De toename van de inzet van gemeentelijke toezichthouders |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer eigen handhavers, minder politie in steden» uit de Volksrant?1
Ja
Herkent u de trend dat steeds meer gemeenten eigen toezichthouders inzetten voor taken die voorheen door de politie uitgevoerd werden?
Het lokaal bestuur heeft een eigen verantwoordelijkheid bij het houden van toezicht op de openbare ruimte. Gemeenten kunnen daarbij zowel toezichthouders (zonder bevoegdheden) als handhavers (buitengewoon opsporingsambtenaren (Boa’s)) inzetten. Hoewel het in gevallen kan gaan om taken die voorheen door de politie werden opgepakt, is er in het algemeen geen sprake van dat er politiële taken worden overgenomen door of overgedragen aan gemeenten.
In reactie op de toezegging gedaan door mijn ambtsvoorgangster tijdens het wetgevingsoverleg Politie dd 16-11-2009 (Kamerstukken Tweede Kamer, 32 123 VII, nr. 1, dat zij met u cijfers zou delen over de inspanningen die gemeenten plegen ten aanzien van bestuurlijke toezicht en handhaving met daarbij bijzondere aandacht voor de verhouding tussen publieke en private uitvoering, heeft mijn ministerie samen met de VNG een verkenning laten uitvoeren naar deze cijfers. Begin komend jaar zal ik uw Kamer een brief doen toekomen waarin ik de uitkomsten van deze verkenning nader toelicht en waarin ik zal aangeven hoe toezicht en handhaving in het algemeen en de bestuurlijke invulling daarvan in het bijzonder, verder verbeterd kan worden. In antwoord op uw vraag zal ik hier alvast enige informatie uit de verkenning gebruiken.
Binnen de verkenning waren niet voldoende gemeenten in staat om de kosten die zij maken voor toezicht en handhaving los te koppelen van andere kosten met betrekking tot veiligheid. Een betrouwbaar overzicht over de kosten is daarom op dit moment niet te bieden.
Uit deze verkenning blijkt wel dat er grote verschillen bestaan tussen gemeenten onderling in de inzet voor toezicht en handhaving. Het grootste deel van de gemeenten heeft een beperkte capaciteit, tussen 1 en 5 fte, beschikbaar voor toezicht en handhaving. Grote uitschieter zijn de steden met een inwonertal boven de 250 000, deze hebben substantieel meer capaciteit beschikbaar (tussen 100 en 600 fte). In totaal zijn in bij alle gemeenten ca 4 200 bestuurlijke toezichthouders en handhavers werkzaam. In het algemeen kan gezegd worden: hoe groter de gemeente en/of hoe meer verstedelijking, des te groter de capaciteit voor toezicht en handhaving in de openbare ruimte (zie onderstaande tabel). Uit de verkenning blijkt verder dat private inhuur van bestuurlijke toezichthouders en handhavers ca 7% van de totale capaciteit van gemeenten betreft. Private inhuur kan gemeente flexibiliteit bieden bij hun bestuurlijke inzet.
Gemiddeld aantal fte. 2009
<5000
5 000 – 10 000
10 000 – 20 000
20 000 – 50 000
50 000 – 100 000
100 000 – 250 000
>250 000
5 Niet stedelijk
1,00
1,14
1,63
2,40
15,00
4 Weinig stedelijk
1,00
2,08
2,41
7,00
12,00
3 Matig stedelijk
1,56
4,32
19,33
13,00
2 Sterk stedelijk
3,88
21,25
42,78
1 Zeer sterk stedelijk
1,00
18,25
54,50
370,67
Deelt u de mening dat met deze trend feitelijk de gemeentelijke politie zijn herintrede heeft gedaan?
Nee, gelet op de taken van de bestuurlijke toezichthouders en handhavers gaat een vergelijking met de voormalige gemeentepolitie niet op. Zie ook de antwoordenop vragen 9 en 10.
Kunt u de Kamer zo snel mogelijk nader informeren over de omvang, kosten en landelijke spreiding van deze ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat opsporing en noodhulp niet de enige kerntaken van de politie zijn? Zo ja, hoe zou u de kerntaken van de politie definiëren? Zo nee, waarom niet?
De kerntaken van de politie zijn inderdaad breder dan alleen opsporing en noodhulp. Zoals opgenomen in artikel 2 Politiewet heeft de politie tot taak te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die dat behoeven. Onder handhaving van de rechtsorde vallen de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en de handhaving van de openbare orde.
Verwacht u ook dat het verschijnen van meer soorten toezichthouders voor verwarring kan zorgen over de verschillen in bevoegdheid en rol? Wilt u deze verwarring in rol helpen voorkomen door voorwaarden te stellen aan de kleding van handhavers, waardoor de onderlinge verschillen beter tot uitdrukking komen?
In de regelgeving zijn nu al waarborgen opgenomen met betrekking tot de zichtbaarheid en herkenbaarheid. Zo zijn de boa’s herkenbaar aan het insigne dat mijn ambtsvoorganger in 2007 heeft ingevoerd. Daarnaast is als eis geformuleerd dat het uniform van een buitengewoon opsporingsambtenaar en van een toezichthouder niet mogen lijken op het uniform dat gedragen wordt door de politie of de krijgsmacht.
Met de invoering van het nieuwe boa-bestel per 1 april jl. zijn zes brede domeinen in de plaats gekomen van 115 verschillende boa-functies. Het nieuwe boa-bestel vormt de grondslag voor een – ook voor de burger – meer inzichtelijke systematiek. De boa’s van de gemeente die handhavend optreden in het domein openbare ruimte beschikken in beginsel over gelijke bevoegdheden. Veelal zal de gemeente de bevoegdheden per individuele boa willen toespitsen op de specifieke aard van de lokale problematiek en zal bij de afwegingen de herkenbaarheid voor de burger betrekken.
Om onder andere de herkenbaarheid te vergroten zal ik, ter uitvoering van de motie Brinkman (TK 32 500 VI, nr. 1, met de VNG in overleg treden om te komen tot een landelijk herkenbare uitstraling. Zoals ik verder in het begrotingsoverleg dd 25-11-2010 aan uw Kamer heb toegezegd zal ik de operationele regie over toezicht en handhaving door de politie wettelijk verankeren.
Herkent u de wens van toezichthouders om steeds vollediger uitgerust te worden met bijvoorbeeld handboeien, wapenstok, pepperspray en communicatiemiddelen? Welk beleid hanteert u op dit punt?
De maatregelen in het kader van de terugdringing van geweld tegen werknemers met een publieke taak hebben er toe geleid dat er ook maatregelen zijn genomen ter bescherming van de boa tegen de agressie en geweld. Alle boa’s beschikken optioneel over de politiebevoegdheden op grond van artikel 8 lid 1 en lid 3 van de Politiewet en handboeien.2 Daarnaast kunnen voor enkele domeinen aanvullende geweldsmiddelen worden toegekend zoals de wapenstok en pepperspray.
Daadwerkelijke toekenning van deze bevoegdheden en geweldsmiddelen geschiedt mede op advies van de betreffende Korpschef en Hoofdofficier van Justitie wanneer de noodzaak door de boa werkgever is aangetoond. Tevens dient de boa te voldoen aan alle additionele bekwaamheidseisen zoals gesteld in de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Buitengewoon Opsporingsambtenaar (RTGB). De opleiding van boa’s zal mede door bovengenoemde ontwikkelingen worden ingericht op competenties die zien op conflictbeheersing en andere handhavingvaardigheden. Het voorkomen van escalatie moet immers voorop blijven staan.
Herkent u het knelpunt dat er weinig informatieoverdracht is tussen toezichthouders en politie? Deelt u de mening dat dit nadelig is voor de informatiepositie van betrokken partijen? Welke oplossingen ziet u voor dit knelpunt?
De informatie-uitwisseling tussen partijen die belast zijn met handhaving verdient verbetering. Daarom ben ik samen met het Openbaar Ministerie, de Politie en de VNG aan het bekijken hoe de afstemming tussen en de informatie-uitwisseling met de diverse partijen verbeterd kan worden. In de hierboven genoemde brief zal ik hier nader op ingaan.
Is het de bedoeling van dit kabinet om de politie, door middel van nationalisering van de politie, minder in te zetten als toezichthouder? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe wilt u de uitvoering van de toezichthoudende taak en de invloed van het lokaal bestuur hierop waarborgen?
De gezagstaak van de burgemeester blijft in het nieuwe bestel onveranderd. De burgemeester blijft dus verantwoordelijk voor de openbare orde en capaciteitsinzet van de politie voor lokale taken. De lokale regie zal verder versterkt worden door het verplichten van integraal veiligheidsbeleid op basis waarvan de politie zijn lokale taken uitvoert (wetsvoorstel regierol gemeenten, TK 32459) en het versterken van de positie van de lokale driehoek (binnen de plannen voor het nieuwe politiebestel).
Bent u van mening dat het niet langer uitvoeren van taken door de politie een zorgvuldige politieke afweging vraagt, waarbij aandacht besteed moet worden aan overname door andere instanties en de aansturing? Zo ja, bent u bereid om de Kamer hierover een standpunt van de regering te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Er is hier geen sprake van het niet langer uitvoeren van politietaken, de politie draagt immers geen taken over. Wel is het van belang dat we zorgvuldig omgaan met de capaciteit van de politie en de politie niet belasten met de uitvoering van taken die bij andere instanties thuishoren.
De toegankelijkheid van privacygevoelige informatie voor derden, waaronder particuliere recherchebureaus |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het gemak waarmee privacygevoelige informatie bij bedrijven en instanties kan worden vergaard, zoals getoond in de uitzending van de VPRO?1
Ik heb kennisgenomen van deze uitzending, waarin wordt getoond hoe een particulier onder valse voorwendselen telefonisch en op eenvoudige wijze privacygevoelige informatie aan bedrijven en instanties ontfutselt (het zg. pretexting). Daarnaast worden diverse technische methoden en software getoond waarmee privacygevoelige informatie kan worden onderschept. De wijze waarop dit geschiedt, lijkt relatief makkelijk, maar vereist specialistische kennis.
In hoeverre schat u in dat dezelfde mogelijkheden bestaan en met succes gebruikt worden bij het vergaren van privacygevoelige informatie door overheidsinstanties? Welke maatregelen neemt de overheid om dit gevaar weg te nemen?
In beginsel kan iedereen met kwade bedoelingen de methodes gebruiken die in de uitzending worden getoond. Als ambtenaren gebruik maken van de bedoelde methoden als in antwoord 1 bedoeld, dan maken zij zich schuldig aan strafbare feiten en kan strafvervolging worden ingesteld. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Bent u het eens met de stelling, zoals geopperd in de VPRO-uitzending, dat de regels voor het vergaren van privacygevoelige informatie voor particulieren minder strikt zijn dan voor politie en justitie? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?
Er is een wezenlijk verschil tussen de bevoegdheden van politie en justitie enerzijds en particulieren – in welke hoedanigheid dan ook – anderzijds. Inbreuken op grondrechten (zoals het recht op privacy) door de overheid, kunnen alleen plaatsvinden, indien dat handelen wettelijk is gelegitimeerd. Dat betekent dat bijvoorbeeld politie en justitie bij het gebruikmaken van strafvorderlijke bevoegdheden en het vergaren van gegevens zijn gebonden aan de regels uit het Wetboek van Strafvordering.
Particulieren oefenen geen overheidsmacht uit en worden derhalve niet beperkt door het Wetboek van Strafvordering. Zij zijn wel aan andere regelgeving gebonden, zoals het Wetboek van Strafrecht. Daarin zijn onder meer strafbepalingen opgenomen die zien op het op onrechtmatige wijze vergaren van (privacygevoelige) gegevens. Bij overtreding daarvan kan strafvervolging worden ingesteld.
Bij het vergaren van persoonsgegevens dienen particulieren zich voorts te houden aan de daarvoor geldende regels uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Deze wet richt zich tot een ieder die persoonsgegevens verwerkt. De regelgeving voor particulieren is in die zin niet minder strikt.
Bent u op de hoogte van overheidsinstanties die op de wijze zoals geschetst in bovengenoemde uitzending opdrachten verlenen aan werkende recherchebureaus? Zo ja, acht u dit rechtmatig?
Nee.
Ziet u mogelijkheden om voorlichtingsactiviteiten te ontplooien teneinde de private en publieke sector meer bewust te maken van de praktijken zoals weergegeven in de bovengenoemde uitzending? Zo ja, hoe wil u daar uitvoer aan geven? Zo nee, waarom niet?
Iedereen die in de publieke of private sector persoonsgegevens verwerkt, moet zich houden aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Deze wet ziet ook op de verstrekking van persoonsgegevens. Het is dus primair de wettelijke taak van de bedrijven en instanties zelf om zich daaraan te houden en hun medewerkers zodanig te instrueren dat de Wbp wordt nageleefd.
Dit neemt niet weg dat het College bescherming persoonsgegevens (CBP), als onafhankelijke toezichthouder, ervoor heeft gekozen om de private en publieke sector meer bewust te maken van het belang van naleving van de wet door middel van zijn handhavingsactiviteiten.
Het CBP geeft voorlichting aan de hand van deze praktijk. Het CBP geeft voorts algemene voorlichting via zijn website. Daarnaast biedt het CBP een aantal instrumenten die bedrijven en overheidsinstellingen kunnen helpen bij naleving van de wet, zoals richtsnoeren en zienswijzen.
Overigens heeft de overheid in 2009 en 2010 een brede publiekscampagne Veilig Internetten gevoerd. Daarbij is het brede publiek via radio, tv en internet gewaarschuwd om ook op internet voorzichtig te zijn met de eigen persoonsgegevens.
Het wegpesten van homo's |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Utrechtse homo weg uit woning na pesterijen»?1
Ja.
Waarom worden slachtoffers van pesterijen extra gestraft door een gedwongen verhuizing? Waarom worden de daders van homo pesterijen en homogeweld niet opgepakt?
