Het bericht dat cipiers ziek van angst zouden zijn door onveilige situaties in de gevangenissen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Cipiers ziek van angst»?1
Ja.
Hoeveel noodkreten moeten er nog komen vanuit het gevangenispersoneel voordat u de situatie in het gevangeniswezen gaat verbeteren? Welke concrete maatregelen gaat u nu nemen om de veiligheid van gevangenispersoneel te verhogen?
De veiligheid staat bij DJI altijd voorop. Ik heb geen aanwijzingen dat kwaliteitsstandaarden en veiligheidsnormen niet gehaald worden.
Bij brief van 19 mei 2017 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft getroffen om de veiligheid in de penitentiaire inrichtingen te kunnen blijven garanderen. 2
Juist door in lijn met de motie Krol de leegstand in sommige penitentiaire inrichtingen te concentreren en gedetineerden over te plaatsen naar inrichtingen waar wel voldoende gekwalificeerd personeel aanwezig is, is verlichting van de werkdruk gerealiseerd en blijft de veiligheid van het personeel en de gedetineerden gewaarborgd. 3
Voorts wordt momenteel, zoals eerder aan uw Kamer gemeld op 23 oktober 2017 een grote, landelijke wervingscampagne gehouden door DJI zodat zo snel mogelijk voldoende complexbeveiligers kunnen worden aangesteld. 4 Waar nodig wordt (tijdelijk) extern personeel ingehuurd.
Daarnaast is op 28 november 2017 een convenant gesloten tussen vakbonden, de centrale ondernemingsraad en DJI. De gemaakte afspraken zien o.a. op het verlagen van de werkdruk, het verhogen van de veiligheid en het vergroten van de aandacht van het management voor de medewerkers. Voor de volledigheid verwijs ik graag naar de tekst van het convenant dat ik uw Kamer bij brief van 28 november jl. heb toegezonden.
Wanneer denkt u de problemen met de levering van boodschappen definitief te hebben opgelost? Hoe kan het dat deze problemen zo hardnekkig zijn?
Sinds 15 september 2017 werkt DJI met een nieuwe toeleverancier. Dit heeft tot opstartproblemen (voornamelijk leveringsproblemen) geleid. Deze zijn nu echter grotendeels verholpen. DJI is het proces van de winkel continue aan het verbeteren, waardoor de leveringsbetrouwbaarheid toeneemt.
Is het waar dat er gevangenisdirecteuren zijn die zelf spullen zoals sigaretten inkopen en verspreiden om gevangenen rustig te houden? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ten tijde van de genoemde opstartproblemen is gezocht naar een alternatieve manier om de levering van inkopen te garanderen. Dit was in mijn ogen een tijdelijke oplossing.
Klopt het dat het gevangenispersoneel zich zelfs uit voorzorg ziek meldt op de dagen dat de bestellingen eigenlijk binnen moeten komen? Wat vindt u daarvan?
Ik herken deze signalen niet op basis van de bij mij bekende cijfers.
Het kortverzuim cijfer binnen DJI is stabiel. Op de peildatum 30 september 2017 was het gemiddelde percentage voor het kort verzuim 1,0%. Dat is hetzelfde percentage als een half jaar, een jaar en twee jaar geleden.
Deelt u de mening dat het tekenend is voor de staat van het gevangeniswezen dat een relatief klein incident, zoals verkeerde levering van boodschappen, direct bijdraagt aan een toenemend gevoel van onveiligheid bij het personeel?
Tijdige en juiste levering van de door gedetineerden bestelde goederen is belangrijk voor gedetineerden en draagt bij aan de rust in de inrichting.
Als dit proces niet goed verloopt leidt dit tot ontevredenheid bij de gedetineerden en druk op het personeel.
Uit het in 2017 gehouden Medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) blijkt dat de ervaren veiligheid weliswaar licht is gedaald, maar nog steeds voldoende scoort.
DJI heeft het verbeteren van de ervaren tevredenheid van het personeel tot speerpunt benoemd en met de centrale ondernemingsraad afgesproken dat alle onderdelen van DJI acties en maatregelen formuleren om dit te verbeteren. Zeer binnenkort start bij DJI een onderzoek naar het werkklimaat met de focus op veiligheid van personeel en aandacht van het management voor de medewerkers.
Daarnaast zijn in het hiervoor genoemde convenant o.a. afspraken opgenomen over het verhogen van de veiligheid.
Hoe verklaart u dat er soms 50 gedetineerden bewaakt moeten worden door twee mensen? Is de afspraak niet dat twee bewaarders maximaal 24 gedetineerden bewaken?
Het uitgangspunt is dat er zoveel personeel wordt ingezet als nodig uit oogpunt van de veiligheid.
Voor een gemiddelde situatie en populatie wordt door inrichtingen een richtlijn gehanteerd van twee penitentiaire inrichtingswerkers op 24 uitgesloten gedetineerden. Bij zwaardere populaties en regimes als de Extra Zorgafdeling, de Extra Beveiligde Inrichting en de ISD geldt een hogere personeelsinzet.
Vindt u het wenselijk dat twee mensen 50 gevangenen moeten bewaken? Zo nee, wat voor maatregelen gaat u nemen om dit probleem aan te pakken?
Ik heb geen aanwijzingen dat gevangenen steeds langer op hun cel zitten of dat aan de richtlijn van 2 piw’ers op 24 uitgesloten gedetineerden wordt getornd.
Gedetineerden hebben recht op het voor het betreffende regime vastgestelde dagprogramma.
Juist door in lijn met de motie Krol gedetineerden en personeel bijeen te brengen is het mogelijk te garanderen dat er voldoende personeel aanwezig is om de volledige dagprogramma’s op een veilige wijze aan te bieden.
Klopt het dat gevangenen steeds langer op hun cel zitten omdat minder personeel meer gevangenen moet bewaken? Zo ja, vindt u dit wenselijk en waarom?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe ernstig is het precieze tekort aan personeel? Wat zijn de gevolgen van deze personele krapte? Blijft er wel voldoende flexibiliteit over om pieken en andere vormen van drukte op te vangen?
De structureel toegewezen formatie is voldoende voor de geplande operationele capaciteit: als DJI alle vacatures heeft vervuld bestaan er geen tekorten en is geen extra budget nodig.
Het gevangeniswezen heeft op dit moment in totaal 450 vacatures. De werving heeft de hoogste prioriteit voor DJI. Momenteel loopt bij DJI een grote landelijke wervingsactie met als doel het tekort aan personeel zo snel mogelijk op te lossen. In het kader van deze actie zijn advertenties geplaatst in zowel landelijke als regionale bladen, en op social media. Er is extra capaciteit vrijgemaakt om dit proces te bespoedigen.
De werving leverde tot op heden (peildatum 27 november 2017) 7.701 sollicitatiebrieven op en er komen nog steeds nieuwe sollicitatiebrieven binnen. 239 vacatures zijn inmiddels vervuld.
Binnen DJI is momenteel echter sprake van een kwetsbaar evenwicht tussen de operationele capaciteit en de personele beschikbaarheid.
Om de huidige onderbezetting op te vangen wordt gewerkt met tijdelijk ingehuurde krachten. Door alle genomen maatregelen op personeelsgebied is het voor DJI evenwel mogelijk om op juiste en veilige wijze al zijn taken uit te voeren.
Op dit moment zijn er enkele honderden lege (direct beschikbare) cellen. Wel is als gevolg van de personele krapte de operationele flexibiliteit om in te spelen op fluctuaties afgenomen.
Kunt u garanderen dat, ook als het aantal mensen dat een gevangenisstraf krijgt opgelegd de komende tijd zou toenemen, hier ook altijd voldoende detentiecapaciteit voor is om deze straffen op verantwoorde wijze ten uitvoer te leggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft het gevangeniswezen niet structureel fors meer mensen nodig in plaats van tijdelijke externe krachten? Zo ja, per wanneer zal het gevangeniswezen kunnen rekenen op meer budget om meer personeel aan te nemen? Om hoeveel budget zal dat gaan? Zo nee, waarom denkt u de huidige problemen op te kunnen lossen met tijdelijke, flexibele, externe krachten?
Zie antwoord vraag 10.
De achterstanden bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant |
|
Michiel van Nispen , Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Behandeling hoger beroep vaak te laat vanwege drukte rechtbank Breda»?1
Ja.
Hoe vaak komt het voor dat vanwege achterstanden bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant vertragingen bij de behandeling van hoger beroepen in grote strafzaken ontstaan? Hoe vaak komt het voor dat in relatief eenvoudige hoger beroepzaken sprake is van gebrekkige dossiers?
De Raad voor de rechtspraak (Rvdr) heeft aangegeven dat dergelijke gegevens niet uit de systemen kunnen worden afgeleid. Begin 2017 hebben de rechtbank Zeeland-West-Brabant en het hof ‘s-Hertogenbosch vastgesteld dat in een onwenselijk aantal zaken de rechtbank de strafdossiers niet tijdig en/of niet volledig aanleverde bij het hof. De appèlakte ontbrak bijvoorbeeld, waardoor het hof niet kon beoordelen of er hoger beroep was ingesteld en zo ja, of dat tijdig was gebeurd. Er was geen aparte registratie van ingestelde appèllen.
De rechtbank heeft hiervoor inmiddels maatregelen getroffen, zoals het aanstellen van een appèllencoördinator, het houden van een «exitcontrole» van zaken, uitbreiding van de personeelscapaciteit en frequent overleg met het hof.
Er wordt beoogd om binnen een jaar alle appèldossiers compleet en tijdig in te dienen bij het hof.
De hoofdregel is dat alle zaken worden uitgewerkt. Om zaken in eerste aanleg sneller te laten doorstromen naar hoger beroep heeft het hof in overleg met de rechtbank tijdelijk andere afspraken gemaakt. Deze komen er kort gezegd op neer dat in bepaalde categorieën zaken, met name politierechter- en kantonzaken, wordt gewerkt met dossiers waarin het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank ontbreekt. Het hof beschikt wel altijd over de zogeheten Aantekening Mondeling Vonnis (AMV) met daarin de kerngegevens van de beslissing van de politierechter. Als tijdens de behandeling van een zaak in hoger beroep blijkt dat het proces-verbaal nodig is voor een goede behandeling, dan wordt de rechtbank gevraagd dit proces-verbaal alsnog uit te werken. Voor de rechtbank en het hof is de kwaliteit van de behandeling in hoger beroep bepalend.
Schrikt u ook als u leest dat in 80 procent iets aan het appeldossier schort? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Rvdr heeft mij laten weten dat dit percentage betrekking heeft op de situatie van ongeveer een half jaar geleden. Toen was er nog geen sprake van een structurele aparte zaaksregistratie. Ook had op dat moment de rechtbank nog niet de in het antwoord op vraag 2 genoemde maatregelen genomen en de afspraken met het hof gemaakt. Ik zie dat percentage dan ook als een momentopname. Inmiddels zijn maatregelen genomen en afspraken gemaakt om ervoor te zorgen dat de appèldossiers op orde komen.
Deelt u de mening dat vertragingen en gebrekkige dossiers de belangen van slachtoffers en eventuele nabestaanden schaden omdat die langer in onzekerheid moeten blijven over de afloop van een strafzaak? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is onwenselijk als een strafzaak door vermijdbare vertragingen langer duurt dan nodig is. Uit de genomen maatregelen leid ik af dat alle betrokken instanties de schadelijke effecten onderkennen en zich inspannen om te voorkomen dat een strafzaak langer duurt dan nodig is.
Hoe vaak wordt vanwege de genoemde gebreken het recht van iedere verdachte om binnen een redelijke termijn te worden berecht geschonden?
Het hof houdt geen aparte registratie bij van de overschrijdingen van de redelijke termijn en welke gevolgen het hof daaraan heeft verbonden. Exacte gegevens hierover kunnen pas na zeer tijdrovend onderzoek worden verkregen: daarvoor moeten alle zaken bij het hof die zijn afgedaan en die afkomstig zijn van de rechtbank Zeeland-West Brabant afzonderlijk worden bekeken.
Overigens hoeft een te late inzending van een appèl niet te leiden tot een overschrijding van de redelijke termijn. Bij het antwoord op de vraag of de redelijk termijn is geschonden, is de doorlooptijd van een zaak in hoger beroep slechts een onderdeel.
Hoe vaak leidt de overschrijding van termijnen tot toepassen van strafkorting? Deelt u de mening dat strafkortingen om die reden onwenselijk zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van de rechtbank dat de problemen ontstaan zijn vanwege het toenemend aantal grote, complexe strafzaken dat mede voortvloeit uit de opgevoerde strijd in de regio tegen de ondermijnende (drugs)criminaliteit? Zo ja, wat gaat u doen om er voor te zorgen dat die problemen opgelost worden? Zo nee, waarom niet?
Mij is bekend dat in het arrondissement Zeeland-West-Brabant al enige jaren een toenemend aantal grote, complexe strafzaken wordt behandeld. Deze complexe strafzaken kosten de rechtbank veel extra capaciteit. De rechtbank heeft op meerdere terreinen acties ondernomen om dit zaaksaanbod op te vangen. Zo wordt onder meer een speciale grote zaken- of ondermijningskamer ingericht die op 1 januari 2018 zal starten, is het aantal strafrechters uitgebreid, zijn extra rechters in opleiding aangenomen en is er een project gestart om de achterstanden in appèllen weg te werken.
Wilt u in overleg met de Raad voor de rechtspraak treden om er voor te zorgen dat er voldoende capaciteit bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant is om aan de genoemde problemen een einde te maken? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen en wilt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomst van dat overleg? Zo nee, waarom niet?
De maatregelen die de rechtbank Zeeland-West-Brabant en het hof ’s-Hertogenbosch hebben genomen geven mij voldoende vertrouwen dat op termijn de problemen kunnen worden opgelost. Om die reden acht ik het op dit moment niet noodzakelijk om daarover in overleg te gaan met de Rvdr.
Zijn de problemen bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant symptomatisch voor de problemen bij andere rechtbanken? Zo ja, waar blijkt dat uit en wat gaat u doen om aan die problemen een einde te maken? Zo nee, waarom niet?
De Rvdr heeft mij laten weten geen informatie te hebben dat zich bij andere rechtbanken dergelijke problemen ook voordoen. Ik zie dan ook geen reden om maatregelen te nemen.
Misstanden in het gevangenisziekenhuis te Scheveningen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Misstanden in gevangenisziekenhuis Scheveningen»?1
Ja.
Hoe reageert u op de klachten van betrokkenen over de Commissie van Toezicht (CvT)?
