Het bericht dat een Russisch museum delen van de MH17 tentoon gaat stellen |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Russisch museum stelt delen van MH17 tentoon»?1 Kunt u bevestigen dat het lokale oorlogsmuseum in de Russische stad Ejsk fragmenten van de MH17 gaat tentoonstellen?
Het kabinet is bekend met het bericht. Nederland heeft op donderdag jl. direct bij de Russische en de Oekraïense autoriteiten navraag gedaan naar de feiten rondom de berichtgeving en daarbij te kennen gegeven dat een dergelijke verplaatsing en tentoonstelling van de wrakstukken zeer ongepast zou zijn.
Oekraïne was via mediaberichten reeds op de hoogte, stelde in géén geval betrokken te zijn bij het weghalen van wrakstukken en beschikte niet over nadere informatie over het wrakstuk in kwestie. Rusland heeft te kennen gegeven dat de mediaberichtgeving niet juist zou zijn. Volgens Rusland is er geen enkel brokstuk aan het rayon Jejsk overgedragen en is er geen plan om fragmenten van het vliegtuig in Jejsk tentoon te stellen.
Het kabinet is bekend met berichten in de Russische media (Echo Moskvy en TV Dozhd) dat de veteranenorganisatie in Jejsk het brokstuk naar eigen zeggen op vrijdag 17 april heeft teruggebracht naar de Donbas regio.
Het kabinet heeft op basis van het bovenstaande geen aanwijzingen dat de tentoonstelling zal plaatsvinden. Vanzelfsprekend zullen de ontwikkelingen nauwlettend gevolgd worden en zal nadere actie ondernomen worden indien nodig.
Betreft het inderdaad brokstukken die men, zoals museumvoorzitter Finat Sjajchoelin beweert, bewust heeft laten liggen omdat ze niet relevant zouden zijn voor het onderzoek?
De bergingsmissie heeft in een eerdere fase zoveel mogelijk wrakstukken geborgen en naar Kharkiv gebracht. De relevante wrakstukken zijn naar Nederland vervoerd ten behoeve van het onderzoek van de OVV. Ook tijdens de fact finding missie en de nu actieve repatriëringsmissie zijn wrakstukken gevonden, die terug naar Nederland worden gebracht.
Daarnaast blijven de afspraken in stand zoals die zijn gemaakt met de lokale autoriteiten in de dorpen rondom de rampplek voor het verzamelen en overbrengen van eventuele brokstukken die in de toekomst nog zouden kunnen worden gevonden. Alle wrakstukken zijn, zoals bekend, eigendom van Malaysian Airlines.
Klopt het ook dat de stukken zijn geschonken, zoals de museumvoorzitter in het bericht beweert?
Het kabinet kan dit niet bevestigen, Nederland heeft in ieder geval geen wrakstukken geschonken. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Bent u het er mee eens dat de interpretatie van directeur Sjajchoelin – dat de ontvangst en tentoonstelling van deze stukken een uitdrukking zijn van respect – moet worden heroverwogen tegen de achtergrond van het mogelijke gebrek aan respect dat nabestaanden hierbij kunnen ervaren?
Ja. Zoals bij vraag 1 is geantwoord, heeft het kabinet geen aanwijzingen dat de tentoonstelling zal plaatsvinden. Indien dit toch het geval is, dan zou dat respectloos, grievend en bijzonder ongepast zijn. Het kabinet heeft de Nederlandse zorgen publiekelijk en in de bilaterale contacten met de betrokken landen onderstreept.
Bent u bereid, indien het bericht klopt, u hierover met de relevante Russische autoriteiten te verstaan?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Bluscapaciteit ontoereikend bij grote brand’ |
|
Magda Berndsen (D66), Stientje van Veldhoven (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht ‘Bluscapaciteit ontoereikend bij grote brand’?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat bij een grote brand onder meer bedrijven, scholen en ziekenhuizen aanzienlijke risico’s lopen, aangezien de bluscapaciteit van het waterleidingnet schijnbaar niet toereikend is?2
Nee, dit was mij niet bekend. Het Veiligheidsberaad heeft mij bij navraag bericht dat daarvan ook geen sprake is. Brandkranen die gevoed worden door het waterleidingnet vormen slechts één van de bronnen voor bluswater. Zo is het ook mogelijk bluswater te onttrekken aan bijvoorbeeld open water (vijvers, sloten, rivieren, e.d.), geboorde putten en tankauto’s.
Zo ja, hoe lang bent u er al van op de hoogte dat er een direct gevaar dreigt, ten gevolge van de ontoereikende bluscapaciteit, voor ondernemers en werknemers, leraren en leerlingen, doctoren en patiënten, in het geval van een grote brand bij bedrijven, scholen en/of ziekenhuizen? Zo nee, waarom bent u hier niet van op de hoogte, terwijl het hier gaat om een kerntaak van de overheid, namelijk het beschermen van haar burgers?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er hier sprake is van een landelijk probleem? Zo nee, kunt u dit onderbouwen? Is er – al dan niet naar aanleiding van verontrustende signalen – getracht deze problematiek in kaart te brengen? Met andere woorden: heeft u proactief gehandeld op het moment dat deze signalen u bekend werden? Zo nee, waarom niet, en bent u vervolgens bereid om per ommegaande alsnog te (laten) onderzoeken wat de omvang is van dit probleem?
Nee, naar mijn mening is hier geen sprake is van een landelijk probleem. Dat bericht ook het Veiligheidsberaad mij bij navraag.
Het Veiligheidsberaad geeft daarbij aan dat de beschikbaarheid van bluswater een zaak is van gemeenten en veiligheidsregio’s; de brandweer maakt deel uit van de veiligheidsregio.
Deelt u de mening dat wanneer er sprake is van een landelijk probleem de landelijke overheid mogelijk een rol heeft in het oplossen van het probleem, door te kijken of er op landelijk niveau maatregelen genomen kunnen worden die gemeenten, brandweer en drinkwaterbedrijven (beter) in staat stellen dit probleem gezamenlijk aan te pakken? Hoe verhoudt zich dit bijvoorbeeld tot de veiligheidsregio’s?
Zie antwoord vraag 4.
Wat moet er volgens u gebeuren om de bluscapaciteit op een acceptabel niveau te brengen, in acht nemende de aanpassingen die het waterleidingnet doormaakt/heeft doorgemaakt?3 Wat moet er volgens u gebeuren – gelet op het feit dat een grote brand op deze locaties zich ieder moment van de dag voor kan doen – om de bluscapaciteit op korte termijn te vergroten? Zijn u alternatieven bekend om te komen tot een toereikende bluscapaciteit? Zo ja, zijn deze alternatieven op dit moment haalbaar? Bent u bereid dit te (laten) onderzoeken?
Er is geen extra actie nodig gericht op de bluswatercapaciteit. Het Veiligheidsberaad geeft bij navraag aan dat sprake is van een adequaat niveau. De bewering dat het gecontroleerd laten uitbranden van objecten het enige alternatief is dat voorhanden is, is dan ook onjuist.
Neemt u genoegen met het enige alternatief dat op dit moment voorhanden lijkt te zijn, namelijk het gecontroleerd laten uitbranden van objecten? Deelt u de mening dat het hier, naast de veiligheid van mensen, gaat om een onwenselijk verlies van bezit, zowel van de particulier, de ondernemer als van de overheid, en dat dit voorkomen moet worden?
Zie antwoord vraag 6.
De oorzaak en consequenties van het neerstorten van een ScanEagle |
|
Gerard Schouw (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Als de ScanEagle straks maar niet op Almere Muziekwijk crasht»?1
Het artikel bevat onjuiste beweringen en veronderstellingen over de inzet van onbemande vliegtuigen. Ten onrechte wordt gesuggereerd dat er in de nabije toekomst onveilige situaties boven bewoonde gebieden zullen ontstaan. Bij de inzet van onbemande vliegtuigen staat, net als bij alle vliegtuigen, de veiligheid voorop. Er wordt voldaan aan de eisen die de Militaire Luchtvaart Autoriteit stelt. Dat maakt de kans op neerstorten klein.
Hoe beoordeelt u het feit dat een drone (unmanned aerial vehicle) van 22 kilo bij bepaalde omstandigheden, zoals hoge luchtvochtigheid, zo maar neer kan storten?
Onbemande vliegtuigen worden, net als alle vliegtuigen, alleen ingezet in overeenstemming met de geldende gebruikscondities en limieten. Indien daar tijdens de vlucht niet meer aan wordt voldaan, zal de vlucht worden afgebroken. Zo wordt voorkomen dat een onbemand vliegtuig zo maar kan neerstorten. Zie ook mijn antwoorden van 16 oktober 2013 op schriftelijke vragen hierover (Kamerstuk met kenmerk 2013Z17222 van 12 september 2013).
Wat was de precieze oorzaak van het neerstorten van de ScanEagle in september 2013 in de Indische Oceaan? Klopt het dat het neerstorten van de ScanEagle (deels) te wijten is aan de opleiding van de bestuurder van deze drone? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat had er beter gekund in die opleiding?
Het incident van september 2013 was niet te wijten aan de opleiding van de operator. Een gebrekkige coating (met als gevolg corrosievorming) op de snelheidssensor heeft tot het neerstorten van de ScanEagle geleid. De coating op de snelheidssensor van alle ScanEagles is inmiddels aangepast.
Tijdens het onderzoek is onderkend dat in de training meer aandacht kan worden geschonken aan het onderkennen van en correct reageren op meervoudige storingen. De voortgezette opleiding is al aangepast. Defensie hecht veel waarde aan het toepassen van geleerde lessen in de opleidingen.
Zijn er verbeteracties ondernomen in de opleiding voor bestuurders van onbemande vliegtuigen naar aanleiding van de crash met de ScanEagle? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Militaire Luchtvaart Autoriteit (MLA) zijn kritische oordeel over het onderzoek naar het neerstorten van de ScanEagle in de Indische Oceaan inmiddels achterwege laat omdat er maatregelen zijn genomen om herhaling te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat voor maatregelen zijn dit precies?
De beoordeling van de MLA berustte in eerste instantie op het initiële onderzoeksrapport van de Commissie van Onderzoek (CvO). Later bleek dat dit rapport een aantal aspecten niet of onvolledig belichtte. Opmerkingen van de MLA en een overleg met de CvO hebben vervolgens geleid tot aanpassingen. De MLA onderschrijft de conclusies en aanbevelingen van het eindrapport.
Waarom is het onderzoek over het incident met de ScanEagle in de Indische Oceaan nooit naar de Kamer gestuurd? Bent u bereid dat onderzoek, inclusief de appreciatie daarvan door de MLA, alsnog naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Onderzoeksrapporten van dergelijke incidenten worden in de regel niet naar de Kamer gestuurd. Ze worden opgesteld om te leren van incidenten en die in de toekomst te voorkomen. De rapporten lenen zich niet voor openbaarmaking, omdat ze personeelsvertrouwelijke en commercieel vertrouwelijke informatie bevatten. Daarnaast bevatten ze doorgaans technische informatie over de werking van systemen, die de fabrikant noch Defensie gepubliceerd wil zien.
Klopt het dat meerdere motoren in een drone veiliger is voor het vliegen boven woonwijken dan een eenmotorige drone als de ScanEagle, zoals in het artikel in NRC Next wordt gesteld? Indien dit niet klopt, kunt u dit toelichten? Indien dit wel klopt, welke consequenties trekt u hieruit ten aanzien van de inzet van de ScanEagle in Nederland boven dicht bevolkte gebieden?
Het vliegen met de ScanEagle is verboden boven bebouwd gebied en mensenmassa's. Uitgezonderd van dit verbod is het vliegen boven daartoe aangewezen militaire oefenterreinen. Daarnaast kunnen incidenteel uitzonderingen worden gemaakt op voorwaarde dat telkens een risicoanalyse wordt opgesteld. Deze risicoanalyse houdt rekening met het statistisch faalgedrag en mogelijke mitigerende maatregelen. Het statistisch faalgedrag van de ScanEagle hangt mede samen met het feit dat dit toestel maar één motor heeft. Het restrisico van deze analyse wordt afgewogen tegen de noodzaak van de inzet. Deze afweging wordt voorgelegd aan de MLA, die een tijdelijke ontheffing kan verlenen om boven bewoond gebied te vliegen.
Aan welke precieze voorwaarden is inzet van de ScanEagle van Defensie door de politie en/of opsporingsdiensten verbonden?
De ScanEagle is tot op heden nog niet boven Nederland ingezet ter ondersteuning van civiele autoriteiten. In beginsel kunnen alle beschikbare defensiecapaciteiten in overeenstemming met de procedures worden ingezet bij verzoeken van civiele autoriteiten om militaire bijstand. Mocht in de toekomst de inzet van de ScanEagle voor militaire bijstand nodig zijn, dan zullen de precieze voorwaarden nog moeten worden vastgesteld. Hierbij is de veiligheid uiteraard van groot belang.
Kunt u in een tabel een overzicht geven van hoe vaak de ScanEagle van Defensie precies is ingezet door de politie en/of opsporingsdiensten in de jaren 2012–2015 en met welk doel?
Zie antwoord vraag 8.
Wordt er melding gemaakt van incidenten met de inzet van de ScanEagle door politie en/of opsporingsdiensten? Zo ja, is dat openbaar? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat de minister de feiten over wietteelt verdraaide |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel, «Minister verdraaide feiten over wietteelt»?1
Voor mijn reactie op alle in het artikel gemaakte punten verwijs ik graag naar de brief die de Kamer op 29 april 2015 over dit onderwerp heeft ontvangen.
Neemt u de signalen van de in het artikel genoemde wetenschappers en onderzoekers serieus, dat onwelgevallige publicaties werden uitgesteld, conclusies selectief naar buiten zijn gebracht en vraagstellingen zo werden gestuurd dat deze het door de regering gewenste beleid zouden ondersteunen? Zo ja, wat gaat u met deze signalen doen?
Ik herken mij niet in deze signalen. Voor een reactie per in het artikel genoemd onderzoek verwijs ik naar eerdergenoemde brief.
Wat is uw reactie op het bericht dat, in tegenstelling tot wat tot nu toe door de regering werd beweerd, er feitelijk geen heldere cijfers bekend zijn over hoeveel procent van de Nederlandse wiet naar het buitenland wordt geëxporteerd, terwijl dit door de regering steeds als een belangrijk argument wordt aangehaald om de lijn van de harde repressie te kiezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onderzoek naar illegale markten, net als overigens al het onderzoek naar illegale fenomenen, gaat met onzekerheden gepaard. Dit is een feit van algemene bekendheid. De intervallen die uit het laatste, meest grondige onderzoek naar de export van in Nederland geteelde cannabis naar voren komen, zijn de beste cijfers die de onderzoekers, gegeven de beschikbare data en gegeven de onzekerheden en gemaakte aannames, kunnen verschaffen. Hieruit blijkt dat hoogstwaarschijnlijk een (grote) meerderheid van de in Nederland geteelde cannabis wordt geëxporteerd.
Klopt het dat de regering aan een onderzoek van het bureau Rand Europe naar de regulering van wietteelt in andere landen de conclusie toedichtte dat in andere landen veel minder sprake is van regulering dan voorheen werd gedacht, terwijl die conclusie in het onderzoek helemaal niet terug te vinden is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. De conclusie die in de brief van 18 december 2013 (Kamerstuk 24 077, nr. 314) op grond van het onderzoek wordt getrokken luidt:
«Op grond van het rapport kan worden geconcludeerd, dat er zeker sprake is van ontwikkelingen in andere landen, maar dat deze aanzienlijk minder helder en eenduidig2 zijn dan dat in de diverse discussies en publicaties in Nederland wordt gesteld.»
