De hoogte van het BBZ-krediet |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Hoe vaak wordt het Besluit Bijstandsverlening voor zelfstandigen (Bbz)-krediet gebruikt en hoe vaak wordt het volledige bedrag terugbetaald? Kunt u deze cijfers verstrekken over in ieder geval de laatste vijf jaren?
Ik beschik helaas niet over de gevraagde gegevens. Vóór 2020 werden leningen voor Bbz-bedrijfskapitaal niet apart geregistreerd. Cijfers voor 2019 en eerder zijn onderdeel van een bredere categorie leningen, waarbinnen bijvoorbeeld ook leningen voor duurzame gebruiksgoederen en voor krediethypotheken vielen. Cijfers over (volledige) terugbetaling van de leningen Bbz-bedrijfskapitaal zijn mede daardoor niet beschikbaar.
In 2020 verstrekten gemeenten ca. 29.000 leningen voor Bbz-bedrijfskapitaal, voor in totaal circa € 226 miljoen. De Tozo-leningen zijn ook geregistreerd als Bbz-bedrijfskapitaal, waardoor het overgrote deel van de 29.000 leningen die verstrekt zijn, Tozo-leningen betreft.
Kunt u nader toelichten hoe de hoogte van de rente van 8% voor het Bbz-krediet tot stand is gekomen?
Bij het vaststellen van de hoogte van de rente in het Bbz geldt als uitgangspunt dat deze rente marktconform is en het niveau van de bankrente voor zakelijke kredieten volgt. De bijstand is aanvullend op voorliggende voorzieningen. Voor de zelfstandig ondernemer betekent dit dat een beroep op zo’n lening pas mogelijk is als hij geen leningen via andere regelingen of instellingen, waaronder banken en Qredits, kan krijgen. Het Bbz geldt als laatste vangnet. Het gaat bij deze leningen om hoge risico’s, waar meestal geen zekerheden voor terugbetaling tegenover staan. In artikel 15 van het Bbz is de hoogte van de rente marktconform vastgesteld op 8 procent. Het in het Bbz voorgeschreven rentepercentage is daarmee ongeveer gelijk aan het rentepercentage dat Qredits hanteert bij leningen voor bedrijfskapitaal met een hoog risico.
Bent u van oordeel dat de economische omstandigheden die van toepassing waren bij het vaststellen van de hoogte van de rente van het Bbz-krediet thans nog steeds van toepassing zijn?
De economische omstandigheden zijn in de tussentijd inderdaad gewijzigd. Bij de vaststelling van de hoogte van de rente voor het Bbz zijn echter niet de economische omstandigheden leidend, maar het niveau van de rente voor zakelijke kredieten met een hoog risico. In de huidige markt van zakelijke leningen bedrijfskapitaal is een rente van 6 of 7% niet marktconform als wordt gekeken naar een vergelijkbare doelgroep zelfstandig ondernemers met het risicoprofiel van de Bbz-gerechtigde doelgroep.
Kunt u toelichten waarom 7% of 6% niet marktconform zou zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens dat het verdedigbaar is dat 6% ook een marktconforme rente zou kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten waarom de rente op saldodipje.nl en vergelijkbare websites in veel gevallen nog lager is dan 8%?
Aan het verstrekken van een bedrijfskrediet aan kleine bedrijven (MKB) kleven voor de kredietverstrekker grotere risico’s op het niet terugbetalen dan bij het verstrekken van consumptieve kredieten of hypothecaire leningen aan particulieren. Ook zijn de kosten van kleinere bedrijfskredieten relatief hoog. Dit vertaalt zich op de financiële markt in hogere rentepercentages.
Zakelijke kredietverstrekkers hanteren voor zakelijke bedrijfskredieten veelal een basisrente of rentevoet en daarbovenop opslagen die zijn gebaseerd op het risicoprofiel van de ondernemer. Het is mogelijk dat op websites van zakelijke kredietverstrekkers wordt geadverteerd met een bepaalde rentevoet of basisrente lager dan 8%. De lage rentes waarmee wordt geadverteerd zullen echter niet voor elke kredietaanvrager beschikbaar zijn.
Welke financiële risico’s draagt een Bbz-krediet met zich mee voor zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers)? En hoe beoordeelt u in die context het risico dat men de lening niet kan terugbetalen? Zou daarom niet gestreefd moeten worden naar een zo laag mogelijke rente?
Gemeenten beoordelen bij de aanvraag in het Bbz voor bedrijfskrediet of het inkomen vermeerderd met afschrijvingen toereikend zal zijn voor de zelfstandige om alle aflossingsverplichtingen (waaronder rente en aflossing) te voldoen. Indien deze verwachting niet bestaat, zal een Bbz-krediet moeten worden geweigerd. Uiteraard bestaat er altijd een financieel risico dat een zelfstandige uiteindelijk niet of niet volledig aan de gestelde betaalverplichtingen zal kunnen voldoen. Zelfstandig ondernemers moeten zich eerst wenden tot voorliggende zakelijke kredietverstrekkers en banken voor een bedrijfskrediet. Het structureel hanteren van een lagere, niet marktconforme rente dient te worden aangemerkt als staatssteun en kan leiden tot marktverstoring en concurrentievervalsing. Ondernemers met een Bbz-krediet zouden dan tegen gunstiger voorwaarden kunnen ondernemen dan andere ondernemers met een lening bij een zakelijke kredietverstrekker. Ook kan een te lage Bbz-rente zakelijke kredietverstrekkers, zoals Qredits, uit de markt prijzen.
Zijn er gevallen bekend waarbij zzp'ers een Bbz-krediet of de rente daarop niet terug konden betalen en daarom in de schulden terecht kwamen?
Deze gevallen zijn mij niet bekend. Het Bbz is een bijstandsregeling die wordt uitgevoerd door gemeenten. Bij het verstrekken van een Bbz-lening voor bedrijfskapitaal beoordeelt de gemeente of het bedrijf van de aanvrager levensvatbaar is. De vraag of de zelfstandige de lening kan terugbetalen, hoort daar ook bij. Als later blijkt dat de zelfstandige de rente en aflossing toch niet in staat is terug te betalen, kan hij om uitstel van betaling vragen bij de gemeente. Dat is mogelijk voor maximaal een jaar en kan daarna nog twee keer worden verlengd tot maximaal drie jaar. Verschuldigde rente bij de lening bedrijfskapitaal Bbz scheldt de gemeente ambtshalve kwijt als blijkt na het (boek)jaar van de aanvraag dat het inkomen van de zelfstandige in het tweede en eventueel derde jaar dat hij in het Bbz verkeert, onder bijstandsniveau zit en de zelfstandige geen uitkering voor levensonderhoud heeft naast het bedrijfskrediet. De gemeente heeft daarnaast sinds 1 april 2021 op grond van artikel 4:94a Awb voor uitzonderlijke gevallen de aanvullende, algemene bevoegdheid om naar aanleiding van een kwijtscheldingsverzoek een schuld geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden. Daartoe moet komen vast te staan dat er geen sprake is van onwil om te betalen, maar dat de betrokkene niet over enige betalingscapaciteit beschikt en betaling van de geldschuld niet of alleen met onevenredige gevolgen kan worden bereikt. In dit kader is relevant dat uit de praktijk blijkt dat de uiteindelijke terugbetalingen inclusief rente gemiddeld genomen lager zijn dan de uitgegeven lening.
Bent u bereid om de hoogte van 8% voor Bbz-krediet te heroverwegen?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 7 hecht ik aan hantering van een marktconforme rente voor het Bbz. Veranderen van de hoogte van de rente is pas aan de orde als het niveau van de zakelijke rentes op de financiële markt verandert. Een heroverweging op dat moment kan overigens leiden tot zowel een lagere als een hogere rente.
Het missen van een huwelijksplechtigheid door coronamaatregelen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat David uit Amsterdam u een schrijven heeft doen toekomen aangaande zijn huwelijk met zijn Colombiaanse vriendin op 7 augustus aanstaande?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat mensen vanuit Colombia wel voor een begrafenis of een afstandsrelatie Nederland binnen kunnen komen, maar niet vanwege het voltrekken van een huwelijksplechtigheid van nota bene de eigen kinderen?
Ja. EU-burgers, vergunninghouders en hun gezinsleden vallen niet onder de reikwijdte van het EU-inreisverbod. Zij kunnen naar Nederland reizen.
Daarnaast geldt een aantal specifieke uitzonderingen op het EU-inreisverbod, zoals de lange afstandsrelatie, zakenreizigers en familiebezoek vanwege zwaarwegende aard. Bij deze laatstgenoemde categorie gaat het om reizen in uitzonderlijke gevallen zoals het bezoeken van een ernstig ziek familielid of het bijwonen van een begrafenis2. Het bijwonen van een huwelijk door (derdelander) ouders of een zwager valt niet onder de uitzonderingscategorieën op het inreisverbod.
Personen die volledig zijn gevaccineerd kunnen ook uitgezonderd worden op het EU-inreisverbod. Deze uitzondering geldt echter niet voor landen die zijn aangewezen als zeer hoog risicogebied vanwege de aanwezigheid van een zorgwekkende virusvariant, zoals Colombia3.
Heeft u de bereidheid om de regels meer uniform te maken? Zo ja, kunt u een toelichting geven hoe u dat gaat bewerkstelligen?
De Nederlandse overheid monitort voortdurend de uitvoering van het EU-inreisverbod en of bepaalde uitzonderingscategorieën passend zijn. Daarbij is het van belang zorgvuldig vorm te blijven geven aan diverse afwegingen.
Bent u bekend met het feit dat beide ouders van de Colombiaanse dame in kwestie negatief getest zijn en volledig gevaccineerd? Zo ja, heeft u de bereidheid om het verzoek van de bruidegom te honoreren om zijn aanstaande schoonouders toestemming te geven om de huwelijksplechtigheid op 7 augustus aanstaande bij te wonen? Heeft u voorts de bereidheid om ook voor de aanstaande zwager tot een oplossing te komen?
Zoals ook toegelicht onder vraag 2, geldt de uitzondering op het EU-inreisverbod voor volledig gevaccineerde personen niet voor landen die zijn aangewezen als zeer hoog risicogebied. Zodra Colombia niet meer zal zijn aangemerkt als zeer hoog risicogebied, zal voor Colombia eveneens gelden dat volledig gevaccineerde personen Nederland mogen inreizen.
Komt u, als liefhebber van huwelijksfeestjes, conform uitnodiging ook op de bruiloft?
Bij vragen 1 tot en met 4 is een volledige inhoudelijke beantwoording gegeven. Vraag 5 voegt daar geen inhoudelijke kwestie aan toe zodat verwezen wordt naar de eerdere beantwoording.
Grootontvangers betalen onterecht ontvangen loonsteun niet terug |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Weinig grootontvangers volgen voorbeeld Booking.com bij terugbetalen loonsteun»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke bedrijven de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) hebben ontvangen, maar in de tussentijd wel dividend of bonussen (via het moederbedrijf) hebben uitgekeerd? Kunt u per bedrijf aangeven wat de overheidssteun is en hoeveel winst of dividend zij, o.a. via het moederbedrijf, hebben uitgekeerd?
Het bonus- en dividendverbod verschilt voor NOW1 met de daaropvolgende tranches van de NOW. Bij NOW1 is er alleen sprake van een dergelijk verbod bij een aanvraag op werkmaatschappijniveau. Vanaf de NOW2 geldt dat elk bedrijf dat subsidie ontvangt vanuit de NOW, en een voorschot van € 100.0002 of een definitieve subsidie van € 125.000 of meer ontvangt, geen bonussen aan directie en bestuur mag uitkeren, geen dividend aan aandeelhouders mag uitkeren en geen eigen aandelen mag inkopen.
De gevraagde gegevens zijn derhalve niet beschikbaar voor NOW1. Ook voor NOW2 zijn de gegevens nog niet voorhanden, aangezien het loket voor de aanvragen voor de definitieve berekening van deze subsidieperiode nog niet is gesloten. Deze aanvragen kunnen tot en met 5 januari 2022 worden ingediend. Het loket voor NOW3.1 tot en met 3.3 opent op 4 oktober aanstaande.
Bij de vaststellingsaanvraag van het definitieve subsidiebedrag voor NOW2, moet middels een accountantsverklaring worden aangetoond dat er geen bonus- of dividend is uitgekeerd over het boekjaar 2020. Als de accountant vaststelt dat dit wel het geval is, volgt een verklaring met een afkeurend oordeel waardoor de subsidie nihil gesteld wordt. De aanvrager moet dan het gehele voorschot terugbetalen. Voorgaande is echter niet op dezelfde manier van toepassing op NOW1, daar gold het verbod immers enkel bij aanvragen op werkmaatschappijniveau.
Het gevraagde overzicht van het aantal afkeurende oordelen door de accountant is pas na afronding van alle definitieve berekeningen per tranche beschikbaar. Over de gegevens óf er dividend is uitgekeerd en zo ja hoeveel, beschik ik niet.
Welke maatregelen heeft u genomen om bij bedrijven die toch dividend of bonussen hebben uitgekeerd deze NOW terug te halen? Heeft u deze bedrijven bijvoorbeeld aangesproken op hun gedrag en daarbij aangegeven dat zij de loonsteun moeten terugbetalen? Kunt u de reacties van deze ondernemingen met de Kamer delen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 toegelicht, gold er bij NOW1 slechts een beperkt verbod. De accountant toetst of er is voldaan aan het bonus- en dividendverbod. Als een aanvrager zich niet aan het verbod heeft gehouden, zal de NOW op nihil worden gesteld. Overigens is het niet in alle situaties verboden om bonussen en dividend uit te keren. Voor een gedetailleerde toelichting, verwijs ik u naar de op 1 juni jl. door mij verstuurde reactie op de motie van het lid Ploumen c.s. over voorwaarden aan loonsteun ten aanzien van het uitkeren van winsten en bonussen door multinationals in het buitenland.3
Vanwege bovenstaande heb ik geen bedrijven aangesproken of verzocht de ontvangen steun terug te betalen. Wel heb ik in het Kamerdebat van 2 juni jl. aangegeven dat ik in gesprek wil met een bredere vertegenwoordiging van het bedrijfsleven om in brede context te bespreken welke afwegingen een rol hebben gespeeld bij het aanvragen van de NOW-steun en het al dan niet uitkeren van bonussen of dividend. Ook andere dilemma’s die spelen bij gebruik maken van NOW wil ik bespreken.
Vindt u het ook opmerkelijk dat, ondanks uw gesprek op 26 januari 2021 met de Algemene Bond UItzendondernemingen (ABU) over onterechte ontvangen loonsteun, opnieuw allerlei uitzend- en payrollwerkgevers, die ABU-lid zijn, staatssteun ontvangen maar tegelijkertijd dividend aan aandeelhouders uitkeren? Bent u bereid de ABU te herinneren aan haar eigen morele appel en er zo voor te zorgen dat de ABU haar eigen leden ook aanspreekt, zodat deze uitzend- en payrollwerkgevers de loonsteun terugbetalen?2
Het kabinet heeft meermaals bedrijven verzocht om alleen steun aan te vragen als dat noodzakelijk is. Dat geldt ook voor bedrijven die de steun achteraf niet nodig hebben gehad en voor bedrijven die dividend uitkeren. Tijdens ons gesprek op 26 januari 2021, gaf de ABU aan dat zij al eerder een moreel appèl had gedaan op haar leden om steun terug te betalen als deze niet nodig blijkt, en dit zou herhalen, gezien het belang van verantwoorde omgang met publiek geld. Hiermee heeft de ABU haar verantwoordelijkheid genomen. Dit laat echter onverlet dat individuele leden een andere afweging maken om, als zij aan de voorwaarden voldoen, toch een beroep te doen op loonsteun. Wanneer de steun rechtmatig is verstrekt, heeft de overheid geen mogelijkheden om deze steun terug te vorderen.
Daarnaast is er bij de totstandkoming van de NOW nadrukkelijk voor gekozen om de steun ook toegankelijk te maken voor payroll- en uitzendbedrijven. Middels deze financiële steun konden op die manier ook de salarissen worden doorbetaald van flexibel personeel.
Klopt het dat door uitwerking van de NOW payrollbedrijven die vanwege de aangescherpte maatregelen rond payroll in de Wet Arbeidsmarkt in Balans (WAB) minder omzet in 2020 hebben gehaald deze omzetdaling tijdens de gehele NOW-periode kunnen hanteren, waardoor zij dus aanspraak kunnen blijven houden op de NOW?
Het klopt inderdaad dat payrollbedrijven in aanmerking kunnen komen voor NOW-subsidie, ook als de vereiste omzetdaling niet veroorzaakt wordt door het coronavirus. Alle bedrijven die met ten minste 20% omzetverlies kampen, komen in aanmerking voor de NOW ongeacht de oorzaak van het omzetverlies. Dit is een gevolg van hoe de NOW-regeling in korte tijd is opgezet als reactie op de ontstane crisis. Dit brengt ongewenste en gewenste effecten met zich mee. Zo kan hierdoor de NOW-steun ook financiële verlichting bieden aan ondernemers die recent getroffen zijn door de watersnood in Limburg. Het kabinet ziet op dit moment geen mogelijkheden om de steun verder in te kaderen.
Het artikel 'Steeds moeilijker om naar Aruba te vluchten; ‘we blijven het proberen’' |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Steeds moeilijker om naar Aruba te vluchten; «we blijven het proberen»»?1
Ja.
Klopt het dat er vreemdelingen naar Venezuela uit worden gezet terwijl hun asielaanvraag of een beroep naar aanleiding van een eerder besluit nog in behandeling was? Zo nee, hoe gaat het dan wel? Zo ja, om hoeveel personen gaat dit?
Deelt u de mening dat indien dit klopt, Aruba, als deelnemer en ondertekenaar van het protocol van het VN-Vluchtelingenverdrag (1951), in strijd handelt met dit verdrag? Wat is uw reactie daarop? Heeft u Aruba hierop aangesproken? Zo nee, waarom niet? Bent u dat alsnog van plan? Zo nee, waarom niet?
Op welke manier worden vreemdelingen in Aruba op dit moment opgevangen en bijgestaan? In hoeverre is dit conform het VN-Vluchtelingenverdrag? Ziet u ruimte voor verbeteringen en zo ja, op welke wijze? In hoeverre ondersteunt Nederland Aruba hierbij? Ziet u noodzaak en/of mogelijkheden om deze steun uit te breiden en zo ja hoe? Wordt bijvoorbeeld ook gebruik gemaakt van kennis en informatie uit Nederland, zoals het Nederlandse ambtsbericht en landenbeleid over Venezuela? Indien u geen reden ziet tot extra steun, waarom niet?
Wat is de stand van zaken wat betreft de vertragingen in de vergunningverlening op Aruba naar aanleiding van de COVID-19 crisis?
Hoeveel vreemdelingen zitten er op dit moment in vreemdelingendetentie in Aruba? Hebben zij toegang tot juridische bijstand?
Herinnert u zich de schriftelijke vragen van de leden Groothuizen en Diertens (beiden D66) over een onderzoek van de Raad voor de rechtshandhaving naar de bejegening van in bewaring gestelde vreemdelingen in Curaçao en het rapport «Veiligheid en rechtsorde in het Caribisch gebied» van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV)?2
Ja.
Hoe staat het met de implementatie van de genomen maatregelen naar aanleiding van de aanbevelingen van de Raad voor de Rechtshandhaving naar de bejegening van in bewaring gestelde vreemdelingen in Curaçao?
Asiel-, opvang- en terugkeerbeleid, waaronder ook het bieden van juridische bijstand aan vreemdelingen, is ook bij Curaçao een aangelegenheid van het land zelf. Het is dan ook aan de autoriteiten van Curaçao om zich uit te laten over de situatie binnen de SDKK. Op basis van de Rijkswet Raad voor de Rechtshandhaving is het tevens aan de autoriteiten van Curaçao hoe om te gaan met de aanbevelingen uit het betreffende inspectierapport. Over het verzoek van Curaçao om aanvullende bijstand op het terrein van vreemdelingenbewaring, de toekenning invulling hiervan en de ondersteuning hiervoor door BZK, heb ik uw Kamer op meerdere momenten geïnformeerd.4, 5, 6, 7, 8, 9
Hoeveel vreemdelingen zitten er momenteel in het Centrum voor Detentie en Correctie (SDKK)? Kunt u een beeld geven van de huidige situatie in de SDKK wat betreft de doorgevoerde verbeteringen in de barakken en bijvoorbeeld de toegang tot juridische bijstand?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe verlopen de gesprekken binnen de Rijksministerraad (RMR) over een mogelijkheid tot een consensus-rijkswet, naar aanleiding van de aanbevelingen van de AIV en de kabinetsreactie daarop?3
Er is afgesproken om de gesprekken over bovenstaande onderwerpen te voeren in het kader van de uitvoering van de motie Van Raak c.s.12 Met het oog op deze uitvoering zijn de regeringen van Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten overeengekomen een ambtelijke werkgroep in te stellen, waarvan de start op korte termijn gepland zal worden.
Op welke wijze zijn de vier landen van het Koninkrijk, naar aanleiding van het advies van de AIV om de waarborgfunctie van het Koninkrijk in een breder perspectief te plaatsen en de erkenning van de RMR om hiermee aan de slag te gaan4, momenteel «op zoek naar manieren om samenwerking op het terrein van mensenrechten, rechtszekerheid en deugdelijkheid van bestuur beter in te vullen en te structureren», in het bijzonder op het gebied van (het toezicht op) beschermings- en asielprocedures en detentieomstandigheden? Zijn hier al concrete stappen op gezet en zo ja welke? Zo nee, wanneer wordt dit verwacht?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘Economie groeit niet door uitbreiding Schiphol, het kost alleen maar geld: nieuw onderzoek legt bom onder plannen’ |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Economie groeit niet door uitbreiding Schiphol, het kost alleen maar geld: nieuw onderzoek legt bom onder plannen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitkomst van de onderliggende maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) die is uitgevoerd door CE Delft2 dat een verdere groei van Schiphol tot miljarden aan maatschappelijke kosten zou kunnen leiden?
Onderschrijft u de conclusie van de onderzoeker dat de gevonden positieve en negatieve saldo’s robuust zijn3 en dat daarmee dus «groei van Schiphol slecht kan zijn voor de welvaart van Nederland»? Zo ja, wat is uw oordeel daarover? Zo nee, op welke manier zijn de saldo’s niet robuust?
Deelt u de mening dat het scenario waarbij de krimp van de luchtvaart ook een positief resultaat heeft het meest realistische scenario is, aangezien u zelf altijd beweerd hebt dat groei van de internationale luchtvaart het meest voor de hand ligt? Zo niet, hoe verhoudt het alternatieve krimp scenario zich tot het Parijs Akkoord en de groeidoelstelling van de International Civil Aviation Organization (ICAO)?
Kunt u aangeven waarom u niet inhoudelijk wilt reageren op de MKBA die is uitgevoerd door CE Delft?
Kunt u bevestigen dat de bevindingen uit de MKBA in grote lijnen in overeenkomst zijn met het rapport uit 2016 van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur genaamd Mainports Voorbij, dat al concludeerde dat Schiphol geen bovengemiddelde economische waarde toevoeging kende en het streven naar automatische volumegroei achterhaald is?
Nee. Het advies van de RLI uit 2016 is niet gebaseerd op een MKBA en is daarom niet als zodanig met de resultaten van het onderzoek van CE Delft te vergelijken. De essentie van het advies van de RLI was overigens dat het beleid ten aanzien van Schiphol meer onderdeel zou moeten zijn van een breder vestigingsklimaat en dat er vooral gezocht zou moeten worden naar een kritische massa (optimale omvang) van de hoeveelheid luchtvaart. In de Luchtvaartnota 2020–2050 en bij de uitwerking volgens de uitvoeringsagenda van deze nota is en wordt dit advies meegenomen.
Kunt u bevestigen dat de noodzaak tot krimp van de luchtvaart niet alleen voortkomt uit de negatieve economische bijdrage van de huidige luchtvaartsector maar ook uit de noodzaak om de gezondheid van omwonenden te beschermen en om de klimaatcrisis te bestrijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u uw beleid aanpassen om het huidige roekeloze beleid te veranderen?
Met de Luchtvaartnota 2020–2050 heeft het kabinet haar lange termijn visie op de ontwikkeling van de luchtvaart gepubliceerd. Kern van die visie is dat er gestuurd gaat worden op de ontwikkeling van de luchtvaart vanuit vier publieke belangen: veiligheid, verbondenheid, gezonde en aantrekkelijke leefomgeving en duurzaamheid. De luchtvaartsector kan alleen groeiruimte verdienen als de negatieve effecten op de leefomgeving en het klimaat aantoonbaar worden verminderd. Verder is het kabinet demissionair en is de Luchtvaartnota door uw Kamer controversieel verklaard. Een aanpassing van het beleid is niet aan de orde.
Zie verder mijn antwoord op de vragen 2 tot en met 5.
Gegeven die drie genoemde aspecten van de huidige luchtvaart (negatieve financiële bijdrage, gezondheidsschade en klimaatcrisis) bent u bereid om deze rapportage ook te delen met uw collega’s van Financiën, Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Economische Zaken en Klimaat om een reactie van hen te verkrijgen? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van CE Delft is openbaar, dus ook beschikbaar voor andere ministeries.
Kunt u aangeven waarom u als reactie richting EenVandaag aangaf dat «gebruikte aannames en uitgangspunten vaak bepalend zijn voor de uitkomsten»? Probeert u daarmee twijfel te zaaien over de betrouwbaarheid van de MKBA? Zo ja, waarom doet u dat?
Het is een feit dat aannames en uitgangspunten in MKBA’s bepalend zijn voor de uitkomsten. Daarom is het van belang dat er onder deskundigen brede consensus bestaat over de aannames en uitgangspunten voor luchtvaartspecifieke MKBA’s. Een belangrijke stap om dit te bereiken is onlangs gezet met de publicatie van de werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s. Dat is wat ik in mijn reactie heb aangegeven.
Deelt u de mening dat CE Delft een zeer gerespecteerd en onafhankelijk onderzoeks- en adviesbureau is? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Heeft u, of een van uw medewerkers, in het verleden, als opdrachtgever voor onderzoeken of rapporten, gestuurd op aannames en uitgangspunten die gebruikt werden om zo bepaalde uitkomsten te bereiken? Zo ja, bij welke onderzoeken?
Nee. Verschillen in uitgangspunten waren vaak te verklaren uit onvoldoende duidelijkheid hierover. Daarom is het van belang dat er nu een werkwijzer is.
Bent u, gegeven deze nieuwe informatie, bereid zo snel mogelijk een luchtvaartnota te schrijven voor krimp van de luchtvaart in Nederland, ook aangezien de Kamer uw nota over groei van de luchtvaart controversieel heeft verklaard maar zoiets niet heeft besloten over een nota voor krimp?
Een alternatieve luchtvaartnota is niet aan de orde. Zie hiervoor mijn antwoorden op de vragen 2 tot en met 5 en op vraag 7.
Deelt u de mening dat elke dag dat langer wordt volgehouden dat verdere groei van de luchtvaart mogelijk is en een drastische krimp te vermijden valt, de bedrijven in deze sector, de omwonenden van luchthavens en aanvliegroutes en de andere sectoren (waarvan luchtvaart CO2-rechten zal moeten ontlenen) onnodig in onduidelijkheid gelaten worden? Waarom doet u dat?
Met de Luchtvaartnota is juist duidelijkheid gecreëerd over de grenzen ten aanzien van de groei van luchtvaart.
Deelt u de mening dat onverkort vasthouden aan het «verdiend groei»-scenario, de luchtvaart laat groeien naar 540.000 vliegtuigbewegingen en daarmee plusminus 11 megaton CO2 gaat uitstoten in 2030? Zo ja, van welke sectoren gaat u benodigde plusminus 8 megaton afhalen, daar het CO2 budget voor de luchtvaartsector, als normale sector, rond de 2,5 megaton bedraagt?
De internationale klimaataanpak biedt expliciet ruimte om te differentiëren tussen landen en sectoren. In het nationale klimaatakkoord doet het kabinet dit ook. Reductiepercentages van specifieke landen of sectoren kunnen daarom niet zonder meer één-op-één op de internationale luchtvaart worden geplakt.
Het bericht 'PBL: kosten van broeikasuitstoot niet eerlijk verdeeld, huishoudens betalen te veel' |
|
Renske Leijten |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat nu ook het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) stelt dat de zware industrie te weinig bijdraagt aan de Opslag Duurzame Energie (ODE)?
Het rapport van PBL betreft een analyse van de beprijzing van broeikasgasemissies in Nederland in 2018. De bevindingen van dit rapport met betrekking tot de beprijzing van broeikasgasuitstoot zijn grotendeels in lijn met de evaluaties van de energiebelasting en Opslag Duurzame Energie (ODE) door CE Delft. Ik ben van mening dat er nog stappen gezet moeten worden om tot een betere beprijzing van de broeikasgasuitstoot te komen. Dit kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld via het ETS. Het kabinet zet erop in om de fiscale prikkels op die manier in te richten dat zij de energie- en klimaattransitie ondersteunen, met behoud van de internationale concurrentiepositie.
Ik vind het wel van belang om een belangrijke nuance toe te voegen bij het rapport. Het rapport is gebaseerd op de situatie van 2018. Belangrijke wijzigingen die van invloed zijn op de bijdrage van de industrie zijn hier niet in meegenomen, namelijk aanpassingen in de energiebelasting/ODE, de CO2 heffing en de stijging van de ETS prijzen. De zware industrie betaalt op verschillende manieren mee aan het klimaatbeleid. Bij het Klimaatakkoord in 2019 is de lastenverdeling tussen huishoudens en bedrijven aangepast ten gunste van huishoudens, waardoor de lasten voor de industrie reeds fors verhoogd zijn. De klimaatlasten voor de grootschalige industrie zijn sterk gestegen als gevolg van CO2-beprijzing, zowel Europees (ETS) als nationaal via onder andere de CO2-heffing. Ook de energiebelasting (EB) en Opslag Duurzame Energie (ODE) zijn in navolging van het Klimaatakkoord verhoogd voor de energie-intensieve industrie. Deze factoren zijn niet meegenomen in deze studie.
Op dit moment gelden er vrijstellingen van energiebelasting en ODE voor bepaalde industriële processen, welke optimale beprijzing in de weg staan. Het geven van de juiste verduurzamingsprikkels moet volgens het kabinet bezien worden in combinatie met de waarborging van het gelijke speelveld en de concurrentiepositie. Daarom zet het kabinet in op afschaffing of inperking van deze vrijstellingen in Europees verband. De Europese Commissie heeft in het kader van de Green Deal een voorstel gedaan voor de herziening van de richtlijn energiebelastingen. Hierin wordt onder andere voorgesteld om de tarieven meer in lijn te brengen met de milieukosten en een aantal vrijstellingen af te schaffen of in te perken. Het kabinet bekijkt op dit moment dit voorstel en zal naar verwachting eind september de kabinetspositie in de BNC-fiches met uw Kamer delen.
Deelt u de opvatting dat de rekening voor de energietransitie te veel bij het midden- en kleinbedrijf (mkb) en de huishoudens is gelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die opvatting deel ik niet. Juist om het kleine mkb en huishoudens zoveel mogelijk te ontzien zijn reeds aanpassingen in de lastenverdeling van de ODE doorgevoerd bij het Klimaatakkoord. Het PBL-rapport is gebaseerd op het jaar 2018, zoals hierboven benoemd zijn de aanpassingen als onderdeel van het Klimaatakkoord hierin nog niet meegenomen. Het kabinet vindt het van belang dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Daarnaast heeft het kabinet ook oog voor de lastenverdeling. Daarom zijn bij het Klimaatakkoord de ODE-tarieven voor grootverbruikers verhoogd zodat huishoudens een derde in plaats van de helft van de ODE-opbrengst betalen. Door de wijzigingen zijn de lasten voor huishoudens verlaagd en de grootverbruikerstarieven verhoogd. Veel grootverbruikers betreffen mkb, daarom komen deze lasten ook bij het mkb terecht. Wel is de aanpassing zo vormgegeven dat het kleine mkb zoveel mogelijk wordt ontzien, doordat met name de tarieven van grootverbruikers zijn verhoogd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de lucht- en scheepvaart hun steentje gaan bijdragen?