Op de betreffende individuele klachten kan ik uiteraard niet ingaan. Klachten van gedetineerden kunnen worden ingediend bij de Commissie van Toezicht en worden altijd conform de geldende procedure afgehandeld. Op de uitspraak van de beklagcommissie kan desgewenst, door de gedetineerde of de penitentiaire inrichting (PI), hoger beroep worden ingesteld bij de Raad voor de Strafrechtstoepassing (RSJ). Daarnaast kan ik uw Kamer melden dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (hierna: inspectie) de directie van PI Haaglanden zal vragen om een reactie op de signalen zoals beschreven in het artikel. Indien nodig kan zij naar aanleiding van die reactie nadere stappen ondernemen.
Is dit de eerste keer sinds maart 2014 dat klachten, zoals die in het bovenstaande artikel genoemd worden, naar boven komen? Welke maatregelen heeft u genomen om de gang van zaken bij het gevangenisziekenhuis te verbeteren?
In maart 2014 heeft de toenmalige Inspectie voor de Gezondheidszorg het intensieve toezicht op het JCvSZ opgeheven. Het JCvSZ valt sindsdien onder het reguliere toezicht van de inspectie. Dat houdt in dat de inspectie calamiteitenrapportages beoordeelt, in voorkomende gevallen nader onderzoek uitvoert en bezoeken brengt in het kader van haar reguliere risicotoezicht. Klachten die ingediend worden door gedetineerden worden afgehandeld door de CvT of, bij medisch inhoudelijke klachten, een arts van het Bureau Medische Advisering. In 2016 zijn 21 klachten van gedetineerden uit het JCvSZ behandeld. Van deze 21 zijn twee klachten gegrond verklaard. Deze hielden geen verband met de in de Nieuwe Revu gemelde klachten. Geen van de ongegrond verklaarde klachten heeft geleid tot het doorsturen van de klacht naar de RSJ.
In welk opzicht verschillen de klachten die nu boven tafel komen van de klachten over het gevangenisziekenhuis Scheveningen uit 2013 en daarvoor?
De huidige klachten in het artikel zien veelal op praktische zaken en informatieverstrekking. De klachten die dateren uit de periode vóór 2013 zagen op de criteria ten aanzien van de zorgzwaarte in relatie tot de mogelijkheden; wanneer wordt een gedetineerde opgenomen in het JCvSZ, wanneer is behandeling in de eigen PI voldoende en wanneer dient overgegaan te worden tot een ziekenhuisopname in een regionaal ziekenhuis. Voorts zagen de klachten op dossieropbouw en de apotheek.
Wat waren de redenen om het geïntensiveerde toezicht op het gevangenisziekenhuis weer op te heffen in maart 2014?
Naar aanleiding van het onderzoek door de inspectie heeft het JCvSZ een verbeterplan gemaakt en geïmplementeerd. Na de afronding van de implementatie en toetsing hiervan door de inspectie is het geïntensiveerde toezicht beëindigd en heeft de inspectie een rapport uitgebracht. De voorwaarden voor verantwoorde zorgverlening waren naar het oordeel van de inspectie voldoende geborgd en de randvoorwaarden voor kwalitatief goede zorg op orde.
Sindsdien heeft de inspectie meerdere bezoeken gebracht aan het JCvSZ. Geen van deze bezoeken heeft de inspectie aanleiding gegeven om het huidige reguliere toezicht te wijzigen. Het laatste bezoek heeft plaatsgevonden in juni 2017.
Op welke manier en op welke momenten heeft na maart 2014 toezicht plaatsgevonden op het gevangenisziekenhuis?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de CvT niet altijd op klachten van gedetineerden reageert? Zo ja, waarom niet?
Nee, bij de CvT ingediende klachten worden altijd in behandeling genomen.
Bent u bereid te onderzoeken of opnieuw verscherpt toezicht noodzakelijk is bij het gevangenisziekenhuis te Scheveningen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer wordt de Kamer over dit onderzoek geïnformeerd?
De inspectie heeft desgevraagd aangegeven geen aanleiding te hebben om verscherpt of geïntensiveerd toezicht in te stellen.
De samenloop tussen een internationale kinderontvoering en een lopende strafzaak |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Baby weghouden bij ex met losse handjes is «kind ontvoeren»?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Het gaat om een situatie waarop het Haags Kinderontvoeringsverdrag van toepassing is. De ratio van dit verdrag is dat ouders eerst terugkeren naar de gewone verblijfplaats en dan verder praten, al dan niet bij de rechter. De Nederlandse rechter oordeelt over de teruggeleiding. De Australische rechter is, als rechter van de gewone verblijfplaats van het betrokken kind, bevoegd te beslissen over zaken als een verzoek tot wijziging van de gewone verblijfplaats, gezag en omgang.
Klopt het dat de man van Ingrid de Gelder naar Australië is gegaan, terwijl hij net drie dagen in hechtenis had gezeten voor mishandeling van zijn vrouw en er een aangifte wegens huiselijk geweld lag? Zo ja, hoe is dit mogelijk? Zo nee, hoe is dit dan gegaan?
Ik ga niet in op de bijzonderheden van deze individuele casus.
Meer in het algemeen kan ik melden dat de omstandigheid dat een buitenlands persoon korte tijd in voorlopige hechtenis heeft gezeten ten gevolge van een aangifte tegen hem of haar, niet een verplichting met zich brengt om in Nederland beschikbaar te blijven voor politie en justitie in het verdere opsporingsonderzoek.
Klopt het dat rechters die moeten oordelen over teruggeleiding bij de weging van huiselijk geweld meewegen of dit op structurele basis plaatsvond?
Het is aan de rechter om op basis van de hem ter beschikking staande informatie en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht tot een oordeel te komen over de teruggeleiding. Hierin wordt ook meegewogen of sprake is van huiselijk geweld. Wanneer er namelijk een ernstig risico bestaat dat het kind bij terugkeer wordt blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar, kan de rechter besluiten niet over te gaan tot teruggeleiding van het kind. Zoals in de beantwoording van vraag 1 is aangegeven, is de Australische rechter bevoegd te beslissen over zaken als gezag en omgang. De betrokken moeder kan zich bij terugkeer tot de Australische rechter wenden.
Bent u bekend met het feit dat de vader van baby Femke in mei 2017 onherroepelijk is veroordeeld door de Nederlandse politierechter voor mishandeling van de moeder in Nederland op of omstreeks 18 december 2016, dit in aanwezigheid van Femke?
Ik ga niet in op de bijzonderheden van deze individuele casus.
Voor wat betreft de vraag met betrekking tot de signalering verwijs ik naar de antwoorden bij de vragen 3 en 7.
Bent u bekend met het feit dat de vader deze onherroepelijke veroordeling negeert en thans gesignaleerd is voor tenuitvoerlegging van deze strafrechtelijke veroordeling waardoor hij Nederland naar alle waarschijnlijkheid niet zal bezoeken omdat hij dan bij de grens gearresteerd wordt? Klopt het dat de veroordeling wel maar de signalering níet is meegewogen in de uitspraak van de rechter die tot terug geleiding oordeelt?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verwacht u dat de moeder nog gezinsleven zal kunnen uitoefenen met Femke, nu dat de vader niet naar Nederland zal komen en de moeder in Australië niet over woonruimte en inkomen beschikt?
Het is niet aan mij om hierover een oordeel te geven. Zowel de rechtbank Den Haag als het gerechtshof Den Haag hebben alle feiten en omstandigheden afgewogen en zijn tot de beslissing gekomen dat het betrokken kind teruggeleid dient te worden naar haar gewone verblijfplaats. Het is een eigen (vrijwillige) keuze van de moeder om al dan niet met haar dochter mee terug te reizen naar Australië.
Hoe verhoudt deze strafrechtelijke veroordeling en mogelijke arrestatie van de vader in Nederland of elders zich met de uitgangspunten in het samenwerkingsprotocol gedwongen tenuitvoerlegging teruggeleidingsbeschikkingen in internationale kinderontvoering zaken?2
De uitgangspunten in het vermelde samenwerkingsprotocol gelden voor alle zaken waarbij een kind ongeoorloofd naar Nederland is meegenomen of hier is achtergehouden. Het protocol is pas relevant vanaf het moment dat duidelijk is dat de wegvoerende ouder geen gehoor zal geven aan de rechterlijke (civiele) beslissing om het kind terug te geleiden naar het land van zijn laatste verblijfplaats. Op dat moment ontstaat voor de officier van justitie een publieke taak om de teruggeleiding in goede banen te leiden, zo nodig onder dwang van de sterke arm.
De omstandigheid dat een van beide ouders een strafrechtelijke veroordeling op zijn of haar naam heeft staan, is in beginsel niet relevant bij de teruggeleiding. Inhoudelijk is de veroordeling al meegewogen door de civiele rechter in zijn besluit tot afgifte van het kind. Wel is het voorstelbaar dat een eventuele strafrechtelijke signalering tot gevolg heeft dat de betreffende ouder
minder makkelijk van het ene naar het andere land beweegt bij de feitelijke overdracht of teruggeleiding. Het is aan de officier van justitie om bij het in goede banen leiden van de teruggeleiding zich ervan te vergewissen dat een signalering niet in de weg zal staan aan het goede verloop van de teruggeleiding.
Kunt u de bijzondere omstandigheden waarin de officier van justitie zijn/haar medewerking kan weigeren zoals voorzien in artikel 4 van het samenwerkingsprotocol toelichten? Valt een nieuw bekend geworden signalering van een niet uitgezeten straf te zien als een bijzondere omstandigheid? Zo nee, ziet u reden om het samenwerkingsprotocol aan te passen?
Uit de publieke taak die het OM heeft bij teruggeleidingen in kinderontvoeringszaken3 volgt dat het OM zo nodig medewerking verleent aan de afgifte van een minderjarige en daarbij de sterke arm kan inschakelen. De officier van justitie verleent deze medewerking indien beide civiele partijen niet tot afspraken over de teruggeleiding kunnen komen en de persoon naar wie het kind dient te worden teruggeleid hierom verzoekt bij de officier van justitie. De officier van justitie is gehouden zijn medewerking te verlenen aan de teruggeleiding. Ruimte om medewerking te weigeren, is er voor de officier van justitie vrijwel niet; uitgangspunt is dat er uitvoering wordt gegeven aan het bevel van de rechter tot afgifte van de minderjarige en een daarbij noodzakelijke teruggeleiding naar het land van het laatste verblijf van het kind. Dat neemt niet weg dat de officier van justitie bij het uitvoeren van deze publieke taak, enige beleidsruimte heeft ten aanzien van de wijze waarop hij medewerking verleent en binnen welke termijnen hij de teruggeleiding in goede banen leidt, bezien vanuit het belang van het kind en daar waar mogelijk in afstemming met de advocaat van de ouder die de officier van justitie om medewerking heeft verzocht. In bepaalde gevallen zal de ouder die om teruggeleiding verzoekt een kort geding kunnen aanspannen om de officier van justitie te verplichten tot onverwijlde teruggeleiding van het kind.
In het genoemde samenwerkingsprotocol onder punt 4 staat dat als uitgangspunt geldt dat de officier van justitie zorgt voor een onverwijlde uitvoering van het bevel van de rechter om het kind af te geven. De bijzondere omstandigheden die daarna worden benoemd (zoals het bestaan van een juridische of feitelijke misslag, of nieuwe feiten en omstandigheden die nog niet aan de rechter bekend waren) sluiten aan bij de criteria waaraan een kort gedingrechter zou toetsen en moeten dan ook worden uitgelegd als een tijdelijke pas op de plaats totdat eventueel de kort gedingrechter zich hierover heeft uitgelaten. De ruimte voor de officier van justitie om medewerking in absolute zin te weigeren, is er niet. Overigens heeft de voorzieningenrechter in het kort geding dat in de betreffende casus was aangespannen recent geoordeeld dat er geen sprake is van een feitelijke of juridische misslag en dat er geen sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die maken dat het hof Den Haag tot een andere beslissing had moeten komen.
Ik zie momenteel dan ook geen aanleiding het bestaande samenwerkingsprotocol aan te passen.
Is volgens u in onderhavige zaak sprake van een bijzondere omstandigheid, zoals voorzien in artikel 4 van het samenwerkingsprotocol?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de zaak persoonlijk te bekijken en te bezien wat mogelijk is om in ieder geval tot de Hoge Raad in cassatie uitspraak heeft gedaan niet over te laten gaan tot het teruggeleiden van Femke?
Het Haags Kinderontvoeringsverdrag heeft tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende Staat. Op grond van het Verdrag is de rechter de enige die zich kan uitlaten over een verzoek tot teruggeleiding. De rechtbank en het hof zijn beide tot een oordeel gekomen. Ik heb in deze situatie dan ook geen mogelijkheden om de teruggeleiding te voorkomen.
Beveiligde GGZ-zorg |
|
Corinne Ellemeet (GL), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de tussentijdse rapportage van het Schakelteam voor personen met verward gedrag?1 Zo ja, wat vindt u van de constatering dat het aanbod van een aantal voorzieningen niet voldoende is, met name de hoog beveiligde zorg, time-out bedden en geschikte woonvormen?2
Ja. Mijn ambtsvoorganger, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, heeft deze rapportage op 5 oktober 2017 naar uw Kamer verzonden.
Ik neem deze constatering serieus en volg de ontwikkelingen op de voet. Mijn ambtsvoorganger heeft in haar brief van 13 juli 2017 u medegedeeld dat met betrokken partijen de afspraak is gemaakt de inkoop van beveiligde ggz-zorg voor patiënten, die agressief of gevaarlijk gedrag vertonen, onmiddellijk te verhogen. De NZa monitort de wachtlijsten en zal aan het eind van dit jaar daarover rapporteren.
Ik vraag GGZ Nederland en Zorgverzekeraars Nederland mij op de hoogte te stellen van de gemaakte afspraken over de inkoop van de beveiligde ggz. Het Schakelteam personen met verward gedrag zal mij daarnaast signalen doorgeven waar plaatsing in de beveiligde zorg niet tot stand komt.
Mocht blijken dat de inkoop van beveiligde ggz toch onvoldoende tot stand is gekomen dan zal ik zo nodig de aanbieders, verzekeraars en de NZa hierop aanspreken.
De constatering dat er onvoldoende beveiligde ggz plaatsen zijn is eerder gedaan in het programma Continuïteit van zorg. Het programma heeft de aanbeveling gedaan om een veldnorm te ontwikkelen voor de beveiligde zorg. Mijn ambtsvoorganger heeft samen met de toenmalige ambtsgenoot van VenJ de aanbeveling overgenomen en aan betrokken partijen verzocht de veldnorm te ontwikkelen. De afspraak is gemaakt de veldnorm 1 april 2018 gereed te hebben.
