Het bericht ‘Klimaatimpact Nederlandse veestapel fors overschat’ |
|
Silvio Erkens (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Klimaatimpact Nederlandse veestapel fors overschat»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling uit rapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC-rapport) waarin gesteld wordt dat een nieuwe rekenmethode voor methaan uitwijst dat de invloed van koeien drie tot vier keer minder is dan gedacht? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze dit invloed heeft op de klimaatopgave van Nederland? Zo nee, waarom niet?2
In het IPCC rapport «assessment report 6» is een dergelijke stelling niet opgenomen. In het rapport worden bevindingen van een modelonderzoek aangehaald, waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen de rekenmethode GWP* en GWP100 (de huidige standaard) over het berekenen van het opwarmende effect van methaan bij constante en bij stijgende methaanuitstoot over een periode van 20 jaar. De rekenmethode GWP* wijst niet uit dat de invloed van koeien drie tot vier keer minder is dan gedacht. Het drukt alleen de invloed van kortlevende broeikasgassen, zoals methaan, op de opwarming van de aarde anders uit in de tijd dan GWP100. De rekenmethode GWP* laat zien dat het reduceren van methaan een efficiënte manier is om op korte termijn de opwarming van de aarde af te zwakken.
Ik licht bovenstaande graag nader toe. Het IPCC bestaat uit drie werkgroepen: werkgroep 1: Visies en principes «Oorzaken», werkgroep 2: Gevolgen, kwetsbaarheden en adaptaties en werkgroep 3: Mitigatie «terugdringen van broeikasgasemissies». Het genoemde IPCC rapport is een product van werkgroep 1. Dit rapport geeft alleen een weergave van actuele wetenschappelijke inzichten van klimaatonderzoek, waaronder verschillende methodes, zoals GWP100 en GWP*, voor het berekenen van de bijdrage van kortdurende broeikasgassen, zoals methaan, aan de mondiale opwarming. Het IPCC doet daarbij geen uitspraak over welke methode beter zou zijn of welke methode gebruikt zou moeten worden.
Voor het vergelijken en wegen van de bijdrage van broeikasgassen in de loop van de tijd maakt het uit met welke rekenmethode gewerkt wordt en over welke periode deze impact worden vergeleken. Binnen de internationale klimaatafspraken is door alle landen afgesproken om te werken met de Global Warming Potential 100rekenmethode, ook wel GWP100 genoemd. Daarmee wordt de impact van de broeikasgassen over een periode van 100 jaar berekend en vergeleken met de bijdrage van CO2. Met deze rekenmethode kan de impact van de broeikasgassen (zoals methaan, lachgas en CO2) in de loop van de tijd met elkaar vergeleken en verrekend worden in CO2-equivalenten. Met deze methode kunnen de bijdragen van broeikasgassen en van landen door de tijd heen en ten opzicht van elkaar eenvoudig worden vergeleken.
In het IPCC rapport worden er naast de GWP100 andere rekenmethoden, waaronder de zogenoemde GWP*, beschreven. Deze GWP* methode geeft met name het effect van de kortlevende gassen zoals methaan anders weer dan bij GWP100. Met GWP* wordt vooral gekeken naar het effect van de verandering van de emissie van methaan op het opwarmende effect.
De verschillen tussen deze 2 methoden worden met onderstaande grafiek3 geïllustreerd.
Bovenstaande grafiek schetst dat methaanemissie (berekend met GWP*) in de eerste jaren na de uitstoot een sterk opwarmingseffect heeft en dat deze relatief snel afneemt. Als met een gemiddelde waarde gerekend wordt, zoals bijv. bij GWP100, dan is het gemiddelde opwarmingseffect in de eerste jaren van de uitstoot lager dan het daadwerkelijke opwarmingseffect, en jaren daarna hoger dan het daadwerkelijke opwarmingseffect. GWP* maakt inzichtelijk dat bij gelijkblijvend emissies van methaan er een evenwicht ontstaat in de luchtconcentratie van methaan in de atmosfeer. Bij afnemende methaanemissie neemt de luchtconcentratie ook af en daarmee ook het opwarmingseffect. De reductie van methaanemissie moet dan echter wel op mondiale schaal plaatsvinden. De bijdrage van (toe- of afnemende) nationale emissies van methaan wordt dan afhankelijk van de mondiale emissietrend.
Beide rekenmethoden geven relevante inzichten over de impact van methaan. Daarom is het goed dat IPCC beide methoden schetst en deze in samenhang en op mondiale schaal worden bezien. Welke implicaties deze verschillende methoden voor mitigatiestrategieën hebben, zal worden behandeld in het rapport van werkgroep III (mitigatie) van het IPCC, dat in het voorjaar van 2022 uitkomt.
Na afronding van de 6e assessment cyclus in het derde kwartaal van 2022, zullen de IPCC inzichten uit deze cyclus in VN-verband worden besproken en kunnen dan leiden tot aanpassing van de internationale afspraken over de wijze waarop de bijdrage van (verschillende) broeikasgassen wordt berekend. Bij aanpassing van deze afspraken zal dit ook doorvertaald worden in het klimaatbeleid van Nederland. Dat is vooralsnog niet aan de orde.
Hoe ziet u het onderscheid tussen de klimaatimpact van methaan die kortdurend is vanwege de zogeheten «korte koolstofcyclus» en de impact van koolstofdioxide?
De impact van methaan en koolstofdioxide op het klimaat is verschillend en ook verschillend over tijd. Methaan heeft een snellere vervaltijd in de atmosfeer en daarmee een korter durende impact op het klimaat dan CO2. Daartegenover staat dat het opwarmende effect van methaan in de atmosfeer vele malen sterker is dan CO2. Zie voor meer informatie ook de website van de KNMI, waarop meer te vinden is over klimaat en methaan4.
Bent u van mening dat dit onderscheid tussen methaan en koolstofdioxide andere maatregelen vraagt in de klimaatopgave? Zo ja, hoe maakt u dit onderscheid? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 volg ik voor de klimaatopgave de internationale klimaatafspraken. Daarin wordt dit onderscheid al gemaakt. Tevens is er op Europees niveau specifiek aandacht voor de reductie van methaanuitstoot via de methaanstrategie. Hierover is uw Kamer op 27 november 2020 geïnformeerd (Kamerstuk 22 112, nr. 2980).
Bent u bereid om een Kabinetsappreciatie naar de Kamer te sturen over het gepubliceerde IPCC-rapport en hoe dat de verschillende sectoren van het klimaatakkoord raakt?
De Kamer heeft op 1 oktober jl. de appreciatie van het IPCC WG1 rapport ontvangen5. Dat IPCC-rapport gaat over de huidige en verwachte toekomstige staat van het klimaatsysteem en niet over de bijdragen van afzonderlijke sectoren. Het kabinet gaat daarom in de appreciatie niet in op (methoden voor) de bijdrage van sectoren.
Een opmerkelijke ommekeer van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «ACM keert terug op schreden: toch geen eigen elektrolyser voor netwerkbedrijven»?1
Ja.
Kunt u deze opmerkelijke ommekeer in de positie van de ACM nog volgen en verklaren?
Zoals aangegeven in de Rijksvisie marktontwikkeling voor de energietransitiedie op 22 juni 2020 aan uw Kamer is toegezonden2 is het aan de ACM als toezichthouder om de bestaande wettelijke ruimte3 voor netwerkbedrijven in relatie tot alternatieve energiedragers, waaronder waterstof, uit te leggen en op de naleving van deze wetgeving toe te zien.4 Mede op basis van de «Leidraad netwerkbedrijven en alternatieve energiedragers» van de ACM constateer ik dat de huidige wettelijke bepalingen rondom de ruimte van netwerkbedrijven in relatie tot elektrolyse niet voldoende helder zijn en openstaan voor interpretatie.5 Dit blijkt ook uit de verschillende consultatiereacties van stakeholders op de concept-Leidraad.6 Het is daarom begrijpelijk dat de ACM mede op basis van de consultatiereacties van stakeholders tot nieuwe inzichten is gekomen. Dit onderschrijft juist het nut van dergelijke consultaties.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken, waarbij de leidraad voor netwerkbedrijven sterk gewijzigd is ten opzichte van de conceptversie (na een forse vertraging), funest is voor de energietransitie omdat netwerkbedrijven op los zand moeten opereren?
Nee, deze mening deel ik niet. In de eerste plaats bevestigt de ACM dat netwerkbedrijven infrastructuur mogen aanleggen en beheren voor alternatieve energiedragers zoals waterstof en warmte. Dit is een belangrijke constatering in de context van de uitrol van een transportnet voor waterstof en warmtenetten. Ten tweede sluit, zoals ook toegelicht in de brief over marktordening en marktontwikkeling waterstof van 10 december 20217, de uitleg door de ACM aan bij de afbakeningsprincipes rondom toegestane activiteiten door netwerkbedrijven onder de wet Voortgang Energietransitie (Wet VET).8 Een leidend principe bij de afbakening van activiteiten door netwerkbedrijven is dat activiteiten die door de private sector kunnen worden uitgevoerd aan de markt moeten worden overgelaten. Hierdoor wordt voorkomen dat activiteiten door netwerkbedrijven leiden tot mogelijke marktverstoringen. Daarnaast moet de afbakening borgen dat het netwerkbedrijf zich in hoofdzaak bezighoudt met haar kerntaak, het beheer van het gas- of elektriciteitsnet, en dat blootstelling aan commerciële risico’s wordt beperkt. Daarbij is productie, handel en levering van alternatieve energiedragers zoals waterstof wettelijk niet toegestaan.9 De ACM blijft dus dicht bij de door de wetgever geformuleerde uitgangspunten rondom toegestane activiteiten voor netwerkbedrijven. Wel ziet de ACM onder voorwaarden ruimte voor netwerkbedrijven om in minderheids- of gezamenlijke deelnemingen actief te zijn op het gebied van productie, handel en levering van alternatieve energiedragers. In de Kamerbrief van 10 december 2021 heeft het kabinet al aangegeven dat deze bevinding ongewenst is, omdat het onbeperkt kunnen aangaan van deelnemingen door netwerkbedrijven niet strookt met de door de wetgever geformuleerde afbakeningsprincipes met betrekking tot toegestane activiteiten voor netwerkbedrijven.10
Verder constateer ik dat de door de ACM geïdentificeerde onduidelijkheden binnen het bestaande wettelijke kader met betrekking tot nevenactiviteiten die netwerkbedrijven mogen verrichten niet bijdragen aan een heldere marktordening voor de energietransitie. Daarom wil het kabinet hier duidelijkheid in scheppen. Zoals toegelicht in de kamerbrief van 10 december 2021 is het wenselijk dat de marktordening rondom elektrolyse bijdraagt aan voldoende concurrentiedruk en innovatie door private partijen zodat de kosten, en hiermee benodigde subsidies, in de tijd dalen.11 Een eventuele rol voor netwerkbedrijven is daarbij geen oplossing voor het huidige situatie van de markt, namelijk het bestaan van een onrendabele top voor groene waterstof. Pas als private marktpartijen ondanks het beschikbaar zijn van voldoende subsidie-instrumentarium niet de gewenste opschaling van elektrolyse realiseren, zie ik vanwege de mogelijke systeemrol van elektrolyse ruimte voor netwerkbedrijven om op dit terrein actief te zijn. Over de voorwaarden waaronder dit wenselijk is wil ik de markt consulteren. Door hier duidelijkheid over te verschaffen kunnen netwerkbedrijven zich richten op hun kentaken en toegestane nevenactiviteiten onder de Gaswet en Elektriciteitswet.
Bent u van mening dat het opslaan van energie, waaronder het omzetten van elektriciteit in moleculen door middel van elektrolyse, geen opwekking is van nieuwe energie?
Bij waterstofproductie middels elektrolyse is er inderdaad geen sprake van de opwekking van energie middels de inzet van een primaire energiebron zoals wind of zon. De energie in elektronen wordt zogezegd overgedragen op waterstofmoleculen. Hierdoor is het mogelijk om duurzaam opgewekte energie grootschalig op te slaan. Vanuit het elektriciteitssysteem bezien is de omzetting van elektriciteit naar waterstof en vervolgens de opslag hiervan een vorm van energieopslag. Dit volgt ook uit de definitie van «energieopslag» onder de Europese Elektriciteitsrichtlijn ((EU) 2019/944).12 Vanuit het gas- of waterstofsysteem bezien is de overdacht van energie van elektronen naar moleculen echter wel een vorm van «produceren». Er komen immers middels een vervaardigingsproces «nieuwe» moleculen in het systeem en op de markt die vervolgens kunnen worden ingezet als grondstof voor industrie of brandstof voor mobiliteit. Daarom wordt elektrolyse ook wel gezien als een alternatieve vorm van waterstofproductie naast bijvoorbeeld waterstofproductie uit aardgas middels methane steam reforming. Het opslaan van deze waterstofmoleculen kan vervolgens, net als bij aardgas, worden gezien als een separate activiteit.
Deelt u het inzicht dat alternatieve energiedragers, die belangrijk zijn vanwege hun opslagfunctie of voor buffering, essentieel zijn voor een stabiel energiesysteem en dat het daarom wenselijk is dat netwerkbedrijven elektrolyzers en vormen van energieopslag (zoals waterstofopslag in een zoutcaverne) moeten kunnen beheren/in bezit mogen hebben?
Zoals ik in de appreciatie van de studie «Ondergrondse energieopslag in Nederland 2030–2050» heb aangegeven, onderschrijf ik de conclusie dat waterstofopslag een belangrijk en noodzakelijk middel zal zijn voor het behouden van de vraag-aanbodbalans in het toekomstige energiesysteem.13 De locaties waar deze ondergrondse opslag in zoutcavernes plaats kan vinden zijn echter schaars, waardoor het van belang is dat alle marktpartijen hiertoe op basis van non-discriminatoire voorwaarden toegang tot kunnen krijgen. Bij (aard)gas geeft de wet zowel ruimte aan private marktpartijen als netwerkbedrijven om opslaginstallaties te ontwikkelen en te beheren. In welke mate eenzelfde systematiek gewenst is voor waterstof ben ik nog aan het verkennen en zal ik in de aankomende consultatie over de ordening van de waterstofmarkt ook aan de markt voorleggen.
De vraag of het wenselijk is dat netwerkbedrijven ook actief zijn op het gebied van elektrolyse moet mede worden bezien in het antwoord op vraag 4. Zoals gezegd wordt elektrolyse vanuit het elektriciteitssysteem bezien gezien als energieopslag. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet VET volgt dat deze activiteit expliciet is voorbehouden aan private partijen.14 Vanuit het gas- en waterstofsysteem is elektrolyse in de eerste plaats een productieactiviteit. Meerdere marktpartijen en consortia zijn al bezig met het ontwikkelen van plannen voor (grootschalige) elektrolyse. Elektrolyse is dus, zoals gezegd, een activiteit die is voorbehouden aan private partijen. Wel constateer ik dat het noodzakelijk is om de ontwikkeling van elektrolyse-installaties door marktpartijen te ondersteunen. Hiertoe hoop ik rond de zomer een subsidie-instrument open te stellen. Ook zijn in het Coalitieakkoord aanvullende middelen toegezegd voor hoogwaardige hernieuwbare energiedragers, waaronder waterstof. Daarnaast beraad ik mij, zoals toegelicht in de Kamerbrief over marktordening en marktontwikkeling waterstof, mede in het licht van het antwoord op vraag 3, op de ruimte die ik netwerkbedrijven in de nieuwe Energiewet wil bieden voor betrokkenheid bij de ontwikkeling van elektrolyse-installaties in het geval de markt zich niet voldoende (snel) ontwikkeld.
Welke gevolgen heeft deze uitspraak voor de lopende pilot van Gasunie voor groene waterstofopslag in een zoutcaverne, waarbij nu ook een elektrolyser actief is en op hun locatie staat?
Voor wat betreft de pilot rondom de ondergrondse opslag van waterstof voorzie ik geen gevolgen. De Gaswet biedt momenteel ruimte aan Gasunie om dit te doen onder de voorwaarde dat vergunningstraject is doorgelopen en het is bewezen dat de opslag veilig kan worden gedaan voor mens en natuur.15 Zoals aangegeven in de kamerbrief over marktordening en marktontwikkeling waterstof ben ik de structurele marktordening rondom ondergrondse opslag van energie, waaronder waterstof, nog aan het verkennen. Hierin zal ik ook de rol van Gasunie betrekken.
Op dezelfde locatie als waar Gasunie een pilot uitvoert rondom de opslag van waterstof staat nu ook een elektrolyse-installatie van 1 MW als demonstratieproject. Hoewel ik zoals gezegd in principe geen rol zie voor netwerkbedrijven zoals Gasunie op het gebied van elektrolyse, ben ik voornemens om middels een overgangsregime tijdelijk ruimte te bieden om dergelijke lopende en kleinschalige pilots voort te kunnen zetten.
Bent u bereid de aanstaande Energiewet dusdanig in te richten dat het voor netwerkbedrijven mogelijk wordt om zowel elektrolysers als (duurzame)energieopslagfaciliteiten te beheren, dan wel in bezit te hebben?
Zie beantwoording vraag 5 en 6.
Deelt u de mening dat de ACM de energietransitie in de weg loopt door bestaande wet- en regelgeving van eigen interpretaties te voorzien, waarbij het te eenzijdig probeert de rol van semi-publieke partijen in te perken en de rol van marktwerking of van (soms nog niet eens bestaande) marktpartijen te vergroten?
Nee, ik deel die mening niet. Het is de taak van de ACM als toezichthouder om de regelgeving voor de energiesector te interpreteren en toe te zien op de naleving hiervan. Het handelen van de ACM wordt daarbij gecontroleerd door de rechter op het moment dat belanghebbenden beroep aantekenen tegen een besluit van de ACM. Indien de wetgever het niet eens is met de interpretatie van de ACM of de rechter of vanwege veranderende (markt)omstandigheden van mening is dat de huidige regelgeving niet meer passend of voldoende duidelijk is, dan is het aan de wetgever om de wetgeving te wijzigen en te verduidelijken.
Bent u bereid hierover met de ACM in gesprek te gaan?
Zie beantwoording vraag 8.
Bent u tot slot bereid om ons bestaande mededingingsbeleid, inclusief handhavingsstructuur, eens goed tegen het licht te houden en waar nodig aan te passen aan de grote transities die wij zowel nationaal als Europees in gaan zetten om klimaatverandering een halt toe te roepen?
Het mededingingsbeleid is gericht op het beschermen van het concurrentieproces en de consument binnen de volle breedte van de economie. Niettemin wordt op zowel nationaal als Europees niveau gekeken op welke wijze klimaatdoelstellingen kunnen worden meegewogen bij het mededingingsbeleid. Zo heeft de ACM een Leidraad duurzaamheidsafspraken gepubliceerd die aangeeft in welke gevallen concurrenten kunnen samenwerken om bij te dragen aan het bestrijden van de klimaatcrisis en andere duurzaamheidsdoelen.16 Eurocommissaris voor de mededinging Vestager heeft recent haar visie uiteengezet op de wijze dat mededingingsbeleid kan bijdragen aan het realiseren van de Green Deal.17 Deze ontwikkelingen volgt het kabinet op de voet en draagt hier actief aan bij.
De afwezigheid van kernenergie in de Green Zone op de 26ste Climate Change Conference of the Parties (COP26). |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Nuclear must be represented at COP26, says World Nuclear Association1 en de bijbehorende informatie dat kernenergie niet vertegenwoordigd is op de Green Zone van COP26 en «International climate objectives will not be met if nuclear power is excluded, according to UNECE report»2?
Ja.
Deelt u de mening dat COP26 aandacht zou moeten spenderen aan alle vormen van duurzame energie die kunnen bijdragen aan de energietransitie? En dat kernenergie in deze transitie noodzakelijk wordt geacht door de meest recente rapportage van de Economische Commissie van Europa van de Verenigde Naties om realistisch «net-zero» in 2050 te halen?
Ik deel de mening dat alle vormen van duurzame energie aandacht verdienen tijdens COP26. En inderdaad, het meeste recente UNECE-rapport stelt dat kernenergie noodzakelijk is om de klimaatdoelen te halen.
Kunt u toelichten waarom kernenergie niet is meegenomen in het vaststellen van het programma van de Green Zone van COP26, terwijl de World Nuclear Association al vertegenwoordigd is sinds COP5?
De expositieruimtes in de Blauwe Zone zijn beperkt tot overheden of internationale organisaties en overige partijen aangesloten bij UNFCCC. In de Groene Zone kunnen ook andere partijen, zoals bedrijven, belangenorganisaties of organisaties uit het maatschappelijk middenveld, een expositieruimte aanvragen.
Het aanvragen en toewijzen van expositieruimte in de Groene en Blauwe Zones gebeurt via het gastland van de COP, in dit geval het Verenigd Koninkrijk. De criteria die daarvoor gelden, zijn voor iedereen gelijk en van te voren bekend. Ik heb geen informatie over hoe het Verenigd Koninkrijk besluit welke aanvragen wel en welke aanvragen niet te honoreren, bijvoorbeeld als er meer interesse is dan capaciteit.
Het is niet gebruikelijk dat de internationale gemeenschap met het gastland overlegt over het programma in de Groene Zone en in de Blauwe Zone. Het is op dit moment ook niet mogelijk om te zeggen in welke mate kernenergie een rol speelt in de programma’s van de aanwezige paviljoens, omdat deze programma’s nog niet bekend zijn.
Nederland zal dit jaar samen met de Europese Investeringsbank, België en Luxemburg een paviljoen hebben in de Blauwe Zone. Het aantal evenementen dat Nederland kan organiseren is zeer beperkt, maar in evenementen over de energietransitie kan kernenergie een plek krijgen, rekening houdend met de partners met wie evenementen worden georganiseerd. Daarnaast zal ik zelf bilaterale gesprekken voeren met bijvoorbeeld aanwezige collega’s uit andere landen, waar ik het belang van kernenergie en een toekomstige gezonde energiemix voor ons land zal opbrengen.
Kunt u aangeven in hoeverre de internationale gemeenschap in overleg is getreden met het Verenigd Koninkrijk om het programma van de Green Zone van COP26 vast te stellen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten welke rol kernenergie speelt in het resterende gedeelte, de Blue Zone, van COP26?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om samen met de nucleaire gemeenschap en eensgezinde landen, zoals Frankrijk, in gesprek te gaan met het Verenigd Koninkrijk, om kernenergie alsnog te includeren in het programma van COP26?
Zie antwoord vraag 3.
De alliantie die Costa Rica en Denemarken vormen om de winning van fossiele brandstoffen te stoppen |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het initiatief van Costa Rica en Denemarken om een alliantie1 te vormen, de Beyond Oil and Gas Alliance (BOGA), van landen die voornemens zijn de productie van olie en gas uitfaseren en geen nieuwe exploratievergunningen meer uitgeven?