In het huidige stelsel is er nog niet altijd sprake van een optimale prikkel voor verduurzaming, dit volgt ook uit een aantal recente publicaties, zoals de evaluaties van de energiebelasting en de ODE door CE Delft (Kamerstuk 31 239, nr. 3301 en Kamerstuk 30 196, nr. 752)2. Het kabinet vindt het van belang om de juiste verduurzamingsprikkels te geven en tegelijkertijd oog te houden voor een gelijk speelveld. Daarom zet het kabinet in op afschaffing of inperking van vrijstellingen in internationaal verband, zie hiervoor ook de Kamerbrief over prikkels voor fossiele brandstoffen (Kamerstuk 32 813, nr. 566)3. De Europese Commissie heeft deze zomer een voorstel gedaan voor herziening van de richtlijn Energiebelastingen van de Europese Commissie. Op dit moment wordt uitgewerkt wat de positie van het kabinet is ten aanzien van dit voorstel. Deze BNC-fiches zullen in september met uw Kamer gedeeld worden (Kamerstuk 22 112, nr. 3166)4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de verschillende soorten landbouw hun steentje gaan bijdragen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u dat naast de lasten, ook de lusten enorm scheef verdeeld zijn? Kunt u dit uiteenzetten?
Zoals ik hierboven uiteengezet heb, heeft het kabinet oog voor de lastenverdeling en is het uitgangspunt dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar moet zijn. Daarbij heeft het kabinet ook oog voor het creëren van mogelijkheden via een breed instrumentarium om deelname aan de energietransitie voor iedereen mogelijk te maken. Via de SDE++-regeling kunnen bedrijven en instellingen subsidie krijgen ter ondersteuning van investeringen in CO2-reducerende maatregelen.
Ook het mkb kan een beroep op de SDE++ doen en een deel van het mkb maakt goed gebruik van de regeling. Tegelijkertijd is het mkb divers en is uit de mkb impacttoets klimaatakkoord (Kamerstuk 32 637, nr. 423)5 gebleken dat veel mkb-bedrijven desondanks obstakels ervaren bij investeringen in duurzaamheid. Om deze obstakels te verminderen is de subsidieregeling verduurzaming mkb in het leven geroepen, zodat mkb-ondernemers subsidie kunnen krijgen voor advies en ondersteuning bij investeringen in verduurzaming. Voor kleinverbruikers bestaat de salderingsregeling en voor energiecoöperaties en verenigingen van eigenaars bestaat de subsidieregeling coöperatieve energieopwekking gestimuleerd worden.
Welke opties voor hervorming van de energiebelasting liggen op tafel?
In het voorjaar zijn de evaluatie van en de toekomstverkenning over de Opslag Duurzame Energie naar de Eerste en Tweede Kamer verstuurd. Daarnaast zijn ook de Evaluatie Energiebelasting en het IBO Financiering Energietransitie (Kamerstuk 32 813, nr. 689)6 aangeboden. Hierin worden verschillende mogelijkheden voor hervorming van de energiebelasting onderzocht, waaronder het uitfaseren van de vrijstellingen, het verhogen van de belasting op aardgas ten opzichte van elektriciteit en het verminderen van de degressiviteit van de tariefstructuur. Gezamenlijk bieden deze rapporten een brede basis ter ondersteuning van toekomstige beleidsopties door een volgend kabinet met betrekking tot het fiscale stelsel en de verhouding met de energietransitie. De besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet. Daarnaast is recentelijk het voorstel van de Europese Commissie voor herziening van de richtlijn van de energiebelastingen verschenen.
Hoe gaan de Europese plannen bijdragen aan het eerlijk belasten van de industrie en het behalen van de klimaatdoelstellingen?
De Europese Commissie heeft recent een voorstel gedaan voor de herziening van de richtlijn Energiebelastingen. Met het voorstel beoogt de Commissie de energiebelastingen onder andere beter te laten bijdragen aan de aangescherpte Europese milieu en klimaatdoelstellingen. Onderdeel hiervan is een voorstel om de tarieven meer in lijn te brengen met de milieueffecten. Daarnaast stelt de Commissie voor om de reikwijdte van de richtlijn te verbreden en het aantal vrijstellingen te verminderen. Zoals in mijn antwoord op de eerdere vragen is aangegeven werkt het kabinet op dit moment aan een BNC-fiche over dit voorstel, deze zal in september met uw Kamer gedeeld worden.
Wettelijk tuchtrecht voor verzekeraars. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de blogs «De Tuchtraad op de schop» en «De Tuchtraad financiële dienstverlening: de nieuwe kleren van de keizer»?1, 2
Ja.
Klopt het dat in 2008/2009 het Verbond van Verzekeraars de mogelijkheid tot het indienen van tuchtklachten flink heeft beperkt? Klopt het dat dit destijds tegen de zin in van de Tuchtraad is gebeurd? Bent u van mening dat het Verbond hierbij op juiste wijze gebruik heeft gemaakt van het recht tot zelfregulering? Zo ja, waarom?
Van beperking door verzekeraars van de mogelijkheid tot het indienen van tuchtklachten is geen sprake. Sinds 1963 was het mogelijk om klachten over schadeverzekeraars in te dienen bij de Raad van Toezicht op het Schadeverzekeringsbedrijf. Vanaf 1999 konden bij deze raad ook klachten over levensverzekeraars en assurantietussenpersonen worden ingediend en is de naam veranderd in de Raad van Toezicht Verzekeringen. Het betrof hier de mogelijkheid tot het indienen van twee soorten klachten; klachten die gaan over een geschil met de verzekeraar (de materiële klachten), zoals een klacht over een aangeboden verzekeringsproduct of de dekking van een verzekering, alsmede klachten van tuchtrechtelijke aard.
Bij de oprichting van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) in 2007 is de beoordeling van de materiële klachten naar het Kifid gegaan, zodat de beoordeling van materiële geschillen met alle financiële dienstverleners aan één geschilleninstantie is. Het tuchtrecht voor verzekeraars is ondergebracht in de hiertoe in 2008 opgerichte Tuchtraad Financiële Dienstverlening (Assurantiën) omdat het Verbond van Verzekeraars eraan hechtte tuchtrecht ook in stand te laten. Dit betekent dat waar de beoordeling van zowel materiële klachten als tuchtklachten over verzekeraars voorheen aan één instantie toekwam, de beoordeling na de oprichting van het Kifid aan twee instanties is. Omdat klachten over verzekeraars veelal materieel van aard zijn en een extra loket belastend kan zijn voor consumenten, dienen de klachten van consumenten3 over hun verzekeraar – vanuit de één-loket gedachte voor consumenten – te worden ingediend bij het Kifid. Ik kom hierop terug in de beantwoording van vraag 5.
Ik vind het positief dat Nederlandse verzekeraars via het Verbond van Verzekeraars – naar ik begrijp als enige verzekeraars in de wereld – een stelsel van tuchtrecht in het leven hebben geroepen. Mij is niet bekend dat dit tegen de zin van de Tuchtraad (of de voorgaande raden) zou zijn gebeurd. Wel was de Tuchtraad er aanvankelijk voorstander van dat tuchtklachten rechtstreeks bij de Tuchtraad zouden kunnen worden ingediend maar had zij destijds begrip voor de wens van één loket voor consumenten.
Acht u het juist dat het Verbond, Kifid en de tuchtraad, na de afschaffing van het recht van verzekerden om een tuchtklacht in te dienen, nooit (adequaat) bekend hebben gemaakt, niet individueel en ook niet collectief, dat verzekerden nog wel een tuchtklacht konden indienen bij het Kifid? Bent u bereid deze mogelijkheid, in ieder geval tot het wettelijk tuchtrecht geregeld is alsnog zo breed mogelijk onder de aandacht te (laten) brengen?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven, is het recht van verzekerden om een tuchtklacht over verzekeraars in te dienen niet afgeschaft.
Ik vind het van belang dat consumenten op de hoogte zijn van het tuchtrecht van verzekeraars en de wijze waarop zij een tuchtklacht kunnen indienen. Als de bij het verzekeringsbedrijf betrokken consumenten en verzekerden niet weten dat er een functionerend tuchtsysteem gericht op verzekeraars bestaat, dan wel niet weten hoe men daarbij terecht kan, wordt datgene wat met het systeem wordt beoogd onvoldoende gediend4. Ik heb voor de kenbaarheid van het tuchtrecht voor verzekeraars bij consumenten dan ook aandacht gevraagd bij het Verbond van Verzekeraars. Ik roep verzekeraars ook op om de mogelijkheid tot het indienen van tuchtklachten voldoende kenbaar te maken in hun interne klachtenprocedure en op hun website. Ik zal dit nauwgezet volgen.
Als het tuchtrecht straks wettelijk geregeld wordt, heeft het Verbond van Verzekeraars dan nog wat te zeggen over in welke gevallen wel of geen tuchtrecht plaats mag vinden? Zo ja, in welke gevallen precies en waarom acht u dat wenselijk?
Zoals aangekondigd5 wordt ingezet op de introductie van een wettelijke verplichting voor verzekeraars om zich te onderwerpen aan tuchtrecht vergelijkbaar met de wettelijke verankering van het tuchtrecht voor banken. Hiertoe wordt in de Wft opgenomen dat verzekeraars onderworpen moeten zijn aan een tuchtrechtelijke regeling die voldoet aan bepaalde voorwaarden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om adequate waarborgen voor een behoorlijke procesgang en het opdragen van de toepassing en uitvoering van de tuchtrechtelijke regeling aan een onafhankelijke en deskundige externe instantie. Door deze wettelijke verankering worden alle verzekeraars met zetel in Nederland onderworpen aan tuchtrecht en worden hieraan wettelijke waarborgen verbonden.
Deze wettelijke verankering maakt onderdeel uit van de integere en beheerste bedrijfsvoering van verzekeraars. Dit is in lijn met de systematiek van de Wft waarin integriteit primair een aangelegenheid is van de financiële onderneming zelf. Het is aan de financiële onderneming, in dit geval de verzekeraar, om ervoor te zorgen dat zij is onderworpen aan tuchtrecht dat ten minste aan bepaalde voorwaarden voldoet. De Nederlandsche Bank (DNB) zal er (risicogeoriënteerd) op toezien dat verzekeraars daadwerkelijk zijn onderworpen aan een tuchtrechtelijke regeling die voldoet aan de wettelijke voorwaarden en kan handhavend optreden indien daartoe aanleiding is. De verdere invulling en organisatie van het tuchtrecht is, binnen de wettelijke voorwaarden, primair aan de verzekeraar c.q. de verzekeringssector zelf. Tuchtrecht ontwikkelt zich immers bij uitstek in de groep zelf. De sector zelf heeft als geen ander inzicht in de verschillende modaliteiten binnen de sector, (ongeschreven) sectorspecifieke en functiespecifieke normen, waarden en standaarden die (behoren te) gelden. Hiermee wordt ook de betrokkenheid van de verzekeraars (en hun medewerkers) bevorderd en daarmee de effectiviteit van het stelsel als geheel. Dit is ook in overeenstemming met één van de uitgangspunten van wetgevingsbeleid dat bij het bepalen van overheidsinterventie zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het zelfregulerend vermogen van de betrokken sector.
Bent u voornemens om in het tuchtrecht, dat in de komende periode voor de verzekeringsbranche zal worden ingevoerd, aan de verzekerden het recht terug te geven om eigenstandig en direct (dus niet via een omweg) tuchtklachten te kunnen indienen bij de Tuchtraad? Zo ja, hoe gaat dit er precies uitzien? Zo nee, waarom niet?
Het tuchtrecht voor de verzekeringssector bestaat reeds. Het kabinet is voornemens dit wettelijk te verankeren en hieraan wettelijke waarborgen te verbinden. Een voorwaarde daarbij is dat het tuchtrecht effectief moet zijn. Daarvoor is van belang dat het tuchtrecht toegankelijk is en dat kenbaar is hoe een tuchtklacht moet worden ingediend.
Bij de toegang tot het tuchtrecht is een afweging gemaakt tussen het belang van rechtstreekse toegang tot de Tuchtraad enerzijds en het belang van één loket voor consumenten anderzijds. Bij het tuchtrecht voor verzekeraars is gekozen voor één centrale klachtenplaats voor klachten over de eigen verzekeraar. Consumenten6 kunnen zich tot het Kifid (of de burgerlijke rechter) wenden in geval van een geschil met hun verzekeraar waarbij de interne klachtenprocedure van de verzekeraar geen uitkomst heeft geboden. Het Kifid filtert hierop de klachten. Klachten over het materiële geschil zal zij in behandeling nemen, tuchtklachten zal het Kifid doorgeleiden naar de Tuchtraad.
Voor deze centrale klachtenplaats is gekozen om consumenten zoveel mogelijk één loket te bieden voor klachten over hun verzekeraar en te voorkomen dat de consument niet weet met welke klacht hij waar naartoe moet. Bij het tuchtrecht voor banken is gekozen voor rechtstreekse toegang van de consument tot de tuchtcommissie. Daar is gebleken dat klachten van consumenten bij de Stichting Tuchtrecht Banken voor een groot deel betrekking hadden op het materiële geschil, zoals een verzoek om schadevergoeding, of zaken als spaarrente, waarvoor het tuchtrecht niet is bedoeld.
Wat is de rechtvaardiging voor het gegeven dat met het in te stellen wettelijk tuchtrecht voor de verzekeringsbranche er geen veroordelingen en sancties tegen personen opgelegd zullen kunnen worden, maar alleen tegen de maatschappijen opgetreden kan worden? Kunt u bevestigen dat hiermee wordt afgeweken van de gangbare regels van tuchtrecht in Nederland waarbij individuen wel degelijk persoonlijk aansprakelijk gehouden kunnen worden?
Tuchtrecht beoogt de kwaliteit (zorgvuldigheid) en integriteit van de uitoefening van werkzaamheden te bewaken en de interne orde en discipline (tucht) binnen een groep te handhaven met het oog op het versterken van (het vertrouwen in) de eer en goede naam van de groep en het zelfreinigend vermogen en normontwikkeling binnen de groep. Er zijn verschillende tuchtrechtstelsels. De vormgeving en inrichting van de tuchtrechtstelsels verschilt. Zo is er wettelijk tuchtrecht, niet-wettelijk tuchtrecht of een hybride vorm van tuchtrecht van zowel regulering als zelfregulering. Daarnaast richt het ene stelsel zich op het individu en het andere stelsel op de onderneming afhankelijk van de aard van de dienstverlening en de achtergrond van de totstandkoming van het stelsel. Alle tuchtrechtstelsels zijn er op gericht om ongewenste tuchtrechtelijk laakbare uitwassen binnen de eigen beroepsgroep of bedrijfstak tegen te gaan.
Het meest bekende tuchtrecht is het tuchtrecht voor de individuele beroepsbeoefenaren in (wettelijke gereglementeerde) vrije beroepen. Ik kom hier in de beantwoording van vraag 7 op terug. In de financiële sector is geen sprake van een gereglementeerd beroep maar ook hier bestaat er tuchtrecht gericht op de individuele medewerker, zoals het tuchtrecht voor banken. In dit verband wordt wel verwezen naar het verschil in aard van de dienstverlening tussen verzekeraars en banken. Bij banken zouden bankmedewerkers meer (en intensiever) klantcontact hebben, zoals bij het geven van advies en bij bijzonder beheer, hetgeen een op individuele leest geschoeid tuchtecht zou rechtvaardigen.
Zowel voor tuchtrecht gericht op het individu als voor tuchtrecht gericht op de onderneming valt wat te zeggen. De gedachte achter het tuchtrecht voor de onderneming is dat fouten in de dienstverlening niet altijd eenduidig aan één of meer medewerkers van verzekeraars zijn toe te rekenen en het van belang wordt geacht het gedrag van verzekeraars (bedrijfsprocessen en bedrijfskeuzes) langs de meetlat te leggen van «zorgvuldig en integer» handelen.
Ik vind het voor het tuchtrecht voor verzekeraars bovenal van belang dat dit voldoet aan wettelijke waarborgen, zoals onafhankelijkheid, en dat het in staat is om normen en waarden die binnen de groep (behoren te) gelden te handhaven. Het tuchtrecht draagt zo bij aan de kwaliteit en integriteit van de sector en daarmee het vertrouwen bij het publiek.
Bent u het er mee eens dat het niet wenselijk is dat een advocaat die in dienst is van de verzekeraar wel persoonlijk aangesproken kan worden, maar wanneer je geholpen wordt door een hbo-geschoolde jurist of andere rechtshulpverlener van de verzekeraar alleen de maatschappij aangesproken kan worden via het tuchtrecht? Zou het niet beter zijn om het tuchtrecht, analoog aan het tuchtrecht bij de banken, ook voor individuen van toepassing te laten zijn in de verzekeringsbranche? Zo nee, waarom niet?
Voor (wettelijk gereglementeerde) vrije beroepsbeoefenaren, zoals advocaten, notarissen, accountants en medici, gelden specifieke beroepseisen die samenhangen met de aard van het beroep, ongeacht of deze al dan niet in loondienst opereren. Onderdeel hiervan zijn specifieke voor de beroepsbeoefenaar geldende gedragsregels en tuchtrecht. Bij dit tuchtrecht staat het handelen of nalaten van de individuele beroepsbeoefenaar in het kader van het uitgeoefende ambt of beroep centraal. Beroepsbeoefenaren hebben veelal een specifieke taak waarbij ze op persoonlijke titel (in plaats van uit naam van het bedrijf) en met veel discretionaire ruimte naar voren treden. Dit ligt anders voor medewerkers van een verzekeraar. Dit is een weinig homogene groep (met een grote verscheidenheid aan functies, werkzaamheden, en opleidingseisen) en ook nog eens beperkte discretionaire vrijheden. Zij opereren veelal als onderdeel van een totaalproces en treden bijvoorbeeld niet op persoonlijke titel in rechte op. Dit rechtvaardigt naar mijn oordeel een andere benadering. Het belangrijkste is dat een consument een tuchtklacht kan indienen over het handelen of optreden (door een medewerker) bij een verzekeraar, zonder zich daarbij te hoeven afvragen wie voor welk deel van het proces verantwoordelijk is.
Acht u het wenselijk dat op dit moment de bestaande Tuchtraad slechts waarschuwingen en berispingen kan geven, terwijl zwaardere sancties louter door het Verbond van Verzekeraars kunnen worden opgelegd? Zo ja, waarom acht u dit in lijn met de onafhankelijke tuchtrechtspraak zoals die in ons land geldt? Zo nee, bent u bereid met het instellen van wettelijk tuchtrecht ook te regelen dat de tuchtrechtspraak de bevoegdheid krijgt om het volledige palet aan sancties op te leggen en daarmee de zwaardere sancties dus uit de bevoegdheidssfeer van het Verbond weg te halen?
Begin 2021 is het tuchtrecht voor verzekeraars die zijn aangesloten bij het Verbond van Verzekeraars aangescherpt onder meer op het terrein van sancties. De Tuchtraad heeft de aanvullende bevoegdheid gekregen om rechtstreeks sancties en maatregelen op te leggen aan verzekeraars. Die sancties bestaan uit de verplichting tot het treffen van een passende maatregel, het geven van een waarschuwing of berisping en het besluit om de klacht al dan niet geanonimiseerd te publiceren. Het schorsen of royeren van een lid van het Verbond van Verzekeraars blijft aan het Verbond van Verzekeraars omdat deze sancties raken aan het lidmaatschap van het Verbond en dit bij uitstek aan de vereniging zelf is voorbehouden. Wel kan de Tuchtraad het Verbond van Verzekeraars adviseren tot schorsing of royement van een lid over te gaan. Met de invoering van de wettelijke verplichting voor verzekeraars om zich te onderwerpen aan tuchtrecht worden wettelijke waarborgen verbonden aan het tuchtrecht.
Hoe wilt u de onafhankelijkheid van de stichting Tuchtraad financiële dienstverlening waarborgen? Bent u het er mee eens dat het onwenselijk zou zijn om de huidige procedure voort te zetten, waarbij een beoogd nieuw bestuurslid eerst aan het Verbond voorgelegd wordt, dat vervolgens de benoeming daarvan kan beletten? Zo ja, hoe gaat u dit proces dan wel inrichten?
Begin 2021 hebben verzekeraars via het Verbond van Verzekeraars het tuchtrecht voor verzekeraars aangescherpt onder meer op het terrein van onafhankelijkheid. Zo is de Tuchtraad per 12 januari 2021 ondergebracht in een aparte stichting (Stichting Tuchtraad Verzekeraars) om haar onafhankelijkheid te onderstrepen. Het Verbond van Verzekeraars kan bestuursleden van de Stichting niet benoemen, ontslaan of schorsen; het Verbond van Verzekeraars heeft alleen een veto waar het de benoeming van de bestuursleden van de Stichting betreft. Dit staat los van de leden van de Tuchtraad. De Stichting benoemt de leden van de Tuchtraad. Van zeggenschap van het Verbond van Verzekeraars over de benoemingen van leden van de Tuchtraad en over beslissingen van de Tuchtraad is dan ook geen sprake. Ten aanzien van de staat van dienst van de leden van de Tuchtraad wordt in het in vraag 1 aangehaalde blog7 opgemerkt: «De tuchtraad heeft altijd bestaan en bestaat nog steeds uit zeer gekwalificeerde leden van de Hoge Raad en topadvocaten. Zij zullen de beslissingen over de aan hen voorgelegde zaken zeker adequaat en onafhankelijk nemen (...)».
In de Wft zal worden opgenomen dat verzekeraars onderworpen moeten zijn aan een tuchtrechtelijke regeling die voldoet aan bepaalde voorwaarden. Onderdeel van deze wettelijke voorwaarden is dat de toepassing en uitvoering van het tuchtrecht moet zijn opgedragen aan een onafhankelijke en deskundige externe instantie. Tuchtrecht staat of valt hiermee. Dit is immers van belang voor het vertrouwen van de consument en de samenleving in den brede in het (reinigende vermogen van het) tuchtrecht en daarmee in de verzekeraars en de verzekeringsbranche. Ook is dit van belang voor degenen die zijn onderworpen aan het tuchtrecht: zij moeten er op kunnen vertrouwen dat sectorspecifieke kennis aanwezig is zodat hun handelen of nalaten adequaat kan worden beoordeeld volgens de normen en waarden die in de verzekeringssector (behoren te) gelden. De Nederlandsche Bank (DNB) zal hier (risicogeoriënteerd) op toezien. Indien DNB oordeelt dat er geen sprake is van een (voldoende) onafhankelijke en deskundige organisatie, kan ze handhavend optreden, bijvoorbeeld door het opleggen van een last onder dwangsom of een boete. Het is niet aan mij om hierin te treden.
Hoe gaat u er voor zorgen dat verzekerden gewezen worden op hun recht een klacht in te kunnen dienen bij de nieuw op te richten wettelijke tuchtraad?
Ik acht het van belang dat consumenten op de hoogte zijn van het tuchtrecht van verzekeraars en de wijze waarop zij een tuchtklacht kunnen indienen. Ik heb voor deze kenbaarheid dan ook aandacht gevraagd bij het Verbond van Verzekeraars en roep verzekeraars op om de mogelijkheid tot het indienen van tuchtklachten voldoende kenbaar te maken in hun interne klachtenprocedure en op hun website. Ik zal dit nauwgezet volgen.
Het bericht ‘Onmacht Almere met paspoorten wekt irritatie bij Marechaussee’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Onmacht Almere met paspoorten wekt irritatie bij Marechaussee»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat precies de problemen zijn bij de gemeente Almere waardoor het voor langere tijd niet mogelijk is om reisdocumenten en uittreksels uit de Basisadministratie Personen te verstrekken? Zijn er meer gemeenten waar deze problemen spelen?
De gemeente Almere geeft aan dat het niet zo is dat het voor langere tijd niet mogelijk is geweest reisdocumenten en uittreksels BRP te verstrekken. Ondanks verruiming van de capaciteit en openingstijden is er een periode geweest waarin het niet meer mogelijk was om binnen de gebruikelijke termijn een afspraak te maken voor de aanvraag van een paspoort of identiteitskaart.
De gemeente Almere spreekt van minder capaciteit bij de balie gecombineerd met een toename van aanvragen:
Sinds wanneer spelen deze problemen en wanneer moeten de problemen verholpen zijn? Kunt u ook aangeven bij welke documenten er problemen spelen bij de gemeente Almere?
De problemen hebben met name in juni/juli gespeeld. De zomerpiek gaat in de loop van augustus/september weer voorbij waardoor de vraag naar dienstverlening zich normaliseert. Hoewel de omvang en de duur van de piek dit jaar wel minder voorspelbaar waren als gevolg van coronamaatregelen.
Dit jaar is er naast de bovengemiddeld grote toename van aanvragen van paspoorten en identiteitskaarten bij alle gemeenten ook sprake van een toename bij andere veel voorkomende producten en diensten, zoals huwelijken en naturalisaties.
Kunt u aangeven hoe het kan dat de gemeente Almere op haar website verwijst naar een wereldwijde storing bij Microsoft, maar alleen de gemeente Almere een algehele stop op het maken van nieuwe afspraken heeft?2
De gemeente Almere geeft aan dat de storing bij Microsoft een bijkomend probleem was, maar niet de oorzaak van een gebrek aan passende capaciteit. Elke gemeente beschikt over eigen ICT-systemen; daardoor kunnen softwareproblemen lokale gevolgen hebben. BZK heeft van enkele gemeenten een signaal ontvangen over Microsoft.
Kunt u aangeven wat de procedures zijn wanneer gemeenten kampen met problemen waardoor enige tijd geen reisdocumenten en/of uittreksels uit de Basisadministratie Personen kunnen worden verstrekt? Op welke wijze ondersteunt u gemeenten bij het volgen van deze procedures?
Er zijn geen specifieke procedures voorzien bij capaciteitsproblemen. Gemeenten worden geacht hun capaciteit passend op te schalen, indien de vraag groter is dan het aanbod. Dit kan door ruimere openingstijden of meer personeel aan de balie. Een duidelijke communicatie richting de burger over de wachttijden verlicht het proces ook. Er zijn wel speciale procedures bij calamiteiten. Het gaat dan over brand, overstroming, stroomstoringen etc. Elke gemeente dient zelf een calamiteitenplan op te stellen met daarin beschreven maatregelen om in geval van een calamiteit binnen 2x24 uur de dienstverlening te kunnen hervatten. De aanvraag en uitgifte van reisdocumenten moet binnen 4 dagen weer operationeel zijn. Maar dat zijn andersoortige situaties; capaciteitsproblemen vallen hier niet onder.
In veel gemeenten kan een uittreksel BRP volledig digitaal (via DigiD) aangevraagd worden. Dit voorkomt dat de burger naar het gemeentehuis moet komen voor een dergelijke aanvraag.
De Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) ondersteunt gemeenten op verschillende manieren:
Gebeurt het vaker dat gemeenten langere tijd niet in de gelegenheid zijn om reisdocumenten en/of uittreksels te verstrekken? Zo ja, hoevaak?
Het gebeurt zelden dat gemeenten over een langere periode niet in de gelegenheid zijn om reisdocumenten en/of uittreksels te verstrekken. Een recent voorbeeld is de gemeente Hof van Twente, recentelijk slachtoffer van gijzelprogrammatuur. Daardoor konden er ruim een week geen documenten verstrekt worden. Hier was sprake van een calamiteit.
Is er overleg gevoerd tussen de gemeente Almere, het Ministerie van BZK en de Marechaussee over hoe om te gaan met deze situatie? Zo ja, wat is er afgesproken? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Almere en de KMar hebben op 7 en 14 juli informeel ambtelijk overleg gevoerd. Het ging over het omgaan met de drukte. Tevens zijn er tips uitgewisseld over de communicatie richting het publiek ten aanzien van de situatie.
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor hun dienstverlening. Het Ministerie van BZK en de KMar kunnen beperkt helpen bij een capaciteitsgebrek. De gemeente Almere heeft zelf gekeken welke alternatieven zij haar burgers kan bieden en veronderstelde ten onrechte dat de aanvraag van een noodpaspoort bij de KMar een oplossing voor sommige gevallen zou zijn.
De KMar heeft hierna BZK geïnformeerd dat zij een reactie zal geven op de doorverwijzing van Almere voor aanvragen van noodpaspoorten bij de KMar. In het interview door Omroep Flevoland6 heeft de KMar uitgelegd dat zij niet de aanvragen kan overnemen, als een gemeente dit niet meer aan kan. Een noodpaspoort is slechts voor één reis en wordt alleen in zeer uitzonderlijke gevallen en onder strikte voorwaarden uitgegeven.
Uiteindelijk heeft de gemeente Almere op aangeven van BZK de verwijzing naar de KMar van de eigen website verwijderd. Tevens heeft de KMar, in samenspraak met BZK, de eigen informatievoorziening op rijksoverheid.nl geanalyseerd. Deze bleek niet voldoende duidelijk en is ook aangepast.
Hoeveel nooddocumenten heeft de Marechaussee tot nu toe verstrekt aan inwoners van de gemeente Almere?
Van 1 juli tot en met 15 juli 18.00 uur heeft de KMar op Schiphol 465 aanvragen gehonoreerd met een noodpaspoort waarvan 30 aanvragers uit de gemeente Almere kwamen. Ook zijn diverse aanvragen niet in behandeling genomen wegens het niet voldoen aan de gestelde eisen. Hiervan zijn geen cijfers aanwezig.
Hoe kan het dat de Marechaussee in het voornoemde artikel aangeeft dat zij bij het verstrekken van nooddocumenten een uittreksel uit de Basisregistratie Personen nodig heeft om de identiteit van een aanvrager vast te stellen en de gemeente Almere op haar website aangeeft dat zo’n uittreksel niet nodig is voor de aanvraag van een nooddocument bij de Marechaussee?
Er is inderdaad onduidelijk gecommuniceerd door de gemeente Almere over de procedure rondom het aanvragen en verstrekken van nooddocumenten. Voor het afgeven van een nooddocument is het noodzakelijk dat de identiteit en de nationaliteit van de persoon kunnen worden vastgesteld. De bewijslast hiervoor ligt bij de aanvrager. Dit kan op verschillende manieren gebeuren. Indien de aanvrager nog een identiteitsmiddel heeft (bijv. een verlopen paspoort of een identiteitskaart of een rijbewijs) kan de KMar via een vergelijking met de gegevens in de BRP de identiteit en nationaliteit van de aanvrager controleren. Zijn deze documenten niet aanwezig, dan is de aanvrager aangewezen op een uitdraai uit de paspoortadministratie van de eigen woongemeente.
De informatievoorziening op de website van Almere is aangepast. De informatievoorziening ten aanzien van de procedures bij de KMar op rijksoverheid.nl is verduidelijkt.
Zijn er andere mogelijkheden dan burgers doorverwijzen naar de Marechaussee om aan een (tijdelijke) reisdocument te komen? Zo ja, welke mogelijkheden zijn dit? Zo nee, acht u het verstandig om dit voor de toekomst wel te organiseren voor het geval dit soort situaties zich weer voordoen?
Er zijn geen andere mogelijkheden; een reisdocument kan alleen bij de eigen gemeente worden aangevraagd. Dit heeft te maken met de strikte eisen waaraan het aanvraagproces moet voldoen (onder andere de verschijningsplicht) om het nodige betrouwbaarheidsniveau te garanderen. Dit proces kan daardoor ook niet worden gedigitaliseerd.
Wanneer iemand kan aantonen met spoed een document nodig te hebben, kan een spoedaanvraag gedaan worden. Dit staat beschreven in de Paspoortuitvoeringsregeling art. 37. Een burger kan dan zo snel als mogelijk bij de balie van de eigen gemeente terecht om zo een aanvraag te doen. De gemeente Almere heeft ook deze zomer vrijwel steeds de spoedaanvraag kunnen behandelen.
Welke mogelijkheden zijn er voor burgers om (in geval van nood) via een andere weg alsnog spoedig een uittreksel uit de Basisadministratie Personen te verkrijgen?
Een uittreksel kan digitaal of in papieren vorm verkregen worden.
In normale omstandigheden kan een BRP-uittreksel direct aan de gemeentelijke balie verstrekt worden. BZK en NVVB adviseren gemeenten om in drukke periodes de niet-spoedeisende dienstverlening zoveel mogelijk digitaal uit te voeren, zodat er aan de balies meer ruimte ontstaat voor de spoedaanvragen.