Dit is niet in tegenspraak met wat er in het onderzoek staat. Zie ook voornoemde brief van 21 april 2015.
Bent u bereid om een nieuw, onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de voor- en nadelen van gereguleerde wietteelt, waarvan de uitkomsten en conclusies integraal met de Kamer zullen worden gedeeld? Zo ja, wanneer kunnen wij de onderzoeksopzet verwachten? Zo nee, waarom niet?
De onafhankelijkheid waarmee in opdracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie in het verleden onderzoeken zijn uitgevoerd, staat voor mij niet ter discussie. Bovendien worden alle onderzoeken integraal met de Kamer gedeeld. Ik zie op dit moment dan ook geen aanleiding voor een nieuw onderzoek.
De bouw van een nieuwe moskee in Gouda |
|
Sadet Karabulut |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het verslag van het overleg over de Prins Willem-Alexanderkazerne van 8 mei 2014? Hoe verklaart u dat het verslag maar een korte tijd op de website van de gemeente Gouda heeft gestaan?1 2
Het verslag van 8 mei 2014 is mij bekend. Het verslag is door de gemeente Gouda openbaar gemaakt en is nog altijd terug te vinden op de website van de gemeente Gouda, in het Raadsinformatiesysteem bij de vergaderstukken van 17 december 2014 (cluster Stad, vergadering van 17 december 2014, agendapunt3.
Wat is uw mening over de passage in desbetreffend verslag waarin staat dat ontmoetingen met vrouwen in en rond het complex kunnen leiden tot conflictueuze situaties en dit noopt tot het treffen van blijvende fysieke aanpassingen en voorzieningen? Blijft u bij uw eerdere antwoorden dat de overheid niet meegewerkt zou hebben aan uitvoering van religieuze wensen om vrouwen ook in de openbare ruimte uit het zicht te houden van mannelijke bezoekers van de moskee?3 4
De gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen is een belangrijke kernwaarde van de Nederlandse samenleving. Segregatie op basis van geslacht is onwenselijk. Het verslag van 8 mei 2014, waarin de door u aangehaalde passage staat, heeft betrekking op een overleg in een eerdere fase van de gedachtevorming betreffende gezamenlijke huisvesting van de school voor speciaal onderwijs, het islamitisch centrum en het medisch kinderdagverblijf op het PWA-kazerneterrein. In het gesprek van 8 mei 2014 werd geconstateerd dat er geen basis was voor gezamenlijke huisvesting. Latere gesprekken, eind 2014, hebben wel geleid tot samenwerking tussen deze drie partijen.
Zoals eerder geantwoord is volgens de informatie van de gemeente Gouda in het schetsplan van 30 januari jl. van de drie initiatiefnemers een fysieke erfscheiding voorzien bij de hoofdentrees (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1902). Deze is niet gericht op de scheiding van mannen en vrouwen. De fysieke scheiding is in het schetsplan voorzien op verzoek van de school voor speciaal onderwijs en het medisch kinderdagverblijf, die vanwege hun leerlingen behoefte hebben aan een rustige en overzichtelijke eigen entree.
Deelt u de mening dat medewerking van een overheid aan segregatie van mannen en vrouwen in strijd is met de scheiding van religie en staat en de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen? Vindt u dat hier in Gouda sprake van is?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Willekeur aanpak growshops' |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Willekeur aanpak growshops»?1
Ja.
Kunt u de in het artikel genoemde cijfers omtrent controle en inbeslagname bevestigen alsmede actualiseren ten tijde van de beantwoording van deze vragen?
Ik kan de in het artikel genoemde cijfers bevestigen. Dit zijn momenteel de meest actuele cijfers.
Hoe beoordeelt en verklaart u de regionale verschillen in de controle alsmede inbeslagname van professionele kweekbenodigdheden zoals deze worden aangeboden door growshops?
De nieuwe wet strafbaarstelling voorbereidingshandelingen illegale hennepteelt is per 1 maart 2015 in werking getreden. De handhaving hiervan is dus pas kort geleden begonnen. Het Openbaar Ministerie, de politie en de burgemeesters zijn in samenspraak met de andere betrokken partners (zoals de Belastingdienst en de FIOD) begonnen met de handhaving van de nieuwe wetgeving. In de driehoeken is de nieuwe wetgeving besproken en zijn handhavingsafspraken gemaakt. Er is onder andere binnengetreden bij een groot aantal growshops en er zijn benodigdheden voor de hennepteelt in beslag genomen.
De problemen rondom illegale hennepteelt zijn met name in de zuidelijke provincies groot. In de meeste politie-eenheden is inmiddels opgetreden op grond van de nieuwe wetgeving, maar de meeste acties vonden plaats in Zuid-Nederland.
Opsporingsresultaten die landelijk van belang zijn, worden met elkaar gedeeld. Zo worden bijvoorbeeld grote faciliteerders landelijk in kaart gebracht. Met de landelijke aanpak wordt een verplaatsing van de illegale hennepteelt naar andere regio’s zoveel mogelijk voorkomen. Signalen over uitwijkingen naar andere regio’s of naar het buitenland zijn niet ontvangen. Om verplaatsingseffecten naar andere landen te voorkomen wordt samengewerkt met omliggende landen, onder andere via Europol en Eurojust. In dat kader zijn die landen ook geïnformeerd over de nieuwe wetgeving in Nederland en de voorgenomen controles bij o.a. growshops. In België waren de voorbereidingshandelingen voor illegale hennepteelt overigens al strafbaar.
Het misdrijf van artikel 11a kent geen territoriale beperking, waardoor voorbereidingshandelingen die in het buitenland worden verricht en gericht zijn op het bevorderen van de beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige illegale teelt van hennep ook onder de werking van deze strafbepaling kunnen vallen. Dit geldt dus ook voor growshops die op Nederland gerichte activiteiten vanuit het buitenland willen voortzetten.
Wat is de reden dat growshopshouders in nagenoeg alle delen van het land, met uitzondering van Zeeland, Zuid-West-Brabant en Zuid-Holland, tot op heden met rust worden gelaten door de politie en het openbaar ministerie (OM)?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn volgens u de risico's van een eenzijdige, regionale aanpak (in plaats van een landelijke uniforme bestrijding) met het oog op zoals het Landelijk Parket omschreef «een waterbedeffect en handelaren die met hun kweekspullen uitwijken naar andere regio's»?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u signalen dat sinds de inwerkingtreding van de strafbaarstelling voorbereiding illegale hennepteelt zich een dergelijk effect heeft voorgedaan dan wel uitwijking naar andere regio's heeft plaatsgevonden van het aanbieden van professionele kweekbenodigdheden? Wordt ook intensief contact gehouden met onder meer de Belgische en Duitse collega's om eventuele (wederzijdse) uitwijkingen te monitoren en op te sporen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven op welke wijze de nationale politie, het OM en andere betrokken instanties de inwerkingtreding van de wet strafbaarstelling voorbereiding illegale hennepteelt hebben voorbereid, teneinde een landelijke aanpak te ontwikkelen om de strafbaar gestelde feiten op te sporen en te vervolgen?
Onder coördinatie van de regiegroep georganiseerde hennepcriminaliteit, bestaande uit onder meer medewerkers van het Openbaar Ministerie, de politie, het Ministerie van Veiligheid en Justitie en gemeenten, is een landelijke aanpak opgesteld om de nieuwe wetgeving te handhaven. In dit kader heeft het OM via de driehoeken gemeenten waarin een growshop gevestigd was, geïnformeerd over de wetswijziging en is aan eigenaren van growshops kenbaar gemaakt dat zij hun winkel dienen te sluiten. Gezien de diversiteit aan problematiek, alsmede verschillende lokale prioriteiten, is binnen de landelijke aanpak wel ruimte voor maatwerk. Regionale driehoeken stellen eigen prioriteiten in de handhaving.
Op welke wijze wordt bij de handhaving van de wet ook aandacht besteed aan het aanbod van professionele kweekbenodigdheden (zoals een kweektent) bij grotere tuincentra alsmede op verkoopsites?
Het nieuwe artikel 11a Opiumwet is toegespitst op het voorbereiden van beroeps- en bedrijfsmatige of grootschalige illegale hennepteelt, zodat in de voorfase opgetreden kan worden tegen faciliteerders van illegale hennepteelt. De nieuwe wet vormt een extra barrière in het proces van illegale hennepteelt. Het strafrechtelijk optreden ziet op alle facilitators die zich schuldig maken aan illegale hennepteelt, dus ook op de verkopers die zich op het internet bewegen. Het Openbaar Ministerie en de politie zijn zich ervan bewust dat telers een omweg zullen zoeken om hun criminele activiteiten te kunnen voortzetten. Onderdeel van de landelijke aanpak betreft ook de voorlichting en informatievoorziening over de nieuwe wetgeving aan de brancheorganisaties van tuin- en bouwcentra.
Wat is de wijze waarop onder meer LTO‚ Nederland,‚ de ‚Raad‚ Nederlandse‚ Detailhandel‚ en‚ de ‚Tuinbranche‚ Nederland zich hebben voorbereid op het wetsvoorstel, alsmede hier nu rekening mee houden, dat wil zeggen, geen onderzoeksplicht hebben maar volgens u wel een kritische houding mogen hebben?2
Voordat het wetsvoorstel in werking trad is er contact geweest met verschillende brancheverenigingen. Zoals ik in mijn brief van 7 december 20123 heb laten weten, hebben de verschillende verenigingen‚ aangegeven het ‚risico ‚van verplaatsing ‚van ‚het ‚growshopaanbod‚ gering ‚te‚ achten en wil geen van de partijen geassocieerd worden met illegale hennepteelt. Recentelijk is er wederom contact geweest. Ook richting de brancheverenigingen is nogmaals aangegeven dat de nieuwe wet geen onderzoeksplicht creëert. Noch voor bijvoorbeeld bedrijven/verkopers als bouwmarkten en tuincentra, noch voor dienstverleners als loodgieters en elektriciens. Het gaat erom dat winkeliers en dienstverleners hun ogen niet sluiten als zij spullen verkopen, waarvan zij weten dat die zullen worden gebruikt voor de illegale hennepteelt. Worden zij geconfronteerd met omstandigheden die een ernstige reden opleveren om te vermoeden dat er sprake is van hennepteelt, dan mogen zij daaraan niet meewerken. Gewone onachtzaamheid of onoplettendheid leidt niet tot strafrechtelijke aansprakelijkheid.
Hoe beoordeelt u de praktijk dat growshops en andere aanbieders adverteren met de boodschap dat ook anoniem besteld kan worden? Wat zijn de risico's hiervan en op welke wijze kan zowel deze wijze van adverteren alsmede het anoniem bestellen volgens u zoveel mogelijk worden tegengegaan?
Het aanbieden/verkopen van producten ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige illegale hennepteelt is strafbaar. Ook aanbieders die faciliteren om anoniem dergelijke goederen te kopen, vallen onder de strafbaarstelling van artikel 11a Opiumwet en worden aangepakt. Zie verder het antwoord op vraag 11.
Kunt u bevestigen dat ook enkel het aanbieden van één specifiek product zoals lampen of ventilatoren als faciliteren van de illegale hennepteelt kan worden beschouwd door het OM en mogelijk dus een vervolging kan worden ingesteld?
Ja, het aanbieden van één specifiek soort product kán voldoende zijn om vervolging in te stellen. Artikel 11a Opiumwet bepaalt in welke gevallen een aantal nader omschreven voorbereidingshandelingen strafbaar is, maar introduceert geen algemene onderzoeksplicht. Het betreft hier situaties waarin de betrokkene weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zijn gedragingen bijdragen aan het plegen van de feiten die strafbaar gesteld zijn in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet. Dit doet zich slechts voor als de indicaties hiervoor niet mis te verstaan zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van situaties waarin voor ieder weldenkend mens in de gegeven omstandigheden duidelijk moet zijn dat met zijn gedraging een overtreding van de Opiumwet wordt gefaciliteerd. Het bewijs dat van een dergelijke situatie sprake is, zal telkens afhangen van de concrete feiten en omstandigheden van het geval. Als een gedraging onmiskenbaar strekt tot het faciliteren van een overtreding van de Opiumwet, zal de criminele intentie grotendeels kunnen worden afgeleid uit de aard en de bedoeling van die gedraging. Wanneer de gedraging meer alledaags is, zullen hogere eisen gelden voor het bewijs van hetgeen de betrokkene wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden over het uiteindelijke doel ten behoeve waarvan de gedraging werd verricht. «Gewone» onachtzaamheid of onoplettendheid is dus niet hetzelfde als «ernstige reden om te vermoeden».
Wat is tot op heden de realisatie van uw verwachting dat minder capaciteit van de politie en het OM nodig is dan nu het geval is, als gevolg van onderhavig wetsvoorstel?3
Door faciliteerders effectiever aan te pakken wordt vooraan in de productieketen ingegrepen, nog voordat sprake is van hennepkwekerijen. Ook wordt door de strafbaarstelling de drempel om een nieuwe kwekerij te starten verhoogd, doordat het daartoe benodigde materiaal niet meer zoals voorheen in de growshops op de hoek te verkrijgen is. De verwachting is dat hierdoor op termijn efficiënter kan worden omgegaan met de beschikbare capaciteit. De inwerkingtreding van de wetswijziging is te recent om hierover op dit moment uitspraken te kunnen doen. Ook het aanbieden van kweekbenodigdheden op internet kan sinds de wetswijziging worden aangepakt (zie ook het antwoord op vraag5.
Hoe beoordeelt u de vorige vraag in het licht van de bestrijding van het (veronderstelde toegenomen) aanbod op internet van professionele kweekbenodigdheden?
Zie antwoord vraag 12.
In hoeverre is bij de reeds uitgevoerde controles en inbeslagnames ook doorgerechercheerd op zwaardere en achterliggende vormen van criminaliteit? Kunt u een overzicht geven van de bevindingen daaromtrent tot op heden en is dat doorrechercheren ook de insteek voor toekomstige handhaving van de wet voor de politie en het OM?
De georganiseerde illegale hennepteelt is ernstige, ondermijnende criminaliteit. Het gaat gepaard met onder meer onveiligheid in woonwijken, bedreigingen en liquidaties. Er gaat eveneens veel crimineel verkregen vermogen om in deze wereld. Bij de controles en doorzoekingen die al hebben plaatsgevonden, zijn diverse bescheiden in beslag genomen. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan administratie van verkopers. Daar vindt verder onderzoek naar plaats en daar zal op doorgerechercheerd worden, als er bijvoorbeeld indicaties zijn van criminele samenwerkingsverbanden. Aangezien de wet 1 maart 2015 in werking is getreden en de onderzoeken naar aanleiding van de controles nog lopen, kan ik nog geen informatie geven over zwaardere en achterliggende vormen van criminaliteit.
De uitzending 'Ongelukkige Spoed' |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending «Ongelukkige spoed»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het een kwalijke zaak is dat er wekelijks een ongeval plaatsvindt met politie-, brandweer- of ambulancevoertuigen? Hoe beoordeelt u dat feit?