Ja.
Hoe staat u tegenover dit initiatief? Deelt u de mening dat dit een krachtig signaal is en een goede stap kan zijn richting het behalen van de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs?
Om de klimaatdoelen te halen is het belangrijk dat het energiesysteem in Nederland en in andere landen richting 2050 wordt verduurzaamd. Ik waardeer het initiatief van de Beyond Oil and Gas Alliance waarmee landen laten zien dat ze hun olie- en gasgebruik terugbrengen, onder andere door het niet meer uitgeven van nieuwe exploratievergunningen. Het sluit aan bij recente internationale rapporten, zoals bijvoorbeeld de routekaart van het Internationaal Energy Agentschap van dit voorjaar voor een energievoorziening met netto nul uitstoot in 2050. Dergelijke initiatieven dragen ook bij aan de doelen van de Overeenkomst van Parijs.
Bent u in gesprek met deze landen geweest over deze alliantie? Hoe gingen deze gesprekken?
Er zijn gesprekken geweest met organisaties betrokken bij deze alliantie en er zijn ook regelmatig contacten met onder meer Denemarken en Costa Rica. Deze gesprekken waren constructief, waarbij ervaring is uitgewisseld over het beleid dat landen hebben en hoe zich dat verhoudt tot de beoogde doelen van deze alliantie. Nederland heeft daarbij de nadruk gelegd op onze eigen ervaringen met de productie van olie en gas en de vergroening van het financieringsinstrumentarium voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Bent u bereid om Nederland te laten aansluiten bij dit initiatief en daarbij een leidende rol te nemen? Zo nee, waarom niet?
De Beyond Oil and Gas Alliance legt de nadruk onder andere op het niet meer uitgeven van nieuwe exploratievergunningen voor olie- en gaswinning. In Nederland zet het kabinet in op het decarboniseren van het gassysteem door middel van energiebesparing en het vervangen van aardgas door elektriciteit, groen gas, duurzame waterstof en duurzame warmte. Deze omslag is echter niet van de ene op de andere dag gerealiseerd. De verwachting is dat aardgas de komende decennia nog noodzakelijk is voor bijvoorbeeld de productie van elektriciteit en de energie- en warmtebehoefte van huishoudens. Zolang er nog vraag is naar aardgas, geeft het kabinet de voorkeur aan gaswinning uit de Nederlandse kleine velden op land en op zee, omdat dit beter is voor het klimaat dan import. En omdat productie in eigen land de toenemende importafhankelijkheid van andere landen remt. Het direct afbouwen van gasproductie uit kleine velden in Nederland vind ik daarom niet verstandig.
Wat betreft internationale financiering heeft Nederland de steun voor olie en gas in het financieringsinstrumentarium voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) beperkt. We verlenen geen steun meer voor de exploratie en ontwikkeling van nieuwe olie- en gasvoorraden via het bilaterale BHOS-financieringsinstrumentarium en spannen ons in voor eenzelfde beleid bij de multilaterale ontwikkelingsbanken.
Omdat de Beyond Oil and Gas Alliance onvoldoende aansluit op het nationale beleid, ben ik nu niet voornemens om bij dit initiatief aan te sluiten.
Hoe staat het met de uitvoering van het tweede deel van de aangenomen motie-Van der Lee c.s. (Kamerstuk 30 175, nr. 271) om – naast het reeds ontvangen overzicht van fossiele prikkels die het gebruik van fossiele energie bevorderen – een plan te presenteren voor een stapsgewijze afbouw van financiële prikkels die de Nederlandse klimaatdoelen tegenwerken?
In het Integrale Nationale Energie- en Klimaatplan (INEK) 2021–2030 en het Klimaatplan (Kamerstuk 32 813, nr. 406)2 is beschreven op welke wijze en op basis van welke maatregelen en beleidslijnen het kabinet de klimaatdoelen wil halen en op welke wijze er voor wordt gezorgd dat gaswinning en het gasgebruik in Nederland in lijn blijven met het Klimaatakkoord. Binnen de kaders van het INEK en het klimaatplan kiest het kabinet ervoor om in de ontwikkeling van gasvelden in Nederland te investeren. Deze lijn past ook binnen het kleine velden-beleid3 op basis waarvan het kabinet gas wil winnen in eigen land wanneer dit veilig kan en zolang en voor zover dit nodig is voor de Nederlandse gasvraag.
Vorig jaar is een overzicht opgesteld van de fiscale en niet-fiscale maatregelen die gezamenlijk de fiscale prikkels voor fossiele brandstoffen in Nederland omvatten4. Daarbij heeft het kabinet aangegeven dat dergelijke regelingen niet passen in de energietransitie en de gebruiker zoveel mogelijk zelf zal moeten betalen voor het eigen verbruik. De regelingen zien echter in veel gevallen op sectoren die gevoelig zijn voor internationale concurrentie. Bij het afschaffen of inperken van de vrijstellingen bestaat het risico op weglek van CO2-uitstoot en werkgelegenheid over de grens. Omdat deze vrijstellingen volgen uit de Europese Richtlijn Energiebelastingen of internationale, Europese en bilaterale verdragen heeft het afschaffen of inperken hiervan vooral zin als dit door alle EU-lidstaten wordt toegepast.
Recentelijk is het voorstel van de Europese Commissie voor herziening van de Richtlijn Energiebelastingen gepubliceerd5, waarin onder andere voorgesteld wordt om vrijstellingen te beperken of af te schaffen. Dit zou het momentum kunnen geven om de uitfasering van deze regelingen op Europees niveau te overwegen zonder dat dit mogelijk ten koste gaat van de internationale concurrentiepositie. Het BNC-fiche over dit voorstel is met uw Kamer gedeeld.
Ten slotte zijn in het voorjaar de evaluatie van en de toekomstverkenning over de Opslag Duurzame Energie (ODE)6 naar de Eerste en Tweede Kamer verstuurd. Daarnaast zijn ook de Evaluatie Energiebelasting7 en het IBO Financiering Energietransitie8 aangeboden. Gezamenlijk bieden deze rapporten een brede basis ter ondersteuning van toekomstige beleidsopties door een volgend kabinet met betrekking tot het fiscale stelsel en de verhouding met de energietransitie, zo ook met betrekking tot de fiscale prikkels voor fossiele brandstoffen. De besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet.
Zou deelname aan de BOGA niet goed aansluiten bij de door de Kamer aangenomen wens om een concreet afbouwplan te maken?
Nee. De huidige opzet van de Beyond Oil and Gas Alliance legt de nadruk op het beëindigen van nieuwe vergunningen voor nieuwe olie- en gasvelden en het stellen van een einddatum voor fossiele productie. Landen die bijvoorbeeld fossiele subsidies hervormen of fiscale prikkels afbouwen, zonder dat dit gepaard gaat met een einddatum of het stoppen van licenties, kunnen daarmee nog geen volwaardig lid worden.
Bent u ook bereid om samen met Costa Rica en Denemarken op korte termijn nog meer landen voor deelname aan deze alliantie uit te nodigen en dit initiatief met deze landen nadrukkelijk te presenteren op de komende COP26 in Glasgow?
Gegeven dat ik momenteel geen ruimte zie voor deelname vanuit Nederland aan deze alliantie, denk ik dat deelnemende landen zoals Costa Rica en Denemarken beter in staat zijn landen uit te nodigen om zich bij de alliantie aan te sluiten. Daarnaast zal Nederland zich samen met gelijkgezinde landen, waaronder ook deze landen, blijven inspannen voor aanscherping van de mondiale klimaatambities in aanloop naar COP26 in Glasgow. Dat doen we onder andere door onze deelname aan verschillende klimaatallianties, door intensief contact tussen klimaatgezanten en door bij inkomende en uitgaande internationale bezoeken van het kabinet de klimaatambities hoog op de agenda te zetten9. Het kabinet zal de Tweede Kamer nader informeren over het mondiale klimaatbeleid in de COP26 inzetbrief.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het eerstvolgende commissiedebat Klimaat en energie?
Helaas is dit niet gelukt.
Het bericht ‘Greenwashing bedrijven dreigt door lage prijs CO2-compensatie’ |
|
Raoul Boucke (D66), Romke de Jong (D66) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Greenwashing bedrijven dreigt door lage prijs CO₂-compensatie en bent u het eens met de conclusie van de geciteerde onderzoeken dat echte CO₂-reductie immers veel meer kost dan wat bedrijven nu betalen voor het compenseren van hun uitstoot? Zo nee, waarom niet?1
Ja, ik ben bekend met het artikel. Het klopt, zoals de onderzoekers stellen, dat er momenteel nog oude rechten uit de implementatieperiode van het Kyoto Protocol in de markt voor CO2-compensatie rechten beschikbaar zijn. Ik onderschrijf ook dat de gemiddelde prijs nu lager ligt dan je zou mogen verwachten als er alleen gecompenseerd wordt met nieuwe CO2-reducties, door de beschikbaarheid van deze oude rechten. Ik wil daaraan echter niet de conclusie verbinden dat in alle gevallen de prijs van CO2-compensatierechten geen goede weergave is van wat het op dit moment kost om CO2-uitstoot te reduceren. De daadwerkelijke prijs die reductie kost is afhankelijk van verschillende factoren. Zo zal in ontwikkelingslanden, waar nog mogelijkheden zijn om tegen relatief lage kosten CO2-uitstoot te reduceren, de prijs een stuk lager liggen dan in landen die al verder zijn met hun klimaatbeleid. Ook kunnen er grote verschillen zijn in de prijs tussen economische sectoren.
Wat is de gemiddelde prijs om een ton CO₂ te compenseren in Nederland, binnen en buiten de Europese Unie?
De gemiddelde marktprijs voor compensatie buiten Nederland wordt gedreven door vraag en aanbod en varieert per aanbieder van CO2-compensatierechten. Op deze mondiale markt zijn verschillende aanbieders en tussenhandelaren actief. De actuele gemiddelde prijzen worden niet openbaar gemaakt. Wel zijn er verschillende studies beschikbaar waar prijzen en de ontwikkeling ervan zijn onderzocht. Zo is er Ecosystem Marketplace, dat deze informatie opvraagt bij aanbieders en jaarlijks publiceert. Het meest recente overzicht is van 2020 met daarin data over de prijsontwikkeling van het jaar 2019. Daaruit blijkt dat voor aanbieders die zich richten op meer kleinschalige projecten en projecten met co-benefits voor duurzame ontwikkelingsdoelen, zoals Gold Standard ($ 5,27) en Plan Vivo ($ 8,99) de gemiddelde prijs hoger is dan aanbieders die rechten van relatief meer grootschalige projecten aanbieden, zoals het Clean Development Mechanism ($ 2,02) en Verified Carbon Standard ($ 1,62)2.
Partijen buiten het EU ETS kunnen er ook voor kiezen om ETS rechten op te kopen en te vernietigen. Daarvoor geldt de EU ETS marktprijs, die momenteel schommelt rond de € 60 per ton.3
Klopt het dat op de markt een overschot aan oude CO₂-credits bestaat? Zo ja, op welke manier zijn deze ontstaan en hoe groot is dit overschot?
Ja, dit klopt. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Er zijn verschillende schattingen hoe groot het overschot is, afhankelijk van welke aannames worden gebruikt. Zo zijn er veel «slapende» projecten van het Clean Development Mechanism (CDM; het Kyoto Protocol instrument voor compensatie in ontwikkelingslanden). Dit zijn projecten die zich ooit geregistreerd hebben bij de UNFCCC (United Nations Framework Convention on Climate Change) maar die nog nooit of slechts gedeeltelijk CO2-rechten hebben uitgegeven. Bij een hogere prijs door toenemende vraag zouden deze projecten weer rechten kunnen gaan uitgeven. Een studie van experts van de OESO en IEA uit 2019 berekende destijds dat er zo’n 3500 slapende projecten zijn. Ook verwees deze studie naar een analyse van het UNFCCC-secretariaat uit 2019, waaruit een mogelijk overschot blijkt van tussen de 2.300 megaton CO2 en 4.500 megaton CO2 voor de periode t/m 2020, afhankelijk van hoeveel projecten nog rechten gaan uitgeven4.
Het overschot is ontstaan door verschillende oorzaken. Er zijn in het verleden veel CDM-projecten geregistreerd omdat naast de EU, dat CDM-rechten toestond in haar ETS, de verwachting was dat ook grote landen als de VS vraag zouden hebben naar deze rechten. Vervolgens daalde de vraag naar emissierechten sterk doordat de VS zich terugtrok, vanwege de recessie als gevolg van de mondiale financiële crisis in 2008–2009, de sterkere nadruk op binnenlandse emissiereducties in plaats van compensatie in het buitenland en het besluit van de EU om het gebruik van CDM-rechten in het EU-ETS te beperken.
Is het mogelijk dat Europese bedrijven gebruik maken van oude CO₂-credits? En hoe passen deze credits binnen het Europese systeem voor emissiehandel (ETS)?
Bedrijven kunnen binnen het EU ETS geen gebruik maken van compensatie-credits. In het verleden kon dit wel. Het gebruiken van internationale credits van het Clean Development Mechanism en Joint Implementation, instrumenten voor de implementatie van het Kyoto Protocol, was mogelijk onder diverse kwalitatieve restricties, tot een maximum hoeveelheid en tot het jaar 2020.
De Europese Unie heeft geen regulering voor bedrijven die vrijwillig hun CO2-uitstoot compenseren en welke credits ze daarvoor mogen gebruiken. Bedrijven doen dit bijvoorbeeld als ze zelf, zonder aanwijzing van de overheid, eigen klimaatdoelen hebben gesteld.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van professor Simon Lewis dat de huidige markt voor compensatierechten het «wilde westen» is en meer onafhankelijk toezicht nodig is?
De huidige markt voor CO2-compensatierechten kent geen toezicht door overheden. Er zijn verschillende aanbieders van CO2-compensatie rechten actief en ook zijn er standaarden waar aanbieders terecht kunnen voor het certificeren van projecten waarmee CO2-compensatie rechten worden uitgegeven. De afgelopen tijd is de markt door een groeiend aantal bedrijven die zelf klimaatdoelen stellen aan omvang toegenomen.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft instrumenten tot haar beschikking om Nederlandse consumenten te beschermen tegen misleiding door verkopers en dit geldt ook voor misleidende duurzaamheidsclaims. Wanneer een consument het vermoeden heeft dat er bij aangeboden CO2-compensatie sprake is van misleiding, kan hiervoor een melding worden gemaakt bij de ACM. De ACM kan vervolgens besluiten om op basis van meldingen een onderzoek te starten naar het bedrijf dat de CO2-compensatie aan consumenten aanbiedt. Naast onderzoek op basis van meldingen kan de ACM ook zelf actief claims en aanbieders van CO2-compensatie onderzoeken. In dit onderzoek kan de ACM kijken naar misleiding in de claims, maar ook naar onderliggend bewijs van de aanbieders.
Daarnaast is dit voorjaar een brief gestuurd naar de Europese Commissie (DG CLIMA) van de Europese Commissie om de Commissie te vragen de mogelijkheden te onderzoeken voor beleid vanuit de Europese Unie. Het is in mijn optiek effectiever om transparantie in de CO2-compensatiemarkt te borgen wanneer Europese lidstaten en de Europese Commissie hier gezamenlijk in optrekken, vanwege het internationale karakter van deze markt.
Hoe oordeelt u over het feit dat het compenseren van CO₂ en de credits die hier uit volgen vele malen hoger zijn in Nederland dan in andere landen?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 5 bestaan hierover tussen landen op dit moment geen internationale afspraken. Ik heb daarom ook geen inzicht of deze praktijk in Nederland meer voorkomt dan in andere landen en hoeveel door Nederlandse partijen gecompenseerd wordt. Vanuit de overheid wordt CO2-compensatie door partijen die eigen vrijwillige klimaatdoelen stellen niet opgelegd.
Op welke manier worden bedrijven gestimuleerd om bij andere lokale ondernemers zoals landbouwers CO₂ te compenseren en credits op te bouwen?2
Momenteel wordt er geen specifiek beleid gevoerd om bedrijven te stimuleren bij andere lokale ondernemers CO2 te compenseren. De handel, die plaatsvindt op de vrijwillige markt voor CO2-compensatie telt niet meer voor de realisatie van de klimaatopgave in het kader van het Klimaatakkoord.
Hoe past de Stichting Nationale Koolstofmarkt binnen het ETS model en op welke manier worden landbouwers en bedrijven gestimuleerd om CO₂ op te slaan en mee te doen aan dit soort initiatieven?
Stichting Nationale Koolstofmarkt is een voortzetting van de green deal nationale koolstofmarkt. De rijksoverheid heeft geen rol bij deze stichting, maar juicht dergelijke initiatieven van harte toe. De stichting richt zich per definitie op vrijwillige, bovenwettelijke reductie en kan alleen certificaten uitgeven aan projecten uit sectoren die géén onderdeel vormen van het EU-emissiehandelssysteem.
De bijdrage van de Rijksoverheid aan de realisatie van de EU Horizon missie 100 Klimaatneutrale- en slimme steden tegen 2030 |
|
René Peters (CDA), Inge van Dijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Europese Commissie op 30 juni jongstleden de «Europese Missie voor 100 klimaat neutrale steden tegen 2030 – door en voor burgers» (hierna «Klimaat Missie») heeft goedgekeurd als één van de vijf Horizon Europe missies?1 Bent u tevens bekend met de doelen, planning en lopende voorbereidingen door de Europese Commissie, als onderdeel van het nieuwe Horizon Europa werkprogramma 2021 – 2022?
Ja, ik ben bekend met die missie en ik ondersteun de doelen hiervan. EZK en OCW hebben uw Kamer eerder geïnformeerd over de doelen, planning en lopende voorbereidingen door de Europese Commissie, als onderdeel van het nieuwe Horizon Europe werkprogramma 2021–20222. Om verwarring te voorkomen, de door u genoemde Klimaatmissie wordt in de Europese context (en hierna) aangeduid als de «Cities Mission» – Stedenmissie. Dit omdat er ook een missie is over klimaatadaptatie.3Belangrijkste doelstelling van de Stedenmissie is om 100 Europese steden voor 2030 te transformeren naar klimaatneutraliteit en zo de levenskwaliteit en duurzaamheid in Europa te verhogen.
Kunt aangeven hoe de gewenste Nederlandse actieve betrokkenheid, zoals benadrukt in de brief aan de Kamer van 25 april 2019 (Kamerstuk 22 112 Nr. 2791), bij het vervolgtraject van de Europese Klimaat Missie is ingevuld door de rijksoverheid en de betrokken ministeries? Welk ministerie heeft hier de regie en in welke inzet en acties heeft zich dit vertaald? Op welke manier levert deze Europese Klimaat Missie een bijdrage aan de doelen uit het Klimaatakkoord en de Klimaatwet?
Een belangrijk deel van de benodigde acties om de missies te bereiken, ligt op het gebied van onderzoek en innovatie. OCW en EZK verzorgen als verantwoordelijke ministeries voor Horizon Europe de coördinatie van de verschillende missies, ten behoeve van de opname in het Horizon Europe Werkprogramma. BZK en EZK voeren samen de regie over deze Stedenmissie en zijn vertegenwoordigd in de door de Europese Commissie georganiseerde gremia over de missie en de Horizon Europe programmering. De uitdagingen van de missies gaan verder dan alleen onderzoek en innovatie alleen. De Commissie heeft op 29 september 2021 een formele mededeling gedaan over de missies en daarmee de missies ook in de bredere beleidscontext geplaatst. Hierover wordt Uw Kamer in november middels een BNC-fiche geïnformeerd.
Vooruitlopend op de aanname van de missie is op 14 en 21 juni jl. het online evenement «100 Climate Neutral Cities in Europe by 2030» georganiseerd door RVO en het Enterprise Europe Netwerk. Dit in opdracht van de Ministeries van BZK, BZ en in samenwerking met VNG en FME (ondernemersorganisatie voor de technologische industrie). Doelgroepen voor dit event waren steden en bedrijfsleven.
Vanuit de missieraad voor de Stedenmissie en door verantwoordelijken voor de missie bij de Europese Commissie is zowel bij de opening van het evenement als in specifieke deelsessies toelichting gegeven over de missie, de onderwerpen en de stand van zaken rond de ontwikkeling. Tijdens het evenement stond de vraag centraal hoe steden geholpen kunnen worden om zo snel mogelijk klimaatneutraal te worden. Daarbij lag de focus op missiegedreven innovatie, investeringen en burgerparticipatie. Daarnaast heeft de rijksoverheid in de afgelopen periode met de VNG, met diverse individuele gemeenten en met het Klimaatverbond (de vereniging van decentrale overheden die samenwerken op het gebied van adaptatie en mitigatie) gesproken over hun interesse in deze missie.
Bij de uitwerking van de Stedenmissie is door de EU gekeken naar de Green Deal en in het verlengde daarvan het Fit-for-55-pakket dat deze zomer is gepresenteerd: de missie moet een meerwaarde hebben om het doel van 55% emissiereductie in 2030 en klimaatneutraliteit in 2050 dichterbij te brengen. De geselecteerde steden zijn koplopers voor de transitie die alle steden in Europa gaan doormaken: deze steden zetten in op klimaatneutraliteit in 2030, waar andere steden dat punt uiterlijk in 2050 bereikt moeten hebben. Daarmee zal de missie ook een bijdrage leveren aan de doelen uit het Klimaatakkoord en de Klimaatwet.
Deelt u de mening dat het voor deelnemende Nederlandse steden, organisaties en bedrijven essentieel is dat de Nederlandse overheid een actieve rol neemt bij invulling en vaststelling van het Stedelijk Klimaat Contract als één van de belangrijkste instrumenten om de Klimaat Missie te realiseren?
De doelen en ambities uit de missie onderschrijf ik. Of de rijksoverheid hierin een grote rol moet spelen en hoe dat vorm zou kunnen krijgen, is op dit moment nog niet duidelijk. BZK en EZK gaan hierover nader in gesprek met steden die voornemens zijn mee te doen. In de Stedenmissiewordt als één van de instrumenten het «Climate City Contract» – Stedelijk Klimaat Contract voorgesteld. Dit is geen juridisch bindend document, maar een Memorandum of Understanding dat wordt omschreven als: «een nieuw mechanisme om EU steun aan steden in de vorm van meer innovatie, betere regelgeving en geïntegreerde financiering. De ondertekening vindt plaats door de burgemeester namens de lokale overheid en lokale belanghebbenden, door de EC en door nationale of regionale autoriteiten.»4 Het Mission platform dat door de Commissie wordt opgericht helpt steden met het vormgeven van de contracten in co-creatie met nationale overheden, regionale overheden en lokale stakeholders. In de uitwerking van de voorgestelde missie is het aanmeld- en selectieproces gericht op de relatie tussen steden en de Europese Commissie. De keuze is aan steden om te participeren. De Commissie zet zich in dat de 100 deelnemende steden bestaan uit een divers palet aan steden. Zowel steden die al goed op weg zijn naar klimaatneutraliteit, als steden die nog in de startblokken staan kunnen geselecteerd worden voor de missie.