Mij is nog niet bekend waar het tekort aan plaatsen voor tijdelijke opname (time-out bedden) bestaat en waardoor het wordt veroorzaakt. Conform het regeerakkoord zal ik de beschikbaarheid van deze plaatsen stimuleren. Met aanbieders, gemeenten en zorgverzekeraars bespreek ik wat hiervoor nodig is.
In sommige regio’s kan er een tekort zijn aan betaalbare huisvesting voor mensen uit de ggz-doelgroep. RIBW Alliantie (regionale instellingen voor beschermd wonen), Federatie Opvang en GGZ Nederland geven aan dat hun doelgroep, mede vanwege hun lage inkomen, behoefte heeft aan kleine en betaalbare huurwoningen en dat hier een tekort aan bestaat. We verwachten van gemeenten, woningcorporaties en huurders(organisaties) dat zij afspraken maken over voldoende betaalbare en beschikbare woningen voor de doelgroep en het realiseren van wonen met zorg en ouderenhuisvesting. Deze onderwerpen behoren tot de volkshuisvestelijke prioriteiten.
Inmiddels hebben de betrokken partijen (GGZ-NL, FO, Aedes en VNG) de handen ineen geslagen en een gezamenlijke ambitie vastgesteld om tot voldoende geschikte huisvesting te komen voor de ggz-doelgroep. Het actieprogramma «Weer thuis!» stimuleert de lokale partijen om tot deze afspraken te komen. Door extra woningen te realiseren wil het actieprogramma een bijdrage leveren aan het door hen geschatte tekort van 10.000 betaalbare een- of tweekamerwoningen voor mensen die uit de opvang of beschermd wonen kunnen doorstromen. Het gaat dan om huisvesting in combinatie met de juiste begeleiding.
Kunt u aangeven waarom het aanbod van dit soort voorzieningen tekort schiet? Klopt de veronderstelling dat hierbij de opstelling van zorgverzekeraars ten opzichte van de relatief dure beveiligde GGZ-zorg doorslaggevend is? Zo nee, waarom niet?
Helaas is nog niet overal bekend dat beveiligde zorg een aanspraak is in de Zvw. Ik wil benadrukken dat verzekeraars hiervoor zorgplicht hebben. Het is mogelijk dat aanbieders ten onrechte niet aankloppen bij hun verzekeraar. Ik hoop dat de recente brief van GGZ Nederland aan de leden hierin verandering brengt. Ook het Schakelteam informeert de regio’s over de bereikte resultaten die in het programma Continuïteit van zorg tot stand zijn gekomen. Het is goed om te vermelden dat verzekeraars beveiligde zorg niet apart inkopen, maar een gemiddelde zorgzwaarte contracteren waaruit lichte en zware zorg moet worden geleverd. Voor een ggz instelling die een wat lager gemiddelde zorgzwaarte heeft afgesproken met een verzekeraar, wordt een patiënt die beveiligde zorg nodig heeft, een forse aanslag op de contractafspraken met de verzekeraar. Het realiseren van voldoende beveiligde ggz zorg, vraagt een goede inschatting van zowel de aanbieder als de verzekeraar. De veldnorm die thans wordt ontwikkeld, zal hierbij behulpzaam zijn.
In afwachting van de veldnorm zijn betrokken partijen gewezen op hun verantwoordelijkheden om ervoor te zorgen en er alles aan doen om te voorkomen dat gevaarlijke patiënten op straat terecht komen en voor maatschappelijke onrust zorgen.
Deelt u de grote zorgen van de heer Hoekstra dat in afwachting van de vaststelling van de zogenaamde «veldnorm» niet wordt voorzien in de beschikbaarheid van voldoende acute extra beveiligde GGZ-bedden?3 Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om zorgverzekeraars ertoe te bewegen alsnog voldoende budget voor deze noodzakelijke voorzieningen beschikbaar te stellen, waardoor de benodigde beschikbaarheid van behandeling, begeleiding en opvang voor 2018, nog voordat de «veldnorm» is vastgesteld, gegarandeerd is?
Ik deel de zorgen van de heer Hoekstra. Om te voorkomen dat de zorgen van de heer Hoekstra werkelijkheid worden, zijn in juli 2017 afspraken gemaakt met de betrokken partijen om de inkoop van beveiligde ggz-zorg voor patiënten die agressief of gevaarlijk gedrag vertonen, onmiddellijk te verhogen, vooruitlopend op de realisatie van de veldnorm beveiligde zorg.
Betrokken partijen zijn gewezen op hun verantwoordelijkheid de zorg in te kopen dan wel aan te bieden. ZN is gevraagd om speciale aandacht te geven aan de inkoop van beveiligde zorg los van de reguliere zorg. De NZa is gevraagd actief te reageren op signalen wanneer zorg niet tot stand komt en partijen daarop aan te spreken. Daarnaast zijn partijen opgeroepen wanneer zorg niet tot stand komt hiervan melding te maken bij de NZa.
Het bericht dat de door leraren (LerarenAdviesRaad) voorgedragen kandidaat-voorzitter voor de Onderwijscoöperatie is afgewezen door het bestuur van de Onderwijscoöperatie |
|
Peter Kwint |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat de door leraren – middels de LerarenAdviesRaad (LAR) – unaniem voorgedragen kandidaat-voorzitter voor de Onderwijscoöperatie (OC) is afgewezen door het bestuur van de OC? Zo ja, bent u bereid de OC om opheldering te vragen over de gronden waarop deze kandidaat-voorzitter is afgewezen en deze met de Kamer te delen? Welke specifieke onoverbrugbare verschillen waren er volgens het bestuur van de OC? Zo nee, in welke fase van het proces tot het kiezen van een nieuwe voorzitter bevindt de OC zich op dit moment en in hoeverre heeft de LAR daarin een bepalende stem?1 2
De uitkomst van deze benoemingsprocedure heeft het nodige losgemaakt onder leraren. Het gaat hier echter om een benoemingsprocedure van een eigenstandige organisatie. Wij vinden het niet gepast om te vragen naar de beweegredenen om een specifieke kandidaat wel of niet te benoemen. De Onderwijscoöperatie gaat over de eigen afweging.
Hoe de leraar verplicht werd zich bij te scholen |
|
Peter Kwint |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe verhoudt de slogan van de Onderwijscoöperatie over het lerarenregister – «Van, voor en door de leraar» – zich tot de petities, waarin leraren oproepen om te stoppen met dit lerarenregister en schrijven dat zij hun bijscholing niet zullen bijhouden, en die bij elkaar ongeveer 38.000 keer getekend zijn? Deelt u de mening dat dit een teken is dat er vrijwel geen draagvlak is onder leraren voor dit lerarenregister?1
De wet is tot stand gekomen op basis van een intensieve samenwerking met de Onderwijscoöperatie, bestaande uit de grootste vertegenwoordigende lerarenorganisaties. In deze samenwerking zijn we gekomen tot een wet die in meerdere opzichten de zeggenschap van de leraar expliciteert en zijn positie versterkt. In de eerste plaats door de verantwoordelijkheid en zeggenschap van de leraar binnen de school te benoemen en af te bakenen. In de tweede plaats door het opstellen van de inhoud van het register volledig bij de beroepsgroep zelf te beleggen. Om de directe zeggenschap van leraren te garanderen, geldt hierbij het principe van «one man one vote».
Het vanuit de overheid samen optrekken met vertegenwoordigende organisaties is een goed gebruik. Ook bij bijvoorbeeld de invoering van de periodieke registratie in het BIG register is deze werkwijze gevolgd. Dat wil niet zeggen dat elke individuele beroepsbeoefenaar hierdoor automatisch voorstander is. Maar het ergens niet mee eens zijn, betekent niet dat het register in de opzet niet van, voor en door de leraar kan zijn. Dat eigenaarschap staat voor ons centraal in de gesprekken die wij over het register met de beroepsgroep voeren. Want wij kunnen ons goed verplaatsen in de zorgen: is de leraar daadwerkelijk eigenaar van zijn eigen professionele ontwikkeling, bepaalt de beroepsgroep daarbij inderdaad zelf wat wel en niet van waarde is, draagt het register bij aan beroepskwaliteit en daarmee aan het geven van zo goed mogelijk onderwijs aan de leerlingen, is de scholingsbehoefte van de leraar uitgangspunt van het register in plaats van het zetten van vinkjes. Om deze ambitie waar te maken is het van belang dat we in de eerste plaats ruimte laten aan de beroepsgroep om zich in dit eigenaarschap te ontwikkelen. Daarnaast vergt dit een fasegewijze aanpak, waarbij beroepsgroep en overheid steeds bekijken wat werkt in de schoolpraktijk van de leraar.
Wat vindt u van de conclusie van de schrijver van het artikel dat dit register nooit «van, voor en door de leraar» kan zijn, ook straks niet?
Die conclusie delen wij niet. Zoals ook het antwoord onder 1 aangeeft moet het eigenaarschap van de beroepsgroep het uitgangspunt zijn van het register. Daarover is ook het Regeerakkoord helder. Leraren weten immers als geen ander wat ervoor nodig is om je goed te blijven ontwikkelen in het beroep van leraar.
Welke conclusies heeft u getrokken uit de enquête in de zomer van 2014, waaruit bleek dat driekwart van de leraren geen verplicht lerarenregister wilde waarin bevoegdheid, bijscholen en een bewijs omtrent gedrag worden bijgehouden?
De enquête waaraan in het artikel van De Correspondent wordt gerefereerd is een enquête van de lerarenorganisaties zelf. De uitkomsten hiervan hebben de inzet bepaald van de OC-lidorganisaties in de gesprekken over de wet die met het departement zijn gevoerd. Dit heeft geleid tot een verbreding van de wet naar de professionele keten waarvan het register het sluitstuk is. Naast beroepskwaliteit is nu ook de zeggenschap en de professionele ruimte van de leraar wettelijk verankerd.
Zijn leraren bewust misleid of het lerarenregister al dan niet verplicht werd door de Onderwijscoöperatie, of was binnen de Onderwijscoöperatie niet iedereen op de hoogte van de strategie, zoals de schrijver van het artikel zich ook afvraagt?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat de vraag suggereert. Het gaat hier om een wetgevingstraject waarbij, zoals dat bij wetgeving te doen gebruikelijk is, iedereen de stappen in het proces kan volgen en via internetconsultatie of brieven aan het parlement zijn mening kan laten horen.
Hoe blikt u terug op de werkwijze die u gehanteerd heeft, namelijk het lerarenregister zonder voldoende draagvlak alsnog opleggen aan leraren?2
In het Nationaal Onderwijsakkoord staat onomwonden dat het register vanaf 2017 wettelijk verankerd zal zijn. De betrokken partijen lieten echter ruimte voor een alternatief, namelijk via de weg van het algemeen verbindend verklaren. Het akkoord gaf aan dat 40% van de leraren zich in dat geval vrijwillig moest registreren. Dat is niet gehaald.
Voor een succesvolle werking van het register is het eigenaarschap en draagvlak onder leraren van belang. Tegelijkertijd willen wij ook het belang van leerlingen en hun ouders voorop stellen. Zoals in de memorie van toelichting bij de wet is aangegeven zijn er twee belangrijke aanleidingen voor de wet. Eén daarvan is de constatering dat het bekwaamheidsonderhoud nog niet overal voldoende van de grond komt. Voor de toekomst van de leerling is de kwaliteit van het onderwijs en dus de voortdurende professionele ontwikkeling van alle leraren dermate van belang dat het bekwaamheidsonderhoud niet vrijblijvend kan zijn. Dat laat onverlet dat het de leraren moeten zijn die bepalen wat van waarde is voor hun bekwaamheidsonderhoud.
Hoe verhoudt de passage uit de e-mail van Joost Kentson (voormalig voorzitter van de Onderwijscoöperatie) dat «(a)ls onderdelen van de wet-Plasterk in de registerwet worden opgenomen, zullen dat geen formuleringen zijn die de autonomie van de leraar onevenredig vergroten ten opzichte van de huidige situatie» zich tot de slogan «Van, voor en door de leraar»?
Het nadeel van het weergeven van korte fragmenten uit een langer lopend samenwerkingstraject is dat zaken uit hun verband worden gehaald en daardoor een onjuist beeld oproepen. Dit fragment maakt deel uit van de gezamenlijke zoektocht om enerzijds de positie van de leraar binnen de school en als beroepsgroep als geheel te versterken en om anderzijds te voorkomen dat het beroep van leraar een «closed shop» zou worden. Oftewel: kwaliteitsversterking van het beroep zonder de onderwijsarbeidsmarkt op slot te zetten. De heer Kentson refereert aan formuleringen die het laatste voorkomen.
Erkent u dat de Onderwijscoöperatie gedwongen werd mee te blijven werken aan het lerarenregister, omdat uit het proces stappen consequenties zou hebben voor de subsidie die zij ontvangen? Wat vindt u van deze gang van zaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Hierbij geldt hetzelfde principe als bij het antwoord onder 6, zaken moet niet uit hun verband worden gehaald. Van de dwang die u beschrijft is geen sprake. Al in februari 2014 ontstond overeenstemming over de wettelijke verankering van het register.
Hoe kan gesteld worden dat het lerarenregister «van, voor en door de leraar» is, terwijl leraren volgens de Onderwijscoöperatie niet ingezet kunnen en willen worden op beleidsmatige onderdelen binnen de werkprocessen? In hoeverre zijn er leraren benaderd om deel te nemen aan deze werkprocessen?
Het register kan niet worden ontwikkeld zonder de actieve betrokkenheid van leraren. Dat is tot nu toe ook het geval geweest, al is dat in de beeldvorming niet altijd even duidelijk naar voren gekomen. De totstandkoming van het register kent drie pijlers: a) systeemontwikkeling, b) het ontwerp van het inhoudelijke kwaliteitskader door de beroepsgroep en c) implementatie. Vanzelfsprekend is de beroepsgroep aan zet bij het kwaliteitskader. Het register moet immers van, voor en door leraren zijn. Maar ook op de andere pijlers zijn leraren actief. Het gaat daarbij respectievelijk om deelname aan: a) meedenksessies en workshops, gebruikers- en gebruikersacceptatietests en release demo’s, en c) koplopersscholen, peer to peer gesprekken, ambassadeurs, en als redactieraad communicatie.
Wat heeft de invoering van het lerarenregister tot nu toe gekost en hoeveel kosten gaan daar nog bijkomen?
De kostenopbouw van het verplichte register ziet er als volgt uit:
Deelt u de mening dat er pas gesproken kan worden over een register «Van, voor en door de leraar» als er sprake is van draagvlak onder leraren? Zo ja, hoe zou het draagvlak vanaf nu georganiseerd en gemeten moeten worden? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten en stoppen met propageren dat dit lerarenregister «Van, voor en door de leraar» is?
