De introductie van de thuis pret echo’s |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van het bericht dat er een mogelijkheid komt om thuis pret echo’s te maken van je ongeboren kindje door het apparaat «Babywatcher» te huren?1
Het is nog maar de vraag of deze mogelijkheid er inderdaad zal komen. Het betreffende bedrijf is in de opstartfase en is bezig om via crowd funding aan startkapitaal te komen.
Zou het niet wenselijk zijn als mensen die graag een pret echo maken van hun ongeboren kind(eren) dit altijd onder begeleiding doen van iemand die een medische opleiding heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga niet over pret echo’s. Pret echo’s zijn geen noodzakelijke zorg en maken derhalve geen onderdeel uit van de behandelrichtlijnen van de beroepsgroepen en ook niet van het basispakket. Het uitvoeren van een echografie is in de wet Big niet als voorbehouden handeling aangemerkt. Dat laat onverlet dat voor het uitvoeren van een betrouwbaar echoscopisch onderzoek een uitgebreide kennis van de embryologie en anatomie noodzakelijk is.
Erkent u dat er bij ouders onzekerheid of (ernstige) ongerustheid kan optreden als zij iets waarnemen bij een echo, of juist iets niet kunnen waarnemen, wat onverwacht is? Vindt u dit wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een zwangerschap is een bijzondere gebeurtenis in het leven. Vrijwel alle aanstaande ouders zijn tijdens de zwangerschap op momenten onzeker en/of ongerust. Aanstaande ouders moeten dan ook goed worden voorgelicht en begeleid tijdens de zwangerschap zodat zij goed voorbereid zijn op de komst van hun baby.
Is de Babywatcher een aanvulling op de zorg voor moeder en ongeboren kind(eren) volgens de opgestelde richtlijnen, of kan de Babywatcher mogelijk tot negatieve beïnvloeding van de zorg voor moeder en ongeboren kind(eren) leiden? Bent u bereid hier goed naar te (laten) kijken?
De Babywatcher is niet bedoeld voor professioneel gebruik en zal derhalve geen onderdeel uitmaken van de richtlijnen van beroepsgroepen. Ik ga er vanuit dat verloskundigen en gynaecologen goede zorg blijven verlenen aan zwangeren en daarbij geen onderscheid maken in zorg aan zwangeren die wel of geen gebruik zullen maken van de Babywatcher.
Hoe verhoudt het thuis kunnen maken van echo’s (maximaal drie keer per dag voor tien minuten) zich tot de terughoudendheid die betracht wordt door verloskundigen en gynaecologen omdat niet bekend is wat de gevolgen van echo’s zijn op de lange(re) termijn?
Uit een beperkte literatuurscan komt het beeld naar voren dat er onvoldoende bekend is over de schade van ultrasoon geluid en dat er daarom terughoudend omgegaan moet worden met het blootstellen van de foetus aan deze geluidsgolven. Dit is in lijn met de terughoudendheid die betracht wordt door verloskundigen en gynaecologen. Het is moeilijk aantoonbaar wat de gevolgen zijn op lange termijn.
Waarop is de beperking van het echo-aantal per dag en de lengte van de echoduur gebaseerd? Is deze beperking wetenschappelijk onderbouwd, en zo ja, door wie?
Ik weet niet waarop de beperking van het echo aantal en de lengte van de echoduur van de Babywatcher is gebaseerd. De website van de Babywatcher maakt dat onvoldoende duidelijk. Voor mij is van belang het kwaliteitsmodel dat momenteel gezamenlijk wordt ontwikkeld door de beroepsverenigingen van echoscopisten (BEN), gynaecologen (NVOG) en verloskundigen (KNOV). Het gaat hierbij om kwaliteitscriteria op het gebied van opleiding en scholing van zorgverleners, de apparatuur waarmee gewerkt wordt en volumenormen per jaar per categorie per zorgverlener.
Is het waar dat de aanbieder van de Babywatcher claimt dat er «nooit enig gevaar» voor het kindje zal zijn? Op welke wijze is dat gegarandeerd?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Is het apparaat dat als Babywatcher verhuurd kan worden om thuis pret echo’s van ongeboren kinderen te maken een medisch apparaat of niet? Wie bepaalt dat precies?
De minimale eisen waaraan het product moet voldoen zijn vastgelegd in de General Product Safety Directive (of artikel 18 van de Warenwet). Hierbij ontbreken nadere specifieke markttoelatingsregels anders dan dat het product veilig moet zijn. Er zijn geen instanties betrokken bij de toelating tot de consumentenmarkt.
Indien het product valt onder de definitie van medisch hulpmiddel, dan moet het product voldoen aan de eisen die zijn vastgesteld onder de Wet en het Besluit op de medische hulpmiddelen, gebaseerd op de gelijknamige Europese Richtlijn. Het doel waarmee de fabrikant het product op de markt brengt, is leidend bij de bepaling of het apparaat een medisch hulpmiddel is.
Welke instanties zijn betrokken bij de introductie van de Babywatcher, en hoe is de toelating van dit apparaat tot de consumentenmarkt geregeld? Zijn er beperkingen op te leggen aan de introductie? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 8.
Is bekend of de introductie van de apparaten waarmee thuis naar het hartje van het ongeboren kind geluisterd kan worden tot meer of minder vragen bij verloskundigen heeft geleid?
Daar is nog niets over bekend aangezien de Babywatcher nog niet op de markt is.
Het bericht ‘Duitsers willen ons luxe dementiehuis’ |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Duitsers willen ons luxe dementiehuis»? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Martha Flora biedt zorg voor dementerenden, waarbij zij op basis van een eigen visie op dementiezorg zo goed mogelijk willen inspelen op de vaak complexe zorgbehoeften van deze groep. Daarbij geldt het uitgangspunt van scheiden van wonen en zorg.
Zorg die aansluit bij de zorgbehoefte van cliënten en waarbij het leven zoals de cliënt dat wil leiden het uitgangspunt is, past ook in mijn visie op de verpleeghuiszorg. Dit betekent echter niet dat het zorgconcept van Martha Flora de enige manier is om deze visie te realiseren. In de praktijk is een grote variatie aan zorgconcepten te zien. In de Wlz is een gelijk recht op zorg vastgelegd voor iedereen die op de Wlz is aangewezen. Daarbij biedt de wet veel mogelijkheden om eigen keuzes op het gebied van wonen te combineren met eigen keuzes op het gebied van zorg.
Past deze vorm van ouderenzorg/verpleeghuiszorg in uw visie op de verpleeghuiszorg? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, op welke punten verschilt uw visie met de visie achter het Martha Flora concept?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat zorg met voldoende aandacht voor de bewoners en voldoende en goed opgeleid personeel voor iedereen bereikbaar moet zijn, ongeacht de grootte van zijn of haar portemonnee?
Ja.
Wat is uw reactie op de hoogte van de eigen bijdrage van € 3.750 die bewoners van de verpleeghuizen van Martha Flora elke maand nog bij moeten betalen?
Deze extra bijdrage zal voor veel mensen inderdaad niet op te brengen zijn. Ongeacht de vraag hoeveel mensen extra willen of kunnen betalen voor extra’s is en blijft voor mij het uitgangspunt dat kwalitatief goede dementiezorg voor een ieder toegankelijk moet zijn, ongeacht de grootte van de portemonnee.
Deelt u de mening dat het bedrag van € 3.750 per maand voor een groot deel van de Nederlandse bevolking niet is op te brengen, en er hierdoor een tweedeling in de maatschappij inzake toegang tot goede dementiezorg ontstaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel publiek geld krijgt deze zorginstelling naast de private bijdrage van bewoners?
Navraag bij Martha Flora leert dat vrijwel alleen cliënten met een PGB kiezen voor het concept van Martha Flora. Van de 60 beschikbare plaatsen, worden er 57 bewoond door pgb-houders en drie door cliënten met een Volledig Pakket Thuis. Dit komt neer op een bedrag van ongeveer € 2,8 miljoen op jaarbasis.
Wat is uw reactie op de stelling dat de opkomst van dure private zorg vaak een teken is van ondermaatse publieke zorg? Herkent u een dergelijke ontwikkeling? Zo ja, kunt u toelichten of u dit een gewenste situatie vindt? Indien u dit geen gewenste situatie vindt, wat gaat u dan doen om hier veranderingen in te bewerkstelligen?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 4 en 5.
Het bericht ‘dat de drie BAR-gemeenten af willen van verzekeraar CZ’ |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de drie BAR-gemeenten (Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk) af willen van zorgverzekeraar CZ?1
Naar aanleiding van brieven aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van de BAR-gemeenten en Brielle, is er door VWS medewerkers gesproken met zorgverzekeraar CZ en de regiosecretaris van de BAR-gemeenten. Beiden onderschrijven het belang van een goede samenwerking. CZ heeft daarom reeds acties uitgezet om het contact met gemeenten te verbeteren. De BAR-gemeenten en de zorgverzekeraar hebben begin juni op bestuurlijk niveau met elkaar gesproken en daarbij enkele belangrijke vervolgafspraken gemaakt. Het bericht dat de BAR-gemeenten van zorgverzekeraar CZ af willen, herken ik op basis van recente gesprekken niet.
Om te komen tot een kwalitatief goed, toekomstbestendig en integraal aanbod van zorg en ondersteuning, is samenwerking tussen gemeenten en verzekeraars cruciaal. Deze samenwerking is echter niet vanzelfsprekend en gaat niet over één nacht ijs. Gemeenten en zorgverzekeraars hebben een andere historie, andere belangen, kennen een andere taal en een andere werkwijze.