Bent u ermee bekend dat Nederland als EU-lidstaat geacht wordt een volwaardig ondertekenende partij te zijn van het op te stellen Stedelijk Klimaat Contract om de Klimaat Missie uit te voeren? Op welke manier bent u bereid dit (financieel) vorm te geven en wat gaan de Europese Commissie en de betrokken lokale overheden hiervan merken? Bij welk ministerie dienen belangstellende steden zich te melden?
Bij het Stedelijk Klimaat Contract staat de ondertekening door de burgemeester van de stad centraal. Daarnaast kunnen andere partijen, publiek en privaat, aanbevelingen ondertekenen. De nationale overheid kan een dergelijke partij zijn. Zoals bij vraag 3 aangegeven gaan BZK en EZK nader in gesprek met steden die voornemens zijn mee te doen aan deze missie. Op basis daarvan zal ik bepalen of de rijksoverheid ook medeondertekenaar zal zijn.
De opzet van de Integrale Kennis en Innovatieagenda van het Klimaatakkoord is eveneens missiegedreven. De middelen worden hierin dan ook missiegedreven ingezet. De kansen die de Stedenmissie biedt, worden afgewogen tegen andere (veelal nationale) mogelijkheden. We zetten in op de maatregelen met de meeste impact. Ik laat me daarbij op dit onderwerp adviseren door het missieteam voor missie B (Gebouwde Omgeving) van de Integrale Kennis en Innovatieagenda.
Team IRIS van RVO werkt als contactpunt voor organisaties die willen meedoen aan Horizon Europe. Daar kunnen organisaties terecht voor ondersteuning voor deelname aan de acties die voortvloeien uit het Horizon Europe Werkprogramma. Dit geldt ook voor steden die willen meedoen aan de Stedenmissie.
Deelt u tevens de mening dat deelname van de juiste Nederlandse steden aan de Klimaat Missie gebaat is bij effectieve en duidelijke selectiecriteria waaraan voldaan moet worden, waaronder bewezen triple helix inzet met betrokkenheid van burgers, kennisintensiteit op duurzaamheid klimaat en energie en scheiding van publieke geldstromen? Welke criteria zijn er vanuit de rijksoverheid al gedeeld met de Europese Commissie en hoe gaat u ervoor zorgen dat bovenstaande elementen eveneens onderdeel worden van de selectiecriteria?
De Commissie geeft aan dat steden zelf moeten beslissen of ze wel of niet een voorstel indienen. Centrale overheden hebben hierbij geen veto of verplichting om de aanvraag van individuele steden mede te ondertekenen. De door u genoemde selectiecriteria maken deel uit van de voorgestelde missie (zie o.a. Annex V – Selection Process and Criteria vanaf p. 39 van het document in bijlage). Het elegante van deze aanpak is juist de focus op de missie om klimaatneutrale steden te realiseren. De rijksoverheid ziet geen aanleiding hier extra randvoorwaarden aan toe te voegen. Wat het Rijk wel van belang vindt is de mate van betrokkenheid van de gemeente. Het is in dat kader positief te constateren dat een aantal gemeenteraden het indienen van een voorstel voor de Stedenmissie heeft omarmd.
De Commissie geeft aan dat maatschappelijk draagvlak en actieve betrokkenheid van burgers, bedrijfsleven en kennisinstellingen essentieel zijn om deze transitie naar klimaatneutraliteit te laten slagen. Het Rijk onderschrijft dit uitgangspunt. Hoe dit in de praktijk wordt georganiseerd zal per stad verschillen. Voor de acties die onder Horizon Europe worden opengesteld, gelden de reguliere criteria op basis van excellentie en impact.
Welke financiële bijdrage is er via de Europese Commissie vanuit Horizon Europe beschikbaar voor deelnemende Nederlandse steden? Op welke manier bent u voornemens de diverse beschikbare financiële Europese instrumenten, waaronder de Green Deal en Recovery and Resilience Facility, aan te spreken en in te zetten voor de realisatie van de Klimaat Missie in de deelnemende Nederlandse steden?
De missies als zodanig vormen onderdeel van de tweede pijler van Horizon Europe en beogen complementair te zijn aan de inspanningen vanuit de thematische clusters en partnerschappen onder deze pijler, maar ook aan andere onderdelen van Horizon Europe. Voor de eerste drie jaar van Horizon Europe is maximaal 10% van het jaarbudget van pijler twee beschikbaar voor missies5. De bedragen die per missie beschikbaar zijn onder het Horizon Europe Werkprogramma 2021–2022 worden momenteel besproken met lidstaten en vloeien voort uit de implementatieplannen. Voor de Stedenmissie is vooralsnog € 300 mln gereserveerd.
Voor de Stedenmissie zal het budget naar verwachting grotendeels ingezet worden voor onderzoek en innovatie, primair op vlak van transport en energie. Het gaat daarbij niet om vooraf geografisch geoormerkte bedragen aan landen of steden. Ook wordt hiermee de realisatie van een platform ter ondersteuning van steden in co-creatie van Stedelijke klimaatcontracten en met advies op vlak van investeringen en financiering mogelijk gemaakt.
De Europese Commissie verwacht voor de missies dat nationale en regionale overheden en de private sector zelf ook fors investeren en dat er vanuit andere relevante EU-programma’s bijgedragen zal worden. Hier kan de Commissie uiteraard geen garanties voor geven. Wel zal de Commissie aan geselecteerde steden een «mission label» toekennen. Dit kan dienen als een soort waarde keurmerk waarmee steden mogelijk een preferentiële behandeling krijgen bij andere fondsen. Tegelijk blijven de standaardregels van de diverse programma’s en regelingen van kracht.
Het is primair aan de steden om verschillende vormen van financiering aan elkaar te verbinden. RVO en de betrokken departementen kunnen hier in ondersteunen. Nationaal instrumentarium wordt breed ingezet op die onderwerpen waar de meeste impact te behalen is voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving. We hebben daarin geen «fast lane» voor de voorlopers gecreëerd en hebben ook niet die intentie. De betrokken departementen staan open voor signalen van steden met interesse in de missie.
Het rapport ‘AR6 Climate Change 2021: The Physical Science Basis’ van het IPCC |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het rapport «AR6 Climate Change 2021: The Physical Science Basis»?1
Ja.
Kunt u een uitgebreide reactie formuleren op dit rapport? Zo nee, waarom niet?
Ja. Een kabinetsappreciatie volgt in oktober.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat het «onbetwistbaar» en «onmiskenbaar» is dat de huidige opwarming wordt veroorzaakt door menselijke activiteiten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland is als IPCC-lid akkoord gegaan met de beleidssamenvatting van het Werkgroep I-rapport en de goedkeuring van het complete onderliggende rapport.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat de omvang van de recente veranderingen in het gehele klimaatsysteem en de huidige staat van vele aspecten van dat klimaatsysteem geen gelijke kent in het verleden van honderden tot duizenden jaren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat geen plek op de wereld meer ontkomt aan de gevolgen van door menselijk handelen veroorzaakte klimaatverandering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat de verbeterde kennis van klimaatprocessen, paleoklimaatbewijs en de reactie van het klimaatsysteem op toenemende stralingsforcering een nauwkeurigere schatting geeft van het evenwicht van de klimaatgevoeligheid van 3°C in vergelijking met AR5? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat een van de bevindingen van werkgroep I van IPCC is een meer nauwkeurige schatting van de gevoeligheid van het klimaatsysteem voor een toename van de concentraties van CO2 in de atmosfeer. De evenwichtsklimaatgevoeligheid voor een verdubbeling van de CO2-concentratie wordt nu geschat op 2,5–4°C tegen 1,5–4,5°C in het vorige IPCC AR5 Werkgroep I-rapport. De beste schatting van het evenwichtsklimaatgevoeligheid bedraagt 3°C.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat de mondiale oppervlaktetemperatuur onder alle beschouwde emissiescenario’s zal blijven stijgen tot ten minste het midden van de eeuw en dat de opwarming van de aarde van 1,5°C en 2°C in de 21e eeuw zal worden overschreden, tenzij de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen de komende decennia sterk wordt verminderd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat veel veranderingen in het klimaatsysteem (zoals een toename van de frequentie en intensiteit van extreme hitte, hittegolven op zee en zware neerslag, agrarische en ecologische droogtes in sommige regio's en het aandeel van intense tropische cyclonen, evenals verminderingen van Arctisch zee-ijs, sneeuwbedekking en permafrost) groter worden in directe relatie tot de toenemende opwarming van de aarde? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat voortdurende opwarming van de aarde naar verwachting de mondiale watercyclus verder zal intensiveren, inclusief de variabiliteit, de wereldwijde moessonneerslag en de ernst van natte en droge gebeurtenissen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat in scenario's met toenemende CO2-emissies de koolstofopslag van de oceaan en het land naar verwachting minder effectief zijn in het vertragen van de ophoping van CO2 in de atmosfeer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat veel veranderingen als gevolg van de uitstoot van broeikasgassen uit het verleden en de toekomst onomkeerbaar zijn gedurende eeuwen tot millennia, vooral veranderingen in de oceaan, ijskappen en het mondiale zeeniveau? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Wat zijn de vijf belangrijkste conclusies die u trekt uit dit IPCC rapport voor zover ze betrekking hebben op het Nederlandse kabinetsbeleid?
Een kabinetsappreciatie van het IPCC-rapport volgt in oktober.
Erkent u dat het economische systeem gebaseerd op groei aan zijn einde is en dat we toe moeten naar een economisch systeem binnen de grenzen van de aarde en waarbij we uitgaan van de brede welvaart?
Het kabinet erkent dat we toe moeten naar een economisch systeem binnen de grenzen van de aarde. Bij de beoordeling van beleid wordt reeds uitgegaan van een breed welvaartsbegrip en met specifiek beleid werken we aan de benodigde transities, waar ook economische kansen liggen voor Nederland.
Kent u het bericht «Snellere afsmelting Antarctica vormt grote bedreiging voor Nederland»?2
Ja.
Onderschrijft u de stelling dat de toekomst van Nederland op de lange termijn erg onzeker is doordat het ijsverlies op Antarctica sterk kan versnellen als de opwarming hoog uitpakt? Zo nee, waarom niet?
Het risico op het versneld smelten van Antarctisch ijs is relevant voor Nederland. Hoewel de kans dat dat gebeurt door IPCC vooralsnog wordt ingeschat als erg klein, heeft het potentieel een zeer grote impact: vele meters zeespiegelstijging met mogelijk al 2 meter zeespiegelstijging aan het eind van deze eeuw. Nederland heeft er dan ook op aangedrongen om deze conclusie op te nemen in de samenvatting van het IPCC-rapport. Op basis van het nieuwe IPCC-rapport werkt het KNMI aan een herziening van de nationale klimaatscenario's, waarin de gevolgen voor Nederland in groter detail worden beschreven. Hierbij zal ook rekening worden gehouden met de risico’s van versneld ijsverlies op Antarctica.
Onderschrijft u de stelling van de onderzoeker van het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) dat de cijfers over de zeespiegelstijging (afhankelijk van de hoogte van de CO2-uitstoot zullen de oceanen deze eeuw circa 32 tot 101 centimeter stijgen) een ondergrens zijn, aangezien zeespiegelstijging ontstaat uit bronnen waar grote onzekerheid over bestaat? Zo nee, waarom niet?
In de waarschijnlijke range van zeespiegelstijging in 2100 voor de 5 verschillende emissiescenario’s is geen rekening gehouden met de mogelijke bijdrage van de effecten van versneld afsmelten van ijs op Antarctica. Door IPCC wordt aangegeven dat in dat geval de zeespiegelstijging veel groter kan zijn, bijv. ongeveer een meter extra in 2100 in het hoogste emissiescenario.
Onderschrijft u de stelling van de onderzoeker van het NIOZ dat als het ijsverlies op Antarctica in de praktijk flink harder gaat, dit specifiek grote gevolgen voor Nederland heeft, aangezien Nederland bij sterke opwarming rond 2100 te maken krijgt met tot 8 procent meer zeespiegelstijging dan het wereldgemiddelde (in verband met het zwaartekrachteffect)? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat met name het afsmelten van Antarctisch ijs effecten heeft op de zeespiegelstijging voor de Nederlandse kust. Door afsmelting van Antarctisch ijs stijgt niet alleen het gemiddelde zeeniveau, maar neemt het zwaartekrachteffect van Antarctica af waardoor de zeespiegel extra stijgt op het Noordelijk halfrond.
Onderschrijft u de stelling van de onderzoeker van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) dat het cruciaal is zo snel mogelijk de omslag naar een CO2-vrije economie te maken, als we ons en ons nageslacht de tijd willen gunnen om een zeespiegelstijging van meer dan 1 à 2 meter zo lang mogelijk uit te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zeespiegelstijging gaat eeuwen tot millennia door na het stabiliseren van de opwarming. In het emissiescenario waarbij de opwarming aan het eind van deze eeuw tot ca. 2°C wordt beperkt, is de mogelijke zeespiegelstijging in 2300 0,5–3 meter en na 2.000 jaar 2–6 meter.
Kent u het bericht «Door klimaatverandering wordt Nederland heter, natter én droger»?3
Ja.
Erkent u dat het waarschijnlijk is dat er een verband is tussen door de mens veroorzaakte klimaatverandering en overstromingen en dus ook specifiek de overstroming in Limburg? Zo nee, hoe weerlegt u de uitleg van de IPCC wetenschapper dat dergelijke verbanden waarschijnlijk zijn?
Ja. Het IPCC geeft aan dat er een duidelijke relatie is tussen de door mensen veroorzaakte klimaatverandering en de toename van weersextremen, waaronder zware neerslag. In recent onderzoek is bevestigd dat ook de recente extreme neerslag in Limburg en omliggende regio’s in Duitsland en België te relateren is aan klimaatverandering.
Onderschrijft u de conclusie van de klimaatonderzoeker van het KNMI dat Nederland tussen twee hotspots van klimaatverandering in zit en hierdoor perioden van droogte en extreme neerslag naast elkaar toenemen? Zo nee, waarom niet?
De twee hotspots zijn het Arctisch gebied en het Middellandse Zee gebied. Beide warmen sterker op dan het wereldse gemiddelde. Noord-Europa wordt gemiddeld natter en het Middellandse Zee gebied gemiddeld droger. Het klimaatsignaal over Nederland voor temperatuur en neerslag is minder uitgesproken dan voor die twee gebieden. Droge zomers zullen in de zomer in Nederland vaker voorkomen. Ook zal er toename zijn in extreme neerslag. In het Klimaatsignaal ’21 van het KNMI dat later dit jaar uitkomt zal hier aandacht aan besteed worden. Een meer volledige analyse door het KNMI van de gevolgen van klimaatverandering voor Nederland zal in 2023 verschijnen.
Onderschrijft u de conclusie van de klimaatonderzoeker van het KNMI dat als er wordt geschreven dat het gemiddeld op aarde nog 5 graden warmer kan worden, dat dus betekent dat het gemiddeld boven land 7 of 8 graden warmer kan worden, ook in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het IPCC geeft aan dat de opwarming boven land sterker is dan gemiddeld. Het gemiddelde is gebaseerd op de opwarming boven land en boven de oceanen. De oceanen warmen minder snel op en drukken daarmee het gemiddelde.
Kent u het bericht «IPCC: klimaatverandering raakt nu hele wereld en wordt sterker»?4
Ja.
Onderschrijft u dat in hoeverre de opwarming in de toekomst doorzet, afhangt van het handelen van de mens? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Erkent u dat in het meest ambitieuze scenario (SSP1–1.9), waarbij de mensheid massaal inzet op duurzaamheid, de opwarming aan het einde van deze eeuw zal uitkomen op 1,4°C (tussen de 1,0°C en 1,8°C) en dat in het minst ambitieuze scenario (SSP5–8.5), waarbij de mens lang vasthoudt aan gebruik van fossiele brandstoffen, de opwarming oploopt tot 4,4°C (tussen de 3,3°C en 5,7°C)? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat een planeet met meer dan 4°C opwarming niet langer een leefbare planneet met een toekomstperspectief is? Zo nee, waarom niet?
De laatste inzichten in de effecten van klimaatverandering op natuurlijke en menselijke systemen en (on)mogelijkheden voor aanpassing bij verschillende niveau’s van mondiale temperatuurstijging komen aan de orde in het volgende IPCC rapport van Werkgroep II dat begin volgend jaar verschijnt.
Het recente IPCC rapport van werkgroep I, maar ook recente gebeurtenissen, maken al wel duidelijk dat klimaatverandering tot meer weer- en klimaatextremen leidt met zeer grote gevolgen voor de leefbaarheid van bepaalde gebieden, in termen van veiligheid, economische schade en bestaansmogelijkheden. Met voortgaande opwarming zullen die risico’s voor de leefbaarheid alleen maar groter worden en voor meer gebieden gaan gelden. Al eerder heeft de wereld in de Overeenkomst van Parijs geconcludeerd dat het doel van het Klimaatverdrag (UNFCCC), te weten «het vermijden van gevaarlijke menselijke verstoring van het klimaatsysteem» vraagt om de mondiale temperatuurstijging te beperken tot ruim beneden 2 en zo mogelijk 1,5°C in 2100. De bevindingen van het recente IPCC-rapport bevestigen het belang om die doelen van Parijs te halen.
Erkent u dat naarmate de temperatuur meer stijgt de kans op onomkeerbare tipping points groter wordt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het IPCC-rapport geeft aan dat de wetenschappelijke onzekerheid over die kantelpunten groot is, maar dat dat het risico op het bereiken van kantelpunten groter wordt met toenemende klimaatverandering.
Bent u zich ervan bewust dat áls het landen lukt hun huidige doelen te halen, de opwarming van de aarde op circa 2,0°C zal uitkomen rond 2050 en dat dit een te groot risico met zich meebrengt?
Het recente IPCC-rapport doet geen duidelijke uitspraken over de verwachting van de temperatuurstijging bij de huidige bijdragen onder de Overeenkomst van Parijs (Nationally Determined Contributions,NDC’s). Uit het laatste UNEP Emissions Gap Report 2020 is wel duidelijk dat met de bestaande NDC’s de doelen van Parijs niet in zicht zijn en de 2°C al in de loop van deze eeuw zal worden overschreden.
Bent u bereid om, in het licht van de wetenschappelijke inzichten van het IPCC, het Nederlandse klimaatbeleid dusdanig aan te scherpen, zodat Nederland zich maximaal inspant om de opwarming van de aarde zo snel mogelijk te beperken tot 1.5°C? Zo nee, waarom niet?
De kabinetsappreciatie van het IPCC-rapport volgt begin oktober. De discussie over eventuele aanpassing van Nederlandse klimaatdoelen acht het demissionaire kabinet een zaak voor een volgend kabinet.
Erkent u dat het aansporen van andere landen om hun ambities voor het terugbrengen van CO2-uitstoot te verscherpen u niet ontslaat van de plicht om zelf ook veel ambitieuzer klimaatbeleid te voeren dan u nu doet?5
Om de doelen van Parijs te halen zullen alle landen moeten bijdragen aan het beperken van de temperatuurstijging. De EU-landen hebben daarbij reeds hun verantwoordelijkheid genomen met het tonen van meer ambitie door het ophogen van de Europese doelstelling tot 55% reductie in 2030 ten opzichte van 1990 en het bereiken van klimaatneutraliteit in 2050. Zie voor Nederland het antwoord op vraag 29.
Kent u de uitspraak van Secretaris-Generaal van de UN dat dit rapport «de doodsklok moet luiden» voor kolen, olie en gas en deelt u deze uitspraak? Zo nee, waarom niet?6
Ja, die uitspraak is bekend. Het is duidelijk dat voor het bereiken van een klimaatneutrale toekomst het gebruik van fossiele brandstoffen zal moeten worden uitgefaseerd en zal moeten worden overgeschakeld naar duurzame bronnen en fossiel CO2-vrije brand- en grondstoffen. Dat brengt het risico van zogenaamde stranded assets voor fossiele investeringen met zich mee en vraagt van energiebedrijven tijdige omschakeling en inspelen op de kansen die nieuwe duurzame energiemarkten bieden. Op korte termijn is mondiaal met name de uitfasering van energieopwekking door kolen het meest urgent. Nederland werkt in eigen land en daarbuiten aan het stoppen daarvan. Verder zet het kabinet in op het decarboniseren van het gassysteem door middel van het vervangen van aardgas door elektriciteit, groen gas, duurzame waterstof en duurzame warmte. Deze omslag is echter niet van de ene op de andere dag gerealiseerd. De verwachting is dat aardgas de komende decennia nog noodzakelijk is voor bijvoorbeeld de productie van elektriciteit en de energie- en warmtebehoefte van huishoudens. Stoppen met aardgaswinning in Nederland lijkt in het kader van het terugbrengen van broeikasgassen contraproductief. In een recent onderzoek van het Oxford Institute for Energy Studies is berekend dat het vervangen van 1 miljard kubieke meter (1 BCM) in Nederland geproduceerd aardgas door geïmporteerd aardgas leidt tot minimaal 135.000 ton extra uitstoot van broeikasgassen.
Erkent u de conclusie dat het inmiddels onverantwoordelijk en roekeloos is nog naar nieuwe voorraden fossiele brandstoffen te speuren en bronnen te ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 31. Zolang er in Nederland nog vraag is naar aardgas, geeft het kabinet de voorkeur aan aardgas uit de Nederlandse kleine velden boven import uit het buitenland, omdat dit beter is voor het klimaat.
Erkent u dat uitstoot van de huidige geplande wereldwijde fossiele infrastructuur het emissiebudget dat er nog is – om een kans te hebben om onder de 1.5°C opwarming te blijven – ruimschoots overstijgt?7
Ja, dat is door het Internationaal Energieagentschap ook geconcludeerd in haar rapport Net Zero Roadmap (2021)
Erkent u dat Nederland – met Shell als één van de grootste fossiele bedrijven, met de grootste benzine overslaghaven ter wereld, als de op één na grootste exporteur van vlees en zuivel ter wereld en als een van de grootste financiële dienstverleners op het gebied van fossiele investeringen – een speciale verantwoordelijkheid heeft om, gezien de huidige en historische broeikasgasuitstoot die deze activiteiten veroorzaken, de noodzakelijke maatregelen te nemen om de opwarming van de aarde tegen te gaan?
Nederland is juridisch verantwoordelijk voor de uitstoot van broeikasgasemissies op haar grondgebied. Daar is het internationale klimaatbeleid op gebaseerd en geldt voor alle landen. Nederland levert met nationale maatregelen zijn bijdrage aan het realiseren van de klimaatdoelen van de Overeenkomst van Parijs.