Het draagvlak onder leraren is essentieel voor het welslagen van het register. Dat is precies de reden waarom de wet de positie van de beroepsgroep verstevigt en het Regeerakkoord de centrale rol voor het register bij de leraren zelf legt. Dat draagvlak krijgt in de eerste plaats vorm door de betrokkenheid van leraren zoals is weergegeven in het antwoord onder 8. Daarnaast is inmiddels de Deelnemersvergadering ingericht, als hét platform dat de zeggenschap van alle leraren mogelijk maakt en is de afvaardiging van de Deelnemersvergadering gekozen. De manier waarop de Deelnemersvergadering het eigenaarschap van de eigen beroepskwaliteit oppakt is een belangrijke indicator voor het draagvlak. U kunt daarbij onder meer denken aan de mate van betrokkenheid van leraren om via de Deelnemersvergadering inderdaad hun stem te laten horen. De 24 gekozen leraren van de afvaardiging vormen de voorhoede van de Deelnemersvergadering. Vanuit die voorhoede hebben zij een hele belangrijke rol in het leggen van verbinding tussen het register en de beroepsgroep.
Stigmatiserende lesmethodes |
|
Lisa Westerveld (GL), Zihni Özdil (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Leesmethode basisschool maakt Chinezen belachelijk»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de omschrijving van de «-ng» als Chinese letter en de instructie voor het maken van het gebaar waarmee de klank kan worden aangeduid, namelijk het maken van spleetogen met de wijsvingers, als stigmatiserend kan worden aangemerkt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit kan als stigmatiserend worden aangemerkt omdat met dit gebaar een bevolkingsgroep wordt gelijkgesteld aan een stereotiep uiterlijk kenmerk.
Deelt u de mening dat dergelijke stereotype beschrijvingen niet thuishoren in een lesmethode voor het basisonderwijs, omdat door dergelijke teksten vooroordelen en stereotypen ontstaan bij jonge kinderen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik.
Zijn er meer gelijksoortige lesmethodes bij u bekend met dergelijke stereotyperende teksten of opdrachten? Zo ja, bent u voornemens om dit tegen te gaan en hoe gaat u dat doen?
Deze zijn niet bij mij bekend.
Bent u bereid te onderzoeken of er meer gelijksoortige lesmethodes met dergelijke stereotyperende teksten of opdrachten zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet van plan hier een onderzoek naar te starten. Aangezien de verantwoordelijkheid voor de inrichting van het onderwijsproces en de keuze van lesmaterialen is belegd bij het bevoegd gezag van scholen, is het niet aan de overheid om de kwaliteit en inhoud van lesmateriaal te beoordelen. Leerlingen, ouders of leraren die klachten hebben over lesmateriaal kunnen hierover het gesprek aangaan met de school of desbetreffende uitgever. Het is vervolgens aan de school en/of de uitgever om af te wegen welke aanpassingen worden doorgevoerd. Een voorbeeld van dit proces is te vinden in de casus die de vraagstellers aanhalen. Hier werden de lesmethode en instructie na de opmerking van de ouder door de uitgever aangepast.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat er meer bewustwording komt bij uitgeverijen, leerkrachten en onderwijskundigen over stereotypen in lesmethodes? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat bent u voornemens te doen om deze bewustwording te stimuleren?
Het is wat mij betreft belangrijk dat uitgeverijen, leerkrachten en onderwijskundigen zich in het algemeen bewust zijn van (het effect van) stereotypen. Het gaat hierbij niet enkel om stereotypen gebaseerd op afkomst, maar ook bijvoorbeeld op basis van gender of seksuele voorkeur. Het is aan scholen en uitgeverijen zelf om deze bewustwording verder te ontwikkelen. De overheid heeft hier geen rol in.
Het artikel ‘Schimmige praktijken bij ZonMw’ en de Kamerbrief van minister Schippers van 3 oktober 2017 |
|
Jan Paternotte (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de radiouitzending «Schimmige praktijken bij ZonMw»?1
Ja.
Is bij de vijfjaarlijks evaluatie van ZonMw in 2016–2017 ook gezocht naar naleving van artikel 2.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de wijze van subsidieverstrekking, de samenstelling van expert- en programmacommissies, de omgang met bezwaren en enige andere activiteit die betrekking heeft op de subsidieverlening? In hoeverre had de evaluatiecommissie inzicht moeten zoeken of krijgen in de mate waarin de subsidieverlening van ZonMw voldoet aan de Awb, de eigen gedragscode van ZonMw en de gedragscode van de Koninlijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW)?
ZonMw is een zelfstandig bestuursorgaan (zbo). Zbo’s worden eens in de 5 jaar geëvalueerd. De meest recente evaluatie van ZonMw vond plaats in 2016–2017 en betrof de periode 2010–2015. Zowel het evaluatierapport als het verslag met de bevindingen zijn bij brief van 8 juni 2017 aan de Tweede en Eerste Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2017/18, 30 850, nr. 44). Mijn reactie op de bevindingen volgt begin 2018. De evaluaties zijn verplicht op grond van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.
De evaluatie was gericht op de doeltreffendheid en doelmatigheid van het zbo. Ook is beoordeeld of de aanbevelingen uit de vorige evaluatie zijn geïmplementeerd en op welke wijze de taakgebieden van ZonMw zich ontwikkelen. De aspecten zoals aan de orde gesteld in de radiouitzending waren geen onderwerp van de evaluatie. Daarvoor bestond destijds geen aanleiding.
Klopt het dat de bezwarencommissie van ZonMw in de zaak, zoals besproken in de uitzending, constateert dat door ZonMw weliswaar dezelfde gedragscode belangenverstrengeling als de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) kent, maar evenwel sinds 2010 een onwettige uitzondering op de eigen gedragscode maakt door beoordelaars in commissies toe te staan zelf subsidieaanvragen in te dienen? Is deze of een vergelijkbare afwijking van de gedragscode belangenverstrengeling NWO ook gemaakt in enige code, voorschrift of structurele uitzondering bij NWO of NWO-instituten als SRON en NIOZ?
Tot eind 2015 kon het voorkomen dat commissieleden zelf aanvrager waren in een bepaalde subsidieronde door toepassing van een uitzonderingsclausule in de Gedragscode Belangenverstrengeling ZonMw (artikel 4). Het betreffende commissielid verliet de vergadering zodra zijn of haar subsidieverzoek besproken werd en maakte nooit deel uit van de commissie die het pre-advies opstelde.
In genoemde bezwaarzaak van 2015 concludeerde de Commissie bezwaarschriften NWO/ZonMw dat de bestreden beslissing niet in stand kon blijven, vanwege strijdigheid met het bepaalde in artikel 2:4 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Naar aanleiding daarvan is de toepassing van en het toezicht op naleving van de gedragscode voor alle ZonMw-commissies verscherpt. De uitzonderingsclausule is niet meer gebruikt.
NWO heeft naar aanleiding van de Argos uitzending ook een onderzoek uitgevoerd. Dat onderzoek heeft één individuele casus aan het licht gebracht waarbij sprake is geweest van een onvoldoende strikte hantering van de gedragscode (in de RAAK-PRO regeling). Een commissielid voor deze regeling diende in 2016 tevens een aanvraag in (maar was niet betrokken bij de beraadslagingen over het eigen voorstel). Naar aanleiding van dit onderzoek zijn met onmiddellijke ingang maatregelen getroffen om soortgelijke fouten in de toekomst te voorkomen.
Tevens is één specifieke call (Museumbeurzen ronde 2014–2015 en ronde 2015–2016) geïdentificeerd waarbij in sommige gevallen een bij een aanvraag betrokken persoon zitting had in een adviescommissie. In deze call werden aanvragen ingediend door individuele museummedewerkers. De directeur van de instelling van waaruit de aanvraag werd ingediend, trad als mede-aanvrager op. In de adviescommissie zaten vertegenwoordigers van de universiteiten en vertegenwoordigers vanuit het museale veld (dat waren in enkele gevallen de voornoemde museumdirecteuren die formeel mede-aanvrager waren) met aantoonbare wetenschappelijke onderzoekservaring. Bij de bespreking verliet de directeur van wie de kandidaat werd besproken, de zaal. De uiteindelijke beslissing over financiering van de aanvragen werd genomen door het toenmalige NWO-gebiedsbestuur Geesteswetenschappen. Voor deze gang van zaken is bewust gekozen vanwege het specifieke karakter en smalle omvang van het veld waarin dit onderzoek zich afspeelt. De werkwijze was vooraf met het veld gecommuniceerd via de call for proposals. Er zijn geen nieuwe calls voor Museumbeurzen.
De NWO-instituten (zoals SRON en NIOZ) voeren onderzoek uit en verdelen of verstrekken geen onderzoeksmiddelen. De Gedragscode Belangenverstrengeling is voor de medewerkers van deze instituten alleen van belang als deze zitting nemen in een adviescommissie van NWO of ZonMw die aanvragen voor financiering beoordeelt
Bij het onderzoek is ook gekeken naar de voormalige stichtingen die thans onder NWO vallen. Bij de voormalige Technologiestichting STW (STW), waarvan de taken thans onder het NWO-domein Toegepaste en Technische Wetenschappen vallen is van de ontheffingsmogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Bij de voormalige Stichting voor Fundamenteel Onderzoek der Materie (FOM) waren bij rondes van het financieringsinstrument Vrije FOM-programma’s soms aanvragers in adviescommissies betrokken. De leden van deze adviescommissies waren niet uitgesloten van indiening. Het beoordelingspanel vroeg over elke ingediende aanvraag parallel advies aan een of meer relevante permanente adviescommissies. De uiteindelijke beslissing over financiering werd genomen door het beoordelingspanel. Op het optreden van mogelijke belangenverstrengeling werd door FOM scherp en geprotocolleerd toezicht gehouden. Zo was bij alle aanvragers (zoals bepaald in het reglement) vooraf bekend dat leden van de adviescommissies niet uitgesloten waren van indiening. Ook werd deze betrokkenheid bij de bespreking van aanvragen in de commissie geëxpliciteerd en waren leden van de adviescommissie niet aanwezig bij de bespreking van de aanvraag waar zij een betrokkenheid bij hadden. Deze instrumenten zijn in overleg met de onderzoeksgemeenschap vorm gegeven. De situatie waarin aanvragers in deze adviescommissies kunnen zijn betrokken komt sinds de overdracht van de granting-taken van FOM aan NWO in 2017 niet meer voor.
Van structureel gebruik van de uitzonderingsclausule van de Gedragscode Belangenverstrengeling was derhalve geen sprake. De Gedragscode Belangenverstrengeling biedt wel de mogelijkheid om uitzonderingen te maken. NWO zal de Gedragscode Belangenverstrengeling samen met ZonMw evalueren en vervolgens aanscherpen. Artikel 4 (uitzonderingsclausule) zal daarbij worden geschrapt.
Worden door ZonMw voor alle categorieën subsidieprogramma’s dezelfde regels en richtlijnen aangaande subsidieverstrekking gehanteerd? Zo nee, welke verschillen bestaan er tussen de verschillende subsidieprogramma’s?
ZonMw kent twee typen programma’s: reguliere programma’s (waar ZonMw een besluitvormende rol heeft in het toekennen van subsidies) en programma’s waar ZonMw een meer faciliterende rol vervult. Bij de programma’s waar ZonMw een meer faciliterende rol speelt is geen sprake van competitie en/of neemt het bestuur van ZonMw niet het besluit over toekenning van de subsidie en/of is het bestuur van ZonMw niet de benoemer van de programmacommissie. Ook kan het gaan om toekenningen waaraan een al bestaande subsidierelatie ten grondslag ligt en/of om subsidierondes die alleen met particuliere middelen zijn gefinancierd.
Ik heb ZonMw inmiddels gevraagd om ook de zogenaamde niet-reguliere programma’s volgens de nieuwe standaarden en werkwijze uit te voeren.
Wat is uw oordeel over de gang van zaken bij ZonMw zoals beschreven in het artikel?
Als zelfstandig bestuursorgaan is ZonMw uiteraard gebonden aan de eisen van de Awb. Een uitzonderingsbepaling bij de indiening en beoordeling van subsidieaanvragen (artikel 4 Gedragscode Belangenverstrengeling ZonMw) past daar niet bij. ZonMw heeft zich dit naar aanleiding van de bezwaarzaak eind 2015 gerealiseerd en heeft hier vervolgens naar gehandeld door de uitzonderingsbepaling met ingang van 2016 niet meer toe te passen. Deze verbetermaatregel kwam voort uit het advies van de onafhankelijke bezwaarschriftencommissie.
Ik vind mét ZonMW dat verdere aanscherping van de werkwijze en gedragscode noodzakelijk is om in de toekomst de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen.
ZonMw treft de volgende maatregelen om de werkwijze verder te verbeteren:
Ik heb ZonMw in aanvulling hierop gevraagd om alle programma’s volgens de nieuwe standaarden en werkwijze uit te voeren.
Ik ga er vanuit dat de na 2015 aangepaste huidige werkwijze, inclusief de beschreven aanscherpingen, voldoende borging bieden voor een zorgvuldige wijze van subsidieverstrekking en het voorkomen van de schijn van belangenverstrengeling.
Kunt u de antwoorden op bovenstaande vragen naar de Kamer sturen gelijk met de aanvullende informatie die u, zoals beschreven in uw brief d.d. 3 oktober 2017, aan ZonMw heeft gevraagd?
Ja.
Het feit dat het NOS Jeugdjournaal een reportage heeft gerectificeerd omdat er onvolledige en verkeerde informatie werd gegeven |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat het NOS Jeugdjournaal een reportage van 9 september 2017 heeft gerectificeerd, omdat er onvolledige en verkeerde informatie werd gegeven?1
Er is contact opgenomen met de NOS om informatie in te winnen over de betreffende zaak. De NOS liet weten dat er bij hen een klacht is binnengekomen over het betreffende item in het Jeugdjournaal, dat ging over de leefomstandigheden van kinderen in Gaza. Naar aanleiding van deze klacht is er een uitgebreide correspondentie geweest tussen de hoofdredacteur van de NOS en de indiener van de klacht.
De NOS heeft er na redactioneel overleg voor gekozen om naar aanleiding van deze kwestie op 14 september 2017 een bericht op de website van het Jeugdjournaal te plaatsen, met als titel «We deden iets fout». In dit bericht wordt een toelichting gegeven op het betreffende item en legt de redactie uit welke keuzes er zijn gemaakt rondom het item en welke vervolgstappen de NOS neemt.
Zie voor een verdere toelichting op de gebruikelijke procedure in dit soort gevallen mijn antwoord op vraag 3.