Dit kabinet pakt daders aan en beschermt slachtoffers. Dat is ook de inzet geweest van de korpsbeheerder van het korps Utrecht. Hij heeft mij laten weten dat het niet zo is dat slachtoffers van pesterijen in Utrecht worden gedwongen te verhuizen. Soms is het gebeuren echter zo heftig, en de escalatie zo snel, dat het de keuze van het slachtoffer is om te verhuizen. De woningbouwcorporatie werkt hier dan vaak met voorrang aan mee.
De verdachte van de pesterijen in bovengenoemde zaak is aangehouden en verhoord. Het politieonderzoek is afgerond en de zaak ligt ter beoordeling bij het Openbaar Ministerie. Zie verder het antwoord op vraag 9 over de aanpak van daders.
Bent u van mening dat de gedwongen verhuizing van het slachtoffer van homogeweld en pesterijen een verkeerd signaal afgeeft aan de daders, namelijk dat ze niet worden gestraft en gemakkelijk weg kunnen komen met mishandeling en vandalisme?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u treffen om in de toekomst te voorkomen dat slachtoffers worden bestraft door een gedwongen verhuizing? Welke maatregelen gaat u nemen ten aanzien van daders?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe heeft het gebrek aan vertrouwen in de aanpak van gemeente en politie ten aanzien van overlast en pesterijen, waardoor homo’s geen aangifte meer willen doen, kunnen ontstaan?2 Wat gaat u doen om dit wantrouwen bij homo’s weg te nemen?
Voor een effectieve aanpak en vervolging van geweld, intimidatie en discriminatie van homoseksuelen is een aangifte van essentieel belang. De politie neemt elke aangifte van discriminatie op. Ook in de aanwijzingen van discriminatie van het OM wordt hierop gestuurd. Ik betreur dan ook het gebrek aan vertrouwen in de politie en gemeente.
In het spoeddebat van 4 november jl. over incidenten bij moskeeën heb ik een brief aan de Kamer toegezegd begin volgend jaar waarin ik onder andere het ingezette aangiftebeleid ten aanzien van discriminatie zal aanscherpen. Ik zal de aangiftebereidheid en de mogelijkheid om (beperkt) anoniem aangifte te doen met de relevante spelers, zoals gemeenten (VNG) en politie, nog eens tegen het licht houden.
Is het niet treurig gesteld met onze samenleving, indien homo’s zich onveilig voelen op straat, op school en zelfs in hun eigen huis?
Dat homoseksuelen zich onveilig voelen is zorgwekkend. Dit kabinet staat, zoals aangekondigd in het regeerakkoord, borg voor de emancipatie van lesbische vrouwen en homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders en zal daartoe concreet beleid ontwikkelen. Het verbeteren van de veiligheid van homoseksuelen is één van de prioriteiten in de beleidsbrief emancipatie welke de Kamer in het voorjaar 2011 zal ontvangen.
Hoe veilig zijn homo’s op scholen? Zijn er in de afgelopen vijf jaar incidenten geweest van weggepeste homo leerlingen of leerkrachten? Wat is het schoolverzuim van homoleerlingen?
Uit het onderzoek «Weerbaar en divers» van 2009 (TK 2008–2009, 27 017, nr. 50 van de Inspectie van het Onderwijs, waarin de seksuele diversiteit en seksuele weerbaarheid in het onderwijs is onderzocht, blijkt dat de helft van de ondervraagde leerlingen meent dat je op school beter niet voor je homoseksualiteit uit kunt komen. Verder lijkt het erop dat incidenten rond homoseksualiteit zich voornamelijk af spelen in het voortgezet onderwijs. Ruim een derde van de 35 bezochte scholen had te maken met incidenten rond homoseksualiteit. Deze incidenten betroffen bijna altijd verbale incidenten. De inspectie constateert in het onderzoek dat het pesten van homoseksuele leerlingen en leraren geen zeldzaamheid is. Ook in de monitor «sociale veiligheid in het Voortgezet (Speciaal) Onderwijs» van 2008» (TK 2008–2009, 29 240, nr. 30 wordt melding gemaakt van incidenten. Van de leidinggevenden geeft 10% aan dat ze te maken hebben gehad met incidenten tegen leerlingen vanwege homoseksualiteit. 7% meldt incidenten tegen personeel vanwege homoseksualiteit. Er zijn geen cijfers van weggepeste homoseksuele leerlingen of -leerkrachten of over het school verzuim van homoseksuele leerlingen.
Wat is in de afgelopen vijf jaar de oplossingspercentage bij homogeweld? Erkent de politie dat zij minimaal scoren bij de opsporing van daders van homogeweld?
Op dit moment zijn er geen landelijke opsporingsresultaten bekend van homogeweld. Het Openbaar Ministerie (OM) geeft jaarlijks inzicht in de vervolging en afdoening van de zogenaamde zuivere discriminatiezaken, zoals het aanzetten tot haat. Met de invoering van een nieuw registratiesysteem (GPS) zal het OM over 2012 voor het eerst ook landelijke cijfers beschikbaar hebben die inzicht geven in het aantal commune delicten met een discriminatoir aspect, zoals homofoob geweld.
Klopt het dat de daders van pesterijen en homogeweld vaak niet opgepakt kunnen worden, omdat er geen getuigen zouden zijn? Waarom wordt dan de groepsaansprakelijkheid niet ingezet, waarbij de politie niet meer hoeft te achterhalen wie wat heeft gedaan?
Er worden wel degelijk daders opgespoord, aangehouden en vervolgd. De ervaring leert echter dat de bewijsvoering soms problematisch is, bijvoorbeeld bij gebrek aan forensisch-technisch bewijs of getuigen. In sommige gevallen zijn pesterijen niet strafbaar. De politie intervenieert in dat soort gevallen overigens wel, bijvoorbeeld door daders aan te spreken.
Voor wat betreft het aspect van groepsaansprakelijkheid verwijs ik naar het antwoord op vraag 10.
Heeft de burgemeester van Utrecht bij dit recente incident de groepsaansprakelijkheid ingezet om de daders op te sporen?
Groepsaansprakelijkheid is een civielrechtelijk begrip. Artikel 166 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek maakt individuele leden van een groep hoofdelijk aansprakelijk voor schade die is geleden. Groepsaansprakelijkheid is geen middel om daders op te sporen en kon niet worden ingezet door de burgemeester, omdat jegens hem geen onrechtmatige daad was gepleegd. Bovendien ging het in dit geval om één dader, niet om een groep.
Heeft de burgemeester van Utrecht het slachtoffer bezocht en in de desbetreffende wijk een bijeenkomst georganiseerd?
De burgemeester van Utrecht heeft zowel telefonisch contact alsook een persoonlijk gesprek gehad met het slachtoffer.
Heeft de burgemeester van Utrecht de politie in de gelegenheid gesteld om speciale opsporingsfaciliteiten in te zetten, zoals een lokagent?
Het inzetten van bijzondere opsporingsmiddelen is voorbehouden aan de officier van justitie. Gezien de aard van de zaak was de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen niet nodig. Ook de inzet van een lokagent bleek niet nodig.
Geweld tegen verpleegkundigen |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Verplegers zijn geweld beu»?1
Ja.
Herkent u het beeld uit het genoemde onderzoek van de Consumentenbond dat meer dan de helft van alle ondervraagde verpleegkundigen het afgelopen halfjaar te maken kreeg met agressie? Zo ja, wat is uw mening hierover en welke maatregelen neemt u om deze agressie tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja. Recent onderzoek2 uitgevoerd vanuit het programma Veilige Publieke Taak (VPT) van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties laat vergelijkbare cijfers zien. Ik vind dit onacceptabel. Werknemers met een publieke taak – waartoe verpleegkundigen, maar ook onder andere brandweermensen, onderwijzers en conducteurs behoren – dienen hun functie ongestoord te kunnen uitoefenen. De primaire verantwoordelijkheid om maatregelen te nemen ter voorkoming van agressie en geweld ligt op basis van de Arbo-wet bij werkgevers en werknemers, maar vanwege het grote maatschappelijke belang bestaat daarnaast sinds 2007 een fors en breed pakket van maatregelen vanuit het programma VPT genomen om dit soort geweld aan te pakken. Voor de inhoud van dit pakket maatregelen voor de sector gezondheidszorg verwijs ik naar de antwoorden op de hierna volgende vragen.
Worden verpleegkundigen getraind in het omgaan met agressie of geweld? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 2 is de aanpak van agressie en geweld primair de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers op basis van de Arbo-wet. Het aanbieden van weerbaarheids- en agressietrainingen om agressie en geweld tegen te gaan, behoort hier ook toe. De werkgever bepaalt wat voor soort training op welke plaats in de organisatie nodig is. In de praktijk zijn er tal van voorbeelden van trainingen: training on the job of in het trainingsbureau, met of zonder acteurs, fysieke training, e-learning.
Welke maatregelen nemen ziekenhuizen tegen agressie en geweld en hoe trainen zij hun personeel? Gaan alle ziekenhuizen hierin even voortvarend te werk?
Sinds 2002 is op initiatief van de Stichting Arbeidsmarkt Ziekenhuizen het project Veilige Zorg gestart. Bij de invoering van Veilige Zorg werken ziekenhuizen, politie, gemeenten en justitie nauw samen om agressie en geweld terug te dringen. Het project wordt gesubsidieerd door de Stichting Arbeidsmarkt Ziekenhuizen en vanuit het programma VPT van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In de Arbocatalogus voor de ziekenhuizen is wat betreft de preventie en de aanpak van agressie en geweld de werkmethode volgens deze aanpak opgenomen. Anno 2010 kennen ruim 65 van de 100 ziekenhuizen deze werkmethode. Deze is echter nog niet overal volledig geïmplementeerd.
Op 26 oktober 2006 heeft de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) het actieprogramma «Aanpak Agressie en geweld door werknemers met publieke taken» van het ministerie van Binnenlandse Zaken ondertekend. Hierin verklaarden zij dat zij:
Daarnaast is op 29 mei 2008 door de NVZ de landelijke norm VPT ondertekend.3
Delen ziekenhuizen met veel deskundigheid of ervaring op het gebied van de aanpak van agressie en geweld hun kennis met andere ziekenhuizen? Zo nee, deelt u de mening dat het delen van best practices wenselijk is en hoe gaat u dit bevorderen?
In het project Veilige Zorg van de Stichting Arbeidsmarkt Ziekenhuizen neemt het verspreiden van goede praktijken een prominente plaats is. In nieuwsbrieven, op de website, in handreikingen en tijdens symposia en workshops wordt daar volop aandacht aan geschonken.
Daarnaast zal ik – conform de toezegging van mijn voorganger4 – werkgevers in hun aanpak van agressie en geweld ondersteunen vanuit een Expertisecentrum VPT. Dat geldt ook voor de ziekenhuizen. Doel van dit Expertisecentrum VPT is het bieden van ondersteuning aan werkgevers met een publieke taak bij het ontwikkelen en implementeren van een effectievere aanpak ter vermindering van agressie en geweld.
Sinds januari van dit jaar kunnen zij al terecht bij de helpdesk VPT voor advies en ondersteuning bij het verhalen van schade als gevolg van agressie en geweld. Deze Helpdesk wordt onderdeel van het Expertisecentrum VPT en is ondergebracht bij Slachtofferhulp Nederland.
Deelt u de mening dat het in het artikel gestelde dat een deel van de verpleegkundigen overweegt van baan te wisselen zich niet verhoudt tot het voornemen om meer verpleegkundigen aan te trekken? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de krapte op de arbeidsmarkt en het tekort aan verpleegkundigen is het zeer onwenselijk dat werknemers in de zorg hun baan opzeggen, zeker als dit gebeurt als gevolg van agressie en geweld. De praktijk van de afgelopen jaren laat overigens zien dat de uitstroom van verpleegkundigen uit de ziekenhuissector zeer beperkt is. Jaarlijks verlaat circa 3 procent de zorgsector, inclusief degenen die met pensioen gaan.
Dit neemt niet weg dat dergelijke signalen zeer serieus genomen moeten worden. Verpleegkundigen vervullen immers een uitermate zinvolle taak voor de samenleving en moeten daarvoor behouden blijven. Naast de eerder genoemde initiatieven subsidieert het ministerie van VWS dan ook het project Gezond & Zeker. Dit project – voorheen Project Ergocoaches – ondersteunt ergocoaches, veiligheidscoaches, maar ook arbocoördinatoren of p&o medewerkers bij de preventie van fysieke belasting en agressie.
Waarom doen bedreigde verpleegkundigen vaak geen aangifte? Wat doet u om de aangiftebereidheid onder deze groep te verbeteren?
Uit het in antwoord op vraag 2 aangehaalde onderzoek blijkt dat er drie redenen zijn waarom werknemers geen aangifte doen:
Ik sta een aanpak voor waarin werknemers met een publieke taak melding maken van tegen hen gerichte agressie en geweld en in geval van ernstige vormen van agressie en geweld aangifte doen. Als slachtoffers om wat voor reden dan ook geen aangifte doen, moeten werkgevers de verantwoordelijkheid hiervoor overnemen. Werkgevers zijn verantwoordelijk voor de veiligheid van de werknemers en daarmee ook voor de reactie op agressie en geweld. Daders moeten weten en ervaren dat dit ongewenste gedrag niet wordt getolereerd.
Het doen van aangifte is opgenomen in de acht aanbevolen maatregelen van het programma VPT. Om de aangiftebereidheid te verbeteren is vanuit dit programma begin 2010 een informatiebrochure ontwikkeld met de titel «Aangifte? Gewoon doen!» die naar een brede groep van ruim 7 000 werkgevers – waaronder ook ziekenhuizen – is gestuurd. In de Eenduidige Landelijke Afspraken bij agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak is voor politie en Openbaar Ministerie bovendien opgenomen dat meldingen altijd direct opvolging krijgen, en dat aangifte van een strafbaar feit altijd wordt opgenomen. De complete set afspraken heeft mijn voorganger – mede in zijn hoedanigheid als Minister van Justitie – op 3 maart 2010 aan uw Kamer gestuurd5.