De recente uitspraak in de civiele rechtszaak van Milieudefensie versus Royal Dutch Shell heeft duidelijk gemaakt dat de verantwoordelijkheid voor beperking van de uitstoot van Nederlandse bedrijven niet alleen bij de Nederlandse overheid, maar ook bij bedrijven zelf kan liggen. Over de implicaties van de Shell-zaak volgt dit najaar nog een aparte brief aan de Kamer.
Erkent u dat het huidige tekortschietende energie- en klimaatbeleid voor wat betreft uitstoot reductie, toekomstige generaties in gevaar brengt?
Het is duidelijk dat de reeds veroorzaakte veranderingen in het klimaatsysteem risico’s voor toekomstige generaties met zich meebrengt, bijvoorbeeld als gevolg van meer extremen weer- en klimaatvoorvallen en onomkeerbare zeespiegelstijging. Elke verdere mondiale opwarming zal die risico’s vergroten. Inzet van het kabinet is om de toename van die risico’s te beperken door bij te dragen aan het halen van de in het Overeenkomst van Parijs afgesproken mondiale temperatuurdoelen. Alleen een mondiale aanpak kan de risico’s van voortgaande klimaatverandering voor toekomstige generaties effectief beperken.
In de Urgenda-zaak is duidelijk geworden dat, hoewel de Nederlandse Staat haar internationale en Europese rechtelijke klimaatverplichtingen steeds heeft nageleefd, zij volgens de rechter toch meer had moeten doen en gehouden is haar emissies met ten minste 25% te verminderen t.o.v. 1990. Door het kabinet wordt gewerkt aan uitvoering van dit vonnis. Met het oog op nakomen van het Urgenda-vonnis en het 2030-doel uit de nationale Klimaatwet binnen bereik te brengen, heeft het demissionaire kabinet in het kader van de beleidsrijke begroting reeds een pakket van maatregelen uitgewerkt. Dat is op Prinsjesdag aan de Kamer gepresenteerd. Eventuele verdere stappen die nodig zijn – ook in het kader van de uitwerking van het Fit for 55% pakket – laat dit demissionaire kabinet aan de een volgend kabinet.
Erkent u dat het huidige demissionaire Kabinet bij monde van Minister Wiebes tijdens het debat over de Urgendazaak heeft verklaard dat «we eerder beter aan de veilige kant hadden kunnen blijven» met betrekking tot het klimaatbeleid?8
Die uitspraak is inderdaad door de voormalig Minister van EZK gedaan.
Stijgende energielasten door de vele windturbines, zonnepanelen, laadpalen, warmtepompen etc |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Netbeheerders waarschuwen: «Iedereen gaat last krijgen van krapte op stroomnet»»1 en «Hogere energiekosten door vele Tesla’s, zonnepanelen en windmolens»?2
Ja.
Hoe reageert u op de waarschuwing van de netbeheerders dat «de samenleving in toenemende mate last gaat krijgen van de schaarste op het stroomnet» als gevolg van de energietransitie (de toename van windturbines, zonnepanelen, laadpalen, warmtepompen etc.)? Deelt u de conclusie dat dit eenvoudig op te lossen is, namelijk door onmiddellijk met uw onzinnige, geldverslindende energietransitie te stoppen?
Ik ben mij terdege bewust van de transportschaarste die speelt op het elektriciteitsnet. De schaarste wordt voor een deel veroorzaakt door de toegenomen invoeding van hernieuwbare elektriciteit, maar ook deels door het toenemende elektrificeren van onze economie. Ik verwijs u hierbij ook naar brieven over dit onderwerp die mijn ambtsvoorgangers hebben gestuurd (Kamerstukken 29 023, nrs. 260 & 268 en 30 196, nr. 669).
Deelt u de mening dat energie een basisbehoefte is en voor iedereen beschikbaar én betaalbaar dient te zijn? Zo ja, hoe valt dat te rijmen met de uitspraak van Alliander-topman dat «toegang tot energie altijd een vanzelfsprekendheid is geweest, maar dat dat niet langer houdbaar is»?
Ja, energie is een basisbehoefte en dient voor iedereen bereikbaar en betaalbaar te zijn. Dat wil echter niet zeggen dat de hiervoor beschikbare transportcapaciteit voor nieuwe aanvragers ook in ieder geval onmiddellijk gerealiseerd kan worden. Netbeheerders moeten ondanks de krapte op het net uiteindelijk iedereen van een aansluiting en transportcapaciteit voorzien. Dit kan gezien de toegenomen vraag naar transportcapaciteit wat langer duren dan nu het geval is. Ik zie de uitspraak dan ook vooral als een oproep om in contact te blijven met de netbeheerder en slim en efficiënt gebruik te maken van de bestaande capaciteit van het elektriciteitsnet.
Bent u ervan op de hoogte dat ons huidige elektriciteitsnet een hoge mate van betrouwbaarheid kent, namelijk een beschikbaarheid van stroom van 99%? Wilt u dit werkelijk met uw rampzalige, onbetaalbare energietransitie om zeep helpen?
Het Nederlandse elektriciteitsnet kent inderdaad een hoge mate van betrouwbaarheid. Het borgen van de betrouwbaarheid van het elektriciteitsnet is één van de kerntaken van de Nederlandse netbeheerders. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet hier als toezichthouder op toe. Hierbij is geen sprake van een wettelijk minimale gestelde beschikbaarheid van het elektriciteitsnet. Netbeheerders worden via zogenaamde kwaliteitsregulering door de ACM gestimuleerd om onderbreking van de elektriciteitsvoorziening zo laag mogelijk te houden. Het maakt voor de betrouwbaarheid van het net op zich niet uit wat de methode van elektriciteitsopwekking is.
Welk effect heeft de energietransitie de komende jaren – uitgesplitst per jaar – op bovengenoemd percentage? Welke minimale beschikbaarheid van stroom vindt u acceptabel?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de conclusie dat het te bizar voor woorden is dat het elektriciteitsnet voor maar liefst 102 miljard euro3 moet worden uitgebreid om alle windturbines, zonnepanelen, laadpalen, warmtepompen etc. überhaupt aan te kunnen sluiten en dat de energierekening hierdoor onvermijdelijk nog verder zal stijgen?
Nee, die conclusie deel ik niet. De investeringen van de netbeheerders, zoals berekend door PricewaterhouseCoopers, is niet alleen voor de energietransitie. Hierbij zijn ook de investeringen voor beheer en onderhoud van het bestaande en toekomstige net meegenomen en daarnaast ook voor aansluitingen met betrekking tot economische groei en voor het aansluiten van nieuwbouwwoningen.
Door de investeringen voor al deze aspecten van de elektriciteitsnetten gaan netbeheerders naar verwachting geleidelijk meer kosten maken. Het is niet ongebruikelijk dat de nettarieven voor huishoudens, net als de nettarieven voor bedrijven, kunnen stijgen als gevolg van de benodigde investeringen in de elektriciteitsnetten. De ACM ziet er op toe dat netbeheerders niet meer dan de efficiënte kosten in rekening brengen. Deze investeringen dragen bij aan de gewenste energietransitie en stellen de afnemers in staat om te verduurzamen.
De ontwikkeling van de nettarieven is van diverse factoren afhankelijk (waaronder de marktrente) en is dus onzeker. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks integraal alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Deelt u de conclusie dat het ronduit schandalig is dat huishoudens middels een verder stijgende energierekening moeten opdraaien voor de uitbreiding van het elektriciteitsnet, zodat de grachtengordel-D66’ers en -GroenLinksers hun Tesla’s kunnen blijven opladen, terwijl die huishoudens zelf zo’n peperdure elektrische auto niet kunnen betalen?
Nee, deze conclusie deel ik niet en ik ben vanwege het Europese kader niet bevoegd om tarieven van netbeheerders vast te stellen. Dit is een taak van de ACM. De ACM ziet er op toe dat netbeheerders niet meer dan de efficiënte kosten in rekening brengen. Het is de verwachting dat netbeheerders als gevolg van investeringen in het net geleidelijk meer kosten maken, dit heeft ook invloed op de tarieven.
De kosten van netbeheerders (inclusief de kosten voor netverzwaring) worden verdeeld over alle gebruikers. Dit zijn zowel huishoudens als bedrijven.
Hier gelden als uitgangspunten dat de tarieven non-discriminatoir, transparant en kosten-reflecterend zijn. De tarieven voor huishoudelijke aansluitingen zijn momenteel gebaseerd zijn op het netgebruik van een gemiddeld huishouden en de netbeheerders onderzoeken op dit moment welke alternatieven er zijn voor de huidige tariefstructuur. Zie hierover ook de beantwoording op vragen van het lid Grinwis (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3339).
Hoe reageert u op de stellingname van netbeheerder Stedin «dat de energietransitie gewoon geld kost en dat we dat met z’n allen gaan betalen»? Deelt u de mening dat dit wel héél makkelijk kletsen is? Gaat u simpelweg voorkomen dat netbeheerders hun tarieven verhogen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de onhaalbaarheid en onbetaalbaarheid van de energietransitie haaks staan op uw herhaaldelijke – valse – belofte dat deze «haalbaar en betaalbaar» zou zijn?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat de energietransitie haalbaar en betaalbaar moet zijn. Uit het rapport van Planbureau voor de Leefomgeving, «Meten met twee maten» uit december 2018 blijkt dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent. Ook uit Europese rapportages, zoals het EU Energy Poverty Observatory (EPOV), volgt dat energiearmoede in Nederland relatief beperkt is. Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van het huishouden. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks integraal alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Wanneer trekt u de onvermijdelijke conclusie dat de energietransitie (1) onzinnig, (2) onmogelijk en (3) onbetaalbaar is? Wanneer zorgt u ervoor dat de energierekening substantieel omlaag gaat?
Het is van belang dat we als Nederland gezamenlijk met andere landen inzetten op het beperken van klimaatverandering. Zonder klimaatbeleid zullen de kosten van klimaatverandering in Nederland naar verwachting sterk toenemen door effecten als wateroverlast, droogte en hittestress. Daarom werkt het kabinet samen met bedrijven, maatschappelijke organisaties en decentrale overheden aan de uitvoering van het Klimaatakkoord.
Zoals eerder aangegeven wil het kabinet dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is en streeft het kabinet ernaar om het klimaatbeleid kosteneffectief vorm te geven. Volgens het beeld van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) van begin dit jaar stijgen de energiebelastingen voor een huishouden met een gemiddeld verbruik niet in 2021 ten opzichte van 2020, conform de afspraken in het Klimaatakkoord. Daarnaast heeft het kabinet ook oog voor de lastenverdeling. Daarom zijn, conform de afspraken in het Klimaatakkoord, de ODE-tarieven voor grootverbruikers verhoogd zodat huishoudens een derde in plaats van de helft van de ODE-opbrengst betalen. Door de wijzigingen zijn de lasten voor huishoudens verlaagd, de grootverbruikerstarieven verhoogd en is het kleine mkb zoveel mogelijk ontzien. Het kabinet monitort de ontwikkeling van de energierekening nauwgezet. Het CBS en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) publiceren vanaf 2020 jaarlijks een update van de energierekening van huishoudens.
Het bericht: "NVDE: volgend jaar twee miljard euro extra voor klimaat, vooral voor duurzame warmte" |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «NVDE: volgend jaar twee miljard euro extra voor klimaat, vooral voor duurzame warmte»1 en het hieraan verbonden rapport van CE Delft2, dat is opgesteld in opdracht van de NVDE (Nederlandse Vereniging voor Duurzame Energie)?
Ja.
Op welke manier en in hoeverre betrekt u de inzichten uit het rapport «Beter benutten van SDE++-budgetten» bij de uitvoering van de motie-Grinwis c.s. (Kamerstuk 35 668, nr. 35) inzake overprogrammering, te beginnen in de aanstaande najaarsronde van de SDE++? Wat is de stand van de zaken met betrekking tot de uitvoering van deze motie? Hoe wordt bevorderd dat reserves in de SDE++ kleiner worden in plaats van nog groter?
Voor elke SDE+(+) ronde wordt gekeken naar de beschikbare middelen en de interesse van de markt. In de komende openstelling (SDE++ 2021) wordt een verplichtingenbudget van € 5 miljard open gesteld. Bij het vaststellen van dit budget is er rekening mee gehouden dat (1) een deel van de projecten uiteindelijk niet door gaat of minder produceert en (2) niet de maximale subsidie aan projecten hoeft te worden uitgekeerd, omdat de energieprijzen en ETS-prijs in de toekomst stijgen. Het openstellingsbudget is hierdoor hoger dan de beschikbare middelen voor de SDE++ op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Hierdoor wordt zoveel mogelijk voorkomen dat de reserves in de SDE++ oplopen, zoals uw Kamer heeft verzocht met de motie-Grinwis c.s. (Kamerstuk 35 668, nr. 35).3
Op basis van de laatste ramingen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) is de verwachting dat, gelet op de huidige stand van de energieprijzen, de komende jaren een beroep gedaan zal worden op de middelen in de reserve om tekorten in de uitgaven voor de SDE, SDE+ en SDE++ te dekken. De begrotingsreserve zal in dat geval kleiner worden. Daarnaast zal de begrotingsreserve bij het aantreden van een nieuw kabinet worden «geleegd». Een nieuw kabinet stelt bij zijn aantreden een nieuw uitgavenkader vast. Een geactualiseerde raming van de uitgaven voor duurzame energieproductie maakt onderdeel uit van de uitgaven onder dat kader. Een deel daarvan betreft de vertraagde uitgaven waarvoor de middelen in de reserve zitten. Om die reden wordt op dat moment de begrotingsreserve «geleegd» en worden de middelen toegevoegd aan de bestaande begroting en meerjarenramingen naar de op dat moment actuele inzichten.
Deelt u eigenlijk de zorg van de NVDE dat, tegen de achtergrond van de gesloten Europese Green Deal en de daardoor waarschijnlijk verder oplopende ETS-prijs, de huidige werkwijze in de SDE++ waarschijnlijk zal leiden tot lagere SDE-uitgaven dan op voorhand begroot, terwijl tegelijkertijd het tot op heden geen sinecure blijkt de klimaatdoelen te halen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet u daarmee?
Nee, die zorg deel ik niet. De ramingen van de SDE++ worden halfjaarlijks herijkt op basis van de op dat moment meest recente inzichten over onder andere de ETS-prijs zoals deze door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) worden ingeschat. Daarbij wordt voorafgaand aan iedere openstelling gekeken welk budget kan worden opengesteld, gelet op zowel de beschikbare middelen als het aantal verwachte projecten. Op het moment dat bijvoorbeeld blijkt dat de ETS-prijs hoger uitvalt dan eerder is verwacht, leidt de huidige systematiek tot meer ruimte in de beschikbare middelen en daarmee tot een hoger openstellingsbudget. Op deze manier borg ik dat er geen middelen op de plank blijven liggen, terwijl de doelstellingen niet worden gerealiseerd. Tevens wordt er op deze wijze voor gezorgd dat er voldoende middelen zijn om aan de verplichtingen voor de verschillende projecten te doen.
Deelt u de constatering van CE Delft dat de kans op over- dan wel onderuitputting sterk afhankelijk is van de gehanteerde energieprijs- en CO2-prijsscenario’s? Deelt u de analyse can CE Delft dat de COVID-19-dip te veel doorwerkt in de neerwaartse bijstelling van de energieprijzen in het kader van de begroting voor 2022 en dat daarmee het risico op overuitputting dreigt te worden overschat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dat gecorrigeerd teneinde een onjuist beeld van het verloop van de begrotingsreserve in de begroting en daarmee een te terughoudende verstrekking van SDE-beschikkingen te voorkomen?
Ik deel de constatering van CE Delft dat de kans op over- dan wel onderuitputting sterk afhankelijk is van de gehanteerde energieprijs- en CO2-prijsscenario’s. Dit is een logisch gevolg van het gegeven dat de SDE++ subsidies meebewegen met de energie-en CO2-prijzen. Daarom worden deze ook zorgvuldig geraamd. Ik deel daarbij niet de constatering dat in de huidige ramingen te veel zou worden uitgegaan van kortetermijneffecten zoals de gevolgen van COVID-19.
In de ramingen wordt namelijk uitgegaan van de prijsontwikkeling op de lange termijn, aangezien de SDE++ verplichtingen over een periode van maximaal 20 jaar tot uitbetalingen leiden. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 worden de ramingen periodiek herijkt, zodat een eventuele hogere ETS-prijs leidt tot een hoger verplichtingenbudget.
Omdat deze effecten jaarlijks sterk kunnen schommelen is juist de begrotingsreserve ingesteld, zodat de middelen beschikbaar blijven voor het doel, namelijk het bevorderen van energie- en klimaattransitie door hernieuwbare energieproductie en CO2-reductie. Daarmee worden eenmalige effecten gemitigeerd. Overigens wil ik het beeld wegnemen dat er op dit moment miljarden op de plank blijven liggen en dus beschikbaar zijn voor extra uitgaven. De middelen in de reserve zijn bedoeld om tekorten in de komende jaren op de kasuitgaven van reeds beschikte projecten te dekken. Er zit op basis van de laatste inzichten geen vrije ruimte in de ramingen.
Wat is uw reactie op de volgende conclusie uit het rapport: «ondanks dat het doel leidend is, zien we dat de 2020-doelen op het gebied van hernieuwbare energie (aandeel van 14%) en CO2-reductie (Urgenda) niet gehaald worden»? Als u deze conclusie deelt, welke verbeteringen in bijvoorbeeld ramings-, begrotings- en SDE-systematiek zou u willen doorvoeren om te voorkomen dat deze conclusie dit en komende jaren bewaarheid wordt?
De genoemde klimaat- en hernieuwbare energiedoelen worden ondersteund door een divers palet aan (subsidie)instrumenten, beprijzing van energie/CO2 en verplichtingen/normstellingen. De SDE++ is daarvan een onderdeel, maar niet het enige instrument. Het geheel is besloten met het Klimaatakkoord en wordt regelmatig herzien. Wel bekijk ik elk jaar welke maatregelen binnen de SDE++ kunnen worden genomen om de kasuitgaven zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij de beschikbare middelen. Ik zie de studie van CE Delft en deze vragen dan ook als een aanmoediging om dat te blijven doen, bijvoorbeeld de suggestie om te blijven bewaken dat middelen beschikbaar blijven voor de energie- en klimaattransitie.
Bent u voornemens de aanbevelingen uit het bovengenoemde rapport die zien op het voorkomen dat de omvang van de begrotingsreserve te ver oploopt over te nemen, zoals de introductie van een mechanisme waardoor de omvang niet te ver kan oplopen, bijvoorbeeld door ieder jaar dat de begrotingsreserve uitstijgt tot meer dan 50% van de omvang van de jaarlijkse geraamde kasmiddelen (circa € 1,7 mld.), 20% van het overschot toe te voegen aan het SDE++-openstellingsbudget? Zo nee, waarom niet?
Nee, het overnemen van de betreffende aanbevelingen leidt mijn inziens niet tot een betere benutting van beschikbare middelen. Daarbij geldt dat het bij het bepalen van het openstellingsbudget niet alleen van belang is om rekening te houden met de beschikbare middelen, inclusief de middelen in de begrotingsreserve, maar ook met het aantal verwachte projecten. De door CE Delft voorgestelde mechanismen maken een dergelijke afweging onmogelijk.
Bent u voornemens om de aanbevelingen van het rapport die zien op het voorkomen van het oplopen van de omvang begrotingsreserve over te nemen, bijvoorbeeld door het gebruik van een meer actuele raming van energie- en CO2-prijzen als basis voor de beschikbare middelen van de SDE++ te nemen en/of door de introductie van een «statiegeldregeling» om het gehalte non-realisatie te verkleinen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voornemens om de meest actuele inzichten van de energie- en CO2-prijzen – op basis van de meest recente KEV – te gebruiken voor het bepalen van het openstellingsbudget van de SDE++. Daarnaast probeer ik non-realisatie van projecten zoveel mogelijk te voorkomen. Zo optimaliseer ik de indieningseisen voor de diverse categorieën, zodat partijen voldoende ver zijn met hun project om later non-realisatie te voorkomen. Te hoge indieningseisen leiden er echter toe dat indieners van projecten meer voorbereidingen moeten treffen en deze bekostigen, zonder dat zij nog zekerheid van subsidie hebben. Een «statiegeldregeling» om het niet doorgaan van projecten verder te reduceren (door een boete op non-realisatie te introduceren) wil ik niet invoeren. Deze al eerder verkende maatregel heeft als nadeel dat een dergelijke boete met name kleine partijen zoals energie-coöperaties kan ontmoedigen om een subsidieaanvraag te doen.
Bent u voornemens de aanbeveling van het rapport om de transparantie van de budgettering van de SDE++ te vergroten over te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ja, bij elke brief over de openstelling van de SDE++ informeer ik uw Kamer zo goed mogelijk over de effecten op de kasuitgaven van de SDE+. De suggesties uit het rapport neem ik hierbij over.
Deelt u de mening dat de conclusies van dit rapport mede aanleiding vormen tot het prioriteit geven aan de uitvoering van de motie-Grinwis/Bontenbal (Kamerstuk 32 813, nr. 791) over de voor- en nadelen van een schot voor warmte in de SDE++ in kaart brengen? Bent u bereid om nog voor de openstelling van de SDE++-najaarsronde in oktober deze motie uit te voeren, of in ieder geval in de aankomende subsidieronde duurzame warmteprojecten – bijvoorbeeld in de glastuinbouw – meer kans op realisatie te bieden? Bent u daarbij bereid zover te gaan als de oproep van de NVDE, namelijk om 2 miljard euro effectief in te zetten voor duurzame warmte? Zo nee, waarom niet?
De motie over de voor- en nadelen van een schot voor warmte in de SDE++ zal ik dit najaar uitvoeren, nadat ik ook de eerste resultaten van de SDE++ ronde 2021 heb. Deze kan ik dan betrekken bij de gevraagde analyse. Hierover zal ik de Tweede Kamer op dat moment informeren.
Tevens werk ik aan verbeteringen in de SDE++ voor o.a. warmte, zowel in de reeds gepubliceerde regeling voor de SDE++ 2021 als in de voorbereiding voor de SDE++ 2022, waarvoor recent een marktconsultatie door PBL is gehouden. Wijzigingen die hieruit volgen, zal ik verwerken in de openstelling van de SDE++ 2022 en verder. Ik ben niet voornemens om nog voor openstelling van de SDE++ 2021 aanpassingen door te voeren, omdat deze regeling over een iets minder dan een maand wordt opengesteld.
Wat kunt u nog doen aan de tariefstelling van de ODE, zodanig dat elektrificatie in het midden- en kleinnbeddrijf, met name in de glastuinbouw, niet langer wordt afgestraft maar voortaan wordt aangemoedigd, aangezien uit de «Evaluatie ODE»3 immers zonneklaar blijkt dat, gemeten naar energie-inhoud – euro per GJ – en CO2, de ODE op elektriciteit in de eerste drie tariefschijven relatief veel te zwaar wordt belast? Ziet u dat ook zo? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt en wilt u daarmee nog doen met het oog op de begroting voor 2022?