Om tot een goed regionaal afstemmingsmodel te komen, heb ik in het kader van het Ondersteuningsprogramma regionale samenwerking HLZ in samenwerking met VNG en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) een vergoeding voor een gezamenlijk door gemeenten en zorgverzekeraar aan te stellen regiosecretaris beschikbaar gesteld voor de periode maart 2014 tot en met juni 2015 om een duurzame samenwerking tussen de verzekeraar en de regio tot stand te brengen. Dit vereist van beide partners een bereidheid te investeren in een duurzame relatie. In de ene regio loopt dit proces beter dan de andere, maar ik verwacht van zowel gemeenten als zorgverzekeraars dat zij met elkaar in gesprek blijven.
In het kader van het Ondersteuningsprogramma is er een eindrapport opgesteld, dat de actuele (juni 2015) stand van zaken van de regionale samenwerking omschrijft op het gebied van hervorming langdurige zorg (HLZ). Nadere informatie hierover, ontvangt u bij de derde voortgangsrapportage HLZ.
Ik volg door middel van een periodiek overleg tussen VWS, ZN en VNG de voortgang van de samenwerking tussen gemeenten en verzekeraars.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraar CZ weigert om met de gemeenten het gesprek aan te gaan over de wijzigingen in de langdurige zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of u, naast de klachten die volgens het nieuwsbericht zowel uit de BAR-gemeenten als uit Voorne Putten en Goeree Overflakkee over zorgverzekeraar CZ tot u komen, deze berichten uit meer gemeenten heeft ontvangen? Zo ja, welke gemeenten zijn dit, wanneer heeft u die klachten ontvangen, wat waren precies hun klachten en hoe heeft u hierop gereageerd?
Zie antwoord vraag 1.
Komt deze houding van zorgverzekeraar CZ de kwaliteit van de langdurige zorg in de BAR-gemeenten, Voorne Putten en Goeree Overflakkee (en eventuele andere gemeenten) ten goede? Zo ja, kunt u uw standpunt onderbouwen?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er over andere zorgverzekeraars ook dergelijke berichten bij u binnengekomen of bekend? Zo ja, welke zorgverzekeraars en gemeenten betreft het? Zo nee, wat maakt deze voorbeelden uniek?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat een zorgverzekeraar zonder in overleg te gaan met de gemeenten bepaalt wat er gebeurt in de uitvoering van de langdurige zorg? Gaat de verzekeraar hiermee niet te veel op de stoel van de gemeenten zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het verzoek van de eerdergenoemde gemeenten om een andere preferente zorgverzekeraar en uitvoerder langdurige zorg? Gaat u dit verzoek van de gemeenten honoreren? Zo ja, welke specifieke acties gaat u hierop richting de gemeenten en de verzekeraar inzetten en wanneer? Zo nee, wat zijn uw overwegingen om dit verzoek van de gemeenten niet te honoreren?
In 2015 is de prestatie wijkgericht werken (S1) in de bekostiging wijkverpleging geïntroduceerd. Doel hiervan was onder andere om een impuls te geven aan de samenwerking tussen zorgverzekeraars en gemeenten en daarmee de samenhang tussen zorg en ondersteuning in de wijk. Voor de verdeling van de regio’s over de representerende verzekeraars voor de inkoop van prestatie wijkgericht werken (S1) is aangesloten bij de verdeling van de zorgkantoor regio’s. Hiervoor is gekozen om de situatie zo veel mogelijk aan te laten sluiten bij de situatie 2014. De zorgkantoorregio’s zijn vastgesteld in een op basis van de Wlz vastgestelde algemene maatregel van bestuur. Per regio wijst de Minister van VWS een Wlz-uitvoerder aan als zorgkantoor. In het algemeen is de zorgverzekeraar met het grootste marktaandeel (preferente zorgverzekeraar) in een regio ook degene die aangewezen wordt als zorgkantoor, in casu is dat CZ. Het zijn (aspirant-) verzekerden die de keuze maken voor een bepaalde zorgverzekeraar en zo het marktaandeel bepalen. Gemeenten hebben in die zin geen mogelijkheid om te kiezen voor een bepaalde zorgverzekeraar, zij zullen daarmee moeten samenwerken.
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 1 t/m 6 heb aangegeven, hebben de BAR-gemeenten en de zorgverzekeraar begin juni op bestuurlijk niveau met elkaar gesproken en daarbij enkele belangrijke vervolgafspraken gemaakt. Ik zie echter ook dat de afspraken over zorg en ondersteuning in de wijk tussen gemeenten en zorgverzekeraars nog niet van zelfsprekend zijn. Daarom heb ik in de voorhangbrief bekostiging wijkverpleging2 die ik op 19 mei jl. naar uw Kamer heb gestuurd, aangekondigd dat de prestatie wijkgericht werken in 2016 blijft bestaan, zodat gemeenten en zorgverzekeraars ook in 2016 worden gestimuleerd om afspraken te maken.
Gaat u maatregelen treffen die ervoor zorgen dat een zorgverzekeraar niet meer zijn eigen koers blijft varen zonder in overleg te gaan met gemeenten? Zo ja, welke maatregelen zijn dat en per wanneer treden die in werking? Zo nee, waarom gaat u geen maatregelen treffen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Wat kunnen gemeenten precies doen als ze van een zorgverzekeraar af willen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) die geen onderzoek doet bij een niet-natuurlijk overlijden in zorginstellingen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u ook de uitzending gezien over nabestaanden die het onbegrijpelijk vinden dat de IGZ geen onderzoek doet na een niet-natuurlijk overlijden in een zorginstelling? Wat is uw reactie hierop?1
Zoals de Staatssecretaris en ik in onze brief van 8 juli jongstleden2 schreven, begrijpen wij de door u verwoorde gevoelens en vragen van de naasten heel goed. Daarom vinden de Staatssecretaris en ik het ook zo belangrijk dat calamiteiten goed worden onderzocht en dat de betrokken cliënt en zijn of haar familie of verwanten bij het onderzoek worden betrokken. De IGZ heeft aangegeven dat zij vanuit de recente toezichtpraktijk en het debat dat is gevoerd aanleiding ziet om in de sectoren ouderenzorg en verstandelijke gehandicaptenzorg de werkwijze op onderdelen aan te passen. Om tegemoet te komen aan het leereffect van de instelling zelf en het borgen van de onafhankelijkheid van het onderzoek, wordt in deze sectoren:
Nadere informatie hierover is opgenomen in de bovengenoemde brief.
Kunt u zich de teleurstelling voorstellen van nabestaanden wanneer na een niet-natuurlijk overlijden van een geliefde of familielid de IGZ geen onderzoek doet maar de zorginstelling zelf? Wat zou u daarop tegen de IGZ zeggen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat het aan nabestaanden niet is uit te leggen dat de instelling, die verantwoordelijk is voor de goede zorg van een geliefde of familielid, eerst onderzoek mag doen naar een niet-natuurlijk overlijden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u inmiddels uitgezocht hoe vaak er geen verklaring van een natuurlijke dood wordt afgegeven bij een overlijden van iemand in een zorginstelling, en hoe de IGZ daarop handelde? Hoe vaak werd het Openbaar Ministerie (OM) ingeschakeld? Hoe vaak gebeurde er niets?2
Het is van belang dat de arts, die het overlijden vaststelt en die twijfelt aan het natuurlijke karakter daarvan, de gemeentelijk lijkschouwer inschakelt (zoals voorgeschreven in de Wet op de lijkbezorging). Als de gemeentelijk lijkschouwer van oordeel is dat er mogelijk sprake is van een niet-natuurlijke dood, dan moet hij dat op basis van de Wet op de lijkbezorging melden bij het Openbaar Ministerie (OM). Op grond van een dergelijke melding van de gemeentelijk lijkschouwer zal het OM bezien of sprake is van het vermoeden van een strafbaar feit. Bij bevestigende beantwoording van die vraag kan het OM een strafrechtelijk onderzoek starten. Het OM informeert de IGZ over meldingen van de gemeentelijk lijkschouwer waarin deze twijfelt aan een natuurlijke doodsoorzaak en waar mogelijk sprake is van suboptimale zorg4.
Daarnaast moet een zorgaanbieder op basis van de Kwaliteitswet zorginstellingen bij de IGZ melding doen van calamiteiten5. De IGZ ontving in 2014 in totaal 4.290 calamiteitenmeldingen. Bij 1.440 meldingen was er sprake van overlijden. Daarbij is niet geregistreerd hoe vaak er sprake was van een niet-natuurlijke dood. Als de IGZ op basis van zo’n wettelijk verplichte calamiteitenmelding (of een melding van een patiënt of diens naaste) vermoedt dat er sprake is van een mogelijk strafbaar feit, meldt de IGZ dat door tussenkomst van het Bureau Opsporing en Boetes van de IGZ aan het OM6.
De IGZ en het OM registreren niet hoe vaak zij bovengenoemde informatie onderling uitwisselen. Jaarlijks krijgt het OM via verschillende wegen (veelal via een melding van de lijkschouwer, soms via een melding van de IGZ of een aangifte), naar schatting enkele tientallen meldingen van mogelijke fouten in de zorg die tot het (niet-natuurlijk) overlijden van de patiënt of schade voor de patiënt hebben geleid. In veel gevallen waarin een zorgverlener medisch gezien mogelijk niet optimaal heeft gehandeld, kan hem geen strafrechtelijk relevant verwijt worden gemaakt, zodat strafrechtelijk onderzoek of vervolging in dat geval niet aan de orde is.
Klopt het dat van de jaarlijks 2.000 calamiteitenmeldingen er slechts enkele tientallen door het OM onderzocht worden, en slechts in enkele gevallen tot een vervolging leidt? Zo nee, wat zijn de getallen dan wel? Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze ziet de IGZ erop toe dat de instelling het onderzoek naar de niet-natuurlijke overlijdens goed heeft uitgevoerd? Betreft die controle een «afvinklijstje», of wordt er ook in alle gevallen daadwerkelijk met betrokken partijen gesproken?