Politie-, brandweer- en ambulancevoertuigen moeten zo snel mogelijk ter plaatse zijn. De hoge snelheid in het reguliere verkeer is ondanks optische en geluidssignalen en alle preventieve maatregelen niet zonder risico’s. Ieder ongeval is er echter één teveel. Daarom zal ik mij in samenwerking met de betrokken hulpdiensten voortdurend blijven inspannen om het aantal ongevallen te doen afnemen.
Op welke gronden is de richtlijn vastgesteld voor deze voertuigen om bij rood licht een kruising met een snelheid van maximaal 20 km/h te passeren? Hoe is het mogelijk dat dit in veel gevallen niet wordt nageleefd?
Volgens artikel 3, lid 4a van de Regeling optische en geluidssignalen 2009 moet de brancherichtlijn van de hulpdiensten een dergelijke norm bevatten. Andere weggebruikers zijn namelijk niet bedacht op voorrangsvoertuigen die door rood rijden en kunnen onvoorspelbaar reageren op een voorrangsvoertuig. De bestuurder van een voorrangsvoertuig moet hier rekening mee houden wanneer hij een kruispunt oversteekt.
In de brancherichtlijn is bepaald dat het in bijzondere situaties is toegestaan om van de gestelde norm af te wijken in overleg met de meldkamer. De bestuurder van een voorrangsvoertuig maakt in dat geval een professionele afweging om zo snel en veilig mogelijk een kruising te kunnen passeren.
Kunt u een reactie geven op het huidige gebruik van de verschillende oplossingsmogelijkheden die in het programma worden gegeven, zoals het ritregistratiesysteem en de rijopleiding?
Het verminderen van het aantal ongevallen en schadegevallen heeft de aandacht van de individuele hulpdiensten. Zo heeft de Werkgroep Preventie van de politie in 2012 een analyse van de meest voorkomende schadegevallen met politievoertuigen uitgevoerd en heeft op basis daarvan een plan van aanpak opgesteld met adviezen. Ook de landelijke invoering van een ongevallenregistratiesysteem maakt daar deel van uit.
Door de hulpdiensten wordt de laatste jaren bovendien volop samengewerkt aan verschillende mogelijkheden om het aantal ongevallen te verminderen, waaronder de oplossingen die in de uitzending «Ongelukkige Spoed» worden gegeven. Zo worden de brancherichtlijnen beter op elkaar aangesloten, wordt meer aandacht aan het onderwerp rijden met voorrangsvoertuigen besteed in de rijopleidingen en is onlangs door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een vrijstelling verleend voor het geven van rijonderricht in het besturen van een voorrangsvoertuig met optische- en geluidssignalen op de openbare weg (nr. IenM/BSK-2015/51943). Onderzoek van het Instituut Fysieke Veiligheid, naar de effecten van de tijdelijke vrijstelling van de afgelopen twee jaar, laat namelijk zien dat trainen op de openbare weg in het besturen van een voorrangsvoertuig bijdraagt aan de kwaliteit van de rijopleiding voor bestuurders van voorrangsvoertuigen zonder dat het de verkeersveiligheid in gevaar brengt.
Waarom wordt de informatie van een ritregistratiesysteem na een ongeluk niet standaard uitgelezen?
De politie maakt geen gebruik van ritregistratiesystemen, maar van ongevallenregistratiesystemen. Indien een voertuig is voorzien van een dergelijk systeem, wordt dit na een ongeluk standaard uitgelezen. De systemen zijn nu al beschikbaar in de eenheid Rotterdam; uitbreiding is onderdeel van het plan van aanpak van de Werkgroep Preventie van de politie.
Voor de ambulancezorg geldt dat gegevens vanuit het ritregistratiesysteem primair gebruikt worden als input voor intervisiegesprekken met de ambulancechauffeur. Door zelfreflectie wordt beoogd de kwaliteit van de rijtaken te verbeteren en te waarborgen, in aanvulling op de reguliere her- en bijscholing. Bij ongevallen is het standaardprocedure dat op basis van de gegevens uit het ritregistratiesysteem een ongevallenanalyse wordt gemaakt. Op dit moment is de beslissing om ritregistratiesystemen in te bouwen aan de ambulancediensten zelf.
Ook voor de brandweer geldt dat met ritregistratie en uitlezing daarvan in de veiligheidsregio’s verschillend omgegaan wordt.
Gezien de initiatieven met ritregistratiesystemen die door de diensten zelf georganiseerd worden, ben ik van mening dat strengere voertuigeisen om de hulpdiensten tot het inbouwen van deze systemen te dwingen op dit moment niet noodzakelijk zijn.
Overweegt u om het ritregistratiesysteem in meer voertuigen van hulpdiensten te installeren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kan het dat niet alle bestuurders van politievoertuigen driejaarlijks terugkeren voor een rijvaardigheidstraining? Wanneer is dit aantal op honderd procent gebracht?
Vóór de invoering van de Nationale Politie bepaalden de korpsen zelf op welke manier de rijvaardigheid onderhouden werd en volgden niet alle politiemedewerkers een driejaarlijkse training.
Momenteel is een afdeling Rijvaardigheid en Rijveiligheid in opbouw, die onderdeel wordt van het team Operationele Begeleiding en Training van de Nationale Politie. Deze afdeling gaat zorgen voor het onderhouden van de rijvaardigheid na de initiële opleiding bij de politieacademie, middels een verplichte driejaarlijkse Politie Rijvaardigheid Training. Die driejaarlijkse Politie Rijvaardigheid Training moet door circa 30.000 politiemedewerkers gevolgd worden. Het kost dan ook tijd om dat goed te organiseren: om alle doelgroepen afhankelijk van hun functie te kunnen faciliteren, om nieuwe rijdocenten op te leiden en zittende rijdocenten te professionaliseren en om medewerkers die in de training een te laag niveau laten zien bij te scholen.
In de tussentijd wordt nauw samengewerkt met de Politieacademie, zodat in 2015 tot en met 2017 de basis rijvaardigheidstraining wordt aangeboden aan alle politiemedewerkers die gebruik moeten kunnen maken van optische- en geluidssignalen. Vanaf 2016 wordt dit uitgebreid met specifieke rijvaardigheidstrainingen voor medewerkers met een specialistische verkeersfunctie of specialistische recherchefunctie en vanaf dat moment volgen alle bestuurders van politievoertuigen dan ook een driejaarlijkse rijvaardigheidstraining.
Welke afspraken zijn er voor de bestuurders van brandweer- en ambulancevoertuigen ten aanzien van de rijvaardigheidstraining? Kunt u inzicht geven in de naleving?
De rijvaardigheidstraining is onderdeel van de initiële opleiding tot ambulancechauffeur aan de Academie voor de Ambulancezorg. Periodieke bij- en nascholing, waaronder rijvaardigheidstraining, is onderdeel van het bekwaamheidsbeleid van de Regionale Ambulancevoorziening. De periodieke toetsing heeft een verplichtend karakter; de ambulancechauffeurs worden dus daadwerkelijk periodiek bijgeschoold.
Binnen de Brandweer is een branchestandaard blijvende vakbekwaamheid ontwikkeld voor de brandweerchauffeur. Die standaard bevat een set van landelijke afspraken over de minimale kennis en vaardigheden benodigd om als brandweerchauffeur adequaat te kunnen functioneren. Periodiek moet de chauffeur aantonen dat hij nog vakbekwaam is. De werkgever houdt de registratie daarvan bij en de Inspectie Veiligheid en Justitie heeft de mogelijkheid om dit te toetsen.
Hoe verhouden deze resultaten zich tot de toezeggingen die door u en eerder door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn gedaan om het aantal ongelukken te verminderen en de scholing van de chauffeurs te verbeteren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van plan nu nadere maatregelen te nemen? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voornemens om de resultaten van de reeds genomen maatregelen af te wachten. Indien die onvoldoende effect blijken te sorteren, zal ik mij bezinnen op eventuele aanvullende maatregelen.
Het alsnog straffen van een ambtenaar om een IS-tweet |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Ambtenaar alsnog gestraft om IS-tweet»?1
Ja.
Welke consequenties trekt u uit het feit dat de Adviescommissiegrondrechten en functie-uitoefening ambtenaren (AGFA) geoordeeld heeft dat het publieke optreden van de ministers van Veiligheid en Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in belangrijke mate mede de maatschappelijke beroering heeft veroorzaakt?
Over de consequenties die ik trek uit het oordeel van de AGFA, heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd in mijn brief van 2 april 2015 met als kenmerk 626556. In die brief heb ik mijn overwegingen bij het genomen besluit, het opleggen van voorwaardelijk strafontslag, vermeld.
Hoe verklaart u dat de NRC het AGFA-advies nog eerder in handen kreeg dan de betreffende ambtenaar of haar belangenbehartigende advocaat?
Ik concludeer dat de NRC over het advies beschikt. Op welke wijze de NRC de beschikking over het advies heeft gekregen, is mij niet bekend. Ook is mij niet gebleken dat mijn ambtenaren het advies ter beschikking hebben gesteld aan anderen dan de betreffende ambtenaar en haar belangenbehartigende advocaat.
In algemene zin is het in strijd met de integriteitsregels van het Rijk om zonder toestemming vertrouwelijke informatie te verstrekken aan de media. Indien een ambtenaar zich daaraan schuldig maakt kan een disciplinaire maatregel worden opgelegd.
Is het gebruikelijk dat ambtenaren in kwestie het nieuws moeten vernemen via de media? Zo ja, vindt u dat acceptabel? Zo nee, wat voor conclusies trekt u hieruit?
Het is niet correct dat ambtenaren zaken die hun individuele rechtspositie aangaan via de publieke media moeten vernemen. Het is betreurenswaardig dat betrokken ambtenaar het advies via de media heeft moeten vernemen.
Heeft u onderzocht of er sprake is geweest van bewust lekken naar de media? Zo ja, wat is de uitkomst van uw onderzoek? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Mocht er sprake zijn van bewust lekken naar de media, bent u dan voornemens om een disciplinaire maatregel op te leggen aan diegene die dit advies aan de pers gelekt heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft u het AGFA-advies geheim willen houden tot de laatste beroepsmogelijk gepasseerd is?
Met de secretaris van de AGFA is overleg gevoerd over het tijdstip en de wijze van publicatie van het advies op de website van de commissie. Daarbij is afgesproken dat het advies op de website van de commissie zal worden gepubliceerd, nadat met de betrokken ambtenaar is gesproken over het door mij te nemen besluit. Dit vanuit zorgvuldig personeelsbeleid en in het belang van de betrokken ambtenaar.
Hoe vaak is in de afgelopen vijf jaar afgeweken van een advies van de AGFA? Waarom wijkt u in dit geval af van het door de AGFA gegeven advies?
Het is mij niet bekend of en zo ja, hoe vaak er in de afgelopen vijf jaar van de adviezen van de AGFA is afgeweken.
De AGFA heeft een advies opgesteld ten behoeve van het bevoegd gezag. Over mijn overwegingen bij het genomen besluit, het opleggen van voorwaardelijk strafontslag, heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd met mijn brief van 2 april 2015 met als kenmerk 626556. Mijn ambtenaren zijn in overleg met de betrokken ambtenaar om daaraan uitvoering te geven.
Waarom gaat u tegen het oordeel van de AGFA in en geeft u de ambtenaar geen schriftelijke berisping maar een voorwaardelijk strafontslag?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u dat wanneer niet één, maar zelfs twee ministers zich publiekelijk voorbarig negatief uitlaten over een uiting op social media van een ambtenaar de arbeidsverhouding onherstelbaar is verstoord? Zo ja, vindt u dan dat beide ministers excuses zouden moeten maken aan betreffende ambtenaar? Zo nee, bent u dan bereid om in lijn met het AGFA-advies de ambtenaar eervol ontslag te verlenen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe verklaart u in het kader van het gelijkheidsbeginsel dat andere ambtenaren o.a. van de politie die zich racistisch hebben geuit op social media geen disciplinaire maatregel opgelegd krijgen? Vindt u dat hier sprake is van het meten met een dubbele maat? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Wanneer sprake is van een vermoeden van een integriteitsschending door een ambtenaar dient het bevoegd gezag hiernaar onderzoek te doen. Dat geldt ook voor politieambtenaren. Bij de vraag of en welke (disciplinaire) maatregelen moeten worden getroffen dienen alle omstandigheden van het individuele geval te worden meegenomen, zoals de aard van de integriteitsschending, de sector waar de betrokken ambtenaar werkzaam is en de functie/werkplek van de betrokken ambtenaar. Nadat het onderzoek is afgerond maakt het bevoegd gezag het besluit kenbaar aan de ambtenaar. Uw Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over het aantal onderzoeken en opgelegde maatregelen.
Indien er het voornemen bestaat deze ambtenaren een disciplinaire maatregel op te leggen, kunt u de Kamer dan informeren over de stand van zaken?
Zie antwoord vraag 11.
De onderzoeken naar de MH17 |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Is het memo van de briefing van 14 juli 2014 dat Argos naar buiten gebracht heeft authentiek? Kunt u het memo officieel met de Kamer delen en ook de afgeleide versie die naar een aantal departementen is gegaan?
Het kabinet betreurt dat het verslag van de briefing van 14 juli 2014 in Kiev is uitgelekt. Zoals eerder gesteld, is het kabinet van mening dat verslagen van dergelijke briefings en andere diplomatieke contacten vertrouwelijk moeten kunnen worden geschreven en behandeld, te meer omdat dergelijke verslagen ook de zienswijze van het gastland en van vertegenwoordigers van andere landen kunnen bevatten. Vertrouwelijkheid is cruciaal voor het goed functioneren van het internationale diplomatieke verkeer. Om die reden is de Kamer eerder geïnformeerd dat het verslag zelf niet openbaar gemaakt zou worden en heeft het kabinet in eerdere brieven de strekking ervan gegeven. Om diezelfde reden zal het kabinet ook het document waarmee de essentie van de briefing is gedeeld met andere departementen niet delen. Ongeacht of landen zich nu wel of niet beklagen, dergelijke lekken maken het moeilijker voor Nederlandse diplomaten om vertrouwelijke gesprekken te voeren met internationale gesprekspartners.
Heeft Oekraïne of de VS zich formeel of informeel beklaagd bij Nederland dat dit memo openbaar geworden is?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer heeft de regering dit memo aan de Onderzoeksraad voor de Veiligheid verzonden?
Het memo is op 15 januari 2015 naar de Onderzoeksraad voor de Veiligheid verzonden.
Kunt u de «state letter» van de International Civil Aviation Organization (ICAO) over de Krim uit april 2014 aan de Kamer doen toekomen?
Ja, de state letter is bij deze beantwoording bijgevoegd.1
Kunt u aangeven wie die «state letter» ontvangen heeft in Nederland en welke actie daarop ondernomen is? Kunt u ook specifiek aangeven of er communicatie tussen de overheid en KLM is geweest over deze «state letter» en hoe die communicatie heeft plaatsgevonden?
Via de ICAO state letter zijn op 2 april 2014 de ICAO verdragsstaten en gelieerde Internationale Organisaties geïnformeerd over de situatie in het luchtruim boven de Krim. De gelieerde internationale organisaties zijn onder andere IATA (wereldorganisatie van luchtvaartmaatschappijen), IFALPA (wereldorganisatie voor piloten), ACI (wereldorganisatie van luchthavens), ECAC (European Civil Aviaton Organisation), Eurocontrol, Europese Commissie en het Europees agentschap voor luchtvaartveiligheid (EASA). Met deze state letter informeerde ICAO de gehele civiele luchtvaartsector over de situatie op de Krim, waar meer dan één verkeersleidingsorganisatie de luchtverkeersleiding claimden in het luchtruim (Simferopol FIR). Het betrof hier de Oekraïense en Russische luchtverkeersleidingsorganisaties.