Deelt u de mening dat het niet goed uit te leggen is dat precies in de zomervakantieperiode een grote gemeente voor een langere tijd niet in staat is om reisdocumenten en uittreksels uit de Basisadministratie Personen te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
In mijn opinie is dit zeker een ongewenste situatie. Burgers moeten te allen tijde de mogelijkheid hebben binnen redelijke termijn in bezit te komen van een reisdocument of uittreksel. Ambtelijk is dit aangegeven bij de gemeente Almere. De gemeente Almere geeft aan dat het niet zo is dat er gedurende langere tijd geen reisdocumenten en uittreksels BRP zijn uitgegeven/verstrekt.
Wat kunt u doen om gemeenten te ondersteunen bij het voorkomen van problemen bij het verstrekking van reisdocumenten en/of uittreksels uit de Basisadministratie Personen?
Voor het antwoord hierop verwijs ik naar vraag 5.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Kabinet biedt excuses aan voor oude transgenderwet' |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Lisa van Ginneken (D66), Jeanet van der Laan (D66), Barbara Kathmann (PvdA), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kan de regering met de Kamer delen waarom de tegemoetkomingsregeling nog niet bekend is gemaakt, ondanks eerdere toezeggingen dit voor 1 juli te doen? Wanneer wordt de regeling dan wel verwacht?1
In onze brief aan uw Kamer van 30 november 2020 hebben wij aangegeven dat de onverplichte tegemoetkomingsregeling voor de zomer van 2021 gepubliceerd zou worden. Het is gebleken dat de totstandkoming van de regeling en het voorbereiden van de uitvoering meer tijd vereisten dan op voorhand was ingeschat. Zoals ik uw Kamer ook per separate brief heb gemeld, is de regeling aangeboden voor publicatie in de Staatscourant, zodat vanaf 18 oktober 2021 kan worden gestart met de uitvoering.
Op welke wijze zijn het Transgender- en Interseksecollectief meegenomen in het proces dat leidde tot het kabinetsvoornemen van november 2020 waarin de excuses werden aangekondigd en een tegemoetkomingsregeling in het vooruitzicht werd gesteld?
Voorafgaand aan de brief van 30 november 2020 heeft het Transgender- en Interseksecollectief2 (hierna: het Collectief) tijdens een overleg in juni 2020 de aansprakelijkstelling en de persoonlijke verhalen die daarachter schuil gaan mondeling toegelicht. Tijdens dit overleg is door de Staat ingegaan op de juridische weging van de aansprakelijkstelling. Daarna is er voor de besluitvorming over de brief in de ministerraad een ontmoeting geweest met een kleine afvaardiging van het Collectief. Kort voor verzending van de brief aan uw Kamer is in een bijeenkomst met het Collectief namens de Staat excuses gemaakt voor het aangedane leed en de verdere inhoud van het kabinetsstandspunt toegelicht. In reactie op het kabinetsstandpunt heeft het Collectief aangegeven zich onvoldoende betrokken te hebben gevoeld in het proces van de totstandkoming van de kabinetsreactie. Dat trekken wij ons zeer aan en daar hebben wij lessen voor het vervolg uit getrokken.
Over de vormgeving van de erkenning en excuses hebben constructieve besprekingen met het Collectief plaatsgevonden. De (contouren van de) tegemoetkomingsregeling is ook meerdere keren met het Collectief besproken. Met inachtneming van de door het Kabinet gestelde kaders van 30 november heeft het Collectief inbreng geleverd. Deze inbreng is zeer waardevol gebleken bij het vormgeven van de regeling en heeft op onderdelen geleid tot aanscherpingen. In aanloop naar én tijdens de uitvoering van regeling hechten wij sterk aan het voortzetten van de afstemming en samenwerking met het Collectief. Op die manier kunnen wij gezamenlijk inzetten op zaken als het vergroten van de bekendheid van de regeling, het opstellen van het aanvraagformulier en het signaleren van potentiele knelpunten gedurende de uitvoering van de regeling.
Op welke wijze zijn het Transgender- en Interseksecollectief meegenomen in de uitwerking van de tegemoetkomingsregeling?
Zie antwoord vraag 2.
Kan de regering het bedrag van € 5.000 voor de hoogte van de tegemoetkoming toelichten en hierbij specificeren waarom voor de hoogte van het bedrag de tegemoetkomingsregeling voor misstanden in de Jeugdzorg als norm is genomen en niet het (viervoudige) bedrag wat in Zweden is toegekend aan benadeelden van vergelijkbare transgenderwetgeving waar aldaar in 2018 excuses voor is gemaakt?
We hebben kennisgenomen van de hoogte van de tegemoetkoming in de Zweedse regeling. Deze regeling is met name als een inspiratiebron gebruikt voor een zorgvuldige inrichting en uitvoering van de Nederlandse tegemoetkomingsregeling. Wij hebben bij het bepalen van de hoogte aansluiting gezocht bij een eerder in Nederland toegekende onverplichte tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg. Ook voor de onverplichte tegemoetkoming aan Dutchbat III-veteranen is gekozen voor het bedrag van € 5.000. We realiseren ons dat de hoogte van een onverplichte tegemoetkoming nooit in verhouding kan staan tot het aangedane leed. Datzelfde geldt voor het maken van excuses.
Is de regering bereid de definitieve tegemoetkomingsregeling aan de Tweede Kamer voor te leggen, alvorens tot uitvoering hiervan over te gaan?
In de Kamerbrief van 30 november 2020 hebben wij de kaders van de regeling voor u geschetst. In de afgelopen maanden hebben wij de regeling binnen deze kaders nader uitgewerkt. De definitieve tegemoetkomingsregeling wordt, zoals ik uw Kamer ook per separate brief heb gemeld, op korte termijn gepubliceerd in de Staatscourant. Hiermee krijgen gedupeerden duidelijkheid over de precieze inhoud en reikwijdte van de regeling. Wij hechten er sterk aan om deze duidelijkheid aan betrokkenen te verschaffen. De uitvoering van de regeling start per 18 oktober 2021. Vanaf dat moment kunnen gedupeerden een aanvraag indienen bij uitvoerende instantie Dienst Uitvoering Subsidies-Instellingen (DUS-I). De Publicatie is tevens het startsein voor DUS-I om de aankomende periode, in overleg met onder andere het Collectief te werken aan de laatste voorbereidende activiteiten. De communicatie, het vergroten van de bekendheid van de regeling en het opstellen van het aanvraagformulier zijn hier belangrijke onderdelen van.
Is de regering bereid deze vragen vóór 1 september te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Lerarentekort alleen maar groter door coronamiljarden’ |
|
René Peters (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Miljarden voor onderwijs: Lerarentekort wordt er alleen maar groter door»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Kunt u aangeven op hoeveel scholen er sprake is van oplopende lerarentekorten en hoe vaak wordt gekozen voor vierdaagse schoolweken en digitaal les? Gaat het hierbij vooral om basisonderwijs of ook om voortgezet onderwijs en wat is de verdeling onderling?
Scholen in het primair onderwijs hebben ruimte om maximaal zeven weken per jaar een vierdaagse schoolweek in te roosteren. In het voortgezet onderwijs gaat veelal om uitval een vak (lesuur) en leidt dit niet tot een vierdaagse schoolweek of digitaal les. In het najaar ontvangt u de meest recente cijfers over onderwijsarbeidsmarkt. Het aantal scholen dat een vierdaagse schoolweek of digitaal les inzet als noodmaatregel maakt daar geen onderdeel van uit.
Kunt u bevestigen dat scholen vooral op papier geld hebben uitgegeven aan extra vacatures, maar deze niet (allemaal) kunnen opvullen? Gaat het hierbij om scholen die ervoor hebben gekozen om vooral in te zetten op extra personeel of gaat het ook om scholen die een mix van maatregelen hebben gekozen uit de zogenaamde menukaart om de achterstanden weg te werken?
De scholen starten in het nieuwe schooljaar met hun programma’s om de corona-gerelateerde vertragingen te herstellen. De periode tot de zomer hebben scholen gebruikt om op basis van de schoolscan en de menukaart met het team te bepalen welke maatregelen zij na de zomer willen inzetten. Gezien de krappe arbeidsmarkt is het opvullen van de vacatures inderdaad een uitdaging. Scholen krijgen vanuit het Nationaal Programma Onderwijs (hierna: Nationaal Programma) handvatten om ze hierbij te ondersteunen en er is ruimte om maatregelen te kiezen die passen bij hun situatie. Scholen die te maken hebben met tekorten zullen mogelijk andere maatregelen kiezen dan scholen die daar geen last van hebben. Tegelijkertijd vragen veel interventies op de menukaart geen extra leraren, dat is wel het geval bij klassenverkleining. De overige maatregelen op de menukaart zijn in te vullen door het eigen personeel met mogelijk extra training, of door bijvoorbeeld vakkrachten, onderwijsassistenten en ander personeel.
Kunt u bevestigen dat deze problemen vooral op scholen met een moeilijker leerlingenpopulatie speelt, zoals scholen in achterstandswijken en het speciaal onderwijs? Zo ja, komt dit doordat leraren nu vanwege de krappe arbeidsmarkt ook vaker ervoor kiezen om zich als zzp-er te laten inhuren en kieskeuriger zijn waar ze werken, of spelen er ook andere factoren mee, zoals minder uren kunnen werken voor hetzelde salaris?
In de onlangs verstuurde Kamerbrief heb ik u gemeld dat we bij de uitvraag naar de actuele tekorten in de G5 zien, dat doorgaans op scholen met veel leerlingen met risico op onderwijsachterstanden, en dus een complexe leerlingenpopulatie, de tekorten groter zijn.2 Daarom ondersteun ik in het Nationaal Programma scholen met extra uitdagingen, waar het lerarentekort doorgaans groter zijn. Deze scholen krijgen ook extra geld om het personeel extra te belonen met een arbeidsmarkttoelage. Hiervoor is € 375 mln. vrijgemaakt. Door de krapte op de arbeidsmarkt kunnen leraren vaker kiezen bij welke school zij willen werken. Bij het maken van de keuze op een bepaalde school te gaan werken en in welke contractvorm- en omvang spelen voor leraren meerdere factoren mee. Een school dichter bij huis, het concept van de school en kenmerken van de leerlingenpopulatie zijn een paar van die factoren.
Kunt u aangeven in hoeverre deze beweging ook al zichtbaar was na de salarisverhogingen onder Rutte-III, doordat leraren voor hetzelde werk minder uren konden gaan werken en ook kieskeuriger werden waar ze gingen werken? Zo ja, waarom is met dit effect geen rekening gehouden bij de besteding van het Nationaal Programma Onderwijs?
Zoals in het vorige antwoord staat, hebben leraren door de krapte op de arbeidsmarkt meer te kiezen waar het gaat om de school waar zij willen werken. Ook de keuze om minder te gaan werken, al dan niet door een salarisverhoging is een individuele keuze van leraren. Scholen en besturen stimuleren leraren juist ook om (tijdelijk) meer uren te gaan werken om zo tekorten aan te pakken.
Deelt u de mening dat de inzet op alleen meer personeel, niet gaat zorgen voor het wegwerken van achterstanden in het onderwijs, ook omdat het gaat om incidentele gelden? Deelt u de mening dat eveneens ingezet moet worden op betere scholing van het eigen personeel en andere interventies uit de menukaart die ook zonder extra personeel of minder extra personeel uitgevoerd kunnen worden?
Net als u ben ik van mening dat alleen meer personeel niet zorgt voor het inhalen van achterstanden. Juist daarom werken we met een menukaart met effectieve maatregelen en hebben scholen de ruimte om die maatregelen te kiezen die het beste aansluiten bij hun specifieke situatie. Op schoolniveau kan namelijk, door de teams, worden gekozen hoe de middelen worden ingezet (conform de huidige werkdruksystematiek). Het Nationaal Programma biedt ook de ruimte om te investeren in scholing van personeel.
Bent u bereid om samen met het onderwijsveld te bekijken hoe deze negatieve effecten van de coronamiljarden kunnen worden opgevangen om het verder oplopen van achterstanden op de scholen in het algemeen, en de achterstandscholen en speciaal onderwijs in het bijzonder, tegen te gaan? Bent u bereid om te bekijken hoe banen op deze scholen aantrekkelijker gemaakt kunnen worden, zittend personeel verleid kan worden meer uren te gaan werken en meer ingezet kan worden op andere maatregelen van de menukaart die samen met andere scholen vormgegeven kunnen worden? Bent u bereid te bekijken hoe met specifieke scholing van docenten de achterstanden het beste kunnen worden ingelopen? Zo nee, waarom niet?
Met de mix van maatregelen op de menukaart bied ik ruimte aan scholen om maatregelen te nemen die het beste aansluiten bij hun situatie. Scholen gaan na de zomervakantie starten met de uitvoering van hun plannen. Om te stimuleren dat leraren op deze scholen blijven werken, kunnen scholen door middel met de al eerder genoemde arbeidsmarkttoelage het personeel extra belonen. Daarnaast zie ik dat schoolbesturen het personeel stimuleert om meer te gaan werken. Ik monitor het Nationaal Programma en kan hierop eventueel op bijsturen. Het is aan scholen om samen met hun personeel te bespreken welke maatregelen het beste aansluiten om de achterstanden te herstellen, en welke scholing daarvoor eventueel nodig is. Hier is ruimte voor binnen het Nationaal Programma.
Bent u tevens bereid het bovenstaande punt mee te nemen in het tussentijdse monitoring-moment van begin volgend jaar?
Ik monitor de aanpak van de tekorten en het Nationaal Programma breed en zal u hier ook over informeren.
Wat is uw oordeel over het feit dat patiënten soms zonder medische noodzaak moeten wisselen naar een andere dosering van de medicatie, waardoor zij meer moeten bijbetalen voor dezelfde hoeveelheid werkzame stof?1
Er kunnen verschillende oorzaken zijn waarom patiënten moeten wisselen naar een andere dosering van de medicatie zonder dat hier een medische reden voor is. Dit kan betekenen dat patiënten dan met een (hogere) bijbetaling te maken krijgen. Deze situatie kan ontstaan als gevolg van een landelijk tekort aan de bijbetalingsvrije optie. Het kabinet vindt dit een onwenselijke situatie en heeft aan uw Kamer aangekondigd dit op te willen lossen als onderdeel van een modernisering van het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS).2
Het kan ook voorkomen dat als gevolg van het inkoopbeleid van apothekers patiënten moeten wisselen naar een andere dosering, waardoor de patiënt te maken kan krijgen met een (hogere) bijbetaling. Dit kan worden voorkomen als arts en apotheker in overleg met de patiënt een middel of een dosering kiezen zonder bijbetaling, of met een zo laag mogelijke bijbetaling.
Hoe vaak komt het voor dat patiënten te maken krijgen met hogere bijbetalingen als gevolg van een andere dosering van de medicatie, terwijl de voorgeschreven hoeveelheid werkzame stof hetzelfde blijft?
Ik weet niet hoe vaak dit voorkomt. Binnen de systematiek van het GVS kan het voorkomen dat er op geneesmiddelen bijbetalingen ontstaan. Het GVS stelt namelijk vergoedingslimieten gebaseerd op prijzen van producten die onderling vervangbaar met elkaar zijn. Hiermee stimuleert VWS prijsconcurrentie tussen fabrikanten. Als een fabrikant een prijs vraagt die hoger is dan de vergoedingslimiet, geldt er een bijbetaling voor de patiënt. Het is dan aan arts en apotheker om in overleg met de patiënt een middel of een dosering te kiezen zonder bijbetaling, of met een zo laag mogelijke bijbetaling.
Komt dit ook voor bij medicijnen waar hoge bijbetalingen voor gelden?
Het is niet uitgesloten dat dit ook bij geneesmiddelen met hoge bijbetalingen voorkomt, maar ik heb hier geen zicht op. Ik wil graag herhalen dat het in eerste instantie aan fabrikanten is om bijbetalingen voor patiënten te voorkomen door hun prijzen te matigen. Anders kunnen arts en apotheker in overleg met de patiënt waar mogelijk kiezen voor een middel zonder bijbetaling of met een zo laag mogelijke bijbetaling. In dit verband is het relevant te melden dat de eigen bijdragen aan geneesmiddelen tot en met dit kalenderjaar gemaximeerd zijn op € 250 per patiënt per jaar. Uw Kamer heeft op 8 juli 2021 een motie van het lid Ellemeet c.s. aangenomen, die het kabinet verzoekt deze maximering te verlengen tot 1 januari 2023.3 Ik zal uitvoering geven aan deze motie en de Regeling zorgverzekering daartoe wijzigen en publiceren in de Staatscourant.
Wat is de oorzaak van het feit dat patiënten soms een andere dosering meekrijgen bij de apotheek, zonder dat hier een medische noodzaak voor is?
Specifieke patiëntkenmerken (zoals het lichaamsgewicht), het ontstaan van een landelijk tekort aan een bepaalde dosering of het inkoopbeleid van apothekers zijn oorzaken waarom patiënten soms een andere dosering meekrijgen bij de apotheek.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat patiënten voor hetzelfde medicijn in vergelijkbare gevallen verschillende bedragen moeten bijbetalen?
Het GVS stimuleert arts en apotheker om in overleg met de patiënt een geneesmiddel of een dosering te kiezen zonder bijbetaling, of met een zo laag mogelijke bijbetaling. Als het om medisch-inhoudelijke redenen niet verantwoord is of als sprake is van een landelijk tekort kan hiervan worden afgeweken. Hiermee wordt zoveel mogelijk voorkomen dat patiënten voor hetzelfde geneesmiddel in vergelijkbare gevallen verschillende bijdragen moeten betalen.
Wat zijn volgens u de mogelijkheden om dit te voorkomen?
Het is aan arts en apotheker om in overleg met de patiënt een geneesmiddel of sterkte te kiezen zonder bijbetaling, of met een zo laag mogelijke bijbetaling. Het kan voorkomen dat patiënten een geneesmiddel met een bijbetaling moeten gebruiken, omdat er een landelijk tekort is aan de bijbetalingsvrije optie. Het kabinet vindt dit een onwenselijke situatie en heeft aan uw Kamer aangekondigd dit op te willen lossen als onderdeel van een modernisering van het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS).4
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat mensen bij moeten betalen voor medicijnen die ze nodig hebben om gezond te blijven?
Ik vind dat het in eerste instantie aan de fabrikant is om bijbetalingen voor patiënten te voorkomen. Het GVS is ontworpen om fabrikanten te stimuleren om een geneesmiddel aan te bieden voor een prijs die onder of op de vergoedingslimiet ligt. Bijbetalingen ontstaan immers alleen als de fabrikant een prijs vraagt die hoger is dan de vergoedingslimiet. Dit stimuleert prijsconcurrentie tussen fabrikanten en matigt daarmee de prijzen van geneesmiddelen. Het GVS stimuleert vervolgens artsen en patiënten om een doelmatig geneesmiddel zonder bijbetaling te kiezen. Met het oog op de houdbaarheid van de zorguitgaven, vindt het kabinet deze stimulans tot doelmatigheid belangrijk en daarmee dus ook wenselijk. De eventuele bijbetalingen zijn gemaximeerd tot € 250 euro per patiënt per jaar, omdat het kabinet de stapeling van zorgkosten wil beperken voor mensen die veel zorg nodig hebben.
Bent u het ermee oneens dat het oneerlijk is dat mensen die een operatie moeten ondergaan – met uitzondering van het eigen risico – niet hoeven bij te betalen terwijl dit bij een aantal geneesmiddelen dat in het pakket zit wel het geval is?
Nee, ik vind het niet oneerlijk. Iedereen in Nederland heeft toegang tot kwalitatief goede zorg tegen een betaalbare prijs. Daar betalen we allemaal aan mee via belastingen, premies en eigen betalingen. De financiering van de zorg is in hoge mate gebaseerd op solidariteit: als je gezond bent, betaal je mee voor wie ziek is; als je jong bent, betaal je mee voor ouderen; en als je veel verdient, betaal je mee voor mensen met lage inkomens. Juist om het draagvlak voor die solidariteit te bewaren, is gekozen voor een systeem van eigen bijdragen en het eigen risico. Zowel bij een operatie als bij het gebruik van geneesmiddelen geldt het eigen risico. Alleen als de fabrikant het geneesmiddel boven de vergoedingslimiet prijst, hebben patiënten daarnaast ook te maken met een bijbetaling. Deze bijbetaling is dan wel gemaximeerd op € 250 per patiënt per jaar, om de stapeling van zorgkosten voor mensen die veel zorg nodig hebben te beperken.
Op 5 juli 2021 heeft de toenmalige Minister voor MZS de monitor maximering eigen bijdragen geneesmiddelen 2020 naar de Tweede Kamer gestuurd.5 Daarin is te lezen dat in 2020 twaalf miljoen mensen één of meerdere extramurale geneesmiddelen uit het GVS gebruikten en dat de kosten daarvan € 2,4 miljard bedroegen. In 2020 betaalden twee miljoen mensen in totaal bijna € 66 miljoen bij voor hun geneesmiddelen. Voor driekwart van hen was de totale bijbetaling in dat jaar maximaal € 10.
Waarom worden medisch noodzakelijke geneesmiddelen niet gewoon vergoed?
Het doel van het stellen van vergoedingslimieten en de eigen bijdrage is om de betaalbaarheid en doelmatigheid van onze zorg te bevorderen. Het GVS is zo ontworpen dat fabrikanten worden gestimuleerd om een geneesmiddel aan te bieden zonder dat er een bijbetaling ontstaat voor de patiënt. Het systeem stimuleert immers, door het stellen van vergoedingslimieten voor onderling vervangbare geneesmiddelen, concurrentie tussen fabrikanten. Ook stimuleert het systeem artsen om in overleg met de apotheker en patiënt te kiezen voor een geneesmiddel zonder bijbetaling.
De consequentie van dit ontwerp is dat patiënten die gebruik maken van een geneesmiddel met een prijs boven het vergoedingslimiet hiervoor een eigen bijdrage betalen. Deze bijbetalingen zijn wel gemaximeerd op € 250 per patiënt per jaar.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Verkeerd afleveren van patiënten bij ziekenhuizen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Veel zwaargewonden in verkeerde ziekenhuis afgeleverd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de levenskostende situatie, waarbij één op de drie mensen die bij een ongeluk zwaargewond raakt en niet in het juiste ziekenhuis terechtkomt, volstrekt onaanvaardbaar is? Zo ja, wat gaat u doen om dit zo snel mogelijk te verbeteren? Kunt u hierbij een toelichting geven?
Uit de praktijk en literatuuronderzoek is gebleken dat het herstel en de overleving van patiënten uit de (kleine) groep van multi-traumapatiënten beter is, als deze worden opgevangen in speciaal hiervoor ingerichte ziekenhuizen. Dit is destijds mede de reden geweest voor het inrichten van de elf traumacentra in Nederland. Deze centra hebben de opdracht gekregen op de traumazorg te leveren, coördineren en verbeteren.
Op tal van fronten wordt gewerkt aan verbetering van de traumazorg. In de (acute) zorg wordt gewerkt met triage protocollen. Op traumapatiënten is onder andere het Landelijk Protocol Ambulancezorg van toepassing. Dit protocol vormt een leidraad vormt voor de beoordeling van de patiënt. Met behulp van dit protocol beoordelen de centralisten de situatie van patiënten zo goed mogelijk. Helaas is er geen garantie dat de patiënt direct op de juiste plaats terecht komt. De ernst van het letsel kan vaak pas in een later stadium worden bepaald. De instabiliteit van de patiënt, de afstand en de rijtijd naar een traumacentrum of de capaciteit van het traumacentrum of de ambulancedienst bij grootschalige incidenten kunnen een rol spelen bij de keuze om de patiënt naar een bepaald ziekenhuis te brengen. Dit is een probleem dat wereldwijd gezien wordt en niet uniek is voor Nederland. Sinds enkele jaren is er veel onderzoek gedaan om te achterhalen waar de knelpunten zitten en hoe de zorg verbeterd kan worden.
In tal van onderzoeken wordt gekeken naar de specifieke kenmerken die aanwijzingen zouden kunnen bevatten voor verborgen ernstig letsel. Er wordt veel gedaan aan scholing. Zo wordt in alle trauma regio’s op zogenaamde keten avonden structureel onderwijs gegeven aan betrokken zorgverleners over tal van onderwerpen, waaronder optimalisering van de triage.
Daarnaast is er een app in ontwikkeling die het proces van triage ter plaatse van het ongeval moet ondersteunen. Inmiddels wordt, ondersteund door een ZonMW subsidie, deze app in een aantal ambulanceregio’s geëvalueerd en worden de resultaten op korte termijn verwacht.
In het Kwaliteitskader Ambulancezorg is een nog verder te ontwikkelen signaal opgenomen «multitraumapatiënten naar de juiste zorgplek». Meten, evalueren en verbeteren staat hierbij centraal. Informatie uitwisseling tussen ketenpartners is hiervoor van belang, bijvoorbeeld inzicht in actueel beschikbare capaciteit, maar ook terugkoppeling vanuit het ziekenhuis naar de ambulancedienst. Voor dit laatste biedt de Wet ambulancezorgvoorzieningen een wettelijke basis. In het kader van het programma «Met spoed beschikbaar» wordt gewerkt aan de uitwisseling van gegevens binnen de spoedeisende zorg. Ook wordt de registratie van tijdsgerelateerde aandoeningen (waaronder multi-trauma) verbeterd. Over deze en andere acties uit het Actieplan Ambulancezorg zult u in het najaar worden geïnformeerd.
VWS zal met het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ, dit netwerk coördineert landelijk de traumazorg), de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Ambulancezorg Nederland (AZN) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) bespreken welke verdere verbeteringen zij zullen gaan aanbrengen in de zorg voor traumapatiënten.
Bent u bekend met het feit dat in 1999 besloten is om nodeloze sterfte tegen te gaan, door ernstige ongevalspatiënten naar gespecialiseerde ziekenhuizen, de traumacentra, te sturen? Waarom is dit anno 2021 in een welvarend land als Nederland nog steeds niet goed geregeld? Kunt u hierbij een toelichting geven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat slechts vier van de elf traumacentra voldoen aan de norm van 240 traumapatiënten die zij per jaar horen te behandelen om daar goed geoefend in te zijn? Wat gaat u doen om dat snel te verbeteren? Kunt u hierbij een toelichting geven?
In 2019 voldeden 6 traumacentra aan de norm van minimaal 240 traumapatiënten2. Het beleid is erop gericht om 90% van de zwaargewonde patiënten te behandelen in een traumacentrum. Als deze 90% wordt gehaald, kan ook de behandelnorm van 240 patiënten per traumacentrum gehaald worden. Zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 2 zal VWS met LNAZ, NVZ, AZN en ZN bespreken hoe zij de zorg voor traumapatiënten verder gaan verbeteren.
De Nederlandse houding t.o.v. China. |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Wat betekenen de sterke aanwijzingen, die recent ook breed in de gevestigde media zijn aangehaald, dat COVID-19 mogelijk toch niet op natuurlijke wijze is ontstaan, maar zijn oorsprong vindt in een Chinees laboratorium1, voor de Nederlandse houding ten opzichte van China?
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft een brede internationale onderzoeksmissie opgezet naar de oorsprong van het SARS-CoV-2 virus. In dat onderzoek zijn geen aanwijzingen aangetroffen die duiden op een onnatuurlijke oorsprong in een Chinees laboratorium. De WHO is bezig de tweede fase van deze onderzoeksmissie op te zetten. Nederland dringt hierbij aan op een snelle voortzetting van het onderzoek, omdat sporen van de allereerste transmissie naar de mens met de tijd kunnen vervagen. Nederland is van mening dat alle landen, inclusief China, medewerking moeten verlenen aan dit onderzoek.
Bent u na het onderzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) naar het ontstaan van COVID-19, gepubliceerd op 30 maart 2021, dat meer vragen dan antwoorden opleverde, bereid een onafhankelijk Nederlands onderzoek in te stellen naar de oorsprong van COVID-19? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft er samen met andere Europese landen op aangedrongen dat, hoewel de eerste fase van het oorsprongsonderzoek een goede eerste stap was, meer onderzoek nodig is om de bron van het SARS-CoV2 in beeld te krijgen. Nederland blijft nauw betrokken bij de opzet van het onafhankelijke vervolgonderzoek dat door de WHO gecoördineerd wordt. Omdat het oorsprongsonderzoek van belang is voor de hele wereld, is het cruciaal dat een internationale coalitie van experts dit onderzoek uitvoert, en er niet een verscheidenheid aan nationale initiatieven wordt opgezet.
Bent u bereid om namens de Nederlandse bevolking de economische en maatschappelijke kosten van de coronacrisis op China te verhalen, indien wordt bewezen dat COVID-19 uit een Chinees laboratorium komt?
Het is vooral van belang ons beter te wapenen tegen toekomstige pandemieën en onder andere investeren in het in een zo vroeg mogelijk stadium opsporen van transmissies van virussen naar de mens en tussen mensen. Daarom hecht het kabinet zoveel waarde aan meer onderzoek naar de bron van het SARS-CoV2. Dit onderzoek wordt niet vergemakkelijkt door speculaties over de schuldvraag.
Had Nederland al een plan voor een crisisrespons op een mogelijke uitbraak van een pandemie? Zo ja, waarom is dit plan terzijde geschoven ten gunste van lockdowns naar Chinees model? Zo nee, waarom niet?
In Nederland bestaan bij het Landelijk Coördinatiecentrum Infectieziekten (LCI/RIVM) een groot aantal draaiboeken en richtlijnen voor uitbraken van infectieziekten, waaronder ook pandemische infectieziekten zoals influenza (waaronder aviaire influenza), Ebola en SARS, en inmiddels ook SARS-CoV-2.2 Bij een landelijke uitbraak van infectieziekten kan het Outbreak Management Team (OMT) bij elkaar geroepen worden. Het OMT adviseert dan over de bestrijding van uitbraken, en afhankelijk van de toepasbaarheid van aanwezige draaiboeken of ervaringen met de ziekteverwekker, kan gebruik worden gemaakt van de al aanwezige expertise voor het opstellen van aanvullende maatregelen. Bij een pandemie met een nieuwe infectieziekte, waarbij nog geen pasklaar draaiboek voorhanden is, kan het zijn dat nieuwe maatregelen getroffen moeten worden, zoals vorig jaar bij COVID-19 is gebeurd.
Is de Chinese overheid om advies gevraagd of heeft het op eigen initiatief advies gegeven over het implementeren van lockdowns om virusverspreiding tegen te gaan? Zo ja, in welke vorm is dit advies gevraagd en/of gegeven, is het advies gedocumenteerd en hoe luidde het advies?
De Chinese overheid is niet om advies gevraagd over het implementeren van lockdowns.
Wat vindt u van de uitspraak van de gezaghebbende Britse epidemioloog Neil Ferguson met betrekking tot lockdowns in China en Europa: «It’s a communist one party state, we said. We couldn’t get away with it in Europe, we thought… and then Italy did it. And we realised we could», waarin hij bevestigt hoezeer hij gelooft dat het imiteren van China's lockdownbeleid begin 2020 de parameters heeft veranderd van wat Westerse samenlevingen aanvaardbaar achten?2
Er bestaan veel historische voorbeelden van zwaarwegende maatregelen waarbij de bewegingsvrijheid van burgers beperkt werd om de impact van een infectieziekte te minimaliseren en de volksgezondheid zo optimaal mogelijk te beschermen.
Bent u op de hoogte van het bericht door Reuters op 5 augustus «Special Report: COVID opens new doors for China's gene giant»3 waarin gerapporteerd wordt dat het Chinese genomicabedrijf BGI Group gebruikmaakt van het momentum dat door de pandemie is gecreëerd om zijn invloed wereldwijd uit te breiden? Bent u ervan op de hoogte dat de BGI Group binnen zes maanden na de uitbraak van de «pandemie» naar eigen zeggen 35 miljoen COVID-19-sneltestkits heeft verkocht aan 180 landen en 58 laboratoria heeft gebouwd in 18 landen en zowel in wetenschappelijke tijdschriften als online internationale gezondheidsonderzoekers oproept om virusgegevens die met zijn apparatuur zijn gegenereerd, alsmede patiëntenmonsters die positief zijn bevonden voor COVID-19, op te sturen om openbaar te maken via China's door de overheid gefinancierde China National GeneBank?
Ja.
Heeft Nederland COVID-19-testkits van de BGI Group aangeschaft, zijn er labs door de BGI Group in Nederland opgezet, of wordt apparatuur van dit bedrijf in Nederland gebruikt voor COVID-19-onderzoek? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel testkits zijn gekocht en hoeveel laboratoria zijn gebouwd of welke apparatuur bij welke instellingen of instituten gebruikt wordt?