In de evaluatie van de Energiebelasting (EB) en de evaluatie en toekomstverkenning van de Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie (ODE) is geconcludeerd dat de tariefstructuur van gas en elektriciteit niet in evenwicht is en op verschillende plekken niet goed aansluit bij de externe kosten van het energieverbruik. Voor het verbruik van gas kan de glastuinbouwsector daarnaast gebruik maken van een verlaagd tarief in de EB voor de glastuinbouwsector of de (generieke) wkk-vrijstelling. Deze regelingen drukken de beprijzing van gas.
Daarbij wordt verder geconcludeerd dat de CO2-emissie van de gemiddelde elektriciteitsmix snel afneemt richting 2030 en zal gegeven het huidige tariefverschil de ongelijke prikkelwerking verder toenemen ten nadele van elektriciteit. Ten slotte wordt geconcludeerd dat het met oog op de energietransitie wenselijk is zo veel mogelijk energiegebruikers te beprijzen met gelijke tarieven per eenheid CO2 en het aantal vrijstellingen en verlaagde tarieven te beperken. Vanwege de koppeling tussen de EB en de ODE is het van belang om een eventuele aanpassing van de tarieven in samenhang te bezien. Besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet.
Follow the Money over Nordstream 2 en Werkgroep Energie |
|
Jasper van Dijk , Kati Piri (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel van Follow the Money over de werkzaamheden van de zogeheten Werkgroep Energie, waarin vertegenwoordigers van de Nederlandse en Russische staat en bedrijven als Shell en Gazprom vergaderden over o.a. de energietransitie, importsubstitutie en tal van aardgasgerelateerde zaken?1
Ja.
Is het juist dat deze werkgroep, drie jaar nadat MH17 en de Russische annexatie van de Krim aanleiding waren geweest voor het opschorten ervan, weer actief werd op verzoek van de Russische viceminister van Energie, Kirill Molodstov? Waarom beweerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken in maart 2021 dan dat het initiatief van Nederlandse zijde kwam?
Zowel Nederland als Rusland waren voorstander van het hervatten van de technische energiewerkgroep op ambtelijk niveau. Hierover is verschillende keren contact geweest, inclusief via een brief van de voormalige Russische viceminister van Energie, de heer Molodtsov (in Rusland zitten viceministers niet in het kabinet en daarmee zijn zij een logische gesprekspartner op hoogambtelijk niveau). Nederland heeft uiteindelijk het initiatief genomen om de werkgroep in 2018 te organiseren in Den Haag.
Deze energiewerkgroep is één van de technische werkgroepen onder de Nederlands-Russische Gemengde Economische Commissie (GEC), waarin op ambtelijk niveau met Rusland een dialoog wordt gevoerd. Andere werkgroepen onder deze GEC zijn gericht op innovatie, landbouw, gezondheidszorg en transport. De GEC zelf vindt plaats op ministerieel niveau. Nederland is één van de weinige EU-lidstaten, die ook soortgelijke fora kennen, die dit sinds 2013 niet heeft hervat op politiek niveau.
Waarom is er in een brief gedateerd op 8 februari 2018 bij monde van de Directeur-Generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen op aangedrongen dat «De besprekingen [in de Werkgroep Energie] ... zo concreet mogelijk moeten zijn» en stelde hij voor: «de gemaakte afspraken vast te leggen in een protocol»?
Zoals uiteengezet in de Ruslandbrief2 van het kabinet, staat het kabinet een beleid voor waarin druk en dialoog worden gecombineerd. Daarbij wordt tevens ingezet op het openhouden van de communicatiekanalen met Rusland en het zoeken naar mogelijkheden voor functionele samenwerking op basis van gemeenschappelijke belangen, zoals ten aanzien van de bilaterale economische betrekkingen en de energierelatie. Met de energiewerkgroep wil de Nederlandse overheid de bilaterale energierelatie met Rusland ook op overheidsniveau onderhouden en daarbij vooral inzetten op meer kennisuitwisseling en samenwerking op het gebied van de energietransitie. De door u geciteerde passage uit genoemde brief dient in dit licht te worden bezien. Dit blijkt ook uit het voor uw Kamer bijgevoegde protocol van de energiewerkgroep van 2018, waarin staat dat beide zijden de mogelijkheden willen onderzoeken voor kennisuitwisseling op het gebied van de energietransitie, namelijk energieopslag, energie efficiëntie en waste-to-energy. Er was (en is) geen sprake van afspraken over specifieke energieprojecten, zoals Nord Stream 2.
Hoe kan het dat de Minister-President in een debat met de Kamer afgelopen maart, nadat hij dit tijdens een pauze «nog even expliciet had gecheckt», toch verklaard heeft dat er in de Werkgroep Energie «gewoon gepraat wordt over diverse energieprojecten», maar dat daar «geen afspraken over gemaakt worden»?2
Zoals de Minister-President uw Kamer informeerde in een debat op 24 maart jl.4 en ook staat in het overzicht van de besprekingen in de energiewerkgroep in 2018 en 20205, dat uw Kamer toeging op 6 april jl. in reactie op de motie van Van Ojik c.s.6, zijn er geen afspraken gemaakt over specifieke energieprojecten, zoals Nord Stream 2. Een aantal deelnemers aan de energiewerkgroep gaf informatie over hun betrokkenheid bij specifieke energieprojecten, zoals Nord Stream 2. Vanuit de Nederlandse overheid is niet ingegaan op specifieke energieprojecten, zoals ook blijkt uit de in het kader van de WOB-verzoeken van Follow the Money gedeelde spreekpunten voor de Nederlandse ambtenaren die deelnamen aan de energiewerkgroep7.
Welke afspraken zijn er sinds de herstart allemaal gemaakt in de Werkgroep Energie? Welke formele status hebben deze afspraken?
Beide zijden hebben tijdens de energiewerkgroepen in 2018 en 2020 afgesproken om mogelijkheden voor kennisuitwisseling op het gebied van de energietransitie te onderzoeken, zoals genoemd in het antwoord op vraag 3. Deze intentie van beide zijden kan worden gezien als een afspraak. Overigens is hieraan vooralsnog geen nadere invulling gegeven; de inhoud van het voor uw Kamer bijgevoegde protocol heeft ook geen formele status. Verder is er geen sprake van afspraken.
Hebben of hadden sommige van de gemaakte afspraken direct of indirect betrekking op de aanleg, gewenste status of het toekomstig gebruik van de Nord Stream 2 aardgaspijplijn?
Nee. Er zijn door de Nederlandse overheid geen afspraken gemaakt die direct of indirect betrekking hebben op Nord Stream 2. Dit blijkt ook uit de weergave van de besprekingen die uw Kamer is toegegaan en uit het bijgevoegde protocol van de energiewerkgroep.
In hoeverre staan één of meerdere van de gemaakte afspraken op gespannen voet met de formele sanctiepakketten die Nederland en de EU in de afgelopen jaren jegens Rusland hebben ingesteld?
Er is geen sprake van afspraken die op enigerlei wijze op gespannen voet staan met de formele sanctiepakketten jegens Rusland die de afgelopen jaren in EU-verband zijn ingesteld. Daarnaast is over deze sanctiepakketten door de Nederlandse overheid niet gesproken met de Russische overheid.
Is er – en zo ja door wie – een protocol voor (afspraken uit) de Werkgroep Energie opgesteld, en is daaraan ook ministeriële goedkeuring verleend?
Het protocol over de energiewerkgroep in 2018, opgesteld door ambtenaren van beide zijden, is als bijlage8 toegevoegd. Er is geen ministeriële goedkeuring aan dit protocol verleend. Van de energiewerkgroep in 2020 is geen protocol opgesteld. Aangezien deze werkgroep plaatsvond in Moskou, was het aan de Russische zijde om hiervan een conceptversie op te stellen, maar dat is vooralsnog niet gebeurd.
Bent u bereid om het volledige protocol, dat kennelijk wordt aangeduid als «PROTOCOL NL-RF ENERGY WORKING GROUP 2018», alsnog openbaar te maken en in ieder geval zo spoedig mogelijk met de Tweede Kamer te delen?
Ja, dit treft u als bijlage9 aan.
Zijn er nog meer protocollen opgesteld, ook over het besloten overleg waarbij alleen vertegenwoordigers van beide overheden bij waren en zo ja, bent u bereid deze ook met de Tweede Kamer te delen?
Er hebben sinds 2018 twee energiewerkgroepen plaatsgevonden. Daarbij hebben er geen besloten overleggen plaatsgevonden; alle sessies stonden open voor alle deelnemers vanuit overheden, bedrijven en kenniscentra (beide keren betrof het in totaal circa 40 deelnemers). Zoals blijkt uit een document dat is gedeeld in het kader van de WOB-verzoeken van Follow the Money, is aanvankelijk gesuggereerd om ook een besloten sessie voor overheidsfunctionarissen te organiseren, maar hiervan is uiteindelijk afgezien. Alleen van de energiewerkgroep van 2018 is een protocol opgesteld. Van andere protocollen over beide energiewerkgroepen, of anderszins documenten of mondelinge afspraken met de Russische overheid, is geen sprake.
Deelt u de mening dat de bevindingen uit de door Follow the Money gestartte WOB-procedure op zijn minst de schijn wekken dat u het dictum van de motie van Ojik c.s. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1649) – «verzoekt de regering inzicht te geven in de uitkomsten van de bilaterale besprekingen met Rusland in de Werkgroep Energie» – niet juist en/of volledig heeft uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Van het onjuist informeren van de Kamer is geen sprake; het overzicht van de besprekingen, dat uw Kamer eerder ontving10, geeft een goede weergave van de besprekingen.
Wordt het niet eens tijd dat u erkent dat de Nord Stream 2 pijplijn (a) veel meer is dan een «louter commercieel» project, (b) tevens een geo-politiek instrument behelst voor de Russische overheid, (c) raakt aan een direct financieel belang van mede-investeerder Shell in het project; én (d) raakt aan de ambitie van Nederland om de komende decennia de «gasrotonde» van Europa te blijven?
Zoals bekend, heeft het kabinet een neutrale positie over Nord Stream 2 en ziet het deze gaspijpleiding als een commercieel project, waarbij het zich rekenschap geeft van de geopolitieke aspecten.
Is het u bekend dat de Verenigde Staten en Duitsland vorige week een «overeenkomst» hebben bereikt over Noord Stream 2?3
Ja.
Wat is de exacte inhoud en status van deze «overeenkomst»? Hoe verhoudt dit zich eigenlijk tot de formele Europese besluitvorming over de vraag of de Nord Stream 2 onder de concurrentieregels van de geliberaliseerde Europese gasmarkt dient te vallen?
De Verenigde Staten en Duitsland hebben op 21 juli jl. een gezamenlijke verklaring12 doen uitgaan, waarin alle onderdelen van dit bilaterale akkoord over Nord Stream 2 worden benoemd. Voor de exacte inhoud van het akkoord verwijzen wij dan ook naar deze verklaring.
In het akkoord onderstreept de Duitse regering nog eens dat zij zich zal houden aan, zowel de letter als de geest van, het derde energiepakket met betrekking tot Nord Stream 2 onder Duitse jurisdictie om ontbundeling en toegang voor derden te waarborgen.
Zoals eerder toegelicht aan uw Kamer, wordt de EU-gasrichtlijn strikt toegepast op Nord Stream 2 en is er op het moment geen reden om te verwachten dat hier verandering in komt. Op 25 augustus jl. heeft het regionale Gerechtshof in Düsseldorf geoordeeld dat Nord Stream 2 AG (de eigenaar van de pijpleiding) niet in aanmerking komt voor een «afwijking» van bepalingen uit deze richtlijn en daarmee is het desbetreffende besluit van de Duitse energietoezichthouder in stand gebleven. Nord Stream 2 AG kan tegen dit oordeel nog in beroep gaan bij het Duitse Hooggerechtshof.
Hoe geloofwaardig is het volgens u dat de VS en Duitsland zeggen «vastberaden te zijn om Rusland ter verantwoording te roepen voor zijn agressie en kwaadwillende activiteiten door sancties op te leggen als Rusland de gaspijplijn «misbruikt» om politieke druk uit te oefenen»?
Het is positief dat de VS en Duitsland een akkoord hebben bereikt. Dit akkoord draagt onder meer bij aan trans-Atlantische samenwerking t.o.v. Rusland. Voor een effectief Ruslandbeleid is het van belang om Rusland gezamenlijk aan te spreken en gezamenlijk maatregelen te nemen, indien internationale normen met voeten worden getreden. Het akkoord bevat de Duitse toezegging om nationale maatregelen te nemen en ook aan te dringen op EU-maatregelen (inclusief sancties), gericht op onder meer de Russische energie-export, indien Rusland energie als wapen tegen Oekraïne zou inzetten, of anderszins nieuwe agressieve stappen zou zetten tegen Oekraïne.
Deelt u de mening dat «voorkomen beter is dan genezen» en dat het niet voltooien van de Nord Stream 2 een veel effectievere manier zou zijn geweest om dit geo-politieke instrument uit handen van de Russische staat en president Putin te houden?
Zoals in de brief aan uw Kamer over strategische afhankelijkheden in het energie-domein is aangegeven, maakt het voor de afhankelijkheid van Russisch gas in de EU geen groot verschil of Russisch gas via het Oekraïense pijpleidingnetwerk of een andere route naar de EU komt, maar wel voor de grote Oekraïense inkomsten uit de gastransit.13 Daarom is het zeer positief dat het tussen de VS en Duitsland gesloten akkoord het belang onderstreept om de huidige overeenkomst over de doorvoer van Russisch gas door Oekraïne, die eind 2024 afloopt, te verlengen tot eind 2034. Duitsland heeft hiervoor een speciaal gezant benoemd. Het kabinet heeft richting uw Kamer het belang van de continuering van die gasdoorvoer, ook na 2024, vaak benadrukt14, omdat op die manier de nadelige gevolgen van Nord Stream 2 voor Oekraïne voor zover mogelijk kunnen worden gemitigeerd. Daarbij is het goed te noemen dat het akkoord veel extra (project)steun aankondigt voor de Oekraïense energieveiligheid en energietransitie, inclusief een nieuw Groen Fonds met een omvang van minimaal USD 1 miljard.
Wat betreft de geopolitieke dimensie van het energiedossier is relevant dat de Europese gasimport-afhankelijkheid de komende jaren verder zal toenemen door afnemende gaswinning in Noordwest-Europa, met name in Nederland. Om de leveringszekerheid te waarborgen, zullen gasbedrijven meer aardgas moeten importeren, en daarbij lijkt Rusland de meest voor de hand liggende leverancier vanwege het ruime gasaanbod. Het is eveneens van belang dat de gasleveringszekerheid in vooral de Oost-Europese EU-lidstaten is toegenomen in de afgelopen jaren dankzij (nieuwe) LNG-terminals, die inmiddels kunnen voorzien in ruim 40% van de Europese gasimport, en een beter functionerende interne gasmarkt, inclusief meer mogelijkheden voor reverse flows (het binnen de EU transporteren van gas van west naar oost, en ook naar Oekraïne, dat de afgelopen jaren dan ook geen gas direct uit Rusland heeft geïmporteerd voor eigen gebruik). Ten slotte is het goed om te benadrukken dat de energietransitie, een essentieel onderdeel van ons energiebeleid, er aan bijdraagt dat de EU op termijn minder afhankelijk wordt van niet-Europese energieleveranciers.
Deelt u de mening dat ook deze nieuwe Amerikaanse-Duitse overeenkomst aantoont dat de Nord Stream 2 geen louter commerciële activiteit is?
Het kabinet ziet gaspijpleidingen zoals Nord Stream 2 als commerciële projecten, waarbij het kabinet zich in het geval van Nord Stream 2 daarbij rekenschap geeft van de geopolitieke aspecten.
Bent u bereid iedere vraag afzonderlijk en allemaal vóór uiterlijk maandag 6 september te beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord, maar beantwoording voor 6 september bleek helaas niet mogelijk.
Het gebrek aan duurzaam herstel uit de coronacrisis |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Energieagentschap: CO2-uitstoot bereikt in 2023 recordniveau»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat een groot deel van de Nederlandse steunmaatregelen zijn beland bij fossiele bedrijven, zonder dat hieraan duurzame voorwaarden werden gesteld?
Het primaire doel van de steun is behoud van bedrijvigheid, werkgelegenheid en inkomen, niet het aanjagen van duurzaamheid. In een recente brief is uitgebreid beschreven wanneer het stellen van extra voorwaarden, bijvoorbeeld op het gebied van duurzaamheid, wenselijk is (Kamerstuk 35 420, nr. 317).2 De conclusie in de brief was dat bij nevendoelen, zoals duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen, regulier klimaat- en energiebeleid de voorkeur heeft omdat de economische en uitvoeringskosten van voorwaarden bij generieke steun doorgaans hoger zijn dan de baten. Het stellen van duurzaamheidsvoorwaarden zou de complexiteit van steunregelingen, en daarmee de druk op uitvoeringsinstanties, hebben verhoogd en de tijdigheid van de uitbetaling en vaststelling van steun in gevaar hebben gebracht.
De uitvoeringskosten van aanvullende voorwaarden bij generieke steun zijn doorgaans hoger dan bij specifieke steun. Bij specifieke steun aan individuele bedrijven wordt daarom, in lijn met het Afwegingskader steun individuele bedrijven, per geval bezien of passende en wenselijke voorwaarden te stellen zijn. Als steun aantrekkelijke mogelijkheden biedt om grote stappen te zetten rond duurzaamheid, werkgelegenheid of opleidingsplekken, kunnen hierover aanvullende afspraken worden gemaakt. Hierbij is het uitgangspunt dat deze voorwaarden controleerbaar en uitvoerbaar zijn, vooraf duidelijk afgebakend zijn en niet onnodig diep ingrijpen in de bedrijfsvoering. Dit is ook beschreven in het in mei 2020 aan uw Kamer verzonden Afwegingskader voor steun aan individuele bedrijven (Kamerstuk 35 420, nr. 36)3 en de brief over fiscale voorwaarden bij steun (Kamerstuk 35 420 en 25 087, nr. 144).4
Hoeveel geld heeft Nederland in het kader van de herstelplannen naar aanleiding van de coronacrisis in duurzame energie geïnvesteerd, met uitsluiting van biomassa?
Hoeveel middelen Nederland in het kader van de herstelplannen naar aanleiding van de coronacrisis in duurzame energie heeft geïnvesteerd, is niet vast te stellen. Bij steunaanvragen wordt de exacte bedrijfsactiviteit niet bijgehouden en omwille van privacy is de data niet herleidbaar naar individuele bedrijven. De TVL is gekoppeld aan SBI-codes, die iets zeggen over de sector waarin een bedrijf actief is. De SBI-code betreft een hiërarchische indeling van economische activiteiten die op moment van inschrijving van een onderneming op basis van de bedrijfsomschrijving wordt bepaald door Kamer van Koophandel.
Hoeveel procent van het totale budget voor de herstelplannen is er geïnvesteerd in duurzame energie, met uitsluiting van biomassa?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ook van mening dat steunmaatregelen het klimaatbeleid niet mogen ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
Het doel van de steun is behoud van bedrijvigheid, werkgelegenheid en inkomen. De energietransitie vergt een gezamenlijke inspanning van de overheid, het bedrijfsleven en de maatschappij. Het doel van het klimaatbeleid is 49% CO2-reductie in 2030 en klimaatneutraliteit in 2050. Het kabinet deelt het uitgangspunt dat steunmaatregelen en het klimaatbeleid elkaar niet mogen ondermijnen en idealiter versterken.
Deelt u de mening van de directeur van het Internationaal Energieagentschap (IEA) Fatih Birol die stelt dat: «De huidige investeringen zijn ook onvoldoende om in de richting van een klimaatneutraal 2050 te komen» en «Het is zelfs onvoldoende om te voorkomen dat de mondiale emissie [van broeikasgassen] een nieuw record gaat halen»? Zo nee, op welke manier vindt u dat er wel genoeg wordt geïnvesteerd in groen herstel?
Ja, ik deel die mening. Zoals ook vastgesteld in het rapport «bestemming Parijs» van de studiegroep van Geest5 is er alleen al in Nederland een investeringsgat van 4–6 miljard euro voor het behalen van de klimaatdoelen. Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat dit gat op internationaal niveau nog groter is. Overigens betreft het hier niet noodzakelijkerwijs een gat dat door de overheid gedicht moet worden met subsidie, de heer Birol benoemt hier het totale investeringsgat, dus privaat + publiek.
Mede gezien de opmerking van IEA-directeur Fatih Birol, bent u van mening dat Nederland genoeg heeft gedaan voor een duurzaam herstel uit de coronacrisis? Zo nee, welke extra maatregelen gaat u nemen? Zo ja, hoe onderbouwt u dit?
De steunmaatregelen zijn vorig jaar ingesteld om de tijdelijke klap voor de economie op te vangen, in de uitzonderlijk zware omstandigheden door de coronapandemie. Het doel is altijd geweest om bedrijvigheid, banen en inkomens te ondersteunen. Nu de beperkende maatregelen (grotendeels) zijn afgebouwd en de economische vooruitzichten goed zijn, ontstaat een nieuwe situatie. In de brief van 30 augustus jl.6 heeft het kabinet daarom bekend gemaakt dat het generieke steunpakket per 1 oktober 2021 niet zal worden verlengd. Wel worden enkele maatregelen getroffen om de dynamiek op de arbeidsmarkt te bevorderen, zoals van-werk-naar-werktrajecten en omscholing. Duurzaamheidsvoorwaarden liggen daarbij niet voor de hand.
Bent u bereid om het goede voorbeeld te stellen en bij nieuwe steunmaatregelen wel harde duurzaamheidsvoorwaarden te stellen? Zo ja, wat zijn de concrete plannen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Is er tijdens de ministeriële bijeenkomst van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) over het bouwen van een groene en inclusieve toekomst op 31 mei en 1 juni 2021 gesproken over het achterblijven van investeringen in duurzaam herstel uit de coronacrisis? Zo ja, welke concrete acties zijn hieruit gekomen en hoe ver bent u met de uitvoering hiervan? Zo nee, waarom ontbrak deze zelfreflectie?
De bijeenkomst op 31 mei en 1 juni jl. stond in het teken van de bestrijding van de coronacrisis. In de discussie werd ingegaan op de maatregelenpakketten die landen daarvoor hebben vastgesteld. Deze maatregelenpakketten waren en zijn vooral gericht op het bestrijden van de kortetermijngevolgen van de coronacrisis. Daarnaast werd ook het belang genoemd om op de wat langere termijn middelen in te zetten voor investeringen in zorg, onderwijs, klimaat en digitalisering. Het huidige kabinet heeft op verschillende van deze terreinen al stappen gezet in de afgelopen kabinetsperiode. Het is aan een volgend kabinet om hier verdere stappen op te zetten.