Sinds 2 april 2014 adviseerde Eurocontrol luchtvaartmaatschappijen het luchtruim boven de Krim te mijden en heeft zij gezorgd voor alternatieve capaciteit om vluchten om de Krim heen te leiden. Op 3 april adviseerde EASA in een Safety Information Bulletin de luchtvaartsector om Simferopol FIR te mijden. Omdat de luchtvaartmaatschappijen via deze kanalen al op de hoogte waren gebracht van de situatie in het luchtruim van de Krim, is de state letter niet nogmaals door de overheid onder de aandacht van de Nederlandse maatschappijen gebracht.
Luchtvaartmaatschappijen hebben aangegeven dat zij vanaf 2 april 2014 niet meer over de Krim vliegen. KLM mijdt de Krim al op 1 april 2014, Transavia maakte in 2014 geen gebruik van het Oekraïense luchtruim en ook Arkefly vliegt niet over de Krim op het moment dat onduidelijkheid bestaat over verkeersleiding boven Krim.
Sinds eind september 2014 is het luchtruim boven de Krim middels een NOTAM officieel gesloten.
Kunt u aangeven op welke momenten er tussen januari 2014 en 17 juli 2014 contact is geweest tussen overheidsinstellingen en de KLM (en andere Nederlandse luchtvaartmaatschappijen) over de situatie in het luchtruim in Oekraïne (inclusief de Krim)? Kunt u elk contact, inclusief de aard, specificeren?
Zoals eerder aangegeven in de brief aan uw Kamer van 3 februari (Tweede Kamer 2014–2015 Kamerstuk 33 997, nr 30) is er ten aanzien van de situatie in Oost-Oekraïne geen overleg geweest tussen overheidsinstellingen en luchtvaartmaatschappijen over de veiligheid van het luchtruim boven Oost-Oekraïne. Dit geldt ook voor de Krim. Vanuit de reguliere overleggen heeft uiteraard wel overleg plaatsgevonden met in Nederland geregistreerde luchtvaartmaatschappijen. In alle landen waar Nederlandse ambassades zijn gevestigd en waar het Nederlandse bedrijfsleven is vertegenwoordigd, spreken ambassades en betrokken vertegenwoordigers elkaar uiteraard regelmatig over uiteenlopende onderwerpen.
Kunt u aangeven welke progressie gemaakt is met de website voor het delen van informatie over luchtvaarveiligheid, die de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in februari jl. aankondigde? Welke landen zijn bereid tot het delen van informatie en wanneer zal de site operationeel zijn?
Sinds 2 april 2015 is de ICAO website op proefbasis operationeel. ICAO heeft daartoe haar lidstaten op de hoogte gesteld van de interim- procedures voor het openbaar maken van informatie via de ICAO website. Inmiddels heeft het Verenigd Koninkrijk informatie op de website geplaatst (ten aanzien van Egypte en Irak). Naar verwachting zullen andere lidstaten binnenkort ook informatie op de site zetten.
ICAO heeft lidstaten verzocht uiterlijk 15 december 2015 hun ervaringen met de website kenbaar te maken. Een ICAO werkgroep zal op basis van de ervaringen eventueel aanbevelingen doen aan de ICAO Council in de eerste helft 2016.
In aanvulling op de activiteiten binnen ICAO, is binnen de Europese Unie ook een initiatief gestart dat door de Europese Commissie (EC) is toegelicht tijdens de Transportraad van 13 maart jl. De EC wil een structuur opzetten met als doel meer informatie te delen over het vliegen over conflictgebieden. Een eerste stap is het uitwisselen van informatie tussen lidstaten en het opzetten van een gedeelde methodiek voor risicoanalyses. In dat kader verstuurt EASA sinds kort aan lidstaten een zogenaamde vooraankondiging van safety bulletins die zij van plan is te verstrekken over conflictgebieden (safety bulletins zijn voor EASA één van de reguliere communicatiemiddelen). In deze vooraankondiging wijst EASA op de berichtgeving van andere overheden aan hun eigen luchtvaartmaatschappijen. Deze overheden maken vaak ook op andere wijze hun berichtgeving openbaar; zo publiceert de Amerikaanse luchtvaartautoriteit (FAA) haar berichten ook op haar eigen website.
EASA heeft sindsdien drie vooraankondigingen verstuurd; op 30 maart jl. over Jemen, 1 april jl. over Soedan en Zuid-Soedan en op 7 april jl. over Irak. De definitieve safety bulletins zijn een dag later door EASA openbaar gemaakt op haar website. Omdat deze berichtgeving van EASA afkomstig is, die rechtstreeks met IenM communiceert, heeft IenM deze informatie doorgestuurd aan Nederlandse luchtvaartmaatschappijen ten behoeve van hun risicoanalyse voor een veilige vluchtuitvoering. Dit is in lijn met het eerder met uw Kamer in het AO van 5 februari jl. gedeelde uitgangspunt dat informatie via de zo kort mogelijke lijn met luchtvaartmaatschappijen wordt gedeeld.
Bent u bereid de analyse te geven die de regering gemaakt heeft van de tekortkomingen in het delen van veiligheidsinformatie met luchtvaartmaatschappijen? Zo nee, hoe kan de Kamer dan beoordelen of de voorgestelde verbetermaatregelen effectief zijn?
In het algemeen overleg met uw Kamer op 5 februari jl. hebben we kort gesproken over de analyse die is gemaakt vanuit Nederland in voorbereiding op de Task Force van ICAO. Daar is toen aangegeven dat de Nederlandse luchtvaartpartijen en de verschillende departementen bij de voorbereiding zijn betrokken. Er is geen specifieke analyse gemaakt over het delen van veiligheidsinformatie in Nederland aangezien de Task Force gericht was op mondiale verbeteringen. In dat kader is de inbreng van alle betrokken Nederlandse partijen (luchtvaartpartijen en departementen) gebundeld en mondeling bij de besprekingen van de Task Force ingebracht. De Task Force is in hoog tempo tot concrete voorstellen gekomen om de risico’s van vliegen boven conflictgebieden te verkleinen. De ICAO website is er daar één van. Deze maatregelen moeten leiden tot een verbetering van het mondiale systeem.
Voor eventuele tekortkomingen in het delen van veiligheidsinformatie met luchtvaartmaatschappijen worden de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid uit het onderzoek naar de besluitvorming rondom het bepalen van vliegroutes afgewacht.
Wat is de huidige stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de motie-Sjoerdsma, waarin het kabinet wordt verzocht zo snel mogelijk in overleg te treden met de Nederlandse luchtvaartsector om te komen tot verbeterde informatievergaring en risicoanalyse van vluchten over conflictgebieden en de rol van het kabinet daarin?1
Zoals gemeld in de stand van zaken brief MH17 van 14 april jl. zal vervolgoverleg plaatsvinden met de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en de Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers. Het overleg is gepland op 22 april 2015.
In dit overleg wordt verder gesproken over de internationale ontwikkelingen van ICAO en het Europees agentschap voor luchtvaartveiligheid (EASA) enerzijds en anderzijds over het Nederlandse systeem van informatie-uitwisseling en risicoanalyses.
Kunt u aangeven hoe de samenwerking tussen KLM en andere maatschappijen op dit moment verloopt bij het delen van veiligheidsinformatie over conflictgebieden?
De basishouding van luchtvaartmaatschappijen is dat informatie over safety en security gedeeld wordt met elkaar, KLM geeft dit ook aan. Dit onderwerp is een onderdeel van het onderzoek van de OVV naar de besluitvorming rondom het bepalen van vliegroutes.
Wordt het verdrag van 28 juli 2014 tussen Nederland en Oekraine erkend en gerespecteerd als basis van het onderzoek door de regio Luhansk en Donesk, die nu sinds Minsk-II – dat ook door Nederland en de VN erkend is als akkoord – effectief de controle hebben over het hele rampgebied?
Expliciete instemming van de separatisten is niet nodig voor de werking van het verdrag. Sinds het ondertekenen van de Minsk-akkoorden in september heeft de bergingsmissie geen belemmering ondervonden van de separatisten voor het uitvoeren van de werkzaamheden in het rampgebied. De contacten met de separatisten verlopen zoals eerder gemeld via de OVSE.
Is het Maleisische onderzoeksteam, dat nu op de rampplek ter plaatse is, daar in het kader van het JIT (Joint Investigation Team)?
Nee. Het bedoelde team is niet op de rampplek in verband met het strafrechtelijk onderzoek, maar vanwege de repatriëringsmissie. Het Maleisische onderzoeksteam maakt onderdeel uit van de internationale bergingsmissie, waar naast Maleisië en Nederland ook Australië aan deelneemt.
Kunt u een inventarisatie geven van de besluitenlijsten van de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb)?
De MCCb MH17 was belast met de coördinatie van intersectorale crisisbeheersing en besluitvorming over de samenhangende aanpak daarvan en is actief geweest in de periode van 17 juli tot 10 september 2014. Van de bijeenkomsten in die periode zijn geen separate besluitenlijsten gemaakt maar wel verslagen opgesteld. Die verslagen zijn staatsgeheim gerubriceerd. Naast besluiten bevatten deze verslagen informatie die raakt aan de veiligheid van de staat en de internationale betrekkingen.
Voor zover de verslagen besluiten bevatten, zijn deze veelal verweven met adviezen en afwegingen om tot die besluiten te komen. Adviezen en afwegingen om tot besluiten te komen kunnen worden aangemerkt als persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad. Voor een goede afweging van alle relevante aspecten is een gedachtewisseling in beslotenheid noodzakelijk. Het integraal verstrekken van deze persoonlijke beleidsopvattingen verdraagt zich daarom niet met het goed functioneren van een ministeriële commissie als de MCCb MH17.
Van belang is dat het parlement inzicht krijgt in relevante feiten en argumenten die aan het uiteindelijke besluit ten grondslag liggen. In de verschillende brieven die aan uw Kamer zijn gezonden, inclusief de beantwoording van schriftelijke Kamervragen, zijn deze feiten en argumenten verstrekt.
Tot slot geldt dat het onderzoek door de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) naar de oorzaak van de ramp nog gaande is. De MCCb-verslagen zijn integraal beschikbaar gesteld aan de OVV en zullen worden meegewogen in de eindrapportage waarover uw Kamer in het najaar wordt geïnformeerd.
Bent u bereid alle besluitenlijsten van de MCCb met de Kamer te delen? Zo nee, kunt u dan aangeven welk belang van de staat geschonden zou worden (zoals bedoeld in artikel 68 van de Grondwet) bij het zenden van deze besluitenlijsten?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 24 uur voor aanvang van het plenaire debat over MH17 (gepland op 22 april a.s.) te beantwoorden?
Ja
Verminderde douanecontrole, beveiliging en patrouilles op de Waddenzee en op de Westerschelde |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe vindt op dit moment de controle door de douane, de marechaussee en de politie plaats op de Waddenzee?
Zoals gemeld in de antwoorden van 15 april 2015 op schriftelijke Kamervragen van het lid Jacobi (PVDA) over douanecontroles op de Waddenzee1 is het niet correct dat de controle op de Waddenzee door de Douane alleen nog maar bij calamiteiten en meldingen van derden zal plaatsvinden. Dit geldt tevens voor de inzet van de Koninklijke Marechaussee (KMar).
Er is voor de Waddenzee sprake van de invoering van een andere, slimmere, vorm van gezamenlijk toezicht door zowel de KMar als de Douane. De KMar heeft daarbij tot taak het uitvoeren van de bewaking van en het toezicht op de Schengen buiten- en binnengrens van Nederland. Het doel is een effectief en efficiënt grensproces dat ten goede komt aan de mobiliteit van bonafide reizigers, het tegengaan van illegale migratie en het maximaal bijdragen aan de veiligheid van Nederland en het Schengengebied.
Het voornemen is om het gezamenlijke toezicht voortaan uit te voeren met twee vaartuigen die speciaal zijn gemaakt voor snelle interventies. Die vaartuigen worden komende periode ingezet op basis van controleopdrachten die zijn gebaseerd op een risicoanalyse van verzamelde informatie en op basis van controleopdrachten die erop zijn gericht om informatie te vergaren.
Deze vorm van informatiegestuurd toezicht met snelle interventiemiddelen, in plaats van met het huidig aanzienlijk minder snelle patrouillevaartuig, maakt dat de onvoorspelbaarheid en hierdoor ook de kwaliteit van het toezicht en de snelheid van de interventies toeneemt. De vaartuigen worden gestationeerd in Harlingen en de Eemshaven, waardoor het hele Waddengebied snel kan worden bereikt voor het uitvoeren van controles.
Informatiegestuurd optreden (IGO) met de twee snelle vaartuigen heeft tot gevolg dat het toezicht effectiever en efficiënter door beide diensten wordt ingevuld, wat op termijn leidt tot minder maar wel kwalitatief beter ingevulde toezichtsuren. Vanzelfsprekend wordt vanuit de eigen bevoegdheid opgetreden, maar wel met zoveel mogelijk gezamenlijke informatiedeling en gezamenlijk optreden (o.a. het bemannen van de interventieschepen).
De Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid van de Nationale politie voert controles uit in het Waddengebied vanuit Den Helder, Harlingen en Delfzijl. Inzet geschiedt thematisch op de speerpunten van deze dienst: handhavend optreden tegen onveilig gedrag, streven naar een integere transportbranche en het aanpakken van criminele activiteiten (onder andere illegaal vervoer van geld, goederen (waaronder verdovende middelen) en personen). De controles en controleplaatsen worden zoveel mogelijk gekozen op basis van beschikbare informatie. De politie werkt daarnaast in het Waddengebied samen met andere ministeries en is vertegenwoordigd in het Maritiem Informatie Knooppunt (MIK) van de Kustwacht. Voor de Nationale politie geldt dat de bestaande schepen niet worden vervangen door kleine Rigid-Hulled Inflatable Boats.
De opleiding van de diverse bemanningen van de Douane, KMar en Nationale politie is uiteraard afgestemd op de taak die zij uitvoeren.
Is het waar dat de douane en de marechaussee besloten hebben niet langer preventief te patrouilleren op de Waddenzee? Zo ja, is het wel een verantwoorde keuze alleen op te treden bij eventuele meldingen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de consequenties van deze keuze voor het onderscheppen van onder meer drugs, wapens of smokkelwaar die via de Waddenzee Nederland binnenkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Is bekend hoeveel controles deze patrouilleschepen uitvoeren en in hoeverre er bij deze controles strafbare feiten worden geconstateerd?
De hoeveelheid controles en de bij deze controles geconstateerde strafbare feiten worden niet geregistreerd op basis van het bij de controle ingezette vaartuig.
Met enige regelmaat worden er bij patrouilles strafbare feiten geconstateerd.
Klopt het dat de bestaande patrouilleschepen worden vervangen door kleine schepen Rigid-Hulled Inflatable Boat(RHIB) die alleen na een melding beschikbaar zijn? Kunnen deze schepen deze taken van beveiliging en controle zowel overdag als ’s nachts en in alle weersomstandigheden uitvoeren? Is de opleiding van de bemanning voldoende teneinde kwalitatief goed werk te leveren in de specifieke omstandigheden van de Waddenzee?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak doen derden melding van verdachte omstandigheden? Aan wat voor gevallen moet worden gedacht?