Bent u op de hoogte van het feit dat de gehele uitzending, waar deze reportage onderdeel van uitmaakt, op internet staat zonder rectificatie en zonder verwijzing naar de rectificatie van de reportage?2
De NOS liet weten dat archieven van nieuwsuitzendingen uit principe niet worden herschreven, omdat originele uitzendingen altijd beschikbaar behoren te blijven. Zie mijn antwoord op vraag 3 voor een toelichting op de procedure die NOS volgt in dit soort gevallen.
Zijn er regels of afspraken over hoe omroepen of nieuws/actualiteitenprogramma's dienen om te gaan met de online-opslag en beschikbaarstelling van uitzendingen waarin onderdelen zitten die onvolledig of verkeerd zijn en door hen gerectificeerd zijn? Vindt u dat er regels of afspraken nodig zijn?
Ja. De NPO heeft een openbare journalistieke code, waarin afspraken zijn vastgelegd over hoe de publieke omroep journalistiek bedrijft en achteraf verantwoording aflegt over onjuistheden of onvolledigheden in journalistieke programma’s. Alle omroepen die journalistieke programma’s maken hebben zich aan deze journalistieke code gecommitteerd.
In de code staat onder andere dat wanneer blijkt dat een publicatie onjuistheden bevat of (verwijtbaar) onvolledig is, deze zo snel mogelijk en op passende wijze gerectificeerd worden. De wijze van rectificeren verschilt per redactie en type media en valt onder verantwoordelijkheid van de betreffende hoofdredactie. Correcties en aanvullingen van journalisten zijn te vinden op de websites van de betreffende omroepen of programma’s.3
Sinds enige tijd is er door de NPO een ombudsman aangesteld, die op onafhankelijke wijze onderzoek doet naar de journalistieke uitingen van de NPO. Als individuen of maatschappelijke organisaties van mening zijn dat een omroep de journalistieke code geschonden heeft, kunnen zij contact opnemen met de betreffende omroep. Wanneer de omroep en de klachtindiener samen niet tot een bevredigende oplossing komen, kan de zaak worden ingediend bij de ombudsman. De ombudsman toetst dan op onafhankelijke wijze of de omroep gehandeld heeft volgens de journalistieke code en komt tot een uitspraak die op de website van de NPO wordt gepubliceerd.
De NOS liet weten dat zij in dit specifieke geval de klachtindiener hebben uitgenodigd voor een gesprek, en de ombudsman al informeel hebben ingelicht. Mocht het gesprek niet leiden tot een bevredigend antwoord, dan kan de ombudsman formeel worden gevraagd om zich over dit geval uit te spreken. Dat is tot nu toe niet gebeurd.
Vindt u dat de NOS de rectificatie ook bij de betreffende uitzending zou moeten plaatsen?
Ik spreek mij niet uit over inhoudelijke en redactionele kwesties. De redactionele autonomie is een hoeksteen van ons mediabestel en als bewindspersoon mag en wil ik geen oordeel hebben over de wijze waarop omroepen omgaan met rectificaties. Juist voor dit soort kwesties vind ik het belangrijk dat er een ombudsman is die toetst of omroepen zich aan de journalistieke code houden.
Het niet tijdig beschikbaar zijn van digitale leermiddelen |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat diverse scholen niet in de digitale leermiddelen voor hun leerlingen kunnen voorzien, doordat distribiteur Van Dijk hierin niet heeft voorzien?1
Ik ben hiervan op de hoogte. Alhoewel Van Dijk, als distributeur, voor veel scholen het eerste aanspreekpunt is, worden de verstoringen in de levering van en toegang tot digitale leermiddelen niet door één partij of één systeem veroorzaakt. Naast distributeurs, hebben ook de educatieve uitgevers, leveranciers van digitale leeromgevingen en scholen zelf hun verantwoordelijkheden in het proces.
Kunt u inventariseren hoe groot de problemen zijn? Op welke schaal zijn er problemen? Hoe lossen scholen dit in de tussentijd op? Hebben de problemen soortgelijke oorzaken?
De problemen hebben uiteenlopende oorzaken. Ieder jaar wordt er een grote operatie uitgevoerd om alle leerlingen in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs van de juiste digitale leermiddelen te voorzien. Dit is een complex samenspel tussen distributeurs, de verschillende uitgevers waar scholen zaken mee doen en de leveranciers van digitale leerplatforms. De overheid heeft hierin geen rol. Door wijzigingen in de ict-systemen, processen en werkwijzen, hebben al deze partijen verstoringen en incidenten ervaren. Doordat er dit jaar veel aanpassingen, in korte tijd, tegelijk zijn uitgevoerd, zijn de problemen groter dan in voorgaande jaren. Ook neemt het belang van digitaal leermateriaal voor het onderwijs toe, wat maakt dat de problemen groter zijn voor de gebruikers. De private partijen hebben aangegeven een onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de problematiek. Ik vind het belangrijk dat dit onderzoek er komt, zodat problemen in de toekomst zoveel mogelijk voorkomen worden.
Het aantal problemen is sinds het begin van het schooljaar door het optreden van bovengenoemde partijen fors gedaald. Begin september waren er problemen op naar schatting 80 scholen in het voortgezet onderwijs. Eind deze week zijn er nog iets meer dan 10 scholen waar leerlingen problemen ondervinden in het verkrijgen van toegang tot digitaal lesmateriaal. Ook studenten in het mbo ervaren nog problemen. Elk geval is uiteraard vervelend en er een te veel. Mij is verzekerd dat er hard gewerkt wordt om ook de laatste problemen op te lossen.
Welke stappen kunnen de scholen zetten richting Van Dijk, nu zij de eerste weken van het schooljaar niet over de benodigde digitale leermiddelen beschikken?
Gelet op het feit dat de oorzaken van de verstoringen divers zijn, doen scholen er verstandig aan om voor hun specifieke situatie in overleg te treden met hun leveranciers. Scholen hebben contracten gesloten met hun leveranciers, binnen deze afspraken zullen zij onderling tot een bevredigende oplossing moeten komen voor de gerezen problemen.
Hebben deze problemen te maken met recent aangescherpte privacywetgeving of zijn deze problemen er elk jaar? Kunt u een toelichting geven?
Ieder jaar worden systemen van uitgevers, distributeurs en softwareleveranciers aangepast om betere producten te maken. Zij maken daar onderling afspraken over. Ieder jaar zijn er incidenten. Deze zijn vaak te herleiden tot een specifieke organisatie of een specifiek ict-systeem. Dit jaar stonden een aantal van de wijzigingen in het teken van het vergroten van de bescherming van de privacy van leerlingen. Zo worden er alvast maatregelen genomen om minder persoonsgegevens uit te wisselen. Dat is op zichzelf wenselijk, gelet op de voorgenomen invoering van een pseudoniem voor leerlingen en het feit dat in mei 2018 de Algemene Verordening Gegevensbescherming van toepassing wordt die op onderdelen strengere eisen stelt aan de verwerking van persoonsgegevens.
Gaat het wetsvoorstel pseudonimiseren van het persoonsgebonden nummer bijdragen aan het voorkomen van de problematiek? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, wat is er dan nodig om in de toekomst deze problemen te voorkomen?
Ja, dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat er één betrouwbaar nummer voor elke leerling komt. Scholen kunnen dat nummer vervolgens gebruiken in hun uitwisseling met hun leveranciers. Daarmee wordt een belangrijke aanleiding van de huidige problemen weggenomen, want het is juist het gebrek aan een betrouwbaar nummer dat deze problemen mede veroorzaakt. Uiteraard moet de invoering van het pseudoniem zorgvuldig gebeuren, goed doordacht en grondig getest worden, om de problemen die we dit jaar zien te voorkomen. Er vindt een geleidelijke uitrol plaats. De uitkomsten van eerdergenoemd onderzoek zijn daarbij belangrijk. In het wetsvoorstel pseudonimiseren is ook een evaluatiebepaling opgenomen om de doeltreffendheid en effecten in de praktijk van de wet binnen vijf jaar te evalueren.
Tegelijkertijd is deze wet niet de oplossing voor alles. Zoals bij het antwoord op vraag 2 al aangegeven, zijn er verschillende oorzaken voor de opgetreden problemen. Het wetsvoorstel pseudonimiseren draagt bij aan het verminderen van de complexiteit in de keten, maar ict-systemen worden voortdurend aangepast. Incidenten zullen er altijd zijn, ook in de toekomst.
Kunt u de marktverhoudingen schetsen waarin distribiteur Van Dijk zich bevindt? Kunt u daarbij aangeven hoe deze zijn ontstaan?
Op de leermiddelenmarkt zijn meerdere partijen actief. Distributeurs, educatieve uitgevers, leveranciers van leeromgevingen en leerlingvolgsystemen en nieuwe (innovatieve) toetreders. De verhoudingen op deze markt zijn de afgelopen jaren nauwelijks veranderd. Drie grote uitgevers en twee distributeurs zijn de dominante spelers op de markt van leermiddelen. Van Dijk heeft circa 70 procent van het marktaandeel op de distributiemarkt in het VO. De grenzen tussen de verschillende rollen in de traditionele leermiddelenketen zijn aan het vervagen vanwege de digitalisering en de wens van scholen tot integratie van diensten. Deze verhoudingen zijn ontstaan door de vraag die schoolbesturen aan de markt stellen (voornamelijk maximale ontzorging) en door fusies en overnames van marktpartijen.
Kunt u aangeven hoe de kosten voor digitale leermiddelen zich hebben ontwikkeld ten opzichte van conventionele leermiddelen, zoals boeken en werkmappen? Hoe verhouden de kosten voor een jaarlijkse licentie voor digitale leermiddelen zich tot het aanschaffen van boeken?
Ik heb geen inzicht in hoe de kosten voor digitale leermiddelen zich hebben ontwikkeld ten opzichte van conventionele leermiddelen. Soms zijn digitale leermiddelen een klein onderdeel van een methode, soms vervangt het de functie van het traditionele werkboek en soms is een methode in zijn geheel digitaal te verkrijgen. Alle partijen bieden gekoppelde producten aan en dit neemt alleen maar verder toe.2 In het algemeen zijn digitale leermiddelen niet goedkoper dan traditionele leermiddelen, maar bieden zij in veel gevallen wel meer functionaliteit.
Uit de evaluatie van de «Wet Gratis Schoolboeken» blijkt ook dat er weinig gegevens zijn over kostprijzen en winst, omdat zowel distributeurs als uitgevers op verschillende binnen- en buitenlandse markten actief zijn en vaak onderdeel zijn van een holding. De kosten per leerling voor leermiddelen (boeken en digitaal samen) lijken sinds de invoering van de «Wet Gratis Schoolboeken» in 2009 wel constant te blijven. Het budget dat binnen de lumpsum voor leermiddelen wordt gegeven (€ 306,00 per leerling) functioneert als richtprijs in de markt, zowel voor de vragers, als de aanbieders.
Hoe verwacht u dat de markt voor digitale leermiddelen en distributie daarvan zich gaat ontwikkelen? Zijn er voldoende mogelijkheden om toe te treden tot deze markt? Welke opties u ziet om innovatie te bevorderen in deze markt?
De beoogde effectieve concurrentie op de leermiddelenmarkt is nog niet gerealiseerd. In de evaluatie van de «Wet Gratis Schoolboeken» werd geconcludeerd dat er voldoende marktwerking is op het niveau van de uitgevers. Door digitalisering neemt het aantal aanbieders van leermateriaal eerder toe dan af. Er zijn amper toetreders in de (fysieke) distributie, omdat de toetredingsdrempels hoog zijn: de kortingspercentages van uitgevers voor de bestaande distributeurs, de schaalvoordelen in een krimpmarkt, de opgedane expertise met fijndistributie en de (juridische) kennis van aanbesteden dragen hieraan bij.3
Ik zie wel goede ontwikkelingen aan de scholenkant. Het is belangrijk dat schoolbesturen daadwerkelijk ander inkoopgedrag laten zien om stappen te zetten naar een meer effectieve leermiddelenmarkt. Er wordt door het funderend onderwijs stevig ingezet op het professionaliseren van de vraagsturing. Het Doorbraakproject Onderwijs en ICT heeft concrete producten opgeleverd die hierbij ondersteunen. Zo kunnen schoolbesturen hulp krijgen bij het doen van een aanbesteding, onder meer door een aanbestedingsadviesraad, zijn er sectorbrede inkoopvoorwaarden en is er recent een nieuwe versie van een programma van eisen voor leermiddelen ontwikkeld dat schoolbesturen kunnen benutten bij hun aanbesteding. Deze eisen beogen de transparantie te vergroten, onnodige toetredingsdrempels weg te nemen en alternatieve kanalen van levering van digitaal materiaal te bevorderen.
Ook zie ik tot mijn tevredenheid dat door een aantal schoolbesturen het initiatief wordt genomen om tot een ict-coöperatie te komen, vergelijkbaar met hoe SURF in het hoger onderwijs functioneert. De ict-ontwikkelingen gaan snel en het is voor scholen lastig om actuele kennis in huis te hebben. Ik zie de coöperatie als een kans om de versnippering in de sector aan te pakken en de vragen vanuit schoolbesturen te bundelen om zo een betere prijs/kwaliteit-verhouding te realiseren.
Het cursussencircus ten aanzien van het lerarenregister |
|
Peter Kwint |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat de organisatie van het professionaliseringsevent «Leraren maken het verschil!» leraren trachten te lokken met een early bird actie van 10 procent korting of een Google Play Store card ter waarde van 40 euro en een tablet om een toegangskaart van 478 euro te kopen en dat registerleraar.nl dit event heeft gevalideerd? Kunt u leraren advies geven over educatief dan wel pedagogisch verantwoorde apps in de Play Store waar zij dit tegoed het best aan kunnen spenderen?1
U refereert aan de validering van activiteiten voor het vrijwillige lerarenregister. Dit proces wordt verzorgd door een registercommissie die volledig bestaat uit leraren. Deze commissie gebruikt hiervoor door leraren opgestelde criteria. Hetzelfde geldt straks in het verplichte register, ook dan stelt de beroepsgroep zelf de valideringsregels voor professionaliseringsactiviteiten op. Het is aan de overheid en aan de politiek om de beroepsgroep dit vertrouwen te geven. Mij past dan ook geen inhoudelijk oordeel.
Wat vindt u ervan dat registerleraar.nl een cursus heeft gevalideerd voor een studiedag «Into Bounce Leren in beweging», waarbij springen op een minitrampoline centraal staat en reclame gemaakt wordt om na de cursus een minitrampoline van het bedrijf Bellicon aan te schaffen? Kunt u uiteenzetten in welke mate het gebruik maken van een minitrampoline de professionaliteit van de docent bevordert?2
Zie het antwoord onder 1.