Bent u bereid er tijdens de voortzetting van de ministeriële bijeenkomst van de OESO in de herfst bij andere landen voor te pleiten om de steunmaatregelen nog eens onder de loep te nemen en werk te gaan maken van duurzaam herstel? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf het belang van duurzame economische ontwikkeling en een goede evaluatie van de steunmaatregelen. Indien ik aanwezig ben, zal ik ook aandacht besteden aan een lange termijn duurzaam perspectief.
Wat is uw reactie op de stelling dat overheden en bedrijven de komende jaren voor 1.000 miljard dollar moeten investeren om de doelen van «Parijs» te halen en dat de huidige investeringen ruimschoots onvoldoende zijn om zelfs maar te voorkomen dat de mondiale emissie een nieuw record zal halen in 2023?
Ik ben bekend met deze stelling en deel de zorg van het IEA dat de wereld onvoldoende aan deze oproep gehoor geeft en de mondiale emissies daardoor weer verder groeien. Ik ben bekend met het IEA Sustainable Recovery Plan dat inderdaad laat zien dat de Parijs-doelen binnen bereik zijn mits de wereld een deel van de COVID-19 herstelfinanciering richt op de energietransitie. Nederland heeft daartoe in diverse fora en instellingen, zoals de G20, het IMF en de Wereldbank, ook opgeroepen als onderdeel van onze mondiale klimaatdiplomatie. Daarnaast is in de EU mede dankzij inspanningen van Nederland vastgelegd dat minstens 30% van de uitgaven van het herstelfonds van de EU moet bijdragen aan de Europese klimaatdoelstellingen en dat uitgaven deze doelstellingen niet mogen schaden («do no significant harm»). De Kamer is daarover geïnformeerd in de brief voortgang klimaatdiplomatie7 en de brief over de gevolgen van COVID-19 voor het klimaat- en energiebeleid en de kansen voor groen economisch herstel8.
Kunt u reflecteren op de uitspraak van de IEA-directeur dat er in minder ontwikkelde landen relatief minder geld wordt uitgetrokken voor duurzame energie?
Het kabinet verwelkomt de monitoring van mondiale energie-investeringstrends door het IEA. De meest recente publicatie van het World Energy Investments 2021-rapport en het special report Financing clean energy transitions in emerging and developing economies laten de zorgwekkende trend zien dat in ontwikkelingslanden de investeringen in duurzame energie achterblijven. Met Nederlandse klimaatfinanciering proberen we met name de minst ontwikkelde landen te helpen bij de transitie naar een volledige duurzame energievoorziening en daarbij het bereiken van universele toegang tot moderne energie. We zien aansprekende resultaten, maar het is duidelijk dat een versnelling nodig is om op koers te komen voor de SDG7-doelen in 2030 en net-zero in 2050. Nederland roept landen op hun ambitie te verhogen en speelt daartoe een actieve rol als global champion in de 2021 UN High Level Dialogue on Energy en in het Energy Transition Council-traject in aanloop naar de CoP26 klimaattop. Nederland biedt bovendien, samen met G7-donorlanden, extra steun aan de energietransitie in ontwikkelingslanden via de Climate Investment Funds.
Herinnert u zich dat het Verdrag van Parijs stelt dat ontwikkelde landen een grotere verplichting hebben om relatief meer te doen tegen de opwarming van de Aarde? Zo ja, hoe heeft u tot nu toe gevolg gegeven aan deze verplichting?
Het VN-Raamverdrag inzake klimaatverandering uit 1992 (UNFCCC) bevat verschillende verwijzingen naar de verantwoordelijkheid van ontwikkelde landen om het voortouw te nemen in de transitie. De reden hiervoor was dat de ontwikkelde landen destijds het grootste deel van de wereldwijde emissies voor hun rekening namen, zoals ook wordt erkend in de preambule van het verdrag. Dit gaat tegenwoordig niet meer op. Zo zijn bijvoorbeeld de per capita emissies in China hoger dan in de EU. Daarom schept de Overeenkomst van Parijs uit 2015 verplichtingen voor zowel ontwikkelde als ontwikkelingslanden. De Overeenkomst van Parijs bevat twee bepalingen waarin is afgesproken dat ontwikkelde landen het voortouw dienen te nemen: bij het aangaan van economie brede absolute emissiereductiedoelen (art. 4.4) en bij het mobiliseren van klimaatfinanciering (art. 9.3).
De EU heeft van het begin een economie breed absoluut emissiereductiedoel onder de Overeenkomst van Parijs gesteld, sinds vorig jaar is dat netto 55% reductie in 2030 ten opzichte van 1990 en klimaatneutraliteit in 2050. Daarmee is gevolg gegeven aan de bovengenoemde afspraak uit art. 4.4. van de Overeenkomst van Parijs en heeft de EU, mede op aandringen van Nederland, als eerste van de grootste economieën haar ambities fors aangescherpt in aanloop naar COP26.
In lijn met artikel 9.3 van de Overeenkomst van Parijs kent Nederland sinds 2015 een geleidelijke stijging van zowel de publieke als private klimaatuitgaven. Op dit moment draagt Nederland jaarlijks ca. 570–590 miljoen euro publieke financiering bij aan klimaatrelevante activiteiten in ontwikkelingslanden en wordt met een deel van die publieke middelen jaarlijks een bedrag van tussen de 500 en 865 miljoen euro aan private klimaatfinanciering gemobiliseerd.
Bent u het ermee eens dat de ontwikkeling van OESO-landen mogelijk is gemaakt door vervuilende industrieën en deels ten koste is gegaan van de welvaart in minder ontwikkelde landen? Deelt u de mening dat OESO-landen dus een groter aandeel hebben gehad in de klimaatcrisis? Zo ja, hoe beziet u de verantwoordelijkheid van OESO-landen om de lagere uitgaven in minder ontwikkelde landen op te vangen? Bent u bereid uw eigen bijdrage op te hogen en andere OESO-landen hierop aan te spreken?
Het kabinet erkent dat er wereldwijd meer middelen nodig zijn om klimaatactie, mitigatie en adaptatie, effectief aan te pakken. Binnen de huidige en door het nieuwe kabinet vast te stellen toekomstige financiële kaders zal het kabinet zich blijven inzetten op een verdere toename van de klimaatrelevantie van met onze publieke bijdrage gefinancierde activiteiten, van de gemobiliseerde private middelen alsook van onze bijdragen aan multilaterale instellingen en banken. Daarnaast neemt Nederland actief deel aan de voorbereidingen op COP26 in Glasgow eind dit jaar, waar onder meer wordt gesproken over een nieuw financieringsdoel na 2025.
Gaat u extra maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat Nederland niet bijdraagt aan de stijging van emissies tot recordhoogte in 2023 en daarna? Zo ja, welke?
Zoals ik u per brief van 25 juni jl. heb laten weten, werkt het kabinet maatregelen uit, die op korte termijn CO2-reductie realiseren om ten minste een emissiereductie van 49% in 2030 in het vizier te houden (Kamerstuk 32 813, nr. 810).9 Hierbij rekening houdend met de demissionaire status van het kabinet. Zoals aangegeven zal het kabinet u in ieder geval bij de Klimaatnota dit najaar informeren welke aanvullende maatregelen mogelijk zijn, passend binnen het langetermijnklimaatbeleid van 2030 en 2050.
Herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen gesteld door de leden Teunissen en Van Raan (beiden PvdD) over het bericht dat volgens de secretaris-generaal van de Verenigde Naties de wereld op de rand van de afgrond staat door de klimaatcrisis, waarin naar voren kwam dat de Nederlandse steunmaatregelen enkel waren gericht op het in stand houden van werkgelegenheid en het beperken van de schok van de coronacrisis?2
Ja.
Erkent u dat, door bij de steunmaatregelen enkel te focussen op het in stand houden van werkgelegenheid en het beperken van de schok van de coronacrisis, dit kabinet de kans om een radicale verduurzamingsslag te maken aan zich voorbij laat gaan door aan de steunmaatregelen niet ook duurzaamheidseisen te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook bij het antwoord op vraag 2 aangegeven is het primaire doel van de steun behoud van bedrijvigheid, werkgelegenheid en inkomen, niet het aanjagen van duurzaamheid. Bij verduurzaming van de economie heeft regulier klimaat- en milieubeleid in principe de voorkeur. Het stellen van nevendoelen bij met name de generieke steunmaatregelen is minder kostenefficiënt in het behalen van die nevendoelen, en kan tegelijkertijd het hoofddoel in gevaar brengen (Kamerstuk 35 420, nr. 317).11
Onderschrijft u het advies van het IEA, enkele maanden voor het uitkomen van deze oproep gedaan, om direct te stoppen met de bouw van kolencentrales en het zoeken naar nieuwe olie- en gasvelden? Zo nee, waarom niet?
Het is een belangrijk signaal dat de meest vooraanstaande energieorganisatie nu een routekaart publiceert voor net zero en stelt dat investeringen in fossiele brandstoffen en het bouwen van kolencentrales moet stoppen. Hoewel fossiele brandstoffen de komende jaren van belang blijven voor de energievoorzieningszekerheid, moeten landen nu echt werk maken van de transitie.
Nederland is een van de IEA-lidstaten die zich de afgelopen jaren hard gemaakt hebben voor een dergelijk scenario. Het rapport is een belangrijk signaal voor bedrijven in de fossiele sector, maar ook voor banken en andere financiële instellingen, dat de nadruk moet gaan liggen op financiering van de transitie. Het IEA wijst ook op de economische groei- en baankansen.
In Nederland worden op dit moment ook in het kader van de energietransitie geen kolencentrales gebouwd of nieuwe olievelden ontgonnen. Ik zie dit rapport als ondersteuning van het belang van het klimaatakkoord: onze routekaart voor de Nederlandse klimaat en energietransitie. Ik sta open voor advies van het IEA. Zo heeft het IEA begin deze maand in samenwerking met Nederland een waterstofvisie voor 2030 gepubliceerd.
De oorzaken van de wateroverlast in Limburg |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Rutte bezoekt watersnoodgebied, ziet link met klimaatverandering»1 en «Nederland krijgt vaker te maken met extreme regenval»2?
Ja.
Deelt u de mening van onder ander het KNMI, het klimaatpanel van de Verenigde Naties en andere wetenschappers dat extreem weer als gevolg van de klimaatverandering vaker voor zal gaan komen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en welke oorzaken voor het naar verwachting vaker voorkomen van extreem weer ziet u dan wel?
Ja, zowel het nieuw uitgekomen IPCC-rapport3 als een recente studie4 uitgevoerd door een groep van internationale wetenschappers, waaronder wetenschappers van het KNMI, bevestigen dat er een verband is tussen klimaatverandering en het vaker optreden van extreem weer. Bij voortgaande klimaatverandering is steeds meer extreem weer te verwachten. Voor de Noordwest-Europese regio gaat het daarbij met name om meer extreme neerslag, meer hitte-extremen en mogelijk het optreden van droogte. Mede als gevolg van klimaatverandering is het te verwachten dat in Nederland extremere hoog- en laagwaterstanden steeds vaker voorkomen.
Vindt u het nu wel passend om stellige uitspraken te doen over het verband tussen klimaatverandering en het risico op rampen zoals in Limburg? Zo ja, hoe ziet u dat verband dan? Zo nee, waarom nog steeds niet?
Het recente rapport waar het KNMI aan heeft meegewerkt constateert dat de hevige regenval die zorgde voor ernstige overstromingen afgelopen juli in Duitsland, Luxemburg, België en Nederland samenhangt met klimaatverandering. Zowel de kans op als de intensiteit van dergelijke hevige regenval is door klimaatverandering aanzienlijk groter geworden. De kans op een soortgelijke zware regenval is sinds 1900 met een factor tussen 1,2 tot 9 toegenomen en kan zich nu op een bepaalde locatie eens in de 400 jaar voordoen. Ook blijkt uit de studie dat klimaatverandering de intensiteit van regenval in het zomerseizoen in de West-Europese regio heeft doen stijgen met ongeveer 3 tot 19% ten opzichte van het klimaat rond 1900 toen de wereld gemiddeld 1,2 °C koeler was dan vandaag. Verdere klimaatverandering vergroot zowel de kans op extreme neerslag als de intensiteit.
Deelt u de mening dat alleen met het uitvoeren van de Green Deal en andere klimaatdoelen en -instrumenten de kans op het voordoen van extreem weer en daarmee ernstige wateroverlast niet nog verder zal vergroten? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat ook om herhaling van de ramp in Limburg of zelfs nog zwaardere rampen te voorkomen, die klimaatdoelen met alle daarvoor nodige middelen gehaald moeten worden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en hoe gaat u dan wel herhaling van rampen zoals in Limburg voorkomen?
Door toename van de temperatuur neemt de kans op weersextremen toe. Daarmee neemt ook de kans op schade door weersextremen toe. Om de toename van de kans op het voordoen van extreem weer en daarmee ernstige wateroverlast te stoppen, is het zaak de broeikasgasemissies naar nul terug te brengen. Daarom heeft het kabinet de afgelopen jaren ingezet op ambitieuze klimaatdoelen en -instrumenten, zowel nationaal als in de EU. Het uitvoeren van de Europese Green Deal, waar over de exacte invulling nu de onderhandelingen beginnen, zal er voor zorgen dat de EU uiterlijk in 2050 klimaatneutraal is. Hieronder vallen de doelen uit de Europese Klimaatwet en het fit-for-55 pakket.
Om het risico op ernstige wateroverlast als gevolg van extreem weer te verlagen, wordt ook ingezet op klimaatadaptatieve maatregelen. De wateroverlastsituatie in de Maasvallei onderstreept het belang tempo te houden met het klimaatadaptief en waterrobuust inrichten van onze fysieke leefomgeving. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft op 27 juli jongstleden aan uw Kamer het voornemen gemeld om een beleidstafel in te richten. Doel is met alle betrokken partijen de leerpunten van de wateroverlast in Limburg te vertalen naar concrete adviezen voor Limburg en voor andere delen van Nederland. Gemeenten, provincies en waterschappen voeren iedere zes jaar klimaatstresstesten uit om een beeld te krijgen van de risico’s die zich kunnen voordoen bij extreem weer. Op basis van de uitkomsten van de stresstesten stellen ze in overleg met betrokken stakeholders uitvoeringsplannen op. Het rijk ondersteunt het versneld nemen van maatregelen en uitvoeren van de uitvoeringsplannen door de tijdelijke impulsregeling klimaatadaptatie. Het is een belangrijke en grote opgave om de inrichting van het stedelijk en landelijk gebied en riviersystemen aan te passen aan het extremere weer en bijvoorbeeld meer ruimte aan water te geven. Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen zoals woningbouw is het de opgave om de locatie meteen klimaatrobuust in te richten. Overheden, bedrijven, organisaties en inwoners hebben hier allemaal een rol bij en hiervoor zijn in de komende jaren ingrijpende keuzes en financiële middelen nodig. Gemeentes, waterschappen en provincies staan meestal aan de lat voor het nemen van ruimtelijke maatregelen. De noodzaak om ons aan te passen aan de klimaatverandering en de gevolgen daarvan zijn door het kabinet al langer ook wereldwijd op de agenda gezet, via de instelling van de Global Commission on Adaptation en bijvoorbeeld tijdens de Climate Adaptation Summit van 25 januari jongstleden.
Deelt u de mening dat het niet de vraag kan zijn of de genoemde klimaatdoelen haalbaar zijn maar hoe ze gehaald moeten gaan worden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat gezien de vele nadelige gevolgen van de klimaatverandering voor mens en natuur,waaronder rampen, u onverkort positief zou moeten reageren op de voorstellen van de Europese Commissie, zoals verwoord in het «Fit for 55»-pakket? Zo ja, wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Klimaatverandering levert grote risico’s op voor Nederland doordat de zeespiegel stijgt, weersextremen vaker optreden met hittegolven, droogte en overstromingen tot gevolg en waarbij de inheemse biodiversiteit verder onder druk komt te staan. Deze veranderingen zorgen voor grote (maatschappelijke) kosten. De energietransitie is nodig om de risico’s van klimaatverandering te beperken en biedt Nederland tegelijkertijd ook kansen. Door de energietransitie goed te bewerkstelligen, blijft de Nederlandse economie toekomstbestendig.
Het kabinet is daarom altijd voorstander geweest van en heeft actief gepleit voor het Europese reductiedoel van ten minste 55%. Het kabinet is daarmee onverkort positief dat dit juridisch is vastgelegd in de EU Klimaatwet en dat er inmiddels een ambitieus pakket aan maatregelen is gepresenteerd om deze doelen te halen. Het kabinet acht het van belang dat deze ambitie behouden wordt en zal hier ook in Europa voor blijven pleiten tijdens de onderhandelingen, zodat het doel van ten minste 55% ook daadwerkelijk wordt behaald in Europa. Het kabinet zal de Kamer in september voorzien van een uitgebreide reactie op de individuele voorstellen in het fit-for-55 pakket middels BNC-fiches.
Het bericht 'RIVM houdt rapport over gezondheid rond Tata Steel nog lang onder de pet' |
|
Renske Leijten |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Waarom wordt het gezondheidsrapport over Tata Steel niet openbaar gemaakt, terwijl het volgens het RIVM inhoudelijk al klaar is?1
De provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten zijn de opdrachtgevers voor het RIVM-onderzoek. Het RIVM geeft aan verbaasd te zijn over het krantenartikel en geeft aan onjuist geciteerd te zijn over de fase waarin het rapport zich bevindt; op het moment van publiceren van het krantenartikel werd inhoudelijk nog gewerkt aan het rapport.
Kunt u garanderen dat het niet bewust is dat dit rapport onder de pet gehouden wordt tot zes dagen na het Kamerdebat? Waarom wel of niet?
De provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten zijn de opdrachtgevers voor het RIVM-onderzoek en hebben mij laten weten samen met het RIVM besloten te hebben het rapport half september te publiceren. Daarna is het Kamerdebat over de toekomst van Tata Steel verplaatst van 8 juli naar 9 september. Dit is onafhankelijk van elkaar gebeurd.
Kunt u het rapport voorafgaand aan het debat van 9 september 2021 aan de Kamer doen toekomen?
Ik ben geen opdrachtgever. De provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten zijn opdrachtgever. Zij hebben, samen met het RIVM, besloten het rapport half september te publiceren. Ik kan u daarom geen toezegging doen over het delen van het rapport binnen een bepaalde termijn. Zodra het rapport is gepubliceerd door de opdrachtgevers en het RIVM is deze openbaar, ook voor uw Kamer. De verwachting is dat het rapport binnenkort wordt gepubliceerd. Het RIVM en de provincie Noord-Holland hebben aangegeven dat als blijkt dat de publicatie van het rapport sneller kan, zonder dat dit ten koste gaat van de zorgvuldigheid, het rapport eerder dan half september wordt gepubliceerd.
Als de reden voor het nog niet openbaar maken is dat u nog in afwachting bent van reacties van opdrachtgevers/bestuurders, kunt u hen dan gedurende de weken in aanloop naar het debat de kans geven te reageren of het rapport zonder de reacties openbaar maken?
Zoals eerder aangegeven is het niet aan mij het rapport openbaar te maken. Zie ook beantwoording vraag 3.
Kunt u een uitputtende lijst delen van de betrokkenheid van de verschillende ministeries (contacten of wie het rapport ter inzage hebben ontvangen)?
Het RIVM heeft mij laten weten dat geen enkel ministerie en geen van de opdrachtgevers – de provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten – een conceptrapport heeft ontvangen. Het RIVM laat weten dat alleen de GGD Kennemerland, partner van het RIVM, conform afspraak een conceptrapport heeft ontvangen. Zodra het rapport is opgeleverd, is het aan de opdrachtgevers het al dan niet met derden te delen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat van 9 september 2021?
Ja.
De oorzaken van de actuele watersnood in delen van Nederland, België en Duitsland |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Bent u het eens met de volgende stelling van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI): «Klimaatverandering heeft hier een bijdrage aan geleverd doordat de lucht warmer en vochtiger is dan voorheen»? Zo nee, waarom niet?1
Ja, de recente studie2 uitgevoerd door een groep van internationale wetenschappers, waaronder van het KNMI, constateert dat de hevige regenval die zorgde voor ernstige overstromingen afgelopen juli in Duitsland, Luxemburg, België en Nederland samenhangt met klimaatverandering. Zowel de kans op als de intensiteit van dergelijke hevige regenval is door klimaatverandering aanzienlijk groter geworden. De kans op een soortgelijke zware regenval is sinds 1900 met een factor tussen 1,2 tot 9 toegenomen en kan zich nu op een bepaalde locatie eens in de 400 jaar voordoen. Ook blijkt uit de studie dat klimaatverandering de intensiteit van regenval in het zomerseizoen in de West-Europese regio heeft doen stijgen met ongeveer 3 tot 19% ten opzichte van het klimaat rond 1900 toen de wereld gemiddeld 1,2 °C koeler was dan vandaag. Verdere klimaatverandering vergroot zowel de kans op extreme neerslag als de intensiteit.
Bent u het eens met de stelling van waterexpert Alphons van Winden dat als gevolg van het opgewarmde klimaat er – met inachtneming van bepaalde aannames – mogelijk 15 tot 20% meer neerslag gevallen is? Zo nee, waarom niet?2
Dat is niet met zekerheid te zeggen. Het KNMI geeft aan dat de hoeveelheid vocht in de atmosfeer in de zomer sinds 1951 in Nederland met zo’n 8% is toegenomen (sinds 1951 is vocht in de atmosfeer op consistente wijze gemeten). Modelmatig verwacht het KNMI dat dit leidt tot een vergelijkbare toename voor de hoeveelheid neerslag die uit een extreme bui valt. Metingen laten evenwel zien dat voor de zeldzame extremen de neerslaghoeveelheden sneller omhoog gaan dan de luchtvochtigheid, tot ongeveer tweemaal zo sterk.
Bent u het eens met de stelling van klimatoloog Reinier van den Berg dat deze extreme omstandigheden een onderdeel zijn van het opwarmende klimaat? Zo nee, waarom niet?3
Zoals in antwoord 1 geschetst constateert een recente wetenschappelijke studie dat de hevige regenval die zorgde voor ernstige overstromingen afgelopen juli in Duitsland, Luxemburg, België en Nederland samenhangt met klimaatverandering.