Douane en de KMar hebben regelmatig contact met de relevante spelers zoals vuurtorenwachters, havenmeesters en lokale politie-eenheden. Deze vorm van informatievergaring wordt ook toegepast in het Waddengebied, waarbij de input wordt gebruikt voor het toezicht. Deze informatie kan op het gebied liggen van handhaving, opsporing of grensbewaking. Aantallen en inhoud van meldingen van derden over verdachte omstandigheden op de Waddenzee worden niet afzonderlijk geregistreerd.
Hoe vaak zullen deze RHIB’s naar verwachting opgeroepen worden teneinde op te treden bij calamiteiten en meldingen door derden? Kunnen de bemanningsleden voldoende ervaring opdoen?
Naar verwachting zijn er in 2015 voor het toezicht van de KMar en de Douane taken 8.300 vaaruren nodig. Dit is naar schatting voldoende voor het opdoen van ervaring en het onderhouden van de vaardigheden met het vaartuig.
Kan de veiligheid van Nederland op en via de Waddenzee, onder meer op het gebied van illegale middelen zoals drugs, ook in de toekomst voldoende worden gewaarborgd, zowel preventief als repressief?
Zie antwoord vraag 1.
Is het bericht waar dat er in de haven van Vlissingen nauwelijks meer op drugs gecontroleerd wordt door politie of de douane?1
Dit is niet juist. In de Zeeuwse havens Terneuzen en Vlissingen vinden onverminderd controles plaats. Op basis van risicoanalyses worden zowel lading als schepen gecontroleerd op de aanwezigheid van alle verboden goederen; dit is inclusief de controle op drugs. Dit gebeurt overigens landelijk. Daarmee wordt beoogd de verschillende risico's in de verschillende Nederlandse havens op een gelijke wijze af te dekken en te controleren. De Douane is daarvoor 7 x 24 uur beschikbaar.
De Zeeuwse Delta is gelegen tussen de containerhavens van Rotterdam en Antwerpen. In internationaal verband wordt samengewerkt met de politiediensten van de zeehavens Antwerpen, Oostende en Zeebrugge, de Kustwacht en de Marine. Voor specifieke havengerichte acties wordt ook samengewerkt met de Hit And Run Cargoteams (HARC), een samenwerkingsverband tussen politie, Douane, FIOD en Openbaar Ministerie. Tevens zijn in alle havens van de eenheid Zeeland West-Brabant functiegerichte wijkagenten aanwezig.
De veiligheid in de haven van Vlissingen en op de Westerschelde wordt hiermee voldoende gewaarborgd.
Is het waar dat er nu niet meer dag en nacht wordt gecontroleerd in de havens van Vlissingen, maar alleen incidenteel? Waarom is dat veranderd?
Zie antwoord vraag 9.
Herkent u het beeld dat er meer drugs Zeeland binnenkomen, zoals de woordvoerder van Zeeland Seaports stelt?
Het mogelijk meer binnenkomen van drugs via de havens van Zeeland heeft een directe relatie met de aanwezigheid van bepaalde scheepslijnen die vanuit risicolanden naar Zeeland lopen. Juist vanwege de toename van vracht die via deze lijnen loopt heeft de Douane het aantal informatiegestuurde controles opgevoerd. Met de kanttekening dat er altijd bepaalde lastig of niet te verklaren fluctuaties optreden in de hoeveelheden drugs die worden onderschept, is de toename van het aantal vangsten toe te schrijven aan het opvoeren van deze controles.
Hoe kan ook in de havens van Vlissingen en op de Westerschelde de veiligheid voldoende worden gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 9.
Zijn patrouilles na meldingen wel voldoende teneinde drugssmokkel en invoer van andere illegale middelen tegen te gaan?
Patrouilles en controles, zowel op het land als op het water, vinden niet alleen plaats op basis van meldingen, maar ook (primair) op basis van informatie-gestuurde controleopdrachten. Deze opdrachten zijn gebaseerd op vergaarde informatie en een daarop toegepaste risicoanalyse.
Hoe vaak vinden er meldingen plaats?
Aantallen en inhoud van meldingen over verdachte omstandigheden worden niet afzonderlijk geregistreerd. Zie tevens het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat zowel op de Waddenzee als op de Westerschelde voortdurend wordt gecontroleerd teneinde een toename van georganiseerde misdaad en drugssmokkel te voorkomen?
Zoals uit de beantwoording van de voorgaande vragen blijkt, acht ik de controleafdoende.
Het verrichten van gerechtelijke sectie bij zelfmoord |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de oproep van een forensisch patholoog dat bij elk overlijden waar een vermoeden is van zelfmoord er sectie verricht zou moeten worden?1
Ik heb kennisgenomen van de oproep van forensisch patholoog Van der Goot om bij elk overlijden met een vermoeden van zelfdoding sectie te verrichten. Ik heb daarbij ook kennisgenomen van zijn motivering dat hiermee bijvoorbeeld (eerder) erfelijke medische aandoeningen aan het licht kunnen komen en dat dit vanuit het oogpunt van de nabestaanden en vanuit verzekeringstechnisch oogpunt van belang is. In dit argument zit hem ook het onderscheid dat gemaakt wordt tussen klinische en forensische pathologie. Ik heb uw Kamer daar reeds per brief van 31 maart 20153 over bericht.
Vanuit mijn verantwoordelijkheid als Minister van Veiligheid en Justitie vind ik het van belang dat er sectie door de officier van justitie gevorderd wordt indien dit vanuit het strafrechtelijke belang noodzakelijk is.
Hiermee doe ik overigens niets af aan het eventuele klinisch medische belang waar de heer Van der Goot op wijst. Het is aan de behandelend arts om in samenspraak met de nabestaanden te besluiten of er tot nader (klinisch) pathologisch onderzoek, de obductie, wordt overgegaan.
Wat is uw reactie op de uitspraak van dezelfde forensisch patholoog dat op dit moment heel wat zelfmoorden onterecht als dusdanig de boeken ingaan?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat deze secties uitgevoerd kunnen worden door klinisch pathologen die in ziekenhuizen werken?
In het artikel verwijst «deze secties» naar secties die de medische oorzaken van het overlijden moeten achterhalen, zoals erfelijke hartkwalen. Deze kunnen door klinisch pathologen worden uitgevoerd. Ingeval van vermoeden van een strafbaar feit dient een gerechtelijke sectie te worden uitgevoerd. Die kan alleen door forensisch pathologen worden uitgevoerd.
Is in elk ziekenhuis een klinisch patholoog werkzaam? Zo nee, waarom niet? Hoeveel klinisch pathologen zijn er gemiddeld per ziekenhuis beschikbaar?
Niet aan ieder ziekenhuis is een klinisch patholoog verbonden. In een aantal gevallen zijn klinisch pathologen in ziekenhuis-overstijgende maatschappen georganiseerd. Binnen de klinische pathologie is het met het oog op de kwaliteit van zorgverlening bovendien gebruikelijk en wenselijk dat er voor deelspecialisatie gekozen wordt.
Ik merk op dat het verrichten van een obductie slechts een zeer klein deel van het werk van pathologen omvat.
Onder welke omstandigheden wordt er op dit moment besloten om bij een vermoedelijke zelfmoord over te gaan tot sectie?
De officier van justitie oordeelt per geval en op basis van het totale complex van feiten en omstandigheden. Ingeval van een vermoeden van een strafbaar feit zal nader onderzoek plaatsvinden, waarbij het gelasten van een gerechtelijke sectie mogelijk is.
Wanneer de lijkschouwer vaststelt dat er sprake is van een niet-natuurlijke dood, bekijkt de officier van justitie of er aanleiding is om de oorzaak die geleid heeft tot het niet-natuurlijke overlijden nader te laten onderzoeken. In het geval de oorzaak voor een niet-natuurlijk overlijden lijkt te zijn gelegen in een ongeluk of in zelfdoding, hetgeen wordt bevestigd door de omstandigheden en een verklaring van de lijkschouwer, dan zal de officier van justitie niet besluiten tot verder politieonderzoek en/of een sectie.
Deze keuze steunt dus niet alleen op de bevindingen en het schouwverslag van de lijkschouwer, maar ook op de bevindingen van het (technisch) onderzoek door de politie.
De officier van justitie streeft naar waarheidsvinding in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Hij handelt vanuit een strafrechtelijk belang.
Een antwoord op vraag 6 is derhalve niet te geven, omdat in het geval dat er geen strafrechtelijk belang aanwezig is, de officier van justitie geen gerechtelijke sectie zal gelasten.
In hoeveel procent van de (vermoedelijke) zelfmoorden vindt er gerechtelijke sectie plaats?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom worden er in België meer gerechtelijke secties dan in Nederland verricht in het geval van een ongeval of zelfmoord?3 Kunt u tevens aangeven in hoeveel procent van de (vermoedelijke) zelfmoorden men in België overgaat tot een gerechtelijke sectie?
Gerechtelijke secties worden in België uitgevoerd door (universitaire) ziekenhuizen, waarbij er geen dan wel een zeer beperkte gegevensuitwisseling onderling plaatsvindt. Ik beschik dan ook niet over een landelijk beeld in België.
Klopt het dat er in Nederland vrijwel nooit gerechtelijke secties plaatsvinden bij verdrinkingsslachtoffers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daar de reden van? Kunt u in beide gevallen uw antwoord tevens cijfermatig toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Waarin zit nu precies het verschil tussen het Belgische en het Nederlandse beleid waar het gerechtelijke secties in geval van zelfmoorden of verdrinkingsslachtoffers betreft?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is uw reactie op de ervaring van de betreffende forensisch patholoog dat hij van de 35 zelfdodingen die hij in 2014 onderzocht twee lichamen voor verder onderzoek naar het Nederlands Forensisch Instituut heeft gestuurd wegens een vermoeden van een strafbaar feit?4 Hoe staat dit voorts in verhouding tot uw uitspraak dat er volgens u geen aanknopingspunten zijn dat het Nederlandse systeem leidt tot het missen van strafbare feiten?5
Ik ben ermee bekend dat in één geval na een door de familie aangevraagde klinische obductie, er een aanvullende gerechtelijke sectie door het NFI heeft plaatsgevonden. Deze zaak is nog in onderzoek. Ik kan daarom niet bevestigen of hier ook daadwerkelijk sprake is van een strafbaar feit.
Bent u bereid om te onderzoeken wat de ervaringen van andere pathologen zijn als het gaat om secties in geval van zelfmoorden en verdrinkingsslachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn eerdergenoemde brief van 31 maart 20157 aan uw Kamer heb aangegeven ligt mijn verantwoordelijkheid ten aanzien van de geschetste problematiek in het belang voor de opsporing en vervolging. Derhalve zie ik geen reden om hier nader onderzoek naar te verrichten.
Voor wat betreft het klinisch medisch belang zie ik een rol van de medische sector zelf om dit in eigen kring meer onder de aandacht te brengen. Ik lees de oproep van de heer Van der Goot ook als een oproep aan de beroepsgroep zelf om te leren van iedere niet-natuurlijke dood, juist als daar geen aantoonbare strafrechtelijke aanleiding voor is.
Het ontbreken van een visie op privacybescherming |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de oproep van een brede coalitie van 32 organisaties, bedrijven en individuen om een visie op privacybescherming van burgers in de informatiemaatschappij te ontwikkelen?1
De Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie heeft mij op 16 april verzocht om een reactie op de oproep van de coalitie.2 De brief aan de Commissie met mijn reactie vindt u bijgevoegd bij deze brief en bevat tevens de beantwoording van de door u gestelde vragen omtrent een visie op en het publieke debat over privacybescherming.
Deelt u de mening dat een dergelijke visie en bijhorend maatschappelijk debat noodzakelijk zijn voor een zorgvuldige behandeling van wetsvoorstellen die raken aan privacybescherming? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om deze visie te ontwikkelen, waarmee een kader wordt gegeven waaraan wetsvoorstellen kunnen worden getoetst? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om een publiek debat over privacybescherming te faciliteren zoals voorgesteld door de eerder genoemde coalitie? Zo ja, op welke termijn en met welke organisaties, bedrijven of individuen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Nederlandse jihadisten die bij de Turks-Syrische grens worden opgepakt door de Turkse autoriteiten |
|
Magda Berndsen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel Nederlanders zijn tot op heden aangehouden door de Turkse autoriteiten bij het inreizen naar dan wel uitreizen van Syrië en wanneer is dat precies gebeurd?1
Dit is niet met zekerheid te zeggen, daar ervan uit mag worden gegaan dat niet alle Nederlanders met Nederlandse identiteitspapieren reizen. Vermoedelijk reizen diverse Nederlandse jihadgangers op andere paspoorten. Ook is het mogelijk dat zij Nederlandse paspoorten weggooien, doorgeven of verkopen als ze eenmaal in Turkije zijn. De Nederlandse ambassade in Ankara is sinds begin 2015 door de Turkse autoriteiten geïnformeerd over ongeveer 10 personen met de Nederlandse nationaliteit die niet toegelaten werden tot Turkije c.q. verwijderd werden uit Turkije in verband met het vermoeden dat betrokkenen zich wilden aansluiten of zouden hebben aangesloten bij de strijd in Syrië. In 2014 betrof het – over het gehele jaar – een soortgelijk aantal.
Wat gebeurt er met de Nederlanders en EU-burgers die door Turkije als jihadist dan wel Syriëganger worden opgepakt?
Turkije is op internationaal vlak actief om aspirant-jihadstrijders tegen te houden en om uitreis te voorkomen. Bestrijding van terrorisme is voor Turkije een prioriteit. Bij personen die zijn aangehouden bij het in- of uitreizen, heeft Turkije tot op heden gehandeld als soeverein land op basis van zijn vreemdelingenwetgeving. Het weigert mensen de toegang tot hun land of verklaart ze na illegale grensoverschrijdingen tot ongewenst vreemdeling. Nederlandse jihadgangers worden na afwikkeling van de strafrechtelijke of de vreemdelingrechtelijke procedure dan ook verwijderd uit Turkije, en de Nederlandse autoriteiten worden hiervan op de hoogte gesteld.
Welke afspraken hebben Nederland en de EU met Turkije over de afhandeling van gearresteerde Nederlandse, dan wel EU jihadisten en of Syriëgangers?
Er zijn hierover bilateraal en in EU-verband geen afspraken gemaakt met Turkije.
Heeft u tot op heden uitleveringsverzoeken ingediend bij Turkije ten aanzien van Nederlandse jihadisten die op doorreis naar of afkomstig uit Syrië zijn gearresteerd? Zo ja, ten aanzien van hoeveel personen en wanneer precies?
Bij voorkomende gevallen zou Nederland kunnen overwegen uitleveringsverzoeken in te dienen. Tot op heden is dat echter niet aan de orde geweest. Er zijn frequente contacten tussen de Nederlandse politieliaison in Ankara en het OM over Syrië-gangers, en over de samenwerking tussen Nederland en Turkije. Op de vraag of het voornemen bestaat uitleveringsverzoeken in te dienen, kan met het oog op belangen van opsporing en vervolging geen antwoord gegeven worden.