Zoals bij het antwoord op vraag 4–5 is aangegeven, maakt de gemeentelijk lijkschouwer, wanneer deze van oordeel is dat er mogelijk sprake is van een niet-natuurlijke dood, op basis van de Wet op de lijkbezorging een melding bij het Openbaar Ministerie (OM). Op grond van een dergelijke melding van de gemeentelijk lijkschouwer zal het OM bezien of sprake is van het vermoeden van een strafbaar feit. Bij bevestigende beantwoording van die vraag kan het OM een strafrechtelijk onderzoek starten.
Als er sprake is van een calamiteit waarbij de zorgaanbieder in opdracht van de IGZ eigen onderzoek verricht, dan beoordeelt de IGZ het rapport van de zorgaanbieder conform de Leidraad Meldingen IGZ 2013. De IGZ kijkt daarbij of er sprake is geweest van een zorgvuldig onderzoek, of de oorzaak van de calamiteit goed is vastgesteld, of de patiënt en/of diens naasten goed zijn betrokken en of er adequate verbetermaatregelen zijn benoemd. Als de IGZ daaraan twijfelt of het onderzoek onder de maat vindt, kan de IGZ de zorgaanbieder opleggen aanvullend onderzoek te doen of vragen van de IGZ te beantwoorden. De IGZ kan ook besluiten alsnog zelf onderzoek te doen. Als de IGZ zelf onderzoek doet, hoort zij conform de Leidraad Meldingen 2013 ook de patiënt of diens naasten. De IGZ ziet vervolgens toe op de uitvoering van de verbetermaatregelen.
Hoe vaak besluit de IGZ op basis van een door een zorginstelling verricht onderzoek alsnog tot onderzoek over te gaan? Hoe vaak gaat de IGZ direct over tot onderzoek na een niet-natuurlijk overlijden?
De IGZ registreert dit niet, dus ik kan deze vraag niet beantwoorden.
Erkent u dat het juist in de eerste periode na een niet-natuurlijke dood van wezenlijk belang is onderzoek te doen en gesprekken te voeren met direct betrokkenen, en dat het vele maanden later lastig is nog feiten boven tafel te krijgen?
De IGZ richt zich in beginsel niet op waarheidsvinding van mogelijke strafbare feiten. De IGZ zal, wanneer zij het calamiteitenonderzoek beoordeelt, kritisch toetsen of de beschreven calamiteit voortkomt uit niet verantwoorde geleverde zorg. De IGZ maakt hierbij zo mogelijk gebruik van de informatie die bij het OM beschikbaar is.
Ik erken dat het van wezenlijk belang is om zo snel mogelijk na de melding van een niet- natuurlijke dood onderzoek te doen. Zoals bij het antwoord op vraag 4 en 5 is vermeld, zal het OM zo spoedig mogelijk na melding van de gemeentelijk lijkschouwer bezien of sprake is van een vermoeden van strafbaar feit en kan een strafrechtelijk onderzoek worden gestart.
Indien het OM besluit tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek, worden afspraken gemaakt met de IGZ over de afstemming tussen het onderzoek van het OM en dat van de IGZ. Het OM kan het Bureau Opsporing en Boetes van de IGZ verzoeken (een deel van) het onderzoek onder zijn leiding uit te voeren – al dan niet in samenwerking met bijvoorbeeld de politie. In dat geval leveren opsporingsambtenaren van de IGZ wel een bijdrage aan waarheidsvinding. De IGZ en het OM streven ernaar dit proces zo snel mogelijk te laten verlopen. Zij hebben onlangs nieuwe afspraken voor samenwerking vastgelegd die hieraan moeten bijdragen.
Hoe succesvol zijn de onderzoeken van de IGZ die zij pas maanden na het onnatuurlijk overlijden doet? Is het risico dat er een foutief geconstrueerd verhaal is ontstaan over de toedracht niet te groot, is bewijsmateriaal nog wel voorhanden en zijn alle betrokkenen nog te ondervragen? Kan een uitgebreid antwoord op deze vraag worden gegeven?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe vaak leidt een onderzoek van de IGZ, dat gestart is naar aanleiding van onderzoek door de zorginstelling, tot een andere conclusie? Hoe vaak leidt zo’n onderzoek tot een onderzoek van het OM, en hoe vaak tot een vervolging?
Dit wordt niet geregistreerd, dus ik kan deze vraag niet beantwoorden.
Bent u bereid er voor te zorgen dat de IGZ – daar waar nodig in samenwerking en afstemming met het OM – in alle gevallen van een niet-natuurlijke dood binnen korte termijn (bijvoorbeeld 48 uur), direct zelf vast te laten stellen of ze onderzoek moet doen of dat de situatie het toelaat dat het onderzoek wordt overgedragen aan de aan de zorginstelling?
Zie de antwoorden op de vragen 8 en 9. Voor de werkwijze van de IGZ bij calamiteitenmeldingen en de aanpassingen daarbinnen verwijs ik u naar de eerder genoemde brief van 8 juli jongstleden.
Wat zou de bovenstaand voorgestelde nieuwe werkwijze bij situaties van een niet-natuurlijke dood voor gevolgen hebben voor de capaciteit van de IGZ? Met hoeveel fte moet deze dan worden uitgebreid, en wat zijn hiervan de kosten?
Zie het antwoord op vraag 11. De IGZ zal de aanpassing in de werkwijze (zoals die is beschreven in de eerdergenoemde brief van 8 juli jongstleden), uitvoeren binnen de huidige capaciteit.
Klopt het dat in het gevangeniswezen absoluut niet meer mag dat de instelling onderzoek doet na een overlijden van een gedetineerde? Kunt u eens uitleggen wat daarvan de redenen zijn, en welke paralellen u ziet bij de zorg?
Wanneer een gedetineerde overlijdt, wordt het onderzoek altijd volgens een vaste systematiek uitgevoerd door een onafhankelijke multidisciplinaire onderzoekscommissie, die onder voorzitterschap staat van een externe voorzitter. Dit onderzoek is er, net als voor de zorgsector geldt, met name op gericht om lering te trekken uit het gebeurde voor de toekomst. Zoals ik in mijn brief van 8 juli jongstleden aangaf, zijn er voor de gehandicaptenzorg en ouderenzorg redenen om een analoge werkwijze te hanteren en zal de IGZ haar werkwijze binnen deze sectoren aanpassen.
Wat is uw reactie op de situatie van Marjan die in een zorginstelling overleed nadat zij in bad was gedaan? Klopt het dat haar nabestaanden gevraagd zijn een verklaring te ondertekenen dat zij niet verdronken is, maar overleden is aan een longontsteking?
De IGZ heeft destijds naar aanleiding van deze melding en naar aanleiding van het door de instelling verrichte calamiteitenonderzoek naar deze melding, zelf onderzoek gedaan en gedurende dit onderzoek meermaals met de familie gesproken. Het onderzoek is in 2013 afgesloten, nadat de IGZ de instelling heeft laten weten dat zij hun reeds opgestelde integrale verbeterplan dienden aan te vullen met een aantal maatregelen dat voortvloeit uit het inspectie onderzoek.
De IGZ heeft van de nabestaanden en de instelling begrepen dat de instelling de nabestaanden heeft gevraagd of zij akkoord gaan met een door de instelling voorgestelde woordvoeringslijn. en zo ja, of zij deze woordvoeringslijn wilden ondertekenen. De nabestaanden hebben de instelling en de IGZ laten weten de woordvoeringslijn niet te ondertekenen.
Wat is uw reactie op het overlijden van Armando na een judoworp en een wurggreep door zijn begeleider? Erkent u dat de IGZ in deze situatie direct onderzoek had moeten doen conform de motie Leijten? Hoe staat het met dit onderzoek?3
Over deze casus heeft de Staatssecretaris eerder Kamervragen beantwoord van het lid Leijten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 330) en het lid Kuzu (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1906). Omdat het onderzoek van de IGZ nog loopt, kan ik daar op dit moment geen nadere uitspraken over doen.
Erkent u het vanwege onderlinge concurrentie steeds groter wordende belang van een goed imago van zorginstellingen? Erkent u dat een verwijtbare niet-natuurlijk overlijden mogelijk afbreuk doet aan dit imago? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als er een calamiteit plaatsvindt (al dan niet met verwijtbaar handelen en/of en niet-natuurlijke dood), dan moeten zorgaanbieders dit melden bij de IGZ. Als een zorgaanbieder dat om imago-redenen niet doet, dan is dat niet conform de regels. Als de IGZ constateert dat een zorgaanbieder calamiteiten niet gemeld heeft, dan kan zij handhavend optreden.
Durft u uit te sluiten dat een zorginstelling uit angst voor imagoschade, en mogelijk haar voortbestaan, geneigd is een niet-natuurlijk overlijden zodanig te beoordelen dat de instelling niets te verwijten is? Zo ja, waar is dit blinde vertrouwen op gebaseerd?
Ik kan dit niet uitsluiten. Daarom vinden de Staatssecretaris en ik het ook heel belangrijk dat de IGZ de onderzoeksrapporten van zorgaanbieders over calamiteiten beoordeelt. Daarmee is altijd sprake van een onafhankelijke toetsing van de kwaliteit en de onafhankelijkheid van het onderzoek voordat de calamiteitenmelding wordt afgerond.
Moet niet geconcludeerd worden dat een zorginstelling door het systeem van onderlinge concurrentie eerder geprikkeld wordt een verwijtbaar niet-natuurlijk overlijden niet dan wel naar buiten te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het systeem is er op gericht dat zorgaanbieder op basis van gedegen onderzoek maatregelen treffen om achterliggende risico’s weg te nemen en de kans op herhaling zo klein mogelijk te maken. Zie verder mijn antwoord op vraag 16 en 17.
