Slachtoffers van arbeidsuitbuiting |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het artikel in de Groene Amsterdammer «Ik had mijn eigen huid in mijn handen» over onderzoek naar slachtoffers van arbeidsuitbuiting?1
Ja.
Wat is uw mening over de constatering dat in Nederland op dit moment duizenden werknemers worden uitgebuit, waaronder veel onderbetaalde arbeidsmigranten, die onder ellendige omstandigheden werken en zich niet aan die situatie kunnen ontworstelen?
Situaties waarin mensen worden gedwongen om werk te doen onder zeer slechte omstandigheden en voorwaarden moeten worden aangepakt. Het gaat dan mogelijk om arbeidsuitbuiting. Arbeidsuitbuiting is een vorm van mensenhandel waarbij sprake is van uitbuiting van een ander door gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Het gaat om ernstige en onmenselijke situaties op de werkvloer, waarbij de vrije keuze sterk is ingeperkt en sprake is van een grove overtreding van de arbeidswetten. Dat is zeer verwerpelijk en niet in overeenstemming met wat we willen in Nederland. Arbeidsuitbuiting is dan ook strafbaar gesteld onder artikel 273 f van het Wetboek van Strafrecht (WvSr).
Deelt u de mening dat wanneer er per vijftig meldingen van arbeidsuitbuiting maar één veroordeling volgt, er nauwelijks sprake kan zijn van gerechtigheid voor deze arbeidsmigranten?
Arbeidsuitbuiting is de uitbuiting van een ander door gedwongen of verplichte arbeid of diensten, waarbij sprake is van ernstige en onmenselijke situaties op de werkvloer, een sterke inperking van de vrije keuze en grove overtreding van de arbeidswetten.
Het kan zijn dat er geen sprake is van arbeidsuitbuiting en dus ook niet van strafrechtelijke vervolging op grond van 273f van het WvSr. Iemand kan dan echter wel het slachtoffer zijn van ernstige benadeling door een werkgever. In dat geval kan de Inspectie SZW mogelijk een bestuurlijke boete opleggen.
De Inspectie SZW zet via een programmatische aanpak in op het voorkomen en tegengaan van ernstige benadeling en arbeidsuitbuiting. Mogelijke slachtoffers van ernstige benadeling of arbeidsuitbuiting kunnen een melding doen bij de Inspectie SZW of bij Meld Misdaad Anoniem. Slachtoffers van mogelijke arbeidsuitbuiting worden aangemeld bij Comensha, van waaruit de eerste opvang, hulpverlening en zorg wordt gecoördineerd
De Inspectie SZW bevordert ook de bewustwording en meldingsbereidheid van arbeidsuitbuiting en werkt samen met de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s). De Inspectie zet een belangrijk deel van de opsporingscapaciteit in voor het stoppen van criminele werkgevers die zich schuldig maken aan arbeidsuitbuiting via strafrechtelijke onderzoeken. Deze opsporingsonderzoeken worden uitgevoerd onder gezag van het Openbaar Ministerie.
Wat is uw reactie op het feit dat iedereen zich voor 50 euro kan inschrijven als uitzendbureau bij de Kamer van Koophandel en dat veel van de circa 3600 uitzendbureaus de grenzen van de wet opzoeken om zoveel mogelijk te verdienen aan hun uitzendkrachten?
Iedereen die in Nederland een uitzendbureau wil opzetten is verplicht zijn bedrijf te registreren bij de Kamer van Koophandel. Hierdoor is meer zicht op het aantal bureaus dat actief is in Nederland. In principe zijn inlener, uitzendbureau en uitzendkracht er alle drie verantwoordelijk voor dat de uitzendkracht veilig kan werken en moeten inlener en uitzendbureau de wetgeving naleven. De sector is echter zowel wat betreft de arbeidswetten als de fiscale wetgeving een risicosector. De Inspectie SZW, de Belastingdienst en het UWV zetten daarom gezamenlijk in op het aanpakken van misstanden bij uitzendbureaus en hun inleners.
De sector heeft een stelsel van zelfregulering opgezet om problemen aan te pakken. Zo is het keurmerk van de Stichting Normering Arbeid (SNA) ontwikkeld waarbij bedrijven zich vrijwillig laten keuren en ziet de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) toe op naleving van de cao in de uitzendbranche.
Er is veel geïnvesteerd in publiek-private samenwerking en informatie-uitwisseling tussen Inspectie SZW, Belastingdienst, SNA en SNCU. Deze informatie-uitwisseling levert een belangrijke bijdrage aan toezicht en handhaving in de sector.
Deelt u de mening dat er sinds het overheidsrapport over de au-pairregeling geen verbetering is gekomen en dat teveel au-pairs onderbetaald werk doen als huishoudelijk werkster?2 Zo nee, waarom niet?
In reactie op het WODC-rapport hebben de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de Kamerbrief van 7 oktober 20143, ingezet op een intensievere handhaving van de bestaande regels en het creëren van meer bewustzijn van het culturele karakter van de au-pairregeling. Dit heeft geleid tot wijzigingen in de regelgeving. In het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (BuWav) en het Voorschrift Vreemdelingen is de verplichting vastgelegd dat het gastgezin een bewustverklaring ondertekent waarin het te kennen geeft zich bewust te zijn van de regels en van de bevoegdheid van toezichthoudende instanties om te controleren. Ook is in het BuWav de regel toegevoegd dat au pair en gastgezin geen familie tot in de derde graad van elkaar mogen zijn, om te waarborgen dat de au-pairregeling wordt gebruikt voor culturele uitwisseling en niet voor gezinshereniging/-vorming of familiebezoek. Daarnaast is er een betere informatie-uitwisseling tussen IND, Politie en Inspectie SZW, die onder meer vermoedens van overtreding van de Wet arbeid Vreemdelingen (Wav) delen.
Met betrekking tot het creëren van bewustzijn heeft de IND ingezet op meer voorlichting aan en communicatie met de au-pair bureaus. Daar zijn diverse bijeenkomsten voor georganiseerd met au pairs, gastgezinnen en au pair bureaus. Daarnaast is de informatie op de IND-website aangepast. De controle op au pair bureaus en gastgezinnen is door meer samenwerking tussen Inspectie SZW, IND en Politie verbeterd. De samenwerking krijgt gestalte in een overleg over casuïstiek en gecombineerde inspecties door Inspectie SZW en IND.
Deelt u de mening dat het Convenant Aziatische Horeca leidt tot uitbuiting? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Het Convenant Aziatische Horeca en de daarbij behorende tijdelijke regeling zijn op 1 oktober 2016 afgelopen. In vervolg daarop geldt sinds 1 oktober 2016 onder de Wet arbeid vreemdelingen de Regeling Aziatische horeca met een quotum voor Aziatische koks. Met de Regeling Aziatische horeca kan er voor bepaalde functies een maximum aantal gecombineerde vergunningen voor verblijf en arbeid (GVVA) en tewerkstellingsvergunningen worden verleend voor gekwalificeerde Aziatische koks. Bij deze aanvragen wordt niet getoetst of er Nederlands of Europees arbeidsaanbod aanwezig is. Daar staat tegenover dat de werkgevers zich verplichten om gedurende de looptijd van de vergunning keukenpersoneel uit Nederland of Europa op te leiden of aan te nemen. Daarnaast is de werkgever verplicht een marktconform loon of cao-loon te betalen. De regelgeving in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen is voor deze sector evenzeer van toepassing als voor andere sectoren.
Deelt u de mening dat de voorgenomen uitbreiding van de capaciteit van de Inspectie SZW onvoldoende is om de problemen effectief aan te pakken? Zo ja, bent u bereid deze uitbreiding te versnellen? Zo nee, waarom niet?
Het regeerakkoord maakt geleidelijk oplopend naar 2021 jaarlijks € 50 miljoen extra vrij voor versterking van de handhavingsketen conform het Inspectie Control Framework. De doorlooptijd van werving, selectie, screening, opleiding en gedoseerde ingroei in respectievelijke programma’s maakt dat nieuwe capaciteit eerst in 2019 effectief ingezet zal kunnen worden.
Het Jaarplan 2018 van de Inspectie SZW4 biedt inzicht in de activiteiten en werkwijze van de Inspectie die worden ingezet om een zo groot mogelijk maatschappelijk effect te bereiken. De aard en omvang van de uitbreiding moet worden bezien in relatie tot andere ontwikkelingen en de aanpak van andere prioritaire risico’s. Hierbij worden de inzichten uit het proces van de Meerjarenprogrammering van de Inspectie gebruikt. Om de politieke besluitvorming hierover in samenhang te kunnen doen, zal ik uw Kamer in het derde kwartaal van 2018 nader informeren.
Wat is uw reactie op het gegeven dat de Inspectie SZW gebruik maakt van het opleggen van boetes terwijl er een slachtoffer in beeld was en er dus (ook) een strafrechtelijk onderzoek ingesteld zou moeten worden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat tewerkstellingsvergunningen een goed instrument zouden zijn om uitbuiting tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Tewerkstellingsvergunningen zijn verplicht voor werknemers uit derde landen. Arbeidsmigranten uit EU-lidstaten en uit de Europese Economische Ruimte maken gebruik van het recht om zonder werkvergunning in een ander EU-land te werken. Het instellen van tewerkstellingsvergunningen is bij EU-burgers niet mogelijk en daardoor een te beperkt middel om arbeidsuitbuiting tegen te gaan.
Het bericht ‘Poolse vrouwen geïntimideerd op Nederlandse werkvloer’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Poolse vrouwen geïntimideerd op Nederlandse werkvloer»?1
Ja.
Bent u geschrokken van de uitkomsten van het onderzoek van FairWork?
Iedereen moet zich veilig voelen op het werk. Het onderzoek van FairWork concludeert op basis van een aantal interviews dat de ervaringen van Poolse vrouwen met seksuele intimidatie op de Nederlandse werkvloer variëren in vorm, omvang en ernst maar dat in al deze gevallen de werkomgeving hierdoor geleidelijk is veranderd in een onaangename, intimiderende en vernederende plek. De uitkomsten vragen daarnaast aandacht voor de kwetsbare positie van arbeidsmigranten, een gebrek aan bewustzijn met betrekking tot rechten en de invloed van cultuur op de wijze waarop wordt omgegaan met seksueel intimiderende gedragingen.
Ik neem dit rapport uitermate serieus. De uitkomsten ondersteunen de inzet die het Ministerie van SZW pleegt op het bevorderen van een veilige en gezonde werkomgeving en het voorkomen en tegengaan van ongewenste omgangsvormen en seksuele intimidatie.
Welke stappen gaat u nemen om de aanbevelingen van FairWork over te nemen?
FairWork doet op basis van dit onderzoek twee aanbevelingen:
Het Ministerie van SZW ondersteunt FairWork middels subsidieverlening bij het aanbieden van informatie over rechten in de eigen taal voor arbeidsmigranten, waaronder in het Pools. FairWork werkt ook samen met de zogenoemde migranteninformatiepunten die zich vooral richten op Poolse arbeidsmigranten. Het Ministerie van SZW zal in overleg treden met FairWork om te kijken hoe een netwerk van organisaties die arbeidsmigranten ondersteunen in de eigen taal ook meer aandacht kan geven aan het onderwerp seksuele intimidatie.
De werkgever is primair verantwoordelijk voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden van de werknemer. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet is de werkgever verplicht om een beleid te voeren dat erop gericht is om psychosociale arbeidsbelasting van de werknemer te voorkomen of te beperken. Factoren die tot psychosociale arbeidsbelasting kunnen leiden, zijn ongewenste omgangsvormen (discriminatie, seksuele intimidatie, agressie en geweld, en pesten) en werkdruk.
Voor de tweede aanbeveling geldt dat het Ministerie van SZW veel aandacht besteedt aan het voorkomen en tegengaan van ongewenste omgangsvormen. Binnenkort stuurt de Staatssecretaris van SZW u, naar aanleiding van vragen van de leden Özdil (GroenLinks) en Van Dijk (PvdA), een brief met de stand van zaken met betrekking tot activiteiten rondom psychosociale arbeidsbelasting en werkstress. In deze brief gaat zij ook in op de maatregelen die het Ministerie van SZW neemt om werkgevers en werknemers te ondersteunen bij het nemen van maatregelen.
De Inspectie SZW handhaaft daarnaast op de verplichtingen van de arbeidsomstandighedenwet en draagt ook bij aan de bewustwording van werkgevers, onder meer via de zelfinspectietool «werkdruk en ongewenst gedrag»2.
Kent u de bureaus en organisaties die arbeidsmigranten naar Nederland halen?
Het is mij bekend dat in ieder geval bureaus aangesloten bij ABU of NBBU arbeidsmigranten naar Nederland bemiddelen. In 2016 ging dit om ruim 119.000 arbeidsmigranten, zo blijkt uit onderzoek van de ABU en NBBU naar Flexmigranten.
Gaat u deze bureaus en organisaties aanspreken op hun verantwoordelijkheid voor een veilige werkomgeving die werknemers ook beschermt tegen alle vormen van discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Zoals bekend is er naar aanleiding van het televisieprogramma Radar van 29 januari 2018 overleg gaande met de brancheorganisaties in de uitzendsector over de aanpak van discriminatie. Het lid Azarkan (DENK) heeft op 13 maart 2018 een motie ingediend (Kamerstuk 30 950, nr. 149) om hierover blijvend in gesprek te blijven met de brancheorganisaties in de uitzendsector. In het verlengde van die gesprekken zal ook aandacht gevraagd worden voor het aanpakken van seksuele intimidatie van arbeidsmigranten.
Kunt u de hulpverlenende instanties bijstaan in het vervaardigen van informatiemateriaal in het Pools? Zo nee, waarom niet en wat kunt u wel doen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u de hulpverlenende instanties bijstaan in het bezoeken van de vrouwen op de werkvloer? Zo nee, waarom niet en wat kunt u wel doen?
De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van de arbeidsomstandighedenwet. Dit toezicht doet de Inspectie SZW risicogestuurd, effectgericht en programmatisch. Hulpverlenende instanties kunnen melding doen van seksuele intimidatie op de werkvloer bij de Inspectie SZW. Deze meldingen worden, naast eventuele onderzoeken van dergelijke organisaties, betrokken bij de risicoanalyse van de Inspectie SZW. De Inspectie SZW werkt ook samen met hulpverlenende instanties, bijvoorbeeld op het gebied van bewustwording met betrekking tot arbeidsuitbuiting.
Seksuele intimidatie kan één van de signalen zijn van arbeidsuitbuiting. Wanneer inspecteurs van de Inspectie SZW dit op een werkplek signaleren, kunnen zij deze signalen vervolgens doorspelen aan rechercheurs voor strafrechtelijke onderzoeken naar arbeidsuitbuiting, of aan de politie als er aanwijzingen zijn voor een zedendelict.
Wat kunt u doen om de hulpverlening aan vrouwen die slachtoffer worden van intimidatie of misbruik te (helpen) verbeteren?
Zoals het onderzoek van FairWork aangeeft, kan het bij seksuele intimidatie om een scala aan ongewenste gedragingen gaan, van aanstootgevende opmerkingen tot seksueel misbruik. Het Ministerie van SZW zet in op bewustwording en concrete verbeteringen in het beleid dat werkgevers voeren om ongewenst gedrag te voorkomen en aan te pakken. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven zal de Staatssecretaris van SZW uw Kamer binnenkort informeren over de stand van zaken met betrekking tot activiteiten rondom psychosociale arbeidsbelasting en werkstress.
De vertrouwenspersoon speelt een belangrijke rol in de opvang en ondersteuning van slachtoffers van ongewenst gedrag. De Staatssecretaris zal voor de zomer een onderzoek naar de rol en positie van vertrouwenspersonen met uw Kamer delen, vergezeld van een beleidsreactie.
Een slachtoffer van een strafbaar feit kan hiervan altijd melding doen. Slachtoffers kunnen daarvoor terecht bij de politie of één van de zestien gespecialiseerde Centra Seksueel Geweld (CSG’s). De CSG’s bieden multidisciplinaire hulpverlening (forensisch-medische en psychosociale) aan slachtoffers en verlagen de drempel om seksueel geweld bij de politie te melden.
Bent u bereid grootschalig onderzoek te doen naar de vrouwen die werken in de voedselindustrie en de mate waarin zij te maken hebben (gehad) met intimidatie en misbruik gezien het feit dat FairWork vreest dat de zaken waar zij nu werken slechts het topje van de ijsberg zijn? Zo nee, waarom niet?
Een grootschalig onderzoek vind ik op dit moment niet aangewezen. Het is belangrijk dat dit soort signalen de Inspectie SZW bereiken. De Inspectie SZW neemt signalen en meldingen over intimidatie en misbruik mee in het risicogerichte toezicht. Op meldingen gedaan door een ondernemingsraad of vakbond volgt bovendien altijd een onderzoek.
Wat gaat u doen om de veiligheid van arbeidsmigranten die via bureaus en organisaties in Nederland werken te vergroten, met name ook voor die bedrijven met minder dan 50 werknemers?
De Arbeidsomstandighedenwet is ook op arbeidsmigranten die onder gezag voor Nederlandse bedrijven werken van toepassing. Voor bedrijven met 50 of meer werknemers geldt de verplichting tot het aanstellen van een ondernemingsraad. Een ondernemingsraad kan een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van een goed beleid om de veiligheid op het werk te garanderen.
Bij de inzet die de komende tijd gepleegd zal worden op het onderwerp ongewenste omgangsvormen zal ook aandacht zijn voor bedrijven met minder dan 50 werknemers en voor arboprofessionals, die juist ook in kleine organisaties een rol kunnen spelen bij het garanderen en verbeteren van de veiligheid van werknemers, waaronder arbeidsmigranten. Ook de rol van de vertrouwenspersoon zal de komende tijd extra aandacht krijgen, naar aanleiding van het onderzoek dat uw Kamer voor de zomer zal ontvangen.
Volgen naar verwachting op de uitkomsten van het onderzoek naar de versterking van de positie van vertrouwenspersonen concrete maatregelen? Zo ja, zijn deze ook gericht op de positie van arbeidsmigranten?
Uw Kamer zal het onderzoek naar de rol en positie van vertrouwenspersonen voor de zomer ontvangen. In de beleidsreactie op dat onderzoek zal de Staatssecretaris van SZW ingaan op de mogelijkheden ter verbetering van de rol en positie van vertrouwenspersonen binnen arbeidsorganisaties. De specifieke uitdagingen van kleine organisaties en van arbeidsmigranten zullen worden meegewogen in deze voorstellen.