Bent u voornemens om uitleveringsverzoeken in te dienen bij de Turkse autoriteiten ten aanzien van Nederlanders die daar zijn aangehouden vanwege inreizen naar of uitreizen van Syrië? Zo ja, voor hoeveel gevallen en wanneer? Zo nee, waarom niet, welk vervolg staat hen in dat geval in Turkije te wachten en op welke manier houdt Nederland vinger aan de pols?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn de vijf Nederlanders die onlangs in Turkije zijn gearresteerd omdat zij op zaterdag 28 maart de grens met Syrië hebben willen oversteken, jihadisten? Zo ja, heeft Nederland contact met Turkije over uitlevering van de vijf Nederlanders?
Over individuele zaken worden geen uitspraken gedaan in het openbaar.
Indien Nederlandse jihadisten die niet in Syrië sneuvelen, in Turkije worden opgepakt en vervolgens worden vrijgelaten, welke maatregelen neemt Nederland dan zodat zij niet ongecontroleerd terug kunnen komen in de EU en in Nederland, om hen alsnog in Nederland te vervolgen, dan wel om hun poging om alsnog via andere routes uit te reizen naar Syrië te verhinderen?
Voor alle onderkende uitreizigers die zich aangesloten hebben bij een terroristische strijdgroepering, wordt indien mogelijk een strafdossier opgebouwd. In de situatie dat iemand terugkeert naar Nederland wordt beoordeeld of strafrechtelijk handelen in de rede ligt. Tevens bestaan er bestuurlijke instrumenten voor de aanpak, zoals het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het nemen van paspoortmaatregelen en het kunnen bevriezen van financiële tegoeden.
Om mogelijke jihadistische reisbewegingen te verstoren of beperken treft de Nederlandse overheid een aantal maatregelen. Zo kan bijvoorbeeld het paspoort van een onderkende uitreiziger worden gesignaleerd ter vervallenverklaring. Ter voorkoming van illegale uitreis wordt bovendien de persoon en/of reisdocumenten gesignaleerd in het nationale opsporingssysteem en het Schengeninformatiesysteem. Deze informatiesystemen mogen worden nageslagen bij zowel grenscontroles, door de KMar, alsmede bij controles door de politie in het land. Dit alles gebeurt met inachtneming van de dwingende wet- en regelgeving en nationale en internationale rechtsorde. Verder is er een wetsvoorstel in procedure die de mogelijkheid om uit te reizen naar een strijdgebied beperkt door het opleggen van een uitreisverbod, waarmee het uitreizen naar jihadistische strijdgebieden wordt bemoeilijkt. Om de mogelijkheden van detectie van personen aan wie een uitreisverbod is opgelegd, aan de Schengenbuitengrenzen, verder te vergroten, is tevens een wijziging van de Paspoortwet in voorbereiding met als doel paspoorten en Nederlandse identiteitskaarten van personen aan wie een uitreisverbod is opgelegd, van rechtswege te laten vervallen en het mogelijk te maken een alternatieve identiteitskaart te verstrekken.
Het bericht ‘Wanbetalers niet meer de cel in’ |
|
Magda Berndsen (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Wanbetalers niet meer de cel in»?1
Ja.
Wat vindt u van de situatie dat rechters noodgedwongen weigeren nog langer mensen te gijzelen voor boetes?
Ik versta uw vraag zo dat een deel van de rechters graag over meer informatie ten aanzien van de vorderingen gijzeling zou willen beschikken om tot een goed oordeel te kunnen komen. De toepassing van gijzeling is een ingrijpend dwangmiddel om iemand die betalingsonwillig is alsnog tot betaling te bewegen. Ik ben van mening dat deze vorderingen zodanig gemotiveerd moeten worden voorgelegd aan rechters dat zij in staat worden gesteld de rechtmatigheid van de vordering hierop te toetsen.
Hoe beoordeelt u de stevige kritiek van de rechtspraak dat het Openbaar Ministerie (OM) het uiterste dwangmiddel van gijzelingsverzoeken als automatisme is gaan inzetten met als gevolg dat in 2014 zo’n 130.000 gijzelingsverzoeken zijn ingediend voor mensen die hun boetes niet betalen?
Gijzeling dient te worden ingezet als ultimum remedium; het laatste dwangmiddel als alle eerdere pogingen om een overtreder tot betaling te bewegen niet tot resultaat hebben geleid. Aan een vordering gijzeling gaat een langdurig traject vooraf van aanschrijving, aanmaning, toepassing van verhaal zonder dwangbevel, het inschakelen van de deurwaarder, de invordering van het rijbewijs en de buitengebruikstelling van het voertuig.
Gijzeling is een ingrijpende maatregel voor betrokkenen. Ik vind het wenselijk dat – ondanks het ontbreken van een wettelijke plicht hiertoe – in de vordering gijzeling wordt gemotiveerd waarom het volgens OM opportuun is de betreffende persoon te gijzelen. Om die reden heeft de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie tijdens het AO Geldboetes in het bestuursrecht en strafrecht op 5 maart 2014 aangekondigd dat het OM en het CJIB in de vordering gijzeling beter zullen motiveren waarom er op basis van de beschikbare informatie sprake lijkt te zijn van iemand die wel kan, maar niet wil betalen. Het OM en CJIB zijn aan de slag gegaan met een nadere uitwerking daarvan. De eerste vorderingen «nieuwe stijl» worden eind april van dit jaar behandeld.
Het OM en het CJIB beschikken in sommige gevallen over een volledig beeld van de financiële situatie van betrokkene, maar in veel gevallen ook niet. Zij zijn dan afhankelijk van de informatie die de overtreder hierover aanlevert. Het is dan ook mede aan de overtreder om duidelijk te maken dat hij of zij niet kan betalen en waarom niet.
Hoe beoordeelt u de kritiek van de rechtspraak dat uit de dossiers die de rechters van het OM krijgen, niet valt op te maken of er sprake is van betalingsonwil of van betalingsonmacht en dat het veelal dunne, automatisch uitgedraaide verzoekschriften van een paar velletjes zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt deze kritiek uit de rechtspraktijk zich tot uw brief van 1 juli 2014 waarin u aangaf dat de tenuitvoerlegging van deze sancties maatschappelijk verantwoord moet plaatsvinden met, waar nodig en mogelijk, oog voor de financiële situatie van betrokkene?2
De behoefte van enkele rechters om vorderingen gijzelingen met een betere motivering te ontvangen, sluit aan bij mijn ambitie om te komen tot een meer maatschappelijk verantwoorde tenuitvoerlegging van financiële sancties in het algemeen. Daartoe zijn en worden ook de nodige verbetermaatregelen getroffen, zoals de mogelijkheid van termijnbetalingen al vanaf 1 juli a.s. te bieden aan alle personen die vanaf dat moment een Wahv-beschikking van 225 euro of hoger opgelegd krijgen. In bijgevoegde brief licht ik deze mogelijkheid nader toe. Voor een overzicht van andere belangrijke maatregelen verwijs ik u naar het antwoord op vragen van de leden Kooiman en Van Nispen (vraagnummer 2015Z06286).
Hoewel de rechterlijke uitspraak naar aanleiding van een vordering gijzeling nieuwe stijl eind april volgt, vertrouw ik erop dat met de voorgenomen maatregelen aan de behoeften van de rechterlijke macht tegemoet wordt gekomen.
Hoe verhoudt deze stevige kritiek uit de rechtspraktijk zich tot uw brief van 16 januari 2015 waarin een meer gerichte en proportionele toepassing van het dwangmiddel gijzeling werd aangekondigd?3 Waaruit bestaat die aangekondigde meer gerichte en proportionele toepassing van het dwangmiddel gijzeling?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u voornemens het OM op korte termijn aan te spreken op de geautomatiseerde gijzelingspraktijk, gijzeling terug te brengen tot uiterste dwangmiddel voor betalingsonwil, in overleg met het OM en de rechtspraak te bezien in hoeverre de gijzelingspraktijk voor openstaande boetes nog houdbaar is of dat alternatieve handhaving gezocht moet worden en in ieder geval ten aanzien van mensen die wel willen, maar niet kunnen betalen niet langer een gijzelingsverzoek, maar een betalingsregeling aan te bieden?
Zie antwoord vraag 5.
Het voornemen van het kabinet om de verheerlijking van anorexia te verbieden |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u toelichten waarom het kabinet de juridische mogelijkheden en onmogelijkheden van een verbod op het aanzetten tot excessief vermageren nu wil onderzoeken, pas nadat een dergelijke wet in Frankrijk is aangenomen?1
De vraag of er maatregelen moeten komen tegen pro-ana websites speelt al langere tijd. In het verleden hebben de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en voor Jeugd en Gezin een moreel appel gedaan op providers om hun verantwoordelijkheid te nemen. In oktober 2006 heeft een grote web-provider in samenwerking met eetstoornistherapeuten het initiatief genomen automatische pop-up waarschuwingen te laten zien vóór het bezoek aan pro-ana websites. Het Franse initiatief is voor mij aanleiding geweest om opnieuw te bezien of een verbod van pro-ana uitingen ook in Nederland wenselijk en juridisch mogelijk is.
Zijn er in de afgelopen jaren ontwikkelingen geweest die maken dat een juridische aanpak van «Pro-ana sites» (pro anorexia nervosa) nu wel tot de mogelijkheden behoort? Zo ja, welke?
Nee.
Kunt u aangeven wat de afgelopen jaren de inzet van het kabinet is geweest in het voorkomen en tegengaan van anorexia?
Anorexia en eetstoornissen betreffen geen doorgeschoten leefstijl die door het kabinet beïnvloed zou kunnen worden met preventieve maatregelen als informatieverstrekking of strafbaarstelling. Anorexia is een ernstige ziekte, waarbij de controlebehoefte over eten een uiting is van psychiatrische problematiek. Hulpverlening aan deze personen dient dan ook voorop te staan.
Het CDA Actiepuntenplan roept op de juridische mogelijkheid te onderzoeken of pro-ana websites kunnen worden aangepakt. Daar is indertijd geen vervolg aan gegeven met het oog op het bovengenoemde initiatief van providers en behandelaars voor pop-up waarschuwingen.
Sinds de aanbieding van het actieplan van het CDA is er veel gedaan om te komen tot gerichte hulpverlening. Er is inmiddels een extra JGZ-contactmoment gerealiseerd waarbij anorexia kan worden opgemerkt en doorverwezen kan worden naar professionele hulpverlening.
Verder wordt door de sector zelf in het kader van de ontwikkeling van kwaliteitsinstrumenten GGZ ter verbetering van de zorg met inbreng van veldpartijen een zorgstandaard ontwikkeld voor eetstoornissen, die eind 2016 gereed zal zijn. De zorgstandaard zal elementen bevatten als: het betrekken van de hele keten inclusief cliënten en steunsystemen; verbinding van evidence en practice based aanpak; ketenregie (samenwerking tussen somatische zorg en tussen GGZ en 1e lijn en specialist) en vroegsignalering door het verkleinen van de tijd tussen ontstaan en constatering van de ziekte.
Kunt u specifiek aangeven wat er met de aanbevelingen uit het door de CDA-fractie destijds aan de Minister van VWS aangeboden Actiepuntenplan «Voor een betere ketenzorg bij eetstoornissen», waarin onder andere gepleit werd voor onderzoek of «Pro-ana sites» juridisch kunnen worden aangepakt, is gedaan?2
Zie antwoord vraag 3.
Is het nu al mogelijk bepaalde «Pro-ana sites» via het strafrecht te vervolgen, omdat deze aanzetten tot verminking?
Het aanzetten tot extreem vermageren op bijvoorbeeld Pro-ana websites is op zich geen misdrijf volgens vigerende Nederlandse wetgeving. Het strafrecht stelt als regel het aanzetten tot een bepaalde gedraging pas strafbaar als de gedraging waartoe wordt aangezet zelf een strafbaar feit is. Zelfverminking en jezelf extreem vermageren zijn dat niet. Het aanzetten tot zelfdoding is wel strafbaar, indien de zelfdoding ook daadwerkelijk volgt. Degene die een ander opzettelijk aanzet tot extreem vermageren zou strafbaar kunnen zijn, indien de zelfdoding het directe gevolg is van het aanzetten tot extreem vermageren. Het causale, dat wil zeggen rechtstreekse verband tussen een pro-ana website, de ziekte anorexia en de opzet op het aanzetten tot zelfdoding in het concrete geval is echter zeer lastig te bewijzen. De inzet van het strafrecht tegen dergelijke websites en de bezoekers daarvan ligt bovendien niet voor de hand, omdat het daarbij veelal gaat om personen die zelf ziek zijn en de ernst van de ziekte niet kunnen of willen inzien. Hulpverlening aan deze personen dient dan ook voorop te staan. Zie ook mijn antwoord op de vragen 7, 8, 9 en 10.
Indien het antwoord op vraag 5 bevestigend is, hoe vaak wordt een dergelijke strafrechtelijke vervolging in gang gezet?
Zie antwoord vraag 5.
Waar richt het aangekondigde onderzoek naar juridische (on)mogelijkheden van een verbod op het aanzetten tot excessief vermageren zich op? Wordt hierbij gekeken naar mogelijkheden in de huidige wetgeving, of wordt gekeken naar mogelijkheden om – net als in Frankrijk – de wet aan te passen, zodat justitie de websites op kan dragen bepaalde informatie weg te halen?
Om een goed beeld te krijgen van de wenselijkheid van een verbod op pro ana websites, heb ik recent gesproken met de landelijke verenigingen voor behandelaars en patiënten op het gebied van eetstoornissen. Uit deze gesprekken concludeer ik dat een verbod van pro-ana uitingen geen effectieve maatregel zal zijn. Zoals hiervoor gezegd, is anorexia geen doorgeschoten leefstijl maar een ernstige ziekte, waarbij de controlebehoefte over eten een uiting is van psychiatrische problematiek. Pro-ana uitingen zijn uitingen van anorexiapatiënten die nog niet inzien dat zij ziek zijn. Hulpverlening moet dan ook voorop staan. Het verbieden en strafbaar stellen van deze uitingen is een verkeerd signaal naar deze personen en bevordert niet dat zij hulp gaan zoeken. Ik wil wel in gesprek gaan met providers en behandelaars. Mijn inzet daarbij is het actualiseren van het bestaande pop-up waarschuwingssysteem en het uitbreiden van de samenwerking tussen de partijen.
Verder is er geen directe relatie aangetoond tussen modehuizen en reclamemakers die met modellen met ondergewicht werken en anorexia. Aangezien dunne modellen wel als trigger kunnen werken voor anorexiapatiënten, wil ik in gesprek gaan met de branche, behandelaars en patiënten om te bezien welke maatregelen van de branche zelf mogelijk en zinvol zijn.
Onderzoekt het kabinet alleen de juridische (on)mogelijkheden van het aanpakken van «Pro-ana sites», of wordt er ook gekeken naar andere maatregelen, zoals het beboeten van modehuizen en reclamemakers die met modellen met ondergewicht werken?
Zie antwoord vraag 7.
Welke andere mogelijkheden ziet het kabinet om mensen met eetstoornissen de benodigde hulp te laten krijgen?
Zie antwoord vraag 7.
Is het kabinet bereid in gesprek te gaan met providers om hen op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te wijzen, zodat men «Pro-ana sites» uit de lucht haalt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er momenteel wachtlijsten in de intramurale ggz (geestelijke gezondheidszorg) voor de behandeling van anorexia? Zo ja, hoeveel mensen staan op de wachtlijst, en hoe lang staat men gemiddeld op de wachtlijst?