Er zijn in Nederland geen laboratoria opgezet door BGI Group. Het RIVM heeft geen testkits of apparatuur van de BGI Group ingezet in Nederland ten behoeve van de diagnostiek. Wel zijn er in totaal 4 BGI testkits besteld om te gebruiken in een vergelijkingstest met een 10-tal verschillende leveranciers. Daarna is er geen vervolgonderzoek gedaan met deze kits en ze zijn ook niet gebruikt in de diagnostiek.
Kunt u uitsluiten dat patiëntenmonsters van Nederlandse burgers met de BGI Group of de China National GeneBank zijn gedeeld? Zo ja, hoe kunt u dit bevestigen? Zo nee, waarom niet en wat vindt u ervan dat medische gegevens van Nederlandse burgers mogelijk met de Chinese overheid gedeeld zijn?
Herleidbare gegevens over patiënten worden niet vrijgegeven, en patiëntenmonsters zijn niet gedeeld. Wel kan in bepaalde gevallen klinische informatie, vrij van herleidbare patiëntengegevens, gedeeld worden met publiek toegankelijke internationale databases. Hiervoor worden doorgaans databanken gebruikt in Europa of de VS.
Was op het moment dat Marion Koopmans werd aangesteld als lid van het Outbreak Management Team (OMT) bekend dat zij in het verleden heeft gewerkt voor het Guangdong Provincial Center for Disease Control and Prevention4, een Chinese tegenhanger van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)? Zo ja, waarom was dit geen bezwaar om haar aan te stellen? Zo nee, hoe heeft deze cruciale informatie niet de mensen kunnen bereiken die gingen over haar aanstelling?
De professionele geschiedenis van professor Koopmans was bekend. Leden van het OMT worden aangesteld op hun vakinhoudelijke kennis, expertise en wetenschappelijke onafhankelijkheid, en het strekt tot aanbeveling als wetenschappers een breed internationaal netwerk hebben.
Zijn er nog meer mensen die sleutelposities innemen bij het RIVM, of op een andere manier invloed uitoefenen op het Nederlandse coronabeleid, die in het verleden voor de Chinese overheid en/of het Chinese bedrijfsleven hebben gewerkt of dat nog steeds doen? Zo ja, wie? Zo nee, hoe sluit u dit uit?
Ook voor andere medewerkers bij het RIVM geldt dat zij zijn aangesteld op basis van hun vakinhoudelijke kennis, ervaring en wetenschappelijke onafhankelijkheid. Voor zover bekend bij het RIVM zijn er geen medewerkers op sleutelposities die in het verleden voor de Chinese overheid hebben gewerkt of dat nu doen. Bovendien strekt voor medewerkers een breed internationaal netwerk tot de aanbeveling. Daarnaast worden de ambtenaren op het gebied van integriteit geleid door regels, gedragscodes, en de eed of gelofte die ambtenaren hierover afleggen. Voor vertrouwensfuncties bij de RIVM geldt bovendien, net als bij vertrouwensfuncties elders binnen de rijksoverheid, dat de betreffende ambtenaren altijd een veiligheidsonderzoek ondergaan.
Hoe onafhankelijk acht u mensen die op de loonlijst hebben gestaan van buitenlandse overheden?
Iedere ambtenaar legt een eed of belofte af in het kader van een integere functievervulling. Ambtenaren zweren of beloven onder meer trouw te zijn aan de Koning en de Grondwet en alle overige wetten van ons land te zullen eerbiedigen. Voor vertrouwensfuncties geldt bovendien dat de betreffende ambtenaren een veiligheidsonderzoek dienen te ondergaan.
Wat vindt u ervan dat de directeur-generaal van de WHO, Tedros Adhanom Ghebreyesus – wiens verkiezing tot directeur-generaal van de WHO werd gesteund door China – zich lovend heeft uitgelaten over China wegens «het stellen van een nieuwe norm voor het beheersen van uitbraken» en dat hij de top van het land prees voor hun «openheid om informatie te delen» met de WHO en andere landen?5 Bent u het eens met zijn uitspraken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Directeur-General Tedros Ghebreyesus heeft zich eerder zowel lovend uitgelaten over de snelle Chinese respons bij de eerste signalen van de SARS-CoV-2 uitbraak in 2020, alsook kritische standpunten ten aanzien van China ingenomen.
Maakt u zich zorgen over de groeiende invloed van China in de WHO? Zo ja, welke zorgen zijn dit? Zo nee, hoe beziet u dan de huidige positie van China binnen de WHO – ook in relatie tot het weigeren van Taiwan tot deze organisatie?
De toegenomen economische en politieke macht van China in de wereld heeft zich vertaald in een grotere voetafdruk en verantwoordelijkheid van China binnen de VN, waaronder groeiende verplichte bijdragen van China aan het VN-systeem. China’s rol in de WHO is vergelijkbaar met de rol die het land elders binnen de VN speelt. In principe is dat geen reden tot zorg, zolang samenwerking verloopt volgens regels gebaseerd op de internationale rechtsorde en politisering van technische organisaties (door welke lidstaat dan ook) wordt voorkomen. Nederland en de EU zetten zich actief in om de op regels gebaseerde internationale orde te bewaken en waar nodig te beschermen.
Het kabinet is van mening dat Taiwan op betekenisvolle wijze zou moeten kunnen deelnemen aan internationale bijeenkomsten wanneer dit kwesties betreft die van mondiaal belang zijn, bijvoorbeeld als het de volksgezondheid betreft, en dus ook in WHO-verband. Nederland zet zich daar met gelijkgezinde landen voor in.
Bent u op de hoogte van de uitrol van een sociaal kredietsysteem in China, dat de Chinese overheid hanteert om zijn burgers te surveilleren en hun gedrag te sturen? Wat vindt u hiervan?
Op dit moment is er (nog) geen sprake van één centraal sociaal kredietsysteem in China. Er zijn privébedrijven die via apps (financiële) diensten aanbieden waarbij gebruikers een individuele kredietscore krijgen. Daarnaast bouwen de Chinese centrale en lokale overheden verschillende systemen om het gedrag van bedrijven maar ook burgers te beïnvloeden, onder andere met strafmaatregelen zoals een verbod om met het vliegtuig te reizen. Nederland maakt zich zorgen over de potentiële gevolgen voor privacy en andere rechten van Chinese burgers door de toepassing van sociaal kredietsystemen.
Bent u bekend met het 2020 onderzoeksrapport «Zukunft von Wertvorstellungen der Menschen in unserem land» van het Bundesministerium für Bildung und Forschung6 waarin onderzoek wordt gedaan naar het invoeren van een sociaal kredietsysteem naar Chinees model in Duitsland?7 Wat vindt u hiervan?
Ja. Het genoemde rapport doet onderzoek naar de vraag welke waarden in Duitsland in 2030 van belang zijn. Hiervoor zijn uiteenlopende scenario’s uitgewerkt. Het onderzoek kan daarom niet worden gezien als (voorbereiding op) de invoering van de verschillende scenario’s. De studie dient eerder als basis voor verdere discussie over de toekomstige waarden van de Duitse maatschappij.
Wat vindt u ervan dat de macht en invloed van China in de westerse wereld zich op ongelooflijk verontrustende manieren manifesteert, zoals blijkt uit de invoering van lockdowns naar Chinees model in het Westen en de huidige discussie over de mogelijke invoering van een sociaal kredietsysteem in Nederland – een systeem waarbij individuele keuzes door technologie worden gemonitord en directe invloed hebben op het recht tot deelname aan aspecten van het sociaal-maatschappelijk leven – met betrekking tot een persoonlijk CO2-budget zoals onderzocht door onderzoeksbureau TNO?8
De maatregelen om de epidemie van covid-19 te bestrijden zijn enkel genomen voor zover noodzakelijk om de volksgezondheid te beschermen, hierover wordt advies ingewonnen bij het OMT. De ministeriële regelingen waarin de maatregelen zijn opgenomen worden overgelegd aan beide Kamers der Staten-Generaal. De Tweede Kamer kan besluiten niet in te stemmen met een dergelijke regeling.
De Nederlandse lockdown was niet gebaseerd op een Chinees model, zie ook de antwoorden op vragen 4 en 5. Zie voor de vraag over een sociaal kredietsysteem het antwoord op vraag 18.
Wordt ook in Nederland dergelijk onderzoek naar sociale kredietsystemen of naar het belonen van «positief» gedrag of het bestraffen van «negatief» gedrag van burgers gedaan, bijvoorbeeld in het kader van het verminderen van CO2-uitstoot en het tegengaan van klimaatverandering? Zo ja, door wie wordt dergelijk onderzoek uitgevoerd en wie is de opdrachtgever?
Er wordt in opdracht van Nederlandse ministeries geen onderzoek gedaan naar sociale kredietsystemen waarbij besluitvorming plaatsvindt op basis van profilering.
Wat vindt u van een sociaal kredietsysteem of een soortgelijk systeem geïmplementeerd door een overheid dat het gedrag van burgers probeert te beïnvloeden door middel van beloning of straf?
Zie het antwoord op vraag 15. In Nederland is geen sprake van een sociaal kredietsysteem of een soortgelijk systeem.
Kunt u garanderen dat het Digital Green Certificate, zoals nu in de EU is ingevoerd, geen inleidende stap is of een mogelijk onderdeel van een dergelijke sociaal kredietsysteem of belonings- of strafsysteem voor het beïnvloeden van gedrag in Nederland zal vormen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet werkt niet aan een sociaalkredietsysteem naar Chinees model (waarin individuele keuzes door technologie worden gemonitord en directe invloed hebben op het recht tot deelname aan aspecten van het sociaal-maatschappelijk leven). Zo’n systeem verhoudt zich moeilijk tot onze grondrechten. Het Digitaal COVID Certificaat (DCC) is dan ook niet een aanzet daartoe. Met het DCC wordt het makkelijker om te reizen binnen de Europese Unie tijdens de coronapandemie. Met het DCC kan de gebruiker namelijk laten zien dat hij gevaccineerd, getest of hersteld is van covid-19. De gegevens die worden verwerkt ten behoeve van het DCC worden enkel voor dit doel gebruikt. Bij de totstandkoming van de wettelijke basis voor het DCC en de Coronatoegangsbewijzen is uitgebreid stilgestaan bij de grond- en mensenrechten en de impact op de privacy.10 Van een sociaalkredietsysteem is dan ook geen sprake.
Daarnaast heeft de Europese Commissie in de recent gepubliceerde Verordening betreffende Kunstmatige Intelligentie voorgesteld het toepassen van kunstmatige intelligentie (AI) voor social scoring te verbieden. De onderhandelingen over dit voorstel zijn gestart waarbij het kabinet uw Kamer via BNC-fiche11 een eerste appreciatie heeft gegeven. Het voorstel heeft als doel om ervoor te zorgen dat AI-systemen die op de Europese markt worden gebracht en gebruikt, veilig en in overeenstemming zijn met de geldende fundamentele rechten en waarden binnen de EU. Het kabinet is positief over het voorstel en vindt het belangrijk dat strikte verplichtingen gelden voor hoog-risico AI-systemen. Het kabinet hecht zeer aan het beschermen van mensenrechten, ook in Europees en internationaal verband. Inbreuken op mensenrechten door AI moeten worden voorkomen.12
Kunt u garanderen dat de Nederlandse overheid geen (digitaal) systeem van sociaalkrediet of een (digitaal) systeem van gedragsbeïnvloeding door beloning voor «positief» gedrag of straf voor «negatief» gedrag, dat vervolgens wordt gekoppeld aan maatschappelijke beloning, deelname aan (aspecten van) de samenleving, of het gebruik van faciliteiten, infrastructuur of consumentenproducten zal invoeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 20.
Deelt u de zorg dat de combinatie van enerzijds gezichtsherkenningstechnologie en kunstmatige intelligentie en anderzijds de datastromen en locatievoorzieningen van 5G anonimiteit tot verleden tijd zullen maken, waardoor Nederland in feite een surveillancestaat wordt? Zo ja, welke stappen worden genomen om het mensenrecht op anonimiteit te waarborgen in een tijd van gezichtsherkenning? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft eerder aangegeven dat een structurele inzet van gezichtsherkenningstechnologie, waarbij mensen continu en overal in kaart worden gebracht, onwenselijk is. Het gebruik van technologieën als gezichtsherkenningstechnologie moet zijn vastgelegd in duidelijke kaders en voldoen aan wettelijke waarborgen. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer is immers een grondrecht. Bijvoorbeeld bij de taakuitvoering van de politie is geen sprake van een systematische inzet van camera’s die geïntegreerde gezichtsherkenningstechnologie toepassen. Vanuit het buitenland komen soms zorgwekkende berichten over het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door overheden voor doeleinden die in strijd lijken te zijn met onze normen van recht en vrijheid van burgers. In Nederland wordt gezichtsherkenning echter altijd ingezet in overeenstemming met de beginselen van onze rechtsstaat. In de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 20 november 2019 wordt hier nader op ingegaan.13
Naast deze «verticale» relatie (overheid-burger), is er ook de horizontale relatie (burger-burger en bedrijf-burger). In juni 2019 heeft de Minister voor Rechtsbescherming de kabinetsvisie op de bescherming van horizontale privacy naar uw Kamer verzonden.14 In deze brief werd aangekondigd dat het kabinet onderzoek ging doen naar de risico’s van gezichtsherkenningstechnologie voor de privacy van burgers en naar de maatregelen die kunnen worden genomen om deze risico’s te beperken. Dit heeft geresulteerd in een rapport van Tilburg University met als titel «Op het eerste gezicht: een verkenning van gezichtsherkenning en privacyrisico’s in horizontale relaties». De Minister voor Rechtsbescherming heeft uw Kamer dit rapport op 20 april 2020 aangeboden15 en op 5 februari jl., als onderdeel van een bredere update over de uitvoering van de in de visie genoemde maatregelen, zijn reactie op dit rapport gegeven.16 Op basis van bovengenoemd rapport wordt in de reactie geconcludeerd dat gezichtsherkenning in horizontale relaties in principe niet is toegestaan. Gezichtsherkenningstoepassingen maken gebruik van bijzondere persoonsgegevens en de verwerking daarvan is in beginsel verboden. De AVG biedt zeer weinig ruimte om gezichtsherkenning in te zetten in de relatie tussen burgers en bedrijven. Dit geldt ongeacht de technologie waarmee gezichtsherkenningstoepassingen verbonden kunnen zijn, zoals kunstmatige intelligentie. De inzet van identificatie via biometrie (zoals gezichtsherkenning) zal noodzakelijk en proportioneel kunnen zijn op plekken waar gevaar voor de publieke veiligheid of gezondheid kan ontstaan wanneer onbevoegden zich daar toegang weten te verschaffen, maar daadwerkelijke inzet kan alleen onder voorwaarden en met inachtneming van technische en organisatorische maatregelen. In de reactie van 5 februari jl. wordt dit in detail toegelicht.
Deelt u de mening dat we moeten voorkomen dat Nederland afglijdt naar een land waarin de overheid instrumenten van het totalitarisme ten behoeve van sociale controle en gedragsbeïnvloeding inzet tegen zijn eigen burgers, vergelijkbaar met de wijze waarop dat in China gebeurt? Deelt u de mening dat we daarom een meer assertieve, alomvattende China-strategie moeten volgen die de invloed en dominantie van Chinese tech, investeringen, infrastructurele ontwikkelingen (zowel fysiek als virtueel) en politieke en culturele beïnvloeding tegengaat? Zo ja, welke stappen worden nu ondernomen om de Nederlandse staat tegen de culturele en politieke invloed en beïnvloeding van China te beschermen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse open samenleving en open economie zijn een groot goed dat we moeten beschermen. Zoals in het recente Dreigingsbeeld Statelijke Actoren alsmede de jaarverslagen van de AIVD en de MIVD is te lezen, stellen statelijke actoren steeds meer hun eigen belang centraal. Staten, waaronder China, gedragen zich steeds assertiever en ondernemen acties die onze democratische rechtsorde en nationale veiligheid kunnen ondermijnen. Om deze statelijke dreigingen te adresseren hanteert Nederland een integrale, Rijksbrede en landenneutrale aanpak tegengaan statelijke dreigingen. Uw kamer is over deze aanpak geïnformeerd in de kamerbrief over omgang met ongewenste inmenging van 16 maart 2018,17 en de twee kamerbrieven over de aanpak statelijke dreigingen van 18 april 201918 en 3 februari 2021.19
Vormen de bevindingen van de AIVD-jaarrapporten van 2018, 2019 en 2020 en het «Dreigingsbeleid statelijke actoren» van de AIVD, MIVD en NCTV, met name over de inmenging van China in de Nederlandse samenleving en de bedreiging die dit vormt, aanleiding voor verdere actie van het kabinet of voor een nieuwe, meer concrete en meer assertieve China-strategie gericht op het buiten de deur houden van invloed vanuit China op alle terreinen binnen Nederland? Zo ja, op welke termijn kunnen wij deze actie tegemoet zien? Hoe zou een nieuwe beleidsaanpak verschillen van het huidige beleid, gebaseerd op de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» (Kamerstuk 35 207, nr. 1, mei 2019)? Zo nee, waarom niet?
Het motto van de Chinanotitie van mei 2019 luidde: «open waar het kan, beschermend waar het moet». In de afgelopen jaren is de nadruk komen te liggen op het beter beschermen van de Nederlandse belangen, doordat het dreigingsniveau uit China is toegenomen en omdat Nederland beter inzicht heeft gekregen in de manifestatie van die dreiging. De accentverschuiving valt binnen de reikwijdte en kaders van de Chinanotitie, maar vereist een intensievere uitwerking van de veiligheidspijlers daarbinnen. Tenslotte blijft het belangrijk om de te beschermen belangen en de Nederlandse inzet altijd af te wegen tegen andere belangen in de complexe en veelzijdige relatie met China.
Bent u ervan op de hoogte dat, in het Verenigd Koninkrijk, Chinese spionnen die voor het Ministerie van Staatsveiligheid werkten en zich voordeden als journalisten, werden ontdekt en vervolgens het Verenigd Koninkrijk werden uitgezet?9 Bent u ervan op de hoogte dat België zich momenteel ook zorgen maakt over Chinese spionage in verband met de plannen van het Chinese staatsbedrijf Alibaba om een logistiek centrum van 100 miljoen euro te bouwen op een luchthaven in de stad Luik?10 Wat vindt u hiervan?
Het kabinet is op de hoogte van deze ontwikkelingen. Er wordt geen commentaar geleverd over aangelegenheden die de staatsveiligheid van bondgenoten betreffen.
Zijn er signalen of zorgen uitgedrukt, al dan niet van de AIVD, dat er Chinese spionnen actief zijn in Nederland?
Over het kennisniveau van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken.
Is het weren van Huawei-producten uit het kernnetwerk voor 5G van Nederlandse telecombedrijven voldoende om Nederlandse veiligheid en data van burgers 100% te beschermen tegen spionage door China?
Ja, het kabinet is bekend met het artikel.
Het kabinet heeft op basis van een nationale risicoanalyse van de Taskforce Economische Veiligheid (TFEV) op 1 juli 201923 een stevig pakket aan aanvullende maatregelen aangekondigd om de risico’s voor de veiligheid en integriteit van onze telecommunicatiewerken beheersbaar te maken. In de Kamerbrief van 15 juni 202124 staat het meest recente overzicht van deze maatregelen. Zo zijn de mobiele netwerk operators (MNO’s) onlangs bij beschikking verplicht om in de kritieke onderdelen van hun netwerken uitsluitend gebruik te maken van producten en diensten van andere partijen dan de daarin genoemde leveranciers. Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over welke onderdelen dit betreft; uw Kamer heeft hier kennis van kunnen nemen via de vertrouwelijke inzagelegging voor uw Kamer van 26 april tot en met 14 mei 2021, en via de vertrouwelijke briefing van 18 mei 2021. Daarnaast worden aan MNO’s bij ministeriële regeling nadere eisen opgelegd ten aanzien van te treffen technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen om de weerbaarheid van hun netwerk te verhogen. Deze regeling wordt naar verwachting eind september 2021 gepubliceerd. In de voorliggende ministeriële regeling is opgenomen dat deze maatregelen op 1 oktober 2022 geïmplementeerd moeten zijn. Tenslotte heeft het kabinet naar aanleiding van de eerdergenoemde risicoanalyse van de TFEV besloten tot de inrichting van een structureel proces waarbinnen betrokken overheidsorganisaties en telecomaanbieders doorlopend nieuwe informatie over dreigingen en technologie delen en op risico’s beoordelen. Waar nodig kunnen er op basis hiervan aanvullende veiligheidsmaatregelen genomen worden.
Bent u bekend met het artikel in het Financieel Dagblad, «Beperkte 5G-ban op Huawei is zinloos, stellen specialisten»11 en dat specialisten hierin stellen dat, in tegenstelling tot het huidige beleid van Nederlandse telecombedrijven om Huawei slechts te weren uit het kernnetwerk, ook het randnetwerk gevoelig is voor spionage? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, welke maatregelen zijn dan wel genomen om spionage in het randnetwerk te voorkomen?
Zie antwoord vraag 27.
Bent u het ermee eens dat alles wat verbonden is met een onbeveiligd 5G-netwerk een potentieel wapen kan zijn dat kan worden gebruikt om geopolitieke invloed en controle te krijgen? Bent u het ermee eens dat als China een 5G-netwerk zou controleren, het in staat zou zijn om de technologie te bewapenen in hele steden – of landen – die door dat netwerk worden bediend? Zo ja, waarom heeft Nederland Chinese bedrijven niet in het geheel buiten de constructie van het 5G-netwerk gehouden? Zo nee, waarom is er dan wel bewust beleid gevoerd om het gebruik van onderdelen van Chinese bedrijven te minimaliseren?
In diverse publicaties, waaronder het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren25 en de brief van de AIVD, mede namens de MIVD, aan de Minister van Justitie en Veiligheid van 4 februari 2019,26 zijn de AIVD, de MIVD en de NCTV ingegaan op de dreigingen van statelijke actoren, gericht op de telecomsector, waarbij specifiek is ingegaan op de mogelijke risico’s van de introductie van 5G in relatie tot de nationale veiligheid. Vanwege deze dreiging heeft de Taskforce Economische Veiligheid (TFEV) een nationale risicoanalyse verricht op basis waarvan het kabinet op 1 juli 2019 een stevig pakket aan aanvullende maatregelen heeft aangekondigd om de weerbaarheid van de telecomnetwerken te verhogen (zie ook het antwoord op vragen 27 en 28).27 Het kabinet onderstreept daarbij het belang van internationale samenwerking. Zo blijft Nederland zich inzetten voor verdere ontwikkeling van de gezamenlijke Europese aanpak voor de veiligheid van 5G-netwerken, waaronder de implementatie van maatregelen uit de op 29 januari 2020 gepubliceerde EU 5G-security toolbox, welke zich onder meer richten op het treffen van maatregelen tegen hoog-risico leveranciers op basis van een risicoanalyse.
Is er in het kader van de toenemende Chinese macht ook sprake van toenemende Chinese (militaire) dreiging richting Europese staten en hun bondgenoten? Zo ja, welke stappen worden genomen om dit gevaar te weren? Zo nee, is er een langetermijnplan opgesteld mocht dit zich in de toekomst uiten?
In het kader van China’s toenemende macht is er vooralsnog geen sprake van een directe militaire dreiging richting Europese staten en hun bondgenoten. De uitdagingen voor de Europese en trans-Atlantische bondgenoten liggen met name op het terrein van cyber, ongewenste beïnvloeding, desinformatie, economische veiligheid en andere uitdagingen die liggen onder de drempel van een gewapende aanval in de klassieke zin van artikel 5 van het NAVO-verdrag. Voor het behalen van China’s geopolitieke en economische doelstellingen worden ook heimelijke middelen ingezet die een dreiging vormen voor de Nederlandse (economische) veiligheid en democratie, zoals beschreven in het publieke Dreigingsbeeld Statelijke Actoren28. Het kabinet biedt deze het hoofd zoals beschreven in de verschillende kamerbrieven Tegengaan Statelijke Dreigingen.29 Deze maatregelen zijn in de basis niet gericht tegen een specifiek land, omdat deze maatregelen de dreiging adresseren ongeacht waar deze vandaan komt. Andere (Europese) bondgenoten signaleren soortgelijke zorgelijke ontwikkelingen, en daarom kijkt Nederland in NAVO- en in EU-verband naar het uitwisselen van informatie en naar het gezamenlijk optrekken in het verstevigen van onze weerbaarheid en internationale responsopties.
China’s toenemende assertiviteit elders vormt een uitdaging voor de internationale veiligheid, zoals bijvoorbeeld de oplopende spanningen in de Zuid-Chinese Zee of China’s modernisering van de eigen strijdkrachten. Dit heeft op de lange termijn implicaties voor de EU en de NAVO. Nederland zet zich actief in met verschillende partners – via de EU, de NAVO, of bilateraal – om het recht op vrije doorvaart en maritieme veiligheid te borgen. Daarnaast zet Nederland zich als een van de koplopers in voor een Europese Indo-Pacific leidraad, met als doel het versterken van Europese samenwerking met partnerlanden in de Indo-Pacific regio.
In hoeverre is het Nederlandse leger afhankelijk van materieel of onderdelen die geheel of gedeeltelijk in China worden geproduceerd? In hoeverre is de krijgsmacht afhankelijk van Chinese telecommunicatieapparatuur die ons kwetsbaar maakt voor Chinese spionage en mogelijk tot catastrofale kwetsbaarheden kan leiden op het slagveld?
Ten aanzien van de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis hecht het kabinet waarde aan strategische autonomie zoals vermeld in de Kamerbrief «Visie op de toekomst van de industrie in Nederland» van 30 oktober 2020.30 Strategische autonomie wordt hier gedefinieerd als gegarandeerde toegang tot – en beschikbaarheid van – (internationale) kennis, rechten, mensen en middelen die noodzakelijk zijn om militaire capaciteiten in stand te houden en operaties uit te voeren, ongeacht de coalitie waarbinnen inzet plaatsvindt. Het gaat hier om behoud van operationele relevantie en garanderen van inzetbaarheid van de krijgsmacht zonder daarbij (in grote mate) afhankelijk te zijn van anderen, al dan niet bondgenoten. Nederland wil daarom blijven beschikken over een eigen technologische en industriële basis, zodat de eigen nationale veiligheid kan worden geborgd en een zeker autonoom handelingsperspectief behouden blijft. Dit betekent dat, indien het wezenlijk nationaal veiligheidsbelang dat vraagt, ook kan worden geïnvesteerd in niet-concurrerende, maar essentiële, kennis, rechten, mensen en middelen.
Desalniettemin blijft Defensie afhankelijk van marktpartijen voor het voorzien in materieel en IT. Daarbij geldt het uitgangspunt dat het beste product voor de beste prijs wordt verworven om de grondwettelijke taken goed te kunnen uitvoeren. Componenten en onderdelen van materieel dan wel IT-middelen die elders worden geproduceerd en door Defensie verworven kunnen uit China afkomstig zijn. Als er sprake is van gerubriceerde of vitale defensieopdrachten, dan vereist Defensie toepassing van en zijn bedrijven gehouden aan de regeling Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten. De MIVD autoriseert bedrijven voordat zij mogen werken aan gerubriceerde opdrachten voor Defensie.
Met het oog op potentiële spionage- of sabotagedreiging door vijandelijke actoren worden voor hard- en software IT-systemen van Defensie eisen gehanteerd om deze risico’s tot een minimum te beperken.
Ten slotte, met de brief «Voortgang wetgevingstraject sectorale investeringstoets op het gebied van defensie-industrie» van 9 juli 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het wetgevingstraject voor een sectorale investeringstoets op het gebied van de defensie-industrie. Dit wetsvoorstel voor de defensie-industrie zal aansluiten bij het stelsel van investeringstoetsing dat tot doel heeft het beheersen van risico’s voor de nationale veiligheid bij investeringen, fusies en overnames van bedrijven.
Bent u het ermee eens dat we onze productie zo ver hebben uitbesteed dat we onze belangen niet meer kunnen verdedigen zonder Chinese productie en logistieke steun? Zo ja, welke stappen kan Nederland nemen om deze afhankelijkheid te verminderen? Zo nee, klopt het dan dat het Nederlands leger zonder apparatuur, telecom of onderdelen geproduceerd in China of geïmporteerd uit China volledig kan functioneren?
Zie antwoord vraag 31.
Bent u het ermee eens dat de ruimte nu een ander slagveld tussen de VS en China vormt in de bredere technologische strijd om hegemonie, een strijd die wetenschappelijke en militaire implicaties op aarde zou kunnen hebben? Zo ja, welke bedreiging vormt dit voor Nederland? Zo nee, wat vindt u dan van de huidige «space race» tussen de VS en China?
De ruimte is een nieuw operationeel domein. De mogelijkheden en kansen voor de ruimte en ruimtevaart zijn vrijwel eindeloos en worden in sterke mate gedreven door de voortgang op de ontwikkeling van nieuwe technologieën. Civiele en militaire partijen gebruiken dagelijks op grote schaal direct en indirect satellieten en bijbehorende infrastructuur voor aardobservatie, communicatie en navigatie. Ruimtevaart biedt veel mogelijkheden op economisch, maatschappelijk en veiligheidsgebied, en veel landen waaronder VS en China maken gebruik van die mogelijkheden. Tegelijkertijd wordt de ruimte voller en raakt deze betwist, waardoor de kans op misverstanden en ongelukken toeneemt. Dit leidt tot een breed scala aan dreigingen, variërend van verstoring en degradatie tot aan fysieke vernietiging van ruimtemiddelen.
Het gebruik van de ruimte is van toenemend belang voor staten. Dit geldt niet alleen voor de VS en China: de NAVO introduceerde in juni 2019 voor het eerst een ruimtebeleid en verklaarde later dat jaar de ruimte tot vijfde operationeel domein als onderdeel van het eigen afschrikkings- en defensiebeleid, naast de domeinen land, zee, lucht en cyber. Nederland erkent ook het belang van de ruimte voor militair optreden binnen de bestaande internationale kaders die daarop van toepassing zijn, zoals verwoord in de Kamerbrief Ruimteveiligheid van 5 maart 2021.31 Het kabinet heeft recent een visie over ruimtedreigingen opgesteld als onderdeel van de Nederlandse inzet binnen VN-Resolutie 75/36, over normen en regels over verantwoordelijk gedrag in de ruimte. Hierover zal uw Kamer separaat worden geïnformeerd.
Wat zijn de militaire implicaties en bedreigingen voor Nederland van een China dat de ruimte domineert?
Een gewapend conflict (in de ruimte) waarbij ook satellieten of bijbehorende infrastructuur doelwitten vormen, kan negatieve gevolgen hebben voor militaire en civiele toepassingen zoals communicatie- en navigatienetwerken. Een verminderde werking of uitschakeling van militaire of civiele satellieten kan de effectiviteit van de Nederlandse strijdkrachten en die van bondgenoten aantasten.
Is er bewijs dat China (een) ruimtewapen(s) aan het ontwikkelen is of dat dit land de capaciteit heeft (een) dergelijk wapen(s) te ontwikkelen? Zo ja, wat zou dit voor de geopolitieke en strategische positie van China kunnen betekenen en wat zouden de bedreigingen voor Nederland kunnen zijn? Zo nee, zijn er signalen dat China dit wel in de toekomst beoogt te doen?
China testte in 2007 een antisatellietwapen. Zulke antisatellietwapens stellen landen in staat om capaciteiten in de ruimte (zoals satellieten) van andere landen te bedreigen. Deze satellieten vervullen een cruciale rol voor de economie, de wetenschap, de maatschappij en de krijgsmacht van andere landen, waaronder Nederland.
Zijn China's huidige ruimtetechnologieën «dual-use» (kunnen worden gebruikt voor civiele of militaire taken)? Zo ja, wordt dit beschouwd als een teken van groeiende Chinese agressie?
Veel ruimtevaarttechnologie heeft een inherent dual-use karakter. Dit geldt voor China maar ook voor alle andere landen die actief zijn in de ruimte. Het gebruik van deze dual-use technologieën is daarom niet noodzakelijkerwijs een teken van een groeiende Chinese agressie jegens Nederland of bondgenoten en partners. Zo worden civiele communicatiesatellieten vaak ook gebruikt voor militaire communicatie. Wel zet China duidelijk in op de militarisering van de ruimte en heeft het een actief verwervingsprogramma waarbij ruimtevaarttoepassingen menigmaal als civiel worden afgeschilderd, terwijl de werkelijke toepassingen vrijwel altijd dual-use zijn. Expansie in het ruimtedomein past binnen het bredere beeld van toegenomen Chinese assertiviteit op het wereldtoneel.