Wat vindt u ervan dat kaarten voor congressen en cursussen – gevalideerd door registerleraar.nl – verloot mogen worden, aldus de Onderwijscoöperatie? In hoeverre ondermijnt dit, volgens u, het principe dat leraren een gemotiveerde keuze zouden moeten maken voor een bepaald scholingsaanbod en vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?3 4
De wet geeft expliciet aan dat de keuze voor scholingsactiviteiten bij de leraar zelf ligt. Het is aan de leraar om vanuit zijn professionaliteit een afgewogen keuze te maken welke activiteiten hij in het kader van zijn herregistratie onderneemt.
Hoeveel commerciële bedrijven bieden cursussen aan waar leraren registerpunten voor het lerarenregister mee kunnen verdienen? Hoeveel geld, dat is bestemd voor onderwijs, is hier het afgelopen jaar aan besteed?
Ik heb geen inzage in de individuele aanbieders in het register, noch in het budget dat leraren of scholen hieraan hebben besteed. Het is aan de beroepsgroep om een oordeel te vellen over de kwaliteit en relevantie van het aanbod. Of het daarbij om een commerciële of non-profit aanbieder gaat, is bij mijn weten geen selectiecriterium van de beroepsgroep.
De aanhouding van een NRC-fotograaf |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat een fotograaf van NRC Handelsblad is gearresteerd, omdat hij weigerde foto’s af te staan van een vechtpartij tussen een lokale actievoerder en een Amerikaanse militair in burger?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja.
Deelt u de mening dat deze arrestatie op zeer gespannen voet staat met het grondwettelijk recht van persvrijheid? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat de handelwijze van de politie niet voldoet aan de huidige regels voor het betrekken van journalistiek materiaal? Zo nee, waarom niet?
Ja. De waarnemend hoofdofficier van justitie heeft zowel de fotograaf als de hoofdredacteur van de NRC excuses aangeboden. Zie het persbericht van het Openbaar Ministerie.2
Ik verwijs tevens naar de Aanwijzing dwangmiddelen journalisten.3
Komen vergelijkbare zaken vaker voor, waarbij de politie zonder toestemming van de rechter journalistiek materiaal in beslag neemt?
Het gaat in casu om een incident.
Waarom trad de betrokken Amerikaanse militair in burger in dit geval tegen de actievoerder op? Klopt de veronderstelling dat de Amerikaanse autoriteiten hiermee te ver zijn gegaan?
De reden waarom een Amerikaans militair in burger tegen een actievoerder optrad is mij onbekend. De veronderstelling dat de Amerikaanse autoriteiten hiermee te ver zijn gegaan kan ik niet bevestigen.
In hoeverre zijn de aanhouding van de fotograaf en de vordering tot uitlevering in lijn met met het bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel bronbescherming in strafzaken (Kamerstuk 34 032)?
In de toelichting op het Wetsvoorstel bronbescherming in strafzaken4 wordt gewezen op het bestaande beleid dat inhoudt dat het strafvorderlijk optreden tegen journalisten zeer terughoudend is en dat ervan wordt uitgegaan dat dit in stand blijft. Met dit wetsvoorstel wordt het recht op bronbescherming in het Wetboek van Strafvordering opgenomen waardoor er een duidelijker aanknopingspunt voor dit recht is dan een verwijzing naar dit recht in de Aanwijzing dwangmiddelen journalisten van het College van procureurs-generaal.
Bent u bereid politie- en justitiefunctionarissen te instrueren over het grote belang van vrije nieuwsvergaring en de daarbij behorende correcte omgang met journalisten? Zo nee, waarom niet?
Omgang met journalisten en hun rechten en plichten is onderdeel van de opleiding van politieambtenaren. Binnen het OM zal de casus breed besproken worden.
Het in de cel gooien van een Nederlandse journalist |
|
Ingrid van Engelshoven (D66), Maarten Groothuizen (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «NRC-fotograaf in cel omdat hij weigerde foto’s af te staan»?1
De waarnemend hoofdofficier van justitie heeft zowel de fotograaf als de hoofdredacteur van de NRC excuses aangeboden. Zie het persbericht van het Openbaar Ministerie.2
Ik verwijs tevens naar de Aanwijzing dwangmiddelen journalisten.3
Waarom deze fotograaf is opgepakt en in de politiecel is gezet? Welke wetten had hij overtreden?
De journalist is ten onrechte als verdachte aangemerkt. Het Openbaar Ministerie heeft hiervoor excuses aangeboden, zie het eerder genoemde persbericht van het Openbaar Ministerie.
Was de arrestatie van de journalist legitiem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Op basis van welke rechtsgrond is de apparatuur van de journalist, oftewel de geheugenkaart waar de foto’s op stonden, in beslag genomen?
De inbeslagname van de apparatuur en geheugenkaart was onterecht. Ik verwijs naar de eerder genoemde Aanwijzing dwangmiddelen journalisten.
Was de inbeslagname legitiem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het optreden en handelen van de politie en marechaussee, zoals uiteengezet in het artikel, ontoelaatbaar is in de democratische rechtsstaat die Nederland is?
Ja. Het handelen van de politie was gebaseerd op aansturing van het Openbaar Ministerie. Deze aansturing van het Openbaar Ministerie was onjuist.
Bent u bereid om pal te gaan staan voor de persvrijheid en het gesprek aan te gaan met politie en Openbaar Ministerie om uw ongenoegen kenbaar te maken?
Ik hecht groot belang aan vrije nieuwsgaring. Daarbij hoort dat journalisten in vrijheid hun werk moeten kunnen doen. Het Openbaar Ministerie heeft in deze zaak geconstateerd dat in de hectiek van het moment de verkeerde afweging is gemaakt om het dwangmiddel inbeslagname towe te passen. Het Openbaar Ministerie heeft dit ook toegegeven. De casus zal binnen het OM breed besproken worden.
Welke andere acties wilt u ondernemen om in de toekomst persvrijheid beperkend politieoptreden zoveel mogelijk te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Het onderzoek van RTL nieuws dat ouders hun keuze voor een school zouden laten afhangen van de hoogte van de vrijwillige ouderbijdrage |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek van RTL Nieuws naar de vrijwillige ouderbijdrage op middelbare scholen? Zo ja, wat vindt u van de uitkomsten?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het onderzoek van RTL Nieuws. De uitkomsten van het onderzoek van RTL Nieuws sluiten aan bij de resultaten van het onderzoek dat periodiek wordt uitgevoerd om de ontwikkeling van de schoolkosten voor ouders te monitoren.2 Ook uit de schoolkostenmonitor blijkt dat er verschillen bestaan tussen de bedragen die scholen aan ouders vragen voor de vrijwillige ouderbijdrage. De bedragen verschillen per school, maar ook binnen de school verschillen de bedragen per leerjaar en per schoolsoort. Een nieuw element in het onderzoek van RTL Nieuws is het verband tussen de ouderbijdrage en het inkomen van ouders. Op welke manier de hoogte van de ouderbijdrage tot stand is gekomen, doet niets af van het feit dat het om een vrijwillige bijdrage gaat.
Deelt u de mening dat verschillen tussen de vrijwillige ouderbijdrages geen probleem hoeven te zijn zolang scholen duidelijk aan ouders communiceren dat de vrijwillige ouderbijdrage ook echt vrijwillig is en ouders het gesprek kunnen aangaan over de hoogte van het bedrag?
Ja.
Heeft u inzicht in de mate waarin scholen helder communiceren dat de vrijwillige ouderbijdrage vrijwillig is? Hoeveel scholen doen dit niet op de juiste wijze en hoe vaak heeft de Inspectie hier al op moeten ingrijpen? Kunt u dit inzicht aan de Kamer verstrekken? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Bij de beantwoording van vraag 1 verwees ik al naar het periodieke onderzoek dat wordt uitgevoerd om de ontwikkeling van de schoolkosten voor ouders met leerlingen in het vo te monitoren. Hierin wordt ook gemeten in hoeverre ouders geïnformeerd worden over de schoolkosten en hun tevredenheid hierover. Uit deze monitor blijkt dat alle onderzochte scholen ouders informeren over de schoolkosten. Dit gebeurt niet alleen via de schoolgids, maar ook via de websites van de school, de nieuwsbrief, tijdens ouderavonden en via de medezeggenschapsraad.
Ik beschik niet over exacte gegevens hoeveel scholen onvoldoende helder of zelfs onjuist communiceren over de vrijwillige ouderbijdrage. De inspectie heeft de afgelopen vijf jaar 126 signalen over de ouderbijdrage ontvangen. De inspectie heeft deze signalen afgehandeld binnen het reguliere toezicht dat zij op de scholen heeft. In geen van de gevallen heeft dit geleid tot een sanctie. In 2018 is handhaving van de vrijwilligheid van de ouderbijdrage één van de thematische activiteiten bij de inspectie. Dit betekent dat zij hier extra aandacht aan geeft.
Kunt u aangeven of scholen ouders in voldoende mate in staat stellen het gesprek aan te gaan over de hoogte van de bijdrage? Is het in de regel een onderwerp dat wordt besproken in de medezeggenschapsraad? Kunt u dit inzicht aan de Kamer verstrekken? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Scholen hebben een plicht om de medezeggenschap binnen de onderwijsorganisatie goed te regelen. De oudergeleding binnen de medezeggenschapsraad heeft instemmingsrecht op de hoogte en de bestemming van de vrijwillige ouderbijdrage. Tevens heeft de MR ook de belangrijke taak om er op toe te zien dat de totale kosten voor ouders beheersbaar blijven. De oudergeleding heeft instemmingsrecht op het schoolkostenbeleid. Het wel of niet, geheel of gedeeltelijk, betalen van de ouderbijdrage is een afweging die iedere ouder voor zichzelf kan maken. Ouders kunnen hierover in gesprek gaan met de schoolleiding. Ik heb geen signalen ontvangen dat ouders niet in staat worden gesteld om het gesprek met de school aan te gaan over de schoolkosten.
Is het waar dat de vrijwillige ouderbijdrage niet gebruikt mag worden voor de kerntaken van het onderwijs, maar bedoeld is voor extra activiteiten? In hoeverre houden scholen zich hieraan en hoe houdt de Inspectie daar toezicht op?
Ja. De vrijwillige ouderbijdrage is inderdaad bedoeld voor extra activiteiten als excursies, sportdag, buitenlandreizen of kerstviering. Als de extra activiteiten buiten het voor de leerlingen voorgeschreven onderwijsprogramma vallen, kunnen ouders kiezen of hun kind hier wel of niet aan deelneemt.
De inspectie heeft geen algemene gegevens over hoe scholen zich houden aan de regels die gelden voor de vrijwillige ouderbijdrage. Als de inspectie signalen krijgt dat een school zich niet aan de regels houdt, spreekt zij de school daarop aan.
Het bericht dat conciërge ‘Meester Appie’ graag wil werken, maar wat niet mogelijk is |
|
Peter Kwint |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Meester Appie wil graag werken, maar dat mag niet»? Zo ja, wat vindt u ervan dat de school meester Appie wil aannemen, maar dat niet kan betalen ondanks de structurele middelen (vijftig miljoen euro) die voor onder andere het aannemen van conciërges zijn vrijgemaakt in het Begrotingsakkoord 2014?1 2
Ja, ik ben bekend met het artikel. Ik heb veel waardering voor het enthousiasme van meester Appie om te werken op basisschool De Feart in Jubbega. Door het structurele bedrag van vijftig miljoen euro kunnen er onder andere meer conciërges worden aangesteld. Zoals ik u in mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van 6 oktober 2016 heb gemeld3, zijn in de bestuursakkoorden met de sectororganisaties geen afspraken gemaakt over het aantal conciërges (en klassenassistenten) dat met deze € 50 miljoen aangesteld kan worden. Deze middelen zijn opgenomen in de lumpsum. Het schoolbestuur maakt zelf keuzes in de besteding van de extra middelen.
Op hoeveel scholen in Nederland is het niet mogelijk om conciërges en onderwijsassistenten aan te nemen wegens gebrek aan voldoende financiële middelen, ondanks bovengenoemde structurele middelen uit het Begrotingsakkoord 2014 uitgesplitst naar basisonderwijs en voortgezet onderwijs?
Dat is niet bekend. Schoolbesturen maken zelf keuzes in de besteding van hun financiële middelen, zoals ik ook bij vraag 1 heb geantwoord.
Kunt u aangeven hoeveel conciërges en klassenassistenten er nu werkzaam zijn in het onderwijs in zowel het basisonderwijs, als het voortgezet onderwijs? Hoe verhoudt dit aantal zich tot het aantal conciërges en klassenassistenten vóór het Begrotingsakkoord 2014?
De onderwijsinstellingen leveren hun personeelsgegevens aan bij DUO. DUO maakt daarbij onderscheid tussen de functiecategorieën directie, onderwijsgevend personeel en onderwijsondersteunend personeel (OOP). Conciërges en onderwijsassistenten vallen onder deze laatste categorie, samen met andere ondersteunende functies zoals bijvoorbeeld administratief medewerkers.
In tabel 1 staat het aantal voltijdbanen (fte) OOP voor de schooljaren 2013–2014 tot en met 2016–2017. Het aantal voltijdbanen in het basisonderwijs is in deze periode toegenomen met circa 600 en in het voortgezet onderwijs is het aantal voltijdbanen gelijk gebleven.
2013–2014
2014–2015
2015–2016
2016–2017
fte OOP
10,4
10,5
10,8
11,0
fte OOP
20,1
20,1
20,3
20,1
Hoeveel vacatures staan er op dit moment open voor conciërges en klassenassistenten? Hoe verhoudt dit aantal zich tot het aantal conciërges en klassenassistenten dat dolgraag wil werken, hetgeen niet langer kan vanwege te beperkte middelen op scholen, ondanks de structurele middelen uit het Begrotingsakkoord 2014?
De meest recente cijfers over het aantal vacatures komen uit de Arbeidsmarktbarometer en gaan over het schooljaar 2015–2016.4 Gedurende het gehele schooljaar waren er bijna 600 vacatures voor onderwijsondersteunend personeel in het basisonderwijs en ruim 1.200 vacatures in het voortgezet onderwijs. Het is niet bekend hoeveel vacatures er nu nog open staan en hoeveel mensen als conciërge of onderwijsassistent zouden willen werken.
Hoeveel stagiaires die de opleiding tot onderwijsassistent volgen, lopen op dit moment stage als onderwijsassistent in zowel het basisonderwijs, als het voortgezet onderwijs? Hoe verhoudt dit aantal zich tot het aantal afgestudeerde onderwijsassistenten dat op zoek is naar een baan als onderwijsassistent?