De toegenomen problemen met zorgverzekeraars die weigeren bereide of merkmedicijnen te vergoeden |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Ontvangt u ook, de laatste maanden nog meer dan gebruikelijk, signalen over problemen met zorgverzekeraars die weigeren bereide of merkmedicijnen te vergoeden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar aanleiding van de berichtgeving over doorgeleverde bereidingen heb ik brieven ontvangen van artsen en van patiënten, die geneesmiddelen niet meer vergoed krijgen.
Wat is bijvoorbeeld uw reactie op de berichtgeving dat mensen die door de apotheek bereide medicijnen nodig hebben, deze vaak pas na een machtiging van de zorgverzekeraar vergoed krijgen?1
Zorgverzekeraars zijn bevoegd tot het voeren van hun eigen beleid ten aanzien van de procedurele en administratieve eisen die zij stellen ten behoeve van de vergoeding van de zorg. Zoals bijvoorbeeld het eisen van een machtiging vooraf. Hierin zijn zij vrij, zolang dit plaatsvindt binnen de kaders van de wet. Wel vind ik het belangrijk dat het ook goed uitvoerbaar is voor de verschillende partijen en de patiënt tijdig de zorg ontvangt waar hij recht op heeft.
Wat is uw reactie op het feit dat zorgverzekeraars om onduidelijke redenen sommige bereide medicijnen wel vergoeden en sommige niet? Bent u bereid hen hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik tijdens het VAO Geneesmiddelenbeleid op 29 april 2015 heb uitgesproken is de zorgverzekeraar in eerste instantie aan zet om te beoordelen welke zorg – waaronder bereide medicijnen maar ook andere behandelingen en zorginterventies – tot het basispakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw) behoren7. Dit doen zorgverzekeraars in het kader van een rechtmatige uitvoering van de Zvw. Uitgangspunt van de Zvw is dat de inhoud en omvang van het basispakket voor iedere verzekerde gelijk zijn. Om die reden beoordeelden de zorgverzekeraars tot eind vorig jaar veelal gezamenlijk welke zorginterventies tot het verzekerde pakket van de Zvw behoren. Vanwege mogelijke risico’s op het gebied van de mededinging zijn zorgverzekeraars daarmee gestopt. Onlangs heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aangegeven dat het collectief beoordelen van het Zvw-pakket door zorgverzekeraars mededingingsrisico’s met zich mee kan brengen. In mijn brief van 29 juni 2015 (Kamerstukken 2014–2015 29 477, nr. 331 ) heb ik aangegeven dat ik die mening niet ben toegedaan; het gaat immers om de uitvoering van een door de politiek vastgesteld basispakket dat de zorgverzekeraars rechtmatig moeten uitvoeren. Ik ben met Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Zorginstituut Nederland en de ACM in overleg over een mogelijke oplossing hiervoor. Die oplossing moet er toe leiden dat er geen verschillen tussen zorgverzekeraars ontstaan wat betreft de inhoud van het verzekerde pakket. Daarnaast is uitgangspunt dat de bestaande taakverdeling tussen zorgverzekeraars en het Zorginstituut Nederland in stand blijft. Ik zal de leden van de Kamer zo spoedig mogelijk informeren waarbij ik streef naar een oplossing voor het einde van de zomer.
Wat is uw reactie op het feit dat het afhankelijk is bij welke zorgverzekeraar iemand is verzekerd, of bepaalde bereide medicijnen wel of niet vergoed worden? Ondermijnt dit niet de gelijke aanspraak op medicijnen binnen het basispakket? Wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het inderdaad zo dat de Mededingingswet het voor zorgverzekeraars onmogelijk maakt hier eenduidige afspraken over te maken? Zadelt u met uw beleid zorgverzekeraars dan eigenlijk niet op met een onmogelijke opdracht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de situatie van de heer D. die zijn door de apotheker bereide zalf niet langer vergoed krijgt omdat de apotheker vreest dat de zorgverzekeraar nu of in de toekomst met terugwerkende kracht, alsnog de rekening niet betaalt?2
Ik heb geen inzicht in of het vaker voorkomt dat vanwege onduidelijkheid apotheekhoudenden niet over durven te gaan tot de ter hand stelling van bereide geneesmiddelen. Ik heb echter ook geen reden om aan te nemen dat het vaak voorkomt. Indien bij een apotheekhoudende onduidelijkheid bestaat over of de desbetreffende patiënt het geneesmiddel vergoed krijgt van de zorgverzekeraar, dan kan de apotheekhoudende of de patiënt contact opnemen met de zorgverzekeraar van de patiënt.
Heeft u inzicht of het vaker voorkomt dat vanwege onduidelijkheid apothekers niet tot levering van bereide medicijnen over durven te gaan? Zo nee, bent u bereid dit na te gaan en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u zich nog het debat herinneren dat u over dit onderwerp met de Kamer heeft gevoerd? Acht u de bovenstaand omschreven aanpak van zorgverzekeraars recht doen aan de in dat debat gedane toezeggingen en aangenomen moties? Kunt u uw antwoord toelichten?3 4
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om conform de motie Van Gerven, het Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) een coördinerende rol te geven aangezien het zorgverzekeraars wettelijk onmogelijk gemaakt is hier onderling overeenstemming over te bereiken? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zich nog het debat herinneren dat u met de Kamer voerde over het vergoeden van merkgeneesmiddelen en de daarbij gedane toezeggingen en aangenomen moties?6 7
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zich nog de motie herinneren van het lid Van Gerven welke oproept dat de vermelding «medische noodzaak» op een recept voldoende moet zijn om de voorgeschreven medicijnen verstrekt te krijgen?8
Ja, de motie van het lid Van Gerven kan ik mij herinneren.
Bent u bekend met het feit dat sinds enige tijd zorgverzekeraars toch van artsen eisen dat er extra formulieren ingevuld worden om de medische noodzaak voor het voorschrijven van een bepaald geneesmiddel aan te tonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, daar ben ik niet mee bekend. Het vermelden van medische noodzaak op het recept is voldoende. Het is echter niet zo dat, indien een arts medische noodzaak vermeld voor bijvoorbeeld een zelfzorggeneesmiddel, dit automatisch tot het verzekerde pakket behoort.
Wat is uw reactie op de aanvullende eis van bepaalde zorgverzekeraars dat ondanks eerdere negatieve ervaringen, vaak ieder jaar opnieuw geëxperimenteerd moet worden met preferente medicijnen?
Omdat het preferentiebeleid slechts is toegestaan voor geneesmiddelen met dezelfde werkzame stof, ligt het niet voor de hand dat het preferentiebeleid leidt tot grote risico’s voor de patiënt. De patiënt krijgt immers altijd een geneesmiddel met de werkzame stof die is voorgeschreven. Daarnaast geldt dat als de behandelend arts van oordeel is dat behandeling met een preferent geneesmiddel medisch gezien niet verantwoord is, het door hem voorgeschreven niet preferente geneesmiddel met dezelfde werkzame stof wordt vergoed. Door de aangepaste duur van de preferente periode (tot 2 jaar) hoeven patiënten in beginsel tegenwoordig minder van geneesmiddel te wisselen. Eventuele aanvullende eisen van bepaalde zorgverzekeraars die het medische noodzaak voorschrift van de arts negeren zijn mij niet bekend en ook niet toegestaan.
Wat is uw reactie op het feit dat patiënten ondanks dat zij en hun huisarts uit ervaring weten er niet tegen te kunnen, alsnog gedwongen worden voor een periode van weken medicijnen te proberen voordat zij in aanmerking komen voor vergoeding van het gewenste geneesmiddel?
Zie antwoord vraag 13.
Acht u het wenselijk dat patiënten als proefkonijn worden behandeld doordat ze van zorgverzekeraars eerst moeten experimenteren met preferente medicijnen ondanks dat men uit ervaring weet er nog zieker van te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik acht het niet wenselijk dat patiënten als proefkonijn worden behandeld, zeker niet wanneer patiënten hiervan nog zieker worden. Het is aan de arts, indien de patiënt er zieker van wordt, om te oordelen of er sprake is van medische noodzaak en de patiënt, indien nodig, een ander passend geneesmiddel voor te schrijven.
Deelt u de mening dat dit in strijd is met de gedane toezeggingen en de motie waarbij een meerderheid van de Kamer heeft uitgesproken dat het aan het professionele oordeel van de arts is, om medische noodzaak te beoordelen?
De keuze welk geneesmiddel een patiënt nodig heeft is voorbehouden aan de behandelende arts. Voorschrijvers dienen zich hierbij in beginsel te houden aan de behandelrichtlijnen van de eigen beroepsgroep. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de voorschrijver zelf. Het is dus aan de arts om medische noodzaak te beoordelen. Dit heb ik ook aangegeven tijdens het debat (18 juni 2013) naar aanleiding van een Algemeen Overleg op 6 juni 2013 over het geneesmiddelenbeleid. De motie van de heer Van Gerven (Kamerstukken 2012–2013 29 477 nr. 250 ) zie ik als ondersteuning van beleid.
Bent u van mening dat deze handelwijze recht doet aan de autonomie van de zorg professional? Bent u voorts van mening dat hiermee recht gedaan wordt aan de door een meerderheid van de Kamer gesteunde motie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik ook tijdens het debat van 18 juni 2013 heb verwoord ben ik het met de leden van de Tweede Kamer eens dat de vermelding «medische noodzaak» op het recept door de behandelend arts voldoende moet zijn om de voorgeschreven geneesmiddelen aan de patiënt te verstrekken. Zie tevens het antwoord op vraag 12.