Flitspalen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Digitale flitspaal ziet moderne motor niet»?1
Ja.
Is het waar dat nieuwe flitspalen de nieuwste generatie motoren hoogstwaarschijnlijk niet of niet goed kan herkennen? Zo ja, in welke mate zijn deze flitspalen daartoe niet in staat? Zo nee, wat is er feitelijk onjuist aan de genoemde berichtgeving?
Nee, ook de nieuwste generatie motoren kan herkend worden door nieuwe – digitale – flitspalen. Digitale palen werken met lussen in het wegdek. Op de lussen zijn detectoren aangebracht die reageren op ferrometaal. Passerende voertuigen veroorzaken een magnetische verstoring in het veld van de lussen en worden gefotografeerd als ze te hard rijden. Wel moet de gevoeligheid van de detectielussen goed afgesteld zijn om ook voertuigen waarin steeds minder ferrometaal is verwerkt te kunnen detecteren. Als blijkt dat sommige voertuigen niet of moeilijker gedetecteerd worden, worden technische maatregelen genomen om dit te verhelpen. Het Landelijk Parket Team Verkeer heeft hierover voortdurend overleg met de verschillende leveranciers van handhavingsmiddelen.
Was het u ten tijde van de aanschaf van de palen op de hoogte van deze problematiek, bijvoorbeeld naar aanleiding van eerdere problemen in België? Zo ja, hebt u daar bij de aanbesteding van deze palen rekening mee gehouden? Zo nee, waarom niet?
Bij de aanschaf van de huidige generatie digitale palen is door het toenmalige Bureau Verkeershandhaving OM (nu Landelijk Parket Team Verkeer) in contracten met leveranciers vastgelegd dat alle voertuigen kunnen worden geregistreerd. Het registreren van alle type voertuigen, ook als deze van samenstelling veranderen, heeft zowel bij aanschaf als bij onderhoud van de handhavingsmiddelen de permanente aandacht.
Hebt u met het Vlaamse Agentschap Wegen en Verkeer contact gehad over hun ervaring met deze problematiek? Zo nee, gaat u dat nog doen?
Nee en ik zie daar ook geen aanleiding toe, gelet op de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Indien genoemde problematiek zich in de praktijk voor doet, kunt u dan nog afzien van de aanschaf van deze palen of kunt u er zorg voor dragen dat ook de nieuwste generatie motoren zal worden herkend?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3. De detectie van alle type voertuigen heeft blijvende aandacht, ook bij de aanschaf van eventuele nieuwe handhavingsmiddelen.
Deelt u de mening dat gezien het relatief hoge risico op ongevallen met ernstige gevolgen bij motoren die de maximum snelheid overtreden, dat handhaving van deze maximumsnelheid prioriteit verdient? Zo ja, kunt u ook in de toekomst adequaat tegen deze snelheidsovertredingen blijven optreden? Zo nee, waarom niet?
Het relatief hoge risico op ongevallen bij motorrijders wordt slechts ten dele veroorzaakt door een overschrijding van de maximumsnelheid. Het is vooral het gebrek aan voertuigbeheersing en het niet gezien worden (en dus geen voorrang verlenen) door andere weggebruikers waardoor motorrijders een hoger risico hebben. Mijn ambtgenote van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu staat een integrale aanpak voor van de verbetering van verkeersveiligheid van motorrijders. Zij heeft hiertoe recentelijk een actieplan (29 398, nr. 241, dd 1-11-2010) naar de Tweede Kamer, waarin concrete maatregelen staan om de verkeersveiligheid van motorrijders te verbeteren.
Dit laat vanzelfsprekend de reguliere handhaving van de maximumsnelheid onverlet.
De brandveiligheid van veestallen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jacques Monasch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het recente rapport «Brand in veestallen» dat namens Dierenbescherming en Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) is opgesteld over de problematiek en gevolgen van branden in veestallen?
Ja.
Deelt u de zorg over de aard en gevolgen van de grote hoeveelheid branden (736) en de grote hoeveelheid omgekomen dieren (737 080) bij dergelijke branden in de afgelopen vijf jaar, zeker gezien de verbeteringen die mogelijk zijn door betere controle, voorlichting en preventie?
Zoals aangegeven in eerdere beantwoording op Kamervragen inzake brand in stallen (zie Aanhangsel Handelingen vergaderjaar 2009–2010, nr. 3165) baart het aantal stalbranden mij zorgen. In voornoemde brief heeft mijn voorganger aangegeven de resultaten met De Dierenbescherming en LTO Nederland te bespreken. Deze gesprekken vinden reeds plaats.
Naar verwachting zult u aan het einde van dit jaar worden geïnformeerd over de mogelijke vervolgacties die moeten bijdragen aan het meer en beter voorkomen van brand in stallen.
Deelt u de mening dat het betreffende rapport verschillende conclusies en aanbevelingen bevat die om bestuurlijke inzet van uw zijde vragen, zoals het laten opnemen van specifieke brandveiligheidseisen in het nieuwe Bouwbesluit?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een actieplan op te stellen met betrekking tot maatregelen die snel tot verbetering kunnen leiden in het voorkomen en bestrijden van branden in veestallen en om hierin ook de afstemming met en de noodzakelijke inzet van andere organisaties en overheden een plek te geven?
Zie antwoord vraag 2.
Ontwikkelingen nieuwe zeeverkeerscentrale |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Klopt het bericht over de voorbereidingen voor de ingebruikname van de nieuwe zeeverkeerscentrale op Terschelling? Zo ja, wat is de stand van zaken?1
Het klopt dat er voorbereidingen worden getroffen voor een nieuwe zeeverkeerscentrale op Terschelling. In de toekomst zullen vanuit deze nieuwe centrale de installaties op de bestaande vuurtorens en een aantal nieuwe locaties worden bediend. Eind 2009 is op de vuurtoren van Schiermonnikoog reeds een verouderde radarinstallatie vervangen die nu nog vanuit de vuurtoren zelf wordt bediend. Funderingen voor radarinstallaties op nieuwe locaties zijn geplaatst.
Deelt u de zorgen van belanghebbenden – zoals vissers, wadvaarders, wadlopers en eilanders – zoals genoemd in het artikel, over de risico’s van het verdwijnen van het menselijke oog op de vuurtoren? Zo ja, hoe gaat u deze zorgen en de genoemde risico’s betrekken bij het verdere proces?
Ja, ik deel de zorgen van belanghebbenden. Mijn voorgangers hebben uw Kamer al toegezegd dat eerst de werking van de nieuwe zeeverkeerscentrale moet zijn getest en goed bevonden, voordat een besluit wordt genomen over de bemensing op de vuurtorens. Ik ben van mening dat het menselijk oog op vuurtorens een meerwaarde vormt naast de verkeersbegeleiding vanuit een zeeverkeerscentrale. Daarom zeg ik u hierbij toe dat het menselijk oog op beide vuurtorens (Terschelling en Schiermonnikoog) behouden blijft, ook nadat de zeeverkeerscentrale Waddenzee in werking is. Daarnaast blijft de zeeverkeerspost Ouddorp met ingang van 1 januari 2011 overdag bemenst.
Wat betekent het dat de radarbegeleiding vanaf Schiermonnikoog nu beperkt mogelijk is (zoals elke twee uur vanaf de vuurtoren wordt gemeld)?
Het nieuw geplaatste radarsysteem werkt nog niet in alle weersomstandigheden voldoende betrouwbaar. Met de leverancier wordt intensief gewerkt aan het oplossen van dit probleem. Gezien de scheepvaartintensiteit in dit gebied geldt hier overigens geen verplichting tot actieve scheepvaartbegeleiding.
Is het waar dat de vuurtorenwachters een zwijgplicht is opgelegd? Zo ja, waarom is deze opgelegd?
De verkeersleiders is geen zwijgplicht opgelegd.
Op welke wijze voert u de motie Jacobi/Atsma uit?2 Hoe verhoudt de uitvoering daarvan zich tot de aangekondigde verhuizing van de vuurtorenwachters op Terschelling en Schiermonnikoog?
Zie antwoord 2.
Wanneer kan de Tweede Kamer de door u aangekondigde evaluatie over het proefjaar met de zeeverkeerscentrale Waddenzee ontvangen?
In 2011 is er duidelijkheid over de planning van de realisatie van de zeeverkeerscentrale Waddenzee. Daarna vindt, naar verwachting in 2012, de evaluatie plaats.
Kunt u nogmaals bevestigen dat voordat deze evaluatie in de Tweede Kamer besproken is, er geen besluiten worden genomen over het opheffen of wijzigen van de huidige vuurtorenbezetting?
Dat bevestig ik. Daarnaast zal, zoals reeds aangegeven, ook na de evaluatie het menselijk oog op de vuurtorens overdag (gemiddeld 12 uur per dag) gehandhaafd blijven.
De effecten van het verspreiden van politieberichten |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Politieberichten op tv verstoren de opsporing»?1
Ja.
Herkent u de in dit artikel geuite signalen van de chef van de Groep Opsporing Onttrekkingen? Zo ja, waar bestaan deze signalen uit? Zo nee, waarom niet?
Ik herken de in het artikel genoemde signalen van het hoofd van de Groep Opsporing Onttrekking (GOO) van het Korps Landelijke Politiediensten.
De ervaring leert dat in geval van ontsnappingen de politie en het Openbaar Ministerie met de inzet van andere opsporingsmiddelen dan opsporingsberichtgeving vaak binnen enkele uren reeds vermoedens hebben waar de ontsnapte zich zou kunnen bevinden, dan wel waar hij vermoedelijk later aangetroffen zou kunnen worden. In die fase zou opsporingsberichtgeving contraproductief kunnen zijn. Immers, na opsporingsberichtgeving komen vele tips van zeer uiteenlopende aard binnen. Tips die, zoals de praktijk heeft geleerd, zouden kunnen inhouden dat de ontsnapte gesignaleerd zou zijn op vele over het land verspreide locaties. Het nagaan van al die tips gaat gepaard met veel inspanning en energie, zonder dat daarvan een positief resultaat gegarandeerd is.
Heeft u voorbeelden van zaken waarin tips daadwerkelijk voor vertraging in de opsporing hebben gezorgd? Ziet u mogelijkheden om een werkwijze bij de politie te bevorderen waarbij de opsporing niet vertraagd wordt door tips?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u redenen om op grond van deze signalen het beleid ten aanzien van politieberichten te wijzigen? Zo ja, wat voor wijzigingen wilt u aanbrengen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen aanleiding het beleid te wijzigen. Het beleid met betrekking tot opsporingsberichtgeving is recent vastgelegd in de Aanwijzing opsporingsberichtgeving van het Openbaar Ministerie. De omstandigheden zoals die in het krantenartikel worden aangedragen, waren bij het vaststellen van die aanwijzing bekend er werden bij de toepassing ervan betrokken.
Deelt u de mening dat actieve informatieverstrekking door de politie, ondanks mogelijke nadelen, ook van belang is voor de alertheid van burgers?
Opsporingsberichtgeving dient onderscheiden te worden van publieksvoorlichting. Het doel van opsporingsberichtgeving is het oplossen van misdrijven, of, waar het in het krantenartikel om gaat, het opsporen van mensen die zich onttrokken hebben aan een straf of maatregel. Opsporingsberichtgeving valt onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie. Het verhogen van de alertheid van het publiek is niet het doel van die berichtgeving. Daarvoor staan het bestuur en de politie andere middelen ter beschikking waarbij uiteraard wel steeds moet worden gekeken hoe het opsporingsbelang en het voorlichten van het publiek het best met elkaar in evenwicht gebracht kunnen worden.
Onderzoek baar het privéleven van politici, het optreden van particuliere onderzoeksbureaus hierin en hun opdrachtgevers |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Privéleven van Bos en Linschoten werd onderzocht»?1 en «Rechtbank eist onderzoek naspeuringen naar De Roy van Zuydewijn»?2
Ja.
Deelt u de mening dat onderzoek door derden naar het privéleven van politici ongewenst en onrechtmatig is?
Onderzoek door derden naar het privéleven van politici is niet per definitie onrechtmatig. Dergelijk onderzoek kan in voorkomende gevallen binnen de beperkingen van art. 6:162 BW (onrechtmatige daad), art. 10 Grondwet en art. 8 EVRM (recht op bescherming van persoonsgegevens en meer algemeen het recht op privé-leven) plaatsvinden.
Het is aan de rechter om in individuele gevallen te beoordelen of deze grenzen zijn gerespecteerd. Of hiervan sprake is zal samenhangen met de mate waarin het onderzoek ingrijpt in het privéleven van betrokkene en de vraag of daarbij strafbare feiten zijn begaan. Indien de normen van betamelijkheid zijn overschreden, omdat is gezocht op een wijze die bijvoorbeeld schadelijk is voor het privéleven van betrokkene, kan de rechter grensoverschrijdend gedrag als onrechtmatig aanmerken.
Indien het vermoeden van strafbare feiten rijst en er daartoe voldoende aanknopingspunten zijn, kan het Openbaar Ministerie strafvervolging instellen.
Was u op de hoogte van deze onderzoeken? Weet u wie opdrachtgever is geweest voor deze onderzoeken? Kunt u garanderen dat de overheid of een overheidsfunctionaris op geen enkele wijze betrokken is geweest of opdracht heeft gegeven tot deze privéonderzoeken?
Mijn ambtsvoorganger was er niet van op de hoogte dat deze onderzoeken door de particuliere recherchebureaus werden verricht.
