluatie worden uitgevoerd door een externe evaluator. Deze zal begin 2015 worden uitgevoerd.
Heeft het ministerie bij het verlagen van de subsidie – met als doel dat RNW eigen inkomsten zou verwerven – de levensvatbaarheid van RNW op de langere termijn in kaart gebracht, zodat niet gekozen zou worden voor een weg die bij voorbaat al onhaalbaar zou zijn?2
Bij de overgang van RNW van de begroting van het Ministerie van OCW naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn twee van de drie kerntaken van RNW geschrapt: het informeren van Nederlandstaligen in het buitenland en het verspreiden van een realistisch beeld van Nederland in het buitenland. Het subsidiebedrag van 14 miljoen euro per jaar verhoudt zich tot de derde en resterende kerntaak, zijnde het voorzien in onafhankelijke informatie in landen met een informatieachterstand. Bij hogergenoemde overdracht is ervoor gezorgd dat RNW beschikt over een continuïteitsreserve om risico’s in de bedrijfsvoering op te kunnen vangen. Dit weerstandsvermogen was voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken een vereiste bij het afgeven van de subsidiebeschikking.
Welke actie gaat u als voornaamste financier van RNW ondernemen, in antwoord op het verschenen bericht?
Met RNW vindt geregeld overleg plaats. Dat wordt voortgezet. Zoals hierboven aangegeven zal de onafhankelijke evaluatie begin 2015 plaats vinden.
Het bericht ‘Nog even en de olifant is uitgestorven’ |
|
Eric Smaling |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Nog even en de olifant is uitgestorven»?1
Ja.
Welke consequenties verbindt u aan de recente alarmerende berichten over de rappe afname van diverse wilde dierenpopulaties (olifanten, neushoorns, leeuwen etc.)?
Het kabinet zal zich via multilaterale fora en programma’s en projecten blijven inzetten landen te ondersteunen in hun strijd tegen stroperij en illegale handel in producten van wilde dieren (zie o.a. Kamerstuk 28 286, nr. 724, 13 februari 2014).
Erkent u dat het behoud van bedreigde diersoorten en hun leefomgeving deel uitmaakt van het behoud van de mondiale publieke goederen, en dat met name lage en middeninkomenslanden in Afrika en Azië de dupe zijn van de desastreuze gevolgen van (georganiseerde) stroopactiviteiten? Zo ja, hoe verhoudt de zeer succesvolle illegale handel in (producten van) beschermde diersoorten zich tot uw ambities aangaande de global public goods, zoals onder meer verwoord in Wat de wereld verdient en uw brief Versterking van de positie van Nederland in mondiale waardeketens?2
Ja. Het behoud van en het waarborgen van Internationale Publieke Goederen, waaronder ook de bedreigde diersoorten en hun ecosystemen, is in ieders belang. Dit geldt des te meer gezien de veiligheidsrisico’s rondom de internationaal georganiseerde stroperij voor de soorten en de lokale bevolking. De onvoorzien hoge toename in de illegale handel in ivoor e.d. kan volgens het kabinet slechts in gezamenlijkheid op het mondiale speelterrein worden aangepakt. In de gehele keten wordt getracht de stroperij en de handel een halt toe te roepen. Dit betekent inzet op de bescherming van ecosystemen en behoud van biodiversiteit; de controle van handelsstromen bij grensstreken en havens; regelgeving, internationale afspraken en bewustwordingscampagnes ten aanzien van de handel in en het gebruik van ivoor en andere dierlijke materialen tot en met de handhaving van die afspraken en regels. Nederland draagt daar, zoals uit deze beantwoording blijkt, substantieel aan bij.
Kunt u aangeven welk deel van het ontwikkelingsbudget besteed wordt aan het verbeteren van de bestrijding van het aanrichten van schade aan in het wild levende dieren c.q. de vervolging van wilde fauna? Kunt u daarbij aangeven welke bilaterale afspraken er gemaakt worden, en met welke landen?
Voor de bestrijding van wildlife crime wordt nagenoeg geen ontwikkelingsbudget ingezet.
Voor de komende vier jaar is binnen de begroting van het Ministerie van Economische Zaken, één miljoen euro per jaar vrijgemaakt om specifieke programma’s en projecten te financieren in de strijd tegen stroperij en de illegale handel in wilde dieren (referte Kamerstuk 28 286, nr. 724). De projecten beslaan de gehele keten van de illegale handel.