Neemt u de uitkomsten van het onderzoek ook mee voor werknemers in bedrijven met minder dan 50 werknemers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Het tekortschietende toezicht op malafide bewindvoerders |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Wat vindt u ervan dat malafide bewindvoerders vanwege beperkt toezicht blijkbaar vaak nog lang hun gang kunnen gaan?1
Ik vind het vanzelfsprekend onwenselijk als bewindvoerders financieel kwetsbare mensen benadelen. Bewindvoerders zijn er juist om ondersteuning te bieden aan mensen die hun financiële belangen zelf niet goed kunnen behartigen, bijvoorbeeld vanwege problematische schulden. De kantonrechter beslist of iemands vermogen onder beschermingsbewind (hierna: bewind) wordt gesteld. Onder meer de betrokkene zelf, diens partner en nabije familieleden kunnen verzoeken om bewind in te stellen. Bij het instellen van bewind benoemt de kantonrechter een bewindvoerder, waarbij hij zich ervan vergewist dat de kandidaat-bewindvoerder geschikt is om als bewindvoerder te functioneren. De kantonrechter houdt op grond van het Burgerlijk Wetboek toezicht op het functioneren van bewindvoerders. Bewindvoerders die drie of meer mensen bijstaan (hierna: professionele bewindvoerders) moeten bovendien aan kwaliteitseisen voldoen. Elke bewindvoerder dient jaarlijks rekening en verantwoording af te leggen aan de onderbewindgestelde, ten overstaan van de kantonrechter. Dat geldt ook voor zogenoemde familiebewindvoerders. In geval van problematische schulden richt de bewindvoerder zich primair op het stabiliseren van de situatie en het zekerstellen van basisvoorzieningen, zoals het betalen van huur, gas, water, licht en leefgeld. Voor het toezicht op bewindvoerders verwijs ik ook naar de antwoorden op de volgende vragen.
Hebben de in april 2014 aangescherpte kwaliteitseisen daadwerkelijk geleid tot betere kwaliteit en controle? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds 1 april 2014 moeten professionele kandidaat-bewindvoerders voldoen aan de eisen in het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren (hierna: het besluit).2 Professionele kandidaat-bewindvoerders komen alleen voor benoeming in aanmerking als zij voldoen aan deze kwaliteitseisen. Het besluit verplicht professionele bewindvoerders bijvoorbeeld een passende beroepsopleiding te hebben, ten minste jaarlijks een bijscholings- of trainingsactiviteit te verrichten, en bevat eisen voor de bedrijfsvoering. Eenmaal benoemd dienen professionele bewindvoerders jaarlijks aan te tonen dat zij aan de eisen voldoen, onder meer door een verslag van een accountant te overleggen. Bestaande professionele bewindvoerders kregen tot 1 april 2016 de tijd om aan de eisen te voldoen.
De Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap, die de kwaliteitseisen heeft geïntroduceerd, wordt op dit moment geëvalueerd.3 De uitkomsten worden rond de zomer van dit jaar verwacht. In de evaluatie is nadrukkelijk aandacht voor het toezicht op zowel professionele als familiebewindvoerders. Rond de zomer informeer ik uw Kamer bij brief over de evaluatie.
In hoeverre vindt er daadwerkelijk informele informatie-uitwisseling plaats tussen kantonrechters over malafide bewindvoerders en wat wordt met dergelijke informatie gedaan?2 Waarom wordt dit niet geformaliseerd om bijvoorbeeld willekeur te voorkomen?
Navraag bij de Raad voor de rechtspraak levert het volgende beeld op over het delen van informatie over het functioneren van professionele bewindvoerders. Kantonrechters houden voor zichzelf en hun team op de rechtbank bij wat de ervaringen zijn met de bewindvoerders op wiens functioneren zij toezien. Uitgangspunt is dat eens per twee jaar evaluatiegesprekken met de professionele bewindvoerders worden gevoerd. Daarbij worden de bevindingen van de kantonrechters besproken. De kantonrechter kan ook tussentijds gesprekken voeren als hij signalen over het functioneren van een professionele bewindvoerder ontvangt, bijvoorbeeld een klacht van een andere kantonrechter. Hetzelfde geldt als een dergelijke bewindvoerder een achterstand heeft bij het afleggen van rekening en verantwoording. Als blijkt dat er aanleiding bestaat om een professionele bewindvoerder te schorsen, te ontslaan of niet te benoemen in nieuw ingestelde bewinden, gaat de kantonrechter direct met de bewindvoerder in gesprek. Hierover informeert de kantonrechter ook kantonrechters in andere arrondissementen. Het delen van deze informatie is mede van belang omdat een professionele bewindvoerder jaarlijks eenmalig de toetsing aan de kwaliteitseisen moet doorstaan.
Van willekeur bij het delen van informatie is mij niet gebleken. In dit verband is van belang dat de Raad voor de rechtspraak meldt dat kantonrechters feedback krijgen op de informatie die zij met collega’s uitwisselen. Zij delen onderling wat zij laakbaar handelen van een bewindvoerder vinden en of er voldoende grond is om te concluderen dat een bewindvoerder slecht functioneert.
Heeft de centralisering van de kwaliteitscontrole bij de rechtbank Oost-Brabant daadwerkelijk geleid tot een verbetering? Zo nee, waarom niet en wat gaat er nog verbeterd worden? Zo ja, waar blijkt dat uit gezien de berichtgeving over het slechte toezicht op malafide bewindvoerders?
De kwaliteitscontrole geldt voor elke professionele bewindvoerder. De Raad voor de rechtspraak heeft mij gemeld dat zij de centralisering van de kwaliteitscontrole als belangrijk instrument ziet om de kwaliteitseisen zoveel mogelijk op eenduidige wijze toe te passen. Hierdoor wordt verschil in beleid per arrondissement tegengegaan. De kwaliteitseisen en de controle daarop door het Landelijk Kwaliteitsbureau maken deel uit van de lopende evaluatie. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten.
Ik heb aarzelingen bij het gebruik van een online zwarte lijst. Bij een dergelijke lijst bestaat het risico dat bewindvoerders hierop worden gezet door cliënten die het inhoudelijk niet eens zijn met hun bewindvoerder, bijvoorbeeld omdat zij naar hun idee onvoldoende leefgeld krijgen, terwijl de bewindvoerder niet slecht functioneert. Ook lijkt hoor en wederhoor te ontbreken bij de genoemde initiatieven. Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat het van belang is dat signalen over slecht functionerende bewindvoerders worden gedeeld. Ik kom hierop terug bij de beantwoording van de vragen 8 en 9.
Hoeveel kantonrechters houden zich per gerecht bezig met het toezicht op professionele bewindvoerders? Hoeveel (al dan niet administratieve) ondersteuning hebben zij? Hoeveel lopende bewinddossiers dienen zij te controleren?
Het aantal kantonrechters dat zich per rechtbank bezighoudt met het toezicht op bewindvoerders is mij niet bekend. Dit aantal groeit mee met het aantal zaken waarop toezicht wordt gehouden en de taken die daarmee samenhangen, zo meldt de Raad voor de rechtspraak mij. De rechtbanken bepalen hoe zij het team kantonrechters inrichten en hoeveel kantonrechters en ondersteuners zich bezighouden met het toezicht op bewindvoerders.
In hoeverre is het aantal onderbewindgestelden de afgelopen jaren gestegen of gedaald? Op welke manier is hierbij rekening gehouden met de werkdruk bij kantonrechters die daarop toezicht moeten uitoefenen? Kunt u uw antwoord cijfermatig toelichten?
Het aantal bewinden is sinds 2009 toegenomen. In 2009 bedroeg het aantal ruim 96.000. Volgens voorlopige cijfers van de Raad voor de rechtspraak over 2017 bedroeg het aantal bewinden in dat jaar circa 242.000. Het gaat zowel om bewinden waarin een professionele bewindvoerder is benoemd als bewinden waarin een familiebewindvoerder is benoemd. Het aantal nieuw ingestelde bewinden nam tot en met 2014 toe. Sinds 2015 neemt dit aantal af. Het aantal beëindigde bewinden nam tot en met 2015 toe en is daarna afgenomen.
Voor het antwoord op de vraag hoe rekening wordt gehouden met de werkdruk bij kantonrechters verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Hoe komt het dat de facebookgroep Meldpunt Misstanden Bewindvoering en Budgetbeheerders zich genoodzaakt ziet een zwarte lijst van bewindvoerders op te stellen? Waarom is dit nodig als de rechtspraak en het Landelijk Kwaliteitsbureau Curatoren, Beschermingsbewindvoerders en Mentoren (CBM) erop moeten toezien dat dergelijke malafide bewindvoerders niet of niet meer aan het werk komen, zoals ook toegezegd in een brief hierover van de voormalige Minister van Veiligheid en Justitie?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe komt het dat gemeenten als Groningen en Deventer hebben moeten besluiten om te stoppen met het financieren van commerciële bewindvoerders en om dus professionele bewindvoering in eigen hand te nemen? Kunt u daarbij reageren op de uitspraken van het Groningse SP-raadslid Van Gijlswijk dat commerciële bewindvoerders profiteren van afhankelijke klanten, gemeenten die tijdig betalen en overbelaste kantonrechters?
De betrokkenheid van gemeenten bij bewind komt op verschillende manieren tot uitdrukking. Sinds de wetswijziging van 1 januari 2014 kunnen gemeenten verzoeken tot instelling van bewind vanwege problematische schulden (hierna: schuldenbewind) en kunnen zij de opheffing van schuldenbewind en het ontslag van een bewindvoerder in een schuldenbewind verzoeken. Daarnaast geldt dat als iemand de kosten van bewind zelf niet kan dragen, de gemeente deze betaalt uit de bijzondere bijstand.
Op dit moment zijn gemeenten vaak niet op de hoogte van verzoeken tot instelling van bewind aan de kantonrechter. Zij ervaren het gebrek aan zicht op de instroom in bewind als problematisch. Daarom is in het regeerakkoord opgenomen dat gemeenten een adviesrecht krijgen bij de procedure rond schuldenbewind. Uw Kamer is hierover eerder bij brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geïnformeerd.6 Naar verwachting wordt een voorontwerp rond de zomer voor consultatie aangeboden.
Het artikel in het Algemeen Dagblad meldt dat de Groningse gemeenteraad heeft besloten te stoppen met het financieren van commerciële bewindvoerders, zoals ze in het artikel worden geduid, en bewindvoering – kort gezegd – in eigen hand te nemen. Als ik het citaat van een van de gemeenteraadsleden goed begrijp, heeft de gemeente hiertoe besloten omdat zij meent dat deze bewindvoerders er geen belang bij zouden hebben om cliënten uit bewind te laten uitstromen. Het raadslid geeft aan dat de gemeente dit wel graag wil. Naar ik begrijp loopt er in elk geval één rechtszaak tussen professionele bewindvoerders en (een) gemeente(n) over het in eigen hand nemen van bewindvoering door gemeenten. Daarom past mij terughoudendheid bij de beantwoording van vragen over dit onderwerp.
De ervaringen van gemeenten met slecht functionerende bewindvoerders zijn van belang om te delen. Gemeenten kunnen hun kennis over slecht functionerende bewindvoerders delen met rechtbanken, door een klacht in te dienen, en in individuele zaken vragen om een bewindvoerder te ontslaan. Ik houd vast aan het uitgangspunt van mijn ambtsvoorganger dat het aan de praktijk is om ideeën over het delen van informatie te onderzoeken en zo nodig te ontwikkelen. Daarbij moet in elk geval rekening worden gehouden met privacy- en mededingingsaspecten.
In het bijzonder in gevallen waarin de betrokkene daartoe zelf niet in staat is, is het van belang dat diens omgeving aan de bel trekt als de bewindvoerder slecht functioneert. Dat kan om te beginnen bij de bewindvoerder zelf en indien deze lid is van een bewindvoerdersvereniging, bij die vereniging. Deze verenigingen hebben een klachtenreglement en verantwoordelijkheid bij het aanspreken van slecht functionerende verenigingsleden. Daarnaast kunnen partners en nabije familieleden ook aan de kantonrechter verzoeken om een slecht functionerende bewindvoerder te ontslaan. De gedachte hierachter is dat de mensen in de nabije omgeving op deze manier ook een zekere invloed hebben op het functioneren van een bewindvoerder.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik hechten eraan dat rechtbanken, gemeenten en bewindvoerders waar mogelijk samenwerken. In 2017 en 2018 zijn daarom in drie regio’s pilots gefaciliteerd waarbij de samenwerking tussen rechtbank, gemeenten en bewindvoerders rondom de instroom in bewind centraal staat. In deze pilots krijgen gemeenten de mogelijkheid om de grip op de instroom in bewind te verbeteren. De inzichten uit deze pilots betrekken wij bij de invulling van het voorontwerp over het adviesrecht voor gemeenten bij de procedure rondom schuldenbewind.
Hoe komt het dat de gemeente Maastricht onlangs zelfstandig heeft besloten een witte lijst aan te leggen om inwoners te helpen bij de zoektocht naar een goede bewindvoerder, terwijl dit volgens de voormalige Minister van Veiligheid en Justitie niet nodig was? In hoeverre deelt u de mening dat dit betekent dat de behoefte aan een witte lijst er derhalve wel degelijk is?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre leidt u uit de verschillende initiatieven die tegen de commerciële bewindvoering zijn genomen af dat de verbetermaatregelen van 2014 onvoldoende hebben gewerkt waar het gaat om toezicht en kwaliteit? Welke lessen trekt u hieruit?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer Van Geuns, lector Armoede Interventies van de Hogeschool van Amsterdam, over het beperkte toezicht van de rechter op de administratie van bewindvoerders? «Onderbewindgestelden moeten zelf regelmatig de rekening en verantwoording goedkeuren. Hun instemming is vaak voldoende voor de acceptatie door de rechter. Bovendien is het toezicht van de rechter een momentopname. Als de bewindvoerder bijvoorbeeld binnen een jaar een huurachterstand laat ontstaan en deze weer wegwerkt, dan heeft de rechter daar geen idee van», aldus de lector.
De Raad voor de rechtspraak heeft mij bericht dat kantonrechters zich niet in het beeld herkennen dat een rekening en verantwoording zonder meer zou worden geaccepteerd als deze door de onderbewindgestelde is ondertekend. Op elke rekening en verantwoording voert de rechtbank een basiscontrole uit. De kantonrechter controleert of de onderbewindgestelde in staat is zelf de rekening en verantwoording te beoordelen en in de gelegenheid is gesteld om die beoordeling uit te voeren. Hiermee wordt recht gedaan aan het uitgangspunt dat de onderbewindgestelde zoveel mogelijk wordt betrokken bij het beheer van zijn financiën en de controle daarop. Is de onderbewindgestelde niet in staat de rekening en verantwoording te beoordelen, dan wordt deze afgelegd aan de kantonrechter (art. 1:445 Burgerlijk Wetboek).
Het bericht ‘VNO wil UWV-lijsten openbaar’ |
|
Dennis Wiersma (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met artikel «VNO wil UWV-lijsten openbaar»?1
Ja, wij hebben kennisgenomen van de inhoud van het bericht.
Deelt u de mening dat er een «mismatch» is op de arbeidsmarkt, dat wil zeggen dat het nog onvoldoende lukt om de genoemde miljoen openstaande vacatures te matchen aan bijvoorbeeld mensen die al, soms langdurig, aan de kant staan, de zogenaamde 1,2 miljoen «spoorwerklozen»?
We staan er economisch goed voor. Dat biedt mensen met een uitkering die kunnen werken betere kansen op werk. Dat is ook te zien aan de dalende cijfers van het aantal werklozen. Tegelijkertijd leiden de positieve ontwikkelingen op de arbeidsmarkt tot een krappere arbeidsmarkt in sommige bedrijfstakken.
Het is hierbij goed om onderscheid te maken tussen werklozen en personen met een uitkering. Het CBS geeft aan dat er een arbeidspotentieel is van 1,2 miljoen mensen. Dit is een zeer gemêleerde groep. Deels van mensen met een uitkering vanuit de WW (ondersteuning UWV), bijstand (ondersteuning gemeenten) of een andere uitkering. En deels mensen zonder uitkering, waaronder een groot aantal deeltijders die meer uren zouden willen werken.
Het aantal mensen met een uitkering daalt en met name bij de WW is er sprake van een grote dynamiek in het uitkeringenbestand als je naar de in- en uitstroom kijkt. Veel mensen vinden zelf werk na korte of langere tijd. De dienstverlening vanuit UWV en gemeenten in het verstrekken van uitkeringen en re-integratie naar de arbeidsmarkt ziet derhalve niet op het gehele arbeidspotentieel van 1,2 miljoen mensen. Daarnaast is duidelijk dat er geen sprake kan zijn van een uniforme aanpak.
Het voorgaande neemt niet weg dat de kansen die de aantrekkende economie biedt om de moeilijk te vervullen vacatures te vervullen wel zullen moeten worden opgepakt. Dat vergt van elk van de betrokken partijen een bepaalde inzet. Werkzoekenden hebben ten eerste een eigen verantwoordelijkheid bij het zoeken naar werk. Gemeenten en UWV ondernemen acties om hun bestand beter te kennen en de werkgevers zoveel mogelijk te ondersteunen. Tenslotte is de bereidheid van werkgevers om banen beschikbaar te stellen en aan te passen voor onder meer de doelgroep Participatiewet cruciaal.
Wij delen uw zorg betreffende mismatches op de arbeidsmarkt. Zo is er een overschot aan werkzoekenden in de administratieve sector, terwijl andere sectoren zoals de techniek en transport kampen met een tekort aan personeel. In meerdere Kamerbrieven wordt hier aandacht aanbesteed2. Daarnaast zijn wij bezig met een reactie op de motie van Weyenberg c.s.3 waarin voor 1 juni wordt gevraagd om een Aanvalsplan tegen krapte. Hierin gaan we ook nader in op de analyse van de mismatch.
Werkgevers en werknemers zijn bij het realiseren van een goede match op de arbeidsmarkt zelf als eerste aan zet. Daarnaast ligt er ook een belangrijke rol voor gemeenten en UWV. Zoals ook in het navolgende antwoord is aangegeven, zijn er verbeteringen mogelijk in de activiteiten die UWV en gemeenten reeds ondernemen om mensen aan een baan te helpen, vacatures te vervullen en zodoende bij te dragen aan het overbruggen van de mismatch.
De arbeidsmarktregio is veelal het meest geëigende niveau waarop werkgevers en werkzoekenden, met de juiste ondersteuning, gematcht worden. Dat vergt dat gemeenten en hun SW-bedrijven en UWV samen met andere partijen zoals onderwijspartners en private intermediairs in de arbeidsmarktregio’s samenwerken in hun dienstverlening aan werkgevers. Werkgevers kunnen op deze wijze worden ontzorgd bij hun zoektocht naar personeel en bij vragen en informatie over de arbeidsmarkt.