Bent u het eens met de volgende stelling van meteoroloog Gerrit Hiemstra: «Deze regenramp is een praktijkvoorbeeld van hoe klimaatverandering in de praktijk kan uitpakken; we hebben vaker extreme regenval gehad, maar klimaatverandering doet er een grote schep bovenop en zorgt er ook voor dat dit vaker voorkomt dan vroeger»? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 1 geschetst blijkt uit een recente wetenschappelijke studie dat de recente hevige regenval samenhangt met klimaatverandering en dat de kans op een soortgelijke extreme neerslag en de intensiteit daarvan toeneemt door verdere klimaatverandering.
Bent u het eens met de volgende stelling van meteoroloog Gerrit Hiemstra: «En ja, we kunnen de verdere toename van extreme neerslag afremmen door klimaatmaatregelen te nemen; dat kan door zo snel mogelijk de CO2-emissie (en andere broeikasgassen) terugbrengen naar nul. Dat betekent vooral stoppen met het verbranden van fossiele brandstoffen»? Zo nee, waarom niet?4
Wanneer de emissies van broeikasgassen worden beperkt, wordt de verdere stijging van de temperatuur afgeremd en daarmee ook de kans op en de intensiteit van extreme neerslag.
Waar is uw (in dit geval: demissionair Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat) uitspraak op gebaseerd dat dit een waterstand is die «1 keer in de 200» jaar voorkomt?5
Rijkswaterstaat gebruikt historische gegevens en modelberekeningen om de kans op een bepaalde waterstand te berekenen op een specifieke locatie langs een rivier. De kans op een bepaalde waterstand is dus niet op alle locaties langs een rivier hetzelfde; de lokale situatie (bijvoorbeeld door de aanwezigheid van zijrivieren) en de ligging (bovenstrooms of benedenstrooms) hebben hierop grote invloed. De door de Staatssecretaris genoemde kans van 1 keer in de 200 jaar gold globaal voor het eerste, meest zuidelijke gedeelte van de Maas (traject tot Borgharen).
Is deze inschatting nog wel toekomstbestendig gezien de steeds verder escalerende klimaatcrisis?
In de bij antwoord 6 genoemde modelberekeningen wordt rekening gehouden met de wetenschappelijke verwachtingen rond klimaatverandering. De klimaatscenario’s voor Nederland die hiervoor worden gebruikt worden periodiek door het KNMI geactualiseerd (eens per circa zeven jaar) aan de hand van de meest actuele wetenschappelijke inzichten uit de Global Assessment Reports van het IPCC. De huidige verwachting is dat extreme weersomstandigheden en hoge waterstanden van de Maas steeds vaker zullen voorkomen. De vraag welke maatregelen daarvoor nodig zijn, komt aan de orde op de beleidstafel die ik, zoals op 27 juli jongstleden aan uw Kamer gemeld, zal inrichten. Doel van deze tafel is met alle betrokken partijen de leerpunten van de wateroverlast in Limburg te vertalen naar concrete adviezen voor Limburg en voor andere delen van Nederland.
Bent u bereid om, in navolging van uw Duitse collega’s, een heldere uitspraak te doen over het verband tussen de overstromingen en klimaatverandering? Zo nee, waarom niet?6
Ja; zie het antwoord op vraag 1. Verder zal met behulp van de hydrologische modellen van RWS en Deltares de relatie tussen de toename van de neerslag en het overstromingsrisico worden bepaald.
Hoe kijkt u nu naar het veel te lage tempo waarin Nederland momenteel werkt aan het reduceren van de uitstoot van broeikasgassen? Vormen de overstromingen voor u aanleiding om het maximale te doen om de uitstoot van broeikasgassen tegen te gaan en mens en dier te beschermen tegen de gevolgen van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich met de nationale klimaatwet vastgelegd op een ambitieus streefdoel van 49% reductie in 2030. De aanscherping van het Europese doel naar 55% reductie in 2030 betekent ook extra inspanningen voor Nederland. Het voorkomen van overstromingen vormt één van de vele argumenten voor een ambitieus klimaatbeleid.
Kunt u – zodra daar meer informatie over beschikbaar is – de Kamer informeren over de omvang van de schade die is veroorzaakt door de actuele watersnood in delen van Nederland, België en Duitsland?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft een Quick Scan uitgevoerd om op hoofdlijnen een eerste beeld te krijgen van de omvang van de schade in Nederland. De uitkomst daarvan is op 13 augustus 2021 door de Minister van Justitie en Veiligheid met uw Kamer gedeeld. In Wallonië en Duitsland zijn de gevolgen zeer ernstig. In Wallonië zijn 41 doden gevallen en in Duitsland 183. Er is nog geen vastgestelde informatie beschikbaar over de omvang van de schade in Wallonië en Duitsland.
Erkent u dat de kosten van schade door extreem weer in de komende jaren zullen toenemen als gevolg van de steeds verder escalerende klimaatcrisis? Zo nee, waaruit blijkt dat dit niet zo zal zijn?
Door toename van de temperatuur neemt de kans op weersextremen toe. Daarmee neemt ook de kans op schade door weersextremen toe. De kans op schade is te beperken door klimaatbeleid te voeren en tijdig klimaatadaptiemaatregelen te treffen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Klimaatplannen vanuit Brussel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Burger krijgt peperdure klimaatrekening gepresenteerd»1
Ja.
Wilt u aan de Kamer stapsgewijs doen toekomen wat u van de klimaatplannen vanuit Brussel vindt, met daarbij uw reactie richting eurocommissaris Timmers?
Op 17 september heeft het kabinet de Kamerbrief Beoordeling van het Fit-for-55-pakket van de Europese Commissie2 en de fiches Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen3 aan uw Kamer toegestuurd. De brief is de integrale reactie van het kabinet op de voorstellen van de Europese Commissie om invulling te geven aan het nieuwe klimaatdoel voor 2030. Daarnaast vindt u in de BNC-fiches per voorstel de positie van het kabinet.
Hoe gaat u voorkomen dat de klimaatplannen de kloof tussen arm en rijk niet vergroot, zeker nu de rekening bij burgers wordt gelegd? Graag een toelichting
Klimaatverandering houdt niet op bij onze landsgrenzen. Een Europese aanpak voor het klimaatbeleid is daarom slimmer en goedkoper dan een puur nationale aanpak.
Het kabinet is zich daarbij bewust dat de klimaattransitie alleen op draagvlak kan rekenen als deze voor iedereen betaalbaar is. Het bestaande beleid richt zich dan ook op een zo kosteneffectief mogelijke transitie, waarbij negatieve sociaaleconomische effecten zoveel mogelijk worden geadresseerd via sociaal beleid. De precieze sociaaleconomische gevolgen van het Fit-for-55-pakket zijn in deze fase nog niet bekend, omdat deze afhankelijk zijn van verdere Europese besluitvorming, wat nog zeker een jaar zal duren. Daarnaast formuleert het pakket de grootte van de opgave en een deel van de invulling ervan, maar blijft het grootste deel van de concrete maatregelen afhankelijk van nationale politieke keuzes. Besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet. Een exacte analyse van de impact op burgers, bedrijven en de begroting, waar de motie Van der Staaij, ingediend bij de Algemene Politieke Beschouwingen, om vraagt, is hier tevens afhankelijk van.
Hoe gaat u voorkomen dat de middenklasse, de kurk waar de Nederlandse samenleving op drijft, niet buitenspel wordt gezet door hogere kosten? Graag een toelichting
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen met de kritiek van deskundigen die stellen dat de rekening van de plannen van de eurocommissaris bij de burger komt te liggen? Graag een toelichting
Zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 is aangegeven, is het van groot belang dat het halen van klimaatdoelen gepaard gaat met oog voor de brede maatschappelijke gevolgen voor inwoners van Nederlandse.
Een Europese aanpak kan daarbij juist (kosten)effectiever zijn dan een nationale aanpak en zorgt voor een gelijker speelveld in de EU, waardoor weglekeffecten kunnen worden beperkt en de concurrentiepositie van bedrijven wordt beschermd. Ook kan het de nationale transitie meewind opleveren: bijvoorbeeld door het instellen van ambitieuze Europese CO2-normen voor voertuigen of bijmengverplichtingen van duurzame brandstoffen. Op deze manier worden nul-emissie voertuigen betaalbaarder voor meer mensen. Zo biedt het Ff55-pakket economische kansen in de transitie naar een duurzame samenleving en brede welvaartsvoordelen.
Het kabinet heeft voor dergelijke vragen bij de totstandkoming van het Klimaatakkoord veel aandacht gehad en zal ook bij de onderhandelingen in hier Brussel scherp op zijn, zodat iedereen mee kan in de transitie.
Het is van belang dat de sociaaleconomische effecten van beleidskeuzes op de Nederlandse huishoudens, bedrijven en maatschappelijke organisaties in de komende periode helderder worden. Verdere besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet.
In dit kader is het belangrijk te benoemen dat bij het klimaatpakket van bijna 7 miljard euro uit de Miljoenennota is gekozen voor een pakket aan maatregelen dat op korte termijn de uitstoot van huishoudens en MKB’ers reduceert, met oog voor het beperken van negatieve sociaaleconomische effecten. Met dit pakket heeft het kabinet juist gekeken naar maatregelen die mensen in staat stellen om een bijdrage te leveren aan het aanpakken van klimaatverandering.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om de burger op kosten te jagen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat o.a tanken, vliegen en wonen niet duurder wordt door dwingelandij vanuit Brussel?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat er in de klimaatplannen met geen woord gerept wordt over schone kernenergie? Zo ja, wat gaat u doen om deze energiebron wél te realiseren?
De voorgestelde klimaatmaatregelen zijn techniekneutraal. Landen mogen daarbij zelf invulling geven aan hoe zij een duurzame energiemix teweegbrengen. Het is aan lidstaten zelf om een keuze te maken voor de invulling van de eigen energiemix. Nederland is van mening dat er in het Europees energiesysteem ruimte moet zijn voor landen om te kiezen voor kernenergie, als dat voor hen passend is. Kernenergie kan – naast andere bronnen voor CO2 neutrale energieproductie – een belangrijke rol spelen bij het verminderen van de CO2 uitstoot en het bereiken van de klimaatdoelstellingen.
Deelt u de mening dat het net zo onbegrijpelijk is dat vervuilende biomassa juist wel in de plannen te staat? Zo ja, wat gaat u doen tegen deze vervuilende biomassa?
De Europese Commissie ziet biomassa als onderdeel van de mix van hernieuwbare energie om de klimaatdoelen en hernieuwbare energiedoelen te realiseren. De Commissie stelt wel voor om de duurzaamheidseisen voor energietoepassingen verder aan te scherpen.4 Het kabinet ziet biogrondstoffen ook als noodzakelijk onderdeel van de transitie naar een klimaatneutrale en circulaire economie in 2050. Daarbij geldt voor het kabinet het uitgangspunt dat alleen duurzame biomassa een bijdrage aan die transitie kan leveren en dat duurzame grondstoffen uiteindelijk zo hoogwaardig mogelijk moeten worden ingezet. In Nederland stellen we al strengere duurzaamheidseisen voor biomassa voor energie en daarom steun ik ook de voorstellen van de Commissie in dat kader. Zie voor nadere toelichting de Kamerbrief duurzaamheidskader biogrondstoffen.5
Heeft u de bereidheid om de losgeslagen klimaatpaus uit Brussel aan banden te leggen en zijn plannenmakerij te prullemanderen? Graag een toelichting
U vindt in de Kamerbrief Beoordeling van het Fit-for-55-pakket van de Europese Commissie en de fiches Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen per commissievoorstel de positie van het kabinet.
Het bericht 'PBL: kosten van broeikasuitstoot niet eerlijk verdeeld, huishoudens betalen te veel' |
|
Renske Leijten |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat nu ook het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) stelt dat de zware industrie te weinig bijdraagt aan de Opslag Duurzame Energie (ODE)?
Het rapport van PBL betreft een analyse van de beprijzing van broeikasgasemissies in Nederland in 2018. De bevindingen van dit rapport met betrekking tot de beprijzing van broeikasgasuitstoot zijn grotendeels in lijn met de evaluaties van de energiebelasting en Opslag Duurzame Energie (ODE) door CE Delft. Ik ben van mening dat er nog stappen gezet moeten worden om tot een betere beprijzing van de broeikasgasuitstoot te komen. Dit kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld via het ETS. Het kabinet zet erop in om de fiscale prikkels op die manier in te richten dat zij de energie- en klimaattransitie ondersteunen, met behoud van de internationale concurrentiepositie.
Ik vind het wel van belang om een belangrijke nuance toe te voegen bij het rapport. Het rapport is gebaseerd op de situatie van 2018. Belangrijke wijzigingen die van invloed zijn op de bijdrage van de industrie zijn hier niet in meegenomen, namelijk aanpassingen in de energiebelasting/ODE, de CO2 heffing en de stijging van de ETS prijzen. De zware industrie betaalt op verschillende manieren mee aan het klimaatbeleid. Bij het Klimaatakkoord in 2019 is de lastenverdeling tussen huishoudens en bedrijven aangepast ten gunste van huishoudens, waardoor de lasten voor de industrie reeds fors verhoogd zijn. De klimaatlasten voor de grootschalige industrie zijn sterk gestegen als gevolg van CO2-beprijzing, zowel Europees (ETS) als nationaal via onder andere de CO2-heffing. Ook de energiebelasting (EB) en Opslag Duurzame Energie (ODE) zijn in navolging van het Klimaatakkoord verhoogd voor de energie-intensieve industrie. Deze factoren zijn niet meegenomen in deze studie.
Op dit moment gelden er vrijstellingen van energiebelasting en ODE voor bepaalde industriële processen, welke optimale beprijzing in de weg staan. Het geven van de juiste verduurzamingsprikkels moet volgens het kabinet bezien worden in combinatie met de waarborging van het gelijke speelveld en de concurrentiepositie. Daarom zet het kabinet in op afschaffing of inperking van deze vrijstellingen in Europees verband. De Europese Commissie heeft in het kader van de Green Deal een voorstel gedaan voor de herziening van de richtlijn energiebelastingen. Hierin wordt onder andere voorgesteld om de tarieven meer in lijn te brengen met de milieukosten en een aantal vrijstellingen af te schaffen of in te perken. Het kabinet bekijkt op dit moment dit voorstel en zal naar verwachting eind september de kabinetspositie in de BNC-fiches met uw Kamer delen.
Deelt u de opvatting dat de rekening voor de energietransitie te veel bij het midden- en kleinbedrijf (mkb) en de huishoudens is gelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die opvatting deel ik niet. Juist om het kleine mkb en huishoudens zoveel mogelijk te ontzien zijn reeds aanpassingen in de lastenverdeling van de ODE doorgevoerd bij het Klimaatakkoord. Het PBL-rapport is gebaseerd op het jaar 2018, zoals hierboven benoemd zijn de aanpassingen als onderdeel van het Klimaatakkoord hierin nog niet meegenomen. Het kabinet vindt het van belang dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Daarnaast heeft het kabinet ook oog voor de lastenverdeling. Daarom zijn bij het Klimaatakkoord de ODE-tarieven voor grootverbruikers verhoogd zodat huishoudens een derde in plaats van de helft van de ODE-opbrengst betalen. Door de wijzigingen zijn de lasten voor huishoudens verlaagd en de grootverbruikerstarieven verhoogd. Veel grootverbruikers betreffen mkb, daarom komen deze lasten ook bij het mkb terecht. Wel is de aanpassing zo vormgegeven dat het kleine mkb zoveel mogelijk wordt ontzien, doordat met name de tarieven van grootverbruikers zijn verhoogd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de lucht- en scheepvaart hun steentje gaan bijdragen?
In het huidige stelsel is er nog niet altijd sprake van een optimale prikkel voor verduurzaming, dit volgt ook uit een aantal recente publicaties, zoals de evaluaties van de energiebelasting en de ODE door CE Delft (Kamerstuk 31 239, nr. 3301 en Kamerstuk 30 196, nr. 752)2. Het kabinet vindt het van belang om de juiste verduurzamingsprikkels te geven en tegelijkertijd oog te houden voor een gelijk speelveld. Daarom zet het kabinet in op afschaffing of inperking van vrijstellingen in internationaal verband, zie hiervoor ook de Kamerbrief over prikkels voor fossiele brandstoffen (Kamerstuk 32 813, nr. 566)3. De Europese Commissie heeft deze zomer een voorstel gedaan voor herziening van de richtlijn Energiebelastingen van de Europese Commissie. Op dit moment wordt uitgewerkt wat de positie van het kabinet is ten aanzien van dit voorstel. Deze BNC-fiches zullen in september met uw Kamer gedeeld worden (Kamerstuk 22 112, nr. 3166)4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de verschillende soorten landbouw hun steentje gaan bijdragen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u dat naast de lasten, ook de lusten enorm scheef verdeeld zijn? Kunt u dit uiteenzetten?
Zoals ik hierboven uiteengezet heb, heeft het kabinet oog voor de lastenverdeling en is het uitgangspunt dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar moet zijn. Daarbij heeft het kabinet ook oog voor het creëren van mogelijkheden via een breed instrumentarium om deelname aan de energietransitie voor iedereen mogelijk te maken. Via de SDE++-regeling kunnen bedrijven en instellingen subsidie krijgen ter ondersteuning van investeringen in CO2-reducerende maatregelen.
Ook het mkb kan een beroep op de SDE++ doen en een deel van het mkb maakt goed gebruik van de regeling. Tegelijkertijd is het mkb divers en is uit de mkb impacttoets klimaatakkoord (Kamerstuk 32 637, nr. 423)5 gebleken dat veel mkb-bedrijven desondanks obstakels ervaren bij investeringen in duurzaamheid. Om deze obstakels te verminderen is de subsidieregeling verduurzaming mkb in het leven geroepen, zodat mkb-ondernemers subsidie kunnen krijgen voor advies en ondersteuning bij investeringen in verduurzaming. Voor kleinverbruikers bestaat de salderingsregeling en voor energiecoöperaties en verenigingen van eigenaars bestaat de subsidieregeling coöperatieve energieopwekking gestimuleerd worden.
Welke opties voor hervorming van de energiebelasting liggen op tafel?
In het voorjaar zijn de evaluatie van en de toekomstverkenning over de Opslag Duurzame Energie naar de Eerste en Tweede Kamer verstuurd. Daarnaast zijn ook de Evaluatie Energiebelasting en het IBO Financiering Energietransitie (Kamerstuk 32 813, nr. 689)6 aangeboden. Hierin worden verschillende mogelijkheden voor hervorming van de energiebelasting onderzocht, waaronder het uitfaseren van de vrijstellingen, het verhogen van de belasting op aardgas ten opzichte van elektriciteit en het verminderen van de degressiviteit van de tariefstructuur. Gezamenlijk bieden deze rapporten een brede basis ter ondersteuning van toekomstige beleidsopties door een volgend kabinet met betrekking tot het fiscale stelsel en de verhouding met de energietransitie. De besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet. Daarnaast is recentelijk het voorstel van de Europese Commissie voor herziening van de richtlijn van de energiebelastingen verschenen.
Hoe gaan de Europese plannen bijdragen aan het eerlijk belasten van de industrie en het behalen van de klimaatdoelstellingen?
De Europese Commissie heeft recent een voorstel gedaan voor de herziening van de richtlijn Energiebelastingen. Met het voorstel beoogt de Commissie de energiebelastingen onder andere beter te laten bijdragen aan de aangescherpte Europese milieu en klimaatdoelstellingen. Onderdeel hiervan is een voorstel om de tarieven meer in lijn te brengen met de milieueffecten. Daarnaast stelt de Commissie voor om de reikwijdte van de richtlijn te verbreden en het aantal vrijstellingen te verminderen. Zoals in mijn antwoord op de eerdere vragen is aangegeven werkt het kabinet op dit moment aan een BNC-fiche over dit voorstel, deze zal in september met uw Kamer gedeeld worden.
Ontbossing voor biodiesel uit palm en soja. |
|
Barry Madlener (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «10 Years Of EU’s Failed Biofuels Policy Has Wiped Out Forests The Size Of The Netherlands – Study»?1
Ja.
Deelt u de onderzoeksresultaten, waarin gesteld wordt dat de productie van biodiesel uit palmolie en soja gezorgd heeft voor het kappen van bossen ter grootte van een land als Nederland? Zo nee, waarom niet?
Alle ingezette grondstoffen voor biobrandstoffen in Nederland en Europa moeten voldoen aan strenge duurzaamheids- en reductiecriteria. Als deze hier aan voldoen dan is de klimaatwinst helder. Toch is het terecht dat de onderzoekers kritisch zijn vanwege het ontbossingsrisico gerelateerd aan het gebruik van palm- en sojaolie voor biobrandstoffen. Zowel in Nederland als in Europa zijn wij ons bewust van dit risico. In Nederland is het daarom al jaren de praktijk, die ook is vastgelegd in ons nationale klimaatakkoord en bestendigd in de recent door de Kamers aangenomen Wet milieubeheer3, om deze beide gewassen niet te gebruiken als biobrandstoffen. Het kabinet wil voedsel- en voedergewassen sowieso zo min mogelijk gebruiken voor biobrandstoffen. Dit past binnen de doelstelling van het kabinet om biomassa zo hoogwaardig mogelijk in te zetten en ook bij het ontwikkelen van de circulaire economie.
Specifiek voor biodiesel geldt dat deze duurzame brandstof in Nederland uitsluitend geproduceerd wordt uit afvalstoffen en residuen, zoals de jaarlijkse rapportage van de Nederlandse Emissieautoriteit ook laat zien4. Dergelijke grondstoffen hebben geen impact op landgebruik en negatieve effecten zoals ontbossing. Deze aanpak is daarmee niet tegenstrijdig aan beleid om wereldwijd meer bos te realiseren. Deze afvalstoffen halen tot wel 80% CO2-reducties in de keten ten opzichte van fossiele energie. De klimaatwinst is daarmee helder. Het totaal verbieden van biodiesel is daarmee geen effectief middel in de opgave om CO2 te reduceren.
EU-breed geldt dat gewassen met een hoog-ILUC risico (op het moment alleen palmolie) vanaf 2023 worden uitgefaseerd naar nul in 2030 en dat geen groei is toegestaan ten opzichte van het gebruik in 2019. Conform de motie van de leden Kroger en Lacin5 neemt het kabinet bij de actualisering van de wetenschappelijke data waarop het ILUC-risico van grondstoffen wordt bepaald een proactieve rol op zich door onder andere zijn kennis op dit domein te delen. Conform de motie van het lid Schonis6 spant het kabinet zich daarbij in om ook sojaolie aan te laten merken als een grondstof met een hoog-ILUC risico. Ook in Europees verband wordt in toenemende mate ingezet op de productie van biobrandstoffen uit afvalstoffen en residuen.