In april 2014 organiseerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken i.s.m. het Global Initiative Against Transnational Organized Crime een internationale bijeenkomst in Den Haag, met daarin aandacht voor de koppeling tussen handhaving en ontwikkelingssamenwerking bij de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit. Bij deze bijeenkomst was ook expliciete aandacht voor «Wildlife/Environmental and Natural Resource Trafficking». Rond dezelfde tijd lanceerden het WNF en het Vredespaleis ook een internationaal platform in Den Haag ter bestrijding van internationale wild life crime.»
Kunt u toelichten aan welke landen Nederland technische assistentie verleent in de vorm van onder andere douane en forensische expertise? In hoeverre werpt dit beleid zijn vruchten af in de strijd tegen illegale handel in dieren en dierproducten?
Zie antwoord op vraag 4. De meeste projecten en programma’s die een rol kunnen spelen in de strijd tegen stroperij zijn op dit moment in voorbereiding of pas opgestart. De toenemende internationale betrokkenheid bij dit onderwerp heeft geleid tot meer inbeslagnames van partijen ivoor in Afrika en het opleggen van hogere straffen aan stropers en handelaren. Daarnaast worden met enige regelmaat delegaties van landen in Nederland ontvangen voor het uitwisselen van kennis en expertise.
Deelt u de mening van het Wereld Natuur Fonds (WNF) dat stroperij moeilijk is aan te pakken doordat er internationale criminele syndicaten achter de slachtingen zitten?
Ja.
Deelt u de mening dat de illegale handel in dieren en producten van dieren de regionale en internationale veiligheid bedreigt, omdat terreurgroepen als Al Shabab, de Janjaweed en de Oegandese rebellengroep LRA een deel van hun activiteiten financieren met de inkomsten uit deze handel? Zo ja, ziet u mogelijkheden om, in het kader van beleidscoherentie en de 3d-benadering van het kabinet, een deel van het budget uit het Budget Internationale Veiligheid (BIV) vrij te maken voor de bestrijding van illegale handel en haar uitwassen?
Er zijn inderdaad aanwijzingen dat terreurgroepen een deel van hun financiering krijgen uit deze activiteiten. Het is lastig om deze beweringen daadwerkelijk uit onafhankelijke bronnen bevestigd te krijgen. Dit maakt de taak van handhavende organisaties ingewikkeld.
Binnen het Budget Internationale Veiligheid is ruimte voorzien voor de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit en de potentieel zeer negatieve gevolgen ervan op veiligheid en stabiliteit in ontwikkelingslanden. Hierover vindt momenteel nog interdepartementale afstemming plaats.
Welke mogelijkheden ziet u om – in samenwerking met INTERPOL, EuropOL en andere internationale handhavingsorganisaties- de organisaties die de drijfveer achter stroperij en illegale handel vormen in kaart te brengen en hun activiteiten op dit terrein te bestrijden?
Nederland ondersteunt in internationale fora o.a. initiatieven om de internationale samenwerking op het gebied van handhaving te ondersteunen. Nederland heeft in 2013 een bijeenkomst van het International Consortium on Combatting Wildlife Crime (ICCWC) gefinancierd. In dit consortium werken CITES UNODC, WCO en Interpol en de Wereldbank samen. Zoals vermeld in antwoord op vraag 4 worden ook projecten van organisaties binnen en buiten ICCWC gesteund.
In hoeverre dringt u er in de diplomatieke betrekkingen met China, waar de vraag naar ivoor, neushoornhoorns en andere van bedreigde dieren afkomstige producten enorm stijgt, op aan dat de autoriteiten meewerken aan de strijd tegen de import van illegale goederen?
Nederland is zich bewust van de noodzaak om de vraag naar (producten van) wilde dieren terug te dringen. Nederland ondersteunt daartoe o.a. een project (TRAFFIC) gericht op vraag reductie in China. Het project richt zich vooral op bewustwording van het middenkader van de autoriteiten.
In hoeverre maakt u gebruik van de diplomatieke betrekkingen met Afrika en Azië om aandacht te vragen voor de versterking van de strijd tegen stroperij en de illegale handel in dieren en dierproducten?
Zowel in multilateraal verband als via de ambassades worden de zorgen over de toename van stroperij en illegale handel onder de aandacht van organisaties en landen gebracht. Nederland pleit met name binnen CITES maar recentelijk ook binnen UNEP (United Nations Environment Programme) en Interpol voor een sterke inzet op dit thema.
Kunt u aangeven in hoeverre u, als «honest broker» in de onderhandelingen over de Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s), die waarschijnlijk ook een hoofdstuk met het oog op douaneversterking bevatten, zich inspant om de illegale handel in ivoor, neushoornhoorns en dergelijke tegen te gaan?