Met het programma «Matchen op Werk» zet het Ministerie van SZW zich, samen met de landelijke en regionale partners, in op het versterken van de gecoördineerde werkgeversdienstverlening in de arbeidsmarktregio’s, zodat vraag en aanbod beter bij elkaar komen. Hierbij wordt onder andere aandacht besteed aan de uitwisseling van matchingsgegevens, zodat de juiste kandidaat door gemeenten en UWV aan de werkgever voorgedragen kan worden. De Staatssecretaris zal uw Kamer na de zomer informeren over de stand van zaken van programma Matchen op Werk.
Een belangrijke voorwaarde voor de juiste match tussen werkgever en werknemer is dat UWV en gemeenten de werklozen kennen en weten wie zij zijn. UWV heeft alle mensen met een uitkering van UWV in beeld. De meeste mensen kunnen zelf werk vinden, UWV richt zich met name op het begeleiden van mensen met een grotere kans op langdurige werkloosheid. Om juist deze minder kansrijke groep te ondersteunen investeert dit kabinet 70 miljoen euro extra in de intensivering van de persoonlijke dienstverlening in de WW, WGA en Wajong. Voor de persoonlijke dienstverlening in de WW betreft dit een verdere uitbreiding van de dienstverlening die vanaf 2016 is opgezet4. Het gaat hierbij om persoonlijk contact en hulp door bijvoorbeeld coaching gesprekken, trainingen, webinars of het volgen van de cursus «Succesvol naar werk». Voorts wordt vanuit het actieplan Perspectief voor vijftigplussers onder meer geïnvesteerd in meer persoonlijke ondersteuning van oudere werkzoekenden. Ook is eenmalig 30 miljoen euro voor 2018–2020 beschikbaar gemaakt voor scholingstrajecten voor WW-gerechtigden met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt naar kansrijke beroepen. Op deze manier worden vraag en aanbod dichter bij elkaar gebracht.
Voorts organiseert UWV ook bijeenkomsten om vraag naar en beschikbaar aanbod van werkzoekenden bij elkaar te brengen (zoals speeddaten), en worden werkgevers ondersteund bij het aannemen van personeel. Een goed voorbeeld daarvan is de samenwerking tussen Traffic Support en UWV die in de afgelopen vijf jaar bijna 400 succesvolle bemiddelingen heeft opgeleverd tot verkeersregelaar.
Ook gemeenten ondernemen acties om hun bestand beter te kennen door het intensiveren van klantcontacten. De invoering van de Participatiewet heeft er bij verschillende gemeenten toe geleid dat uitkeringsgerechtigden die al langer een uitkering hebben opnieuw zijn gesproken5. Op basis van CBS-cijfers zien we dat afgelopen periode het aantal re-integratievoorzieningen voor mensen in de bijstand is toegenomen. Deze voorzieningen worden ook ingezet voor mensen die langdurig in de bijstand zitten6.
Verder zijn in het interbestuurlijk programma (IBP) afspraken gemaakt met onder andere de VNG voor de komende vier jaren om extra inzet te plegen voor mensen die langdurig in de bijstand zitten. Voorbeelden van mogelijke extra inzet zijn intensievere begeleiding door klantmanagers, verlaging van de caseload en waar nodig het bieden van een specialistische aanpak. Met een gezamenlijke inspanning van gemeenten en Rijk, UWV, private bemiddelaars en onderwijspartners kunnen we deze mensen beter helpen en werkgevers in staat stellen de juiste banen te bieden. Centrumgemeenten ontvangen via het accres van het Gemeentefonds middelen om te investeren in de uitvoering.
Hoe duidt u de kritiek dat werkgevers met openstaande vacatures aankloppen bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en gemeenten, maar zij vervolgens geen sollicitanten kunnen leveren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat wordt er op dit moment aan gedaan om dit inzicht zo goed mogelijk aan werkgevers te geven en daarmee de «mismatch» aan te pakken?
Wat vindt u van het pleidooi van werkgevers dat meer inzicht in de kaartenbakken van UWV en gemeenten helpt om mensen makkelijker aan het werk te helpen? Bent u bereid de mogelijkheden voor een betere informatievoorziening nader te onderzoeken?
Herkent u zich in het beeld dat begeleiding naar een baan per gemeente verschilt? Hoe kijkt u aan tegen de roep om meer uniformiteit? Hoe zou dit er uit kunnen zien?
Gemeenten verschillen in hun aanpak, maar door deze vrijheid worden ook mooie initiatieven ontplooid. Zo zien we in veel gemeenten juist nu veel acties van de grond komen om hun bijstandsbestand beter te kennen door het intensiveren van klantcontacten. Het gaat dan niet alleen om betere informatie in het bijstandsbestand, maar om meer en intensiever persoonlijk contact. We moedigen de gemeenten graag aan hierbij van elkaar leren. Wij laten daarom dit jaar nog een onderzoek uitvoeren naar hoe gemeenten mensen die al langdurig in de bijstand zitten weer naar werk begeleiden en welke onderdelen hiervan succesvol zijn. We hopen dat andere gemeenten zich zullen laten inspireren door deze voorbeelden. Ook willen we kijken waar uniformering een meerwaarde kan hebben. Zo vragen werkgevers om eenduidige en herkenbare dienstverlening door UWV en gemeenten, bijvoorbeeld ten aanzien van de loonwaardebepaling.
Deelt u de mening dat het essentieel is dat, zowel UWV als gemeenten, actuele informatie in hun kaartenbakken hanteren als het gaat om arbeidsverleden, kwalificaties (verder dan beroepsvaardigheden) en mogelijk ontwikkelperspectief, al dan niet met behulp van scholing?
Zie hiervoor het antwoord bij de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat er alles aan gedaan moet worden om inzicht te krijgen in actuele en juiste informatie over de mensen die langs de kant staan, ook richting de werkgevers?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de «kandidaatverkenner», die specifiek ontwikkeld is voor de doelgroep banenafspraak, breder beschikbaar te stellen, waardoor het aanbod van kandidaten ook buiten de doelgroep inzichtelijk en beschikbaar wordt?
De kandidatenverkenner banenafspraak helpt bij het vinden van de juiste persoon voor de juiste plek als het gaat om de bijzondere groep werkzoekenden met een arbeidsbeperking. In het licht van het sociaal akkoord met sociale partners is dit een goede zaak.
De kandidatenverkenner banenafspraak is enkel via werk.nl te benaderen. Op werk.nl staan tevens alle cv’s van overige werkzoekenden. Werkgevers hebben daardoor via één site toegang tot een zeer groot bestand van werkzoekenden en hebben daarmee de mogelijkheid om breder te zoeken. Daarmee vervult dit instrument al een bredere rol.
In het algemeen overleg over de Participatiewet medio februari 2018 is toegezegd uw Kamer na de zomer van dit jaar nader te informeren over de voortgang van programma «Matchen op werk», waaronder de voortgang op het subproject uitwisseling matchingsgegevens UWV en gemeenten om tot een transparant regionaal bestand van werkzoekenden te komen.
Kunt u aangeven wat de voortgang is van motie-Nijkerken-de Haan c.s. (Kamerstuk 34 775-XV, nr. 34), waarin gevraagd wordt te onderzoeken of een doorontwikkeling van de «kandidaatverkenner» mogelijk is?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe kijkt u in dat verband aan tegen het voorstel, zoals aan de orde gesteld in het algemeen overleg Leven Lang Leren, om tot een generieke «werk-APK» te komen voor mensen die op dit moment langs te kant staan?
Het voorstel maakt inmiddels onderdeel uit van de aangenomen motie-Wiersma/Diertens7. Zoals tijdens het VAO Leven Lang Leren op 28 maart jl. aangegeven, vinden we het van belang dat er een goede ondersteuningsstructuur is voor werkenden, werkzoekenden en werkgevers. Inzicht in kennis, kunde en ontwikkelpotentieel zijn belangrijk voor de aansluiting op de arbeidsmarkt. Het is belangrijk dat werkenden, werkzoekenden en werkgevers daar zelf mee aan de slag gaan, maar ook onderwijsinstellingen en andere stakeholders in de regio hebben een rol. Onder andere het UWV, de leer-werkloketten en de SBB geven momenteel informatie en advies over zowel de arbeidsmarkt als loopbaan. Bovendien hebben we in december 2017 subsidie beschikbaar gesteld voor de werkenden die 45 jaar of ouder zijn om een persoonlijk loopbaanadvies te krijgen en daarbij een beter beeld te krijgen van hun situatie op de arbeidsmarkt en de kans op een vervolgbaan. Samen met een coach wordt bepaald met welke stappen zij gezond en werkend de pensioenleeftijd te halen. Dit initiatief onderschrijft tevens het belang dat u aangeeft van het in vraag 7 genoemde ontwikkeladvies.
Om een stap te kunnen zetten naar een doorbraak in de leercultuur is het van belang dat we kijken naar wat wel en niet werkt, om op basis van experimenten en de ervaringen in de praktijk te leren. Daarom willen we graag bestaande initiatieven volgen en nieuwe pilots in enkele arbeidsmarktregio's zoals succesvolle aanpakken van leer-werkloketten een zetje in de goede richting geven. Dat sluit ook aan bij de aangenomen motie-Heerma/Van Weyenberg8 bij de begrotingsbehandeling over de regionale initiatieven.
De aanhoudende problemen rondom de afschaffing van de ANW-compensatie bij het ABP, zoals de fouten in de pensioencommunicatie, de beperking tot 5 jaar van de coulanceregeling en de zorgplicht van een pensioenfonds |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) in februari op haar website heeft gezet dat er in sommige gevallen alsnog recht bestaat op een gedeeltelijke Algemene Nabestaandenwet (ANW)-compensatie? 1
Ja. Voor deelnemers die pensioen hebben opgebouwd voor 1996 kan er een aanvulling op het nabestaandenpensioen bestaan. De betreffende rechten uit bijlage K van het pensioenreglement zijn gaan herleven, doordat de ANW-compensatieregeling bij het ABP vervalt. De rechten uit de bijlage waren sinds de invoering van de ANW-compensatie niet leidend bij het bepalen van de uitkering, maar komen nu dus weer in beeld. Dit element is in een laat stadium van de discussie over de ANW-compensatieregeling naar boven gekomen, waarmee de complexiteit van de ABP-regeling nog eens wordt onderstreept.
Sinds wanneer bent u ervan op de hoogte dat deze gedeeltelijke ANW-compensatie bestaat voor mensen die voor 1996 dienstjaren bij het ABP hebben opgebouwd?
Op 19 februari 2018 zijn de sociale partners, waaronder de sector Rijk als werkgever, in de Pensioenkamer er op gewezen dat deze bepaling uit 1996 weer betekenis krijgt door de afschaffing van de ANW-compensatieregeling.
Bent u ervan op de hoogte dat het ABP niets over deze aanvullende regeling gecommuniceerd heeft in de brieven die naar alle deelnemers gestuurd zijn?
Ja.
Bent u ervan op de hoogt dat het ABP niets over deze aanvullende regeling gecommuniceerd heeft in de uniforme pensioenoverzichten en niets communiceert in het online pensioenoverzicht mijnABP.nl?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het ABP bij geen enkele officiële woordvoering tijdens de ANW-onrust over deze aanvulling communiceerde?
Ja.
Herinnert u zich dat u bij antwoorden op eerdere Kamervragen2, een eerdere Kamerbrief3 en bij antwoorden op mondelinge vragen4 deze aanvullende regeling niet heeft gemeld?
Ja.
Denkt u dat het ABP-bestuur en de sociale partners bekend waren met dit onderdeel van de pensioenregeling, toen zij besloten de ANW-compensatie in een keer abrupt af te schaffen?
Ik acht het gezien de gevoerde gesprekken en de complexiteit van de ABP-pensioenregeling onwaarschijnlijk dat de sociale partners en de leden van het ABP-bestuur zich destijds bewust waren van het feit dat de betreffende bepaling weer betekenis kreeg met het vervallen van de ANW-compensatieregeling.
Indien u ook maar het vermoeden heeft dat zij wel bekend waren met deze regeling, zijn zij dan zwaar nalatig geweten in het op geen enkele manier hierover communiceren?
Zie antwoord op vraag 7.
Indien het ABP-bestuur en de sociale partners niet bekend waren met dit onderdeel van de pensioenregeling, hoe beoordeelt u dan hun functioneren in hun verantwoordelijke functies?
De casus illustreert dat de ABP-pensioenregeling, waar onder andere verschillende onderdelen van de regeling op elkaar ingrijpen, complex is. Het akkoord van juli 2017 tussen werknemers en werkgevers heeft de complexiteit binnen de regeling verminderd. Een van de stappen die in dat kader is genomen was het afschaffen van de ANW-compensatieregeling. Deze stap was mede ingegeven door het signaal van het ABP-bestuur dat de regeling niet meer verantwoord uitvoerbaar was.
Bent u van mening dat een pensioenfonds en in dit geval het ABP, gewoon fatsoenlijk moet communiceren over haar regeling?
Ja.
Heeft het pensioenfonds ABP fatsoenlijk gecommuniceerd en communiceert het fatsoenlijk over dit onderdeel van de regeling?
Ik kom – zoals in vergelijkbare bewoording aangegeven in de schriftelijke beantwoording van eerdere kamervragen5, en het mondeling overleg met de Kamer van 30 januari 2018 – tot de conclusie dat de berichtgeving en de communicatie rondom het vervallen van de ANW-compensatieregeling ronduit ongelukkig en onvoldoende is geweest. Dit geldt ook voor de zeer late communicatie omtrent de betreffende aanvulling op het nabestaandenpensioen dat kan bestaan voor deelnemers die pensioen hebben opgebouwd voor 1996. De rechten kunnen immers leiden tot een aanvulling op het nabestaandenpensioen (bovenop de extra rechten die voortkomen uit de verruiming van het partner- en wezenpensioen per 2018).
Herinnert u zich dat u aan de Kamer heeft meegedeeld dat artikel 7:977, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op de ANW-compensatie van het ABP omdat de Anw-compensatieregeling bij het ABP geen risicoverzekering is in de zin van artikel 7:977, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek? (Kamerstuk 31 490 nr. 238)
Ja.
Waarom staat in artikel 5 van de pensioenwet «De artikelen 929, 935, eerste lid, 936, tweede tot en met zesde lid, 941, vijfde lid, 969, 972, 977, tweede lid, 978, 979, 980, tweede lid en 983 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing op verzekeringsovereenkomsten die worden gesloten in verband met een pensioenovereenkomst als bedoeld in deze wet of verzekeringsovereenkomsten die worden gesloten in verband met een rechtsbetrekking die op grond van deze wet is gelijkgesteld met een pensioenovereenkomst»?
In artikel 5, eerste t/m derde lid, van de Pensioenwet is een aantal bepalingen uit boek 7 van het Burgerlijk Wetboek met name genoemd, omdat het onwenselijk is dat deze bepalingen van toepassing zijn op een verzekeringsovereenkomst die is gesloten in het kader van een pensioenovereenkomst. Dit heeft te maken met het bijzondere karakter van pensioenverplichtingen. Werkgever en werknemer sluiten een pensioenovereenkomst, welke zijn uitwerking krijgt in een uitvoeringsovereenkomst die tussen werkgever en pensioenuitvoerder wordt gesloten. Er is derhalve geen directe relatie tussen de werknemer en de pensioenuitvoerder in de zin van een overeenkomst. Daarnaast is in artikel 5, vierde lid, van de Pensioenwet bepaald dat bepalingen uit titel 17 en 18 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek buiten toepassing blijven als zij strijd opleveren met bepalingen in de Pensioenwet. Artikel 5, vierde lid, van de Pensioenwet is derhalve een restbepaling en voorkomt dat de regels van de Pensioenwet, ook al zijn ze niet genoemd in de eerste drie leden van artikel 5 van de Pensioenwet, doorkruist worden door bepalingen uit de titel 17 en 18 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Betekent artikel 5 dat artikel 7:977, eerste lid, dat niet uitgezonderd wordt in artikel 5 van de Pensioenwet, wel van toepassing is op de ANW-compensatie die in haar aard gewoon een risicoverzekering is?
In onderhavig geval zijn door werkgevers en werknemers gezamenlijk afspraken gemaakt over de ANW-compensatie. Deze afspraken in het kader van de arbeidsovereenkomst, hebben geresulteerd in afspraken tussen de werkgever en het ABP. De overeenkomst waarin dit resultaat is neergelegd, is een collectieve regeling van de werkgever met het ABP en geen klassieke levensverzekering. De ANW-compensatieregeling is afgeschaft door sociale partners, terwijl tegelijkertijd het nabestaandenpensioen is verruimd. De wijziging van ANW-compensatie in een hoger nabestaandenpensioen is geen eenzijdige actie van een verzekeraar als bedoeld in artikel 7:977, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, en ziet niet op deze situatie waarin werkgevers en werknemers gezamenlijk afspraken hebben gemaakt over (de wijzigingen van) het nabestaandenpensioen. Van een (eenzijdige) opzegging van een verzekeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:977, eerste lid, BW is in het geval van de ANW-compensatie bij ABP dan ook geen sprake.
Betekent artikel 5 dat artikel 7:977, eerste lid, dat niet uitgezonderd wordt in artikel 5 van de Pensioenwet, wel van toepassing is op een collectieve ANW-compensatie die nu door koepels wordt afgesloten en die in haar aard gewoon een risicoverzekering is?
Zie het antwoord op vraag 14.
Kunt u heel precies uiteenzetten welke wettelijke waarborgen van toepassing zijn op risicodekkingen die in een pensioenovereenkomst zitten?
Nee, «heel precies» is het lastig te beantwoorden gezien de ruime vraagstelling in combinatie met een brede wet als de Pensioenwet. In zijn algemeenheid kan met betrekking tot regels voor een partnerpensioen op risicobasis worden verwezen naar artikel 55, vijfde lid, van de Pensioenwet (doorlopende aanspraak op partnerpensioen bij werkloosheid), artikel 56 (behoud aanspraak op partnerpensioen bij onbetaald verlof), en artikel 61, zevende lid en tiende lid, van de Pensioenwet (keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen).
Kan een nabestaandenpensioen op risicobasis van de een op de andere dag opgezegd worden in een pensioenregeling zonder dat het individu een passend alternatief heeft?
In het geval van de Anw-compensatieregeling uitgevoerd door het ABP is geen sprake van een «opzegging» van het recht op nabestaandenpensioen. Er is door sociale partners andere invulling gegeven aan het recht op nabestaandenpensioen. Daarmee is de situatie van deze vraag niet aan de orde.
Welke toezichthouder houdt toezicht op de correcte uitvoering van risicoverzekeringen?