Wat is uw reactie op de controverse die is ontstaan rondom het al dan niet veilig zijn van patiënten overzetten van merkbiological Remicade naar een goedkoper biosimilar?9
Een patiënt switchen moet een rationele keuze zijn, maar daar staat tegenover dat het niet-switchen ook een rationele keuze moet zijn. De volgende argumenten worden onder andere betrokken in de verschillende standpunten van partijen.
Ik onderschrijf dat het omzetten zorgvuldig dient te gebeuren, het CBG is hier ook duidelijk over. Ik begrijp dat behandelaren terughoudend zijn om patiënten van medicatie te veranderen, als ze goed ingesteld zijn. Maar, gezien de prijsverschillen die er zijn tussen originele producten en hun biosimilars, en de afspraken die we maken over doelmatig voorschrijven, is het goed om elkaars standpunten over rationeel en doelmatig gebruik van biosimilars uit te wisselen.
Begin juli 2015 heb ik met verschillende partijen (Lareb, Federatie Medisch Specialisten, College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, Nederlandse vereniging van Ziekenhuis apothekers, de KNMP, patiëntenvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van wetenschappelijke verenigingen) overleg gehad over de waarborgen zoals CBG die noemt in haar standpunt.
Wat is uw reactie op het advies in de richtlijn van de Nederlandse reumatologenvereniging (NVR) om patiënten niet om te zetten? Waarom heeft het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) besloten dat dit wel verantwoord is? Waar zit het verschil van inzicht?
Zie antwoord vraag 18.
Wat zijn de mogelijke risico’s van het overstappen naar een goedkoper medicijn? Waarop is de stelling gebaseerd dat aanvullende onderzoek naar de mogelijke risico’s niet noodzakelijk is?
Ik neem aan dat u het heeft over switchen tussen biologicals en biosimilars. Het CBG heeft hier recent een standpunt over ingenomen. Ik verwijs u naar dit standpunt. Het standpunt kunt u vinden op http://www.cbg-meb.nl/actueel/nieuws/2015/03/31/standpunt-cbg-over-voorschrijven-van-biosimilars.
Het CBG onderschrijft tevens het belang dat de toepassing van bijvoorbeeld de nieuwe generatie biosimilar therapeutische antilichamen, wordt ingebed in register-studies, intensive monitoring (Lareb) en praktijkonderzoek zoals bepleit door de Federatie Medisch Specialisten en de Nederlandse vereniging van ziekenhuisapothekers (NVZA). Hierdoor kunnen mogelijke risico’s worden gesignaleerd en, indien nodig, worden geredresseerd.
Ik weet niet op welke stelling u in uw vraag doelt.
Kunnen reumatologen, in lijn met de motie Van Gerven, door het vermelden van medische noodzaak voorkomen dat patiënten gedwongen worden een overstap te maken naar een goedkopere biosimilar? Zo nee, hoe rijmt u dit met de wens van de Kamer?10
De keuze welk geneesmiddel een patiënt nodig heeft is voorbehouden aan de behandelende arts. Voorschrijvers dienen zich hierbij in beginsel tehouden aan actuele behandelrichtlijnen en zij dienen rationeel en doelmatig voor te schrijven. Het switchen van geneesmiddelen, ook als het substitutie naar andere biologische middelen betreft om een niet uitsluitend medische reden, is toegestaan mits met waarborgen omkleed en het afgestemd met de patiënt is.
Het bericht ‘Tonnen wachtgeld voor oud-zorgtopman’ |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Tonnen wachtgeld voor oud zorg-topman»?1
Het kabinet vindt normering van inkomens en ontslagvergoedingen van zorgbestuurders maatschappelijk wenselijk. Om die reden is de Wet Normering Topinkomens (WNT) tot stand gekomen. Deze wet geldt zowel bij vrijwillig als bij onvrijwillig ontslag.
Vindt u het logisch dat iemand die zelf ontslag neemt alsnog recht heeft/aanspraak kan maken op wachtgeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Komt het vaak voor dat zorgbestuurders met terugwerkende kracht alsnog aanspraak maken op wachtgeld? Zo ja, hoe vaak?
Het kabinet stuurt jaarlijks een rapportage over de inkomens van de bestuurders in de publieke en semipublieke sector, inclusief zorgbestuurders, naar de Kamer. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan ontslagvergoedingen, waaronder wachtgeld. Uitsplitsing daarvan naar de jaren waarop dit betrekking heeft, is op basis van de jaarrekeningen niet mogelijk.
Vindt u het bedrag van € 370.419 ook buiten alle proporties? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 1 en 2. De WNT schrijft voor wat de maximale bezoldiging en ontslagvergoeding mag zijn. Deze casus zal hieraan worden getoetst door het CIBG als toezichthouder van de WNT voor de zorg.
Wat is uw reactie op het artikel «Salaris van tien verpleegsters»?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 1 en 2.
Vindt u het ook ronduit schokkend en stuitend dat uit de jaarverslagen van 2014 blijkt dat hoge vertrekpremies bij ouderen- en thuiszorgorganisaties vaker voorkomen?
Het bericht is te summier om die conclusie te kunnen bevestigen of te kunnen ontkennen. Zoals hierboven aangegeven, ontvangt de Kamer jaarlijks in december een rapportage van het kabinet over de bezoldigingen en ontslagvergoedingen van onder meer de zorgbestuurders in het voorgaande jaar.
Wat vindt u ervan dat er hoge bedragen aan vertrekbonussen voor bestuurders worden meegegeven, terwijl tegelijkertijd vele mensen in de zorgorganisaties hun baan verliezen, omdat volgens de organisaties moet worden bezuinigd? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ik begrijp de emoties over de salarissen van topbestuurders in de zorg. Het kabinet vindt, zoals eerder aangegeven, normering van inkomens en ontslagvergoedingen van zorgbestuurders maatschappelijk wenselijk. Juist om die reden zijn normen voor maximale bezoldiging vastgelegd in de WNT.
Wat is uw reactie op het bericht dat bestuurder Maarten de B. van zorginstelling De Hanzeheerd een oprotpremie ontving van € 300.000? Vindt u dit in verhouding staan tot de jaaromzet van de gehele organisatie (te weten € 11 miljoen)? Vindt u dit juiste besteding van zorggeld?
Het CIBG zal onderzoeken of conform de WNT is gehandeld.
Bent u ervan op de hoogte dat in het artikel «Tonnen wachtgeld voor oud zorg-topman» staat dat de heer C. destijds zei geen wachtgeld nodig te hebben, omdat hij genoeg zou verdienen met nieuwe klussen, maar dat niet het geval bleek zijn? Hoe, en op basis waarvan, is vastgesteld dat hij niet genoeg verdiende met nieuwe klussen? Wat is het bedrag dat hij heeft verdiend dat als te weinig is bestempeld?4
Zie antwoord vraag 8.
Hoe, door wie en op basis waarvan, wordt precies vastgesteld dat de heer C. voldoende moeite heeft gedaan om nieuw werk/nieuwe klussen aan te gaan? Kunt u inzichtelijk maken welke inspanningen de heer C. heeft gepleegd om aan nieuw werk te komen? Indien u deze informatie niet beschikbaar heeft, bent u dan bereid deze informatie te verzamelen, en zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u een overzicht maken van alle bestuurders die de afgelopen drie jaar een (vertrek)bonus hebben gekregen? Zo ja, kunt u deze informatie zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom bent u hier niet toe bereid?
Zoals hierboven aangegeven, stuurt het kabinet jaarlijks een rapportage over de bezoldigingen en ontslagvergoedingen in het voorgaande jaar van onder meer de zorgbestuurders naar de Kamer. Uw Kamer heeft de rapportages van 2012 en 2013 ontvangen5. De rapportage van 2014 volgt in december 2015.
Kunt u een overzicht geven welke toezichthouders verantwoordelijk zijn voor het uitkeren van (vertrek)bonussen?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid een oproep te doen aan de bestuurders om hun vertrekbonussen terug te storten in het kader van «iedereen moet de broekriem aanhalen»? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt zowel normering van inkomens als ontslagvergoedingen van bestuurders maatschappelijk wenselijk. Om die reden is de WNT tot stand gekomen. Met de inwerkingtreding daarvan op 1 januari 2013 zijn de beloningen van topfunctionarissen in de publieke en de semipublieke sectoren gemaximeerd Per 1 januari 2015, is dit nog verder aangescherpt naar € 178.000 als gevolg van het invoeren van de WNT-2. Met de WNT wordt, naast een maximum-bezoldiging en een maximale ontslagvergoeding van € 75.000 of maximaal een jaarsalaris, een verbod op bonussen, winstdelingen en andere vormen van variabele beloning geregeld.
Vindt u dat de uit jaarrekeningen bekend geworden bonuscultuur in de zorg blijk geeft van moraliteit van zorgbestuurders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Is dit volgens u een uiting van de door u gewenste zelfregulering, en de door de sector zelf bepaalde bestuurdersnormen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe rijmt u dit gedrag met de oproep van de Minister-President dat onder andere bestuurders in de (semi-)publieke sector de «grote-dikke-ik-mentaliteit» los moeten laten, of blijft het hier slechts bij woorden? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht ‘Audiciens naar rechter om eisen zorgverzekeraar’ |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Audiciens naar rechter om eisen zorgverzekeraar»?1
Ik heb daar kennis van genomen.
De belangenverenigingen voor hoor-patiënten zien een duidelijke verschuiving van selectie op kwaliteit naar selectie op prijs; wat vindt u van deze ontwikkeling? Is deze ontwikkeling volgens u in het belang van de persoon met hoorproblemen of meer in het belang van de zorgverzekeraars? Graag een toelichting.