Het is daarom belangrijk dat gebruikers van de ruimte inzicht hebben in elkaars intentie. Vandaar dat Nederland in het kader van VN-Resolutie 75/36 heeft voorgesteld te komen tot internationale afspraken over effectieve communicatie tussen ruimtegebruikers.
Zijn er signalen dat Chinese (staats)bedrijven inlichtingen en informatie over Nederlandse burgers en ingezetenen, Nederlandse bedrijven en kennisinstituten en de Nederlandse staat verzamelen? Zo ja, hoe wordt dit gemonitord?
In de jaarverslagen van AIVD en MIVD staat dat economische samenwerking met China kansen en risico’s biedt, waaronder het risico dat intellectueel eigendom van Nederlandse bedrijven ongewild in Chinese handen terecht komt. Over het kennisniveau van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken.
Ziet u het gigantische handelstekort van Nederland met China, dat al decennia explosief groeit, nu maar liefst 19,6 miljard euro bedraagt en met afstand het grootste is van al onze handelstekorten12, als een probleem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om het handelstekort met China significant en duurzaam te verkleinen?
Er bestaat sedert jaren een fors tekort op de bilaterale handelsbalans met China. Het tekort op de bilaterale handelsbalans is op zichzelf voor Nederland geen reden tot zorg, internationale handel is immers geen nulsomspel. China is al decennia een door export gedreven economie met een zeer grote maakindustrie. Mede hierdoor heeft China een overschot op de handelsbalans met veel landen. Overigens is ongeveer twee derde van de Nederlandse invoer uit China bestemd voor de wederuitvoer – producten die in vrijwel onbewerkte staat worden uitgevoerd naar andere landen. Het resterende deel, in 2019 14 miljard euro, wordt daadwerkelijk in Nederland verbruikt. Dit reduceert het economisch relevante tekort op de handelsbalans aanzienlijk.33
Internationale handel zorgt voor toegang tot grondstoffen en halffabricaten en belangrijke bronnen van kennis die van cruciaal belang zijn voor de concurrentiekracht en innovatie van het Nederlands bedrijfsleven. De handel met China leidt daarbij tot een toename van de welvaart van Nederlandse consumenten.
Waarom worden de woorden «handelstekort» en «handelsbalans» niet één keer genoemd in de Nederlandse strategie ten opzichte van China, zoals geformuleerd in «Nederland-China: een nieuwe balans»?
Handel is belangrijk voor landen met een open economie, zoals Nederland en andere lidstaten van de Europese Unie (EU). Veel Europese bedrijven, grote en kleine, doen zaken in het buitenland. Andere bedrijven zijn weer toeleveranciers van exporterende bedrijven. Ook de import is belangrijk. Veel Nederlandse bedrijven importeren producten om deze te bewerken of verwerken. Daarna worden deze producten vaak weer geëxporteerd. Als gevolg van handel hebben veel landen, waaronder Nederland, overschotten én tekorten op de handelsbalans met verschillende landen. Nederland ziet het tekort op de handelsbalans met China niet als een pijnpunt in de bilaterale relatie. Om die reden is dit niet als relevant punt opgenomen in de China notitie. Zie tevens het antwoord op vraag 38.
Waarom wordt het Nederlandse handelstekort met China door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) structureel bijgehouden en prominent uitgelicht in rapportages, als het getuige de Nederlandse strategie ten opzichte van China, zoals geformuleerd in «Nederland-China: een nieuwe balans», niet belangrijk genoeg is om te noemen, laat staan mee te nemen in de beleidsoverwegingen ten aanzien van China?
Het CBS heeft tot taak dergelijke economische gegevens bij te houden en te analyseren. Dat staat los van de interpretatie van die statistieken of de aandacht die een handelstekort krijgt in een beleidsstrategie zoals die ten aanzien van bijvoorbeeld China.
Waarom stelt u geen enkele dwingende maatregel van significantie tegenover de discriminatie die Nederlandse bedrijven ondervinden op de Chinese markt bij het verstrekken van licenties of het krijgen van overheidsopdrachten, zoals omschreven in «Nederland-China: een nieuwe balans»?
Het kabinet zet zich actief – vanuit verschillende dossiers – in EU-verband in voor een gelijk speelveld ten opzichte van derde landen, waaronder China, met als doel dat zowel binnen de interne markt als daarbuiten Europese en niet-Europese ondernemingen onder vergelijkbare voorwaarden met elkaar concurreren. Deze inzet wordt zowel op multilateraal, bilateraal als unilateraal niveau gepleegd en geldt zowel voor markttoegangsproblemen op het gebied van overheidsopdrachten, als overige markttoegangsproblemen, zoals in relatie tot licenties.
Zo zet Nederland in op snelle totstandkoming van een effectief Internationaal Aanbestedingsinstrument (IPI), dat als doel heeft wederkerigheid op de markt voor overheidsopdrachten af te dwingen, zodat EU-bedrijven betere toegang krijgen tot aanbestedingen in derde landen.
Op 2 juni 2021 heeft de Raad overeenstemming bereikt over dit instrument. Met de Raadspositie heeft het Sloveense voorzitterschap een mandaat voor triloog onderhandelingen tussen de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie. Naar verwachting zullen de onderhandelingen in het najaar starten, wanneer het Europees Parlement een positie heeft ingenomen.
Het is daarnaast voor Nederlandse en andere Europese aanbestedende diensten mogelijk om inschrijvingen te weigeren uit derde landen die geen partij zijn bij de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten van de WTO en/of waarmee de EU geen bilaterale handelsovereenkomst heeft gesloten waarin afspraken over toegang tot de markt voor overheidsopdrachten zijn gemaakt. Dit is bijvoorbeeld het geval voor inschrijvingen uit China. Daarnaast biedt de Aanbestedingswet 2012 de mogelijkheid om kwalitatieve gunningscriteria te stellen, zoals milieucriteria. Verder hebben aanbestedende diensten de mogelijkheid abnormale lage inschrijvingen af te wijzen. Voor nadere informatie verwijs ik u naar de antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Amhaouch en Palland (Kamerstuk 2021D14738).
Kunt u garanderen dat China als gevolg van de huidige Nederlandse Chinastrategie binnen vijf jaar zal stoppen met de discriminatie van Nederlandse bedrijven? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat kan ik niet. Discriminatie tegen niet-Chinese bedrijven in China is het gevolg van een breed scala van Chinese wetten, regels, en procedures, en de implementatie daarvan, op zowel nationaal als lokaal niveau, die samen het speelveld voor buitenlandse bedrijven vormgeven.
Nederland zet zich, zowel bilateraal als ook in EU en internationaal kader, net als andere landen die zaken doen in China, in om, waar mogelijk, Chinees beleid te beïnvloeden en discriminatie van het Nederlands bedrijfsleven in China tegen te gaan.
Erkent u dat er op basis van tal van objectieve indicatoren, zoals het gigantische handelstekort, het ongelijke speelveld, de wettelijke discriminatie van Nederlandse bedrijven en de beperkte toegang voor Nederlandse producten tot de Chinese markt, sprake is van een zeer oneerlijke handelsrelatie tussen Nederland en China? Zo nee, waarom niet?
Er is op een aantal terreinen sprake van een ongelijk speelveld tussen Europese en Chinese bedrijven. Dat betekent niet dat over het geheel genomen sprake is van een zeer oneerlijke handelsrelatie en ook niet dat Nederlandse bedrijven geen profijt hebben van de handel met China.
Volgens cijfers van het CBS verdiende Nederland in 2018 5,6 miljard euro aan de rechtstreekse export van goederen en diensten naar China. Dit was goed voor 0,7 procent van het Nederlandse bruto binnenlandse product. Bovendien verdiende Nederland volgens cijfers van de OESO in 2016 nog eens 5,5 miljard euro aan de indirecte export naar China. Naast toegevoegde waarde en welvaart zorgt de handelsrelatie met China ook voor werkgelegenheid. Volgens het CBS waren er in 2018 bijna 51 duizend voltijdbanen gemoeid met de rechtstreekse export naar China.34
Internationale handel kan bijdragen een het efficiënte gebruik van productiefactoren en zorgt voor toegang tot grondstoffen en halffabricaten die belangrijk zijn voor de Nederlandse economie. Over het algemeen profiteren Nederlandse bedrijven en de Nederlandse economie dus van de handel met China. Dit betekent niet dat er geen zorgen zijn over het ongelijke speelveld. Het kabinet en de EU zetten zich dan ook actief in voor een gelijker speelveld ten opzichte van China en andere derde landen.
Een bilateraal handelstekort is op zich zelf geen indicatie van een oneerlijke handelsrelatie – internationale handel is immers geen nulsomspel. Wel kan het tekort vergroot worden door oneerlijke handelspraktijken. Er is geen bewijs dat een significant deel van het Nederlandse tekort op de handelsbalans met China hierdoor wordt veroorzaakt (zie ook het antwoord op vraag 38).
Bent u het ermee eens dat Chinese bedrijven een oneerlijke concurrentiepositie hebben ten opzichte van Nederlandse bedrijven? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 41 t/m 43 is er op verschillende vlakken sprake van een ongelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven.
Bent u het ermee eens dat Nederlandse bedrijven moeten voldoen aan de veel strengere Nederlandse en EU wet en regelgeving terwijl Chinese bedrijven aan veel minder strenge regels moeten voldoen en dat dit een oneerlijke concurrentiepositie creëert? Zo ja, hoe kan Nederland een betere balans in deze concurrentiepositie bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Op de Nederlandse markt, en op de Europese interne markt in het algemeen, moeten Nederlandse en Chinese bedrijven voldoen aan dezelfde wetgeving. Alsnog kan het zijn dat bedrijven uit derde landen een oneerlijke concurrentiepositie hebben door regelgeving in hun thuisland. Het kabinet zet zich – voornamelijk in EU-verband – actief in om waar nodig een gelijker speelveld te creëren. Nederland zet zich zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie witboek buitenlandse subsidies (Kamerstuk 22 112, nr. 2917)35 in voor nieuwe instrumenten, met als doel om oneerlijke concurrentie op de Europese interne markt tegen te gaan. Ook presenteerde de Europese Commissie op 5 mei 2021 een «proposal for a regulation on foreign subsidies distorting the internal market.»
Bent u bekend met het artikel op Follow the Money, «Half of the Netherlands' biggest pension funds invest in Chinese repression» van 21 mei 202113, waaruit blijkt dat eind 2020 twee Nederlandse pensioenfondsen, ABP en Pensioenfonds Zorg & Welzijn, meer dan 31 miljard euro in China hebben geïnvesteerd? Wat vindt u hiervan?
Het kabinet verwacht van pensioenfondsen en andere investeerders dat zij handelen conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en bestaande best practices met betrekking tot duurzame financiering onderschrijven, actief uitdragen in hun beleid en daarnaar handelen. Hoe individuele pensioenfondsen invulling geven aan de naleving van deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is de verantwoordelijkheid en keuze van de individuele pensioenfondsen. Dit geldt ook voor de beslissing om engagement te voeren (in gesprek te gaan) met een bedrijf of juist over te gaan tot uitsluiting. Zo hebben bijvoorbeeld vier grote Nederlandse pensioenfondsen, waaronder het ABP, aan deze verantwoordelijkheid invulling gegeven door hun beleggingen in Chinese bedrijven, die rechtstreeks betrokken zijn bij de onderdrukking van de Oeigoeren, te beëindigen. Hierover hebben zij op 20 mei jl. bericht.37 Het kabinet is van mening dat investeringen die bijdragen aan het schenden van mensenrechten onacceptabel zijn.
Bent u op de hoogte van de Anti-Foreign Sanctions Law die op 10 juni 2021 in China is aangenomen met als doel China een rechtsgrondslag te verschaffen voor het nemen van vergeldingsmaatregelen tegen zogenoemde «discriminerende beperkende maatregelen» die door het buitenland tegen Chinese organisaties en burgers worden genomen? Wat vindt u van deze wetgeving?
De Anti-Foreign Sanctions Law is nieuwe wetgeving die de Chinese overheid een juridisch kader verschaft om tegenmaatregelen te formuleren tegen buitenlandse sancties; het verbiedt tevens entiteiten om discriminerende maatregelen tegen China na te leven of om bij te dragen aan de implementatie van dergelijke maatregelen. Alhoewel deze wetgeving na invoering nog niet in de praktijk is toegepast, maakt het kabinet zich zorgen over de onzekerheid die deze wetgeving met zich meebrengt voor buitenlandse bedrijven die opereren in China. De wet is ruim geformuleerd en het is daardoor onduidelijk in welke gevallen en op welke wijze deze wetgeving toegepast kan worden door de Chinese autoriteiten. Deze maatregelen passen binnen een mondiale trend waarin economie en politiek steeds vaker met elkaar verknoopt worden en die afbreuk doet aan een op regels gebaseerd mondiaal handelssysteem. Nederland uit geregeld zijn zorgen hierover, ook richting China, tot op het allerhoogste politieke niveau.
Wat betekent deze wet voor Nederlandse bedrijven en individuen in Nederland en in China die door China, volgens deze wet, op een zwarte lijst worden geplaatst?
Zie antwoord vraag 47.
Is er al sprake van Nederlandse bedrijven of burgers die op een zwarte lijst zijn geplaatst of dreigen te worden geplaatst onder deze wet? Zo ja, wat is het gevolg hiervan voor deze burgers en bedrijven en wat is de reactie van het kabinet hierop?
Zie antwoord vraag 47.
Bent u bereid een assertiever beleid tegen China te voeren in het geval dat Nederlandse burgers of bedrijven op deze lijst komen te staan? Zo ja, welke mogelijkheden en instrumenten zijn beschikbaar om effectieve druk op China uit te oefenen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 47.
Kunt u een overzicht geven van de producten en deelproducten waarvoor Nederland afhankelijk is voor import uit China?
Een importafhankelijkheid is geen statisch gegeven. In de huidige complexe mondiale waardeketens gaan goederen vaak meer dan eens de grens over als onderdeel van een groter product. Hierdoor is er binnen een productieketen vaak sprake van wederzijdse afhankelijkheden tussen landen. Onderzoek van het CBS38 laat bijvoorbeeld zien dat een groot deel van de Nederlandse import uit China bestemd is voor de wederuitvoer. De Europese Commissie heeft in het kader van de update van haar industrie strategie in kaart gebracht welke producten de EU in hoge mate importeert en waarvoor weinig beschikbare alternatieven zijn39.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Chinese Communist Party (CCP) een vertegenwoordiging (partijcomité) heeft in alle Chinese bedrijven, zowel staats- als privébedrijven?14
In algemene zin kan worden gesteld dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven, zowel bij staatsbedrijven als bij private bedrijven, en dat er sprake is van nauwe verwevenheid tussen civiele en militaire sectoren in China. Dit wordt ook beschreven in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» van 15 mei 2019.41
Hoe ziet u deze vertegenwoordiging van de Chinese staat in alle Chinese bedrijven? Wat vindt u van het feit dat de CCP daarmee ook is vertegenwoordigd in Nederlandse bedrijven die in China opereren en dat dit tot politieke druk van de Chinese staat in de directiekamers van Nederlandse bedrijven kan leiden?15
In de beleidsnotitie «Nederland-China: Een Nieuwe Balans» wordt gewezen op het feit dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven. In bedrijven met meer dan drie partijleden van de Chinese Communistische Partij (CCP) is het instellen van een partijcomité verplicht. Dit geldt eveneens voor joint ventures met buitenlandse bedrijven.
Volgens de Business Confidence Survey van de Europese Kamer van Koophandel uit 202043 constateert 43% van de geraadpleegde bedrijven dat het zakelijke klimaat in China politieker is geworden ten opzichte van het jaar ervoor. Interne politieke druk is volgens de geraadpleegde bedrijven met name afkomstig van zakenpartners, werknemers en consumenten. Extern is de druk vooral afkomstig van de overheid, media en de CCP. 3% van de ondervraagde bedrijven geeft aan toegenomen druk te ervaren van een partijcomité binnen de eigen organisatie.
Politieke invloed binnen Chinese bedrijven is dus een factor om rekening mee te houden, en tevens een factor om mee te wegen bij het nemen van zakelijke beslissingen.
De beleidsnotitie «Nederland-China: Een Nieuwe Balans» onderstreept het belang van aandacht voor nationale veiligheidsbelangen gerelateerd aan economische activiteiten. Sinds het uitkomen van deze notitie in mei 2019 is er geïnvesteerd in het stroomlijnen en versterken van de kennis- en informatievergaring ten aanzien van China en is de China-capaciteit van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) versterkt. Bedrijven die zaken willen doen in en met China kunnen zowel bij de RVO als het postennetwerk in China terecht voor voorlichting over alle aspecten die komen kijken bij het zakendoen in China. Een goede voorbereiding en verdieping in het land, de economie en marktkansen, maar ook potentiële risico’s, zijn van belang voor ieder bedrijf dat zich op de Chinese markt wil begeven of zich in China wil vestigen.
Belemmeringen waartegen Nederlandse bedrijven in China aanlopen, bijvoorbeeld op het gebied van technologieoverdracht en bescherming van intellectueel eigendom, zijn regelmatig onderwerp van gesprek tussen Nederland en China. Zo heb ik op 16 december 2020, in gesprek met de Chinese viceminister van Handel, het belang van betere markttoegang, bescherming van intellectueel eigendom, het beëindigen van (informele) gedwongen technologieoverdracht en het creëren van een gelijk speelveld voor buitenlandse ondernemingen in China benadrukt.
Zijn er meldingen geweest van Chinese diplomaten, investeerders en zakenlieden die Nederlandse ondernemers of bedrijven hebben geprobeerd te manipuleren?
Dat er in het zakelijk verkeer sprake zou zijn geweest van manipulatie / onoorbare beïnvloeding is moeilijk vast te stellen.
Bent u het ermee eens dat, in het geval van China, vrije handel en de daaruit voortvloeiende rijkdom er niet toe hebben geleid dat het land democratischer is geworden? Zo ja, welke lessen trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
China is in de afgelopen decennia uitgegroeid tot de tweede economie ter wereld. De economische opkomst en integratie van China in mondiale waardeketens en in de wereldhandelsstructuur is overwegend positief geweest voor de groei van de wereldeconomie en heeft tevens positieve effecten gehad op de groei van de Nederlandse economie. Ontwikkelingen op democratisch vlak zijn uitgebleven, op vele vlakken zoals vrijheid van pers, meningsuiting en religie is de mensenrechtensituatie in China juist verslechterd. De les die daaruit te trekken valt is dat welvaart niet automatisch leidt tot democratische vrijheden. Nederland stelt zorgen over de mensenrechtensituatie in China consequent in bilateraal en multilateraal verband aan de orde. Het is van groot belang om deze kwestie in EU-verband te bespreken en gezamenlijk met EU-Lidstaten op te trekken. Nederland steunde bijvoorbeeld op 22 juni jl. een gezamenlijke verklaring in de VN Mensenrechtenraad met 43 andere landen met daarin onder andere een oproep tot ongehinderde toegang tot Xinjiang.
Wat betekenen de economische kortetermijnwinsten van de handel met China op de lange termijn voor de veiligheid, de soevereiniteit en de democratische cultuur van Nederland?
Het uitgangspunt van de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» uit 2019 is: «open waar het kan, beschermend waar het moet». In de notitie staan zowel de kansen, met name op het gebied van economie en handel, als de uitdagingen, zoals economische veiligheid en mensenrechten, in de relatie met China centraal.
China is een van onze belangrijkste economische partners, waar bijna 51.000 banen in Nederland direct mee verbonden zijn.44 Ondanks de coronapandemie is de totale waarde van de bilaterale handelsrelatie in 2020 met bijna 1,5 miljard euro toegenomen ten opzichte van 2019. De Nederlandse goederenexport naar China is als onderdeel daarvan in 2020 met ruim tien procent gegroeid.
Nederland is niet gebaat bij eenzijdige strategische afhankelijkheden, ongewilde kennisoverdracht, of indirect meewerken aan mensenrechtenschendingen. Het kabinet streeft er dan ook naar dat economische belangen altijd afgewogen worden tegen andere publieke belangen op de langere termijn in de complexe en veelzijdige relatie met China. Dergelijke belangen zijn bijvoorbeeld onze nationale veiligheid, het voorkomen van mensenrechtenschendingen, en het in stand houden van de internationale rechtsorde.
Het bewustzijn over de implicaties van China’s groeiende macht is in de afgelopen jaren toegenomen en dit betekent dat er meer aandacht is voor de te beschermen belangen. Het kabinet beschouwt het behouden van de juiste balans tussen deze kansen en uitdagingen als noodzakelijk en zet zich hier samen met de EU en andere gelijkgezinde landen voor in.
Kunt u een overzicht geven van de bedrijfssegmenten in Nederland die China het meest van belang vindt? Zo nee, bent u bereid deze lijst op te stellen en en mee te sturen met de antwoorden op deze vragen?
In algemene zin sluit de Chinese interesse in Nederlands bedrijfssegmenten aan op, maar is niet beperkt tot, de aandachtsgebieden uit China’s 14e Vijfjarenplan. De technologische sectoren waar China blijkens dit document het meeste belang aan hecht, zijn: kunstmatige intelligentie, kwantum computing, robotica, halfgeleiders, biotechnologie, neurowetenschappen en neurocomputing, medische en farmaceutische wetenschappen en tenslotte aardobservatie en ruimtevaart.
Kunt u een overzicht geven van de bedrijven in Nederland waarin Chinese bedrijven of investeerders belangen hebben? Zo nee, bent u bereid deze lijst op te stellen en en mee te sturen met de antwoorden op deze vragen?
Het CBS houdt een overzicht bij van handels-, kapitaal- en investeringsstromen. Volgens de «Internationaliseringsmonitor China 2020-II» van het CBS telde het Nederlandse bedrijfsleven in 2017 bijna 13.500 bedrijven die onder zeggenschap stonden van buitenlandse partijen. In 2017 stonden 470 bedrijven in Nederland onder Chinese zeggenschap. Dat komt neer op 3,5 procent van de bedrijven onder buitenlandse zeggenschap. Wel is het aantal bedrijven onder Chinese zeggenschap in de afgelopen vijf jaar sterker toegenomen (+49 procent) dan het totaal aantal buitenlandse partijen (+12 procent). Bijna de helft van de Chinese entiteiten (220 bedrijven) die in het Nederlandse bedrijfsleven actief zijn, zijn dat in de bedrijfstak groothandel. In die bedrijfstak was ook de toename van het aantal Chinese bedrijven de afgelopen vijf jaar het sterkst. Vooral in de groothandel in non-food artikelen (70 bedrijven), ICT-apparatuur (35) en de overige gespecialiseerde groothandel (35) waren Chinese entiteiten in 2017 goed vertegenwoordigd. Op een verre tweede plek staan de bedrijfstak opslag en dienstverlening, en de holdings en managementadviesbureaus, met beide 30 Chinese entiteiten.
Bent u het ermee eens dat China geen ontwikkelingsland meer is en deze status bij de Universal Postal System dus ook niet zou mogen behouden? Bent u ervan op de hoogte dat de tarieven voor sommige postbedrijven door China’s status als ontwikkelingsland vaak ver onder de kosten liggen voor het postbedrijf van bestemming om het pakket te bezorgen vanaf het moment dat zij het pakket in handen krijgen – waardoor Chinese bedrijven goederen verkopen tegen marges die voor een normaal binnenlands bedrijf niet haalbaar zijn, simpelweg omdat zij toegang hebben tot goedkope postbezorging?
In de brief van 26 november 2019 aan uw Kamer over de uitkomst van het buitengewone congres van de Wereldpostunie, in de beantwoording op de motie van de leden Van Haga en Aartsen en in de beantwoording van diverse Kamervragen t.a.v. Alibaba heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die op verschillende terreinen zijn en worden genomen om een gelijk internationaal speelveld te bewerkstelligen bij het verzenden van pakketjes op de e-commerce markt.45
Ten aanzien van het Postverdrag is vastgesteld dat de gewijzigde afspraken over onderlinge verrekentarieven binnen de Wereldpostunie zorgen voor een gelijker speelveld voor Nederlandse webshops en verbeterde kostendekkendheid voor de nationale postvervoerder. De reeds eerder ingezette herziening van het tariefsysteem is versneld waardoor o.a. een land als China veel hogere tarieven moet betalen voor de afhandeling van pakketjes afkomstig uit eigen land. Tijdens het Wereldpostunie congres (9-27 augustus) worden volgende stappen gezet in het gelijktrekken van de verrekentarieven. Daarmee verdwijnt stapsgewijs het kostenvoordeel dat Chinese webshops enige tijd geleden nog hadden. Verder zijn de Europese btw-regels voor afstandsverkopen van goederen van buiten de EU aangepast. De btw-vrijstelling bij de invoer van kleine zendingen met een waarde van niet meer dan € 22, die worden geleverd door ondernemers van buiten de EU aan consumenten binnen de EU, is per 1 juli 2021 vervallen.46 Hierdoor worden gelijke concurrentievoorwaarden voor ondernemers binnen en buiten de Unie gecreëerd en wordt de concurrentieverstorende situatie voor ondernemers binnen de EU beëindigd.
Wat vindt u ervan dat de lage verzendkosten van producten uit China de Nederlandse markt dreigen te overspoelen met goedkope Chinese nepproducten van de Alibaba Group, waardoor Nederlandse bedrijven, met hogere binnenlandse verzendkosten, uit de markt worden gedrukt?
Zie antwoord vraag 59.
Hoe beïnvloedt het feit dat Nederland geen onderdeel is van de Nieuwe Zijderoute de Rotterdams strategische ligging als handelshaven en Nederland als handelsland nu 18 EU-landen wel onderdeel zijn van dit infrastructuurinitiatief?
Het Belt and Road Initiative (BRI) is een grootschalig Chinees initiatief dat verbindingen («nieuwe zijderoutes») tussen continenten en hun aangrenzende zeeën beoogt te stimuleren. Dit gebeurt niet alleen door de aanleg van wegen, spoorlijnen, havens en luchthavens, het faciliteren van investeringen en handel, financiële samenwerking, maar ook door people-to-people contacten en culturele uitwisseling. Het kabinet heeft oog voor het gebruik van het BRI voor het vergroten van de politieke en economische invloed van China in landen langs de «nieuwe zijderoutes» en over effecten op de Nederlandse en Europese infrastructuur, onder meer vanuit het oogpunt van economische veiligheid.
Nederland heeft zich niet formeel gelieerd aan het BRI. Wel worden waar mogelijk kansen benut om Nederland, inclusief Rotterdam, als logistieke hotspot verder op de kaart te zetten. Een goed voorbeeld hiervan is de versterking van het spoorgoederenvervoer tussen China en Europese landen. Dit biedt ook kansen voor het bedrijfsleven, bijvoorbeeld doordat via spreiding van vervoersmodaliteiten risico’s kunnen worden gemitigeerd. De lagere CO2-uitstoot ten opzichte van lucht- en zeevracht biedt daarbij voordelen voor het klimaat.
Nederland is binnen de EU een van de drijvende krachten achter het vergroten van de mondiale rol van de EU op het gebied van connectiviteit en mede op Nederlands aandringen zijn op 12 juli jl. door de Raad Buitenlandse Zaken conclusies aangenomen getiteld «A globally connected Europe» die de EU-strategie op dit gebied verder moeten operationaliseren en die oproepen tot een gezamenlijke mededeling in voorjaar 2022. Deze strategie benadrukt het belang van duurzaamheid in al haar aspecten, zoals fiscale, financiële en sociale duurzaamheid en aandacht voor het milieu. Dit kan de Nederlandse positie als handelsland vergroten en een alternatief bieden voor het BRI.
Bent u ervan op de hoogte dat Chinese fabrikanten ongeveer 40% van alle wereldwijd gebruikte active pharmaceutical ingredients (API's) produceren?
Ja, al is het exacte percentage het kabinet niet bekend door de complexiteit van de productieketens.
Kunt u een overzicht geven van alle medicijnen, API’s en grondstoffen waarbij Nederland afhankelijk is van import uit China? Zo ja, kunt u een overzicht hiervan opstellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet mogelijk. De farmaceutische productie- en leveringsketens zijn complex, steeds sterker geglobaliseerd en weinig transparant. Bij de verschillende productiefasen voor één ingrediënt kunnen meerdere fabrikanten uit verschillende delen van de wereld betrokken zijn. De pandemie heeft aangetoond dat overheidsinstanties vaak geen toegang hebben tot volledige informatie over de structuur van de productie- en leveringsketens. Daarom werken de EU-Lidstaten samen met de Europese Commissie, als onderdeel van de farmaceutische strategie voor Europa,47 aan het in kaart brengen van de productiecapaciteit en aan meer transparantie in de productie- en leveringsketen middels wetgevende en niet-wetgevende acties.
Bent u het ermee eens dat wanneer China verantwoordelijk is voor een substantieel deel van de wereldproductie van API’s, dit een zeer slecht gebalanceerde handelsrelatie en onderhandelingspositie tot gevolg heeft?
De API-productie heeft de aandacht van het kabinet en staat ook op de Europese agenda als onderdeel van de implementatie van de farmaceutische strategie voor Europa. Overigens wordt een groot deel van de innovatieve medicijnen niet uit China betrokken. Door de buffers in de ketens te vergroten en behoud van productie in Nederland, zoals de producent Apotex (nu InnoGenerics), voorkomen we een afhankelijkheid op de korte termijn. Het kabinet verwijst hierbij naar de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan uw Kamer d.d. 16 april 2021.48 Voor plannen op de langere termijn werkt het kabinet zowel op nationaal als EU-niveau aan het verminderen van ongewenste afhankelijkheden met als doel de leveringszekerheid te bevorderen.
Bent u op de hoogte dat China mijnbouwtoegang heeft tot tweederde van de 30 elementaire grondstoffen, waaronder antimoon, bariet en zeldzame aardmetalen, en dat China tot de topdrie van leveranciers van deze elementaire grondstoffen behoort?16 Wat betekent dit voor de Nederlandse afhankelijkheid van deze grondstoffen en onze houding tegenover een steeds meer agressief China?
Zie het antwoord op vraag 76.
Is er een plan opgesteld dat de toegang tot belangrijke medicatie garandeert als de Chinese overheid besluit om medicijnleveringen te verminderen of zelfs te stoppen? Zo ja, kunt u deze toelichten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen signalen ontvangen dat de Chinese overheid dergelijke voornemens heeft. Het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten volgt de beschikbaarheid van geneesmiddelen nauwlettend. Leveranciers zijn wettelijk verplicht situaties die kunnen leiden tot een tekort bij het Meldpunt te melden. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) kunnen (in samenwerking met het veld) zoeken naar oplossingen voor leveringsproblemen. Daarnaast werkt het kabinet ook aan een strategische beleidsagenda leveringszekerheid waarbij onder andere wordt ingezet op diversificatie van toeleveringsketens en behoud van productie in Nederland en de EU (met innovatievere, ecologisch duurzame productiemethoden). Daarbij betreft de strategie toegang in de volle breedte en is deze ook niet geografisch beperkt. Het kabinet verwijst hierbij naar de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan uw Kamer d.d. 7 mei 2021.50 Ook werkt het kabinet aan de kwantificering van de voorraadverplichting (ijzeren voorraad) om tijdelijke leveringsproblemen beter op te kunnen vangen. Daarnaast wordt in samenwerking met de andere EU lidstaten gewerkt aan een EU strategische autonomie agenda, ook op het gebied van medicijnen. Hierbij worden strategische afhankelijkheden in kaart gebracht en maatregelen voorgesteld om ongewenste afhankelijkheden te verminderen, onder meer door productie- en leveringsketens te diversifiëren, voor strategische voorraden te zorgen en productie en investeringen in Europa te bevorderen. Hierbij wordt ook bekeken welke stoffen strategisch van belang zijn, voor welke eindproducten ze nodig zijn en in welke fabrieken ze worden geproduceerd. Voor actieve stoffen verkent het kabinet bijvoorbeeld op EU niveau het bundelen van de krachten door het opzetten van een vrijwillige industriële samenwerkingsvorm of alliantie met EU overheden, fabrikanten en andere relevante stakeholders.