Artikel 151 Pensioenwet regelt de verdeling van de toezichttaken van toezichthouders DNB en AFM. De AFM is belast met het gedragstoezicht en DNB met prudentieel en materieel toezicht bij pensioenuitvoerders. De expliciete taakafbakening is nader uitgewerkt in artikel 36 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. Deze verdeling van toezichtstaken geldt ook voor regelingen met betrekking tot het nabestaandenpensioen, waaronder ANW-compensatie.
Is er een zorgplicht bij riscoverzekeringen? Zo ja, wie houdt daar toezicht op?
De wetgever beoogt een gedeelde verantwoordelijkheid bij de wijziging van een pensioenregeling. De werkgever dient de pensioenuitvoerder te informeren over iedere wijziging in de pensioenovereenkomst. De pensioenuitvoerder informeert de deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in de pensioenovereenkomst over de wijziging. Op deze informatieverplichting zijn de algemene wettelijke verplichte communicatievereisten van toepassing, waarop de AFM toezicht houdt.
Acht u de bescherming van de deelnemer bij wie een deel van het pensioen op risicobasis verzekerd is afdoende, nu het in een keer eenzijdig opgezegd kan worden?
Zie het antwoord op vraag 17: sociale partners komen de arbeidsvoorwaarde pensioen, inclusief het nabestaandenpensioen, overeen. Er is dus geen sprake van een eenzijdige opzegging.
Kunt u aangeven welke sectoren bij het ABP een contract hebben afgesloten waar deelnemers wel of niet onder kunnen vallen voor een ANW-hiaatverzekering?
Sectoren kunnen geen contract voor een ANW-hiaatverzekering bij het ABP afsluiten, maar zich desgewenst tot de markt richten. De verantwoordelijkheid om al dan niet een ANW-hiaatverzekering aan te bieden ligt bij de werkgevers in de sectoren. Er bestaan daarbij verschillende situaties, mede afhankelijk hoe de betreffende sector georganiseerd is. Zo hebben sommige sectoren een overeenkomst afgesloten waar aangesloten werkgevers gebruik van kunnen maken. De individuele deelnemer heeft vervolgens de keuze om daar – afhankelijk van de persoonlijke situatie en voorkeuren – al dan niet op in te tekenen als de werkgever dit aanbiedt. Andere sectoren hebben er voor gekozen de aangesloten werkgevers vooral te informeren over de aanvullende verzekeringsmogelijkheden. Wanneer de sector slechts 1 werkgever heeft, kan een aanvullende verzekering direct aan de werknemers van de sector worden aangeboden. Sommige sectoren hebben (nog) geen aanvullende verzekering gefaciliteerd.
Wat vindt u zelf een redelijke termijn die mensen nodig hebben om een keuze te kunnen maken voor een dekking of niet onder een ANW-hiaatverzekering? Wanneer zouden zij dus duidelijkheid moeten hebben of hun sector wel of geen collectief contract heeft?
Met het verlengen van de coulanceregeling, hebben de deelnemers tot 1 mei 2018 de tijd gekregen wanneer zij zelf een aanvullend verzekeringsproduct willen afsluiten. Dit acht ik een redelijke termijn. Een eventueel verzekeringsaanbod via de werkgever kan bij die keuze worden betrokken.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het ABP een regeling heeft voor ongeneeslijk zieken die zichzelf niet of tegen torenhoge kosten kunnen verzekeren, zolang zij maar binnen vijf jaar overlijden?
Ja. Voor deelnemers die vóór 1 mei 2018 ongeneeslijk ziek zijn en zich daardoor voor 1 mei 2018 niet, of alleen tegen meer dan twee maal de basispremie, aanvullend kunnen verzekeren (en dit tijdig aantonen bij het ABP), geldt een uitzondering in vorm van de zogenoemde coulanceregeling. In dat geval kan voor de partner ook na 1 mei 2018 het recht op ANW-compensatie blijven bestaan volgens de oude voorwaarden. De looptijd van deze coulanceregeling is beperkt tot 1 mei 2023. Dit betekent dat de partner alleen recht kan hebben op ANW-compensatie als de deelnemer overlijdt voor 1 mei 2023. Op 1 mei 2023 wordt de coulanceregeling beëindigd, maar is er mogelijk wel recht op een aanvulling op het nabestaandenpensioen voor deelnemers die pensioen hebben opgebouwd voor 1996.
Denkt u dat een ongeneeslijk zieke, die niet binnen vijf jaar overlijdt, over 4,5 jaar wel een verzekering kan afsluiten voor zijn/haar nabestaanden of zelfs een verzekering tegen redelijke kosten?
Normaliter kan een ongeneeslijk zieke geen overlijdensrisicoverzekering afsluiten. Dat zal ook over vijf jaar niet het geval zijn. De situatie is dan wel anders. Tegenover het afschaffen van de ANW-compensatieregeling staat immers een verbetering van het partner- en het wezenpensioen per 2018.
Deelt u de mening dat deze regeling over vijf jaar tot totale wanhoop zal leiden bij een aantal mensen? Bent u bereid het ABP te verzoeken deze vijfjaarstermijn onmiddellijk te schrappen?
Ik begrijp uw zorg maar deel uw mening niet. Ik ben ook niet bereid het ABP te verzoeken deze vijfjaarstermijn te schrappen. De ANW-compensatieregeling bij ABP ontstond toen de overheid in 1996 de Algemene Weduwen- en Wezenwet verving door de beperktere dekking in de Algemene Nabestaandenwet. Deze wetswijziging werd onder andere ingegeven door veranderende maatschappelijke en politieke opvattingen. De ANW-compensatieregeling bij het ABP bood nog een gedeeltelijke compensatie indien geen of verminderd recht op een ANW-uitkering vanuit de overheid bestond. Circa twee decennia later, waarin maatschappelijke ontwikkelingen verder zijn voortgeschreden, hebben werkgevers en werknemers bij het ABP in gezamenlijkheid besloten de ANW-compensatieregeling te beëindigen. Door de coulanceregeling blijft de instroom in de ANW-compensatieregeling de facto nog vijf jaar in stand, zij het voor een zeer beperkte groep (d.w.z. voor ongeneeslijk zieken/niet-verzekerbare deelnemers).
Met het oog op de gewenste uitvoerbaarheid van de ABP-regeling (zie antwoord op vraag 9), moet de instroom in de ANW-compensatieregeling op termijn worden beëindigd. Tegen deze achtergrond heeft het ABP-bestuur er voor gekozen om de termijn voor de coulanceregeling te beperken tot 5 jaar, waarbij er een evaluatie zal plaatsvinden in 2019. Kabinetswerkgevers zullen bij deze evaluatie vinger aan de pols houden. Zoals aangegeven bij vraag 24, staat tegenover het afschaffen van de ANW-compensatieregeling een verbetering van het partner- en wezenpensioen.
Hebben gepensioneerden die een partner jonger dan de AOW-leeftijd hebben, een werkelijk alternatief gekregen voor de ANW-hiaatverzekering van het ABP?
Deelnemers (dus ook gepensioneerden die een partner hebben jonger dan de AOW-leeftijd) die voor 1 mei 2018 door een verzekeraar geweigerd worden, of alleen verzekerbaar zijn tegen een premie die gelijk of hoger is dan 2x de basispremie van een verzekeraar kunnen aanspraak maken op de coulanceregeling. Daarnaast geldt dat gepensioneerden vaak opbouwjaren zullen hebben van voor 1996 waarmee recht op een aanvulling op het nabestaandenpensioen kan bestaan.
Bent u alsnog bereid de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te vragen onderzoek in te stellen naar de gang van zaken rond de afschaffing van de ANW-compensatie bij het ABP nu volstrekt duidelijk is dat:
Nee. De AFM is een onafhankelijk toezichthouder die haar eigen afwegingen maakt in de inzet van de toezichtcapaciteit. De AFM is ook van deze casus op de hoogte en zal deze wegen in de gehanteerde toezichtstrategie.
Bij een wijziging van de pensioenovereenkomst ziet de AFM erop toe dat deelnemers binnen drie maanden na een wijziging in de pensioenovereenkomst door de pensioenuitvoerder worden geïnformeerd (zie antwoord bij vraag 19). Het pensioen is een ketenverantwoordelijkheid waarbij meerdere partijen betrokken zijn. De sociale partners hebben hun verantwoordelijkheid en rol bij het vormgeven van een nieuw pensioencontract en bij de wijzigingen van pensioenregeling. Pensioenuitvoerders zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de (gewijzigde) regeling en de informatieverstrekking over de wijziging na het genomen besluit door sociale partners. De AFM kijkt in haar beoordeling van de informatieverstrekking naar alle informatiemiddelen: brieven, website(s), nieuwsberichten etc. Over onderzoeken en resultaten daarvan bij individuele instellingen doet de AFM echter geen uitspraak.
Hoe beoordeelt u de totale gang van zaken bij het ABP van de afgelopen maanden?
Het is goed dat werknemers en werkgevers in juli 2017 een breed akkoord hebben gesloten over de ABP-pensioenregeling, waarbij onder andere de complexiteit binnen de pensioenregeling is verminderd. Niettemin zijn de berichtgeving en de communicatie rondom het vervallen van de ANW-compensatieregeling ronduit ongelukkig en onvoldoende geweest. Dit geldt, helaas, ook voor de rechten op aanvulling op het nabestaandenpensioen, waarover het ABP pas in februari een bericht op de website heeft geplaatst. Het ABP-bestuur is momenteel bezig met een evaluatie, waarbij ook de sociale partners worden betrokken. Het is van belang hier lering uit te trekken met het oog op mogelijke toekomstige wijzigingen in de pensioenregeling.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden, vooral in verband met de keuzemogelijkheid die mensen nog hebben voor 1 mei, de vraag over BW artikel 7:977 en de vraag of het ABP de vijfjaarstermijn tenminste wil laten vervallen?
De antwoorden zijn één voor één beantwoord en zo spoedig mogelijk toegestuurd.
Het bericht ‘Gezellig. Cursussen koran voorlezen op de Vrije Universiteit gescheiden voor mannen en vrouwen’ |
|
Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gezellig. Cursussen koran voorlezen op de Vrije Universiteit gescheiden voor mannen en vrouwen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat er in de hoofdvestiging van de Vrije Universiteit, de Boelelaan, cursussen worden gegeven waarbij de vrouwen (door de islam gedwongen) worden gescheiden van de mannen?
In Nederland zijn mannen en vrouwen gelijkwaardig en dienen zij ook als dusdanig behandeld te worden. Al eerder heeft de VU te kennen gegeven dat segregatie tussen mannen en vrouwen tegen haar interne regels is en dat ze voor bijeenkomsten waar sprake is van segregatie tussen mannen en vrouwen geen ruimte beschikbaar stelt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 54 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 812).
In dit geval organiseerde de Islamitische studentenvereniging Amsterdam (ISA) cursussen Tajwid op de VU, waarbij de mannen en vrouwen in aparte zalen zaten. Zodra de VU hier signalen over ontving, zijn ze in gesprek gegaan met de studentenvereniging en is aangegeven dat dergelijke segregatie op de VU niet is toegestaan. Aan de betreffende studentenvereniging is de keuze voorgelegd om de groepen samen te voegen, conform de reglementen van de VU. Er is toen door de studentenvereniging besloten om de cursussen op een externe locatie verder te laten gaan. Ik zie dus ook geen reden om hier met de VU verder over in gesprek te gaan.
Bent u bereid de VU te bewegen deze facilitering van islamitische sekse-apartheid te stoppen en ervoor zorg te dragen dat dit in Nederland niet meer voorkomt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De onafhankelijkheid van bedrijfsartsen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u de Radar-uitzending «Zorgen om onafhankelijkheid bedrijfsarts»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van dit Radar-onderzoek, en meer specifiek dat 40% van de werknemers die langer dan zes weken ziek is geweest, zich benadeeld voelt door zijn of haar werkgever wegens ziekte? Hoe beoordeelt u de uitkomst dat 26% van de mensen (met vast of tijdelijke contracten) aangeeft druk te hebben gevoeld om een WW-uitkering aan te vragen? Welke maatregelen gaat u nemen om de begeleiding van zieke werknemers te verbeteren?
Zieke werknemers mogen niet onder druk worden gezet door hun werkgever om weer aan het werk te gaan terwijl zij nog niet voldoende hersteld zijn. Ook zieke werknemers die geen werkgever meer hebben en een uitkering hebben op grond van de Ziektewet, behoren niet onder druk gezet worden gezet om zich hersteld te melden, terwijl zij nog niet hersteld zijn en zodoende aangewezen kunnen raken op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Als een werknemer hersteld wordt verklaard terwijl de werknemer het daar niet mee eens is, dan kan hij hierover een deskundigenoordeel aan het UWV vragen. Vervolgens is er beroep bij de rechter mogelijk. De rechtsbescherming is adequaat geborgd. Ik zie geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen.
Deelt u de mening dat bedrijfsartsen, vanwege de directe bekostiging door werkgevers, minder onafhankelijk kunnen zijn?
Op grond van de eigen richtlijnen en de gewijzigde arboregelgeving moeten bedrijfsartsen goed in staat zijn om zich onafhankelijk op te stellen. Met de Wijziging van de Arbowet per 1 juli 2017 is de positie van de bedrijfsarts versterkt. Iedere werkgever moet uiterlijk 1 juli 2018 beschikken over een basiscontract met een arbodienst of bedrijfsarts. Daarin worden de taken vastgelegd die de bedrijfsarts vervult, en de randvoorwaarden waaronder deze worden uitgevoerd. Ik onderken daarbij dat het voor de bedrijfsarts soms niet eenvoudig is om zijn onafhankelijkheid te bewaren in zijn adviesrol richting werkgever en werknemer, vooral in situaties waarin werkgever en werknemer tegenover elkaar staan. Het behoort tot de taak en professionaliteit van de bedrijfsarts om ook onder die omstandigheden een onafhankelijke positie in te nemen. Samen met werkgevers- en werknemersorganisaties, beroepsorganisaties en de brancheorganisatie ondersteun ik werkgevers, werknemers en bedrijfsartsen bij de implementatie van de wetswijziging. Daartoe wordt onder andere voorlichting gegeven over de inhoud van het basiscontract.
Gaat u maatregelen nemen om te voorkomen dat niet-medisch geschoold personeel, zoals casemanagers, de intake en/of de behandeling van zieke werknemers op zich nemen? Erkent u de ongewenste praktijken van dit soort bureaus? Zo ja, wat voor maatregelen zouden dat kunnen zijn?
Casemanagers die namens de werkgever de begeleiding van zieke werknemers doen zijn doorgaans geen arts en mogen zich ook niet als zodanig voordoen. Op grond van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) mogen zij ook niet over medische gegevens beschikken en deze gegevens ook niet verwerken. Indien zich dergelijke situaties voordoen kan de werknemer dit aankaarten bij de casemanager of bij zijn werkgever. Mocht dat niet tot de gewenste oplossing leiden dan kan de werknemer een klacht indienen bij de werkgever van de casemanager of bij de klachteninstantie van de beroepsvereniging, indien het gaat om een geregistreerd casemanager. Op basis van de Arbowet en Wet klachten, kwaliteit, geschillen zorg beschikken de meeste instanties over een klachtenregeling. In het uiterste geval kan men de Autoriteit Persoonsgegevens informeren of naar de rechter gaan.
Hoe kijkt u tegen de onduidelijkheid over het verschil tussen arboartsen en bedrijfsartsen aan die bij zieke werknemers heerst? Bent u bereid maatregelen te nemen om deze onduidelijkheid weg te nemen? Bent u bovendien bereid er voor te zorgen dat het voor zieke werknemers duidelijk is dat een arboarts alleen ondersteunde taken kan uitvoeren en de bedrijfsarts eindverantwoordelijk blijft voor de behandeling?
De bedrijfsarts mag bij de uitvoering van zijn professie taken laten uitvoeren door andere artsen en deskundigen. De bedrijfsarts blijft echter altijd eindverantwoordelijk. Ik weet niet in welke mate het voorkomt dat werknemers niet weten of zij met de bedrijfsarts van doen hebben of met een arts die alleen onder eindverantwoordelijkheid van de bedrijfsarts specifieke taken verricht. In mijn opvatting behoort het tot de professionaliteit van elke arts zich op adequate wijze kenbaar te maken.
Verder kan elke werknemer altijd vragen om toegang tot de bedrijfsarts zelf. De werkgever wordt geacht zijn werknemers voor te lichten over de toegankelijkheid van de bedrijfsarts in praktische termen van naam, beschikbaarheid en locatie. Dit is onderdeel van de bedrijfszorg voor medewerkers en voor de arbodienst en bedrijfsarts onderdeel van hun gebruikelijke dienstverlening.
Bent u daarom bereid om de bekostiging van de bedrijfsartsen weg te halen bij werkgevers? Bent u daarbij bereid om, zoals ook de vakbeweging bepleit, deze bekostiging via de Zorgverzekeringswet te laten lopen? Zo ja, is het instellen van een arbeidsarts daarbij een mogelijke oplossing?
Zoals ik al eerder aangaf ben ik ervan overtuigd dat veruit de meeste bedrijfsartsen zich onafhankelijk opstellen. De recente maatregelen in het kader van Wijziging van de Arbowet, zoals de invoering van het basiscontract, versterken de positie van de bedrijfsarts. De doorgevoerde wetswijziging betreft wijzingen binnen het stelsel. Daartoe is besloten na een verdeeld advies van de SER2. De effecten van deze wetswijziging zal ik in 2020 evalueren. Een wijziging van het stelsel is nu niet aan de orde.
Het bericht ‘Nederturken klaarstomen voor carrière’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederturken klaarstomen voor carrière»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de «islamofascistische sultan» van Turkije, de heer Erdogan, veel te veel invloed uitoefent op het leven van mensen in Nederland, bijvoorbeeld via Diyanet? Zo nee, waarom niet?
Er kan geen sprake zijn van export van de spanningen vanuit Turkije naar Nederland en de Turkse autoriteiten moeten zich onthouden van ongewenste bemoeienis met de keuzes die Nederlandse burgers maken. Wanneer het Kabinet een dergelijke situatie constateert, zal het niet aarzelen de Turkse autoriteiten hier op aan te spreken.
Bent u bereid de activiteiten, banden, belangen, financiering en invloeden van de Union of European Turkish Democrats (UETD), een tak van de AK-Partij van Erdogan, te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Nee, op dit moment zie ik daar onvoldoende aanleiding toe vanuit het perspectief van integratie. Wel heeft er een gesprek plaatsgevonden met de UETD over hun activiteiten, financiering en relatie met de AK-partij.
Hoe lang gaat het nog duren voordat u de islamiserende invloed van Turkije in Nederland een halt toeroept, door bijvoorbeeld moskeeën, Diyanet en aanverwante instellingen te sluiten en geen overleg meer te voeren met islamitische organisaties?