Ik kan aan de hand van een persbericht niet beoordelen of er sprake is van een verschuiving. Zolang de zorgverzekeraar voldoet aan zijn zorgplicht voor verantwoorde en adequate zorg, verwacht ik dat een selectie op prijs zich vertaalt in een lagere zorgpremie waar de persoon met een hoorprobleem – die immers ook premiebetaler is – eveneens van profiteert. Dat geldt des te meer voor mensen die zijn aangewezen op een hoortoestel omdat er een eigen bijdrage van 25% van de kostprijs wordt berekend van de prijs die de zorgverzekeraar met aanbieders heeft afgesproken. Voor de verbeteringen in de uitvoering van het protocol verwijs ik u naar mijn brief over het evaluatierapport hoorzorg.
Vreest u evenals de audiciens dat door de scherpe eisen van de zorgverzekeraar de kwaliteit van de gehoorzorg, en dan vooral de hoorzorg voor mensen met complexere hoorproblemen, in gevaar komt? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit risico te voorkomen? Zo nee, waarom ziet u dit gevaar niet?
Ik heb deze vrees op voorhand niet. Wanneer zorgverzekeraars scherpere eisen stellen hoeft dat niet te betekenen dat de er minder kwaliteit wordt gevraagd.
Voor het bepalen van een goede oplossing bestaat er een Keuzeprotocol hoorzorg dat op initiatief van en in samenwerking met het zorgveld tot stand is gekomen. Dit protocol is leidend voor de afspraken die zorgverzekeraars met audiciens hebben gemaakt. Met behulp van het protocol bepaalt de audicien samen met de patiënt welke oplossing het meest adequaat is. In complexe situaties bestaat de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen bij de zorgverzekeraar om van dit protocol af te wijken. De evaluatie heeft uitgewezen dat uitvoering van dit protocol voor verbetering vatbaar is. Ik roep de partijen dan ook op dit te verbeteren. Ik verwijs u tevens naar mijn brief over het evaluatierapport hoorzorg.
Vindt u dat het aan de zorgverzekeraar is om te bepalen wat een goede oplossing is voor gehoorproblemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat mensen met hoorproblemen die tevreden zijn over de kwaliteit, type en merk van hun hoortoestel die ze op dit moment gebruiken, het risico lopen dat ze bij de nieuwe contractering niet meer in aanmerking kunnen komen voor dezelfde hoorapparaten omdat er meer op prijs dan op kwaliteit wordt ingekocht? Zijn deze mensen dan eigenlijk verplicht hun hoorapparaat naar voorkeur zelf te betalen indien deze niet meer wordt vergoed? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Zo nee, hoe zit het volgens u dan wel?
Dat hangt er vanaf of men voor een restitutie- of naturapolis gekozen heeft. Bij een restitutiepolis heeft een verzekerde meer keuze voor een zorgaanbieder. Bij een naturapolis bestaat een kans dat de zorgverzekeraar andere zorgaanbieders contracteert. Dat doet de zorgverzekeraar door goed te kijken naar de kwaliteit en de prijs van die aanbieder. Het kan dus betekenen dat de zorgverzekeraar soms voor een andere zorgverlener of voor merk genees- of hulpmiddel kiest. Zolang voldaan wordt aan de zorgplicht voor adequate en verantwoorde zorg, hoeft dit geen probleem te zijn. Indien een verzekerde met een naturapolis voor een niet gecontracteerde aanbieder kiest, kan dat betekenen dat (een deel van) de kosten door zijn zorgverzekeraar niet vergoed worden.
Deelt u de mening dat er voor gezorgd moet worden dat mensen met hoorproblemen kunnen blijven beschikken over de hulpmiddelen waar de voorkeur van de audicien en/of patiënt naar uitgaat?
Voor mijn antwoord verwijs ik u naar mijn reactie op vraag 4.
Vanuit de hoor-sector is bij u het (dringende) verzoek gedaan om de vergoeding van hulpmiddelen bij kinderen op 100% te zetten; wat is uw reactie op dit verzoek en gaat u aan dit verzoek voldoen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom wijkt u daarmee af van het principe dat kinderen in principe geen zorgpremie, eigen risico of eigen bijdrage betalen?
Het evaluatieonderzoek biedt onvoldoende handvatten om een goed besluit te nemen over de eigen bijdrage van kinderen tot 18 jaar. Ik zal nader onderzoek uitzetten en uiteindelijk in het voorjaar 2016 hierover een besluit nemen
Klopt het dat het idee is opgevat om hoorzorg voor ouderen uit het verzekerde pakket te halen omdat dit «voorspelbare» zorg zou zijn? Zo nee, kunt u dit verontrustende bericht definitief de wereld uit helpen? Zo ja, wie heeft dit bedacht en hoe ziet men dit in de praktijk uitgewerkt? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw streven tot maximale maatschappelijke participatie van iedereen op alle leeftijden? Zo ja, is dit de zoveelste bezuinigingsmaatregel waar mensen met gezondheidsproblemen de dupe van zijn? Graag een toelichting.
Dit idee is door een van de politieke partijen als beleidsopties aangedragen en door het Centraal Planbureau geanonimiseerd uitgewerkt in het rapport Zorgkeuzes in Kaart. Dit rapport is eind maart jl. zonder standpuntbepaling van het kabinet aan de Kamer gezonden. Op basis van de resultaten uit het evaluatieonderzoek heeft ZiNl mij geadviseerd om het huidige beleid niet te wijzigen. Ik volg dit advies.
De drastische wijziging van het zorginkoopbeleid in de Wet langdurige zorg |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat zorgkantoren de inkoop van de Wet langdurige zorg drastisch aanscherpen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Zorgkantoren gaan op een andere manier inkopen. Een belangrijk doel van de Wlz is dat zorgkantoren op kwaliteit en inhoud van zorg gaan inkopen. Dit is ook onderdeel van het plan van aanpak kwaliteit verpleeghuizen «Waardigheid en trots». Hierin is de doelstelling opgenomen dat zorgkantoren een omslag maken bij hun inkoopbeleid. Hierin hebben zorgkantoren samen met Zorgverzekeraars Nederland (hierna: ZN) een eerste stap gemaakt bij het opstellen van het zorginkoopkader 2016. Het gaat hierbij niet zozeer om het aanscherpen van de inkoop, maar om een andere manier van inkopen en verantwoordelijkheidsverdeling. «Spreadsheetinkoop» maakt plaats voor de dialoog en aanbieders zullen daarbij meer dan voorheen zelf aan zet zijn: zij moeten zelf aangeven waar ze naartoe willen als organisatie en op welke wijze zij willen werken aan het verbeteren van de kwaliteit van zorg. In de dialoog staat het maken van afspraken op maat tussen de zorgaanbieder en het zorgkantoor centraal, gedefinieerd in de toegevoegde waarde voor de cliënt: «wat merkt de klant hiervan?». Ik vind dit een positieve ontwikkeling.
Vindt u het wenselijk dat zorgkantoren hun inkoop in zijn geheel afstemmen op kwaliteit? Hoe stellen zij de kwaliteit vast en doen ze dat eenduidig? Kunt u uw antwoord toelichten?
De zorgkantoren richten zich niet alleen op kwaliteit maar ook op de vernieuwing van het zorginkoopproces en op de cliëntgerichtheid. De zorgkantoren hebben gekozen voor het opstellen van een uniform inkoopkader per sector: voor Wlz Verpleging & Verzorging, voor Wlz Gehandicaptenzorg en voor Wlz Geestelijke gezondheidszorg. Binnen elk van die sectoren geldt een programma van eisen. Voor de V&V zijn dat kwalitatief inhoudelijke voorwaarden aan het leveren van zorg in de Wlz, aanvullend op de huidig geldende wet- en regelgeving. Het betreft zowel voorwaarden in aanvulling op de NZa-beleidsregels als voorwaarden ten aanzien van het zorgplan, het kwaliteitssysteem van de zorgaanbieder, het betrekken van de cliëntenraad, de informatievoorziening aan cliënten en het leveren van zorg thuis. In het plan van aanpak «Waardigheid en Trots» staat dat de sector werkt aan een kwaliteitskader voor zowel de interne kwaliteitssystemen van de aanbieders als de externe verantwoording (waaronder de inkoop). Centraal hierbij staat de kwaliteit en waardigheid door de ogen van de client. Het gaat niet over de vraag hoe we alle aspecten van kwaliteit kunnen meten, maar over de vraag of de zorgaanbieders heeft nagedacht over de onderdelen die van belang zijn voor kwaliteit, hoe de zorgaanbieders dit in een cyclus heeft vormgegeven. Ik zal u in de voortgangsrapportages over Waardigheid en Trots informeren over de stand van zaken.
Erkent u dat zorgkantoren tot nu toe kwaliteit lieten toetsen via keurmerken en dat al is vastgesteld dat keurmerken wel duur zijn maar niets zeggen over kwaliteit van zorg en leven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgkantoren vragen aan de aanbieders een goed werkend kwaliteitssysteem als randvoorwaarde. Ik ben het met u eens dat keurmerken geen garantie zijn voor goede zorg. Zorgkantoren hebben de afgelopen jaren kwaliteit met name getoetst aan de hand van de landelijk opgestelde (Zizo) indicatoren.
Met de nieuwe wijze van inkoop staat vooraf niet meer het instrument centraal, maar komen zorgaanbieder en zorgkantoor tot een maatwerkafspraak, waar zorgkantoren gaan vragen om het resultaat inzichtelijk te maken.