Wat vindt u van de conclusies van het Clingendaelrapport «China’s invloed op onderwijs in Nederland: een verkenning» uit 202017, waarin de Confuciusinstituten beschreven worden als vestigingen of verlengstukken van de Chinese staat en dat het advies aan Nederlandse onderwijsinstellingen zou moeten zijn om deze samenwerkingsverbanden te beëindigen – net zoals de VS, Frankrijk, Duitsland en Zweden hebben gedaan18 – in het belang van de nationale veiligheid?
Vanwege de huidige organisatorische inbedding van het Confucius Instituut in Nederlandse instellingen voor het hoger onderwijs, is het voorstelbaar dat zorgen ten aanzien van de academische vrijheid ontstaan. De onderzoekers van Instituut Clingendael wijzen er in hun rapport ook op dat «de huidige situatie van inbedding van de Confucius Instituten in Nederlandse kennisinstellingen op gespannen voet staat met de onafhankelijkheid van Nederlandse kennisinstellingen en de Nederlandse normen en waarden op het gebied van wetenschappelijke integriteit.»
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft zoals aangekondigd in de Kamerbrief over de samenwerking met China van 18 december 2020 gesprekken met de kennisinstellingen gevoerd over het rapport van Instituut Clingendael. Naar aanleiding van het rapport adviseert het kabinet om te kiezen voor ontkoppeling van het Confucius Instituut. Dat is volgens het kabinet de beste manier om zorgen over mogelijke aantasting van academische vrijheid, of de schijn daarvan, weg te nemen. Het is aan de betrokken instellingen (Hogeschool Zuyd, Hanzehogeschool en de Rijksuniversiteit Groningen) om te bepalen op welke manier vervolg wordt gegeven aan dit advies.
Hoe beziet u de plan van het Groningse Confuciusinstituut om een eigen Wechat-account te lanceren in het licht van het feit dat in het Clingendaelrapport wordt vermeld dat in de Chinese diaspora de praktijk bestaat om elkaar te verklikken via deze Chinese chatapp, die door de Chinese staat in de gaten wordt gehouden en gecontroleerd?
Het onderhouden van banden door andere landen met hun diaspora in Nederland is toegestaan, zolang dit past binnen de grenzen van onze rechtsstaat en het de participatie van burgers niet belemmert. Dit betekent dat landen zich moeten onthouden van ongewenste bemoeienis – ongeacht via welk medium – met de keuzes die burgers in Nederland maken. Wanneer het kabinet constateert dat het diasporabeleid van landen de grenzen van onze rechtsstaat overschrijdt, dan wel de participatie belemmert, is er sprake van ongewenste buitenlande inmenging. Het kabinet vindt ongewenste buitenlandse inmenging volstrekt onacceptabel, omdat statelijke actoren hiermee kunnen komen aan het fundament van de Nederlandse democratische rechtsorde en de open samenleving.
Het kabinet heeft verschillende instrumenten tot zijn beschikking om dit aan te pakken, zoals uiteengezet in de brief van 16 maart 2018 over de aanpak ongewenste buitenlandse inmenging. Centraal staan het versterken van onze informatiepositie, onder ander door onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten, samenwerking met onze internationale partners, met name binnen Europa, het aanspreken van landen die zich schuldig maken aan ongewenste inmenging in Nederland, het verhogen van de weerbaarheid van de kwetsbare groepen in Nederland en het gecoördineerd optreden en verstoren bij actuele of dreigende incidenten. Er vindt een constante toets plaats of deze aanpak volstaat en of zich nieuwe dreigingen of dit gebied aandienen.
Vindt u dat de verspreiding van COVID-19 en met name de reactie van overheden daarop geopolitieke consequenties heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn volgens u de belangrijkste geopolitieke consequenties m.b.t. China?
Sinds het begin van de pandemie heeft een aantal trends zich versterkt doorgezet. China’s economische voetafdruk en de daarmee gepaard gaande invloed is wereldwijd in toenemende mate zichtbaar. De tweede economie ter wereld zal een cruciale rol spelen bij het herstel van de wereldeconomie post-COVID. China blijft dus een belangrijke partner voor Nederland en Europa en daarmee een belangrijke geopolitieke speler.
Doordat China de virussituatie binnen eigen landsgrenzen in tegenstelling tot bijvoorbeeld de VS en Europa relatief snel onder controle had, greep China de mogelijkheid aan de Chinese aanpak van het virus en zijn eigen staatsgeleide bestuursmodel in een positief licht te zetten en te contrasteren met westerse democratieën.
China stelt zich steeds assertiever op om de eigen reputatie te verdedigen en (geo)politieke en economische belangen zeker te stellen. In de beeldvorming heeft dat niet altijd het beoogde effect; de publieke opinie in Nederland en veel andere Europese landen is kritischer geworden t.o.v. China.
Ontwikkelingslanden zien China vanwege zijn actieve vaccindiplomatie als belangrijke partner in de strijd tegen COVID-19. Team Europe van de EU en de lidstaten waaronder Nederland hebben meer gratis vaccins beschikbaar gesteld, en daarnaast veel geld, via het multilaterale kanaal COVAX. China heeft vooral veel vaccins verkocht. Vaccins zijn wereldwijd beperkt beschikbaar, hierdoor zijn transacties in natura en toegang tot overschotten van groot belang op dit moment. Dat is juist waarop China van zich laat horen.
Bent u ervan op de hoogte dat Zuid-Afrika de Dalai Lama drie keer (in 2009, 2011 en 2014)19 een visa geweigerd heeft onder druk van China, dat een belangrijke economische partner van Zuid-Afrika is? Wat vindt u ervan dat een soevereine staat niet zelf mag of kan bepalen wie het binnen zijn eigen grenzen toelaat?
Het kabinet gaat niet over het visumbeleid van andere staten.
Heeft China ooit druk uitgeoefend op de Nederlandse regering als het gaat om de Nederlandse relaties met Tibet of de Dalai Lama? Zo ja, wanneer en in welke context is dit gebeurd?
Het is bekend dat China overheden oproept de dalai lama niet te ontmoeten. De dalai lama is desondanks meerdere keren in Nederland geweest en heeft in de hoedanigheid van religieus leider meermaals contact gehad met leden van het kabinet.
Wekt het feit dat China de grootste directe buitenlandse investeerder in Afrika is20 zorgen bij u over een «neokolonisatie» van Afrika door China en het verlies van soevereiniteit van staten in Afrika? Zo ja, wat voor effect heeft een dominantie van China op dit continent voor de Nederlandse afhankelijkheid van China voor grondstoffen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 76.
Heeft u inzicht in de machtspositie van China binnen de BRICS-landen (Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika) en de impact van de BRICS-landen op de Nederlandse economie? Zo ja, kunt u deze inzichten met de Kamer delen?
De banden tussen China enerzijds en Brazilië, Rusland, India en Zuid-Afrika anderzijds zijn complex en veelzijdig, en tussen de landen onderling is sprake van uiteenlopende belangen. Desalniettemin vindt er een toename in handel en investeringen plaats tussen met name China en de andere afzonderlijke BRICS, al moet daarbij worden opgemerkt dat de impact daarvan niet eenvoudig te beschrijven is gezien de diversiteit van deze economieën. De BRICS-landen zijn tevens belangrijke handelspartners voor Nederland.
Bent u het ermee eens dat, terwijl Nederland een klimaat- en milieuagenda uitvoert in Afrika door middel van ontwikkelingshulp, outward foreign direct investment (OFDI) van China in Afrika de impact van deze specifieke vorm van ontwikkelingshulp ongedaan maakt, aangezien China vervuilende industrieën naar Afrika verplaatst21 en het stropen van dieren zoals neushoorns en zeeoren voor de Chinese markt de veiligheid van zeldzame wilde dieren in Afrika ondermijnt? Zo ja, bent u bereid op basis hiervan de Nederlandse Afrika-strategie te herzien? Zo nee, kunt u een overzicht geven van de concrete resultaten van de inzet van Nederlands belastinggeld in het verbeteren van het klimaat in Afrika en het beschermen van zeldzame diersoorten?
De internationale gemeenschap, waaronder de Nederlandse regering, maakt zich zorgen over zowel de gevolgen van vervuilende industrieën als stroperij en illegale handel van bedreigde diersoorten. Ook regeringen in Afrika delen deze zorgen. Dit verklaart de gezamenlijke doelen en inspanningen die de internationale gemeenschap over deze thema’s zijn overeengekomen, te weten de Sustainable Development Goals (SDG’s).
Samen met lokale en internationale partners wordt gewerkt aan duurzame ontwikkeling en bescherming van het milieu. Vanuit het voedselzekerheidsbeleid ondersteunt Nederland de integratie van klimaatdoelen in de bilaterale samenwerking, ook met Afrikaanse landen, onder meer via klimaat-slimme landbouw en aangepast uitgangsmateriaal. Ook steunt Nederland de Global Alliance for Climate Smart Agriculture (GACSA) die als doel heeft klimaat-adaptieve landbouwmethoden te ontwikkelen. Illegale handel in bedreigde diersoorten is onacceptabel en vormt een bedreiging voor de mondiale biodiversiteit. Nederland is daarom onder meer actief op het terrein van het CITES en CMS56 verdrag en doet dat in EU-verband. Zo steunt Nederland momenteel o.a. de CITES Big Cat Taskforce, die zich onder meer richt op het adequaat aanpakken van de illegale handel in grote katachtigen.
Het kabinet heeft geen aparte Afrika-strategie, maar heeft specifieke beleidsnotities op het terrein van internationale veiligheid, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking waar de regionale inzet op het Afrikaans continent in staat beschreven. Ook bestaan er specifieke meerjarige landen-strategieën die de inzet van Nederland in en met een partnerland beschrijven. De aandacht voor de groeiende rol van China op het Afrikaanse continent die zich op verschillende thema’s ontvouwt, is onderdeel van de Nederlandse Chinanotitie. Daarin is ook aangegeven dat de Nederlandse overheid investeert in een beter wederzijds begrip en meer actuele kennis van Chinese activiteiten die raken aan ontwikkelingssamenwerking, inclusief hun impact op de SDG’s en op Afrikaanse landen.
Wat vindt u ervan dat China's «ontwikkelingshulp» aan Afrika een poging is om de soft power en invloed in het buitenland te vergroten door een alternatief ontwikkelingsmodel te bieden voor de Washington-consensus, en zich te verzekeren van de steun van Afrikaanse staten binnen internationale instellingen?
Het kabinet ziet inderdaad een groot aantal landen meegaan in het stemgedrag van China. Als het Chinese optreden in multilaterale organisaties conflicteert met Nederlandse en/of Europese belangen (zoals op gebied van veranderend taalgebruik, mensenrechten, handel en schulden) dan bekijkt Nederland in coördinatie met Europese en andere gelijkgezinde partners binnen de relevante internationale fora op welke wijze een weerwoord kan worden geboden.
China investeert met name in goede bilaterale relaties met Afrikaanse regeringen. Slechts 4% van het Chinese OS-budget gaat op dit moment naar multilaterale organisaties. Wel steunt China, zowel door financiële bijdragen als in politieke activiteiten, de G77 – een groep van 134 ontwikkelingslanden, met name Afrikaanse landen, die zich organiseren binnen VN-verband. Met het BRI blijft China zich, naast de EU, positioneren als een partner voor Afrikaanse landen.
Bent u het ermee eens dat, gezien de Chinese belangstelling voor de natuurlijke grondstoffen en voor de goedkope arbeidskrachten in Afrika, en vanwege de aanzienlijke investeringen van China in veel landen in Afrika, er sprake lijkt te zijn van een nieuwe «wedloop om Afrika», waarin westerse landen niet op gelijke voet concurreren en onafhankelijke toegang tot veel belangrijke grondstoffen dreigen te verliezen waardoor onze afhankelijkheid van China voor deze grondstoffen toeneemt? Zo ja, hoe denkt u de toegang van Nederland tot belangrijke en/of zeldzame grondstoffen veilig te stellen? Zo nee, waarom niet en is dit niet naïef?
Het kabinet is zich ervan bewust dat China een zeer dominante positie heeft in de toelevering van een significant deel van de voor Europa kritieke grondstoffen, zoals o.a. benoemd in de notitie «Nederland-China, een nieuwe balans». Dit vertaalt zich door in een Nederlandse afhankelijkheid van China voor deze grondstoffen en producten waarin deze grondstoffen verwerkt zijn.
Ook is het kabinet op de hoogte van de Chinese investeringen in Afrika, in onder meer infrastructuur en ook in mijnbouw van kritieke grondstoffen. Hoewel, zoals onlangs bevestigd werd in een publicatie van het CBS,57 de EU nu nog de belangrijkste partner op het Afrikaanse continent is, op het gebied van investeringen, hulp en handel, kan dit veranderen als de Chinese investeringen in Afrika blijven toenemen. Investeringen die leiden tot een grote Afrikaanse afhankelijkheid van China of die gepaard gaan met te lage standaarden op het gebied van arbeidsomstandigheden, klimaat en milieu zijn reden tot zorg.
Wanneer Chinese bedrijven een groter deel van de Afrikaanse productie en uitvoer van deze grondstoffen controleren kan dit ook voor Nederland leiden tot een relatief grotere afhankelijkheid van China als toeleverancier. Ook concurreren Nederlandse bedrijven in Afrika met Chinese partijen, waarbij sprake is van een ongelijk speelveld.
Nederland en de EU zetten in op open strategische autonomie, niet in de laatste plaats vis-à-vis China. Daarbij is toenemende aandacht voor toegang tot kritieke grondstoffen die van belang zijn voor de Europese economie en energietransitie. In dit kader presenteerde de Europese Commissie in september 2020 het Critical Raw Materials Action Plan58. Belangrijke pijlers hierin zijn inzet op circulariteit van grondstoffen binnen de EU, innovatie om substitutie van bepaalde grondstoffen mogelijk te maken, diversificatie van de toeleveranciers en opschaling van de Europese productie van grondstoffen. Tevens is er in dit actieplan aandacht voor verantwoorde winning, verwerking en handel in grondstoffen. Nederland steunt de strategische aanpak van dit Actieplan dat Europa een sterkere economische positie zal geven.
Nederland maakt zich daarnaast eigenstandig hard voor verantwoorde winning, verwerking en handel in mineralen en metalen in lijn met de OESO-richtlijnen op dit gebied,59 bijvoorbeeld via het door Nederland opgerichte European Partnership on Responsible Minerals. Ook steunt Nederland overheden in het effectief besturen van de mijnbouwsector op een manier die lokale duurzame ontwikkeling ten goede komt, onder meer via het Intergovernmental Forum on Mining, Minerals, Metals and Sustainable Development en via programma’s uitgevoerd door de Wereldbank en het IMF die bijvoorbeeld gericht zijn op klimaat-slimme mijnbouw en op belastinginkomsten voor landen. Hiermee beoogt Nederland ook de autonomie van Afrikaanse staten op dit gebied te ondersteunen.
Ziet u het feit dat veel EU-lidstaten in Oost- en Zuid-Europa (in totaal 18 EU-landen) onderdeel zijn van de Nieuwe Zijderoute22 als een bedreiging voor de toekomstige stabiliteit van de EU? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie allereerst het antwoord op vraag 61.
Nederland zet zich binnen de EU in voor versterking van de cohesie onder EU-lidstaten omdat een krachtige en eensgezinde EU-lijn cruciaal is om de uitdagingen waar derde landen, waaronder China, ons voor plaatsen het hoofd te bieden. Het klopt dat 18 EU-lidstaten een Memorandum of Understanding met China zijn aangegaan over samenwerking binnen het Belt & Road Initiatief. Nederland heeft ervoor gekozen dit niet te doen. Dit vormt vooralsnog echter geen obstakel voor samenwerking tussen EU-lidstaten om de stabiliteit van de EU te waarborgen.
Wat vindt u van de groeiende invloed van China in Kazachstan via projecten als de Nieuwe Zijderoute?23 Bent u van mening dat de invloed van China dit land dreigt te destabiliseren, zoals blijkt uit de anti-China-protesten op 27 maart 2021 en de groeiende anti-Chinasentimenten onder lokale bevolkingsgroepen?
Kazachstan heeft gas-, olie- en uraniumreserves, een centrale ligging in de regio aan de Nieuw Zijderoute, en een grens en etnische banden met de provincie Xinjiang in China. Hierdoor is het een belangrijk buurland voor China in Centraal-Azië. De relatie tussen de twee landen kent verschillende dimensies, waaronder een intensieve handelsrelatie (China is voor Kazachstan de tweede handelspartner), infrastructuurinvesteringen in het kader van het Belt and Road Initiative (BRI), en samenwerking en uitwisseling op het gebied van onderwijs. Er is sprake van onvrede ten aanzien van China onder de bevolking wat zich geregeld uit in demonstraties, maar men ziet ook het belang van samenwerking met China. Van destabilisatie lijkt geen sprake te zijn.
Bent u het ermee eens dat Kazachstan een belangrijke spil is in de handels- en transportverbindingen op het Euraziatische continent – voor China's Nieuwe Zijderoute en daarbuiten – vanwege zijn ligging, uitgestrekte landmassa en energiereserves en dat het zowel het subject als het object van Chinese, Russische en westerse geopolitieke belangen is?
Zie het antwoord op vraag 78. Momenteel is Nederland een grotere investeerder in Kazachstan dan China, en t.o.v. de Europese Unie en het Westen als geheel is dat verschil vanzelfsprekend nog groter. Deze economische verhoudingen helpen als steun in de rug voor het hervormingsprogramma waaraan serieus wordt gewerkt door de huidige regering van Kazachstan. Van een dominante positie van China is vooralsnog geen sprake.
Wat is de positie van Nederland met betrekking tot de invloed van China in Kazachstan en wat betekent de Chinese dominantie in deze regio voor de Nederlandse veiligheid, handel en energiezekerheid?
Zie antwoord vraag 79.
Bent u op de hoogte van de inval van 500 Chinese politieagenten bij de pro-democratische krant «Apple Daily» in Hongkong, met een arrestatiebevel voor journalistiek materiaal op grond van de «nationale veiligheidswet» in Hongkong? Bent u op de hoogte van het feit dat die ochtend vijf mensen zijn gearresteerd, onder wie hoofdredacteur Ryan Law, CEO Cheung Kim-hung, financieel directeur Chow Tat-kuen, adjunct-hoofdredacteur Chan Pui-man, en digitaal directeur Cheung Chi-wai24? Bent u het ermee eens dat dit een grove schending is van de vrijheid van de media en van de vrijheid van meningsuiting in Hongkong?
Ik ben bekend met deze feiten. Apple Daily heeft zich naar aanleiding van deze gebeurtenissen genoodzaakt gezien de deuren te sluiten. Het toont aan dat ook de persvrijheid in Hongkong wordt getroffen door de Nationale Veiligheidswet die op 30 juni 2020 werd ingevoerd. Dat is een zorgelijke ontwikkeling – zowel voor de burgers van Hongkong als voor het zakenleven dat in Hongkong is gevestigd, voor wie onder meer de vrije toegang tot informatie van belang is. Het kabinet heeft zich hier met twintig andere landen in Media Freedom Coalition-verband over uitgesproken.63
Wat vindt u van de Hongkong Security Law, die door China aan Hongkong is opgelegd en elke oppositie tegen de Chinese overheersing in dit land onderdrukt en in feite het einde betekent van de autonomie van Hongkong?
Het kabinet is met de EU van mening dat Hongkongs hoge mate van autonomie, inclusief alle rechten en vrijheden die Hongkong in het kader van het Eén Land, Twee Systemen-model toekomen, moet worden gerespecteerd. De inhoud van de Nationale Veiligheidswet voor Hongkong, de wijze waarop China’s Nationale Volkscongres de wet heeft ingevoerd, evenals de wijze waarop die wet nu wordt toegepast, roept de vraag op in hoeverre die hoge mate van autonomie binnen dat model stand kan houden. Het kabinet heeft daarover meermaals ernstige zorgen overgebracht, onder meer in EU-verband, zowel publiekelijk als in bilaterale contacten met de regering van Hongkong en de centrale Chinese regering in Peking.
Bent u het ermee eens dat de toename van Chinese bewindvoering in Hongkong en de toenemende agressie tegen Taiwan zorgwekkend is? Zo ja, hoe beoordeelt u deze toenemende Chinese agressie tegenover landen en gebieden die hun onafhankelijkheid van China trachten te bewaren?
Het kabinet is van mening dat Hongkongs hoge mate van autonomie in het kader van het Eén Land, Twee Systemen-model moet worden gerespecteerd – zie ook het antwoord op vraag 82.
China zet in op vreedzame eenwording van Taiwan met het vasteland, maar sluit militair ingrijpen niet uit. Er bestaan aan Taiwanese zijde grote bezwaren tegen de wijze waarop China vreedzame eenwording wil vormgeven. Het kabinet en de EU zijn van mening dat geschillen tussen China en Taiwan vreedzaam moeten worden opgelost, waarbij rekening moet wordt gehouden met de wensen van de Taiwanese bevolking.
Het kabinet en de EU verwerpen het gebruik van geweld, en ook het dreigen daarmee.
Hoe beziet u de relatie tussen China en de WHO en hoe verhoudt dit zich tot het weigeren van Taiwan tot het toetreden als volwaardig lid van de WHO? Bent u bereid om de betrokkenheid van Taiwan bij internationale organisaties te maximaliseren en de «zinvolle deelname» van Taiwan aan diverse instellingen, zoals de WHO, te ondersteunen?
China is, net als Nederland, lid van de WHO. Nederland kan, op basis van zijn één-Chinabeleid, geen lidmaatschap van Taiwan bepleiten bij organisaties waarvan uitsluitend soevereine staten lid kunnen zijn.
Het kabinet is van mening dat Taiwan wel op betekenisvolle wijze zou moeten kunnen deelnemen aan internationale bijeenkomsten wanneer dit kwesties betreft die van mondiaal belang zijn, bijvoorbeeld als het de volksgezondheid betreft, en dus ook in WHO-verband. Nederland zet zich daar met gelijkgezinde landen voor in.
Vindt u dat Taiwan recht heeft op zelfbeschikking? Zo ja, bent u bereid dit uit dragen binnen internationale instellingen als de WHO en de VN? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat Taiwan op betekenisvolle wijze zou moeten kunnen participeren in multilaterale fora, zonder daarbij lidmaatschap van Taiwan te bepleiten bij organisaties waarvan uitsluitend soevereine staten lid kunnen zijn. Nederland zet zich hier, binnen de kaders van zijn één-Chinabeleid, met gelijkgezinde landen voor in.
Bent u het ermee eens dat Nederland zijn relatie met Taiwan en de invulling daarvan zelf mag bepalen en dat China onze bilaterale relaties met andere landen niet zou mogen voorschrijven? Zo ja, welke acties heeft Nederland ondernomen waaruit blijkt dat wij inderdaad onze relatie met Taiwan niet laten bepalen door de (internationale) druk van China? Zo nee, waarom niet?
Ja, Nederland voert – net als alle andere landen die diplomatieke betrekkingen onderhouden met China – een (eigenstandig) één-Chinabeleid, waarbij het de regering van de Volksrepubliek China (in Peking) als enige wettige regering van China erkent. Dit betekent dat Nederland geen diplomatieke betrekkingen met Taiwan onderhoudt. Wel heeft Nederland goede economische, culturele en wetenschappelijke betrekkingen met Taiwan die door het Netherlands Office Taipei worden behartigd. Nederland is waakzaam voor pogingen van China om de ruimte in te perken die er binnen het kader van het één-Chinabeleid is om goede relaties met Taiwan te onderhouden, omdat dit de Nederlandse (economische) belangen zou schaden. Dit doet Nederland door op consequente wijze uitvoering te geven aan zijn één-Chinabeleid.
Is het één-China-beleid zoals gehanteerd door Nederland te herzien? Zo ja, wat zou dit betekenen voor de China-Nederland-relatie? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is niet voornemens dit beleid te herzien. Het Nederlandse één-Chinabeleid vloeit voort uit het Gezamenlijke Communiqué van 16 mei 1972 inzake de betrekkingen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Volksrepubliek China. Dit Gezamenlijke Communiqué vormt het uitgangspunt voor de Nederlandse betrekkingen met China.
Wat betekent de China-Iran Strategic Cooperation Pact, getekend op 27 maart 2021, voor Nederland op het niveau van veiligheid en economie?
Op 27 maart jl. tekenden Minister Javad Zarif en Minister Wang Yi een «comprehensive strategic partnership» voor de komende 25 jaar. De overeenkomst is niet bindend en de mogelijkheid tot economische samenwerking blijft beperkt zolang er economische sancties op Iran van toepassing zijn. Om die reden, maar ook omdat de inhoud van de overeenkomst niet openbaar is gemaakt, is het moeilijk in te schatten wat de overeenkomst op termijn zou kunnen betekenen voor Nederlandse economische en veiligheidsbelangen.
Kunt u reageren op de rivaliteit tussen de supermachten China en de Verenigde Staten, die snel begint te lijken op de ontwikkeling van een nieuwe Koude Oorlog, waarbij Peking en Washington zich opstellen als blokken van gelijkgestemde staten waar China tracht een «alliantie van autocratieën» te smeden als tegenwicht voor de «alliantie van democratieën» van de Verenigde Staten?
De VS onderscheidt drie rollen in zijn betrekkingen met China, te weten: concurreren, samenwerken en tegenstreven. Deze drieslag komt sterk overeen met het Europese onderscheid tussen partner, concurrent en systeemrivaal. De EU inclusief Nederland deelt de Amerikaanse zorgen over o.a. de Chinese mensenrechtensituatie, oneerlijke handelspraktijken en ongewenste kennisoverdracht. Dit komt o.a. tot uiting in de slotverklaringen van de NAVO-Top van 14 juni 2021 en de EU-VS Top van 15 juni 2021.
Zoals u kunt lezen in de Kamerbrief over recente ontwikkelingen in China en situatie in Xinjiang van 4 juni jl. (kenmerk 2021Z06173/2021D14200) schroomt China niet om kritiek te uiten op de door de VS aangevoerde liberale internationale orde, en promoot bovendien steeds openlijker een eigen, alternatieve visie op internationale betrekkingen waarin niet-democratische landen een legitieme plek hebben. Van een alliantie van autocratieën is geen sprake, maar China slaagt er wel steeds meer in om multilaterale coalities te vormen ter ondersteuning van Chinese belangen.
De toegenomen complexiteit van de geopolitieke verhoudingen en sterk toegenomen economische verwevenheid tussen landen zorgen ervoor dat de huidige situatie niet vergelijkbaar is met de Koude Oorlog uit de vorige eeuw. Veel wereldwijde uitdagingen, zoals klimaatverandering, vereisen de actieve betrokkenheid van zowel de VS als China.
Hoe beziet u de relatie tussen China en Indonesië die nu lijkt te verwarmen? Wat betekent dit voor de geopolitieke situatie in de Indo-Pacifische regio? En heeft Nederland zijn eigen Indo-Pacifisch beleid of richtlijnen?
Voor Indonesië is China de belangrijkste handelspartner en daar handelt het land naar. Maar ook de betrekkingen met de EU zijn goed en worden in het kader van de EU Raadsconclusies inzake meer samenwerking met de Indo-Pacific verder aangehaald. Indonesië heeft een belangrijke rol gespeeld in het opstellen van het ASEAN-beleid voor de Indo-Pacific, de «ASEAN outlook on the Indo-Pacific» waarin bewust geen partij wordt gekozen. Nederland heeft zijn eigen «Indo-Pacific: een leidraad voor versterking van de Nederlandse en EU-samenwerking met partners in Azië» vorig jaar november met uw Kamer gedeeld.64
Bent u bekend met de met de uitspraak van President Xi Jinping tijdens het 100-jaar jubileum van de CCP op 1 juli 2021 waarin hij «hereniging» met Taiwan belooft25 ? Wat vindt u van de agressieve houding van China tegenover Taiwan?
Ja, ik bekend met deze uitspraak. China zet in op vreedzame eenwording van Taiwan met het vasteland, maar sluit militair ingrijpen niet uit. Die Chinese inzet is niet nieuw, maar er bestaan aan Taiwanese zijde ook grote bezwaren tegen de wijze waarop China vreedzame eenwording wil vormgeven. Het kabinet en de EU zijn van mening dat geschillen tussen China en Taiwan vreedzaam moeten worden opgelost, waarbij rekening moet wordt gehouden met de wensen van de Taiwanese bevolking. Het kabinet en de EU verwerpen het gebruik van geweld, en ook het dreigen daarmee.
Hoe beziet u de huidige relatie tussen Rusland en China?
Het grootste en het op drie na grootste land ter wereld, die een grens van meer dan 4.000 kilometer delen, werken op allerlei vlakken samen, waaronder op economisch en defensiegebied. Onlangs hernieuwden zij hun Vriendschapsverdrag. Zij delen echter geen formeel bondgenootschap of economische samenwerkingsstructuur.
Zoals ook uiteengezet in de Kamerbrief n.a.v. de motie Stoffer/Verhoeven (kst-35373-1) plaatst het kabinet de relatie tussen Rusland en China in een context van geopolitieke en economische machtsverschuivingen. Rusland en China zetten zich af tegen wat zij zien als een door de VS gedomineerde «unipolaire» wereld en vinden elkaar in hun streven naar een multipolaire wereld, al lopen de Chinese en Russische belangen op punten uiteen. Zo ziet China Rusland als een partner om het internationale systeem naar zijn hand te zetten. Russische acties lijken er meer op gericht het multilaterale systeem te verstoren. China heeft belang bij de huidige economische relatie met de EU. Voor Rusland wordt mede als gevolg van Westerse sancties de economische samenwerking met China en andere Aziatische landen juist relevanter.
Beide landen streven er naar hun verschillen zoveel mogelijk te overbruggen, elkaars kernbelangen te respecteren en zich onthouden van wederzijdse inmenging in elkaars binnenlandse aangelegenheden. Deze pragmatische samenwerking zal naar verwachting voortduren zolang de VS en zijn bondgenoten als dominant en bedreigend worden gezien.
Welk land vindt u een grotere geopolitieke bedreiging, Rusland of China? Waarom?
Zoals u in het Dreigingsbeeld statelijke actoren kunt lezen kenschetsen de AIVD, MIVD en NCTV Rusland als een belangrijke potentiële dreiging voor de fysieke territoriale integriteit van Nederland en het NAVO-bondgenootschap. De Chinese inzet van zowel legale als illegale economische middelen en (digitale) spionage vormt met name een dreiging voor de Nederlandse economische veiligheid.
Beide landen streven naar invloed om de internationale rechtsorde, die onze kernwaarden en nationale belangen beschermt, naar eigen inzicht om te vormen naar een model dat hun belangen beter dient. Hun omvang, militaire en economische macht en positie als permanente leden van de VN-Veiligheidsraad zijn daarbij relevant.
Het kabinet ziet China in lijn met de EU zowel als partner, concurrent en systeemrivaal. Nederland werkt samen waar het kan en beschermt waar het moet. Ook de relatie met Rusland is complex en veelomvattend, waarbij het noodzakelijk is om op veel terreinen met Rusland samen te blijven werken.
Is er een mogelijkheid dat normalisering van de huidige relatie met Rusland ertoe leidt dat Nederland een sterke bondgenoot heeft om de invloed van China in Europa te beperken?
De relatie met Rusland is gecompliceerd en in de afgelopen jaren over de algehele linie verslechterd. Tegelijkertijd erkent het kabinet dat Rusland voor ons land en voor het Westen als geheel een belangrijk nabuurland en wereldspeler blijft met invloed op allerlei terreinen, zoals veiligheid en stabiliteit, klimaat en energie. Waar nodig en mogelijk blijft het kabinet daarom inzetten op dialoog en pragmatische samenwerking met Rusland, op essentiële terreinen van Nederlands belang, zoals de aanpak van klimaatverandering en wapenbeheersing.
Moskou en Peking vinden elkaar in hun kritische houding tegenover het westen, maar vormen geen alliantie. Wel zijn de afgelopen jaren de banden aangehaald, ook op militair gebied.
Gezien de gedeelde belangen van Rusland en China en de complexe relatie tussen Moskou en het Westen acht het kabinet samenwerking tegen de invloed van China vooralsnog niet realistisch.