De Nederlandse rechtsstaat kent vrijheid van godsdienst. Dit is een belangrijk grondrecht in onze samenleving. Van het sluiten van moskeeën kan dus geen sprake zijn.
De beïnvloeding van Nederlanders in Nederland door Turkse lobbyorganisatie gelieerd aan AK-partij |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Nederturken klaarstomen voor carrière»?1
Ja.
Wat is de Union of European Turkish Democrats (UETD) voor organisatie, welke rechtsvorm heeft het en welke rol en grootte heeft de organisatie in Nederland? Hoeveel Nederlanders met een Turkse achtergrond zijn lid en hoeveel afdelingen zijn er inmiddels?
UETD Nederland is naar eigen zeggen een vereniging die zich ten doel stelt de participatie en emancipatie van Turkse Nederlanders te bevorderen. De vereniging heeft ongeveer 900 leden en beschikt over afdelingen in Rotterdam, Amsterdam, Arnhem, Utrecht, Den Haag, Eindhoven en Oss. De vereniging is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel.
Is het waar dat de UETD gelieerd is aan de AK-partij van president Erdogan? Kunt u inzicht geven in de financiering van de UETD en ook aangeven of de organisatie nationale en/of lokale subsidie ontvangt en zo ja welke dat zijn?
Het UETD-bestuur geeft aan dat er geen formele banden zijn met de AK-partij. Desalniettemin wordt de organisatie algemeen gezien als Europese organisatie die gelieerd is aan de AK-partij. Vast te stellen valt dat de organisatie activiteiten ontplooit die bijdragen aan de belangen van de AK-partij. Dit blijkt onder andere uit de activiteiten van de UETD waarbij Turkse politici, bijvoorbeeld parlementariërs van de AK-partij, deelnemen aan bijeenkomsten van de UETD NL. UETD NL heeft verklaard géén subsidies te ontvangen uit binnen – of buitenland en dat financiering van haar activiteiten plaatsvindt door middel van contributiegelden van individuele leden en donateurs.
Is het waar dat de UETD betrokken was bij het conflict tussen Nederlandse Turken na de couppoging in Turkije, waarbij «vermeende Gülen-aanhangers» werden geïdentificeerd en zwartgemaakt, hetgeen soms leidde tot heftige ruzies op scholen en schoolpleinen tussen groepen ouders? Zo ja, is hierover namens de Nederlandse overheid met de UETD gesproken en op welke wijze?
Het bestuur van UETD NL geeft aan dat zij hun leden nooit hebben geadviseerd om op dergelijke wijze betrokken te zijn bij conflicten na de couppoging in Turkije. Vanuit het rijk heeft er een gesprek plaatsgevonden met de UETD over hun activiteiten, financiering en relatie met de AK-partij.
Bent u bekend met het feit dat vorig jaar zeventig jongeren zijn klaargestoomd door de UETD om in Nederland de politiek in te gaan en dat zij inmiddels op verschillende lijsten van politieke partijen staan? Zo ja, wat vindt u hiervan? Onder welke wetgeving vallen deze activiteiten en (hoe) vindt hierop toezicht plaats?
De UETD geeft aan dat zij workshops organiseren voor Turks-Nederlandse jongeren over onder andere het Nederlandse en Turkse politieke bestel. Als het gaat om politieke participatie dan bepalen politieke partijen in Nederland wie er kandidaat kan zijn voor verkiezingen. Uiteraard is het daarbij van belang dat politieke partijen ook nagaan of de potentiele kandidaten zonder last politieke functies kunnen vervullen.
Ziet u een risico in het feit dat de UETD Nederlanders met Turkse achtergrond op hun Turkse loyaliteit aanspreekt en hen vraagt deze ook in de Nederlandse politiek in te zetten? Zo ja, wat doet u eraan om dit risico terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe voorkomt u in wet- en regelgeving dat ongewenste buitenlandse beïnvloeding en het tegenwerken van integratie kan plaatsvinden door organisaties als de UETD? Welke rol spelen de Nederlandse veiligheids- en inlichtingendiensten en welke mogelijkheden heeft het kabinet om in te kunnen grijpen als er sprake zou zijn van activiteiten of oproepen die ingaan tegen de Nederlandse rechtsstaat, het belang van Nederland of die integratie tegenwerken? Bent u bereid van die mogelijkheden gebruik te maken?
In de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 15 maart 2018 over ongewenste buitenlandse inmenging (Kenmerk 2223363) is toegelicht hoe het kabinet omgaat met ongewenste buitenlandse inmenging.
Bent u bereid deze vragen binnen vier weken te beantwoorden, zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij het nog te plannen plenaire debat over de vermeende jihadpreek in Hoorn die door Turkije zou zijn gedicteerd en de intimidatie van Turkse Nederlanders door de Turkse regering?
Ja.
Het bericht ‘Callgirl voor Albert Heijn’ |
|
Nevin Özütok (GL), Zihni Özdil (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Callgirl voor Albert Heijn»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de praktijken, zoals die in het artikel worden omschreven (intimidatie, onbetaalde oproepdiensten, onwerkbare roosters), neigen naar uitbuiting? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de informatie in het artikel kan ik niet concluderen dat hier sprake is van arbeidsuitbuiting. Bij arbeidsuitbuiting gaat het om ernstige en onmenselijke situaties op de werkvloer, waarbij sprake is van dwang, geweld, chantage en misleiding. Arbeidsuitbuiting is een vorm van mensenhandel en is strafbaar gesteld onder artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Is de werkomgeving in de distributiecentra van Albert Heijn wel veilig (zowel fysiek als sociaal)? Controleert de Inspectie SZW hier voldoende op?
Het is de taak van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en voor eerlijk werk zorg te dragen. Als het gaat om de veiligheid en de gezondheid stelt de wet duidelijke grenzen. Volgens de Arbeidsomstandighedenwet mogen werkzaamheden geen gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer, waaronder zeker ook het voorkomen van stress en overmatige werkdruk verstaan dient te worden. Ook de Arbeidstijdenwet stelt duidelijke grenzen
De Inspectie houdt toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving zoals de Arbeidsomstandighedenwet, de Arbeidstijdenwet en de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Werknemers kunnen individueel of via een vakbond of ondernemingsraad een melding of klacht indienen bij de Inspectie SZW. Alle meldingen worden betrokken bij de risico-evaluatie van de Inspectie, waarna besloten wordt welke meldingen met voorrang worden opgepakt. Bij een melding of klacht afkomstig van een vakbond of ondernemingsraad met betrekking tot gezond en veilig werk volgt altijd een onderzoek door de Inspectie SZW.
Er zijn geen recente meldingen bekend die betrekking hebben op de in het artikel genoemde situatie.
In 2017 heeft de Inspectie mede op basis van kwalitatief webonderzoek haar website vernieuwd waardoor het nog overzichtelijker en laagdrempeliger is geworden om meldingen en klachten bij de Inspectie te doen. De meldingen kunnen in diverse talen gedaan worden.
Weten werknemers waar zij melding kunnen doen van onveilige situaties? Zijn er meldingen geweest? Wat was de aard van deze meldingen? Wat is er gebeurd met deze meldingen? Wat kan de Inspectie SZW doen om de meldingsbereidheid van deze werknemers te vergroten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat OTTO (het betreffende uitzendbureau) meer huur inhoudt op het loon dan wettelijk toegestaan is? Wordt hiermee de Wet Aanpak Schijnconstructies overtreden? Zo ja, gaat de Inspectie SZW hier op handhaven?
Sinds 1 januari 2017 geldt het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op. Er mag maximaal 25% ingehouden worden op het wettelijk minimumloon onder strikte voorwaarden. Eén van die voorwaarden is dat de huisvesting voldoet aan bepaalde kwaliteitseisen die zijn afgesproken in de cao en zijn gecontroleerd door een geaccrediteerde instelling. Een voorbeeld van een normenset met accreditering is het eerdergenoemde SNF-keurmerk.
Het minimumloon is trouwens het minimumloon dat voor de werknemer geldt. Onduidelijk is of sprake is van inhoudingen die niet toegestaan zijn.
Is hier sprake van een overtreding van de Wet Allocatie Arbeidskrachten door Intermediairs (WAADI)? Zo ja, gaat de Inspectie SZW hier op handhaven?
Ik neem aan dat u hierbij wijst op het feit dat uitzendkrachten op basis van de Waadi2 recht hebben op dezelfde arbeidsvoorwaarden als werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van het bedrijf waar de uitzendkracht aan ter beschikking is gesteld (de inlener). Bij de cao van de uitzender of de inlener kan hier – mits in duur beperkt – van worden afgeweken. Ik ga er vooralsnog van uit dat Albert Heijn en OTTO Workforce aan deze voorwaarden voldoen en dat Albert Heijn zich ervan vergewist dat OTTO Workforce haar werknemers correct betaalt. De uitleg van de werkingssfeer van een cao is aan cao-partijen.
Deelt u de mening dat dit het zoveelste voorbeeld is van onwenselijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
De interne markt brengt de Nederlandse samenleving veel welvaart: meer export, lagere consumentenprijzen en grotere werkgelegenheid. Eerlijk loon en goede arbeidsomstandigheden voor iedereen zijn helaas niet vanzelfsprekend. Daarom wordt ingezet op gelijk loon voor gelijk werk in Europa, de Wet aanpak schijnconstructies en het minimumloon per gewerkt uur voor meerwerk en stukloon dat vanaf 1 januari jongstleden geldt.
Misstanden met arbeidsmigranten bij distributiecentra van Albert Heijn |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel in de Groene Amsterdammer «Callgirl voor Albert Heijn» naar aanleiding van onderzoek van Investico naar flexwerkers in distributiecentra?1
Ik vind het van groot belang dat mensen in hun werk goed behandeld worden. Als het gaat om de veiligheid en de gezondheid stelt de wet duidelijke grenzen. Volgens de Arbeidsomstandighedenwet mogen werkzaamheden geen gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer, waaronder zeker ook het voorkomen van stress en overmatige werkdruk verstaan dient te worden. Ook de Arbeidstijdenwet stelt duidelijke grenzen. Het is de taak van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en om de preventie van arbeidsrisico’s vorm te geven. Werknemers, waaronder ook flexwerkers, kunnen individueel of via een vakbond of ondernemingsraad een klacht indienen bij de Inspectie SZW als de zorg van de werkgever niet voldoet aan de wet. Een melding bij de Inspectie SZW kan ook anoniem en in verschillende talen, waaronder in het Pools en Roemeens gedaan worden. Alle meldingen worden betrokken bij de risico-evaluatie van de Inspectie SZW. Bij een melding of klacht afkomstig van een vakbond of ondernemingsraad volgt altijd een onderzoek.
Om arbeidsmigranten te informeren over hun arbeidsrechten subsidieer ik een project van de NGO FairWork waarbij arbeidsmigranten in verschillende talen worden geïnformeerd met behulp van de website, folders, online fora en sociale media. FairWork biedt hulp en ondersteuning en zal als er indicaties zijn van slechte arbeidsomstandigheden ook een melding doen bij Inspectie SZW.
Hoe oordeelt u over de werkdruk waar de uitzendkrachten bij distributiecentra van Albert Heijn aan blootgesteld worden, waarbij onhaalbare normen worden gesteld, mensen «gestimuleerd» worden om tijdens de pauze door te werken en om de paar uur wordt omgeroepen dat er harder gewerkt moet worden waardoor mensen soms niet naar de WC durven te gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat uitzendbureau Otto de slaapplek verzorgt van zeker de helft van zijn arbeidsmigranten, die meestal bestaat uit een bed in een wooncontainer of vakantiehuisje met vier anderen en waarbij het uitzendbureau de huur inhoudt op het loon (300 tot 400 euro per maand), ook als de medewerkers niet fulltime werken?
Iedereen heeft recht op degelijke huisvesting, ook als zij slechts tijdelijk in Nederland verblijven. Het kabinet streeft er daarom naar dat de huisvesting van arbeidsmigranten van goede kwaliteit is, ongeacht de verhuurder of eigenaar.
Sinds 1 januari 2017 geldt het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op. Er mag voor huisvesting maximaal 25% ingehouden worden op het wettelijk minimumloon onder strikte voorwaarden. Dit minimumloon is het minimumloon dat voor de werknemer geldt. Bij een werknemer die parttime werkt, mag slechts 25% van het minimumloon dat bij die parttimefunctie geldt worden ingehouden. Onduidelijk is of in dit geval sprake is van inhoudingen die niet zijn toegestaan.
Eén van de voorwaarden voor inhoudingen voor huisvesting is dat de huisvesting moet voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn overeengekomen in de cao tussen sociale partners. Daarnaast dienen deze kwaliteitseisen te zijn gecontroleerd door een geaccrediteerde instelling. Een voorbeeld van een dergelijke normenset met geaccrediteerde controlerende instellingen is het keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen (SNF).
Wat is uw reactie op de constatering dat veel woningen niet aan de eisen voldoen, waarbij mensen moeten eten op hun versleten bed omdat er onvoldoende stoelen zijn voor het aantal bewoners?
Het is in eerste instantie aan de gemeente om controles op de huisvesting van arbeidsmigranten uit te voeren. Dit gaat om controles in het kader van bouw- en woningtoezicht en op voorwaarden in afgegeven vergunningen. Wanneer de betrokken huisvester een specifiek keurmerk heeft, zoals het SNF keurmerk, kan ook bij de betrokken controlerende organisatie een klacht worden ingediend. Deze organisatie kan de klachten en signalen meenemen in hun (extra) controles in het kader van het keurmerk. Een klacht bij SNF kan ook in het Pools of Roemeens worden ingediend.
Wat is uw reactie op de intimiderende controle door twee mannen van het door Otto ingehuurde bedrijf Goodstay, waarbij de heren alles opzij schoven, persoonlijke spullen doorzochten en een waterpijp in beslag namen? Wat is uw reactie op het geven van waarschuwingen n.a.v. dit soort controles in de privésfeer, waarbij drie waarschuwingen leidt tot vertrek?
Zaken die zijn afgesproken in het huurcontract dienen te worden nageleefd door de verhuurder en huurder. Wanneer dit niet het geval is, kan een van beide partijen naar de burgerlijk rechter stappen.
De verhuurder mag de woning niet te pas en te onpas betreden. Dit geldt ook voor de gemeenschappelijke ruimte. De verhuurder kan alleen – tenzij in de huurovereenkomst anders bepaald –
Mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft uw Kamer onlangs een brief2 gestuurd waarin zij ingaat op goed verhuurderschap. Praktijken als intimidatie of misbruik onderdeel maken van tijdelijke contractvormen passen niet bij een sector, waarin een zo belangrijke functie als wonen ligt besloten. Deze signalen zal zij meenemen in haar gesprek met de sector dat nog voor de zomer zal plaatsvinden.
Wilt u onderzoeken welk verdienmodel ten grondslag ligt aan de inhuur door Otto van QualityStay voor reparaties en onderhoud, van CleanStay voor onderhoud en van Huursnel voor onderverhuur en welke gevolgen dit heeft voor de arbeidsmigranten die van deze huisvesting gebruik moeten maken?
Het staat een uitzendbureau dat huisvesting aanbiedt vrij om bedrijven in te huren voor reparaties, onderhoud en verhuur. Ik zie geen aanleiding om hier nader onderzoek naar te laten doen.
Vindt u de huurprijs van bijna dertig euro per vierkante meter aanvaardbaar, die arbeidsmigranten betalen voor een wooncontainer in Diemen, waar zij met vijf personen in wonen, terwijl studenten voor geheel zelfstandige wooncontainers nog geen 13 euro per vierkante meter kwijt zijn? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
In aanvulling op mijn antwoorden op vraag 3 en 4:
Met de voorwaarden die zijn gesteld voor inhoudingen in de Wet Aanpak Schijnconstructies mag maximaal 25% van het minimumloon worden ingehouden, naar rato van het aantal gewerkte uren. Daarbij wordt er met de verplichte cao-afspraken over kwaliteit van de huisvesting een waarborg gelegd voor een degelijke kwaliteit. Daarnaast kan de huurder naar de huurcommissie stappen, indien de huurder van mening is dat de huurprijs niet voldoet aan de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en onderliggende regelgeving.
Hoe oordeelt u over het feit dat mensen thuis «stand-by» moeten zijn en elk moment oproepbaar moeten zijn, maar daarvoor niet betaald krijgen? Vindt u het aanvaardbaar dat werknemers een verbod wordt opgelegd om parttime bij een andere werkgever aan de slag te gaan?
Ik realiseer mij dat er ongewenste situaties bestaan bij oproepkrachten, waarbij nodeloze beschikbaarheid ook ten koste gaat van de mogelijkheden van werkenden om bijvoorbeeld andere (deeltijd)banen te accepteren. Daarom zijn in het regeerakkoord afspraken gemaakt om dit te voorkomen, onder andere dat in deze situaties de werknemer binnen een bepaalde termijn niet gehouden is gehoor te geven aan een oproep en dat bij een afzegging recht op loon ontstaat. Zoals in mijn brief van afgelopen december is aangekondigd, verwacht ik u het wetsvoorstel waarin deze maatregelen zijn opgenomen de tweede helft van 2018 naar uw Kamer te sturen. Ook door de uitzendbranche zelf zijn maatregelen genomen om een betere balans te krijgen tussen de inkomenszekerheid van de uitzendkracht en de gevraagde beschikbaarheid van de uitzendonderneming. Hierover zijn per 1 januari 2018 bepalingen opgenomen in de ABU-cao en de NBBU-cao.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat een jobcoach van Otto een zieke werknemer telkens belt om weer aan de slag te gaan en vervolgens dwingt om ontslag te nemen?
Een werknemer mag niet onder druk worden gezet door zijn werkgever om weer aan het werk te gaan als hij nog niet voldoende hersteld is. Een zieke werknemer kan bovendien niet gedwongen worden ontslag te nemen. Indien een werkgever een werknemer op een onaanvaardbare wijze onder druk zet in het kader van de re-integratie kan er onder omstandigheden sprake zijn van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.3 Bij ontslag kan de rechter in dat geval een billijke vergoeding aan de werknemer toekennen.
Wat is uw mening over het feit dat Otto-medewerkers in distributiecentra worden betaald volgens de winkel-cao en niet volgens de cao voor distributiecentra, waardoor ze onder meer toeslagen mislopen voor avond- en nachtdiensten, stand-by staan en werken in de vriescel?
Op basis van de Waadi4 hebben uitzendkrachten recht op dezelfde arbeidsvoorwaarden als werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van het bedrijf waar de uitzendkracht aan ter beschikking is gesteld (de inlener). Bij de cao van de uitzender of de inlener kan hier – mits in duur beperkt – van worden afgeweken. Ik ga er vooralsnog van uit dat Albert Heijn en OTTO Workforce aan deze voorwaarden voldoen en dat Albert Heijn zich ervan vergewist dat OTTO Workforce haar werknemers correct betaalt. Het is niet aan mij om een uitspraak te doen over welke cao van toepassing is op de arbeidsverhoudingen bij de inlener. De uitleg van de werkingssfeer van een cao is aan cao-partijen.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de logistiek directeur van Albert Heijn: «Als de uitzendkracht het (de normen) echt zo erg zou vinden, dan zou hij wel weggaan»?