Hoe gaat u voorkomen dat zorgverzekeraars op de stoel van de Inspectie voor de Gezondheidszorg gaan zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en zorgverzekeraars (hier: Wlz-uitvoerders), kijken ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid naar de kwalteit van de geleverde cq te leveren zorg. De inspectie houdt toezicht op de naleving van een groot aantal en de normen die de sector zichzelf oplegt. Zij handhaaft zonodig met gebruikmaking van haar bestuursrechtelijk instrumentarium. De zorgkantoren gebruiken de kwaliteitsnormen in de privaatrechtelijke onderhandelingen over de inkoop van de zorg. Dat in de benadering van beide de aandacht steeds meer komt te liggen op de kwaliteit van leven van de cliënt is uit het oogpunt van eenheid van benadering een goede zaak, maar dit betekent niet de de ėén op de stoel van de ander gaat zitten. De verantwoordelijkheden van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en zorgverzekeraars (hier: Wlz-uitvoerders) zijn anders, maar sluiten wel op elkaar aan. Waar de Inspectie toezicht houdt op de toetreding van aanbieders en of de basiszorg op orde is, gaan zorgkantoren met de aanbieders in gesprek hoe de geleverde zorg dusdanig kan worden ingezet of verbeterd, dat het de kwaliteit van leven van de cliënt ten goede komt.
Vindt u het juist dat zorgaanbieders die onder verscherpt toezicht staan niet meer in aanmerking komen voor een meerjarige overeenkomst tegen basistarief? Is het niet de taak van de inspectie om te oordelen of een zorgaanbieder wel of geen zorg mag verlenen? Waarom dicht u deze taak toe aan zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer zorg onder de basiskwaliteit zakt, zal een aanbieder onder verscherpt toezicht worden geplaatst, tenzij de zorg dermate onder de maat is dat tot sluiting moet worden overgegaan. Indien een zorgaanbieder onder verscherpt toezicht is geplaatst kan een zorgkantoor deze aanbieder blijven contracteren. Zeker vanuit de continuïteit van zorg voor bestaande cliënten kan ik me dat voorstellen. Deze keuze is aan het zorgkantoor, zolang het zorgkantoor maar aan de zorgplicht voldoet. Ook kan ik me daarbij voorstellen dat een zorgkantoor eenjarige contracten afsluit met deze aanbieder, zodat goed gemonitord kan worden of en welke verbetering er plaatsvindt ten opzichte van de verbeterpunten die de IGZ heeft aangemerkt ten opzichte van de basiskwaliteit.
Vindt u het wenselijk dat basistarieven voor zorgverlening per zorgkantoor verschillend gehanteerd gaan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgkantoren hebben een stap vooruit gemaakt waar het gaat om het uniformeren van het inkoopproces. Waar bij de inkoop van 2015 het inkoopproces tussen verschillende zorgkantoren kon verschillen, is voor de inkoop van 2016 een gezamenlijk proces opgesteld. Een belangrijke afspraak binnen het zorginkoopkader2016 is de ruimte voor de keuze van de cliënt. Zorgkantoren zullen hun budget niet al voorafgaand aan het jaar volledig uitzetten. Zo houden zij immers de ruimte om gedurende het jaar tegemoet te blijven komen aan de keuze van nieuwe cliënten. Wlz-uitvoerders/zorgkantoren zullen in de komende jaren verder bekijken welke onderdelen binnen het zorginkoopproces verder kunnen worden geüniformeerd. Ook het startpunt van de onderhandelingen zal daarbij worden bekeken: de basistarieven. Ik snap overigens dat het voor een aanbieder vreemd kan overkomen dat er voor locaties in andere regio’s verschillende basistarieven worden gehanteerd. Daarentegen kan het zo zijn dat de kwaliteit of aandachtspunten per locatie (per regio) verschillen en het niet zo vreemd is dat de tarieven per locatie (per regio) dan ook verschillend kunnen zijn.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) die aangeeft problemen te hebben met het idee dat verschillende zorgkantoren in de eigen regio een eigen basistarief mogen bepalen? Hoe gaat u erop toezien dat er gewerkt gaat worden met fatsoenlijke tarieven op basis van kwaliteit en niet op basis van de laagste prijs? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 6.
Gaat u in het vervolg maatregelen treffen tegen zorgkantoren die zorg inkopen onder de maximumtarieven die bepaald zijn door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)? Zo nee, waarom niet?
De tarieven die de NZa vast stelt, zijn niet voor niets maximumtarieven. Zorgkantoren kunnen differentiëren in de tarieven, bijvoorbeeld om een aanbieder die goede kwaliteit biedt te belonen.
Het is de vrijheid van zorgkantoren om tarieven af te spreken die onder het maximumtarief zitten. Kwaliteit of verbetering van kwaliteit moet beloond kunnen worden. Hoe beter de kwaliteit van zorg bij een aanbieder, hoe hoger het tarief.
Ik ga dan ook geen maatregelen treffen tegen zorgkantoren die zorg inkopen onder de maximumtarieven die door de NZa zijn bepaald.
Wat wordt precies verstaan onder aanvullende regionale voorwaarden waarin een zorgkantoor speciale voorwaarden kan opstellen? Wordt hiermee de inkoop van zorg niet onnodig bureaucratisch gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De sectorale inkoopkaders zijn uniform en vormen de basis voor het zorginkoopbeleid van de individuele zorgkantoren. Het inkoopkader inclusief bijlagen en de nog te publiceren Nota’s van Inlichtingen maken integraal onderdeel uit van de overeenkomst die zorgaanbieder en zorgkantoor naar aanleiding van deze inkoopprocedure eventueel aangaan.
Ik onderschrijf het standpunt van ZN die met het inkoopkader nadrukkelijk geen blauwdruk wil bieden voor de dialoog die de zorgkantoren en de aanbieders van langdurige zorg met elkaar aangaan. Ruimte voor regionaal maatwerk is essentieel, omdat de situatie van zorgkantoorregio tot zorgkantoorregio verschilt.
Hoe gaat u voorkomen dat door discutabele normen – gesteld door de zorginkoper – instellingen die werken volgens het principe «regelvrije zorginstelling» het werk onmogelijk wordt gemaakt?3
Voor 2016 is door zorgkantoren in consultatie met onder andere de brancheorganisaties van zorgaanbieders het beleid voor de inkoop van langdurige zorg vastgesteld, zoals dat 1 juni 2015 door ZN en zorgkantoren is gepubliceerd. Centraal in het zorginkoopbeleid staat, in tegenstelling tot voorgaande jaren, de dialoog met de zorgaanbieder aan de hand van een zelfanalyse van de laatste en het voorstel voor een ontwikkelplan dat de zorgaanbieder indient bij het zorgkantoor. Door het introduceren van de dialoog en het daarmee verlaten van de «spreadsheetinkoop» kan een situatie, zoals door de vragensteller bedoeld, worden voorkomen. Daarbij heb ik aanbieders binnen de sector verpleging en verzorging een uitnodiging gestuurd om zich in te schrijven voor «de 200 vernieuwende zorgaanbieders». Wanneer zij in dit traject met een plan komen (bijv. regelarm) en worden geselecteerd, dan kunnen zij dit plan ook indienen bij zorgkantoren ten behoeve van de zorginkoop 2016.
Hoe gaat u voorkomen dat zorgkantoren wurgcontracten opstellen waardoor zorgaanbieders gedwongen kunnen worden een contract te tekenen, zonder dat er goed overleg aan beide kanten is geweest? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is mij onduidelijk wat in dit verband wordt bedoeld met wurgcontracten en of deze in het verleden zijn afgesloten. Het nieuwe zorginkoopkader is juist bedoeld om de dialoog aan te gaan tussen het zorgkantoor en de zorgaanbieder en meer dan voorheen in goed overleg tot overeenstemming te komen. Dit geldt te meer daar het niet alleen in het belang is van de zorgaanbieder maar ook van het zorgkantoor goede afspraken te maken met het oog op de continuïteit van zorgverlening
Hoe verhoudt de nieuwe regierol op kwaliteit bij zorginkopers zich tot de aangekondigde nieuwe financiering?
Ik ben momenteel breed aan het verkennen met veldpartijen welke aandachtspunten er voor de toekomst zijn ten aanzien van de financiering en bekostiging in de Wlz. Onderdeel van deze verkenning is het samenspel tussen de verschillende schakels in de Wlz-keten, zoals de indicatiestelling, de bekostiging en de verantwoording, maar ook de zorginkoop. Deze verkenning is nog gaande. Ik streef er naar om de aandachtspunten voor de toekomst van de financiering en bekostiging in de Wlz als onderdeel van de vernieuwingsagenda Wlz voor de zomer naar de Kamer te sturen.
Hoe verhoudt de nieuwe inkooprol op kwaliteit zich tot het «uitrollen» van de lessen van het «regelarm werken» uit het experiment regelarme zorginstellingen?
Een betere kwaliteit van zorg die beter aansluit bij de wensen van de cliënt (maatwerk) is één van de doelstellingen van de Wlz. Zorgkantoren gaan voor de inkoop van langdurige zorg in 2016 de dialoog aan met de zorgaanbieder over hoe de kwaliteit van zorg op en hoger plan gebracht kan worden. Dit doen zij aan de hand van een zelfanalyse van de zorgaanbieder en een mogelijk voorstel voor een ontwikkelplan. De lessen, zoals geleerd vanuit de (tussen)evaluatie van ERAI, kunnen daarin meegenomen worden. Juist experimenten binnen ERAI hebben laten zien hoe met betrekking tot kwaliteit beter aangesloten kan worden bij de belevingswereld van de cliënt, zoals bijvoorbeeld De Hoven. In lijn met het nieuwe inkoopbeleid ga ik er vanuit dat zorgkantoren die kwaliteitsontwikkeling bij zorgaanbieders zullen ondersteunen en stimuleren.