In de Marktscan GGZ van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), die uw Kamer op 1 december 2014 is toegezonden, staan de meest recente gegevens over wachttijden in de ambulante gespecialiseerde GGZ. De NZa is bezig met een nadere analyse van deze wachttijden. Naar verwachting zal de Minister van VWS deze analyse in juni ontvangen en zij zal uw Kamer hier dan over informeren. Er zijn bij de NZa geen gegevens bekend over wachttijden voor intramurale GGZ. Bij het toezenden van die Marktscan heeft de Minister van VWS daarom aangegeven met de NZa in overleg te treden over de vraag of het wenselijk en mogelijk is om ook aanbieders van generalistische basis GGZ en van intramurale GGZ te verplichten wachttijden op hun website te vermelden, zodat de NZa ook de wachttijden in deze delen van de GGZ in beeld kan brengen. Hierdoor kan op termijn een beter beeld gevormd worden van de ontwikkelingen van de wachttijden in de gehele GGZ.
Voor de jeugd-GGZ geldt dat gemeenten sinds 1 januari 2015 verantwoordelijk zijn. Wachttijden in de jeugd-GGZ of andere vormen van jeugdhulp worden niet landelijk gemonitord. Gemeenten hebben de plicht om passende jeugdhulp te leveren voor kinderen en gezinnen die dat nodig hebben. Als een sociaal wijkteam vindt dat de hulp aan een specifiek gezin te langzaam gaat, is het met de nieuwe Jeugdwet eenvoudiger om binnen de gemeentelijke organisatie aan de bel te trekken en een passend alternatief te bedenken.
Is de wachtlijst in de intramurale ggz voor de behandeling van anorexia de afgelopen jaren toe- of afgenomen?
Zie antwoord vraag 11.
De vervolgings- en berechtingsstrategie van verdachten van het neerhalen van vlucht MH17 op 17 juli 2014 |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw belofte gedaan in de brief van 9 oktober1 dat u voor of omstreeks 28 november 2014 met een brief zou komen over de mogelijkheden voor vervolging en berechting van eventuele verdachten die betrokken zijn bij het neerhalen van vlucht MH17 op 17 juli 2014?
Ja.
Herinnert u zich de motie-Omtzigt van 12 februari 20152 waarin is verzocht om binnen twee maanden een brief met de mogelijkheden tot vervolging en de mate van internationale overeenstemming te ontvangen? Hoe verhouden de uitspraken van de Minister van Veiligheid en Justitie bij Nieuwsuur op 3 april 2015 zich tot het oordeel van het kabinet over de motie-Omtzigt waarin het kabinet juist ontraadde om nu een vervolgingsstrategie te formuleren?
Ja. Het kabinet heeft de motie ontraden, maar tegelijkertijd toegezegd op een later moment een vervolgingsstrategie te zullen formuleren. Het voortijdig naar buiten brengen van vervolgingsstrategieën is niet in het belang van het onderzoek. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft met zijn uitspraken geen vervolgingsstrategie geformuleerd, maar nogmaals het kabinetsstandpunt onderstreept dat er van vervolging en berechting sprake moet zijn.
Herinnert u zich de uitspraak van de ambtsvoorganger van de Minister van Veiligheid en Justitie tijdens het Algemeen overleg van 5 februari 2015 waarin hij zei dat «wanneer het internationale onderzoek dat toelaat, de Kamer alsnog middels een notitie wordt geïnformeerd over de vervolgingsmogelijkheden»? Wanneer kan de Kamer de verzochte en tevens door het kabinet toegezegde notitie over de vervolgingsmogelijkheden tegemoet zien, gelet op de uitspraken van de Minister van Veiligheid en Justitie in Nieuwsuur op 3 april 2015 over de vervolgingsmogelijkheden?
Ja. De ambtsvoorganger van de Minister van VenJ heeft aan de Tweede Kamer een notitie toegezegd over vervolgingsmogelijkheden wanneer het strafrechtelijk onderzoek dat toelaat, en heeft daaraan toegevoegd dat daarvoor nog geen concrete termijn kon worden aangegeven. Het strafrechtelijk onderzoek is in volle gang en het is van het grootste belang dat dit in alle rust kan blijven plaatsvinden, zonder dat het openbaar ministerie voor de voeten wordt gelopen. De gedane toezegging zal gestand worden gedaan op het moment dat dit het strafrechtelijk onderzoek niet kan verstoren. Op welke datum dat zal zijn, zal worden bezien in overleg met het OM en de landen die aan het Joint Investigation team (JIT) deelnemen.
Kunt u naar aanleiding van uitspraken van de Minister van Veiligheid en Justitie in Nieuwsuur op 3 april 2015 aangeven wat voor het kabinet het uitgangspunt is om de daders van het neerhalen van vlucht MH17 ter verantwoording te roepen, zichtbare veroordeling in persoon of desnoods bij verstek? Moet de berechting voor een Nederlandse rechtbank plaatsvinden? Zo ja, welke voorbereidende maatregelen worden daarvoor met de rechterlijke macht getroffen?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat de verantwoordelijken voor de ramp met vlucht MH17 worden vervolgd. Over de wijze waarop dat gebeurt, zal mede in internationaal verband moeten worden gesproken. Het kabinet kan daarover op dit moment geen nadere mededelingen doen en verwijst naar het antwoord op vraag 3.
Hoe verhoudt de uitspraak van de Minister van Veiligheid en Justitie in Nieuwsuur op 3 april jongstleden dat als «zichtbare veroordeling» niet lukt desnoods veroordeling bij verstek moet plaatsvinden, zich tot de uitspraak van internationaalrechtelijk expert en advocaat Gert Jan Knoops in diezelfde uitzending dat «voor internationale misdrijven binnen internationaal recht de regel is dat geen berechting bij verstek plaatsvindt»?
De Minister van VenJ heeft opgemerkt dat een zichtbare vervolging in persoon in het belang is van de nabestaanden. Zoals gezegd staat op dit moment nog niet vast waar en op welke wijze de vervolging zal plaatsvinden. Dat geldt ook voor de vraag voor welke strafbare feiten berechting zal plaatsvinden. Daarnaast worden op voorhand geen opties voor het vormgeven van vervolging en berechting uitgesloten. Bij een internationaal vormgegeven berechting is, zoals de heer Knoops stelt, tot dusver meer gebruikelijk dat de verdachte op zitting aanwezig is. Indien de toepasselijke processuele regels dat toelaten, kan berechting bij verstek echter ook in een dergelijke setting tot de mogelijkheden behoren. Hetzelfde geldt bij een op grond van nationaal strafprocesrecht vormgegeven vervolging of berechting.
Waar baseert de Minister van Veiligheid en Justitie zijn «goede hoop» op dat de verdachten berecht zullen worden, zoals hij te kennen gaf in de uitzending van Nieuwsuur?
In het strafrechtelijk onderzoek naar het neerhalen van vlucht MH17 is een goede internationale samenwerking tot stand gekomen. Alle landen zijn bovendien door middel van de VN Veiligheidsraad-resolutie 2166 opgeroepen om mee te werken aan de vervolging van de daders. Aan het feit dat deze daad zoveel landen heeft geschokt en getroffen, ontleent het kabinet goede hoop dat de verdachten uiteindelijk berecht zullen worden.
Welke inspanningen worden verricht om de verdachten van het neerhalen van vlucht MH17 in persoon in Nederland te kunnen berechten?
Op dit moment staat nog niet vast waar en op welke wijze de vervolging zal plaatsvinden. Verschillende opties worden onderzocht, waarbij nauwe afstemming met andere betrokken landen nodig zal zijn. Het kabinet blijft internationaal voortdurend aandacht vragen voor het belang van niet alleen de opsporing, maar ook de berechting van de daders.
Welke kansen en obstakels biedt het Europees uitleveringsverdrag voor uitlevering van Russische verdachten naar Nederland?
Zolang het Openbaar Ministerie nog geen verdachten heeft aangewezen, kan het kabinet niet speculeren over de nationaliteit van eventuele verdachten, noch over de kansen en obstakels voor uitlevering naar Nederland.
Wat zijn de belangrijkste obstakels voor het Openbaar Ministerie om de verdachten op te kunnen pakken en in persoon in Nederland te kunnen berechten?
Zoals uit de voorgaande antwoorden volgt, is nog niet bepaald waar en op welke wijze berechting zal moeten plaatsvinden.
Welke voortgang wordt gemaakt met de uitvoering van de motie-Omtzigt3, waarin wordt aangegeven dat geen sprake mag zijn van amnestie en gratie voor de daders van de aanslag op vlucht MH17 op 17 juli 2014 en waarin wordt gevraagd om expliciet van Rusland en Oekraïne garanties te krijgen dat zij niet akkoord gaan met een amnestie? Kunt u uitsluiten dat voor verdachten en daders van de aanslag op de MH17 een beroep zal worden gedaan op de amnestie en pardon-regelingen van Minsk-2?
Zoals wij ook hebben gemeld in de stand van zaken brief MH17 van 14 april 2015, spant Nederland zich in voor een spoedige beantwoording van de vragen die door het lid Omtzigt zijn gesteld aan de Raad van Ministers van de Raad van Europa, conform diens motie van 11 maart 2015.
Onder de omstandigheden zoals die in de brief uiteengezet zijn, meent het kabinet dat de amnestieregeling waarover wordt gesproken in de overeenkomst van Minsk van 12 februari 2015 geen betrekking heeft op de verantwoordelijken voor het neerhalen van vlucht MH17. Uw Kamer is ook per brief geïnformeerd over de garantie van president Porosjenko van Oekraïne en marge van de informele bijeenkomst van de leden van de Europese Raad te Brussel (Kamerstuk 33 997, nr. 35).
Kunt u deze vragen vóór 20 april 2015 beantwoorden, gezien de meermaals door de Kamer gedane verzoeken om kennis te kunnen nemen van de vervolgingsstrategie en de meermaals gedane toezeggingen van de zijde van het kabinet om de Kamer daarover te informeren?
Ja, op 20 april.
Schadevergoeding aan een veroordeelde pedoseksueel |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Amersfoort moet Sytze van der V. geld betalen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het absurd is dat de gemeente Amersfoort aan Sytze van der V. 4.000 euro schadevergoeding moet betalen omdat de gemeente zijn verblijfplaats vorig jaar heeft onthuld?
Iedere burger heeft de mogelijkheid een gerechtelijke procedure aan te spannen. Van der V. heeft een civiele procedure aangespannen tegen de gemeente Amersfoort. Een onafhankelijke rechter is op basis van de ingebrachte informatie en op basis van de toepasselijke wetsartikelen tot het oordeel gekomen dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens Van der V. In geval van een onrechtmatige daad kan aanspraak worden gemaakt op een schadevergoeding. Overigens is vanwege de geconstateerde eigen schuld van Van der V. de schadevergoeding door de rechter gehalveerd.
Begrijpt u de ontstane onrust in de gemeente Amersfoort door deze uitspraak en deelt u de mening dat door dit soort uitspraken het vertrouwen in de rechtspraak ernstig wordt ondermijnd?
Ik begrijp de zorg die de terugkeer in de maatschappij van een veroordeelde zedendelinquent teweeg kan brengen. Zoals mijn voorganger heeft gemeld in zijn antwoorden van 15 juli 2014 op eerdere vragen over deze casus, kan het openbaar ministerie of de strafrechter, naar aanleiding van een gepleegd strafbaar feit vrijheidsbeperkende straffen en maatregelen opleggen om de terugkeer zo zorgvuldig en verantwoord mogelijk te laten plaatsvinden. Met het oog op de maatschappelijke veiligheid wordt beoordeeld welke maatregelen en voorwaarden noodzakelijk zijn voor een juiste begeleiding van een, in dit geval, zedendelinquent die terugkeert in de maatschappij. Die beoordeling betreft een zorgvuldige afweging van, soms tegengestelde, belangen, waarbij naast de maatschappelijke onrust de feiten en omstandigheden van het individuele geval worden betrokken.
Deelt u de visie dat veroordeelde pedoseksuelen niet in een kinderrijke omgeving mogen worden gehuisvest?
Als uitgangspunt geldt dat een veroordeelde die zijn straf heeft ondergaan in beginsel vrij is om zich ergens te vestigen en zijn maatschappelijke leven weer op te pakken, eventueel onder de voorwaarden die zijn geformuleerd in de strafrechtelijke (eind)beslissingen. Het is aan de gemeente om waarborgen te creëren die ervoor zorgen dat betrokkene zich ook daadwerkelijk vrij kan vestigen en in staat is een nieuw maatschappelijk leven op te bouwen, vanzelfsprekend met inachtneming van eventuele veiligheidsrisico’s, zowel voor de maatschappij als voor de afgestrafte in kwestie.
Het bericht ‘Utrecht vreest komst Belgische martelsjeik |
|
Gert-Jan Segers (CU), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Utrecht vreest komst Belgische martelsjeik»?1
Ja.
Deelt u de bezorgdheid in Utrecht?
Het kabinet is zich er van bewust dat dit onderwerp tot veel vragen leidt en dat dergelijke evenementen tot onrust kunnen leiden (zoals bijvoorbeeld het geval is geweest rondom een evenement in Rijswijk in maart). In de lokale driehoek maken de burgemeester, politie en het Openbaar Ministerie de afweging of er sprake is van mogelijke maatschappelijke onrust en/of (potentiële) openbare orde verstoringen, en vervolgens of er op basis daarvan aanvullende maatregelen genomen moeten worden. De lokale driehoek in Utrecht heeft op basis van politieonderzoek en na overleg met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) de conclusie getrokken dat er geen strafrechtelijke of bestuurlijke grond was om op te treden. Niet tegen de stichting alFitrah en ook niet tegen de aangekondigde sprekers.
Is de openbare orde in deze casus in het geding?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de personen uit het artikel visumplichtig? Zo ja, hebben zij een visum gekregen?
Alleen de in het bericht genoemde Mohammed Bounis is visumplichtig; aan hem is een visum verstrekt.
Hoe staat het met het voornemen om een zwarte lijst aan te leggen van haatpredikers? Staan de personen uit het artikel op een dergelijke zwarte lijst?
Er is geen zwarte lijst. De betrokken ketenpartners vullen zoals aangegeven in de brief van het kabinet van 3 maart jl. (vergaderjaar 2014–2015, 29 754, nr. 303) de behandel(risico) profielen aan met extra criteria en er is een alerteringslijst opgesteld door de NCTV van sprekers en/of referenten die extra aandacht vragen in de beoordeling bij een visumaanvraag. Deze lijst wordt regelmatig aangevuld en geactualiseerd. Over de samenstelling van deze lijst kan ik geen uitspraken doen. Verder voorziet het Schengen Acquis in een instrument waarmee kan worden voorkomen dat een ongewenste vreemdeling naar Nederland danwel een ander Schengenlidstaat afreist (te weten een registratie in het Schengen Informatie Systeem (SIS), op basis waarvan kan worden overgegaan tot toegangsweigering). Ten aanzien van niet-visumplichtige predikers die oproepen tot haat en geweld is in de brief van 3 maart gesteld, dat indien zij rechtmatig in het Schengengebied verblijven, zij beoordeeld kunnen worden op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen kunnen via de strafrechtelijke weg worden aangepakt.
Overweegt u een zwarte lijst van haatpredikers uit landen van waaruit mensen zonder visum naar Nederland kunnen afreizen?
Zie antwoord vraag 5.
Is er contact geweest met België, Marokko of een ander land naar aanleiding van de komst van deze personen?