Bent u het eens met de stelling dat we per direct moeten stoppen met biodiesel, gezien het feit dat ontbossing en habitatverlies het vervangen van gewone diesel niet rechtvaardigen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u het antwoord op eerdere Kamervragen herinneren, waarin staat «dat het van groot belang is dat er in Nederland en wereldwijd meer bos kan groeien»?2 Deelt u de conclusie dat dat haaks staat op het biodieselbeleid, waarmee wordt bijgedragen aan de rampzalige kaalkap van bossen? Wilt u deze vernietigende klimaatfarce werkelijk op uw geweten hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u biodiesel in Nederland verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Beseft u dat uw klimaatbeleid het klimaat niet ten goede komt, sterker nog: de natuur vernietigt? Zo nee, waarom niet?
De duurzaamheidscriteria van de Europese Richtlijn hernieuwbare energie (RED) zijn leidend voor de toepassing van biobrandstoffen. Ook in het nationale Duurzaamheidskader Biogrondstoffen, die het advies van de SER overneemt, zijn deze criteria leidend bij de toepassing van biogrondstoffen. Deze criteria, zoals «mogen niet geproduceerd zijn uit grondstoffen verkregen van land met een hoge biodiversiteitswaarde», dienen ongewenste effecten zoals door uw fractie geschetst te voorkomen. Alleen biobrandstof die aantoonbaar voldoet aan de criteria mag worden ingezet. Nationaal en Europees span ik mij in om deze criteria te blijven borgen en kwetsbaarheden te voorkomen, bijvoorbeeld via de ketenanalyse biodiesel7 en de joint statement8 over toezicht en transparantie.
Hoeveel bossen moeten nog sneuvelen voor uw klimaatwaanzin?
Zie antwoord vraag 6.
Prullemanderen stikstofregels |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Inkrimpen veestapel kost economie miljarden» en »Economisch klimaat sluipt achteruit»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat forse inkrimping of zelfs het verdwijnen van de veeteelt in bepaalde stikstofgevoelige gebieden de Nederlandse economie miljarden euro’s en tienduizenden banen kan kosten?
De heer Van Haga verwijst naar een krantenartikel, waarin uitspraken van een landbouweconoom van het CBS staan over de economische gevolgen van een advies van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) aan de regering om de veeteelt in bepaalde stikstofgevoelige gebieden fors in te krimpen of te doen verdwijnen.2 Besluitvorming over de uitvoering van dit advies, evenals over andere adviezen aan de regering over de stikstofaanpak, moet nog plaatsvinden.
In het aangehaalde artikel geeft een landbouweconoom van het CBS aan dat het «agro-complex» van de vee-industrie € 10 miljard toegevoegde waarde heeft en ruim 300.000 banen omvat.3 De landbouweconoom concludeert, aldus het artikel, dat als de veestapel met de helft wordt ingekrompen, ook de helft van de toegevoegde waarde verdampt. Deze conclusie berust op een onderliggende aanname dat een krimp in toegevoegde waarde proportioneel zou zijn aan een krimp in de veestapel. Dit is echter niet per definitie het geval; de productiviteit en toegevoegde waarde verschillen immers per bedrijf en per sector binnen het agro-complex. Zo hebben duurzamere bedrijven bijvoorbeeld vaak een hogere marge en daarmee meer toegevoegde waarde per product. Indien een veehouderij bijvoorbeeld zou extensiveren, met als gevolg een kleiner aantal dieren, kan het relatief aantrekkelijker worden om in te zetten op kwaliteitsverbeteringen om zo de toegevoegde waarde te verhogen.4
Als een sector door veranderend beleid (of door veranderende marktomstandigheden) krimpt, dan gaat hierbij inderdaad economische activiteit verloren. Gezien het aanpassingsvermogen van de economie, zou een dergelijk verlies echter veelal tijdelijk zijn. Een verlies van economische activiteit in een sector (zoals bijvoorbeeld de agrarische sector) als gevolg van eventuele maatregelen dient te worden afgewogen tegen het verlies of mislopen van economische activiteit in alle sectoren als gevolg van het eventueel niet nemen van deze maatregelen (door onder andere de stikstofproblematiek). Zo wordt het totale economische effect van eventuele inkrimpingsmaatregelen gedempt. Uiteindelijk zal het kabinet bij het maken van beleid veelomvattend diverse publieke belangen dienen te wegen waarbij het kabinet altijd de sociaaleconomische consequenties van de voorgestelde maatregelen beziet.
Wat vindt van het feit dat de door ons zelf opgelegde stikstofregels daar de oorzaak van zijn?
Het kabinet vervult met de maatregelen die het neemt om de stikstofproblematiek op te lossen de verplichtingen die volgen uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van Nederland: de Raad van State.5 Het betreft derhalve geen «zelf opgelegde stikstofregels», maar het voldoen aan wet- en regelgeving en het volgen van rechtelijke uitspraken, zoals van een overheid binnen een rechtstaat verwacht mag worden.
Wat vindt u van het feit dat regionale werkgeversorganisaties stellen dat ze zonder het stikstofbeleid al voor miljarden aan duurzame investeringen in de regio’s hadden kunnen bijdragen aan de brede welvaart ter plaatse?
Het is mij bekend dat de stikstofproblematiek voor forse belemmeringen heeft gezorgd voor onder andere duurzame investeringen. Dit is uiteraard een onwenselijke situatie. Vanaf het moment dat de Raad van State op 29 mei 2019 stelde dat de Programmatische Stikstof Aanpak niet als basis voor de toestemming voor activiteiten gebruikt mag worden, zetten het kabinet en de decentrale overheden zich in om oplossingen te vinden voor bedrijven die in Nederland willen investeren. Voorbeelden betreffen onder meer extern salderen, het stikstofregistratiesysteem (SSRS) en de partiële bouwvrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht voor de bouwsector.
Ook de komende tijd blijven het kabinet en de decentrale overheden zich inspannen om belemmeringen door stikstof voor onder andere duurzame investeringen weg te nemen. Daarbij geldt wel dat Nederland gehouden is aan de juridische verplichting om de natuur te doen herstellen en verbeteren. Hierbij is ook het perspectief van brede welvaart en de kwaliteit van de natuur voor onze leefomgeving van belang. Bij toestemmingverlening voor activiteiten met stikstofuitstoot dienen daarom altijd de effecten voor de natuur in ogenschouw genomen te worden. Het kabinet zet met de structurele aanpak stikstof in op natuurverbetering, ten eerste om te zorgen dat Nederland op termijn weer aan de natuurdoelstellingen voldoet, maar ook om te zorgen dat daarmee weer meer ruimte voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen ontstaat.
Deelt u de mening dat de stikstofregels heuse banenverdelgers zijn en dat ze onze economie grote schade toebrengen? Zo ja, wilt u zich hard maken om deze onzalige regels te schrappen, zodat onze economie weer kan floreren?
Met betrekking tot de stelling dat de stikstofregels heuse banenverdelgers zijn en dat ze onze economie grote schade toebrengen verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 2. Met betrekking tot het schrappen van «deze onzalige regels» wil ik nogmaals wijzen op het feit dat er geen sprake is van «zelf opgelegde stikstofregels», maar het voldoen aan wet- en regelgeving en het volgen van rechtelijke uitspraken, zoals van een overheid binnen een rechtstaat verwacht mag worden.
Wat vindt u van het feit dat regionale werkgeversorganisaties het volgende stellen: «Als we ook de nationale woningnood, onze kwetsbare wijken, onze slechte onderwijsscores, het gebrek aan structuurversterkende investeringen (kennis, innovatie, duurzaamheid) en bijvoorbeeld onze bereikbaarheid niet flink aanpakken, dan prijzen we ons uit de markt en haken investeerders af.»? Graag een gedetailleerd antwoord met uw oplossingen
Het is goed dat ruim 50 gemeenten en (ondernemers)organisaties een gezamenlijk manifest hebben opgesteld waarin zij richting een volgend kabinet een pleidooi doen om samen te werken aan versterking van het Nederlands vestigingsklimaat. Deze partijen spreken ook hun zorgen uit over hoe het Nederlandse vestigingsklimaat zich ontwikkelt. Zorgen die ik vaker hoor tijdens gesprekken met partijen uit het veld.
Sterke clusters – met hun unieke samenwerking tussen grote bedrijven, mkb-bedrijven en kennisinstellingen – zijn belangrijk voor ons huidig en toekomstig verdienvermogen en dragen daarmee bij aan het versterken van de brede welvaart. Een aantrekkelijk vestigings- en investeringsklimaat is een belangrijke randvoorwaarde voor de verdere ontwikkeling van deze clusters (zoals Brainport Eindhoven, Foodvalley in Wageningen en chemiecluster Chemelot) en komt daarmee dus de brede welvaart in Nederland ten goede. Het is de rol van de overheid om de randvoorwaarden te scheppen waarin bedrijven kunnen ondernemen. Dit doet het Rijk niet alleen; ons vestigingsklimaat is mede het resultaat van jarenlange inspanning van Rijk en regio op velerlei terreinen. Het is dan ook een verantwoordelijkheid van ons allen, zowel publieke als private partijen, om onze goede positie te behouden en waar mogelijk te verbeteren.
In het manifest wordt een zestal terreinen genoemd waar de schrijvers graag samen met een komend kabinet publiek-privaat de schouders onder zetten, waaronder leefklimaat, beroepsbevolking, bereikbaarheid, en kennis en innovatie. Op een aantal van de genoemde terreinen heeft het huidige kabinet al stappen gezet. Concrete voorbeelden hiervan op terrein van beroepsbevolking zijn de investering van € 8,5 miljard voor het Nationaal Programma Onderwijs en de opening van de Subsidieregeling omscholing naar kansrijke beroepen in de ICT en techniek op 1 september 2021. Ook via het Nationaal Groeifonds, waarmee de komende 5 jaar € 20 miljard wordt geïnvesteerd in projecten op gebied van Research & Development en innovatie, kennisontwikkeling en infrastructuur, stimuleert het kabinet investeringen in ons toekomstig verdienvermogen.
Momenteel wordt er aan een actieagenda voor de industrie gewerkt, waarin ook de punten uit het manifest Vestigingsklimaat worden meegenomen. In deze actieagenda wordt nadrukkelijk ingegaan op het vestigingsklimaat, dat een belangrijke randvoorwaarde is voor het versterken van de industrie, en waar dit mogelijk kan worden verbeterd. De uiteindelijke uitwerking van de actieagenda is aan een volgend kabinet.
Het bericht 'GGD-directeur laat naam Tata Steel uit longkankerrapport schrappen' |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Erkent u dat het vertrouwen is geschaad doordat de directeur van de geestelijke gezondheidsdienst (GGD)heeft verboden Tata te noemen in het rapport over longkanker in Beverwijk en het onderwerp longkanker in het rapport wordt gebagatelliseerd?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het uiteraard belangrijk dat de gezondheidsdiensten onafhankelijk en dus betrouwbaar onderzoeken en rapporteren. Daarom vind ik het goed dat het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Kennemerland een extern onafhankelijk onderzoek heeft laten uitvoeren naar de totstandkoming van het rapport «Incidentie en prevalentie van kanker in de regio Kennemerland 2004–2018». Het onderzoeksrapport is op 26 augustus jl. gepubliceerd. In het onderzoeksrapport, dat door onderzoeker en voormalig ombudsman van Den Haag Peter Heskes is uitgevoerd, is geconcludeerd dat er volstrekt integer is gehandeld door de directeur en zijn medewerkers; de directeur heeft op een juiste manier sturing gegeven en het rapport is op een integere manier tot stand gekomen.
Waarom maken GGD-ambtenaren zich zorgen over dat conclusies uit het rapport publicitair verkeerd zouden kunnen uitpakken voor Tata Steel?
De GGD Kennemerland gaat ervan uit dat u waarschijnlijk doelt op een passage uit de recent gepubliceerde gegevens uit het Wob-verzoek2 aan GGD Kennemerland. Hierin schrijft een GGD-ambtenaar dat het gebruik van het woord «aannemelijk», voor de rol van luchtverontreiniging als mogelijke risicofactor voor longkanker, zou kunnen leiden tot krantenkoppen als «Tata Steel veroorzaakt longkanker».
De GGD Kennemerland geeft aan dat deze conclusie niet kan worden getrokken op basis van het betreffende GGD-rapport omdat bij dit type onderzoek geen oorzakelijke verbanden kunnen worden aangetoond. De GGD Kennemerland geeft aan om die reden gekozen te hebben voor een formulering waarbij duidelijk is gemaakt dat dit GGD-rapport geen oorzaken van een verhoogde kankerincidentie kan aantonen, maar dat uit de wetenschappelijke literatuur wel bekend is dat luchtverontreiniging in het algemeen één van de risicofactoren is voor het ontstaan van longkanker.
Erkent u dat met de hoge prevalentie van kanker in Beverwijk er in deze situatie geen winnaars zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de zorgen van de bewoners van Beverwijk en omstreken ten aanzien van hun leefomgeving. De Provincie Noord-Holland, de gemeenten en het Rijk werken hard om de leefomgevingskwaliteit in die regio te verbeteren. Een veilige en gezonde leefomgeving is van groot belang. De noodklok die sommige artsen en omwonenden hebben geluid neem ik daarom zeer serieus. Via het Schone Lucht Akkoord (SLA) werk ik samen met provincies, gemeenten en stakeholders aan de permanente verbetering van de luchtkwaliteit om gezondheidswinst voor iedereen in Nederland te realiseren. De ondertekenaars van het SLA committeren zich onder andere aan het zo scherp mogelijk vergunnen en worden daarbij actief ondersteund vanuit het Rijk. Dit najaar voert het RIVM, in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, een nulmeting van het akkoord uit. Hieruit moet blijken of de maatregelen voldoende zijn om de doelen te halen. Mocht dat niet het geval zijn, dan nemen de deelnemende partijen nieuwe maatregelen. Mocht blijken dat het mogelijk is om meer gezondheidswinst te realiseren door luchtvervuiling sneller of meer terug te dringen, dan zal ik mij daar zeker voor inzetten. Daarnaast vormt het Rijk (de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en Economische Zaken en Klimaat) samen met de provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten een ambtelijke werkgroep. Hierin worden de mogelijkheden verkend om Tata Steel structureel te verduurzamen en tegelijk de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. Zelf zet Tata Steel met de Roadmap Plus in op een versnelde weg naar een betere leefomgeving door extra maatregelen en investeringen. Tegelijk is te verwachten dat door het klimaatbeleid, de elektrificatie van het wegverkeer en steeds betere technieken in de industrie de luchtkwaliteit in de komende decennia verder zal verbeteren.
Hoe is het mogelijk dat omwonenden en artsen die meermaals de noodklok hebben geluid steevast genegeerd zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat de overheid (provinciaal, lokaal, landelijk en uitvoeringsdiensten als inspecties en GGD-en) afwezig is geweest in het beperken van de luchtverontreiniging veroorzaakt door de industrie en het bevorderen van de volksgezondheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u ook dat mensen moeten kunnen vertrouwen op de overheid (provinciaal, lokaal, landelijk en uitvoeringsdiensten als inspecties en GGD-en) als bewaker van normen van uitstoot en dat niet het economische belang van aandeelhouders van Tata-steel voor moeten gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om risicovolle uitstoot te voorkomen, beschermt de overheid met wet- en regelgeving burgers tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging.
Uit de regelgeving volgt dat een bedrijf in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor het voorkomen of anders beperken van alle negatieve gevolgen voor het milieu. Daarom moet een bedrijf de Beste Beschikbare Technieken (BBT) toepassen. BBT, waarin zowel de technische als economische haalbaarheid is meegewogen, is onderdeel van rijksregels of de vergunning die wordt verleend door het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag ziet tevens toe op de naleving van de rijksregels en de vergunning. Het Rijk adviseert en ondersteunt het bevoegd gezag waar mogelijk, bijvoorbeeld via de inzet van de Inspectie Leefomgeving en Transport, en via Europa afspraken over strengere bronmaatregelen.
Kunt u alle initiatieven die u hebt genomen in de afgelopen tien jaar om de leefomstandigheden voor directe omwonenden en mensen in de regio te verbeteren uitputtend op een rij zetten?
De voormalige Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) heeft in 2009 het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgezet. Binnen dit programma werken de rijksoverheid en decentrale overheden samen om te zorgen dat Nederland overal tijdig aan de grenswaarden voor fijnstof en stikstofdioxide zal voldoen. Aan het NSL is ook een monitoringsprogramma verbonden om het bereiken van dit doel te waarborgen. Het NSL loopt door totdat de Omgevingswet ingaat. Ook het eerder genoemde Schone Luchtakkoord (SLA) draagt bij aan het verder verbeteren van de luchtkwaliteit. De doelstellingen van het SLA zijn al toegelicht bij de beantwoording van de vragen 3, 4 en 5. De verantwoordelijkheid voor taken op het gebied vergunningverlening, toezicht en handhaving liggen bij het bevoegd gezag: de decentrale overheden. In het SLA is onder andere afgesproken scherper te vergunnen. Daar zetten de bevoegde gezagen zich dan ook voor in. Het NSL en overig nationaal, lokaal en internationaal luchtbeleid heeft eraan bijgedragen dat de (achtergrond)concentraties van verontreinigende stoffen in Nederland over de gehele linie zijn gedaald. Dit blijkt ook uit de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland- rapportages3 die jaarlijks worden opgesteld.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de regio over hoe het zover heeft kunnen komen en hoe de situatie kan worden verbeterd voor directe omwonenden en mensen in de regio?
De voormalige Staatssecretaris Van Veldhoven heeft op 21 juni jl. een gesprek gevoerd met vertegenwoordigers van bewonersgroepen en stichtingen. Bij mijn aantreden heb ik reeds verzocht om een soortgelijke ontmoeting om ook zelf de ervaringen te horen van de mensen die in de omgeving wonen. Net als bij het eerder genoemde gesprek doe ik dit samen met een gedeputeerde van Noord-Holland.
De miljardenverslindende klimaatkruistocht van Urgenda |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Klimaatvonnis miljardendans – Kabinet tast diep in buidel voor groene kruistocht van Urgenda»?1
Ja.
Wie gaat er over het klimaatbeleid, vindt u? U als bewindspersoon of de klimaatactivisten van Urgenda?
Het vaststellen van klimaatbeleid is aan de politiek. De rechter heeft, gelet op artikel 23 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, te beslissen op de vorderingen van de eisers. De rechter heeft zich in deze zaak uitgesproken, omdat zij vond dat de maatregelen en de doelstellingen die de regering had genomen niet voldoende waren om de gevolgen voor gevaarlijke klimaatverandering tegen te gaan.
Kunt u zich herinneren dat de uitvoering van het Urgendavonnis (25 procent CO2-reductie in plaats van 20 procent, oftewel 5 procent extra reductie) leidt tot slechts 0,000045 graden minder opwarming van de warmte, zoals door de landsadvocaat zélf betoogd?
Ja.
Deelt u de conclusie dat dat volstrekt verwaarloosbaar en praktisch onmeetbaar is? Zo nee, tot welke concrete klimaateffecten hebben de tot dusverre door u genomen Urgendamaatregelen geleid, hoe hebt u die gemeten, en verhouden die zich tot de kosten?
Het tegengaan van klimaatverandering is bij uitstek een probleem waarvan de oplossing alleen dichterbij komt wanneer alle landen, inclusief Nederland, hieraan bijdragen. Daarom neemt Nederland ook haar verantwoordelijkheid om invulling te geven aan de afspraken gemaakt onder de Overeenkomst van Parijs. Bovendien dient het kabinet in een rechtstaat uitvoering te geven aan een gerechtelijke uitspraak en die verplicht om de nationale emissies eind 2020 met 25% te hebben gereduceerd.
Deelt u de conclusie dat de uitvoering van het Urgendavonnis onhaalbaar en onbetaalbaar is, aangezien Nederland in 2020 blijft steken op 24,5 procent CO2-reductie ondanks de 3,3 miljard euro die hier tot dusverre aan is verspild (de kosten van het «reguliere» klimaatbeleid buiten beschouwing gelaten)? Deelt u de mening dat dat absurd veel geld is voor slechts 4,5 procent extra CO2-reductie?
Het kabinet heeft de afgelopen jaren verschillende maatregelen getroffen om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het vonnis. Deze maatregelen dragen onder andere bij aan de realisatie van de klimaattransitie, een schonere energievoorziening en hebben burgers en bedrijven ook zelf handelingsperspectief gegeven om aan de slag te gaan met verduurzaming. Aan klimaatbeleid zijn kosten verbonden – daarom heeft het kabinet ook gekeken naar maatregelen die kosteneffectief zijn. Ik deel uw mening dan ook niet dat het hierbij gaat om «absurd veel geld».
Wat vindt u ervan dat Urgenda dreigt opnieuw naar de rechter te stappen om een dwangsom tussen de 100 miljoen euro en 2 miljard euro van de Staat te eisen, omdat Nederland aldus niet voldoet aan het vonnis van 25 procent CO2-reductie?
In een rechtstaat staat het partijen vrij om naar de rechter te stappen. De rechter bepaalt uiteindelijk, afhankelijk van de inhoud van de nieuwe procedure, of een dwangsom en van welke omvang wordt toegewezen.
Stichting Urgenda heeft in de media aangekondigd een nieuwe rechtszaak te beginnen. Het is op dit moment nog onduidelijk wat Stichting Urgenda zal eisen omdat de Staat nog geen dagvaarding heeft ontvangen. Daarom is ook nog onduidelijk of er een dwangsom wordt gevraagd, en is dus ook nog geen inschatting te maken wat de hoogte daarvan zou kunnen zijn; die afweging is in zo’n geval aan de rechter.
Klopt het dan dat Urgenda een nieuwe rechtszaak wil beginnen voor slechts 0,5 procent extra CO2-reductie, oftewel 0,0000045 graden minder opwarming van de aarde (nog een 0 achter de komma)? Deelt u de conclusie dat dat nog verwaarloosbaarder en onmeetbaarder is en in geen verhouding staat tot de genoemde dwangsom?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de conclusie dat dit niets meer met klimaat(beleid) te maken heeft, maar ordinaire geldklopperij en zakkenvullerij is ten koste van de Nederlandse belastingbetaler?
Zie antwoord vraag 6.
Gezien de voortslepende Urgendazaak en de rampzalige (financiële) gevolgen van dien: hoe duidt u artikel 3:305a BW dat het mogelijk heeft gemaakt dat een activistische klimaatclub als Urgenda via de rechterlijke macht het klimaatbeleid tracht te dicteren?
In Nederland heeft iedereen toegang tot de rechter die de wet hem toekent (art. 17 Grondwet). De toegang tot de Nederlands rechter wordt beheerst door Nederlands recht; waar het gaat om collectieve acties is dat vastgelegd in artikel 3:305a BW. Op grond daarvan kan een stichting of een vereniging een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen. Het collectief actierecht zoals dat is verankerd in artikel 3:305a BW acht ik een nuttig en zinvol element van ons rechtssysteem. De doelstellingen hiervan, die zijn terug te vinden in de memorie van toelichting (Kamerstuk 22 486, nr. 3), staan nog steeds overeind.