Zoals gezegd is het de taak van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en om de preventie van arbeidsrisico’s vorm te geven. Daarbij dient de werkgever signalen van uitzendkrachten over de ervaren arbeidsomstandigheden en de wens om deze te verbeteren serieus te nemen en het vertrek van uitzendkrachten om deze reden te voorkomen.
Wat is uw mening over het hoge percentage uitzendkrachten dat ongelukken krijgt, waarbij zij veertig procent van het personeel uitmaken en vijftig procent van alle ongelukken krijgen?
Het hogere percentage uitzendkrachten dat ongelukken krijgt hangt samen met de aard van de verrichte werkzaamheden. Werknemers met een flexibel contract hebben vaker te maken met fysiek belastend werk en ongunstige omgevingsfactoren dan werknemers met een vast contract. Voorts hebben zij over het algemeen minder autonomie bij het verrichten van hun werkzaamheden.
Uit de Arbobalans 2016 van TNO/CBS blijkt dat uitzendkrachten vaker te maken hebben met een arbeidsongeval en met verzuim dan werknemers met een vast contract (1,8% versus 1,4%). Er zijn meerdere wetten tot stand gekomen om de positie van werknemers, waaronder flexwerkers, te verbeteren. Ook zijn in het regeerakkoord afspraken gemaakt om werken meer te laten lonen en mensen meer perspectief te geven op zekerheid. Zoals in vraag 8 al aangekondigd verwacht ik het wetsvoorstel waarin deze maatregelen zijn opgenomen de tweede helft van 2018 naar uw Kamer te sturen.
Waarom is er nog niet opgetreden tegen deze misstanden?
Zoals ik op mijn antwoord op vraag 1 en 2 heb aangegeven is het de taak van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en om de preventie van arbeidsrisico’s vorm te geven. Als de zorg van de werkgever niet voldoet aan de wet kunnen werknemers, waaronder ook flexwerkers, vakbond en ondernemingsraad zoals gezegd een klacht indienen bij de Inspectie SZW. Deze meldingen worden in de risico-analyse betrokken. Een melding door een vakbond of ondernemingsraad leidt altijd tot onderzoek.
Gaat u zo snel mogelijk handhavend optreden tegen deze misstanden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
In hoeverre spelen dezelfde misstanden bij vergelijkbare bedrijven? Gaat u dat onderzoeken?
Zie antwoord vraag 13.
De compensatieregeling voor zwangere ZZP'ers |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Begrijpt u dat de 20.000 zwangere zzp'ers na dertien jaar wachten niet tevreden zijn met de uitbetaling van de compensatieregeling per 1 januari 2019?1
Ik begrijp de teleurstelling over het feit dat de betrokken vrouwen op de uitbetaling van de compensatie moeten wachten totdat het eerste kwartaal van 2019 is aangebroken. Ik heb hier echter voor gekozen om terugvordering van toeslagen zo veel mogelijk te voorkomen.
Op dit moment worden de (voorschotten op de) toeslagen voor 2018 al door de Belastingdienst uitbetaald op basis van een geschat (verzamel)inkomen.
Wanneer de compensatie nog in 2018 zou worden uitbetaald, dan wordt het (verzamel)inkomen van 2018 – waar bij de berekening van het toetsinkomen voor het recht op toeslagen rekening mee gehouden moet worden – voor de betrokkenen hoger. Dit zou ertoe kunnen leiden dat de betrokkenen op een later moment geconfronteerd worden met een terugvordering door de Belastingdienst van bijvoorbeeld huurtoeslag en/of zorgtoeslag.
Dit probleem speelt niet wanneer de compensatie in 2019 wordt uitbetaald.
De compensatie telt dan weliswaar ook mee voor de berekening van het toetsinkomen voor het recht op toeslagen, maar de betrokkenen kunnen dan al tijdig dit extra inkomen doorgeven aan de Belastingdienst; dan is immers al in een vroegtijdig stadium bekend dat de compensatie wordt uitbetaald. Daardoor kan de Belastingdienst bij de verlening van het voorschot van de toeslagen voor 2019 al rekening houden met deze compensatie. Zodoende kan terugvordering van toeslagen zoveel mogelijk voorkomen worden.
Omdat ik het niet wenselijk vind dat toeslagen teruggevorderd zouden moeten worden als gevolg van de toekenning van de compensatie, heb ik ervoor gekozen de uitbetaling van de compensaties te laten plaatsvinden in het nieuwe belastingjaar (2019). Bijkomend voordeel van de uitbetaling in 2019 is dat ik hierdoor de oorspronkelijke aanvraagtermijn van drie maanden heb kunnen verruimen naar vierenhalve maand.
Ook de reguliere zwangerschapsuitkering voor zelfstandigen die vrouwen nu ontvangen (op grond van artikel 3:18 van de Wet arbeid en zorg) is een bruto uitgekeerd bedrag en wordt aangemerkt als (belastbaar) inkomen. Met andere woorden: de reguliere zwangerschapsuitkering is eveneens niet vrijgesteld bij de berekening van het (toets)inkomen voor de toeslagen. Daarom is er in mijn ogen geen reden om voor de onderhavige compensatie een uitzondering te maken door deze niet aan te merken als inkomen.
Waarom gaat u niet per direct over tot uitbetaling en waarom kan de uitbetaling niet worden vrijgesteld van toeslagen?
Zie antwoord vraag 1.
Aangezien het relateren van een zwangerschapsuitkering aan toeslagen et cetera niet geldt voor vrouwen die een reguliere zwangerschapsuitkering krijgen, waarom wordt dat bij deze groep dan wel gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het niet gaat om extra inkomen, maar om een compensatie van niet-genoten zwangerschapsverlof? Waarom beschouwt u dit als inkomen?
Het doel van de compensatieregeling is om compensatie te bieden aan zelfstandigen die zijn bevallen op of na 7 mei 2005 en voor 4 juni 2008.
Omdat in die periode geen publiekrechtelijke regeling bestond, hebben deze vrouwen destijds geen recht op een uitkering gehad in verband met hun zwangerschap en bevalling. Door hen met de onderhavige regeling alsnog recht op compensatie te geven, wordt door de Staat voldaan aan de voor haar in artikel 11, lid 2, sub b, van het VN-Vrouwenverdrag neergelegde verplichting om aan iedere vrouw die inkomensvormende arbeid verricht «een zeker inkomen» te doen toekomen in verband met haar bevalling, conform de tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 juli 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2461).
Met het compensatiebedrag van € 5.600,– is beoogd om deze vrouwen alsnog «een zeker inkomen» toe te kennen in verband met de bevalling. De compensatie vormt daarmee inkomen. In de compensatieregeling is daarom geregeld dat de compensatie aangemerkt wordt als een uitkering op grond van artikel 3:18, tweede lid, van de Wet arbeid en zorg, waarin de huidige zwangerschapsuitkering is geregeld. Ook de huidige zwangerschapsuitkering wordt aangemerkt als inkomen.
In dit verband verdient nog opmerking dat bij vrouwelijke werknemers die in loondienst zijn bij een werkgever de zwangerschapsverlofregeling niet alleen een uitkeringsrecht behelst maar ook een verlofrecht. Bij het verlof van werkneemsters gaat het om het recht om tijdelijk niet bij de werkgever werkzaam te zijn. Dit ligt anders bij zelfstandigen. Zelfstandigen hebben immers geen werkgever. Omdat zij niet in dienst zijn bij een werkgever wordt in bovengenoemde regelingen ook niet gesproken over zwangerschapsverlof, maar over een zwangerschaps- en bevallingsuitkering.
Wegens deze redenen ben ik van mening dat het gaat om extra inkomen en niet om een compensatie van niet-genoten zwangerschapsverlof.
Indien er een relatie zou zijn met toeslagen, waarom zou de Belastingdienst dan niet eerst kunnen uitkeren en desgewenst later bekijken of er teveel aan toeslagen is betaald?
Op zichzelf is het mogelijk om de compensaties uit te betalen in het najaar van 2018 mits tijdig aangevraagd. Dit zou echter kunnen leiden tot terugvordering van toeslagen en dat wil ik – zoals eerder aangegeven – zo veel mogelijk voorkomen. Omdat het UWV de aanvraag moet beoordelen zal er bovendien sowieso enige tijd verstrijken tussen het moment dat de compensatie wordt aangevraagd en het moment dat de compensatie wordt uitbetaald. Zowel het UWV als de Belastingdienst zal verschillende gegevens moeten verifiëren. Daarna kan het UWV tot toekenning en uitbetaling van de compensatie overgaan.
De toeslagen worden gedurende de loop van het jaar al uitgekeerd door de Belastingdienst over het lopende belastingjaar (2018). Vrouwen ontvangen nu dus al (voorschotten op) deze toeslagen. Wanneer de compensaties in 2018 uitbetaald zouden worden, heeft dit voor de betrokkenen dus een verhogend effect op hun inkomen in 2018 en daarmee mogelijk consequenties voor hun definitieve recht op toeslagen. Daardoor zou de Belastingdienst achteraf moeten vaststellen dat door de ontvangen compensaties ten onrechte bepaalde toeslagen zijn uitbetaald. Die toeslagen zouden dan door de Belastingdienst teruggevorderd moeten worden. Dat vind ik onwenselijk voor de betrokken vrouwen. Bij uitbetaling in 2019 kan de Belastingdienst voor de vaststelling van de toeslagen al gelijk rekening houden met de ontvangen compensatie en de toekenning van toeslagen 2019 bijstellen. Daarmee wordt terugvordering achteraf voorkomen. Daarom heb ik ervoor gekozen dat de compensatie in 2019 wordt betaald.
Waarom gaat u niet direct over tot uitbetaling, na inwerkingtreding van de regeling op 15 mei?
Zie antwoord vraag 5.
Waar komt het bedrag van 38 miljoen euro vandaan voor deze regeling? Deelt u de mening dat 112 miljoen euro nodig is, uitgaande van 20.000 zwangere ZZP'ers met een gemiddeld uitkeringsbedrag van 5.600 euro? Waar gaat de resterende 74 miljoen euro worden gevonden?
Het bedrag van 38 miljoen euro is in aanloop naar de begroting 2018 vrijgemaakt. Indien alle bevallen zelfstandigen zich melden voor de nu vastgestelde compensatie zijn de kosten inderdaad circa 112 miljoen euro. Of alle vrouwen zich daadwerkelijk zullen melden, wordt vanzelfsprekend gevolgd. Voor eventuele meerkosten van de regeling zal binnen de begroting van SZW een oplossing worden gevonden.
Onterecht betaalde uitkeringen door het UWV |
|
René Peters (CDA), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onterecht uitbetaalde uitkeringen kostten de samenleving 175 miljoen euro»?1
Ja.
Wat is hiervan de oorzaak en in welke mate is hier sprake van fraude?
In de periode 2013–2017 heeft UWV circa € 420 miljoen aan vorderingen opgelegd die betrekking hebben op fraude. Bij fraudevorderingen betreft het benadelingsbedragen (onterecht betaalde uitkeringen) en opgelegde boetes als gevolg van overtreding van de inlichtingenplicht2. De € 420 miljoen is opgebouwd uit een benadelingsbedrag van circa € 310 miljoen en € 110 miljoen aan opgelegde boetes. Van de benadelingsbedragen en boetes die in 2013 door het UWV zijn opgelegd is na vijf jaar 72,6 procent geïncasseerd. De verwachting is dat dit percentage verder oploopt, omdat uitvoeringsinstanties de fraudevorderingen minimaal tien jaar moeten terugvorderen.
Andere oorzaken van vorderingen zijn bijvoorbeeld administratieve fouten en het verrekenen van inkomsten en voorschotten. Bij het verrekenen van inkomsten betreft het veelal een correctie van het door de uitkeringsgerechtigde opgegeven inkomen met het inkomen dat later in de polisadministratie staat.3 Als het opgegeven inkomen lager is dan het uiteindelijke inkomen in de polisadministratie, vindt er een vordering plaats.
Het UWV spant zich in om zoveel mogelijk vorderingen te innen. In sommige gevallen is het echter niet mogelijk om alle uitstaande bedragen volledig te innen. Het UWV moet immers de beslagvrije voet te allen tijde respecteren en kan, onder voorwaarden, meewerken aan een schuldregeling. Daarnaast kunnen er situaties zijn waarbij vorderingen niet meer kunnen worden geïnd, zoals bij overlijden.
Deelt u de mening dat fraude nooit mag lonen en iedere gefraudeerde euro in principe terugbetaald dient te worden?
Ik ben van mening dat iedere gefraudeerde euro in principe terugbetaald moet worden. In de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Fraudewet) is daarom geregeld dat overtreders het onrechtmatig verkregen voordeel altijd moeten terugbetalen. Daarnaast moet er bij een overtreding een boete worden opgelegd of een waarschuwing worden gegeven. Dat is van belang om het draagvlak voor onze sociale voorzieningen te behouden.
Constaterende dat er de afgelopen jaren fors is geïnvesteerd om de aanpak van fraude door het UWV te intensiveren, kunt u precies aangeven wat er met dat geld gedaan is?
In 2013 is voor de periode 2014–2017 jaarlijks gemiddeld € 23,5 miljoen toegevoegd aan het budget van UWV om handhavingsactiviteiten te intensiveren. Deze intensivering zag overigens niet op het verhogen van de incassoratio, maar op de volgende onderdelen:
Het programma is inmiddels afgerond. Een tweetal onderdelen zijn eerder beëindigd. Het onderdeel preventie en controle bij werkzoekenden vanwege tegenvallende resultaten. Wel zijn elementen uit dit traject met een verbeterde insteek opgenomen in het persoonlijke dienstverleningsprogramma van UWV, waar de resterende middelen voor zijn ingezet. Voor het beëindigde onderdeel fraudesignalen gold dat het oppakken van interne en externe fraudesignalen gerealiseerd kon worden met de bestaande capaciteit en binnen het budget van UWV. Dit was onder meer het gevolg van de inkomensverrekening in de Wwz, waardoor het aantal nieuwe signalen sterk afnam. Het onderdeel gefingeerde dienstverbanden is vanwege goede resultaten als regulier onderdeel opgenomen in de werkzaamheden en het bestaande budget van UWV.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat er bij onterecht betaalde uitkeringen eerder ingegrepen wordt en mensen niet onnodig geconfronteerd worden met een stapeling aan boetes die zij vervolgens niet terug kunnen betalen?
Het UWV probeert zoveel mogelijk te voorkomen dat er teveel uitkering wordt betaald. Om overtredingen te voorkomen voert UWV onder andere een communicatiestrategie om uitkeringsgerechtigden bekend te maken met en te wijzen op hun plichten. Dit gebeurt digitaal en in persoonlijke gesprekken.
Daarnaast maakt het UWV zoveel mogelijk gebruik van gegevens waar het UWV zelf al over beschikt. Een voorbeeld is de inkomensverrekening in de Wwz. Het aantal opgelegde boetes is hierdoor gedaald, maar zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, betekent deze systematiek soms ook dat de opgegeven inkomsten achteraf gecorrigeerd moeten worden en het verschil terug wordt gevorderd. Het UWV neemt in deze gevallen contact op met de uitkeringsgerechtigde om nieuwe vorderingen te voorkomen. Daarnaast probeert het UWV fraude eerder te detecteren door met bestandkoppelingen signalen van mogelijke fraude te genereren en door de fraudealertheid van medewerkers te verbeteren.
Met betrekking tot de boeteoplegging geldt dat met de per 1 januari 2017 gewijzigde Fraudewet, het UWV, de SVB en gemeenten rekening moeten houden met de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de (financiële) omstandigheden van de betrokkene. Bij de boeteoplegging wordt dus onder andere rekening gehouden met de financiële situatie en afloscapaciteit om te voorkomen dat boetes niet betaald kunnen worden. Ook kan voor wat betreft de bestuurlijke boete onder voorwaarden worden meegewerkt aan een schuldregeling. De onterecht betaalde uitkering moet altijd worden terugbetaald.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat iedere gefraudeerde euro teruggevorderd gaat worden?
Uitvoeringsorganisaties zijn bij fraudevorderingen wettelijk tien jaar verplicht om de bedragen te innen. De uitvoeringsinstanties spannen zich in om zoveel mogelijk onterechte uitkeringen en boetes terug te vorderen. Het UWV maakt bijvoorbeeld gebruik van betalingsregelingen en/of verrekening met de uitkering om zo veel mogelijk bedragen te innen. In het uiterste geval gaat UWV over tot loonbeslag of het inschakelen van een deurwaarder.
Claims door pensioenfondsen met terugwerkende kracht |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de signalen dat bepaalde pensioenfondsen, met het oogpunt op risicobeperking, werkgevers aanschrijven en zelfs procederen tegen werkgevers om met terugwerkende kracht pensioenpremie te claimen?
Ja.
Vindt u dat werkgevers voldoende op de hoogte zijn van de plichten waaraan zij moeten voldoen als werkgever binnen een bepaalde sector, vallende onder een cao?
De verplichting voor werkgevers binnen een bepaalde sector om voor hun werknemers premie af te dragen aan een bedrijfstakpensioenfonds vloeit niet voort uit een cao, maar uit lidmaatschap van een werkgeversvereniging die betrokken is bij het bedrijfstakpensioenfonds of uit de verplichtstelling. Daarnaast kan er voor de desbetreffende beroepsgroep een beroepspensioenregeling verplichtgesteld zijn.
Ik ga ervan uit dat werkgevers die vanwege hun lidmaatschap van een werkgevers- of beroepspensioenvereniging gebonden zijn aan een bedrijfstakpensioenfonds of beroepspensioenregeling door deze vereniging op de verplichte deelname worden gewezen. De verplichtstelling aan een bedrijfstakpensioenfonds of aan een beroepspensioenregeling ontstaat door een verplichtstellingsbesluit. Dit is een wet in materiële zin die wordt gepubliceerd in de Staatscourant en op http://cao.minszw.nl. Op dit moment zijn er 48 verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen en 9 verplichtgestelde beroepspensioenregelingen.
Bij twijfel of de werkgever onder een verplichtstelling valt, biedt de website of de klantenservice van het pensioenfonds antwoord op deze vraag. Pensioenfondsen zijn op grond van art. 46a Pensioenwet en art. 57a Wet verplichte beroepspensioenregeling wettelijk verplicht om het pensioenreglement en het uitvoeringsreglement, waarin de verplichtingen voor werkgevers te vinden zijn, op hun website beschikbaar te stellen.