Het is juist dat het Openbaar Ministerie in 2003 naar aanleiding van een aangifte van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) strafrechtelijk onderzoek heeft gedaan naar het onderzoeksbureau Mariëndijk en, onder andere, de heer M.K. In het kader van dat onderzoek hebben doorzoekingen plaatsgevonden bij zowel de heer M.K. als het onderzoeksbureau Mariëndijk. Hierbij zijn slechts zeer summiere aantekeningen gevonden die erop zouden kunnen wijzen dat de heer M.K. mogelijk betrokken was bij onderzoek naar de heren De Roy van Zuydewijn, Bos en Linschoten. Bij de doorzoekingen is gezocht naar onderzoeksdossiers van het recherchebureau die betrekking zouden kunnen hebben op genoemde summiere aantekeningen. Hieruit had eventueel kunnen blijken wie de opdrachtgevers waren. Dergelijke dossiers zijn echter niet aangetroffen.
In 2007 heeft naar aanleiding van een aangifte van het College bescherming persoonsgegevens strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden naar de handelwijze van onderzoeksbureau Goderie van Groen. Dit onderzoek had betrekking op de periode 2006–2007. In dit strafrechtelijk onderzoek kwamen geen gegevens met betrekking tot de heren De Roy van Zuydewijn, Bos en Linschoten voor. Tijdens dit onderzoek is gebleken dat afgehandelde onderzoeksdossiers van het recherchebureau steeds door het recherchebureau werden vernietigd, zodra de informatie aan de opdrachtgevers was geleverd.
Het Openbaar Ministerie beschikt derhalve niet over informatie die kan leiden tot identificatie van de opdrachtgever(s) van het onderzoek naar het privéleven van politici. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat de overheid of een overheidsfunctionaris betrokken is geweest bij deze onderzoeken.
Klopt het dat er in 2003 strafrechtelijke onderzoek is geweest naar de werkwijze van de heer M.K. en zijn opdrachtgevers, de onderzoeksbureaus Goderie van Groen en Mariëndijk, waarbij de dossiers van deze bureaus in beslag zijn genomen? Zijn in dit strafrechtelijk onderzoek ook de «dossiers» naar heer Roy van Zuydewijn, Bos en Lindschoten naar voren gekomen? Zo ja, bevatten deze dossiers ook informatie over de opdrachtgevers voor deze onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Is duidelijk met welk doel deze onderzoeken zijn verricht?
Nee. Noch uit het strafrechtelijk onderzoek dat in 2003 naar aanleiding van de aangifte van het CBP is gedaan, noch anderszins is dit duidelijk geworden.
Is er bij deze onderzoeken ook gebruik gemaakt van illegale gegevensverzameling? Zo ja, wat voor illegale methoden zijn er gebruikt?
Uit het strafrechtelijk onderzoek dat in 2003 is gedaan, is gebleken dat in zijn algemeenheid kan worden gezegd dat bij onderzoeken die door of in opdracht van bureau Mariëndijk en bureau Goderie van Groen zijn verricht, gebruik is gemaakt van illegale gegevensverzameling. De werkwijze die de heer M.K. hanteerde bestond immers voornamelijk uit het bellen van de Belastingdienst, banken en andere instanties, waarbij hij zich voordeed als een collega van de gebelde persoon die bepaalde vertrouwelijke informatie nodig had.
Waarom zijn de genoemde politici niet geïnformeerd over de onderzoeken naar hun privéleven?
De informatie die werd aangetroffen tijdens het strafrechtelijk onderzoek naar Mariëndijk was dermate summier, dat er destijds geen aanleiding was betrokkenen hierover te informeren.
Bent u bereid onderzoek te verrichten naar de handelswijze van deze bureaus in deze genoemde privéonderzoeken?
Er heeft reeds strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden naar de handelwijze van de genoemde recherchebureaus. Daarbij is geen informatie naar voren gekomen die kon leiden tot de opdrachtgevers van de genoemde privéonderzoeken. Daarbij speelt een rol dat de onderzoeksdossiers van recherchebureaus, ter afscherming van de opdrachtgever, veelal werden vernietigd, zodra de informatie aan de opdrachtgevers was geleverd.
Op welke wijze vult u uw rol in als toezichthouder op particuliere recherche/onderzoeksbureaus?
Op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) worden in het kader van de vergunningverlening eisen gesteld aan de betrouwbaarheid en bekwaamheid van leiding en medewerkers van particuliere onderzoeksbureaus. Het toezicht op de naleving wordt op grond van de Wpbr uitgevoerd door de politie.
Het College bescherming persoonsgegevens ziet toe op de naleving van de privacyregelgeving, zoals neergelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en voor de onderhavige sector uitgewerkt in de privacygedragscode particuliere recherchebureaus.
Voor de wijze waarop het toezicht op particuliere onderzoeksbureau wordt uitgeoefend, alsmede de versterking daarvan, verwijs ik naar mijn brief van 16 juni 2009, TK 2008–2009, nr. 93 en het overleg met uw Kamer over deze brief op 15 oktober 2009.
Welke stappen worden er genomen om opdrachtgevers en andere betrokkenen bij illegale gegevensverzameling te vervolgen?
Het is niet zo dat het strafrechtelijk onderzoek naar onderzoeksbureau Mariëndijk alleen heeft geleid tot de veroordeling van de heer M.K. Zo heeft een aantal medewerkers van onderzoeksbureau Mariëndijk in het kader van een transactie een taakstraf verricht. De vervolging van de feitelijk leidinggevenden van Mariëndijk is in hoger beroep geëindigd in een vrijspraak.
Het onderzoek naar bureau Goderie van Groen in 2007 heeft geleid tot veroordelingin eerste aanleg van bureau Goderie van Groen en de feitelijk leidinggevende van dat bureau.
In zijn algemeenheid geldt dat, indien het Openbaar Ministerie aanwijzing heeft dat een informatie- of recherchebureau strafbaar heeft gehandeld bij het verkrijgen van privé-gegevens en het vermoeden rijst dat een opdrachtgever of een andere betrokkene daaraan strafbaar heeft deelgenomen, het Openbaar Ministerie kan beslissen de opdrachtgevers en/of andere betrokkenen in een concreet geval strafrechtelijk te vervolgen. Daarbij is echter vereist dat het strafrechtelijke bewijs hiervoor geleverd kan worden. Zo heeft het Openbaar Ministerie als uitvloeisel van de zaak tegen bureau Mariëndijk tegen vijf verdachten, ten aanzien van wie uit strafrechtelijk onderzoek een vermoeden ontstond dat zij opdrachtgevers waren, strafrechtelijk onderzoek verricht. Deze verdachten hebben zich echter, tot in cassatie bij de Hoge Raad, succesvol kunnen beroepen op hun status als geheimhouder. Mede in verband met het feit dat de onder hen in beslag genomen stukken niet konden worden gebruikt voor het bewijs, is het niet gelukt om voldoende strafrechtelijk bewijs te vergaren. Deze zaken zijn daarom geseponeerd.
Vindt u het ook onbevredigend dat het in het genoemde onderzoek alleen geleid heeft tot veroordeling van de heer M.K., slechts één van de betrokkenen? Waarom worden dergelijke onderzoeksbureaus niet harder aangepakt?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom zijn opdrachtgevers van particuliere recherchebureaus die op illegale wijze onderzoek verrichten niet mede strafbaar?
Opdrachtgevers van particuliere recherchebureaus die op illegale wijze onderzoek doen kunnen, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, wel degelijk strafbaar zijn. Ik verwijs naar de toelichting in mijn brief aan uw Kamer van 16 juni 2009, Tweede Kamer 2008–2009, nr. 93, inzake het toezicht op particuliere onderzoeksbureaus en het overleg met uw Kamer over deze brief op 15 oktober 2009. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Geweld tegen brandweervrijwilligers |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Brandweervrijwilligers luiden noodklok»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat naar voren komt in het aangehaalde onderzoek, dat brandweervrijwilligers steeds vaker geconfronteerd worden met geweld? Hoe rijmt u de uitkomsten van dit onderzoek met de vorig jaar gepubliceerde meting van geweld tegen medewerkers met een publieke taak2, waaruit juist een significante daling bleek van ongewenst gedrag tegen brandweerlieden?
Uit de meting die vanuit het programma Veilige Publieke Taak in 2009 is uitgevoerd2, blijkt dat 45% van de brandweermedewerkers in 2009 slachtoffer is geworden van agressie en geweld tijdens het uitoefenen van hun taak. Dit is een daling ten opzichte van de eerste meting in 2007, toen 52% van de geënquêteerden aangaf slachtoffer van agressie en geweld te zijn geweest. Deze cijfers laten een positiever beeld zien dan het onderzoek van NOS en VBV4, omdat de onderzoeksperiodes respectievelijk 12 maanden en het gehele leven van de respondent betreffen. Uit beide onderzoeken komen echter hoge slachtofferpercentages naar voren die serieus zijn en worden genomen. Ik acht agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak in alle gevallen ontoelaatbaar.
Hoe beoordeelt u de wijze waarop de brandweerorganisatie reageert op het geweld waarmee hun medewerkers bij de uitoefening van het werk geconfronteerd worden?
De brandweerorganisatie is bezig met het uitvoeren van beleid zoals het nemen van organisatorische maatregelen als coördinatoren per regio, en maatregelen om haar werknemers beter te beschermen tegen agressie en geweld in hun werk. De aard en het tempo van de genomen maatregelen zijn veelbelovend, maar het is nog te vroeg om de resultaten hiervan te kunnen melden. Zie voor een opsomming van beleid en maatregelen het antwoord op vraag 5.
Hoeveel aangiften zijn er vorig jaar door de brandweer gedaan van agressie en geweld? Is er inmiddels een eenduidige registratie van agressie en geweld tegen brandweerlieden, die een goed beeld kan geven van de ontwikkeling van dit ongewenst gedrag?
Landelijke registratie van agressie en geweld tegen brandweerlieden is noch bij werkgever en politie op meldingsniveau noch bij de politie op aangifteniveau beschikbaar. Bij de politie wordt vanaf september gewerkt aan de invoering van een module om beter inzicht te krijgen in de registratie in het bedrijfsprocessensysteem van meldingen en aangifte.
Voor de registratie van meldingen heeft brandweerpersoneel te maken met hun werkgever, de gemeente of veiligheidsregio. Beiden werken of gaan werken met het Gemeentelijk Incidenten Registratiesysteem (GIR). Daarnaast gaat de brandweerorganisatie aandacht besteden aan het vergroten van de bereidheid om agressie en geweld te melden.
Hoe komt het dat bij de toewijzing van subsidies in het kader van het project Veilige Publieke Taak geen toewijzingen aan brandweergerelateerde projecten zijn gedaan? Welke initiatieven zijn er in de sector om het geweld tegen medewerkers te verminderen?
In 2010 zijn er twee subsidieaanvragen door brandweerkorpsen ingediend bij het programma Veilige Publieke Taak. Alle aanvragen voor bijdragen uit de Stimuleringsregeling zijn beoordeeld op volledigheid, de beschrijvingen van de beoogde activiteiten en getoetst aan de kwalitatieve criteria. Op grond daarvan zijn punten toegekend en is een rangorde bepaald waarin de toekenning van de subsidies heeft plaatsgevonden totdat het zogenaamde financieringsplafond werd bereikt. De aanvragen van de beide korpsen hadden onvoldoende punten om voor een bijdrage uit de Stimuleringsregeling in aanmerking te komen. Los van de stimuleringsregeling is in 2009 en 2010 door het programma VPT financiële ondersteuning verleend aan projecten rond meldkamers en camera’s op brandweervoertuigen.
Om een beter beeld te krijgen van de ontwikkeling van ongewenst gedrag heeft inmiddels ruim 80% van de gemeenten een beleidsplan of protocol gericht op het voorkomen en bestrijden van agressie en geweld tegen medewerkers, dus ook brandweermensen. Bij al deze gemeenten worden door medewerkers incidenten gemeld en is vastgesteld dat agressie en geweld niet worden getolereerd. Gemeenten en gemeenschappelijke regelingen zijn hard aan de slag met het trainen van medewerkers met publiekscontacten en een risico op confrontatie met agressie en geweld. Ruim 40% van de gemeenten geeft aan dat ze alle medewerkers hebben getraind. De helft van de gemeenten heeft verder een agressieregistratiesysteem. Het aantal meldingen van agressie en geweld tegen brandweerlieden loopt over het algemeen op met de gemeente grootteklasse. Bij de gemeenten met meer dan 100 000 inwoners is het aantal meldingen per 10 000 inwoners het hoogst.5
Voor wat betreft de initiatieven die worden ondernomen, zijn er binnen de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) afspraken gemaakt over een intensievere aanpak van agressie en geweld specifiek tegen brandweerpersoneel. Deze afspraken zijn allereerst en overwegend gericht op bewustwording, beleidsvorming en kennisoverdracht en hebben betrekking op zowel beroeps als vrijwillige brandweerlieden.
Beleid en aanpak specifiek voor de brandweerorganisatie zijn onlangs vastgesteld, waardoor de aandacht hiervoor is toegenomen. De inspanningen met betrekking tot de landelijke coördinatie van maatregelen tegen agressie en geweld die NVBR het afgelopen halve jaar heeft gepleegd, hebben geleid tot de volgende activiteiten:
Naast deze landelijke coördinatie zijn en worden in tientallen grotere en kleinere korpsen meer activiteiten op dit onderwerp georganiseerd. Deze activiteiten variëren van het geven van trainingen aan personeel, voorlichtingscampagnes, beleidsafspraken met betrekking tot het aangiftebeleid etc. De structuur van de NVBR en het systeem van regionale aanspreekpunten werkt echter nog niet dusdanig dat hier exactere gegevens over gegeven kunnen worden.
Bent u van mening dat brandweervrijwilligers bij agressie en geweld in een bijzondere positie verkeren, doordat zij in hun eigen gemeenschap werken en dus ook met de daders geconfronteerd worden? Zo ja, hoe moet met deze bijzondere positie omgegaan worden? Zo nee, waarom niet?