Bent u het ermee eens dat het Nederlandse kabinet haar morele kompas moet bijstellen, als we ingrijpende en vergaande acties nemen tegen landen als Rusland en Hongarije, maar open relaties onderhouden met landen als China, die een oprecht gevaar zijn voor het Westen op het niveau van economie, defensie, mondiale diplomatie, technologie, onderwijs, infrastructuur en de cultuur van democratie en vrijheid? Zo ja, waarom is er geen assertief China-beleid? Zo nee, vindt u dan dat landen als Hongarije en Rusland op de lange termijn meer invloed op Nederland kunnen uitoefenen dan China?
Het kabinet onderneemt en steunt acties tegen gedrag dat tegen onze waarden en wetten ingaat, zowel van landen binnen als buiten de EU, met oog voor onze belangen en de bredere context. Het kabinet is zich zeer bewust van de uitdagingen waar China ons voor stelt en de risico’s die daarmee gepaard gaan en handelt daar ook naar, zoals beschreven in de China Notitie.
Bent u het ermee eens dat China niet voldoet aan verantwoorde normen met betrekking tot ruimteafval, gezien meerdere incidenten waarin ruimteafval van Chinese raketten ongecontroleerd terugkeren naar aarde en daardoor een gevaar zijn voor bevolkte regio’s in de hele wereld (Tiangong-2 in juli 2019, Long March 5B raket in mei 2020 en de Long March 5B raket in mei 2021)? Zo ja, hoe bent u bereid om – zo nodig binnen internationale organisaties – China aan te zetten tot het hanteren van veilige normen om mogelijke tragedies te voorkomen? Zo nee, bent u bereid het risico te accepteren dat ruimteafval van China in een dichtbevolkte regio zoals Nederland zou kunnen terechtkomen, met mogelijke doden als resultaat?
Nederland zet zich binnen de verschillende relevante gremia in voor het voorkomen van ruimteschroot, en roept alle Staten die actief zijn in de ruimte hun verantwoordelijkheden te nemen om ruimtevaart veiliger en duurzamer te maken. Nederland ondersteunt bijvoorbeeld technologieprogramma’s van de EU en de ESA die ruimtevaart duurzamer en veiliger maken. Binnen de relevante VN gremia, in het bijzonder het VN Comité inzake het vreedzaam gebruik van de ruimte (COPUOS), speelt Nederland ook een actieve rol in het formuleren van beleid met betrekking tot het voorkomen van ruimteschroot. Nederland steunt het opstellen van regels hierover. Naar aanleiding van het incident met de Long March 5B raket in mei 2021 heeft Nederland in het VN comité inzake het vreedzaam gebruik van de ruimte nog expliciet aangegeven dat Nederland het opzettelijk, en onnodig, alsmede het per ongeluk, maar te voorkomen, creëren van ruimteschoot zeer zorgelijk acht.
Op nationaal niveau heeft Nederland het voorkomen van ruimteschroot in zijn wetgeving vastgelegd. Een van de voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning voor ruimtevaartactiviteiten is dat de vergunninghouder handelt in overeenstemming met het Space Debris Compendium. Tegelijkertijd zijn er op dit moment nog geen harde internationaalrechtelijk bindende voorschriften die het ontstaan van ruimteschroot kunnen voorkomen. Dit weerhoudt Nederland er niet van staten aan te spreken op hun verantwoordelijkheden, maar het afdwingen hiervan is vooralsnog niet mogelijk.
Bent u op de hoogte van het feit dat terwijl wij in Nederland onze kolencentrales sluiten, China in 2020 meer dan drie keer zoveel nieuwe kolengestookte capaciteit gebouwd heeft als de rest van de wereld samen26, kolencentrales die alle «CO2-winst» die in Nederland ontstaat door sluitingen, teniet doen?
Afgesproken is dat landen verschillende transitiepaden kunnen bewandelen. China streeft daarbij naar een piek in CO2-emissies voor 2030 en naar CO2-neutraliteit voor 2060. In de EU-Chinadialoog staat het uitfaseren van kolencentrales hoog op de agenda. Recent heeft het Internationale Energieagentschap (IEA) berekend dat in een pad naar «Net zero by 2050» geen ruimte is voor het goedkeuren van nieuwe kolencentrales en dat bestaande kolencentrales dienen te worden uitgefaseerd, zowel in ontwikkelde landen als ontwikkelingslanden.
In welke mate wordt China nog steeds vrijgesteld van de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in het Kyoto-protocol en in het Klimaatakkoord van Parijs? Zijn deze vrijstellingen volgens u gerechtvaardigd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Onder de Overeenkomst van Parijs hebben alle landen zich gecommitteerd aan het reduceren van hun CO2-emissies. Er is dus geen vrijstelling meer voor China.
Deelt u de mening dat deze vrijstellingen China een productievoordeel opleveren in alle commerciële sectoren? Zo ja, bent u bereid om het standpunt te verkondigen dat China geen ontwikkelingsland is en geen recht heeft op deze vrijstellingen binnen de relevante internationale instellingen? Zo nee, vindt u dat China recht heeft op deze vrijstellingen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 98, heeft China geen vrijstelling onder de Overeenkomst van Parijs. In het klimaatverdrag wordt een onderscheid gemaakt tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden. Van ontwikkelde landen wordt verwacht dat ze sneller hun emissies reduceren dan van ontwikkelingslanden. China wordt aangemerkt als ontwikkelingsland. China streeft daarbij naar een piek in CO2-emissies voor 2030 en naar CO2-neutraliteit voor 2060.
Bent u bekend met de voorspelling van het International Renewable Energy Agency dat ongeveer 20 miljoen ton afval van zonnepanelen in China zou kunnen worden verzameld tegen 2050 – de grootste hoeveelheid afval van zonne-energie wereldwijd?27 Wat vindt u ervan dat deze zonnepanelen worden vervaardigd met behulp van gevaarlijke materialen – waaronder zwavelzuur en fosfinegas – waardoor ze moeilijk te recyclen zijn en dat ze ook giftige metalen bevatten zoals lood, chroom en cadmium, die schadelijk kunnen zijn voor de mens en die waarschijnlijk uit stortplaatsen voor elektronisch afval in de drinkwatervoorraden zullen lekken?
Het rapport van het International Renewable Energy Agency (IRENA) uit 2016 «End-of-life Management: Solar Photovoltaic Panels»68 is mij bekend. Het rapport stelt dat voor zonnepanelen, die een levensduur hebben van gemiddeld 30 jaar en waarvoor dankzij R&D steeds minder grondstoffen nodig zijn, in veel landen beleid dient te worden ontwikkeld om de verschillende onderdelen, inclusief zorgwekkende stoffen, waar mogelijk te recyclen of anders op een juiste wijze op te ruimen. Om het afval in de toekomst veilig te kunnen recyclen, is het belangrijk dat al tijdens de ontwerp- en productiefase rekening wordt gehouden met het einde van de levensduur. De Chinese regering presenteerde afgelopen voorjaar het 14e Vijfjarenplan, waarbij het concept van de Circulaire Economie wordt omarmd. Dit is een reflectie van een bewustwordingsproces omtrent afvalpreventie en duurzame afvalverwerking. Dit geeft mogelijkheden voor Nederland en de EU voor een dialoog met China en om kennis en ervaring te delen over het elimineren van zorgwekkende stoffen en herbruikbaar en recyclebaar ontwerpen en produceren.
Wat vindt u ervan dat China geen duidelijk recycling-beleid heeft voor deze zonnepanelen en dat miljoenen verouderde panelen aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben?28
Het Chinese circulaire economiebeleid is in ontwikkeling. Er worden door de Chinese autoriteiten in den brede stappen gezet naar verduurzaming, efficiënte afvalverwerking en recycling. Zo heeft China in 2019 o.a. een pilotprogramma «Zero-Waste Cities» opgezet t.b.v. verduurzaming en efficiëntere afvalverwerking in stedelijke gebieden. Nederland hecht aan gedegen beleid op het gebied van afvalverwerking, waaronder preventie, als onderdeel van de transitie naar een circulaire economie wereldwijd. Het is de inzet van het kabinet met China een dialoog op te zetten over de circulaire economie, zoals ook eerder is gemeld in de Chinanotitie. Dit ook met het oog op de centrale rol van China in de mondiale wereldhandel en in productieketens. Internationale samenwerking op het terrein van circulaire economie is prioriteit; transitie naar een circulaire economie is geen geïsoleerd proces.
Bent u bekend met het bericht in de New York Times, «China Is Collecting DNA From Tens of Millions of Men and Boys, Using U.S. Equipment», waarin vermeld wordt dat de Chinese politie DNA-monsters van het mannelijke deel van de bevolking van het land verzamelt – ruwweg 700 miljoen mensen – om de bevolking die volgens de overheid het meest tot misdrijven geneigd is, in het oog te houden en dat China's pogingen om genetica te gebruiken om zijn bevolking te controleren ook gericht zijn op het opsporen van etnische minderheden en andere, meer specifieke bevolkingsgroepen?29
Ja, het kabinet is bekend met dit bericht.
Wat vindt u het gebruik van DNA en andere medische gegevens om mensen te classificeren, te profileren en te controleren?
Het verzamelen van DNA en medische gegevens met als doel classificatie en profilering van bevolkingsgroepen is uitermate zorgelijk. Het verzamelen van deze gegevens op deze basis is in strijd met het internationaal mensenrechtelijk kader, zoals bijvoorbeeld het recht op een persoonlijke levenssfeer en non-discriminatie.
Bent u het ermee eens dat dit een krachtig nieuw instrument is voor Chinese autoriteiten in het uitbreiden van een autoritaire high-tech surveillance staat? Zo ja, kunt u garanderen dat de medische gegevens van Nederlanders, vastgelegd in een Digital Green Certificate zoals ingevoerd door de EU, nooit gebruikt zullen worden om mensen te classificeren, te profileren en te controleren? Zo nee, ziet u dan wel de overeenkomst tussen het verzamelen van medische gegevens van burgers in China met controle als doel en het vastleggen van medische gegevens in een EU Digital Green Certificate?
Het kabinet zal de ontwikkelingen rondom de Chinese DNA-databank nauwgezet volgen.
Verder is het kabinet van mening dat de vergelijking met de Digital Green Certificate (DGC) niet opgaat, omdat het hier niet gaat om een centraal aangelegde database maar om tijdelijke decentraal bewaarde certificaten die na verloop van tijd volgens AVG-richtlijnen weer worden verwijderd. De vaststelling van de DGC en de gebruikte datavelden zijn volledig conform het AVG-principe van dataminimalisatie. Daarbij worden de certificaten niet gebruikt om mensen te classificeren, te profileren of te controleren, maar geeft het enkel een bewijs of iemand covid-vrij en/of volledig ingeënt is. Verder is de DGC op zo’n manier opgezet dat het conform is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, en dan in het bijzonder het recht op privacy.
Wat is uw standpunt met betrekking tot eugenetica zoals geformuleerd door de Chinese Communistische Partij in het beleid voor 2021–2025 waarin «het optimaliseren van geboortebeleid» en «het verbeteren van de kwaliteit van de bevolking» specifieke doelen zijn?30
Het kabinet is tegen eugenetische projecten. Het opleggen van geboortebeperkingen aan een bepaalde groep is zeer zorgelijk. Nederland heeft in de 47e sessie van de Mensenrechtenraad in een gezamenlijke verklaring met 43 andere landen specifiek zorgen geuit over gedwongen sterilisatie en geboortebeperkingen in Xinjiang.
Bent u bekend met het rapport van het China Tribunaal in Londen en de definitieve uitspraak van dit tribunaal dat gedwongen orgaanoogst al jaren op aanzienlijke schaal plaatsvindt in heel China en dat veel van de getroffenen Falun Gong-beoefenaars zijn?31
Ja, het kabinet is bekend met dit rapport.
Kunt u reageren op deze orgaanroof die plaatsvindt in China?
Het kabinet acht de berichtgeving inzake gedwongen orgaantransplantatie in China, waarvan met name leden van religieuze groepen het slachtoffer zouden zijn, zeer zorgwekkend en blijft de ontwikkelingen nauwlettend volgen. Het kabinet is niet in staat om deze aanklachten te verifiëren noch te ontkrachten.
In de op 2 september aan uw Kamer gestuurde antwoorden op de vragen van Kamerleden Sjoerdsma en Van der Werf over orgaanhandel in China gaat het kabinet verder in op dit onderwerp (2021D31777).
Erkent u dat de vervolging van Falun Gong in China plaatsvindt?
Het kabinet is bekend met de zorgwekkende berichten over repressie van Falun Gong in China. Leden van de Falun Gong lopen het risico te maken te krijgen met detentie, vervolging, marteling en andere repressieve maatregelen van de Chinese overheid.
Erkent u dat Christenen onder steeds meer druk komen te staan in China en dat dit enorm zorgwekkende proporties begint aan te nemen, met name na rapportages door Radio Free Asia dat de autoriteiten in China Christenen vasthouden in geheime, mobiele «transformatiefaciliteiten» om hen hun geloof te laten afzweren?32
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de vrijheid van religie en levensovertuiging in China. De christenen in China zijn inderdaad een kwetsbare groep. Het kabinet spreekt China regelmatig aan op de inperking van de vrijheid van religie en levensovertuiging, zowel bilateraal als in multilateraal verband. Zo sprak Minister Blok op 26 augustus 2020 in gesprek met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken Wang Yi zijn zorgen uit over godsdienstvrijheid in China in het algemeen. Minister-President Rutte heeft deze boodschap in december vorig jaar herhaald tegenover de Chinese premier Li Keqiang. Op 1 maart jl. heeft de Nederlandse mensenrechtenambassadeur met de Chinese ambassadeur gesproken en onder andere vrijheid van religie in China opgebracht. Nederland heeft in de 46e VN-Mensenrechtenraad van maart jl. samen met 25 andere EU-Lidstaten zorgen geuit over onder andere de beperkingen op religieuze vrijheden in China.
Bent u bekend met het rapport «In Broad Daylight: Uyghur Forced Labour and Global Solar Supply Chains» uit 2021 van Sheffield Hallam University?33 Wat vindt u ervan dat de zonne-energiesector bijzonder kwetsbaar is voor dwangarbeid in de Oeigoerse regio en dat dwangarbeid in de Oeigoerse regio op deze manier tot diep in de internationale markten en de gehele toeleveringsketen kan doordringen?
Ja, het kabinet is bekend met het rapport. De kwetsbaarheid van dwangarbeid in de productieketen van zonnepanelen zoals beschreven in het rapport is zeer zorgelijk. Het kabinet heeft echter geen eigenstandige informatiepositie hieromtrent.
Het is de verantwoordelijkheid van de zonne-energiesector om gepaste zorgvuldigheid toe te passen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) door onder andere te onderzoeken of er in de keten misstanden plaatsvinden en deze aan te pakken of te voorkomen. Gezien de verdenkingen beschreven in internationale rapporten en de beperkte mogelijkheden voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen, kan beëindiging van de betrekkingen met een zakelijke relatie in Xinjiang passend zijn. Ondernemingen die opereren in een context met IMVO-risico’s, zoals dwangarbeid, moeten bereid zijn tot openheid over hun besluit om in die context te blijven opereren en dienen dat besluit te kunnen motiveren richting hun stakeholders.
Voor een uitgebreidere behandeling van dit onderwerp verwijs ik naar de antwoorden op vragen van de leden Van den Nieuwenhuizen (2021D18112), Van der Lee (2021D18113), Mulder (2021D18114), en Van Dijk (2021D18115).
Bent u het ermee eens dat we ons zorgen moeten maken over berichten dat kinderen tussen de leeftijd van 8–17 jaar worden gedwongen bakstenen te produceren in China, waarbij sommige kinderen worden ontvoerd of verhandeld en verkocht om in steenovens te werken? Bent u het ermee eens dat het verwerpelijk is dat kinderen in de Oeigoerse autonome regio Xinjiang en in de provincie Gansu via scholen worden gemobiliseerd en op grond van provinciale verordeningen verplicht zijn tijdens de herfstoogst te werken? En wat vindt u van verdere berichten dat kinderen in China ook gedwongen worden te werken in het produceren van elektronica, speelgoed en vuurwerk?34
Berichten over kinderarbeid zijn altijd zorgwekkend. Het kabinet zet er op in kinderarbeid, volgens de definitie van de ILO, te bestrijden. Daarbij betrekt het ook het Nederlandse bedrijfsleven. Bedrijven hebben de verantwoordelijkheid gepaste zorgvuldigheid toe te passen in lijn met de OESO-richtlijnen, door onder andere te onderzoeken of er in de keten misstanden plaatsvinden en deze aan te pakken of te voorkomen. Het kabinet ondersteunt Nederlandse ondernemingen om kinderarbeid te bestrijden met het Fonds Bestrijding Kinderarbeid. Dit fonds steunt projecten van Nederlandse ondernemingen die onderzoek willen doen naar de dieperliggende oorzaken van kinderarbeid in hun productieketen en hiertegen op lokaal niveau maatregelen willen nemen. Dit fonds ondersteunt deze projecten met subsidie én via een kennistraject met informatie, advies en kennisuitwisseling.
Heeft u een overzicht, zoals gehanteerd door het Bureau of International Labor Affairs35 (VS), van Chinese producten die met kinderarbeid of dwangarbeid worden geproduceerd? Zo ja, kunt u dit overzicht meesturen met de beantwoording van deze vragen? Zo nee, bent u bereid deze op stellen en vervolgens deze producten niet toe laten op de Nederlandse markt?
Het kabinet houdt geen overzicht bij van de productieketens van producten op de Nederlandse markt, en is niet voornemens om zo’n overzicht op te stellen. Het kabinet hecht er groot belang aan dat alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Deze richtlijnen en principes schrijven voor dat bedrijven door middel van het toepassen van gepaste zorgvuldigheid de ernstigste risico’s binnen hun ketens aanpakken. Kinder- en dwangarbeid horen hierbij. Het kabinet zet daarom ook in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau. Tevens wijst het kabinet bedrijven actief op de risico’s van zakendoen in Xinjiang. Hierbij communiceert het kabinet aan bedrijven dat, gezien de ernstige verdenkingen beschreven in internationale rapporten, en de beperkte mogelijkheden voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen, beëindiging van de betrekkingen met een zakelijke relatie in Xinjiang passend kan zijn. Ondernemingen die opereren in een context met IMVO-risico’s zoals dwangarbeid, moeten bereid zijn tot openheid over hun besluit om in die context te blijven opereren en dienen dat besluit te kunnen motiveren richting hun stakeholders.
De gevolgen van de terugtrekking van de internationale troepen uit Afghanistan voor het beleid ten aanzien van Afghaanse asielzoekers |
|
Don Ceder (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Worden er momenteel, nu de situatie in Afghanistan zeer snel verandert als gevolg van het vertrek van de internationale troepen, nog uitgeprocedeerde Afghaanse asielzoekers daadwerkelijk teruggestuurd naar Afghanistan? Wat gebeurt er met lopende trajecten van de Dienst Terugkeer en Vertrek?1
Op 11 augustus jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het instellen van een besluit- en vertrekmoratorium voor Afghanistan.2 Dit betekent dat er geen gedwongen terugkeer van reeds afgewezen asielzoekers plaatsvindt. Overigens kan ik u melden dat in 2021 er sowieso geen sprake is geweest van gedwongen terugkeer naar Afghanistan. Zoals ook aangegeven in mijn brief zal het algemeen ambtsbericht over Afghanistan naar voren worden gehaald. Naar verwachting zal deze nu eind september verschijnen. Ik zal uw Kamer daarna informeren over de eventuele beleidsconsequenties.
Wat betekenen de huidige ontwikkelingen voor de bruikbaarheid van de huidige ambtsberichten over Afghanistan? Op welk moment denkt u die te kunnen laten aanpassen?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het gezien de huidige ontwikkelingen in Afghanistan nog verantwoord mensen daar naartoe terug te sturen? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, kunt u aangeven wat dit betekent voor het huidige beleid?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Het is nog altijd onrustig op het Haga Lyceum’ |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Het is nog altijd onrustig op het Haga Lyceum1»?
Ja.
Hoe beoordeelt u de constatering van het NRC waaruit blijkt dat het nog altijd onrustig is op het Cornelius Haga Lyceum in Amsterdam, op basis van meerdere bezoeken en gesprekken met achttien personeelsleden?
De berichtgeving in NRC onderstreept het belang van scherp toezicht door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie).
Welke signalen heeft de Inspectie van het Onderwijs hierover ontvangen? Waarom bezocht de Inspectie van het Onderwijs het Cornelius Haga Lyceum? Wanneer kan de Kamer hierover meer informatie verwachten?
De inspectie heeft signalen ontvangen over mogelijke onrust/onveiligheid en lesuitval. Deze signalen waren voor de inspectie aanleiding de school te bezoeken en daar gesprekken te voeren. Op basis van deze gesprekken heeft de inspectie geconcludeerd dat er geen aanleiding is om direct nader onderzoek te doen. De inspectie heeft besloten de verkregen informatie te gebruiken bij de inrichting van de eerder aangekondigde twee onderzoeken bij het bestuur en de school die na de zomer plaatsvinden. Over de resultaten van deze onderzoeken zal de inspectie conform de daarvoor geldende procedure rapporteren, dat wil zeggen met inachtneming van de wettelijke bepalingen inzake de vaststelling en openbaarmaking van rapporten.
Hoe verhoudt deze berichtgeving in het NRC en het aangekondigde bezoek van de Inspectie van het Onderwijs aan het Cornelius Haga Lyceum zich tot het in mei 2020 gepubliceerde rapport van de Inspectie van het Onderwijs dat er een «positieve indruk» was van de leskwaliteit en een «meer ontspannen sfeer» onder de docenten?2 Wat is er in de tussentijd veranderd en wat betekent dit voor het oordeel van de Inspectie van het Onderwijs over de school?
De inspectie heeft in februari 2021 een kwaliteitsonderzoek bij het Cornelius Haga Lyceum uitgevoerd. In het daarover gepubliceerde rapport van 13 april 2021 staat dat de inspecteurs een «positieve indruk hebben gekregen van de digitale lessen» en dat «docenten spreken (...) van een meer ontspannen sfeer op school». Het is mogelijk dat het niet-verlengen van de arbeidsovereenkomsten van een deel van de docenten heeft geleid tot onrust onder docenten, leerlingen en ouders.
De inspectie heeft nog geen eindoordeel gegeven over de kwaliteit van het onderwijs op de school, omdat zij de voor dat oordeel relevante standaarden Didactisch handelen en Veiligheid niet heeft kunnen beoordelen als gevolg van de coronapandemie en de impact daarvan op het onderwijs en op het inspectietoezicht. De inspectie heeft besloten na de zomer een herstelonderzoek te doen; dan zal zij komen tot een eindoordeel over de onderwijskwaliteit. Dit herstelonderzoek is gepland in de week van 4 oktober 2021.
In hoeverre komen door de onrust op het Cornelius Haga Lyceum de aanbevelingen van de Inspectie van het Onderwijs in gevaar als het gaat om de herstelopdrachten waaraan het Haga Lyceum op 1 september 2021 moet voldoen, namelijk oordeel voldoende op de standaard Kwaliteitscultuur?3 Wanneer gaat de Inspectie van het Onderwijs hier onderzoek naar doen en wanneer kan de Kamer hierover nadere informatie verwachten?
De inspectie heeft in het rapport over het laatste onderzoek bij het bestuur (d.d. 10 mei 2021) de standaard Kwaliteitscultuur als onvoldoende beoordeeld. In de week van 27 september 2021 vindt herstelonderzoek plaats, dat is in de week voorafgaande aan die waarin het herstelonderzoek op de school plaatsvindt. Over de resultaten van dit onderzoek bij het bestuur zal de inspectie conform de daarvoor geldende procedure rapporteren.
Het klachtenmechanisme voor de naleving van duurzaamheidsafspraken in handelsverdragen |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de brief van FNV, CNV & CNVI, VCP, Handel Anders, SOMO en Milieudefensie over het klachtenmechanisme voor de naleving van duurzaamheidsafspraken in handelsverdragen, het zogenaamde Single Entry Point (SEP)?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het klachtenmechanisme niks verandert aan het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Canada (CETA)? Kunt u deze vraag met ja of nee beantwoorden?
Ja, het klachtenmechanisme verandert niet de inhoud van CETA en de afspraken die de EU en Canada overeen zijn gekomen. Wel kan het klachtenmechanisme de naleving verbeteren van afspraken over onder andere handel en duurzame ontwikkeling in bestaande handelsakkoorden, zoals CETA.
Kunt u bevestigen dat het klachtenmechanisme voor CETA hooguit kan leiden tot formele consultaties met Canada en bij een negatieve uitkomst tot het voorleggen van de klacht aan een expertpanel, dat alleen een niet-bindend advies kan geven? Kunt u deze vraag met ja of nee beantwoorden?
Het klachtenmechanisme is er voor alle handelsakkoorden. Onder het klachtenmechanisme kunnen klachten worden ingediend over zowel handelsbelemmeringen als duurzame handel. Klachten over het niet naleven van duurzaamheidsafspraken in EU handelsakkoorden of het Algemeen Preferentieel Stelsel hebben dezelfde status onder het mechanisme als klachten over handelsbelemmeringen die strijdig zijn met markttoegang afspraken onder een EU handelsakkoord of WTO-regels.
Via het klachtenmechanisme kan vermeende gebrekkige naleving van de genoemde verplichtingen bij de Commissie worden aangekaart, waaronder ook de verplichtingen in CETA. Het klachtenmechanisme geeft Europese bedrijven en het maatschappelijk middenveld gestroomlijnde toegang tot de Commissie en draagt bij aan stevigere monitoring van de naleving van bestaande handelsafspraken tussen de EU en derde landen.
De bestaande afspraken over handel en duurzame ontwikkeling onder EU handelsakkoorden zijn juridisch bindend. Middels een jaarlijkse dialoog monitoren verdragspartijen, zoals de EU en Canada, de naleving van deze afspraken en identificeren ze kansen en problemen op het gebied van handel en duurzame ontwikkeling. Daarnaast voorzien deze akkoorden, waaronder CETA, in geschillenbeslechting ten aanzien van de duurzaamheidsafspraken die in het akkoord zijn gemaakt.
Wanneer de Commissie een klacht ontvangt en meent dat Canada de verplichtingen onder het handelsakkoord met de EU niet nakomt, dan kan dit leiden tot de inzet van verschillende instrumenten. De EU kan diplomatieke middelen inzetten om het probleem aan te kaarten of geschillenbeslechting starten. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de geschillenbeslechtingsprocedure die geldt voor de hoofdstukken over handel en duurzaamheid in CETA dan voorziet deze procedure erin dat een rapport met bevindingen en aanbevelingen door een panel van deskundigen wordt opgesteld. Indien het deskundigenpanel stelt dat een van de partijen zijn verplichtingen niet nakomt, dienen partijen volgens het verdrag in overleg te treden en worden zij geacht binnen drie maanden passende maatregelen te nemen of een actieplan vast te stellen, rekening houdende met dit rapport (artikel 24.15 lid 11 CETA).
Het antwoord op uw vraagt luidt dus nee, daar er wel degelijk juridisch bindende verplichtingen uit de duurzaamheidshoofdstukken voortvloeien die, indien nodig, in een geschillenbeslechtingsprocedure kunnen worden vastgesteld wanneer partijen van inzicht verschillen over de reikwijdte van deze verplichtingen.
Klopt het dat de «duurzaamheidsafspraken» waar klachten over ingediend kunnen worden via het SEP niet-afdwingbare afspraken zijn? Kunt u bevestigen dat bij bestaande handelsverdragen het klachtenmechanisme dus ook geen sancties kan opleggen als de afspraken worden overtreden? Bent u het ermee eens dat het mechanisme dus in feite een tandeloos instrument is?
Het klachtenmechanisme is niet tandeloos. Doel van het klachtenmechanisme is om Europese bedrijven en het maatschappelijk middenveld betere en gestroomlijnde toegang tot de Commissie te geven en bij te dragen aan stevigere monitoring van de naleving van bestaande afspraken tussen de EU en derde landen. Doordat personen en organisaties een vermeende schending bij een centraal punt kunnen melden, versterkt dit de monitoringsfunctie van de Commissie. Ook zorgt het mechanisme voor betere stroomlijning van de behandeling van klachten door de Commissie. Deze klachten kunnen leiden tot de inzet van verschillende instrumenten die de EU in relatie tot derde landen tot haar beschikking heeft, zoals uiteen gezet in het antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie zelf bepaalt welke klachten het in behandeling neemt zonder raadpleging van externe deskundigen? Hoe wordt er dan gegarandeerd dat klachten die raken aan het economisch belang van de EU niet kunnen worden afgewimpeld?
De Commissie neemt alle ingediende klachten in behandeling. Het klachtenmechanisme heeft juist als doel dat externe partijen, zoals ngo’s, vakbonden en bedrijfsleven, vermeende schendingen aankaarten bij de Commissie. Dit geldt zowel voor klachten over handel en duurzame ontwikkeling, als voor klachten over handelsbelemmeringen. De Commissie verzoekt externe partijen middels het klachtenformulier om de nodige informatie aan te leveren voor de analyse van de klachten. De benodigde informatie kan in overleg met de Commissie worden aangevuld. Vervolgens is het aan de Commissie, waar nodig in overleg met de Raad, om bij vermeende schendingen passende vervolg acties te nemen.
Kunt u bevestigen dat het klachtenmechanisme geen toegevoegde waarde heeft wanneer de afspraken waar een klacht over ingediend kan worden in eerste instantie al boterzacht en niet toereikend zijn om het milieu, mensen- en arbeidsrechten en dierenwelzijn te beschermen, zoals het geval is in bestaande handelsverdragen?
Nee, het klachtenmechanisme heeft een toegevoegde waarde daar het kan bijdragen aan de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit de duurzaamheidshoofdstukken in handelsakkoorden. Deze verplichtingen zijn juridisch bindend.
Verdragspartijen bij EU handelsakkoorden bevestigen onder andere dat ze fundamentele arbeidsrechten zullen respecteren, bevorderen en verwezenlijken en zeggen toe om zich in te spannen voor ratificatie van fundamentele ILO-conventies en de implementatie daarvan. Tevens bevestigen verdragspartijen dat ze hun verplichtingen zullen nakomen onder multilaterale milieu akkoorden waarbij ze partij zijn en spreken af bestaande milieuwetgeving te handhaven en bestaande beschermingsniveaus niet te zullen verlagen.
Klopt het dat er geen tijdslijnen zijn vastgesteld waarbinnen de Europese Commissie moet reageren? Kunt u deze vraag met ja of nee beantwoorden?
Nee, het klachtenmechanisme berust op bestaande juridische kaders. Daarbij geldt dat de Commissie gehouden is aan de algemene regels voor een goede administratie. Dat is vastgelegd in de Europese code voor Goed administratief gedrag. Hierin staat dat (de ambtenaar van) de Commissie erop zal toezien dat over verzoeken of klachten aan de EU-instelling binnen een redelijke termijn, zonder vertraging en in ieder geval niet later dan twee maanden na datum van ontvangst een besluit wordt genomen. Voor de specifieke stappen die onderdeel van de behandeling van een klacht kunnen uitmaken, zijn geen tijdspaden voorzien. Het kabinet heeft de Commissie verzocht om te onderzoeken of deze kunnen worden opgesteld. De Commissie heeft aangegeven deze zomer het functioneren van het klachtenmechanisme te evalueren2.
Klopt het dat er geen richtlijnen zijn vastgesteld waar de onderbouwing van het besluit om een klacht wel of niet in behandeling te nemen aan moet voldoen en indieners geen mogelijkheden hebben om een besluit aan te vechten? Vindt u dit getuigen van transparantie?
De Commissie neemt alle ingediende klachten in behandeling. Het is aan de Europese Commissie, waar nodig in overleg met de Raad, om bij vermeende schendingen vervolgacties te nemen. De EU is immers partij bij handelsakkoorden en de Commissie vertegenwoordigt de EU vis-a-vis derde landen. De indiener van een klacht wordt door de Commissie geïnformeerd of diens klacht aanleiding geeft tot actie en zo ja, welke stappen voorzien zijn. De Commissie weegt bij de volgorde van behandeling en het inzetten van middelen bij een bepaalde klacht de situatie in derde landen, als ook de juridische basis en het systemisch belang. Zij doet dit mede met het oog op het behalen van een efficiënt en effectief resultaat.
Waarom kunnen ngo’s, vakbonden of burgers van buiten de EU niet zelfstandig een klacht indienen bij het mechanisme, terwijl het klachtenmechanisme juist alleen betrekking heeft op landen buiten de EU? Is dit omdat het maatschappelijk middenveld binnen de EU minder zicht heeft op wat er buiten de EU speelt binnen lokale gemeenschappen?