Zijn er andere gevallen bekend, naast het niet betalen van pensioenpremies, waarbij werkgevers zich onbedoeld niet houden aan de regels die zijn vastgesteld in de cao?
Het Ministerie van SZW monitort niet of werkgevers zich onbedoeld niet houden aan de regels die zijn vastgesteld in de cao. Dit zijn civielrechtelijke aangelegenheden. Daarom ligt de naleving en handhaving van de gemaakte afspraken hier bij de cao-partijen, en kunnen individuele werkgevers en werknemers naleving eisen, desnoods via de rechter. Op verzoek van cao-partijen kan Inspectie SZW bij de naleving van cao-afspraken ondersteunen door het verrichten van onderzoek.
Zoals uit het antwoord op vraag 2 blijkt, vloeit de verplichting van werkgevers om premie af te dragen aan een bedrijfstakpensioenfonds niet voort uit een cao, maar uit het lidmaatschap van een werkgeversvereniging die betrokken is bij het bedrijfstakpensioenfonds of uit de verplichtstelling.
In hoeverre wordt er bij dit soort exercities rekening gehouden met de financiële positie van deze instellingen? Is er bijvoorbeeld een richtlijn of afspraak vanuit de Pensioenfederatie om kleine ideële stichtingen te ontzien wanneer er door het achteraf betalen van premies een faillissement dreigt?
Verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen houden bij de vraag of een werkgever verplicht moet aansluiten in beginsel geen rekening met de aard, de omvang en/of financiële positie van de werkgever, maar uitsluitend met de werkingssfeer van de verplichtstelling. Dit geldt ook als de werkgever met terugwerkende kracht moet worden aangesloten, omdat de werkgever niet eerder bij het pensioenfonds bekend was. Doordat verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen verplicht zijn om ook pensioenaanspraken toe te kennen aan deelnemers voor wie geen premie is afgedragen, zijn ze gehouden om alle werkgevers die onder de verplichtstelling vallen daadwerkelijk aan te sluiten en de premie te innen. Als bepaalde werkgevers worden ontzien, wordt het draagvlak voor de verplichtstelling in deze sector ondermijnd. Daarom heeft de Pensioenfederatie geen beleid om bepaalde werkgevers van de premieverplichting te ontzien. Bij de invordering van verschuldigde premie wordt echter wel, indien mogelijk, rekening gehouden met de financiële positie van de werkgever, in de zin dat een betalingsregeling kan worden getroffen.
Wat gebeurt er als een werkgever onder de werkingssfeer van pensioenfonds A bleek te vallen, terwijl de werkgever pensioenpremie heeft afgedragen aan pensioenaanbieder B? Moet de werkgever dan alsnog alle niet-betaalde pensioenpremies aan fonds A afdragen, of wordt dit tussen de verschillende pensioenaanbieders verrekend? Maakt het uit of de pensioenaanbieder B dan een fonds of verzekeraar is?
Wanneer blijkt dat een werkgever verplicht had moeten aansluiten bij een bedrijfstakpensioenfonds, terwijl over dezelfde periode reeds premieafdracht heeft plaatsgevonden aan een andere pensioenuitvoerder, zal in principe over die periode alsnog premieafdracht aan het bedrijfstakpensioenfonds moeten plaatsvinden. Echter, een dubbele pensioenvoorziening over hetzelfde dienstverband gedurende dezelfde periode is maatschappelijk en fiscaal ongewenst.
Het is dan ook gebruikelijk dat bedrijfstakpensioenfondsen een vrijstelling verlenen voor het verleden als de pensioenvoorziening bij de andere pensioenuitvoerder gelijkwaardig is of gelijkwaardig gemaakt kan worden. Deze vrijstelling geldt dan over de hele periode waarin de werkgever een pensioenregeling had ondergebracht bij een andere pensioenuitvoerder, terwijl deze aangesloten had moeten zijn bij het bedrijfstakpensioenfonds. Er hoeft dan geen premie aan het bedrijfstakpensioenfonds betaald te worden over die periode. Vanzelfsprekend vergt het gelijkwaardig maken ook de medewerking van de andere pensioenuitvoerder.
Als de pensioenvoorziening bij de andere pensioenuitvoerder niet gelijkwaardig is of gemaakt kan worden, ontstaat er een complexe situatie. Er zijn twee opties om uit deze situatie te komen, waarbij telkens de medewerking van beide pensioenuitvoerders noodzakelijk is. Men kan ervoor kiezen de pensioenvoorziening bij de andere uitvoerder af te kopen en een aansluiting met terugwerkende kracht bij de juiste pensioenuitvoerder te bewerkstelligen, of men kan kiezen voor een collectieve waardeoverdracht naar het bedrijfstakpensioenfonds, waarna het tekort aan pensioenpremie bijgestort moet worden.
Als er sprake is van een lopende verzekeringsovereenkomst, dan kunnen bedrijfstakpensioenfondsen een zogenaamde «afwikkelvrijstelling» verlenen. Dat houdt in dat het lopende contract met de verzekeraar uitgediend kan worden en dat pas daarna de aansluiting bij het bedrijfstakpensioenfonds effectief wordt. Wel zal ook in dat geval de regeling bij de verzekeraar gelijkwaardig moeten zijn of worden gemaakt.
Zijn er ook pensioenfondsen die er voor kiezen om werkgevers, die in het verleden onterecht geen premie hebben afgedragen, alleen vanaf dat moment premie te laten afdragen? Zo ja, wordt dan daarbij de voorwaarde gehanteerd dat er premie is afgedragen aan een ander fonds?
Ik heb geen zicht op het vrijstellings- en incassobeleid van individuele bedrijfstakpensioenfondsen. Vanuit de Pensioenfederatie is er geen algemeen vrijstellings- en incassobeleid, zie hiervoor mijn antwoord onder vraag 4.
De hervorming van een goed pensioenstelsel |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «De hervorming van een goed pensioenstelsel» van Han de Jong, Chief Economist bij ABN AMRO?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Constaterende dat dit artikel laat zien dat het pensioenvermogen is toegenomen van 110% tot 180% van het BBP, maar dat de gemiddelde dekkingsgraad is gedaald van 144% naar 106%, kunt u aangeven welke factoren (waaronder de lage rentestand en hogere levensverwachting) hierin een rol hebben gespeeld? Kunt u per factor kwantificeren hoe groot de rol was?
Het CPB heeft er in een eerdere studie op gewezen dat een daling van de rente met 1%-punt leidt tot een stijging van de verplichtingen van pensioenfondsen met gemiddeld 20%. Volgens de rentetermijnstructuur van DNB is de 30-jaarsrente tussen 31-12-2007 en 31-12-2017 gedaald van 4,9% naar 1,6%. Uitgaande van genoemde vuistregel, impliceert een rentedaling van 3,3%-punt een stijging van de verplichtingen van circa 66%. Daarnaast zijn de verplichtingen gestegen door een stijging van de levensverwachting, een stijging van de brutolonen en de werkgelegenheidsgroei. Deze hebben allen een kleiner effect op de verplichtingen dan de gedaalde rente.2
Een dalende rente heeft daarentegen een positief effect op het vermogen van een fonds. Een daling van de rente leidt namelijk tot hogere koersen voor vastrentende waarden, zoals obligaties. Het CPB stelt in dezelfde studie dat een daling van de rente met 1%-punt leidt tot een stijging van het vermogen van pensioenfondsen van gemiddeld 8%. Gegeven de rentedaling tussen eind 2007 en eind 2017 impliceert dit een stijging van de fondsvermogens met ruim 25%. Daarnaast is het vermogen van de pensioenfondsen de afgelopen tien jaar gegroeid doordat de waarde van de aandelenportefeuille is gestegen en door ontvangen dividenden en interest.
Constaterende dat volgens dit artikel de redenen die het regeerakkoord noemt onvoldoende rechtvaardiging vormen voor een stelselwijziging die zo ingrijpend lijkt te worden, in hoeverre kunt u zich vinden in deze analyse?
Ik kan mij niet vinden in deze analyse. Veranderingen op de arbeidsmarkt, de stijgende levensverwachting, de financiële crisis en de dalende rente hebben de kwetsbaarheden van ons stelsel bloot gelegd. Verwachtingen worden onvoldoende waargemaakt, er zijn spanningen tussen generaties en het stelsel sluit niet meer aan bij de veranderende arbeidsmarkt. Daarom is een hervorming waarbij deze kwetsbare elementen worden aangepakt en de sterke elementen worden behouden van groot belang.
Bent u het eens met de stelling in het artikel dat het uitstekend is dat zoveel mogelijk mensen verplicht pensioenvermogen opbouwen? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat zoveel mogelijk Nederlanders verplicht pensioenvermogen opbouwen?
We kennen in Nederland een verplichtstelling waardoor de overgrote meerderheid van de werknemers aanvullend pensioen opbouwt. De huidige verplichte deelname aan bedrijfstak- en beroepspensioenfondsen blijft in een vernieuwd stelsel gehandhaafd. Daarnaast vergroot een vernieuwd stelsel de mogelijkheden voor zelfstandigen om zich vrijwillig aan te sluiten of aangesloten te blijven.
Deelt u de stelling in het artikel dat het delen van risico een van de sterkste punten is van ons stelsel? Bent u dan ook van mening dat het beleggingsrisico, het risico op arbeidsongeschiktheid, het overlijdensrisico en het langlevenrisico collectief gedeeld moeten blijven?
Het gezamenlijk delen van risico’s is een van de pijlers van het Nederlandse pensioenstelsel. Ook in een vernieuwd pensioenstelsel zal het delen van risico’s een belangrijk uitgangspunt moeten blijven. De SER onderzoekt daarom de mogelijkheid van een persoonlijk pensioenvermogen gecombineerd met het behoud van collectieve risicodeling.
Constaterende dat dit artikel het opmerkelijk noemt dat we naar een meer individualistisch ingericht systeem zouden moeten om de solidariteit te versterken, hoe kijkt u hier tegen aan? Deelt u de angst dat een persoonlijke pensioenpot een eerste stap kan zijn richting verdere individualisering die uiteindelijk de solidariteit en collectiviteit volledig zal uithollen?
Het arbeidsvoorwaardelijk opbouwen van pensioen blijft een verantwoordelijkheid van de sociale partners. De Nederlandse overheid stelt de kaders vast. Het kabinet wil daarom samen met sociale partners de stap zetten naar een vernieuwd pensioenstelsel. Een vernieuwing die de kwetsbaarheden in het huidige pensioenstelsel adresseert en waarmee de sterke elementen (verplichtstelling, collectieve uitvoering, risicodeling en fiscale ondersteuning) gehandhaafd blijven. Eerder heeft de SER een verkenning uitgevoerd naar een nieuw pensioencontract met een persoonlijk pensioenvermogen. Hierdoor wordt inzichtelijk wat je als deelnemer hebt opgebouwd. Ik ben van mening dat dit het vertrouwen onder de deelnemers vergroot.
Constaterende dat dit artikel verwijst naar het SER-rapport uit 2015 waarin wordt gesteld dat ervaringen in het buitenland laten zien dat veel keuzevrijheid op het gebied van pensioenopbouw over het algemeen leidt tot fors lagere pensioenen, in hoeverre neemt u deze buitenlandse ervaringen mee in uw visie op het pensioenstelsel?
Ik laat mij breed informeren. Zo heeft het CPB reeds in 2015 als onderdeel van de Nationale Pensioendialoog in opdracht van mijn voorganger de ervaringen in de pensioenstelsels van een aantal referentielanden geïnventariseerd. Er dient waar het gaat om het bieden van keuzemogelijkheden goed gekeken te worden naar verstandige standaardopties (defaults) en een goede informatievoorziening op basis waarvan deelnemers de voor hen relevante keuzes kunnen maken.3
Hoe beoordeelt u de stelling in het artikel dat de marktrente geen enkele feitelijke invloed heeft op de ontwikkelingen van de pensioenfonds verplichtingen?
De stelling beoordeel ik als onjuist. Door de dalende marktrente wordt de opbouw van nieuwe pensioenverplichtingen duurder.
Constaterende dat dit artikel stelt dat bij het vaststellen van de kostendekkende premie gerekend mag worden met verwachte rendementen en dat het inconsistent lijkt om dat bij de berekening van de dekkingsgraad niet te doen, is dit inderdaad inconsistent? Waarom wordt er bij de premies wel gekeken naar verwacht rendement en bij de verplichtingenkant niet?
Fondsen hebben binnen het huidige kader de mogelijkheid om bij het vaststellen van de kostendekkende premie te rekenen met verwacht rendement. Dit voorkomt dat premies erg fluctueren. Tegelijkertijd kan premiedemping er toe leiden dat (tijdelijk) geen sprake is van werkelijk kostendekkende inkoop. Een deel van de nieuwe opbouw wordt dan gefinancierd uit het eigen vermogen. In de evaluatie van het financieel toetsingskader wordt er op gewezen dat een dergelijke bekostiging, als deze langdurig wordt volgehouden, op gespannen voet staat met de eis van een evenwichtige afweging van belangen.
In de aanbiedingsbrief bij het rapport met de evaluatie van het financieel toetsingskader heb ik aangegeven dat ik de uitkomsten van het onderzoek wil meenemen bij de voorstellen voor de vernieuwing van dat stelsel. Dit voorkomt dat we vooruitlopen op onderwerpen waarover de SER nog geen definitieve richting heeft bepaald en waarover het kabinet nog met sociale partners wil overleggen.
Klopt het dat Nederland de laagste disconteringsvoet van alle (bij het onderzoek van de European Insurance and Occupational Pensions Authority (EIOPA) betrokken) landen gebruikt? Hoe kan het dat de Nederlandse disconteringsvoet zoveel lager ligt dan die van Duitsland?
Disconteringsvoeten zijn moeilijk vergelijkbaar tussen landen omdat het stelsel en de aard van de verplichtingen verschilt tussen landen. Zo moet worden meegewogen dat de werkgever soms garant staat voor de pensioenverplichtingen (onder andere gebruikelijk in het VK en Ierland) of anderszins reserves op de bedrijfsbalans aanhoudt (onder andere Duitsland). In Nederland is de risicovrije rente het uitgangspunt, mede omdat pensioen wordt beloofd met een hoge mate van (nominale) zekerheid en om te voorkomen dat ex ante herverdeling plaatsvindt.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het artikel dat we moeten overstappen naar het gebruik van een rekenrente die is gebaseerd op de verwachte rendementen van de beleggingen van een fonds (uiteraard met serieuze buffers)? Zou u deze optie serieus willen overwegen?
Ik deel deze conclusie niet. Er zijn meerdere redenen waarom de Pensioenwet marktwaardering als uitgangspunt heeft. In de eerste plaats heeft het rekenen met een hogere rekenrente tot gevolg dat nog te behalen rendementen reeds worden ingeboekt en uitgedeeld. Als sprake is van een collectieve pot waarin gezamenlijk risico’s worden gedeeld leidt dat tot herverdeling tussen generaties. In de tweede plaats beloven pensioenfondsen pensioen dat met een hoge mate van (nominale) zekerheid wordt waargemaakt. Om te zorgen dat zij aan die hoge zekerheidsmaatstaf kunnen voldoen, moeten ze te allen tijde voldoende geld in kas hebben. In de derde plaats opent het loslaten van marktwaardering de deur naar subjectieve wijzigingen van de rekenrente voor pensioenfondsen, waarbij de financiële belangen van deelgroepen binnen het pensioenstelsel leidend gaan worden. De rekenrente wordt dan een speelbal van conflicterende belangen binnen het pensioenstelsel, waardoor het vertrouwen in het stelsel verder wordt ondermijnd.
Zou u deze vragen kunnen beantwoorden voor uw eerste termijn van de plenaire behandeling «Tijdelijke wet aanpassing disconteringsvoet»?
Ja
Het bericht ‘Kingdom of the Netherlands: Concluding Statement of the 2018 Article IV Consultation’ van het IMF |
|
Zihni Özdil (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de aanbevelingen van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) die zijn gedaan tijdens een bezoek aan Nederland?1
Ja.
Deelt u de mening van het IMF dat de lonen in Nederland omhoog zouden moeten? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om de lonen te verhogen?
De loonontwikkeling laat een stijgende lijn zien. Volgens de meest recente raming van het PCB stijgen de contractlonen in 2018 met 2,2% en in 2019 met 3,2%.2 De toegenomen ruimte voor hogere lonen ontstaat door de aantrekkende economie, door toegenomen winstgevendheid bij bedrijven en door de aanzienlijke daling van de werkloosheid. Dat de lonen daadwerkelijk omhoog gaan is goed nieuws, na jaren van een gematigde loonontwikkeling.
De loonstijging is beperkt of slechts indirect te beïnvloeden door kabinetsbeleid. Loonbeleid vereist maatwerk, en is dus aan decentrale cao-partijen. De situatie is immers van sector tot sector verschillend. Of werkgevers hogere lonen aan hun werknemers kunnen betalen, hangt af van de winstgevendheid en financieel-economische vooruitzichten van bedrijven. Afhankelijk van de omstandigheden stellen decentrale partijen prioriteiten, waarbij de primaire beloning één van de afwegingen is. De overheid kan wel met sociale partners bespreken dat zij graag ziet dat daar waar ruimte is voor loonsverhogingen, deze ruimte hier ook voor wordt benut.
Ik heb er vertrouwen in dat sociale partners, waar ruimte is, hun verantwoordelijkheid zullen nemen en de beschikbare loonruimte passend benutten.
Deelt u de mening van het IMF dat het wenselijk zou zijn als zelfstandigen meer basale sociale verzekeringen zouden krijgen, om de tweedeling op de arbeidsmarkt tegen te gaan? Zo ja, welke maatregelen gaat u daartoe nemen?
In Nederland vallen zelfstandigen niet onder de werknemersverzekeringen. Het uitgangspunt van het beleid is dat zelfstandigen zelf het beste kunnen beoordelen of zij een verzekering nodig hebben en zij ook in staat zijn een verzekering af te sluiten. In het regeerakkoord is aangekondigd dat het kabinet zal verkennen hoe bij zelfstandigen de verzekeringsgraad voor arbeidsongeschiktheid kan worden verhoogd. Het kabinet hecht eraan dat zelfstandigen een bewuste keuze kunnen maken om zich wel of niet te verzekeren en dat zelfstandigen die daarvoor kiezen in beginsel toegang hebben tot de verzekeringsmarkt. Het kabinet gaat daarom in gesprek met de verzekeraars om een beter verzekeringsaanbod te bevorderen.