Werknemers met een publieke taak moeten hun taak ongehinderd kunnen uitvoeren en agressie en geweld tegen hen is in alle gevallen ontoelaatbaar. Ik maak hierbij geen onderscheid tussen de verschillende beroepsgroepen, vrijwilligers en beroepskrachten. De brandweer is er om te helpen, om schade aan mens, dier en maatschappij te voorkomen en te beperken. Wel kan ik mij voorstellen dat in reactie op agressie en geweld verschillen optreden.
Is het waar dat u reeds overleg met de brandweer voert over een betere bestrijding van geweld tegen brandweermedewerkers? Zo ja, wat zijn de vorderingen van dit overleg?
Er heeft coördinerend overleg plaatsgevonden. Voor details, zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de vrees dat een toename in agressie jegens brandweervrijwilligers kan zorgen voor een afname van het aantal brandweervrijwilligers? Zo ja, hoe spant u zich in om deze functie aantrekkelijk te houden? Blijkt de vermeende afname van het aantal brandweervrijwilligers ook uit de meest recente cijfers?
Uit recente voorlopige cijfers van het CBS is naar voren gekomen dat het aantal brandweervrijwilligers, na een lichte afname in de jaren 2005–2007, sinds 2008 weer een stijgende lijn vertoont. Het aantal brandweervrijwilligers in Nederland is toegenomen van 21 479 op 1 januari 2008 tot 21 680 op 1 januari 2010.
Brandweerpersoneel is in dienst van veiligheidsregio’s en gemeenten. Om de functie van brandweervrijwilliger, ook in de toekomst, aantrekkelijk te houden zijn door de werkgevers van het brandweerpersoneel inmiddels de volgende stappen gezet:
Het opslaan van gestolen of gevaarlijke goederen in professionele opslagplaatsen |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Het is mis in de opslagbranche»?1
Ja.
Zijn professionele opslagbedrijven inderdaad plaatsen «waar een groot deel van de criminelen zijn goederen opslaat»?
Het is mij niet bekend dat het opslaan van goederen van criminelen in professionele opslagplaatsen structureel gebeurt.
Deelt u de mening dat het beeld dat in het genoemde artikel wordt geschetst voor de regio Utrecht ook kan gelden voor de rest van Nederland?
Er is onvoldoende informatie beschikbaar om hierover een oordeel te vellen.
Heeft er reeds onderzoek plaatsgevonden door een fraude-interventieteam naar de opslagbedrijven? Zo ja, wat waren de resultaten en aanbevelingen? Zo nee, bent u bereid in overleg met de verschillende participanten een dergelijk landelijk onderzoek op te starten?
Er heeft ter zake geen onderzoek door een fraude-interventieteam onder leiding van het Openbaar Ministerie plaatsgevonden. Indien er concrete aanwijzingen zijn van strafbare feiten kunnen politie (lokale en bovenregionale recherche) en Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek naar opslagbedrijven verrichten. Er is vooralsnog geen aanleiding om een dergelijk onderzoek landelijk op te starten.
Is de kans dat gestolen dan wel gevaarlijke goederen in professionele opslagplaatsen worden opgeslagen zonder te worden opgemerkt groter dan in andere opslagplaatsen zoals bedrijfspanden of woningen? Zo ja, waar blijkt dit uit?
Ik kan daar in algemene zin geen uitspraak over doen. Die kans zal van meerdere factoren afhangen, zoals bijvoorbeeld de mate van laagdrempeligheid van de betreffende opslagruimte, het aangesloten zijn bij een brancheorganisatie en de criteria waaraan aangesloten opslagbedrijven moeten voldoen en de eventuele connecties van de huurder in het criminele milieu.
Is het voor opsporingsdiensten of brandweer moeilijker om inzicht te verkrijgen in wat er in professionele opslagplaatsen wordt opgeslagen dan in opslagplaatsen in andere bedrijfspanden? Zo ja, waarom is dat het geval en acht u het wenselijk om dat te veranderen?
Nee. De bevoegdheden en positie van opsporingsdiensten en de brandweer zijn in beide gevallen gelijk. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Welke bevoegdheden hebben opsporingsdiensten en brandweer om in professionele opslagplaatsen onderzoek te doen? Worden deze bevoegdheden in voldoende mate gebruikt? Zijn er naar uw mening lacunes in deze bevoegdheden?
De controlebevoegdheid van de Douane beperkt zich tot locaties als spoorwegemplacementen, havens, haventerreinen, luchthavens en plaatsen bestemd voor distributie en overslag van goederen die over de weg worden vervoerd. Op andere locaties is de Douane slechts bevoegd te controleren indien er een redelijk vermoeden van een strafbaar feit bestaat.
Controle door de politie of de FIOD/ECD kan alleen plaatsvinden als er sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit. Het periodiek houden van handhavingcontroles door de politie of de FIOD/ECD is wettelijk niet toegestaan.
De brandweer heeft te allen tijde toegang tot alle plaatsen, voor zover zij het betreden daarvan voor een goede vervulling van de taak die hun in de wet is toebedeeld, noodzakelijk acht (Brandweerwet art. 20).
De officier van Justitie mag in geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of een verdenking van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten een opslagruimte doorzoeken. Bij dringende noodzakelijkheid kan de hulpofficier van Justitie van de opsporingsdienst deze bevoegdheid uitoefenen (art. 96c Sv). Buiten deze gevallen kan de officier van Justitie bij de rechter-commissaris vorderen om ter inbeslagneming elke plaats, dus ook een opslagruimte, te doorzoeken (art. 110 Sv).
De Wet wapens en munitie (WWM) biedt een ruimer bemeten doorzoekingsbevoegdheid. Op grond van art. 49 WWM kunnen opsporingsambtenaren te allen tijde plaatsen waar zij redelijkerwijze kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn, ter inbeslagneming doorzoeken.
Art. 9 Opiumwet bevat een soortgelijke bevoegdheid.
Daarnaast bevat het Wetboek van Strafvordering enkele bijzondere opsporingsbevoegdheden die kunnen worden ingezet als sprake is van een verdenking van een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, zoals de betreding van besloten plaatsen – waaronder opslagruimtes – en aanwending van een technisch hulpmiddel om die plaats op te nemen of de aanwezigheid en verplaatsing van een goed te kunnen vastleggen (art 126k Sv.).
Tot slot hebben opsporingsambtenaren op grond van art. 20 Wet Economische Delicten (WED) in het belang van het onderzoek toegang tot elke plaats, in het kader van het onderzoek naar in de WED opgenomen delicten. Zij kunnen voorts zaken onderzoeken en monsters nemen en aan opneming onderwerpen (art. 21 WED). Deze bevoegdheden kunnen worden toegepast zonder dat sprake is van een concrete verdenking.
Ik heb geen aanwijzingen dat de Douane, FIOD-ECD en politie hun opsporingsbevoegdheden in onvoldoende mate gebruiken. De mate waarin periodieke controles worden uitgevoerd door de brandweer wordt bepaald door het lokaal bestuur, die de vrijheid heeft om hier lokaal passend beleid op vast te stellen.
Naar mijn mening voldoen de bevoegdheden van de genoemde instanties.
Wat is uw oordeel over de mening van de in het artikel genoemde directeur van een opslagbedrijf die vindt «dat de onderzoeksinstanties de mogelijkheid moeten hebben om de (opslag)ruimten te bekijken»? Wilt u bevorderen dat er snel een protocol komt tussen de politie en de opslagbranche?
Het is wettelijk niet toegestaan voor onderzoeksinstanties om opslagruimtes te bekijken zonder verdenking van een strafbaar feit. De directeur vindt dat dit (wettelijk) mogelijk gemaakt zou moeten worden. Naar mijn mening treden onderzoeksinstanties in te grote mate in de persoonlijke levenssfeer van burgers als er zonder aanleiding opslagruimtes kunnen worden betreden en doorzocht.
Wat betreft het afsluiten van een protocol tussen politie en de opslagbranche is dit een onderwerp dat op regionaal niveau onderwerp van gesprek kan zijn, aangezien de inzet van de politie moet passen in de regionale prioriteitenstelling.
Acht u het in het kader van brandveiligheid gewenst dat de brandweer wel weet «wat er bij een bedrijf als DSM ligt opgeslagen, maar niet in een opslagplaats»? Zo nee, wat gaat u doen om dit verschil op te heffen? Zo ja, waarom?
Ik vind de vergelijking tussen beide locaties niet opgaan in termen van het risico van brandveiligheid. Immers een bedrijf als DSM werkt met brandgevaarlijke stoffen in zijn primaire productieproces en die stoffen zijn daar in zeer grote getale aanwezig. Het ligt niet in de lijn der verwachtingen dat vergelijkbare hoeveelheden brandgevaarlijke stoffen ook in opslagplaatsen zijn opgeslagen.
Deelt u de mening dat verhuurders van professionele opslagplaatsen een grotere verantwoordelijkheid moeten krijgen ten aanzien van de controle van goederen die in hun panden worden opgeslagen? Zo ja, op welke manier moet die verantwoordelijkheid worden vergroot? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik acht het niet nodig om de verantwoordelijkheid van verhuurders van professionele opslagplaatsen ten aanzien van de controle van opgeslagen goederen te vergroten.
Immers, verhuurders zijn niet geëquipeerd om gestolen goederen dan wel brandgevaarlijke stoffen te herkennen.
Bestrijding van natuurbranden |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Kritiek brandweer op natuurbeheer»?1
Ja.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Vereniging van Brandweervrijwilligers dat «de manier waarop Nederland omgaat met natuurgebieden (...) het risico op grote en moeilijk te blussen branden (vergroot)»? Zo nee, waarom niet?
De relatie tussen natuurbeheer en brandveiligheid is complex. Er is sprake van zowel risicoverhogende als risicoverlagende factoren.
Een recente inventarisatie van de ontstaans- en escalatierisico’s van bosbranden op de Veluwe2 laat zien dat de ontwikkeling in soortensamenstelling en ontwikkelingsfase behorend bij het bosbeheer van de laatste decennia (bijvoorbeeld de verschuiving van naald- naar loofbossen) de bossen over het algemeen wat minder brandbaar heeft gemaakt. Deze ontwikkeling in bossamenstelling zal zich volgens de onderzoekers naar verwachting verder voortzetten.
Ik deel de zorgen van brandweerkorpsen en veiligheidsregio’s, dat afsluiting van sommige wegen in bos- en natuurterreinen en de soms verminderde toegankelijkheid van resterende wegen voor voertuigen (inclusief hulpverleningsvoertuigen en bestrijdingsmaterieel) in combinatie met de toegenomen oppervlaktes en aaneengeslotenheid een risicofactor kunnen vormen bij de natuurbrandbestrijding.
Goede samenwerking tussen terreinbeheerders, brandweer en veiligheidsregio’s is daarom van groot belang. Voor het onderwerp natuurbranden bestaat groeiende aandacht bij beheerders van bos- en natuurterreinen. Zo heeft het Bosschap een praktijkadvies en een tienpuntenplan risicobeheersing bos en natuurbrand opgesteld ten behoeve van bos- en natuurbeheerders.
Daarnaast richt het door het ministerie van BZK gefinancierde landelijke project «Interbestuurlijke samenwerking natuurbranden» zich op de complexiteit van relaties tussen natuurbrandrisico, natuurbeheer en natuurbrandbestrijding in Nederland. Hierbij verwijs ik u eveneens naar de antwoorden van de staatssecretaris van BZK van 2 augustus jl. op de vragen van de leden Kuiken en Heijnen over dit onderwerp.
Kunnen natuurbeheer enerzijds en brandpreventie en -bestrijding anderzijds strijdig met elkaar zijn? Zo ja, op welke wijze?
Strijdigheid is denkbaar. Zo kan afsluiting of beperking van onderhoud van toegangswegen ten behoeve van een natuurlijker karakter invloed hebben op de mogelijkheden voor brandbestrijding. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Wat is uw mening over het in het genoemde artikel door Staatsbosbeheer gestelde dat de wijze waarop tegenwoordig met bossen wordt omgegaan het risico op branden juist heeft verkleind?
Vooral de verschuiving van naald- naar loofhout vermindert inderdaad het risico op het ontstaan van bosbranden.
Wat is de staat van onderhoud van brandgangen in Nederland?
Er is geen centrale registratie beschikbaar van de staat van onderhoud van brandgangen in bos- en natuurterreinen in Nederland.
Wordt in de onderzoeken van het Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid (NIFV), die een bijdrage moeten leveren aan een gefundeerde risico-inschatting van natuurbranden, en het onderzoek van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) ook rekening gehouden met het aspect natuurbeheer? Kunnen de uitkomsten van deze onderzoeken er toe leiden dat er vanwege het risico van natuurbranden, anders tegen natuurbeheer moet worden aangekeken?
Ja. Bij het onderzoek van het NIFV naar de ontwikkeling van een model voor natuurbrandverspreiding worden natuurbeheerders actief betrokken. Ook bij het onderzoek van IOOV vormt het aspect natuurbeheer onderdeel van het onderzoek. In dat onderzoek komt de rol van beheerders van natuurterreinen aan de orde in relatie tot de rol van de brandweerkorpsen (en andere betrokken partijen) bij natuurbranden.
De vraag of de uitkomsten van deze onderzoeken ertoe leiden dat vanwege het risico van natuurbranden anders tegen natuurbeheer moet worden aangekeken, kan pas worden beantwoord na het afronden van deze onderzoeken.
Bestrijding van natuurbranden |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kent u de uitzending van het tv-programma EenVandaag over de bestrijding van natuurbranden?1 Herinnert u zich de vragen van de leden Boelhouwer en Heijnen aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over het advies «Risicoberekening volgens voorschrift: een ritueel voor vergunningverlening»?2
Ja.
De bestaande berekeningsmethode is specifiek gericht op het bepalen van risico’s met gevaarlijke stoffen en is daarom niet geschikt voor berekening van risico’s van natuurbranden.