In het studiejaar 2016–2017 volgden ruim 9.000 studenten de opleiding onderwijsassistent, waarvan stage lopen een onderdeel is. Het verschilt per onderwijsinstelling op welk moment in het studieprogramma studenten stage lopen. Het is daarom niet bekend hoeveel studenten er op dit moment stage lopen in het basisonderwijs of voortgezet onderwijs en ook niet hoeveel afgestudeerden een baan als onderwijsassistent zoeken. Op de vraag over de verhouding hiertussen kan dus geen antwoord worden gegeven.
Het op straat belanden van gevoelige gegevens van 1800 kwetsbare leerlingen |
|
Bente Becker (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Gevoelige gegevens 1.800 kwetsbare kinderen op straat»?1
Ja.
Klopt het dat maar liefst 21 gemeenten in het openbare aanbestedingsproces voor het leerlingvervoer de leerlinggegevens niet hebben geanonimiseerd, waardoor het mogelijk werd om via internet de huisadressen, geboortedata, schoollocaties en roostertijden van kwetsbare kinderen in te zien?
Ja, ik ben bekend met deze problematiek.
Deelt u de mening dat ouders erop moeten kunnen rekenen dat de (lokale) overheid prudent met de gegevens van kinderen omgaat en zich daarbij houdt aan de Wet bescherming persoonsgegevens? Hoe verklaart u dat gemeenten daar in dit geval te weinig oog voor hebben gehad?
Daar ben ik het uiteraard mee eens. Gemeenten dienen altijd wanneer er persoonsgegevens in het geding zijn te handelen conform de Wet bescherming persoonsgegevens. Waarom de betreffende gemeenten daar in dit geval te weinig oog voor hebben gehad is mij niet bekend. De gemeenten zijn daarover verantwoording verschuldigd aan de gemeenteraad.
Kunt u aangeven of er andere openbare gemeentelijke aanbestedingen zijn waar een risico bestaat op het openbaar geraken van privacygevoelige informatie van inwoners? Zo ja, welke?
De gemeenten kunnen allerlei taken die betrekking hebben op individuele burgers uitbesteden bij openbare aanbesteding. Bijvoorbeeld wijkteams en maatschappelijke ondersteuning. Dit wordt niet bijgehouden op rijksniveau.
Bent u bereid gemeenten naar aanleiding van deze gebeurtenis nog eens actief te wijzen op de eisen uit de Wet bescherming persoonsgegevens en daarbij gemeenten van elkaar te laten leren?
In het kader van het interdepartementale en interbestuurlijke Programma sociaal domein vormt Uitwisseling Persoonsgegevens en Privacy één van de thema’s waar specifiek aandacht aan zal worden besteed. Daarnaast wordt er op dit moment gewerkt aan een handreiking voor aanbesteding in het sociaal domein, daarin zal ook aandacht zijn voor privacy.
Zal het wetsvoorstel pseudonimiseren van leerlinggegevens ook een rol spelen in het gebruik van leerlinggegevens door gemeenten en kunnen daarmee situaties zoals deze, in elk geval voor wat betreft leerlinggegevens, worden voorkomen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?2
Het wetsvoorstel pseudonimiseren van leerlinggegevens is niet gericht op het gebruik van leerlinggegevens door gemeenten. Dit ligt voor situaties als deze ook niet voor de hand: voor dergelijke aanbestedingen volstaat een eenmalige uitwisseling van gegevens, waarbij het kunnen identificeren van leerlingen niet noodzakelijk is.
Het wetsvoorstel pseudonimiseren heeft tot doel een veiliger, betrouwbaarder en meer efficiënte digitale uitwisseling van leerlinggegevens door onderwijsinstellingen met andere partijen mogelijk te maken. Daarbij richt het voorstel zich in eerste instantie op het pseudonimiseren van leerlinggegevens voor de toegang tot en het gebruik van digitale leermiddelen en het digitaal afnemen van toetsen en examens.
Het wetsvoorstel voorziet wel in de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur andere gevallen aan te wijzen, waarvoor per geval een ander pseudoniem wordt gegenereerd. Dit zal alleen plaatsvinden nadat uit nader onderzoek en een privacy impact assessment nut en noodzaak van het introduceren van een ander pseudoniem evident is. Dat zal slechts in gevallen zijn waarbij een kwalitatief hoogwaardige, unieke en persistente identiteit van leerlingen nodig is om het doel van de gegevensverwerking te bereiken.
Heeft u kennisgnomen van de stelling in de berichtgeving dat Tenderned niet verantwoordelijk is voor de verspreiding van de leerlinggegevens, maar dat de gemeenten zelf die deze gegevens aanleverden? Erkent u dat Tenderned weliswaar niet verantwoordelijk is, maar als publieke organisatie wel degelijk een rol kan spelen om aanbestedende partijen te wijzen op de Wet bescherming persoonsgegevens? Bent u bereid dit bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland onder de aandacht te brengen?
Ja. Het afgelopen jaar werden door aanbestedende diensten ruim 99.000 documenten geüpload op TenderNed (als onderdeel van PIANOo gehuisvest binnen de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland). Bij registratie op TenderNed worden zij erop gewezen dat de inhoud van die documenten hun verantwoordelijkheid blijft. Daarnaast wordt een extra melding in TenderNed toegevoegd, om aanbestedende diensten voorafgaand aan het openbaar maken van documenten nogmaals te wijzen op hun verantwoordelijkheid als het gaat om privacygevoelige informatie. Dit blijft primair een verantwoordelijkheid van de aanbestedende diensten zelf. Ik deel wel uw mening dat PIANOo, als expertisecentrum aanbesteden, een informerende rol kan spelen richting aanbestedende diensten. Deze rol pakt PIANOo ook. PIANOo heeft in reactie op de verspreiding van leerlingengegevens meer informatie geplaatst over hoe als aanbestedende dienst om te gaan met gevoelige informatie in een aanbesteding.3
Erkent u dat door toenemende digitalisering van leerlinggegevens het risico in de toekomst groter wordt dat gevoelige informatie toegankelijk wordt voor derden en dit ook bewustwording bij scholen vraagt? Zo ja, welke acties onderneemt u hiertoe?
Ik ben het hiermee eens. Dagelijks vertrouwen miljoenen ouders hun kinderen toe aan de school en zij moeten erop kunnen rekenen dat leerlingen én hun gegevens veilig zijn. De toenemende digitalisering vraagt om bewustwording en het zorgvuldig omgaan met persoonsgegevens. Waar vroeger de kast met leerlinggegevens op slot werd gedraaid en de sleutel op een veilige plek bewaard, moet hetzelfde gebeuren met digitale gegevens. Dit kan alleen op de scholen zelf gebeuren.
Om het bewustzijn op scholen te vergroten en ervoor te zorgen dat zij zorgvuldig omgaan met leerlinggegevens, heb ik afspraken gemaakt met de PO-Raad, VO-raad en Kennisnet over de uitvoering van verschillende activiteiten. Zo wordt in oktober wederom de jaarlijkse Maand van de Informatiebeveiliging en Privacy georganiseerd. Dan staat dit thema hoog op de agenda in workshops en campagnes.
De sectororganisaties en Kennisnet bieden scholen een toegankelijke aanpak voor het op orde brengen van de informatiebeveiliging en privacy.4 Daarin zijn hulpmiddelen opgenomen, zoals een voorbeeldprotocol datalekken, een model privacyreglement, een voorbeeld sociale mediaprotocol, voorbeeldteksten om ouders te informeren over privacy op school, een online «Quickscan privacy» en een voorbeeldbrief voor toestemming van ouders voor gebruik van foto's en video's beschikbaar voor scholen.
Ook hebben de sectororganisaties met aanbieders van digitale onderwijsmiddelen een privacyconvenant afgesloten.5 Deze afspraken zijn uitgewerkt in een modelbewerkersovereenkomst die scholen kunnen gebruiken om goede afspraken te maken met aanbieders van digitale onderwijsmiddelen op het gebied van privacy. Steeds meer scholen maken hier gebruik van.
Tot slot starten de PO-Raad en VO-raad dit najaar met een onderzoek (monitor) naar de stand van zaken met betrekking tot informatiebeveiliging en privacy op scholen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot uw toezegging om met de sectoren primair en voortgezet onderwijs standaarden te ontwikkelen voor de digitale veiligheid van leerlinggegevens? Zijn deze standaarden er in het najaar, op het moment dat u hebt toegezegd de Kamer over de voortgang te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor het onderwijs is een standaard ontwikkeld, het zogeheten «certificeringsschema informatiebeveiliging en privacy». Leveranciers kunnen deze standaard gebruiken om de beveiliging van leerlinggegevens op een passend niveau te krijgen en dit aantoonbaar te maken aan scholen. De standaard voorziet in een set van maatregelen die verzekeren dat gegevens van leerlingen goed beveiligd zijn.6 Er zijn steeds meer leveranciers die deze standaard gebruiken, mede omdat het een invulling is van de eisen die de Europese Algemene verordening gegevensbescherming stelt. Het gebruik van de standaard wordt verder gestimuleerd in samenhang met de invoering van het wetsvoorstel pseudonimiseren. Ik ben hier nader op ingegaan in de beantwoording van de schriftelijke inbreng van uw Kamer, die ik u begin deze week heb doen toekomen.
Het bericht dat bij een aspirant-omroep meerdere medewerkers boven de Balkenende-norm verdienen |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met bericht «De geleidelijke implosie van omroep PowNed»?1 Bent u tevens bekend met de berichten «Geen nieuwe uitzonderingen topinkomens publieke omroep»2 en het perscommuniqué «Veelgestelde vragen topsalarissen publieke omroep» van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) uit 2016?3
Ja.
Vallen de werknemers van PowNed die meer verdienen dan de Wet Normering Topinkomens (WNT)norm onder de normering topinkomens publieke omroep? Vallen de aan PowNed verbonden medewerkers die boven de WNT-norm verdienen onder de vijf bestaande uitzonderingen, zoals gemeld in het bericht «Geen nieuwe uitzonderingen topinkomens publieke omroep» in het Financieele Dagblad van 7 juni 2017?
In het artikel in de Volkskrant wordt ingegaan op het salaris van verschillende functionarissen werkzaam bij PowNed. Verwezen wordt naar de voorzitter/directeur van de omroep en de penningmeester/zakelijk directeur. Deze zijn aan te merken als topfunctionaris in de zin van de WNT en dienen op naam vermeld te worden in het jaarverslag ongeacht de hoogte van de bezoldiging. Uit het jaarverslag blijkt dat de voorzitter/directeur over het jaar 2016 een bezoldiging ontving van € 212.756. Het WNT-normbedrag voor 2016 bedroeg € 179.000. Als motivering voor de overschrijding wordt een beroep gedaan op het overgangsrecht van de WNT. Het overgangsrecht houdt in dat bestaande bezoldigingsafspraken boven het bij wet vastgestelde bezoldigingsmaximum, gedurende een termijn van vier jaar na inwerkingtreding van de wet worden gerespecteerd. Daarna moet de bezoldiging in drie jaar worden teruggebracht tot het voor de topfunctionaris geldende bezoldigingsmaximum. Met betrekking tot de penningmeester/zakelijk directeur is er geen sprake van overschrijding van de WNT-norm.
Daarnaast wordt verwezen naar een programmamaker/presentator. Deze is niet aan te merken als topfunctionaris en de bezoldiging wordt derhalve niet op grond van de WNT genormeerd. Voor niet-topfunctionarissen met een dienstbetrekking schrijft de wet wel voor dat bezoldigingsgegevens worden gepubliceerd in het financieel verslaggevingsdocument als deze het wettelijk bezoldigingsmaximum overschrijden. Tevens moeten deze overschrijdingen van het bezoldigingsmaximum worden gemotiveerd. Het publiceren van bedoelde gegevens geschiedt voor niet-topfunctionarissen anders bij topfunctionarissen alleen op functie en niet op naam.
Voor presentatoren bij de publieke omroep geldt het Beloningskader Presentatoren in de Publieke Omroep (BPPO) dat is gebaseerd op de Mediawet 2008. Deze regeling dateert uit 2009, dus van voor de inwerkingtreding van de WNT (1 januari 2013). In het BPPO wordt een ander normbedrag gehanteerd en wordt ook een andere berekeningswijze toegepast. De BPPO-norm ligt ongeveer op het niveau van de WNT-norm zoals die in 2013 en 2014 werd gehanteerd (rond de € 230.000). Volgens het BPPO kunnen er maximaal acht uitzonderingen worden gemaakt op het maximum normbedrag van het BPPO. Over het jaar 2016 zouden er op grond van het BPPO nog 5 uitzonderingen zijn. De presentator waar in het artikel naar wordt verwezen valt niet onder deze uitzonderingen, maar komt vanwege de andere berekeningswijze wel uit boven het normbedrag van de WNT en is derhalve op grond van de WNT opgenomen in het jaarverslag.
Klopt het dat de publieke omroep alleen voor presentatoren met een «speciaal talent» die een «essentiële bijdrage leveren aan een hoogwaardige kwalitatieve publieke omroep» gebruik maakt van de uitzonderingsmogelijkheid op de WNT, zoals NPO in haar persuitingen stelt? Is het onder die definitie mogelijk dat iemand die geen programma's presenteert maar slechts als voice-over in filmpjes figureert, voldoet aan de eisen van deze uitzondering?
Er kan een uitzondering worden gemaakt op grond van het BPPO. De WNT kent alleen een openbaarmakingsplicht indien een functionaris, in dit geval een presentator, een bezoldiging ontvangt boven de WNT-norm. In het vigerende BPPO is het toestaan van uitzonderingen, die door de raad van bestuur van de NPO dienen te worden beoordeeld, alleen mogelijk als aan verschillende criteria (zie ook antwoord4 wordt voldaan. Bovendien is het aantal uitzonderingen gemaximeerd op 8. Iemand die geen programma’s presenteert voldoet niet aan de gehanteerde criteria.
Geldt voor een aspirant-omroep, die dagelijks zes minuten televisie maakt en in de zomer überhaupt geen uitzendingen maakt, dat de presentatoren ervan een essentiële bijdrage kunnen leveren aan een hoogwaardige kwalitatieve publieke omroep? Zo ja, hoe verklaart u dat?
Indien een omroep meent dat een presentator daaraan voldoet en in aanmerking komt voor een uitzondering op de BPPO-norm wordt getoetst aan de criteria zoals vermeld in het antwoord op vraag 6. In het antwoord op vraag 2 is aangegeven dat er in dit geval geen sprake is van een uitzondering op grond van het BPPO.
Kunnen naast presentatoren en topfunctionarissen van de NPO ook bestuurders van andere publieke omroepen in aanmerking komen voor een uitzondering op de vigerende WNT-normering?