Indien er sprake is van schijnzelfstandigheid horen werkenden uiteraard onder de bescherming van de arbeidsovereenkomst en de werknemersverzekeringen te vallen. Daarom heeft het kabinet in het regeerakkoord nieuwe maatregelen aangekondigd om schijnzelfstandigheid te bestrijden, vooral aan de onderkant van de arbeidsmarkt, en duidelijkheid te geven aan echte zelfstandigen, zodat zij hun werk kunnen blijven doen.
Deelt u de mening van het IMF dat het verschil in fiscale belasting tussen zelfstandigen en werknemers verminderd zou moeten worden om de tweedeling op de arbeidsmarkt tegen te gaan? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen daartoe?
Het is bekend dat de belastingdruk van zzp’ers lager ligt dan die van werknemers. Dit staat niet op zichzelf – er zijn meer institutionele verschillen tussen zzp’ers en werknemers. Zoals aangekondigd in het regeerakkoord neemt het kabinet maatregelen om de verschillen tussen contractvormen te verkleinen en schijnzelfstandigheid tegen te gaan. Zo zal bij een laag tarief in combinatie van een lange duur van de overeenkomst of een laag tarief in combinatie met reguliere bedrijfsactiviteiten altijd sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. Om de fiscale verschillen te verkleinen zullen de aftrekposten voor zelfstandigen, net als andere aftrekposten, vanaf 2020 geleidelijk worden afgebouwd tot ze alleen nog aftrekbaar zijn tegen het basistarief. Echte zelfstandigen krijgen de ruimte om te ondernemen. Zij en hun inhuurders moeten de zekerheid krijgen dat er geen sprake is van een dienstbetrekking. 3
Hoe verhouden de aanbevelingen van het IMF aangaande het tegengaan van de tweedeling op de arbeidsmarkt zich tot de beleidsvoornemens van het kabinet-Rutte III?
Het IMF adviseert het kabinet om tweedeling op de arbeidsmarkt tegen te gaan. In dit kader verwelkomt het IMF de beleidsvoornemens van het kabinet, die erop gericht zijn tegenstellingen op de arbeidsmarkt te verminderen. Het kabinet streeft naar een nieuwe balans op de arbeidsmarkt, zodat deze kansen biedt aan iedereen. In mijn brief «Naar een nieuwe balans op de arbeidsmarkt»4 heb ik u geïnformeerd over de ambitieuze agenda van het kabinet voor de arbeidsmarkt.
Deelt u de mening van het IMF dat het kabinet meer moet uitgeven dan het voornemens is te doen om koopkracht en economische groei te stimuleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat uitwerken in beleid?
Het Regeerakkoord van het kabinet voorziet in een lastenverlichting en hogere uitgaven die oplopen tot 14,5 mld euro in 2021. Momenteel is de economische situatie positief: het bbp groeit in hoog tempo, en het CPB geeft aan dat er sprake is van hoogconjunctuur. Ook het IMF geeft in zijn Concluding Statement aan dat additionele overheidsuitgaven juist een procyclisch effect zouden hebben. Vanuit macro-economisch perspectief en de werking van het trendmatig begrotingsbeleid zijn extra overheidsuitgaven bovenop het Regeerakkoord op dit moment dus niet noodzakelijk of verstandig. Het is aan te raden om juist in deze goede tijden buffers op te bouwen zodat de overheidsfinanciën beter bestand zijn tegen economische tegenwind.
Het bericht 'Rotterdamse droogdok is al drie jaar besmet' |
|
Dennis Wiersma (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rotterdamse droogdok is al drie jaar besmet»?1
Ja.
Bent u bekend met de gevolgen van de houding van de Inspectie SZW in relatie tot opdrachten voor onderhoud van cruiseschepen in de haven van Rotterdam en bent u bekend met onduidelijkheid over de regels of interpretatie daarvan? Wat is hierop uw reactie?
Ja, vertegenwoordigers van de maritieme sector leggen een verband tussen de boeteoplegging van de Inspectie SZW met betrekking tot een cruiseschip en de opdrachten voor onderhoud van cruiseschepen in de Rotterdamse haven sinds 2014. Het is mij ook bekend dat er onduidelijkheid bestaat over de regelgeving en de interpretatie daarvan, en dat daarbij de vraag leeft of er sprake is van een Europees level playing field. Toegezegd is om in omringende landen de wet -en regelgeving en de handhavingspraktijk met betrekking tot buitenlandse zeevarenden te inventariseren. De maritieme sector heeft ook de Minister van Infrastructuur en Waterstaat benaderd in het kader van de Maritieme strategie. De Maritieme strategie heeft als ambitie een internationale maritieme toppositie van Nederland. De beleidsinzet is daarbij onder andere gericht op een internationaal level playing field, om handel te bevorderen.
Bent u bekend met het gegeven dat de internationale reders van cruiseschepen de scheepswerven in Nederland mijden sinds de Inspectie SZW in 2014 een boete heeft opgelegd? Klopt het dat hoewel de sector voor onderhoud en opknappen van cruiseschepen «booming» is, er sinds dit voorval in 2014 eigenlijk geen groot cruiseschip voor onderhoud naar Nederland is gekomen?
Het gaat economische goed in de sector voor cruiseschepen. De vraag neemt toe en er worden steeds grotere cruiseschepen gebouwd. Nederlandse scheepswerven zijn toegerust om dit formaat schepen te kunnen onderhouden. Tegelijkertijd geeft de sector ook aan dat er sinds 2014 geen groot cruiseschip meer voor onderhoud naar Nederland is gekomen. Door de sector wordt daarbij een verband gelegd met de door de Inspectie SZW opgelegde boete in een zaak waar het ging om onderhoud aan een cruiseschip in de Rotterdamse haven.
Deelt u de mening dat de voortdurende onduidelijkheid over toepassing van regelgeving en (lopende) rechtszaken kunnen leiden tot economische schade? Kunt u dit toelichten?
Ik hecht veel belang aan een goede concurrentiepositie van Nederland en van de Nederlandse maritieme sector en aan een level-playing field. Tegelijkertijd sta ik voor Eerlijk, Gezond en Veilig werk in Nederland. Eventuele onduidelijkheden over de toepassing van regelgeving wil ik in overleg met de sector zo snel mogelijk wegnemen.
Deelt u de mening dat het onderhoud en de refit van grote cruiseschepen van grote waarde is voor zowel de haven van Rotterdam als voor veel Nederlandse bedrijven en werknemers die middels dit soort omvangrijke technisch-logistieke operaties werk vinden? Kunt u dit toelichten?
Ik ben zeker van mening dat het onderhoud van deze grote cruiseschepen van belang is voor de Rotterdamse haven en direct en indirect (toeleveranciers) werk oplevert.
Klopt het dat voordat de boete door de Inspectie SZW is opgelegd er juist uitvoerig overleg is geweest tussen reder en overheidsinstanties over wat wel en niet kan? Zijn deze afspraken vastgelegd? Kan de Kamer deze afspraken inzien?
De Inspectie SZW is na een uitgebreid onderzoek tot de constatering gekomen dat de werkgever de Wet arbeid vreemdelingen heeft overtreden. Er loopt op dit moment een rechtszaak en gedurende die periode kan ik geen uitspraken doen.
Is er sprake van een verplaatsing van dit type werk aan cruiseschepen naar bijvoorbeeld Duitsland of elders? Welke schade levert dit de Nederlandse economie op? Wat is de geschatte derving van inkomsten per jaar?
Vertegenwoordigers van de maritieme sector hebben aangegeven dat zij een verplaatsing zien van dit soort werk naar onder meer Duitsland en Frankrijk vanwege het ontbreken van een level playing field. Hiernaar doe ik nu onderzoek om in kaart te brengen of deze verschillen er zijn.
Het is niet bekend of en welke de schade er is voor de Nederlandse economie.
Worden in Duitsland en Frankrijk ook dergelijke boetes opgelegd voor hetzelfde type overtredingen? Zo ja, kunt u dit aantonen? Zo nee, waarom niet en is er dan nog sprake van een gelijk speelveld?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre bent u bereid om er zorg voor te dragen dat er niet onnodig baankansen verloren gaan? Op welke wijze zult u dit aanpakken?
Ik ben in gesprek met mijn collega van IenW waarbij het Europees level playing field een rol speelt. Zoals gezegd wordt nu de wet- en regelgeving en handhavingspraktijk in Duitsland en Frankrijk onderzocht. Zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor de zomer zal deze inventarisatie zijn afgerond. Mijn collega van IenW en ik zullen vervolgens in overleg met de sector de resultaten bespreken en bezien of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Wat heeft u gedaan met de brandbrief die de brede vertegenwoordiging (gemeente Rotterdam, Havenbedrijf Rotterdam, Regio Rotterdam-Drechtsteden, Nederland Maritiem land, Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders, Netherlands Maritime Technology, Rotterdam Maritime Services Community, Cruise Port Rotterdam en CLIA Europe) van overheden en partners uit de maritieme sector u stuurde? Als u geen actie heeft ondernomen, bent u van plan dit in de toekomst nog te doen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht 'Miljardairsfamilie Van der Vorm koopt huizen voor Syriërs |
|
Sietse Fritsma (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het artikel «miljardairsfamilie Van der Vorm koopt huizen voor Syriërs (en u betaalt mee)?»1
Ja.
Waarom wordt deze discriminatie van Nederlanders toegestaan en wat gaat u doen om dit aan te pakken?
Het initiatief is een samenwerking van Rotterdam en SNTR als antwoord op de behoefte aan extra woonruimte voor statushouders als gevolg van de verhoogde instroom. Hoe sneller statushouders in de gemeente gehuisvest kunnen worden, hoe eerder zij kunnen starten met hun integratie en participatie. Om die reden heeft SNTR 200 woningen aangekocht in Rotterdam voor de huisvesting van Syrische statushouders met een daaraan gekoppeld integraal integratie- en onderzoeksprogramma. De stichting heeft ervoor gekozen om hun aanbod te beperken tot Syriërs. Een afgebakende groep naar herkomstland vergemakkelijkt in hun optiek de vormgeving van hun integratieprogramma. De particuliere woningen van SNTR zijn een aanvulling op de bestaande sociale huurvoorraad in Rotterdam, waardoor er een lagere druk op corporatiewoningen is ontstaan. Voor statushouders van andere nationaliteiten en voor Syrische statushouders die niet kiezen voor huisvesting via het programma van SNTR, geldt dat zij in een reguliere woning worden gehuisvest en bij hun integratie worden ondersteund conform de vastgestelde Rotterdamse Aanpak Statushouders 2016–2020. De Algemene wet gelijke behandeling verbiedt het in algemene zin om onderscheid te maken naar nationaliteit bij het aanbieden van woonruimte. Of in het onderhavige geval ook sprake is van discriminatie is niet aan het kabinet, maar aan een rechter om te beoordelen.
Zijn er in Nederland nog meer van dit soort woon- en investeringsconstructies die Nederlanders discrimineren?
Ons zijn geen andere initiatieven bekend die vergelijkbaar zijn met het initiatief van SNTR.
Deelt u de mening dat Syrische statushouders niet in Nederland moeten inburgeren, maar terug moeten naar hun eigen land, zoals hun landgenoten, die in Turkije zijn opgevangen, massaal doen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zodra statushouders zijn uitgeplaatst in gemeentelijke huisvesting, zijn zij verplicht om te starten met inburgering. Voor de vraag of Syrische statushouders terug zouden moeten keren naar hun eigen land verwijs ik naar de antwoorden op Kamervragen van het lid Bisschop (SGP) van 5 maart jl.2
Hoe logisch vindt u het dat er op deze manier 200 extra sociale huurwoningen worden gecreëerd – inclusief huurtoeslagen en dergelijk – terwijl er volgens de gemeente Rotterdam juist «te veel sociale huurwoningen in de stad zijn»?
De gemeente Rotterdam heeft, net als andere gemeenten in Nederland, te voldoen aan de taakstelling met betrekking tot de huisvesting van statushouders. Statushouders zijn doorgaans aangewezen op de goedkope woningen. Het aanbod van 200 particuliere woningen dat door SNTR is gecreëerd voor de doelgroep helpt de gemeente bij hun taakstelling en zorgt voor een lagere druk op corporatiewoningen en dus meer mogelijkheden voor de reguliere woningzoekenden in Rotterdam.
Statushouders hebben recht op huurtoeslag. Het maakt daarbij geen verschil of ze een woning van een wooncorporatie krijgen toegewezen of een woning van SNTR.
Deelt u de mening dat dit soort constructies marktverstorend werken?
Nee.
Bent u bereid er voor zorg te dragen dat sociale huurwoningen alleen worden toegewezen aan Nederlanders? Zo nee, waarom niet?
Nee, In Nederland mag geen onderscheid gemaakt worden op basis van nationaliteit. Onze Grondwet begint met het recht op gelijke behandeling van gelijke gevallen.
De aankondiging van de extreem-linkse organisaties Anakbayan-Europe en Revolutionaire Eenheid, die de palestijnse veroordeelde terroriste/meervoudig moordenares Rasmea Odeh op hun uitnodiging een spreekbeurt laten houden in Amsterdam |
|
Machiel de Graaf (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de aankondiging van de extreemlinkse organisaties Anakbayan-Europe en Revolutionaire Eenheid, die de Palestijnse veroordeelde terroriste/meervoudig moordenares Rasmea Odeh op hun uitnodiging een spreekbeurt laten houden in Amsterdam?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat Odeh in 2017 de Verenigde Staten is uitgezet vanwege immigratiefraude?
Ik heb de berichtgeving daarover in de media vernomen. Nederland wisselt echter niet standaard informatie uit met derde landen over dergelijke vreemdelingrechtelijke besluiten. Ik kan de berichtgeving daarom niet verifiëren.
Deelt u de mening dat een veroordeelde terroriste en immigratiefraudeur niets in Nederland te zoeken heeft? Zo nee, waarom niet?
Zoals u bekend is kan ik – als staand beleid – niet op individuele zaken ingaan. In het algemeen geldt dat vreemdelingen die een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid zullen de toegang tot Nederland worden ontzegd. Personen worden hiertoe gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS). Op basis van een dergelijke signalering weigeren lidstaten een visumaanvraag. In het geval een visum al eerder is verstrekt of wanneer de persoon uit een visumvrij land afkomstig is, zal de vreemdeling gedurende de signalering alsnog aan de grens worden geweigerd. Aan een signalering op grond van de openbare orde of nationale veiligheid moet feitelijke informatie ten grondslag worden gelegd. Gedacht kan worden aan een ambtsbericht van de AIVD met de conclusie dat de vreemdeling een gevaar is voor de nationale veiligheid of informatie van bijvoorbeeld het OM of de politie waaruit blijkt dat de komst van een vreemdeling mogelijk een gevaar voor de openbare orde vormt.
Bent u bereid om Odeh de toegang tot Nederland te weigeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Pensioenopbouw van zwangere huisartsen |
|
Helma Lodders (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Zwanger en huisarts? Geen pensioenopbouw!»? 1
Ja.
Is het waar dat huisartsen en andere vrouwen in een vrij beroep geen pensioen kunnen opbouwen tijdens hun zwangerschapsverlof, althans als gevolg van een lagere winst uit onderneming te maken krijgen met een lagere opbouwfactor?
Het in vraag 1 genoemde artikel heeft betrekking op ondernemers die pensioen opbouwen bij een beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling. Bij de beantwoording van deze vraag wordt daarom uitsluitend ingegaan op deze specifieke groep ondernemers.
Het klopt dat zelfstandige beroepsbeoefenaren onder omstandigheden tijdelijk minder pensioen in de beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling kunnen opbouwen bij een zwangerschap. De verminderde pensioenopbouw kan twee oorzaken hebben. Ten eerste wordt pensioen opgebouwd over het pensioengevend inkomen van de beroepsbeoefenaar. Door de zwangerschap kan het inkomen lager zijn, waardoor het pensioengevend inkomen lager kan uitvallen dan wanneer er geen zwangerschap zou zijn geweest. Ten tweede kan in de praktijk een deeltijdfactor worden toegepast op de fiscale aftoppingsgrens, omdat in het jaar of de jaren waarin de zwangerschap plaatsvindt door de zwangerschap minder dan 1.750 uren worden gewerkt. De verminderde pensioenopbouw komt drie jaar na de zwangerschap tot uiting, omdat voor de fiscale facilitering van beroepspensioenregelingen wordt gekeken naar het derde kalenderjaar voorafgaande aan het betreffende dienstjaar. De beroepsbeoefenaar heeft wel de mogelijkheid om – desgewenst – het eventuele pensioentekort op te vullen in de derde pijler.
Hoe lang is dit probleem bij u bekend? Zijn er bijzondere redenen waarom dit probleem nog niet is opgelost?
Ondernemers zijn voor hun pensioenopbouw in beginsel aangewezen op de derde pijler. Voor sommige ondernemers geldt daarnaast de mogelijkheid om deel te nemen aan een beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling. Ook voor het fiscale kader voor de deelname van ondernemers aan beroeps- en bedrijfstakpensioenregelingen is waar mogelijk aangesloten bij de normeringen en beperkingen die gelden voor fiscale facilitering van het werknemerspensioen. Doordat het ondernemerschap en werknemerschap naar hun aard verschillen, is dit echter niet altijd mogelijk. Met betrekking tot perioden van verlof bestaat een verschil in pensioenopbouw. Dit hangt onder meer samen met de omstandigheid dat een ondernemer geen dienstverband heeft en daarom in beginsel ook geen verlof kent. Daarnaast is het inherent aan het ondernemerschap dat de hoogte van het inkomen fluctueert, zonder dat er altijd een directe relatie is met het aantal gewerkte uren.
Naast de onder omstandigheden bestaande mogelijkheid voor zelfstandige beroepsbeoefenaren om de eventuele verminderde pensioenopbouw door zwangerschap te compenseren in de derde pijler, ben ik voornemens te gaan regelen dat er geen fiscale belemmeringen zijn om deze zelfstandige beroepsbeoefenaren binnen de eigen beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling over hetzelfde inkomen pensioen te laten opbouwen als vóór de zwangerschap. In tegenstelling tot de andere genoemde vormen van verlof (ouderschaps-, sabbats- en studieverlof) is de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof eenvoudig af te bakenen, omdat hiervoor wettelijk vastgestelde termijnen bestaan.
Om mogelijk te maken dat zwangerschap- en bevallingsverlof fiscaal geen gevolgen hoeft te hebben voor de pensioenopbouw in een beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling, is aanpassing in lagere regelgeving nodig. Dit zal in het eindejaarsbesluit 2018 worden meegenomen.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling kan zijn dat deze groep op achterstand wordt gezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunnen deze beroepsbeoefenaren wel pensioen opbouwen bij ouderschapsverlof, sabbatsverlof en studieverlof? Zo ja, waarom is hier onderscheid in aangebracht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om dit probleem voor 1 juli 2018 op te lossen en daarover de Kamer te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.