Het Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid (NIFV) is met subsidie van BZK een onderzoek gestart naar een geschikt model voor natuurbrandverspreiding. Dat model moet van toepassing zijn in zowel de preventieve als de repressieve fase en moet een bijdrage leveren aan een gefundeerde risico-inschatting. Naar verwachting zullen de voorlopige resultaten van een eerste test van een model in oktober van dit jaar worden opgeleverd.
Deelt u de mening van de voorzitter van het Landelijk Netwerk Risicobeheersing van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) dat de Nederlandse brandweer onvoldoende is uitgerust om natuurbranden te bestrijden? Zo ja, hoe gaat u er zorg voor dragen dat deze situatie wordt verbeterd? Zo nee, waarom niet?
Met de voorzitter van het Landelijk Netwerk Risicobeheersing ben ik het eens als hij bedoelt dat de uitrusting van de brandweer om natuurbranden te bestrijden kan worden verbeterd. De reden hiervoor is dat te verwachten valt dat het aantal incidenten met natuurbranden, mede als gevolg van klimatologische veranderingen, zal toenemen. In de aan uw Kamer toegezonden Voortgangsbrief Nationale Veiligheid 20093 is daarom ook aangegeven dat het kabinet verder zal investeren in het verkleinen van risico’s van natuurbranden. Bij het verbeteren van deze situatie gaat het onder meer om het vergroten van de zelfredzaamheid van de burgers. Ik heb uw Kamer daarover geïnformeerd in mijn brief «Versterken zelfredzaamheid bij rampen en crises»4, waarin een aantal ontruimingsoefeningen op de Veluwe is aangekondigd. Deze oefeningen zijn inmiddels gehouden en worden momenteel geëvalueerd.
Een ander spoor om de risico’s van natuurbranden te verkleinen is gericht op het verbeteren van de samenwerking tussen de publieke en private partijen. Met subsidie van BZK voert de veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland een project uit dat moet leiden tot een beter inzicht in de verantwoordelijkheden van betrokken partijen en tot kennisvermeerdering over de aanpak van het natuurbrandrisico, zowel preventief als repressief. De opgedane en gebundelde kennis zal aan andere veiligheidsregio’s beschikbaar worden gesteld. Op rijksniveau vindt hierover afstemming plaats tussen de ministeries van LNV en van BZK.
Het specialiseren van veiligheidsregio’s ten aanzien van bepaalde risico’s maakt onderdeel uit van het huidige crisisbeheersingsbeleid en past ook in de recent door de brandweer ontwikkelde toekomstvisie, de zgn. «Strategische Reis».
In aanvulling op de lopende initiatieven heb ik de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (Inspectie OOV) verzocht onderzoek te doen naar de rol van de brandweer in de operationele voorbereiding op en bestrijding van natuurbranden. De Inspectie OOV zal daarbij aandacht besteden aan de aard en omvang van de problematiek, de relevante maatschappelijke ontwikkelingen en de wijze waarop brandweerkorpsen de preventie, preparatie en repressie ten aanzien van natuurbranden hebben georganiseerd. Ook de rol van andere betrokken partijen (waaronder vrijwilligers en Defensie) bij natuurbranden zal nader worden bekeken. Het onderzoek zal zich ook richten op de vraag of er een landelijk tekort aan materieel is. De Inspectie OOV betrekt hierbij de door het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) verrichte inventarisatie naar het in de regio’s aanwezige materieel voor natuurbrandbestrijding en de betreffende onderzoeken die door de NVBR worden gedaan. De Inspectie OOV verwacht in het najaar van 2010 het rapport op te leveren. Ik zal uw Kamer daarover nader informeren.
De Inspectie OOV zal tevens een separaat onderzoek doen naar de recente brand op de Strabrechtse Heide. De resultaten van dit onderzoek zullen, net als de resultaten van een eerder onderzoek naar de duin- en bosbrand in Schoorl van augustus 2009, worden meegenomen in bovengenoemd onderzoek.
Bestaat er landelijk een tekort aan speciale wagens of ander materieel ter bestrijding van natuurbranden? Zo ja, hoe groot is dat tekort en wat zijn de gevolgen daarvan voor de veiligheid in natuurgebieden?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u voor de bestrijding van natuurbranden de inzet van vrijwilligers, zoals boeren, een adequaat alternatief voor professionele brandweerzorg? Zo ja, hoe is dit georganiseerd? Zo nee, waarom niet?
Inzet van vrijwilligers is een goede aanvulling bij de bestrijding van natuurbranden door de brandweer. Deze inzet geschiedt onder verantwoordelijkheid van de brandweer.
Risico’s verbonden aan de inzet van brandweerlieden en vrijwilligers zijn afgestemd op het daarvoor beschikbare materieel. Uiteraard kan een (tijdelijk) tekort aan materieel tot vertraging van de bestrijding leiden met gevolgen voor de veiligheid. Het is de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag voor de rampenbestrijding daarin besluiten te nemen.
Acht u de inzet van materieel en personeel van Defensie bij de bestrijding van natuurbranden gewenst? Zo ja, hoe wordt dit georganiseerd en wordt personeel hiervoor opgeleid? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op grond van de wet Rampen en Zware Ongevallen (WRZO) (vanaf 1 oktober 2010 de wet Veiligheidsregio’s) kan het bevoegd gezag, indien de aard en omvang van natuurbranden dat vereisen, Defensie om militaire bijstand verzoeken. Inzet van personeel en materieel van Defensie is verder uitgewekt in de afspraken die ik heb gemaakt met de ministers van Defensie en van Justitie in het kader van ICMS (Intensivering Civiel-Militaire Samenwerking) Uw Kamer is hier op 24 mei 2006 door de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie en van Defensie per brief over geïnformeerd5. In dat kader is Defensie ook als partner in de rampenbestrijding vertegenwoordigd in de veiligheidsregio’s. Op deze wijze sluit militaire inzet aan bij het operationele optreden van de veiligheidsregio’s.
Defensie en de veiligheidsregio’s hebben afspraken gemaakt om de oefenkalenders van de veiligheidsregio’s en van Defensie nog beter op elkaar af te stemmen. Elk jaar worden rampen- en crisisoefeningen gehouden, zowel landelijk als regionaal. Ook wordt Defensie structureel betrokken bij de planvorming en het opstellen van draaiboeken.
Lopen burgers, vrijwilligers of brandweerlieden vanwege een tekort aan gespecialiseerd materieel grotere risico’s bij het uitbreken van een natuurbrand dan wanneer er wel voldoende materieel beschikbaar zou zijn? Zo ja, acht u dit een aanvaardbaar risico?
Zie antwoord vraag 4.
Als de bestaande methode van berekening van risico’s niet geschikt is om de risico’s bij natuurbranden te berekenen, hoe worden die risico’s dan wel ingeschat?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over de oproep van de voorzitter van het Landelijk Netwerk Risicobeheersing van de NVBR om binnen de brandweerkorpsen te specialiseren in het bestrijden van natuurbranden?
Zie antwoord vraag 2.
Overlast van arbeidsmigranten op bungalowpark Patersven te Zundert |
|
Sadet Karabulut , Attje Kuiken (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de al jaren durende ernstige overlast, verloedering, geluidsoverlast, alcoholmisbruik en parkeeroverlast op bungalowpark Patersven te Zundert, veroorzaakt door het in grote getale huisvesten van arbeidsmigranten uit Polen, Roemenië en Bulgarije, met als gevolg dat veel woningen al jaren te koop staan en de zittende bewoners gebukt gaan onder de overlast en verloedering? Zo ja, bent u bereid in overleg te treden met gemeenten, werkgevers, arbeidsmigranten en bewoners van het bungalowpark om een einde te maken aan de verloedering en overlast zoals u heeft aangekondigd in uw brief?1 Zo nee, hoe vaak is bungalowpark Patersven door de Arbeidsinspectie, gemeente en andere handhavinginstanties al dan niet gezamenlijk gecontroleerd? Wat zijn de uitkomsten van deze controles?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. De woningen op het bungalowpark Patersven in Zundert zijn in bezit van individuele woningeigenaren die verenigd zijn in een Vereniging van Eigenaren (VVE). De VVE is verantwoordelijk voor het houden van algemeen toezicht betreffende het gebruik van de recreatiebungalows. Hiervoor is een beheerder aangesteld. Daarnaast is het primair de taak van de gemeente om bij overlast en verloedering handhavend op te treden. De Arbeidsinspectie heeft geen toezichthoudende taken als het gaat om huisvesting van arbeidsmigranten.
Voldoet de huisvesting van arbeidsmigranten op Patersven aan de normen die u recent bent overeengekomen met uitzendbureaus en werkgevers over huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, bent u bereid in overleg te treden met deze partijen opdat heel snel wordt voldaan aan deze normen?1
Een aantal woningeigenaren op Patersven kiest ervoor om hun woning te verhuren aan derden ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten. Daarmee handelen zij in strijd met de statuten van de Vereniging van Eigenaren (VVE), waarvan alle woningeigenaren lid zijn. Van de woningen die aan derden worden verhuurd wordt geen registratie bijgehouden. Uit de gemeentelijke controleactie blijkt dat tot de huurders ook uitzendbureaus voor buitenlandse arbeidsmigranten behoren. Tenminste enkele van deze bureaus zijn bij één van de landelijke branchekoepels aangesloten. Het is aan de uitzendbranche zelf om zorg te dragen dat de individuele leden uitvoering geven aan de recent overeengekomen afspraken over de kwaliteit van de huisvesting.
Deelt u de mening dat overlast van arbeidsmigranten ook op vakantie- en bungalowparken niet kan worden getolereerd en net zoals in woonwijken streng moet worden aangepakt? Zo ja, hoe gaat u dat op bungalowpark Patersven bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Overlast in zowel woonwijken als op bungalowparken dient niet getolereerd te worden. Conform de statuten van de VVE op Patersven is het voortbrengen van onredelijke hinderveroorzakende muziek en geluiden niet toegestaan. De VVE is verantwoordelijk voor het houden van algemeen toezicht betreffende het gebruik van de recreatiebungalows. Hiervoor is een beheerder aangesteld. Verder is het, zoals ook aangegeven bij vraag 1, een taak van de gemeente om bij overlast handhavend op te treden.
Bent u bereid een onderzoek op dit park uit te laten voeren door de VROM-inspectie en de Kamer te informeren over de resultaten van dit onderzoek? Zo ja, wanneer kunnen wij de resultaten verwachten? Zo nee, waarom niet? Welke actie gaat u dan ondernemen om de gemeente, provincie, werkgevers en arbeidsmigranten ertoe te bewegen een einde te maken aan de ernstige overlast, verloedering en huisvestingsproblemen op bungalowpark Patersven te Zundert?
Een onderzoek door de VROM-Inspectie acht ik niet opportuun. De gemeente is in eerste instantie verantwoordelijk voor een dergelijk onderzoek. Ik ben zeker bereid om in gezamenlijkheid met betrokken partijen te bekijken of het door mij aangekondigde praktijkteam MOE-landers een rol kan spelen bij de problemen op Patersven. Daarbij zal ook bekeken moeten worden welke acties nodig zijn.
Bent u bereid het Praktijkteam overlast MOE-landen beschikbaar te stellen aan de gemeente Zundert om de problematiek op het bungalowpark Patersven op te lossen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het zijn van een privéterrein geen reden mag en kan zijn om bewoners aan hun lot over te laten?2 Welke belemmeringen zijn er omdat het hier een privéterrein betreft en welke instrumenten, zoals onder andere verwoord in de «Handreiking Aanpak woonoverlast en verloedering» kan de gemeente Zundert wel inzetten om de overlast als gevolg van arbeidsmigratie uit MOE-landen aan te pakken?
Ja, die mening deel ik. De VVE is middels de beheerder verantwoordelijk voor het houden van algemeen toezicht op het park. Daarnaast is het de taak van de gemeente om bij overlast en verloedering op te treden, ook in het geval van een privéterrein. De handreiking «Aanpak woonoverlast en verloedering» dient als ondersteuning bij die taak en geeft gemeenten inzicht in de middelen die ter beschikking staan. Zo kan de gemeente op basis van onder andere het bestemmingsplan en de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) handhavend optreden. Verder kan het bestuur van de VVE de leden, die in strijd met de statuten van de VVE hun woning aan derden verhuren daarop aanspreken, eventueel via de burgerlijke rechter.
In hoeverre kan de beheerder van het vakantiepark verantwoordelijk worden gesteld voor de overlast op het vakantiepark? Welke bestuurlijke- en strafrechtelijke maatregelen zijn hiervoor beschikbaar?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer wordt het experiment ter legalisatie van Parc Patersven te Zundert, waarin rijk, provincie en gemeente samenwerken om het vakantiepark om te vormen tot een gewone woonwijk, afgerond? Kunt u dit tevens toelichten?
Op het park rust op dit moment een recreatieve bestemming. Sinds 2006 zijn er plannen tot legalisatie van het park, waardoor Patersven een gewone woonwijk wordt. Daartoe zijn (haalbaarheids)onderzoeken uitgevoerd. Volgens de statuten moet de VVE zorgen voor een goed beheer op het park. Eind 2009 heeft de Gemeenteraad ingestemd met een Plan van Aanpak Herstructurering Parc Patersven. Daarbij is overwogen dat, voordat eventuele legalisatie kan plaatsvinden, het beheer op het park in orde moet zijn. In alle contacten tussen gemeente (ambtelijk en bestuurlijk) en de VVE is volgens de gemeente aangegeven dat het beheer in orde moet zijn. In het voorjaar van 2010 is gebleken dat dit niet gebeurd is. De verantwoordelijk wethouder heeft recent aangegeven dat hij dit najaar duidelijkheid wil hebben over het beheer en dat hij nog dit jaar een besluit wil voorbereiden met betrekking tot handhaving of legalisatie van het park.
Zal het nieuwe Bouwwerkenbesluit als het gaat om gebouwen met logiesfuncties ook van toepassing worden op vakantie- en bungalowparken? Wanneer treedt dit besluit in werking?