Voor topfunctionarissen, waaronder bestuurders van publieke omroepen, geldt de normering van de WNT en kan in bepaalde gevallen een beroep worden gedaan op het overgangsrecht. Op grond van de WNT zijn door dit kabinet geen uitzonderingen toegestaan.
Welke criteria worden er gebruikt om te beoordelen of iemand een «speciaal talent» is die een «essentiële bijdrage levert aan een hoogwaardige kwalitatieve publieke omroep»? Kunt u in dit specifieke geval aangeven welke argumentatie gebruikt is om het afwijken van de WNT te rechtvaardigen?
Op grond van het BPPO worden de volgende criteria gehanteerd:
Indien een omroep voornemens is een presentator te gaan belonen boven de huidige BPPO-norm, dan dient dat voornemen voorgelegd te worden aan de raad van bestuur van de NPO. Deze toetst aan de hiervoor genoemde criteria en of er niet meer dan 8 uitzonderingen van toepassing zijn. De NPO is van plan geen uitzonderingen meer toe te staan. Het nieuwe BPPO zal dan ook geen uitzonderingsregeling meer bevatten.
De WNT-normering is niet van toepassing op presentatoren. Er is dus geen sprake van afwijken van de WNT.
Heeft u inmiddels een oordeel over het nieuwe beloningskader van de NPO, zoals aangekondigd in het algemeen overleg over media van 28 juni 2017?4 Zo ja, voldoet het beloningskader aan de wens van een grote meerderheid in de Tweede Kamer om snel alle beloningen bij de publieke omroep te laten voldoen aan de WNT?
De aanpassing van het BPPO gaat qua normering aansluiten bij de WNT, maar kan deze niet vervangen en één op één overnemen. Op grond van artikel 2.3, vierde lid, van de Mediawet 2008 dien ik goedkeuring te verlenen aan een aanpassing van het beloningskader. In het algemeen overleg van 28 juni 2017 heb ik toegezegd dat de Tweede Kamer rond de behandeling van de begroting een beoordeling ontvangt van het nieuwe beloningskader met een kritische toets op de inhuur van externen. Daarbij zal ik ook meenemen op welke termijn de beloningen bij de publieke omroep voldoen aan de WNT. Overigens kent de WNT voor topfunctionarissen een overgangsrecht van maximaal 7 jaar.
Voldoet het maken van 42 unieke televisieminuten per week, volgens u, aan de verplichting voor publieke mediadiensten om conform artikel 2.34, eerste lid, van de Mediawet gedurende de erkenningsperiode media-aanbod te verzorgen, waaronder in elk geval radio en televisieprogramma's (meervoud)?
Artikel 2.34, eerste lid, van de Mediawet 2008 is zo geformuleerd dat het ziet op alle omroeporganisaties (vandaar het meervoud), maar bevat geen minimumvoorschrift per omroep.
Iedere omroep dient bij te dragen aan de realisatie van jaarlijkse afspraken over de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen van het media-aanbod, de publieksbetrokkenheid en het publieksbereik op de aanbodkanalen en over de wederzijdse inspanningen daarvoor (artikel 2.55 Mediawet 2008). Er kan, via intekening («geld op schema»), worden afgesproken dat een omroep, binnen het totale media-aanbod, zich daarbij meer richt op het (laten) vervaardigen van online-aanbod en minder radio of televisie-aanbod produceert. Daarbij dient voor de verschillende soorten media-aanbod steeds een inhoudelijke beschrijving te worden gegeven en een overzicht van de benodigde middelen. Daarover dient ieder jaar een financiële en inhoudelijke verantwoording te worden afgelegd. Daarbij beoordeelt de NPO de doelmatige aanwending van de middelen binnen de gemaakte afspraken. Het Commissariaat voor de Media toetst aan de rechtmatige besteding van de beschikbaar gestelde middelen.
Het bericht dat de zorg- en leerboerderij Lyts Tolsum in Tzum geen onderwijs meer mag geven vanaf schooljaar 2018/2019 |
|
Peter Kwint |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat vanaf schooljaar 2018/2019 het niet meer mogelijk is voor leerlingen, die vastlopen in het regulier en speciaal onderwijs, om zorg te krijgen en onderwijs te volgen op Lyts Tolsum in Tzum?1
Ik vind het wenselijk dat er voor alle jongeren een passend onderwijs- en zorgaanbod is van goede kwaliteit. Het is aan de scholen, samenwerkingsverbanden passend onderwijs en de gemeenten om gezamenlijk voldoende aanbod en maatwerk in de regio beschikbaar te stellen voor passend onderwijs en jeugdhulp, ook voor leerlingen die (dreigen) uit (te) vallen.
Voor het onderwijsaanbod geldt daarbij dat een erkende school de leerlingen moet inschrijven en verantwoordelijk is voor het onderwijsaanbod. De school kan hierbij indien nodig maatwerk bieden, zoals een passend onderwijszorgarrangement in samenwerking tussen onderwijs en zorg, onderwijs (deels) op een andere locatie of het volgen van minder onderwijsuren.
In het onderhavige geval hebben samenwerkingsverbanden, school en de gemeenten onderling afspraken gemaakt over hoe dit maatwerk in deze regio wordt vormgegeven.
Vindt u het eerlijk dat een van de zeven leerlingen komend schooljaar al geen onderwijs meer mag volgen op Lyts Tolsum en daardoor niet de mogelijkheid krijgt om zijn diploma hier te behalen, terwijl hij door een sociale fobie niet op een gewone school kan functioneren? Is dit, volgens u, hoe passend onderwijs zou moeten werken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan mij om in de Kamer in te gaan op individuele casuïstiek en privacygevoelige gegevens van leerlingen. Wel ben ik van mening, zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 1, dat samenwerkingsverband, school en gemeente zorg moeten dragen voor een passend aanbod voor deze leerling binnen het regulier of het speciaal onderwijs.
Gemeenten en samenwerkingsverband geven aan dat er voor deze leerling een alternatief geboden kan worden. Ik ga er van uit dat het samenwerkingsverband en de gemeente in overleg met de leerling en zijn ouders tot een passende invulling komen. In de onderhavige situatie zal de inspectie de ontwikkelingen bij de school en zorgboerderij volgen. Waar nodig kan de inspectie de regio aanspreken.
Bent u bereid actie te ondernemen zodat deze leerling aankomend schooljaar onderwijs kan blijven volgen op Lyts Tolsum samen met zijn klasgenoten en zijn diploma kan behalen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 2.
Erkent u dat voor sommige leerlingen onderwijs en zorg zo met elkaar verweven zijn dat er geen knip tussen onderwijs en zorg mogelijk is? Zo ja, bent u na dit zoveelste voorbeeld bereid om actie te ondernemen zodat deze leerlingen onderwijs kunnen volgen en zorg kunnen krijgen op de locatie die voor hen het beste is, bijvoorbeeld door voor deze leerlingen een afzonderlijke en landelijke vorm van financiering in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Ik herken dat het bij leerlingen die zowel onderwijs(ondersteuning) als (medische) zorg of jeugdhulp nodig hebben, soms ingewikkeld is om een passend onderwijs- en zorgaanbod te realiseren. Ook kan ik mij voorstellen dat sommige kinderen erbij gebaat kunnen zijn om dit onderwijs (deels en/of tijdelijk) op een andere locatie dan op school te volgen. Onderwijs op andere locatie biedt hiervoor ruimte. Verder heb ik voorgesteld om in een experiment te onderzoeken hoe deeltijd onderwijs inhoudelijk ingericht kan worden en wat de bedoelde en onbedoelde effecten zijn.
Naast bovenstaande maatregelen loopt in samenwerking met VWS, Lecso en het Nederlands Jeugdinstituut een verkenning naar de knelpunten en oplossingen in de organisatie en bekostiging van zorg en onderwijs voor leerlingen met een grote behoefte aan onderwijsondersteuning en (medische) zorg of jeugdhulp. Doel is om op basis van de resultaten de inzet van jeugdhulp en (medische) zorg op school te vereenvoudigen. Vóór 2018 wordt de Kamer hierover geïnformeerd.
De gebrekkige beschikbaarheid van uitzendingen van NPO in het buitenland en op de BES-eilanden |
|
Antje Diertens (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «NPO kijken in buitenland moet beter»?1
Ja.
Klopt het dat niet alle programma’s die zijn uitgezonden door de NPO kunnen worden teruggekeken in het buitenland?
Ja.
Op basis van welke criteria wordt bepaald of een programma wel of niet kan worden teruggekeken in het buitenland?
Welke programma’s wel of niet te zien zijn in het buitenland, hangt af van de doelmatigheid en de beschikbaarheid van uitzendrechten voor buitenlandse verspreiding. Sommige uitzendrechten zijn voor wereldwijde verspreiding simpelweg te duur, zoals die van grote buitenlandse series. Het verkrijgen van deze uitzendrechten zou ten koste gaan van de «binnenlandse» programmering en is derhalve niet doelmatig. Andere uitzendrechten, zoals van grote sportevenementen (Olympische Spelen en WK Voetbal), kunnen überhaupt niet worden aangekocht voor Nederlandstaligen in het buitenland. Deze uitzendrechten worden vaak per geografische zone verkocht en niet per staatkundige eenheid. Deze geografische zones vallen veelal samen met de diverse continenten. Dit heeft tot gevolg dat de uitzendrechten voor Nederland worden aangeboden als onderdeel van het Europese verkoopproces en de uitzendrechten voor Caribisch Nederland voor de NPO of NOS simpelweg niet beschikbaar zijn. Naast de uitzendrechten, mag in een enkel geval een productie die is gebaseerd op een aangekocht format ook niet in het buitenland worden getoond. Overigens is het overgrote deel van alle uitzendingen van de publieke omroep beschikbaar in het buitenland.
Daarbij zijn de aanbodkanalen van de NPO, waaronder NPO Start (voorheen Uitzending Gemist), in de eerste plaats gericht op Nederland. BVN is het aangewezen aanbodkanaal voor Nederlandstaligen buiten de landsgrenzen en is buiten Nederland te bekijken via een satellietontvanger, de website https://www.bvn.tv, of in de BVN-app.2
Zijn alle uitzendingen van de taakomroepen NOS en NTR wel gewoon beschikbaar in het buitenland? Zo nee, waarom niet?2
Het overgrote deel van de uitzendingen van de taakomroepen NOS en NTR is beschikbaar in het buitenland, zoals de eigen producties van journaals en sportjournaals. Indien de NOS echter, zoals bij vraag 3 beschreven is, de uitzendrechten voor bijvoorbeeld een sporttoernooi alleen voor Nederland verwerft, kunnen de programma’s ook alleen binnen de landsgrenzen beschikbaar gemaakt worden.
Zijn alle uitzendingen die zijn geproduceerd met belastinggeld wel gewoon beschikbaar in het buitenland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoorden onder 3 en 4.
Klopt het dat de livestreams van NPO.nl niet bekeken kunnen worden in het buitenland? Wat is de reden dat programma’s die wél teruggekeken kunnen worden niet gewoon live bekeken kunnen worden in het buitenland?
Omdat er niet voor alle uitgezonden programma’s uitzendrechten voor het buitenland ter beschikking komen, worden de livestreams van NPO.nl in het buitenland geblokkeerd. De NPO acht het niet wenselijk dat er op een van de aanbodkanalen een afwisseling is van programma’s die wel en van programma’s die niet doorgegeven kunnen worden vanwege de uitzendrechten voor het buitenland. De livestreams van NPO Politiek en NPO Nieuws zijn in het buitenland wel te bekijken.
Daarnaast is de doorgifte van de livestreams van NPO.nl ook lastig vanwege zogenaamde time-shifting. Time-shifting betekent dat de Nederlandse zenders op de eilanden met een vertraging van het tijdverschil tussen Nederland en de eilanden beschikbaar zijn. Het Nederlandse achtuur-journaal dat om 20.00 uur in Nederland wordt uitgezonden is dan op de eilanden om 20.00 uur lokale tijd te zien. Synchrone uitzending op de eilanden zou er toe leiden dat programmering die volgens de Nederlandse wetgeving en het Nederlandse Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM) pas na bepaalde tijdstippen uitgezonden mogen worden, eerder te zien is. Tevens kan time-shifting mogelijk leiden tot nieuwe openbaarmaking van een programma waarvoor extra rechtenvergoedingen nodig zijn.
Wanneer verwacht u dat alle programma’s die zijn uitgezonden op de NPO gewoon gratis terug kunnen worden gekeken, zowel in Nederland als in het buitenland? Kunt u een overzicht geven waaruit blijkt welke concrete acties nog mogelijk zijn om dit probleem aan te pakken?
Zie antwoorden onder 3 en 4.
Klopt het dat bewoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba programma’s die zijn uitgezonden door de NPO ook niet kunnen terugkijken op websites van de NPO, ondanks het feit dat de inwoners van die openbare lichamen gewoon deel uit maken van Nederland en haar belastinggebied? Zo ja, hoe beoordeelt u die situatie?
Het blokkeren van toegang tot websites van de NPO op basis van de geografische locatie van de gebruiker wordt, voor zover uitzendrechten dat toestaan en het technisch mogelijk is, niet meer toegepast voor de BES-eilanden.
Deelt u de mening dat de bewoners van de BES-eilanden in ieder geval online dezelfde toegang zouden moeten hebben tot websites die met belastinggeld geproduceerd zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor zover dat juridisch (bijvoorbeeld qua auteursrechten) en technisch (bijvoorbeeld geografische afscherming van bepaalde IP-adressen) mogelijk is.
In reactie op de motie Hachchi c.s. heeft u in 2014 aangegeven zich ervoor in te spannen dat de bewoners van de BES-eilanden voor alle Nederlandse websites dezelfde toegang krijgen als bewoners van het Europese deel van Nederland. Kunt u concreet aangeven wat u de afgelopen jaren heeft gedaan om dit te bewerkstelligen en in hoeverre dit gelukt is? Kunt u concreet aangeven in hoeverre u erin bent geslaagd auteursrechten voor Caribisch en Europees Nederland gelijk te trekken?3
Op 12 oktober 2016 heb ik naar aanleiding van Kamervragen van het voormalig Tweede Kamerlid Van Laar (PvdA) een actualisatie gegeven van de voornemens om de eilanden van Caribisch Nederland beter toegankelijk te maken voor Nederlandse televisie en internet.5 In vervolg op de motie van het voormalig Kamerlid Hachchi (D66) is op verzoek van de Minister van BZK door de NPO de geografische afscherming zo ingesteld dat de eilanden van Caribisch Nederland toegang hebben tot de mediadiensten van de NPO.6 Ook zijn er voor de lineaire kanalen distributie-afspraken gemaakt met de meeste pakketaanbieders op de eilanden.7