Handel in ivoor, neushoornhoorns en dergelijke is een punt van zorg. Nederland benadert dit probleem tot nu toe vooral vanuit de versterking en modernisering van de douane en het vraagstuk van duurzaamheid, o.a. in het kader van de vrijhandelsverdragen die de Europese Unie met derde landen sluit. Ook in de Economische PartnerschapsAkkoorden (EPA’s) die de Europese Unie onderhandelt met diverse Afrikaanse regio’s worden afspraken gemaakt over douane en het faciliteren van de handel. Het versterken van de douanediensten in deze regio’s baant uiteindelijk de weg voor eerlijker handel en kan ertoe bijdragen dat fraude, ontduiking en illegale handel worden gelimiteerd.
Kunt u aangeven wat uw inspanningen zijn op Europees niveau om het thema illegale handel in dieren en dierproducten met gelijkgezinde landen onder de aandacht van de Europese Commissie te brengen? Zijn er nog andere manieren waar u kansen ziet om vanuit uw rol de strijd tegen deze illegale handel onder de aandacht te brengen in bilaterale en multilaterale betrekkingen?3
De Europese Commissie heeft begin dit jaar een mededeling inzake wildlife crime gepubliceerd. Op 8 april heeft het Kabinet uw Kamer een reactie op de mededeling gestuurd (Kamerstuk 22 112-1827, 8 april 2014). Nederland heeft deelgenomen aan de conferentie die de Commissie over de mededeling organiseerde. De Commissie heeft aangegeven eventuele vervolgstappen over te laten aan de nieuw te benoemen Commissie.
Bent u bereid om de resolutie van het Europese parlement, gericht op de aanpak van stroperij en de illegale handel in dieren en dierproducten, te steunen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 12,
De Ebola-ziekte in West-Afrika |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van de berichtgeving over de ergste Ebola-epidemie uit de geschiedenis die nu Guinee, Liberia en Sierra-Leone teistert?1
Ja.
Is het waar dat er geen vaccin tegen de ziekte is en geen effectieve behandeling van de ziekte mogelijk is?
Het klopt dat er nog geen vaccin of effectieve behandeling van Ebola is. Er wordt gewerkt aan een vaccin om mensen te beschermen tegen een infectie met het Ebolavirus. Dit vaccin is formeel nog niet getest op mensen en bevindt zich in een experimenteel stadium. De veiligheid en effectiviteit van het vaccin zijn getest op dieren (zoals apen). Ook een serum dat kan worden gegeven om de gevolgen van een infectie met het Ebolavirus te beperken als iemand ziek is geworden, bevindt zich in een experimenteel stadium. Recente mediaberichtgeving stelt dat het serum zou zijn toegepast bij de hulpverleners uit de Verenigde Staten die bij hun werkzaamheden in Liberia besmet zijn geraakt. Verder wordt de werkzaamheid van enkele andere medicijnen getest. Concluderend kan worden gesteld dat er vooralsnog geen middel geregistreerd is voor de preventie of behandeling van Ebola bij de mens. Door adequate ondersteuning van de patiënt (rehydratie, bloedtransfusie, voeding) is soms wel herstel mogelijk.
Heeft u contact gehad met de regeringen van de getroffen landen, internationale organisaties en particuliere organisaties die de ziekte bestrijden? Wat doen deze actoren om de ziekte te bestrijden? Is er vraag naar assistentie bij het bestrijden van de (symptomen van de) ziekte of het ontwikkelen van een vaccin?
Via onder meer onze ambassades onderhouden wij contacten met autoriteiten en internationale organisaties in de getroffen landen – zoals de WHO, het Rode Kruis, Artsen Zonder Grenzen (MSF) en ECHO. Zij werken gezamenlijk aan het bestrijden van deze ziekte ter voorkoming van verdere verspreiding, en richten zich daarbij op vier hoofdaspecten: behandeling en isolatie van besmette gevallen, biologisch laboratoriumonderzoek, het traceren van de recente contacten van besmette personen en communicatie en bewustwordingscampagnes.
Bestrijding van de ziekte is de eerste prioriteit. De WHO ondersteunt in samenwerking met MSF en UNICEF de lokale overheden bij het geven van voorlichting om infectie te voorkomen, het isoleren en verzorgen van patiënten en het opsporen van mensen die in contact zijn geweest met besmette mensen. In sommige gevallen worden grenzen gesloten om verspreiding tegen te gaan. Bij grensovergangen die wel open zijn, worden medische controles uitgevoerd. Ook op vliegvelden worden medische controles uitgevoerd.