Evenals het huidige Bouwbesluit 2003 heeft het nieuwe Bouwbesluit betrekking op alle gebouwen, waaronder dus ook gebouwen met een logiesfunctie. Of de voorschriften voor gebouwen met een logiesfunctie in een concreet geval van toepassing zijn, hangt af van de vraag of de gebruiksfunctie van het betreffende gebouw voldoet aan de omschrijving van het begrip «logiesfunctie» in het Bouwbesluit. Die omschrijving luidt: gebruiksfunctie voor het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan personen. Daartoe behoren bijvoorbeeld hotels, motels, pensions en vakantiehuisjes. Afhankelijk van hun gebruik kunnen daartoe dus ook gebouwen op vakantie- en bungalowparken behoren. Het streven is om het nieuwe Bouwbesluit op 1 juli 2011 in werking te laten treden. Gelet op de nog te volgen procedurestappen met het ontwerpbesluit zal evenwel eerst eind dit jaar duidelijk zijn of die datum haalbaar is.
Hoeveel (arbeids)migranten uit welke landen staan ingeschreven bij de GBA te Zundert en hoeveel (arbeids)migranten verblijven in totaal in Zundert? Hoeveel mensen volgen een taal- en inburgeringscursus? Wat is het beleid van de gemeente Zundert en werkgevers inzake de integratie van arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa? Hoeveel werkvergunningen voor Roemenen en Bulgaren zijn door het UWV afgegeven in Zundert e.o.?
Volgens opgave van de gemeente hebben zich 1 128 migranten van diverse nationaliteiten ingeschreven in de GBA van de gemeente. Daarvan zijn 625 arbeidsmigrant, afkomstig uit Polen, Hongarije, Slovenië, Tsjechië, Slowakije, Estland, Letland, Litouwen, Roemenie en Bulgarije. De gemeente Zundert heeft geen zicht op het werkelijke aantal arbeidsmigranten in Zundert. Verder zijn in Zundert 80 personen bezig met een taal- en inburgeringscursus. De gemeente voert op dit moment alle wettelijke taken uit waartoe zij op grond van de Wet inburgering verplicht is. UWV WERKbedrijf heeft in 2010 in de gemeente Zundert in totaal 715 tewerkstellingsvergunningen verleend, waarvan 704 voor werknemers met de Roemeense nationaliteit en 11 voor werknemers met de Bulgaarse nationaliteit.
Zijn er andere gemeenten die wel succesvol beleid voeren met betrekking tot de huisvesting van MOE-landers op een vakantie- of bungalowpark? Zo ja, welke en waaruit bestond dat beleid?
In het kader van de totstandkoming van het Plan van Aanpak Huisvesting en integratie van MOE-landers is met diverse gemeenten gesproken. Uit die gesprekken is tot nu toe niet gebleken dat er zich grote (of structurele) problemen voordoen met betrekking tot huisvesting op recreatieparken daar waar dit aan de orde is.
Berichtgeving dat de AIVD aangeeft dat universiteiten op moeten passen voor buitenlandse studenten die mogelijk spioneren |
|
Attje Kuiken (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over het signaal van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) m.b.t. buitenlandse studenten die spioneren voor hun land?1 en 2
Ja.
Hoe beoordeelt u dit signaal van de AIVD richting universiteiten?
Het kabinet neemt dit signaal uit het rapport «Kwetsbaarheidsanalyse Spionage» van de AIVD en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties serieus en is dan ook bezig met het formuleren van een reactie op dit rapport.
Heeft de AIVD universiteiten hier actief over benaderd? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, gaat de AIVD richtlijnen opstellen voor de universiteiten en treedt zij binnenkort actief met ze in contact om ze te informeren?
Ja, er is in het kader van de «Kwetsbaarheidsanalyse Spionage» met diverse universiteiten en andere instellingen in de kennis- en innovatiesector gesproken. De uitkomsten van deze gesprekken hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de duiding van kernbelangen en kwetsbaarheden ten aanzien van het in Nederland aanwezige technisch-wetenschappelijk potentieel. Daarnaast heeft de AIVD regelmatig contact met universiteiten in het kader van incidentmeldingen en om het bewustzijn van spionagerisico’s te verhogen.
Deelt u de mening dat universiteiten niet toegerust zijn om op dit terrein op te treden? Zo, nee waarom niet?
Het onderkennen van inlichtingenactiviteiten is geen primaire taak van een universiteit. Voor het onderkennen van inlichtingenactiviteiten zijn veelal specialistische kennis en middelen nodig die een organisatie als de AIVD tot zijn beschikking heeft.
Tot de kerntaken van universiteiten behoort het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en het verzorgen van wetenschappelijk onderwijs. Wel vormt het scheppen van voorwaarden om onderzoek en onderwijs soepel te laten verlopen deel van het instellingsbeleid. Universiteiten kennen daarom een veiligheidsbeleid, dat aanvankelijk vooral gericht was op de fysieke veiligheid van studenten en medewerkers, maar zich evenwel steeds meer tot een integraal veiligheidsbeleid ontwikkelt.
Het veiligheidsbeleid dat OCW voor de onderwijsinstellingen nastreeft, is gestoeld op de kernwaarden: Vrijheid van uitwisseling van kennis en informatie, ruimte voor wetenschappelijke en culturele uitingen en een kwalitatief hoogwaardig aanbod van onderwijs, cultuur en wetenschap. OCW heeft in maart van dit jaar de «OCW beleidsvisie Veiligheid en Radicalisering» uitgebracht. Dit document sluit nauw aan bij de Strategie Nationale Veiligheid (SNV) en stelt OCW en de OCW-sectoren in staat om gestructureerd beleid te ontwikkelen en te implementeren.
Hoe zouden universiteiten spionage door buitenlandse studenten moeten constateren?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u dat het bewaken van informatie en het ontdekken van spionage tot de verantwoordelijkheden of taken van universiteiten behoren? Zo ja, hoe ziet u deze taken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe dit signaal van de AIVD zich verhoudt tot de noodzaak voor de Nederlandse kenniseconomie dat er een vruchtbare uitwisseling van kennis en studenten is met buitenlandse universiteiten?
Voor de ontwikkeling van de Nederlandse kenniseconomie is het opdoen, verspreiden en delen van kennis over de grenzen heen een onmiskenbare voorwaarde. Universiteiten zijn in dat opzicht bij uitstek instituten van kenniscirculatie. In de nota die de Kamer is toegezonden over internationale aspecten van het hoger onderwijs- onderzoek- en wetenschapsbeleid «Het grenzeloze goed» (10 november 2008 kamerstuk 2008–2009, 31 288 nr. 44) is de betekenis ervan nog eens duidelijk geformuleerd.
Aan internationalisering zijn ook risico’s verbonden. Het recente AIVD-onderzoek «Kwetsbaarheidsanalyse Spionage» heeft in kaart gebracht welke informatie in Nederland kwetsbaar is voor spionage. Het rapport stelt de verantwoordelijke professionals bij onder meer instellingen voor hoger onderwijs in staat om eigen belangen en kwetsbaarheden beter te kunnen identificeren en te beschermen. In die zin draagt het rapport bij aan het verhogen van de »awareness» van betrokkenen om de weerbaarheid tegen spionage te verhogen. In de reactie op de «Kwetsbaarheidsanalyse Spionage», die momenteel wordt opgesteld, zal nader worden ingegaan op de beleidsopvolging van de aanbevelingen.
Op welke wijze denkt u dat voorkomen kan worden dat er onbalans ontstaat tussen de noodzakelijke veiligheid en zorgvuldigheid met betrekking tot informatie die niet ongewenst verspreid mag worden en de wens om als kennisland tot internationale samenwerking en uitwisseling te blijven komen?
Zie antwoord vraag 7.
Het vernietigen van een samenscholingsverbod door de Hoge Raad |
|
Hans Spekman (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Hoge Raad vernietigt samenscholingsverbod Utrecht»?1
Ja.
Is het waar dat op basis van een zogenoemde vormfout door het Openbaar Ministerie (OM) de Hoge Raad een arrest van het Hof met betrekking tot het samenscholingsverbod in de wijk Zuilen in Utrecht heeft vernietigd?
De Hoge Raad heeft een arrest van het gerechtshof Amsterdam, zitting houdend te Arnhem, van 1 oktober 2008 vernietigd en het Openbaar Ministerie (OM) alsnog niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep (22 juni 2010, LJN: BK9727). De reden hiervoor was dat op de door het OM ingediende akte van het rechtsmiddel «cassatie» stond vermeld in plaats van «hoger beroep». Overigens betrof dit een Utrechts samenscholingsverbod in de wijk Kanaleneiland en niet in de wijk Zuilen.
Deelt u de mening dat het te betreuren valt dat een arrest vanwege een vormfout en niet om inhoudelijke reden wordt vernietigd? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dergelijke vormfouten tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Er is helaas sprake geweest van een vergissing. Het OM heeft aangegeven dat slechts zelden sprake is van het onjuist instellen van een rechtsmiddel. Bovendien geven de gevolgen die de Hoge Raad in het arrest aan een dergelijk vormfout verbindt een aanzienlijke prikkel aan het OM om nog scherper op te letten. Om die reden zie ik geen aanleiding maatregelen te nemen.
Is het waar dat het genoemde samenscholingsverbod door de vernietiging van het arrest van het Hof nu de facto niet meer kan worden gebruikt, zoals de gemeente Utrecht dat voor ogen stond? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor de handhaving van de openbare orde en de veiligheid in desbetreffende wijk?
Het samenscholingsverbod zoals dat in vrijwel alle algemene plaatselijke verordeningen (APV) is opgenomen, geldt voor eenieder. Over het algemeen houdt het samenscholingsverbod niet meer in dan dat het verboden is op of aan de weg deel te nemen aan een samenscholing. De geldigheid van een dergelijk samenscholingsverbod is door de Hoge Raad bevestigd in zijn arrest van 28 mei 2002 (LJN: AE1494).
Het samenscholingsverbod wordt in Utrecht als volgt toegepast. De burgemeester van Utrecht en het OM hebben in 2007 besloten het gebied Kanaleneiland-Noord voor de duur van zes maanden aan te wijzen als een gebied waarin het samenscholingsverbod, zoals opgenomen in artikel 10 van de APV Utrecht, intensief zou worden gehandhaafd ten aanzien van een specifieke groep jongeren die tevoren waren aangewezen als potentiële overlastveroorzakers. De aangewezen personen kregen van de burgemeester een brief waarin stond dat zij in het aangewezen gebied niet in een groep van vijf of meer personen mochten staan. Dit specifieke handhavingsbeleid heeft ertoe geleid dat een aantal jongeren is vervolgd wegens overtreding van het samenscholingsverbod, omdat zij in het aangewezen gebied in een groep van vijf of meer personen bijeen stonden.
Zoals onder 1 aangegeven heeft de Hoge Raad in cassatie de officier van justitie alsnog op procedurele gronden niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Daardoor zijn in deze zaken de veroordelingen die het gerechtshof had uitgesproken vernietigd en blijven de door de kantonrechter van Utrecht op 13 februari 2008 uitgesproken vrijspraken in stand. Door de niet-ontvankelijk verklaring is de Hoge Raad niet toegekomen aan het inhoudelijk behandelen van de zaken en daarmee niet aan de vraag of het samenscholingsverbod correct is toegepast en/of het hof de verdachten terecht heeft veroordeeld.
De lokale driehoek van Utrecht heeft zich beraden op de gevolgen van het arrest van de Hoge Raad. De driehoek heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om het gerichte handhavingsbeleid ten aanzien van het samenscholingsverbod te beëindigen. Dit beleid, dat nu wordt toegepast in de wijk Zuilen-Oost, zal derhalve worden voortgezet. Bij overtreding van het samenscholingsverbod door een persoon tot wie het handhavingsbeleid zich richt, zal deze worden geverbaliseerd en worden gedagvaard voor de kantonrechter. Bij een eventuele vrijspraak kan het OM opnieuw hoger beroep aantekenen.
Heeft de uitspraak van de Hoge Raad gevolgen voor andere samenscholingsverboden? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat van de aanwezigheid van sommige groepen ook een dreiging kan uitgaan ook al is er (nog) geen sprake van daadwerkelijke ordeverstoring? Zo ja, past dit binnen de huidige definitie van het begrip bedreiging, zoals bedoeld in het Wetboek van Strafrecht?
Een groep kan door houding, gedrag, kleding e.d. op sommigen dreigend of intimiderend overkomen, ook als er (nog) geen sprake is van daadwerkelijke verstoring van de openbare orde. Dit zal feitelijk moeten worden vastgesteld aan de hand van de uiterlijke verschijningsvorm en de gedragingen van een groep, mede bezien in samenhang met plaatselijke omstandigheden.
Bij samenscholing is nog geen sprake van bedreiging in de zin van artikel 285 Wetboek van Strafrecht.
Als het wetsvoorstel maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (31 467) in werking is getreden, is een samenscholingsverbod, zoals in het vernietigd arrest is besproken, wettelijk mogelijk?
Zoals in het voorgaande is aangegeven, heeft de Hoge Raad zich niet uitgesproken over de vraag of het samenscholingsverbod correct is toegepast en het gerechtshof de verdachten terecht heeft veroordeeld.
In het wetsvoorstel maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, dat op 6 juli 2010 door de Eerste Kamer is aangenomen en binnenkort in werking zal treden, wordt het zogenaamde «groepsverbod» geïntroduceerd. Dit houdt in dat de burgemeester aan een persoon die herhaaldelijk individueel of groepsgewijs de openbare orde heeft verstoord of bij groepsgewijze verstoring van de openbare orde een leidende rol heeft gehad, bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde een bevel kan geven zich niet binnen een door de burgemeester aangewezen gebied op voor het publiek toegankelijke plaatsen in groepsverband op te houden zonder redelijk doel met meer dan drie andere personen. Deze bevoegdheid van de burgemeester biedt een extra mogelijkheid voor het tegengaan van ongewenste groepsvorming en daarmee gepaard gaande verstoringen van de openbare orde door groepen (zie ook Kamerstukken II, 2007–2008, Aanhangsel 1611 en 1639 met de antwoorden op Kamervragen van de leden Teeven (VVD) en Kuiken en Depla (beiden PvdA) over het samenscholingsverbod in Utrecht).