In de lokale driehoek is deze kwestie zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 en 3 besproken. Over de details van het politieonderzoek en op welke wijze er contact met partnerorganisaties in het buitenland contact is geweest, kan ik geen uitspraken doen.
Kan een strafrechtelijke veroordeling in een Europees land vanwege een delict verwant aan haat zaaien reden zijn om iemand de toegang tot Nederland te weigeren?
Indien Nederland bekend is met gepleegde strafbare feiten in het buitenland, is het soms mogelijk om de betreffende vreemdeling ongewenst te laten verklaren. Voor de ongewenstverklaring om die reden dient sprake te zijn van de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of taakstraf, waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte ten minste een dag bedraagt. Hiervoor zal een strafmaatvergelijking nodig zijn door het Openbaar Ministerie op basis van de in het buitenland opgelegde straf. Het strafbare feit hoeft niet gerelateerd te zijn aan het «haatprediken». Als de vreemdeling ongewenst is verklaard, is zijn aanwezigheid in Nederland een misdrijf. Ter zake daarvan kan hij direct worden gearresteerd en vervolgd (art. 197 Sr.).
Welke mogelijkheden heeft u of hebben gemeenten in algemene zin om niet-visumplichtige niet-Nederlandse haatpredikers afkomstig uit Europa en de Verenigde Staten te weren?
Zie antwoord op vraag 5 en 6.
In hoeverre werkt u in algemene zin samen met regeringen van andere Europese landen en de Verenigde Staten om de activiteiten van haatpredikers te monitoren?
Net als bij de bestrijding van terrorisme, wordt ook bij het tegengaan van radicaliseringsprocessen en het voorkomen van maatschappelijke spanningen tussen bevolkingsgroepen waar nodig door diensten in het veiligheidsdomein internationaal samengewerkt. In dit kader wordt nadrukkelijk ook aandacht besteed aan radicale predikers die een jihadistische boodschap verkondigen of anderszins bijdragen aan onverdraagzaamheid.
Welke rol speelt de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) bij het monitoren van haatpredikers uit Europa en de Verenigde Staten? Kunt u de kamer hierover, desnoods vertrouwelijk, informeren?
De AIVD doet onderzoek naar personen en organisaties die door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat. Als er predikers zijn die dergelijke activiteiten ontplooien, dan is dit een reden om deze personen in onderzoek te nemen. Over individuele gevallen kan ik geen mededelingen doen.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
U ontvangt wanneer alle informatie bekend is zo spoedig mogelijk antwoord op alle gestelde vragen.
Het flitsfaillissement bij Princen TransMission |
|
Jeroen Recourt (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «FNV Transport en Logistiek wil flitsfaillissement Princen aanvechten»?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere vragen over de flitsfaillissementen bij Neckermann2 en Estro Kinderopvang?3
Ja.
Hoe beoordeelt u na het flitsfaillissement bij Princen TransMission en de eerdere vergelijkbare faillissementen bij Neckermann en Estro kinderopvang het risico van misbruik van de pre-pack methode door werkgevers om goedkoop werknemers aan de kant te zetten op kosten van de maatschappij en de belastingbetaler? In hoeverre biedt de pre-pack methode werkgevers de mogelijkheid om medewerkers te ontslaan die op basis van het reguliere ontslagrecht niet ontslagen zouden zijn?
Vooropgesteld moet worden dat het als ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Veiligheid en Justitie niet aan ons is om deze specifieke praktijksituatie te beoordelen. Deze taak is voorbehouden aan de curator en eventueel aan de rechter als deze hierom wordt gevraagd.
In de aanloop naar het faillissement van Princen TransMission is gebruik gemaakt van een rechtens aanvaarde praktijk, ook wel aangeduid met de term «pre-pack» die inmiddels door acht van de elf rechtbanken wordt toegepast. Zij houdt – kort gezegd – in dat de rechtbank, op verzoek van een onderneming die in ernstige financiële problemen verkeert, al voor een mogelijke faillietverklaring in stilte aanwijst wie als curator en rechter-commissaris zullen worden aangesteld mocht het daadwerkelijk tot een faillissement komen. De «pre-pack-praktijk» komt in de kern neer op een aanpassing van een handelwijze die al lange tijd bestaat, namelijk van de voorbereiding van een faillissement en een eventuele doorstart uit dat faillissement. In plaats van dat de schuldenaar en zijn adviseurs de voorbereidingen geheel op eigen gelegenheid treffen, worden in de «pre-pack praktijk» de rechtbank die bevoegd is het faillissement uit te spreken, de beoogd curator en de beoogd rechter-commissaris daarbij betrokken.
Doorstarts van nog rendabele bedrijfsonderdelen uit faillissement komen regelmatig voor. Dit was ook al het geval voor de «pre-pack praktijk» werd toegepast en is een logisch gevolg van het feit dat bedrijfsonderdelen behoren tot de boedelactiva die de curator in het faillissement tegen een zo hoog mogelijke prijs te gelde moet maken om de opbrengst vervolgens te verdelen onder de schuldeisers (artikel 68 Fw). De praktijk leert dat zowel de belangen van de gezamenlijke schuldeisers als maatschappelijk belangen (waarmee de curator ook rekening zal moeten houden) er om verschillende redenen veelal bij gebaat zijn, wanneer het aanwezige boedelactief grotendeels aan één koper kan worden verkocht die daarmee een groot deel van de onderneming voortzet.4
De schuldeisers, waaronder ook de werknemers, kunnen gebaat zijn bij de «pre-pack praktijk». Deze maakt het namelijk mogelijk voor het bestuur of de feitelijk leidinggevenden van een onderneming om het aanstaande faillissement in relatieve rust, onder het toeziend oog van de toekomstig curator, voor te breiden en zodoende de uit het faillissement voortvloeiende schade bij de schuldeisers, waaronder de werknemers, en andere betrokkenen zoveel mogelijk te beperken. Dit komt omdat de voorbereiding ervoor kan zorgen dat de onderneming niet abrupt, maar met «een zachte landing» in het faillissement komt. Ook kan hiermee de kans op een verkoop en daarop volgende doorstart van rendabele bedrijfsonderdelen tegen een maximale opbrengst en met behoud van zoveel mogelijk werkgelegenheid worden vergroot.
De beoogd curator en de beoogd rechter-commissaris kunnen ervoor zorgen dat het voorbereidingstraject tijdig wordt bijgestuurd wanneer zij menen dat dit traject een wending neemt die niet in het belang is van de schuldeisers (waaronder ook de werknemers). Bovendien kan met de aanwijzing van een beoogd curator een bijdrage worden geleverd aan de bestrijding van faillissementsfraude en misbruik van het faillissementsrecht. Eenvoudigweg doordat de beoogd curator en de beoogd rechter-commissaris al voor de faillietverklaring betrokken zijn. Zij kunnen in de voorfase van het faillissement waardevolle informatie vergaren, waaronder bijvoorbeeld ook signalen van mogelijke fraude. Mocht sprake zijn van een vooropgezet plan om het faillissementsrecht te misbruiken, dan hebben de beoogd curator en de beoogd rechter-commissaris doordat zij eerder worden betrokken ruimere gelegenheid om dit tijdig te ontdekken en kunnen zij hier een stokje voor steken door de daartoe voorbereide doorstart niet uit te voeren.
De «pre-pack praktijk» is dus gericht op de voorbereiding van het aanstaande faillissement en biedt als regeling geen mogelijkheden om werknemers buiten het reguliere ontslagrecht om te ontslaan. Niet door de «pre-pack» maar door het faillissement vervalt een deel van de wettelijke ontslagbescherming. In het Algemeen Overleg Kinderopvang van 24 september 2014 heb ik een onderzoek toegezegd naar de positie van werknemers in faillissement. Dat onderzoek zal ik voor de zomer aan uw Kamer toezenden.
Wat klopt er van de bewering van de vakbond dat Princen medewerkers met een oud arboverleden en een zwangere vrouw niet over wil nemen na de voorgenomen doorstart? Is de bewering van de vakbond waar dat Princen een selectie heeft gemaakt aan de hand van oude verzuimverslagen en dat «gezonde» mensen wel worden overgenomen? Hoe beoordeelt u deze gang van zaken? In hoeverre is de handelwijze van Princen volgens u in strijd met het afspiegelingsbeginsel?
Ook hier geldt dat wij niet kunnen treden in de concrete feiten en omstandigheden van het individuele geval. In het algemeen geldt dat de wet bepaalt dat de regels die gelden voor een overgang van een onderneming niet van toepassing zijn in geval van een faillissement. Dit betekent dat degene die een onderneming uit een failliete boedel overneemt in beginsel vrij is in de keuze welk personeel hij in dienst wil nemen. De overnemende partij mag in principe ook een contract aanbieden met andere arbeidsvoorwaarden, zolang die passen binnen de wettelijke eisen en de eventueel van toepassing zijnde cao. De verkrijger mag op grond van gelijke behandelingswetgeving bij zijn aannamebeleid echter geen ongerechtvaardigd onderscheid maken.
Hoewel het afspiegelingsbeginsel dus niet van toepassing is, kan de doorstarter bij een doorstart van een onderneming uit faillissement toch rekening houden met dit beginsel bij de keuze welke werknemers hij een baan aanbiedt. De doorstarter kan hier verschillende redenen voor hebben. Zo zal hij het vertrouwen van het personeel dat hij overneemt willen behouden; selectie op basis van het objectieve afspiegelingsbeginsel kan hieraan bijdragen. Ook kan het toepassen van het afspiegelingsbeginsel van belang zijn om ervoor te zorgen dat in de onderneming die doorstart een goede personele opbouw van de organisatie blijft bestaan.
Bent u bereid om bij de het wetsvoorstel tot herziening strafbaarstelling faillissementsfraude4 aandacht te besteden aan deze vorm van misbruik van de pre-packmethode? Zo ja, op welke wijze? Hoe denkt u deze vorm van misbruik te kunnen voorkomen? Welke (aanvullende) waarborgen zouden in dit kader in de wet opgenomen kunnen worden? Hoe kijkt u aan tegen het toekennen van een formele rol aan de ondernemingsraad of de vakbond hierbij?
De strafbaarstelling van faillissementsfraude, zoals thans neergelegd in het Wetboek van Strafrecht, en die wordt herzien door het wetsvoorstel herziening strafbaarstelling faillissementsfraude (Kamerstukken 33 994) ziet in essentie op het verbinden van sancties aan het handelen in strijd met de belangrijkste normen neergelegd in de Faillissementswet (in het bijzonder het schenden van de inlichtingenplicht aan de curator, het onttrekken van goederen aan de boedel en het wederrechtelijk bevoordelen van schuldeisers). Is in een pre-pack situatie sprake van dergelijk handelen, dan dient te zijn gewaarborgd dat het strafrecht onverkort van toepassing is. Voor het overige is het aan de (beoogd) curator en de (beoogd) rechter-commissaris om te waken over de behartiging van de belangen van werknemers, als schuldeisers, in een pre-pack-situatie en een in dat kader beoogde doorstart. Zo zal er op moeten worden toegezien dat economisch rendabele bedrijfsonderdelen zoveel mogelijk daadwerkelijk kunnen doorstarten, om onnodig werkgelegenheidsverlies te voorkomen.
Op welke termijn kan de Kamer de nota naar aanleiding van het verslag bij de herziening strafbaarstelling faillissementsfraude verwachten zodat het wetgevingstraject spoedig voortgezet kan worden?
Uw Kamer heeft de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel herziening strafbaarstelling faillissementsfraude op 28 april jl. ontvangen (Kamerstukken II 2014/15, 33 994, nr. 6).
De privacy-schendingen door trajectcontroles |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Trajectcontroles schenden privacyregels»?1
Ik heb kennisgenomen van deze berichtgeving. De rechter heeft de zaak op 28 april jl. behandeld en op 12 mei jl. uitspraak gedaan. Mijn reactie is vervat in de onderstaande beantwoording.
Wat is uw reactie op de kritiek van de stichting Privacy First dat trajectcontroles in hun huidige vorm de privacy van burgers aantasten?
Zie antwoord vraag 1.
Begrijpt u de zorgen van velen met betrekking tot trajectcontroles gezien het feit dat nu iedere weggebruiker wordt geregistreerd, en het onduidelijk is wat er met de gegevens gebeurt en hoe lang de gegevens bewaard blijven?
Ik merk in het algemeen op dat trajectcontroles passen binnen de kaders die de Politiewet 2012, het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 en de Wet politiegegevens stellen. Bij trajectcontroles is het noodzakelijk dat gegevens van alle passerende kentekens kort worden bewaard om het systeem de berekening van de snelheid te kunnen laten maken en de in het kentekenregister bij de RDW opgeslagen voertuiggegevens na te laten trekken. Dit laatste in verband met de voor enkele voertuigen geldende bijzondere maximumsnelheden. Zo geldt voor vrachtauto’s op autosnelwegen een andere maximumsnelheid dan voor personenauto’s. De gegevens van de overtreders worden ter verdere verwerking overgedragen aan het CJIB.
Alle gegevens worden na maximaal 72 uur automatisch in het trajectcontrolesysteem gewist. In de zeer korte periode dat de gegevens van de trajectcontroles nog in het trajectcontrolesysteem voorhanden zijn kunnen deze binnen de strikte kaders van de wetgeving aan anderen worden verstrekt dan wel voor andere doeleinden worden gebruikt (bijvoorbeeld in het kader van strafrechtelijke onderzoeken).
Overigens lopen in het interview waarnaar u verwijst de gegevens van trajectcontroles en ANPR door elkaar: voor ANPR gaat inderdaad een langere bewaartermijn gelden, maar dit is voor een ander doel dan controle op de maximumsnelheid.
Hoe denkt u de privacy van de burger te kunnen waarborgen nu de gegevens ook worden gebruikt door de Belastingdienst en deze gegevens veel langer worden bewaard?
Zoals ik in het antwoord op de vragen 3 en 5 heb aangegeven, kunnen de gegevens van de trajectcontroles zolang die nog voorhanden zijn, alleen onder strikte voorwaarden aan anderen worden verstrekt dan wel voor andere doeleinden worden gebruikt. De Belastingdienst ontvangt geen gegevens uit trajectcontroles.
Hoe duidt u het gegeven dat nota bene de geestelijk vader van de trajectcontrole, oud-officier van justitie Koos Spee, het almaar groeiende gebruik van de data betreurt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk te stoppen met de privacy-onvriendelijke en mobiliteit-hinderende trajectcontroles? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen plannen om met trajectcontroles te stoppen. Eerder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het gebruik van trajectcontrolesystemen om snelheidsovertredingen te constateren is toegestaan.2 De kantonrechter is in zijn uitspraak van 12 mei jl. ook tot dit oordeel gekomen. Hij neemt daarbij in overweging dat er sprake is van een geringe inbreuk op de privacy, dat de registratie van niet-overtreders binnen 72 uur wordt gewist en dat weggebruikers door bebording op de hoogte worden gesteld van de controle.3
Ik vind het daarnaast van belang het volgende op te merken: de trajectcontroles zijn een effectieve methode om de snelheid te handhaven. Een specifieke (verlaagde) snelheid kan ingegeven zijn om redenen van verkeersveiligheid en/of ten behoeve van milieudoeleinden. Op de trajecten waar de systemen staan, daalt de gemiddelde snelheid en wordt de spreiding tussen de gereden snelheden kleiner. Hierdoor vermindert de uitstoot van CO2 en fijnstof, neemt de geluidsproductie af en daalt het risico op een ongeval.