Het klachtenmechanisme is bedoeld om de monitorings- en handhavingsfunctie van de Commissie te versterken, in het geval derde landen de afspraken vis-a-vis de EU niet of onvoldoende nakomen. Daarom ligt het voor de hand dat organisaties en personen binnen de EU zich kunnen wenden tot de Commissie, die de EU vis-a-vis derde landen vertegenwoordigt.
Indien in de omgekeerde situatie organisaties in derde landen vermoeden dat er sprake is van een schending door de EU, ligt het voor de hand dat zij zich wenden tot de eigen overheid.
In geval organisaties in derde landen schendingen door de eigen overheid willen aankaarten, kunnen ze samenwerken met organisaties binnen de EU die zich tot de Commissie kunnen wenden. Organisaties in derde landen kunnen bijvoorbeeld in samenwerking met een EU-burger, een entiteit van wie het kantoor, de administratie of hoofdvestiging in de EU geregistreerd is of een ngo die overeenkomstig het recht van een EU-lidstaat is opgezet een klacht indienen.
Waarom kunnen er geen klachten ingediend worden als de EU of een EU-lidstaat zelf een duurzaamheidsafspraak schendt? Bent u van mening dat de EU of EU-lidstaten nooit duurzaamheidsafspraken schenden?
Voor het aankaarten van vermeende gebrekkige naleving van Europeesrechtelijk vastgelegde duurzaamheidsverplichtingen door de EU of een EU-lidstaat bestaan aparte procedures. Zo kunnen burgers en bedrijven naar de nationale rechter stappen wanneer zij van mening zijn dat Europese regels worden overtreden door een lidstaat, en waarbij die nationale rechter vervolgens de zaak bij het EU Hof van Justitie kan aankaarten. Daarnaast kan de Commissie via een inbreukprocedure tegen een lidstaat de naleving van Europeesrechtelijke verplichtingen handhaven.
Kunt u bevestigen dat de Trade Barrier Regulation waar het klachtenmechanisme onderdeel van is wel procedurele rechten toekent aan bedrijven die klachten indienen bij de Commissie over opgelegde handelsbarrières, maar niet aan burgers of organisaties die klachten indienen met betrekking tot duurzaamheid? Bent u het ermee eens dat dit tekenend is voor het constant prioritair stellen van handels- en investeringsbelangen boven de bescherming van mens, dier en milieu?
Het is inderdaad zo dat de Trade Barrier Regulation (TBR) procedurele rechten toekent aan bedrijven daar onder artikel 5, lid 4, bepaald is dat de Commissie binnen 45 dagen dient te besluiten over een klacht. De verordening inzake handelsbelemmeringen heeft specifiek betrekking op ondernemingen of bedrijfstakken van de Unie die klachten indienen over belemmeringen van het handelsverkeer.
De werking van de Trade Barrier Regulation (TBR) is echter niet wezenlijk anders dan die van het nieuwe klachtenmechanisme. Onder de TBR verordening hebben bedrijven de mogelijkheid zich rechtstreeks tot de Commissie te wenden wanneer ze handelsbarrières ervaren in derde landen. Het is aan de Commissie om de klacht te beoordelen en vervolgens aan een passende oplossing te werken. Onder het nieuwe klachtenmechanisme geldt dat zowel bedrijven als ngo’s of individuele personen zich rechtstreeks tot de Commissie kunnen wenden. Vervolgens is het aan de Commissie om de klacht te beoordelen en vervolgens aan een passende oplossing te werken. Dat geldt voor klachten over zowel duurzaamheid als markttoegang.
Daarbij dient de Commissie zich bij het behandelen van klachten te houden aan de Europese Code voor Goed administratief gedrag, zoals genoemd in het antwoord op vraag 7. Het kabinet heeft de Commissie in aanvulling daarop gevraagd om te bekijken of het mogelijk is om een tijdspad op te stellen voor specifieke stappen in het proces van behandeling van binnengekomen klachten.
Klopt het dat u de Sociaal Economische Raad (SER) heeft gevraagd een aantal bijeenkomsten te organiseren met het maatschappelijk middenveld over het klachtenmechanisme? Hoeveel bijeenkomsten zijn er geweest en wie waren er bij deze gesprekken? Wat was uw rol bij deze bijeenkomsten?
Zoals u is medegedeeld in een Kamerbrief van 25 juni jl. hebben de afgelopen maanden met ondersteuning van de Sociaal Economische Raad (SER) gespreksrondes plaatsgevonden met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers alsmede het bredere maatschappelijk middenveld3. Deze gespreksrondes zijn op verzoek van het kabinet georganiseerd, zoals ook is toegezegd in de brief aan de Eerste Kamer van 16 november 2020. Het doel van deze bijeenkomsten was om additionele input te verzamelen over (de werking van) het klachtenmechanisme en dit te delen met de Commissie. In totaal hebben drie digitale bijeenkomsten plaatsgevonden. Tijdens de eerste bijeenkomst heeft Denis Redonnet, de Chief Trade Enforcement Officer van de Commissie, het klachtenmechanisme gepresenteerd en vragen van deelnemers hierover beantwoord. Aan de sessies namen verschillende vakbonden, ngo’s en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven deel, te weten: FNV, CNV, SOMO, Milieudefensie, VCP, Handel Anders, en VNO-NCW/MKB NL. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd op (hoog) ambtelijk niveau vertegenwoordigd. Het ministerie heeft het doel van de bijeenkomsten en het proces toegelicht.
Waarom heeft u de SER niet om een formeel advies gevraagd, maar hebt u uw eigen conclusies getrokken uit de gesprekken?
Het kabinet wilde zo snel mogelijk de inbreng van een bredere groep belanghebbenden verzamelen om additionele input over de werking van het klachtenmechanisme te kunnen leveren aan de Commissie. Het heeft de SER daarom gevraagd dit proces te faciliteren. Het staat de SER uiteraard vrij om desgewenst een eigen advies te schrijven over het klachtenmechanisme.
Waarom was er tijdens de bijeenkomsten van de SER geen ruimte voor een discussie over de belangrijkste kritiekpunten van het maatschappelijk middenveld op handelsverdragen, namelijk de scheve balans tussen de bescherming van investeerders enerzijds en de bescherming van mens, dier en milieu anderzijds? Waarom is het ministerie niet alsnog bereid geweest deze kritiek mee te nemen?
Conform de brief aan de Eerste Kamer van 16 november jl. heeft het kabinet met ondersteuning van de SER gespreksrondes georganiseerd en aan deelnemers gevraagd om additionele inbreng te leveren op het nieuwe klachtenmechanisme.
Tijdens de gespreksrondes vroeg een aantal deelnemers aandacht voor hun fundamentele bezwaren betreffende de reikwijdte, afdwingbaarheid en toegankelijkheid van afspraken over handel en duurzame ontwikkeling in handelsakkoorden. De gespreksrondes richtten zich – zoals ook toegezegd aan de Eerste Kamer en door het ministerie in de gespreksrondes steeds helder gecommuniceerd – specifiek op de werking van het nieuwe klachtenmechanisme en waren niet bedoeld om de Commissie te voorzien van inbreng op het instrumentarium waarover de EU beschikt vis-a-vis derde landen.
In de brief aan Commissaris Dombrovskis is gecommuniceerd dat een aantal deelnemers fundamentele problemen heeft met de reikwijdte, afdwingbaarheid en toegankelijkheid van afspraken over handel en duurzame ontwikkeling in handelsakkoorden. De Commissie had reeds toegezegd om de inzet voor afspraken over handel en duurzame ontwikkeling, vastgelegd in het 15-punten plan, vroegtijdig te zullen herzien. In dit kader zijn onlangs de online consultaties gestart, zodat belanghebbenden aan de Commissie hierop hun inbreng kunnen leveren. Zoals reeds is gesteld in het antwoord op vraag 4, zal het kabinet ook hierop zijn input geven en belanghebbenden in Nederland hierover consulteren.
Bent u het eens met de stelling dat de slagkracht van het SEP beperkt is zolang mensenrechten, arbeidsrechten en duurzaamheid slechts als niet-afdwingbare duurzaamheidshoofdstukken in handelsverdragen worden opgenomen?
Zie het antwoord op vraag 3 en 6.
Klopt het dat het klachtenmechanisme al in november 2020 gelanceerd is en sindsdien ook in werking is getreden? Kunt u toelichten waarom u in uw communicatie met de Eerste Kamer spreekt van een «verdere uitwerking» als het mechanisme al uitgewerkt en operationeel is?2
Dat klopt en hierover is de Kamer ook geïnformeerd middels de brief van 16 november jl. De Commissie heeft meermaals aangegeven dat het mechanisme zich zal moeten bewijzen in de praktijk en open te staan voor verbeteringen in de verdere uitwerking, zoals ook in deze brief vermeld staat.
Loopt er een officiële procedure voor het «verder uitwerken» van het klachtenmechanisme bij de Europese Commissie of is Nederland door de Europese Commissie gevraagd na de lancering inbreng te leveren over het mechanisme? Zo nee, zijn de suggesties voor een verdere uitwerking die u op 24 juni jl. naar de Eurocommissaris van Handel hebt verstuurd op eigen initiatief geweest?3
Als voorstander van een dergelijk klachtenmechanisme heeft het kabinet besloten om in te gaan op de uitnodiging van de Commissie om inbreng te leveren op het klachtenmechanisme, waarover u geïnformeerd bent via de brief van 25 juni jl. Op 20 juli jl. is een ontvangstbevestiging van de heer Dombrovskis ontvangen in reactie op de brief van Minister Kaag. Commissaris Dombrovskis geeft aan dat het functioneren van het klachtenmechanisme deze zomer geëvalueerd zal worden en dat de Commissie op basis daarvan deze herfst met een eerste jaarlijks «Implementation and Enforcement» rapport zal komen.
Is er een eindpunt of -datum voor de «verdere uitwerking» van het mechanisme? Zo ja, wanneer is dit?
Zie het antwoord op vraag 17.
Hoeveel klachten zijn er sinds de lancering van het klachtenmechanisme al ingediend? Waar gingen deze klachten over?
Tot op heden heeft de Commissie 19 formele klachten ontvangen via het klachtenmechanisme. Al deze formeel ingediende klachten gaan over handelsbelemmeringen. Daarnaast heeft de Commissie tot op heden met 90 individuen of organisaties vooroverleg gevoerd over klachten (pre-notification), waarvan een aantal gesprekken voortduren. Slechts één zeer recent contact in het kader van dit vooroverleg heeft betrekking op handel en duurzame ontwikkeling, de overige contacten gaan over vermeende handelsbarrières.
Aan hoeveel van de binnengekomen klachten heeft de Europese Commissie besloten opvolging te geven? Wat was de onderbouwing hiervoor?
De Commissie neemt alle ingediende klachten in behandeling en zet daartoe alle middelen in die zij tot haar beschikking heeft. De Commissie weegt bij de volgorde van behandeling en het inzetten van middelen bij een bepaalde klacht de situatie in derde landen, als ook de juridische basis en het systemisch belang. Zij doet dit mede met het oog op het behalen van een efficiënt en effectief resultaat.
Hoeveel van de binnengekomen klachten zijn er naar tevredenheid van de indiener opgelost?
Zoals aangegeven, neemt de Commissie alle klachten in behandeling. Over de klachten die via het klachtenmechanisme ontvangen en naar tevredenheid van de indiener behandeld zijn, zijn nog geen gegevens beschikbaar.
Wat bedraagt de gemiddelde doorlooptijd momenteel voor het afronden van de behandeling van een klacht?
De Commissie beschikt nog niet over voldoende gegevens over de gemiddelde doorlooptijd van de klachten die onder het klachtenmechanisme zijn ingediend, omdat het klachtenmechanisme pas onlangs gelanceerd is. De Commissie neemt veelal reeds contact op met derde landen terwijl een casus nog geanalyseerd wordt. Wanneer door de Commissie een analyse van de klacht en een actieplan is opgesteld, is de klachtenprocedure voltooid en zal de Commissie aan het actieplan opvolging geven.
Bent u bereid om zowel de eventueel ingediende klachten als de reactie daarop van de Europese Commissie openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
De Commissie ontvangt klachten via het klachtenmechanisme en het is dan ook aan de Commissie om over het openbaar maken ervan te besluiten. Momenteel hanteert de Commissie nog geen standaard procedure voor openbaarmaking. De Commissie geeft als reden dat het een nieuw mechanisme betreft dat nog in ontwikkeling is. Bovendien is zorgvuldigheid geboden wat betreft de openbaarmaking van de identiteit van indieners van een klacht en van vertrouwelijke informatie.
Bent u het eens met het kritiekpunt van de CNV & CVNI, FNV, Handel Anders, SOMO, VCP en Milieudefensie dat het klachtenmechanisme de problemen van verdragen zoals CETA niet oplost?
Nee, het kabinet is het niet eens met de stelling dat een verdrag zoals CETA leidt tot een slechte bescherming van mens, dier en milieu. De EU kan haar beschermingsniveau handhaven en, indien nodig, verhogen. CETA bevat afspraken over duurzame ontwikkeling, milieubescherming en arbeidsrechten en biedt een platform voor samenwerking op deze gebieden en op het gebied van dierenwelzijn.
Het klachtenmechanisme is bedoeld om de monitorings- en handhavingsfunctie van de Commissie te versterken. Klachten over het niet naleven van duurzaamheidsbepalingen in handelsakkoorden hebben dezelfde toegang tot dit klachtenmechanisme als klachten over handelsbelemmeringen.
Het inzamelen van blikjes met statiegeld in de supermarkt |
|
Bouchallikh |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «CBL en FNLI doen uitvraag statiegeldsysteem blik»1 en het bericht «Milieuorganisaties: blikjes met statiegeld niet via supermarkt inzamelen is een slecht idee»2?
Ja, ik ben bekend met deze berichten.
Wat is uw oordeel over het feit dat de brancheorganisatie van de supermarkten het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) en de koepel van de levensmiddelenindustrie FNLI een uitvraag gaan doen naar een landelijk dekkend «innamesysteem voor blikjes buiten de supermarkt»? Kunt u hierop reflecteren?
Op basis van de regelgeving zijn producenten verantwoordelijk om een fijnmazig en landelijk dekkend statiegeldsysteem in te richten, waarmee 90% van de blikjes worden ingezameld. Ik vind het begrijpelijk dat daarvoor verschillende innamelocaties zijn bekeken. Voor een laagdrempelig en klantvriendelijk systeem ligt het voor de hand om innamelocaties in te richten dicht bij de plekken waar mensen consumeren en de lege blikjes vrijkomen. In het verlengde daarvan zie ik het als logisch om te bekijken of innameapparatuur geplaatst kan worden in bijvoorbeeld winkel- en stadscentra, in de aanlooproutes naar supermarkten, maar ook op bijvoorbeeld OV-knooppunten, aan randen van parken, en dichtbij mensen in woonwijken. Tot slot zie ik een verbreding met inname op andere locaties ook als een kans en wellicht zelfs een stap die nodig is om in de transitie naar een circulaire economie innamesystemen in de toekomst te kunnen opschalen naar andere verpakkingssoorten en producten.
Deelt u de mening van de milieuorganisaties dat het zeer inefficiënt én verwarrend voor de consument is als blikjes met statiegeld niet via de supermarkt worden ingezameld terwijl dat wel gebeurt met alle andere drankverpakkingen met statiegeld? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb uiteengezet, kan ik me voorstellen dat een systeem met inzameling buiten de supermarkten effectief kan zijn. Maar het is de verantwoordelijkheid van producenten om een systeem op te zetten waarmee de wettelijk aan hen opgelegde en afdwingbare doelstellingen worden gehaald.
Bent u ook van oordeel dat het onnodig ingewikkeld is om een heel nieuw innamesysteem te ontwikkelen, terwijl er al een goed functionerend statiegeldsysteem in de supermarkt is? Zo nee, waarom niet?
Het huidige statiegeldsysteem is gericht op plastic flessen en zou drastisch moeten worden aangepast en uitgebreid om het ook geschikt te maken voor blikjes. Daarbij is de vervuiling die niet-sluitbare blikjes veroorzaken, evenals het extra volume van ruim 2 miljard blikjes, een grote uitdaging. Voor een effectief en klantvriendelijk systeem begrijp ik de inzet om verpakkingen in te zamelen dichtbij waar deze verpakkingen gebruikt worden en de inname niet te beperken tot supermarkten. Ik vind het daarom logisch dat het verpakkende bedrijfsleven deze mogelijkheid heeft bekeken en wil gebruiken.
Deelt u de mening dat de supermarkten een grote verantwoordelijkheid dragen om de blikjes met statiegeld goed in te zamelen, aangezien zo’n 80% van de plastic flesjes en blikjes worden verkocht in de supermarkten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de innameplicht voor supermarkten weer wettelijk te verankeren?
Supermarkten zijn producent van hun eigen merken en als zodanig ook verantwoordelijk voor de inname van blikjes en het statiegeldsysteem als geheel. Deze producentenverantwoordelijkheid is in regelgeving vastgelegd, is handhaafbaar en kent een meetbare norm van 90% inzameling. Binnen deze kaders is het aan producenten en daarmee ook supermarkten, het systeem zo inrichten dat zij de doelstelling halen. Daarbij kiezen ze zelf de meest effectieve aanpak. De doelstelling is afdwingbaar, ik zie dan ook geen reden om een innameplicht voor supermarkten wettelijk te verankeren.
Deelt u de visie van de milieuorganisaties dat deze actie van het bedrijfsleven een manier is om uiteindelijk opnieuw uitstel van statiegeld op blikjes te kunnen vragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om na te gaan of de huidige wetgeving solide genoeg is om vertraging te voorkomen?
Ik zie deze uitvraag als een teken dat het bedrijfsleven de vormgeving van het systeem actief ter hand neemt. Wat betreft de tijdslijn is het Besluit beheer verpakkingen helder: statiegeld voor blikjes moet op 31 december 2022 een feit zijn en de doelstelling van 90% inzameling moet in 2024 gehaald zijn. Ik verwacht van het verpakkende bedrijfsleven dat zij mij op de hoogte houden over de voortgang en blijf met hen in gesprek over de implementatie, waarbij ik ook blijf wijzen op hun verplichtingen.
Kunt u garanderen dat statiegeld op blik daadwerkelijk zal worden geïmplementeerd op 31 december 2022?
Deze datum is in regelgeving vastgelegd. Het is de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om deze verplichting na te komen. Zoals in antwoord op vraag 6 aangegeven, houd ik een vinger aan de pols. Wanneer niet aan de verplichtingen wordt voldaan, wordt naleving van de verplichtingen via het handhavingsinstrumentarium afgedwongen.
De berichten ‘Uiterlijk 16 juli besluit over heropening Gosschalk’ en ‘Slachthuis Gosschalk blijkt onverbeterlijk’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Uiterlijk 16 juli besluit over heropening Gosschalk» en «Slachthuis Gosschalk blijkt onverbeterlijk»?1, 2
Ja.
Klopt het dat uiterlijk 16 juli wordt besloten over de heropening van slachthuis Gosschalk? Zo ja, bent u van mening dat het slachthuis in deze zeer korte periode al dergelijke veranderingen heeft kunnen doorvoeren om de dierenwelzijnsproblematiek op te lossen?
Op 2 juli jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de schorsing van de erkenning van het slachthuis (Kamerstuk 28 286, nr. 1200).3 Daarbij heb ik gemeld dat het slachthuis een plan van aanpak moet indienen op basis waarvan de NVWA beoordeelt of dit voldoende vertrouwen geeft dat het bedrijf bereid en in staat is de naleving van de dierenwelzijnsregelgeving afdoende te borgen. Het slachthuis heeft op 9 juli jl. een plan van aanpak ingediend bij de NVWA. Op 15 juli jl. heeft de NVWA aan het slachthuis laten weten dat dit plan van aanpak onvoldoende waarborgen biedt voor het dierenwelzijn en dat de schorsing van de slachthuiserkenning daarom niet kon worden opgeheven. Sindsdien heeft het slachthuis nog twee maal een gewijzigd plan van aanpak ingediend. Ook deze plannen bevatten onvoldoende waarborgen en zijn door de NVWA afgekeurd. Op 13 augustus jl. heeft de NVWA aan het slachthuis laten weten dat de op 29 juli jl. ingediende vierde versie van het plan van aanpak ook niet voldoet. Op 17 augustus jl. heeft het slachthuis een vijfde versie van het plan van aanpak ingediend. Dit plan biedt naar het oordeel van de NVWA voldoende waarborgen en garanties voor de naleving van de wetgeving door het slachthuis. Met mijn brief van heden informeer ik uw Kamer dat de NVWA met ingang van 31 augustus a.s. de schorsing van de erkenning als slachthuis opheft. Het slachten kan vanaf die datum onder verscherpt toezicht door de NVWA hervat worden.
Is het bijvoorbeeld mogelijk om in deze korte periode ervoor te zorgen dat alleen medewerkers met de juiste opleiding in dienst zijn?
Het slachthuis moet in het plan van aanpak ingaan op de wijze waarop het slachthuis borgt dat het slachthuis alleen medewerkers met levende dieren laat werken die daarvoor de juiste opleiding gevolgd hebben en daardoor het juiste vakbekwaamheidsniveau hebben.
Welke eisen worden precies gesteld aan de wijze van leidinggeven?
Het slachthuis moet in het plan van aanpak aangeven hoe de wijze van leidinggeven voorkomt dat de medewerkers opnieuw en structureel dierenwelzijnsovertredingen begaan. Aan de NVWA moet inzicht worden gegeven in de wijze van aansturing en borging door de leidinggevenden.
Hoe rijmt u het dat de slachtsnelheid niet omlaag kan in alle slachthuizen in Nederland omdat hier een juridische onderbouwing voor nodig is, maar dat wel gevraagd wordt aan Gosschalk de snelheid te onderbouwen als voorwaarde voor opening?
Op 2 juli jl. heb ik uw Kamer laten weten dat ik in afwachting ben van de uitkomsten van het onderzoek naar de relatie tussen de slachtsnelheid, dierenwelzijn en voedselveiligheid (Kamerstuk 28 286, nr. 1200)4. Voor de tussentijd heb ik met de NVWA afgesproken dat geen verhogingen van de slachtsnelheid zullen worden toegestaan. In de concrete situatie van het slachthuis Gosschalk is de feitelijke situatie een andere. Het gaat in die casus om een corrigerende interventie die de toezichthouder bij dit bedrijf nodig acht om het het dierenwelzijn afdoende te borgen. De erkenning om te slachten van het slachthuis is op 2 juli jl. geschorst. Na een opheffing van de schorsing staat het slachthuis onder verscherpt toezicht. In dit concrete geval wordt bij de gelegenheid van de hervatting van de slachtwerkzaamheden het slachthuis in het kader van het verscherpt toezicht geïnstrueerd om gefaseerd op te starten met een snelheid waarbij het dierenwelzijn geborgd blijft, waarbij er geen automatisme bestaat dat de slachtsnelheid zoals die voor de sluiting was, opnieuw wordt bereikt.
Moet het slachthuis niet gesloten blijven tot het onderzoek met betrekking tot de bandsnelheid is afgerond?
Het onderzoek met betrekking tot de bandsnelheid en de besluitvorming over de uitkomsten daarvan moeten worden onderscheiden van de beoordeling door de NVWA van het plan van aanpak van het slachthuis om te voldoen aan de geldende dierenwelzijnsregelgeving Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5. Bij de opheffing van de schorsing van de erkenning om te slachten door de NVWA, wordt het slachthuis, dat dan onder verscherpt toezicht staat, geïnstrueerd dat wordt opgestart met een slachtsnelheid die significant lager is dan de slachtsnelheid bij normale bedrijfsvoering, waarbij er geen automatisme bestaat dat de slachtsnelheid zoals die voor de sluiting was, opnieuw wordt bereikt.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van een voormalig medewerker van de toenmalige Voedsel- en Warenautoriteit dat in 2014 al bekend was hoe in Gosschalk met dieren wordt omgesprongen en dat uit een uitgebreid rapport, inclusief filmmateriaal, geen lering is getrokken?3
Stevige en consequente handhaving is van groot belang voor de borging van dierenwelzijn en voedselveiligheid. Dit belang was in 2014 aanleiding om te starten met het Verbeterplan Vleesketen dat onderdeel was van het Plan van aanpak NVWA 2013. Hierin is aandacht besteed aan het op uniforme wijze vastleggen en opvolgen van waarnemingen. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die de NVWA sindsdien treft om stevig en consequent te handhaven (Kamerstuk 28 286, nr. 1065)6 en over de wijze waarop bij het slachthuis Gosschalk is ingegrepen na misstanden in dit slachthuis (Kamerstuk 28 286, nr. 1200)7.
Herkent u het geschetste beeld van deze oud-medewerker dat door intimidatie en «zogenaamde afspraken» de «handhavingsattitude bij toezichthoudende dierenartsen ver te zoeken was»?4
In september 2019 heb ik aan uw Kamer het onderzoek van 2Solve naar kleine en middelgrote slachthuizen toegezonden, waarin meerdere geïnterviewden hebben gesteld dat de handhavingsattitude van verschillende toezichthoudend dierenartsen onvoldoende was. In reactie daarop heb ik uw Kamer gemeld dat ik een cultuur nastreef waar stevige en consequente handhaving in alle onderdelen van de NVWA de norm is en waar de belangen van voedselveiligheid en dierenwelzijn boven iedere twijfel verheven zijn. De NVWA heeft daartoe maatregelen genomen (Kamerstuk 28 286, nr. 1065)9. Uw Kamer ontvangt begin september van mij een brief over de stand van zaken met betrekking tot deze maatregelen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat «het dierenwelzijn zeker geen prioriteit zal krijgen» bij Gosschalk?5
Het slachthuis heeft in het bij de NVWA ingediende plan van aanpak aan moeten geven hoe de naleving van de dierenwelzijnswetgeving afdoende wordt geborgd. De NVWA zal daar nauwgezet op toezien en proportionele maatregelen treffen indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven.
Is het mogelijk het slachthuis, gezien zijn verleden, permanent te sluiten?
Het verder opschalen naar een herstelsanctie met een onomkeerbaar karakter, zoals permanente sluiting of definitieve intrekking van de erkenning, dient proportioneel te zijn. Daarvan kan sprake zijn indien blijkt dat bij het bedrijf de beoogde regelnaleving met een tijdelijke schorsing niet even effectief afgedwongen kan worden.
Hoe gaat u voorkomen dat dergelijke misstanden onder de pet worden gehouden in andere slachthuizen, bijvoorbeeld door het (opzettelijk) ontwijken van cameratoezicht?
In mijn brief van 2 juli jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1200)11 heb ik aan uw Kamer laten weten dat het nu echt aan de sector is om een serieuze kentering in gedrag te laten zien. Misstanden worden niet getolereerd; indien misstanden worden geconstateerd, aarzelt de NVWA niet om hard op te treden. Cameratoezicht kan een bijdrage leveren in het voorkomen dat misstanden onder de pet worden gehouden. Ik heb aan uw Kamer toegezegd dat u voor het Commissiedebat van 9 september a.s. wordt geïnformeerd over de uitkomsten van de evaluatie cameratoezicht.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de eventuele heropening van Gosschalk?
Ja.
Een eventuele subsidieaanvraag voor Kroondomein Het Loo |
|
Joost Sneller (D66), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw toezegging om een eventuele aanvraag voor subsidie ten behoeve van het onderhoud en/of beheer van Kroondomein het Loo voor de periode na 31 december 2021 met de Kamer te delen, in ieder geval voordat deze zou worden toegekend?1
In de door u aangehaalde antwoorden op Kamervragen van 2 juli 2020 heb ik toegezegd dat ik, mocht er sprake zijn van een nieuwe aanvraag, de Kamer voorafgaande aan een eventuele toekenning van een nieuwe subsidie zal informeren.
Heeft u reeds een nieuwe subsidieaanvraag ontvangen? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen en wanneer verwacht u hierover een voornemen tot een besluit aan de Kamer te kunnen voorleggen?
Nee, ik heb nog geen aanvraag ontvangen. Ik zal invulling aan bovenstaande toezegging geven door u voorafgaande aan een eventuele aanvraag het kader met de subsidievoorwaarden te sturen, waaraan de aanvraag getoetst zal worden.
Indien u nog geen nieuwe subsidieaanvraag heeft ontvangen, wat is de uiterste datum waarop een dergelijke aanvraag bij u binnen dient te zijn om ten behoeve van het Kroondomein ook per 1 januari 2022 weer subsidie te kunnen ontvangen?
Een subsidieverzoek dient uiterlijk 31 december 2021 ingediend te worden, om vanaf 1 januari 2022 (eventueel met terugwerkende kracht) in te kunnen gaan.
Het lerarentekort |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Eindelijk geld, maar geen leraar te vinden»1?
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Wat vindt u van het feit dat het onderwijsveld de extra investering als volgt omschrijft: «We gaan hier straks op terugkijken als een gigantische politieke misser»?
Het is duidelijk dat leerlingen door de coronacrisis achterstanden hebben opgelopen, waardoor niets doen geen optie is. Scholen doen al heel veel om de opgelopen vertragingen te herstellen. De extra middelen stellen hen in staat om op basis van een goede analyse de juiste maatregelen te kiezen om daar komende twee schooljaren extra op in te zetten. Wij houden met verschillende onderzoeken een vinger aan de pols om te zien of en hoe de vertragingen worden ingelopen. Ik ben mij bewust dat het onderwijsveld vraagt om een structurele oplossing en structureel geld. Echter, het is aan een nieuw kabinet om te besluiten over het eventueel continueren van het Nationaal Programma Onderwijs (hierna: Nationaal Programma) en de bijbehorende middelen.
Heeft u de bereidheid om de extra middelen te bevriezen en met een gedegen plan van aanpak te komen om het lerarentekort te bestrijden, waarbij het extra geld uitgesmeerd over meerdere jaren, in plaats van het in 2,5 jaar rücksichtslos uit te geven? Kunt u dit toelichten?
Met het Nationaal Programma stel ik scholen in staat om op basis van beschikbare kennis over effectieve aanpakken, de corona gerelateerde vertragingen te herstellen. Daarnaast was al eerder de aanpak van de tekorten in gang gezet. In december heb ik de resultaten van de aanpak naar de Kamer gestuurd. Deze aanpak loopt door omdat ook komende jaren er nog tekorten voorspeld worden.2 Ik heb de Kamer eerder geïnformeerd over de looptijd van het Nationaal Programma.3 In het voorjaar van 2022 informeer ik u over de voortgang. Op basis daarvan kan, zoals met de Kamer is afgesproken, besloten worden of verlenging van de termijn waarin scholen de middelen kunnen besteden aan de orde moet zijn. Binnen het Nationaal Programma willen wij zo veel mogelijk recht doen aan de mate waarin het lerarentekort het inlopen van de achterstanden bemoeilijkt. Daarom ondersteun ik scholen met extra uitdagingen, mede door het lerarentekort, door het personeel extra te belonen met een arbeidsmarkttoelage. Hiervoor is € 375 mln. vrijgemaakt. De scholen die eventueel in aanmerking zullen komen voor een toelage, staan ook veelal in de grote steden. Over de nadere uitwerking van deze arbeidsmarkttoelage zal ik u op korte termijn informeren.4
Heeft u de bereidheid om in ieder geval in het plan van aanpak tegen het lerarentekort op te nemen dat leraren, die in de grote steden voor grote en zeer diverse klassen staan, een bonus krijgen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord 3.
Wilt u met de extra middelen de de vele parttimers die het onderwijs kent verleiden om fulltime te gaan werken, zodat het lerarentekort bestreden wordt? Kunt u dit toelichten?
Binnen de huidige aanpak van de tekorten zetten wij onder meer in op het verhogen van de deeltijdfactor. Het meer willen werken is een individuele keuze van een leraar en is afhankelijk van meerdere factoren. Afgelopen periode hebben wij samen met een schoolbestuur in Den Haag interventies ontwikkeld, die het onderwijspersoneel kan stimuleren om meer te gaan werken. Vanaf het nieuwe schooljaar worden deze interventies getest in de praktijk om te onderzoeken wat daadwerkelijk het effect is. Over deze resultaten en eventuele verbreding wordt de Kamer in het najaar geïnformeerd in de jaarlijkse onderwijsarbeidsmarkt brief.