Het gebruik van het kentekenregistratiesysteem ANPR voor strafrechtelijk onderzoek |
|
Attje Kuiken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Camerabeelden A28 niet toegestaan als bewijs»?1
Ja.
Op grond waarvan heeft het gerechtshof Leeuwarden de eerdere uitspraak van de rechtbank in Zwolle tegengesproken?
Het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden heeft geoordeeld dat bevraging van het ANPR-systeem heeft plaatsgevonden zonder dat de gegevens van de door verdachte(n) gebruikte voertuigen in een vergelijkingsbestand waren opgenomen. Met gebruikmaking van bewaarde gegevens – die op het moment van observatie geen hit opleverden, en dus in beginsel niet bewaard mochten worden – is achteraf een vergelijking gemaakt met nadien verstrekte of ingevoerde gegevens. Gegevens die een «no hit» opleveren in het kader van de uitvoering van de dagelijkse politietaak dienen, ingevolge de huidige wettelijke regeling, te worden vernietigd, omdat in een dergelijk geval het bewaren van deze gegevens niet noodzakelijk is voor het doel van de ANPR-registratie.
Bent u van mening dat de door het voornoemd hof getrokken grenzen gevolgd dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Vanzelfsprekend dient ieder rechterlijk oordeel in acht te worden genomen. Al eerder is, naar aanleiding van de bevindingen van het College bescherming persoonsgegevens, besloten dat de politiekorpsen de zogenaamde «no hits» bij de toepassing van ANPR niet meer bewaren. Zoals in de brief aan de Tweede Kamer van 2 februari 2010 is vermeld, ben ik echter van mening dat in de toekomst bij de opsporing van strafbare feiten het geboden kan zijn de gescande kentekengegevens een bepaalde termijn te bewaren, ook als ze niet onmiddellijk een hit opleveren (Kamerstukken II 2009/2010, 31 051, nr. 6). Voorrang wordt nu gegeven aan het opstellen van een wettelijke regeling voor het gebruik van ANPR voor de strafrechtelijke handhaving. Deze wettelijke regeling die de bewaring van de no hits gedurende beperkte tijd mogelijk moet maken, zal worden toegesneden op de werkwijze zoals die door het regiokorps IJsselland werd toegepast. De precieze vormgeving van de regeling wordt momenteel nader uitgewerkt. Ik streef er naar dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk na het zomerreces bij de Tweede Kamer in te dienen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de wettelijke regeling die het bewaren en gebruiken van zogenaamde «no hits» uit het kentekenregistratiesysteem wel mogelijk moet maken? Op welke termijn kan dit wetsvoorstel worden verwacht?2
Zie antwoord vraag 3.
Wordt het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) nauw betrokken bij de aangekondigde wetgeving? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Conform het bepaalde in art. 51 lid 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens zal het Cbp om advies gevraagd worden over dit wetsvoorstel.
Het wegpesten van een homostel uit hun huis |
|
Attje Kuiken (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Homostel in Leidsche Rijn weggetreiterd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat homogeweld en intimidatie, maar ook woonoverlast in zijn algemeenheid, strenger moet worden aangepakt? Zo ja, in hoeverre is het bestaande juridische instrumentarium daarvoor afdoende? Zo nee, waarom niet?
Woonoverlast en intimidatie in een wijk kunnen diep ingrijpen in het dagelijks bestaan van de bewoners. De gedragingen van personen en groepen die hiervoor verantwoordelijk zijn, zeker als het gaat om treiteren, nemen echter niet noodzakelijkerwijs de vorm aan van strafbare feiten die door politie en justitie opgespoord en vervolgd kunnen worden. Voor gemeenten ligt er een taak om de ontstane situatie aan te pakken vanuit de verantwoordelijkheid van de burgemeester voor de openbare orde en veiligheid en de rol van de gemeente als beheerder van de openbare ruimte en de leefbaarheid.
Om het samenstel van belastend gedrag en strafbare feiten dat leidt tot betreurenswaardige situaties zoals in Utrecht effectief aan te kunnen pakken, is de gezamenlijke inzet van de lokale autoriteiten noodzakelijk. Politie, justitie en de gemeente in de wijk Leidsche Rijn in Utrecht zetten intensief erop in om het intimiderende [treiterende] gedrag jegens het homostel aan te pakken. Dit gedrag vindt echter plaats in het geniep waardoor het moeilijk is op te treden en in het geval van strafbare feiten voldoende bewijs te verzamelen, er daders aan te koppelen en getuigen te vinden die hier iets over willen en kunnen verklaren. Het is te betreuren dat het zo hoog is opgelopen dat de gedupeerden zich genoodzaakt voelen te gaan verhuizen.
De onlangs tot stand gekomen Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast zal het instrumentarium voor de aanpak van ernstige overlast verder uitbreiden, onder andere door burgemeesters de mogelijkheid te geven een langerdurend gebieds- of groepsverbod op te leggen. Om gemeenten te informeren over de mogelijkheden die zij tot hun beschikking hebben om woonoverlast aan te pakken, is de handreiking «Aanpak woonoverlast en verloedering» begin juli naar alle gemeenten gestuurd. Het instrumentarium loopt uiteen van niet-juridische instrumenten zoals buurtbemiddeling tot vergaande bevoegdheden als uithuisplaatsing en onteigening.
De handreiking die is opgesteld door de VROM-Inspectie in opdracht van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Justitie en voor Wonen, Wijken en Integratie, is op 23 juni 2010 aan uw Kamer toegestuurd (TK 2009–2010, 28 684, nr. 278).
Is het waar dat de gemeente Utrecht te weinig kan doen om de «treiteraars» aan te pakken? Zo ja waar ligt dat aan?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen heeft de gemeente ondernomen en welke aanvullende instrumenten kan de gemeente Utrecht nog inzetten om de overlast aan te pakken?
De burgemeester van Utrecht heeft mij geïnformeerd over de maatregelen die genomen zijn. Om een volledig beeld van de problematiek te krijgen, zijn er verschillende huisbezoeken afgelegd bij de gedupeerden, zowel door de gemeente als door de politie. De politie heeft een onderzoek ingesteld naar de daders van de vernielingen. Dit onderzoek loopt nog. De wijkagent heeft met een aantal ouders van jongeren gesproken die vermoedelijk betrokken waren bij het belastende gedrag, zoals het op straat naroepen van het homostel. De locatie is opgenomen in de rondes van de straatcoaches, die sinds februari 2010 in de wijk actief zijn. Ook het jongerenwerk en het opbouwwerk zijn actief in de buurt.
Naast het voortzetten van de opsporing van strafbare feiten door politie en justitie worden door de gemeente Utrecht meerdere acties ondernomen. De welzijnsstichting gaat extra kinderwerk in de buurt inzetten, omdat kinderen uit de buurt veel gebruik maken van de openbare ruimte achter en naast het huis van de gedupeerden en er klachten zijn van overlast. Ook wordt een buurtpreventieproject mogelijk gemaakt waarbij ouders uit de wijk de straat op gaan om jongeren aan te spreken op overlastgevend gedrag. Voor de woonomgeving van de gedupeerden wordt een buurtaanpak opgesteld. De woningcorporatie wordt hier bij betrokken.
In de wijk worden ieder jaar jongerengroepen in beeld gebracht. Er zijn aanwijzingen dat enkele jongeren in een jeugdgroep zich schuldig maken aan het schelden en andere overlast veroorzaken. Deze groep krijgt in de aanpak de eerste prioriteit. Het Veiligheidshuis is, in samenwerking met de gemeente, een gebiedsgerichte aanpak gestart.
Voor de gedupeerden is er een vaste contactpersoon van zowel de gemeente als de politie. Er is regelmatig contact met de gedupeerden. Indien nodig wordt een huisbezoek bij hen afgelegd.
Wanneer komt de handreiking woonoverlast beschikbaar?
Zie antwoord vraag 2.
Geweld tegen deelnemers aan een anti-Israëldemonstratie |
|
Attje Kuiken (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Kent u het bericht «De vlag brandt, de klappen vallen»?1
Ja.
Welke afspraken zijn er tussen de organisatoren van de demonstratie en de gemeente Den Haag gemaakt? Zijn deze afspraken door beide partijen nagekomen en zo nee, in hoeverre niet?
Vanwege de korte tijd tussen de kennisgeving en de demonstratie zelf (ongeveer 5 uur, terwijl in de APV wordt uitgegaan van een kennisgevingtermijn van minimaal 4 x 24 uur) is uitsluitend telefonisch contact geweest met de organisatoren. In dit gesprek is een aantal afspraken gemaakt. Zo mocht, in gevolge de Wet openbare manifestaties de ambassade van Israël niet worden gehinderd in haar werkzaamheden en werd daarom als locatie voor de demonstratie overeengekomen het trottoir voor de ingang van het Binnenhof, tegenover het Buitenhof (bij het Willem Drees-monument). De organisator is gewezen op zijn verantwoordelijkheid voor het goede verloop van de demonstratie en het voorkomen van ordeverstoringen. Daartoe zou de organisator een ordedienst instellen. De organisator gaf wel aan dat de emoties bij de demonstranten naar verwachting hoog op zouden kunnen lopen en dat de organisator niet zonder meer kon instaan voor een ordelijk verloop. De burgemeester heeft, gehoord de driehoek, besloten de demonstratie, mede gelet op de actualiteit en de mogelijkheden om deze te faciliteren, desondanks doorgang te laten vinden. Daarbij is de inschatting gemaakt dat robuuste en adequate politiemaatregelen tijdens de demonstratie benodigd zouden zijn.
Met de organisator zijn ook enkele algemene richtlijnen doorgenomen die tot doel hebben om demonstraties ordelijk te doen verlopen:
De demonstratie is niet geheel conform de gemaakte afspraken en gegeven richtlijnen verlopen. Zo trachtten demonstranten toch dichter bij de Israëlische ambassade te komen gedurende de demonstratie. Voorts werd een vlag verbrand en werden wegen geblokkeerd. De organisatie had voorzien in een ordedienst die slechts bestond uit enkele personen. Deze kon niet voorkomen dat demonstranten trachtten de Israëlische ambassade te bestormen.
Is het verslag van de demonstratie zoals dat in het genoemde krantenartikel staat feitelijk juist? Zo nee, wat klopt er dan niet?
De grote lijnen van het geschetste verloop van de gebeurtenissen worden herkend. Het aantal demonstranten lag overigens wel hoger (naar schatting zo’n 700) en o.a. is onvermeld gebleven dat, anders dan afgesproken, na de confrontatie op het Buitenhof nog door zo’n 200 personen een demonstratieve optocht is gehouden door de Haagse binnenstad, eindigend op het Plein. Daar is de demonstratie uiteindelijk ontbonden.
Was de dreiging die van de demonstranten uitging zo ernstig dat het gebruikmaken van geweld tegen de demonstranten noodzakelijk was? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom is er dan toch gebruik gemaakt van geweld?
Ja, naarmate de demonstratie vorderde werd de sfeer dreigender. Zo trachtten diverse demonstranten hun identiteit te verbergen door hun gezicht te bedekken met sjaals, werden dreigende teksten gescandeerd, werd een vlag verbrand en probeerden uiteindelijk de demonstranten het Buitenhof op te trekken in de richting van de Israëlische ambassade. Daarbij werd opgeroepen om de ambassade te bestormen. De politie heeft diverse malen de demonstranten gevorderd niet verder het Buitenhof op te lopen, maar toch trachtten demonstranten een ME-linie te doorbreken. Hierdoor werd de ME genoodzaakt geweld te gebruiken.
Is het in het genoemde artikel gestelde, dat er een moslima of als moslima verklede vrouw door een groep mannen is geslagen, waar? Is u bekend wie de daders waren en zijn deze aangehouden?
Een toevallig passerende vrijwilligster van Slachtofferhulp Haaglanden (welke organisatie is ondergebracht bij Bureau Vrijwilligers van Politie Haaglanden) bood tijdens de demonstratie aan de opererende politiefunctionarissen haar hulp aan als tolk. Zij was gekleed als moslima en was niet in functie. Een vijftal demonstranten zag dat zij zich bij een politiebiker legitimeerde als werknemer van de politie en die groep liep met foto- en filmcamera’s naar het tweetal. De biker heeft daarop de opdringerige demonstranten weggestuurd, maar toen steeds meer demonstranten op de groep afkwamen, heeft de biker samen met de vrijwilligster getracht weg te lopen. Daarbij moest de biker enkele demonstranten wegduwen. Toen de biker en de vrijwilligster van de groep waren weggelopen, bleek een deel van de demonstranten het tweetal te zijn gevolgd. Eén van hen heeft op een gegeven moment een trap tegen het achterwiel van de biker gegeven, kennelijk in een poging hem ten val te brengen. Dit mislukte. Even later kreeg de biker een harde klap op zijn onderrug. Hij raakte daardoor gewond. De vrijwilligster is niet geslagen. De biker wist de vrijwilligster nog in veiligheid te brengen en heeft zich daarna onder behandeling laten stellen van een arts. Een aanhoudingseenheid van de politie heeft opdracht gekregen de groep betrokken demonstranten aan te houden, maar de betrokkenen waren inmiddels verdwenen. De politie doet nog onderzoek naar de mogelijke dader van de mishandeling van de biker.
Is het waar dat deze vrouw wel bij de Haagse politie werkt maar niet in de uitvoerende dienst? Zo ja, wat was de rol van deze vrouw tijdens de demonstratie? Werd zij in deze rol adequaat beschermd, tijdens en na de demonstratie?
Zie antwoord vraag 5.