Op 2 juli jl. vond een ministeriële conferentie in Accra plaats van de betrokken landen, de WHO en enkele donoren. Deze bijeenkomst heeft geleid tot meer aandacht voor Ebolabestrijding in Sierra Leone, Liberia en Guinee. De WHO opende eind juli een «Sub-regional Outbreak Coordination Centre» in Conakry, Guinee; de organisatie levert regionaal expertise, actuele documentatie en voorlichting over Ebola. Tevens publiceerde de WHO op 31 juli een response plan om de uitbraak in West-Afrika te stoppen. Afgelopen week was de Directeur Generaal van de WHO op bezoek in West-Afrika en hebben diverse «high-level» bijeenkomsten geleid tot draagvlak voor dit plan bij de betrokken overheden en een oproep door de WHO voor additionele gelden t.w.v. US$100 miljoen ter bestrijding van de epidemie. Op dit moment zie ik geen concrete mogelijkheden die aanvullend zijn op de acties die nu worden gecoördineerd door de WHO.
Welke mogelijkheden ziet u voor de Nederlandse regering om een bijdrage te leveren aan het onderzoek naar en de bestrijding van de (symptomen van de) ziekte? Welke van deze mogelijkheden gaat u al dan niet benutten en om welke reden wel of niet?
Binnen de begroting van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zijn er geen mogelijkheden om bij te dragen aan vaccinontwikkeling. Voor de mogelijkheden van de Minister van VWS verwijs ik naar de antwoorden op KV 2014Z13840.
Bestrijding van de (symptomen van de) ziekte vindt via diverse kanalen plaats. Zo heeft het RIVM afspraken met hulpverleningsorganisaties en repatriëringsorganisaties om mensen die risico liepen goed op te vangen. Het RIVM wordt door de WHO en het «European Centre for Disease Prevention and Control» dagelijks geïnformeerd over de stand zaken in West-Afrika. Daarnaast kunnen experts van het RIVM deelnemen aan multidisciplinaire missies van de WHO via het «Global Outbreak and Response Network» (GOARN): een samenwerkingsverband waarin een pool van experts op het terrein van infectieziekten op oproepbasis beschikbaar is om wereldwijd lokale overheden te ondersteunen met publieksvoorlichting en technische ondersteuning.
Diverse instanties (World Bank, African Development Bank, EU en VN) hebben in de afgelopen maanden totaal meer dan US$265 miljoen ter beschikking gesteld.
Nederland draagt € 722.600 bij uit middelen voor humanitaire hulp voor zorg aan patiënten en om verdere verspreiding van het virus tegen te gaan. Van dit bedrag ontvangt MSF op korte termijn € 500.000. Het Nederlandse Rode Kruis heeft een bijdrage van € 222.600 ontvangen.
Voor hetzelfde doel levert de EU een additionele bijdrage van € 2 miljoen waarmee de totale EU bijdrage aan de bestrijding van de Ebola epidemie in West-Afrika op € 3,9 miljoen komt. Deze bijdrage gaat naar de WHO, MSF en IFRC.
Bijdragen uit het CERF (Central Emergency Response Fund, het noodhulpfonds van de VN) t.b.v. Ebola bestrijding zijn (afgerond): Guinea US$1.319.000, Liberia US$617.000 en Sierra Leone US$234.000 (totaal US$2.170.000). Aangezien Nederland ruim 10% van het CERF budget financiert, zou dit een indirecte bijdrage inhouden van US$217.000.
Waarom wordt in de reisadviezen voor Liberia en Sierra-Leone niet ingegaan op de ebola-epidemie en het risico dat deze epidemie voor reizigers vormt en in het reisadvies voor Guinee wel? Bent u bereid deze informatie in alle drie de reisadviezen op te nemen?
In de reisadviezen voor Liberia, Nigeria en Sierra-Leone is sinds vrijdag 1 augustus jl. een verwijzing naar de Ebola uitbraak opgenomen. Daarin adviseert het ministerie Nederlanders zich te laten informeren bij het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering, bij een arts of vaccinatiebureau en bij (de Engelstalige) site van de WHO (http://www.who.int/csr/disease/ebola/en/).
Het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering (LCR) heeft sinds het begin van de uitbraak actuele informatie beschikbaar via www.lcr.nl. GGD-en en anderen die Nederlandse reizigers adviseren, baseren hun voorlichting op de LCR reisadviezen.
Op welke manier worden Nederlanders, die in de getroffen landen wonen of daar familie hebben, geïnformeerd over de ziekte en betrokken bij de bestrijding ervan?
Nederlanders in getroffen landen die zijn ingeschreven bij de ambassades worden geïnformeerd via e-mails, websites (reisadvies) en sociale media. Middels het reisadvies worden alle Nederlanders geïnformeerd. Het reisadvies is ook bestemd voor Nederlanders die in de getroffen gebieden verblijven of daar familie hebben.