De financieringsproblemen bij specialistische psychische hulp voor mensen met kanker |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat psychische hulp bij kanker afhankelijk is van inzamelingsacties, omdat de financiering door zorgverzekeraars ontoereikend is?1
De inhoud van het artikel is mij bekend. In het Algemeen Overleg van 21 mei jongstleden heb ik met uw Kamer over dit onderwerp gesproken. Ik heb aangegeven dat het werk dat de inloophuizen op het gebied van psychosociale begeleiding verrichten voor mensen met kanker, en in het bijzonder de vrijwilligers die daar bij betrokken zijn, prachtig is. Daarom heb ik toegezegd te bekijken welke stappen ik kan zetten om dat werk van inloophuizen actiever onder de aandacht te brengen. Inmiddels heb ik de belangrijkste koepelorganisaties zoals Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU), Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF), Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) en Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) benaderd met de vraag of zij inloophuizen onder de aandacht van hun leden willen brengen. Ook heb ik met IPSO (Inloophuizen en Psycho-oncologische centra Samenwerking en Ondersteuning) gesproken en afgesproken met hen en andere relevante partijen een overleg te organiseren om meer aandacht te genereren voor psychosociale zorg binnen ziekenhuizen en de huisartsenzorg.
In het AO d.d. 21 mei jl. heb ik aangegeven dat psychosociale hulp bij ernstige ziekten onderdeel behoort te zijn van de DBC. In de praktijk wordt deze hulp soms wel, soms niet door arts aangeboden en door verzekeraars vergoed.
De psychologische hulp die nodig is in geval van een somatische aandoening, valt onder de integraal te verlenen medisch-specialistische zorg. Bij kanker, maar ook bij andere somatische aandoeningen. Het is zaak dat die zorg in dat geval goed georganiseerd wordt: het gaat om een goede inbedding in de reguliere zorg door samenwerking en afstemming tussen somatiek en ggz. Ik heb met IPSO afgesproken met hen en met andere relevante partijen in het veld daarover op korte termijn door te praten, zodat helder wordt of er verbeteringen nodig zijn in de organisatie of bekostiging van deze zorg. Ik zal u voor de komende begrotingsbehandeling daarover nader informeren.
Ten principale ben ik niet tegen het gegeven dat een zorginstelling, of in dit geval een inloophuis, deels private financiering inzet, bijvoorbeeld op basis van giften en «fundraisings». Over hoe groot dat deel moet of kan zijn of wat wenselijk is, heb ik geen oordeel. Ik ga als Minister niet over de bedrijfsvoering van individuele zorgaanbieders.
Acht u het wenselijk dat bijvoorbeeld het Helen Dowling Instituut voor 20 procent van zijn inkomsten afhankelijk is van golftoernooien, oldtimerraces en fancy fairs?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het feit dat, indien de inkomsten uit inzamelingsacties komen te vervallen, de professionele psychische hulp in de basis geestelijke gezondheidszorg (ggz) en specialistische ggz voor mensen met kanker in haar voortbestaan wordt bedreigd?
Ik deel deze mening niet. Ook voor mensen met een somatische aandoening, die als gevolg daarvan (ook) een psychische stoornis ontwikkelen, is basis en zo nodig gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg beschikbaar. Zorgverzekeraars zijn in die gevallen ook gehouden aan hun zorgplicht. Zie ook het antwoord op vragen 1 en 2.
Onderschrijft u de uitspraak van hoogleraar Dekker van het VUmc dat circa 10 tot 12 procent van alle kankerpatiënten gespecialiseerde psychische begeleiding nodig heeft?
Mij zijn zulke getallen niet bekend, maar ik heb ook geen reden om er aan te twijfelen. Kanker – en dat geldt ook voor tal van andere ingrijpende somatische aandoeningen – is een ernstige en ingrijpende ziekte, die het leven van mensen flink kan ontregelen.
Wat heeft u, sinds u op de hoogte bent gesteld van de financieringsproblemen tijdens uw werkbezoek in juli 2013 aan het Helen Dowling Instituut, gedaan om deze op te lossen?
Ik ga als Minister niet over de bedrijfsvoering van individuele zorgaanbieders. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en dienen daarom voldoende zorg in te kopen. Waar zij dat doen, staat hen vrij. Zoals in antwoord op vragen 1 en 2 aangegeven heb ik ZN al verzocht om inloophuizen en het werk dat zij verrichten onder de aandacht van haar leden te brengen.
Heeft u zorgverzekeraars erop aangesproken de financiële problemen serieus nemen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te zorgen dat de vier instituten, gespecialiseerd in psychische hulp voor mensen met kanker, voortaan het maximale tarief (110% van het NZa-tarief) vergoed krijgen, in plaats van de circa 95% die zij nu krijgen vergoed?
Ik kan mij als Minister niet mengen in de inhoud of in de totstandkoming van prijsafspraken tussen zorgaanbieders en verzekeraars.
Hoe gaat u het voorbestaan van gespecialiseerde psychologische hulp voor mensen met kanker garanderen voor nu en de toekomst, en er voor zorgen dat deze niet afhankelijk is van sponsorlopen, wijnverkoop of gala’s?
Zie mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Staat u nog steeds achter uw standpunt dat mensen met kanker en hun naasten geen recht hebben op specialistische ggz, indien zij de diagnose aanpassingsstoornis krijgen?2
Aanpassingsstoornissen zijn uitgesloten van het verzekerd pakket en in het kader van het bevorderen van doelmatigheid en met in achtneming van bovenstaande antwoorden, ben ik niet voornemens hier iets aan te wijzigen, ook niet voor specifieke groepen patiënten. De noodzakelijke zorg is op andere manieren beschikbaar en toegankelijk.
Bent u nog altijd van mening dat partners van mensen met kanker, die vaak minstens evenveel stress en somberheid kunnen ervaren als de patiënt, voldoende psychische hulp kunnen krijgen bij de huisarts, online of bij inloophuizen?
Met verwijzing naar bovenstaande vragen en antwoorden ben ik die mening nog altijd toegedaan. Ik vind het ook onwenselijk dergelijke klachten en problematiek te medicaliseren door deze mensen een medisch circuit in te laten gaan. Ook partners en familie van mensen met kanker kunnen naar de huisarts, POH GGZ, maatschappelijk werk en/of de inloophuizen.
Voorts zijn mij geen signalen of gegevens bekend waaruit zou blijken dat er onvoldoende psychische hulp voor deze mensen beschikbaar is. Op de website IPSO zie ik bijvoorbeeld dat er door het hele land verspreid meer dan 80 inloophuizen zijn3. En van alle huisartsen beschikt inmiddels ruim 70% over een praktijkondersteuner ggz. Wel ben ik van mening dat de zorg bij zware ingrijpende aandoeningen onderdeel hoort uit te maken van de DBC.
Wat waren de beoogde bezuinigingen met het uit het pakket halen van aanpassingsstoornissen, en wat is hiervan terecht gekomen? Heeft u daarbij rekening gehouden met de «onverklaarbare» groei van de wel verzekerde ggz?
Met het schrappen van de aanpassingsstoornissen is destijds een structurele bezuiniging van 53 miljoen euro in het GGZ-kader verwerkt, waarbij rekening is gehouden met een mogelijke weglek naar andere stoornissen. Uit de meest recente realisatiecijfers blijkt dat de totale uitgaven voor curatieve ggz binnen de beschikbare ruimte blijft. Tegelijkertijd zien we een behoorlijke stijging van de DBC’s depressie wat duidt op substantiële substitutie.
Bent u bereid, aangezien de behaalde bezuinigingen niet in verhouding staan tot het leed dat ermee gepaard gaat, aanpassingsstoornissen weer in het verzekerde pakket op te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Het per direct opstappen van de bestuursvoorzitter van het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving over het per direct opstappen van de bestuursvoorzitter van het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis (ADRZ) in Zeeland?1
Ik heb dit bericht voor kennisgeving aangenomen.
Is met het opstappen van de bestuursvoorzitter de kous af, of zou naar uw mening ook de rest van de Raad van Bestuur het veld moeten ruimen?
Dat oordeel is niet aan mij. Ziekenhuizen zijn private instellingen met een eigen verantwoordelijkheid voor kwaliteit en continuïteit van zorg. De Raad van Toezicht is, zoals vastgelegd in de zorgbrede governancecode, verantwoordelijk voor benoeming, schorsing en ontslag van de individuele leden van de Raad van Bestuur. Het is dan ook aan de Raad van Toezicht om te beoordelen of zij voldoende vertrouwen heeft in de overige leden van de Raad van Bestuur.
Heeft het opstappen van de bestuursvoorzitter ook gevolgen voor de Raad van Toezicht? Bent u van mening dat hij zijn toezichthoudende taak naar behoren heeft uitgevoerd?
Ik kan daar niet over oordelen. De Raad van Toezicht dient zelf, conform de afspraak in de zorgbrede governancecode, zijn eigen functioneren te toetsen. Ik heb geen reden om aan te nemen dat dit bij het ADRZ anders is gelopen.
Wat is de rol geweest van zorgverzekeraar CZ in het opvoeren van de druk en het uiteindelijk onhoudbaar worden van de positie van de bestuursvoorzitter?
Ik heb begrepen van het ADRZ dat het besluit al in de maak was toen CZ in de media berichtte over deze casus. Het bericht van zorgverzekeraar CZ heeft volgens ADRZ geen rol gespeeld in de besluitvorming. De aanleiding was het onverwacht grote financiële tekort (8–10 miljoen over 2014).
Vindt u het wenselijk dat zorgverzekeraar CZ zich in de media heeft uitgelaten over de positie van de bestuursvoorzitter van het ADRZ? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Om kwaliteit te borgen moet de zorg ook goed georganiseerd worden. Een zorgverzekeraar mag aangeven wat zij van de organisatie en van de zorg vindt en welke acties zij wenselijk acht in het geval de organisatie niet op orde is. Maar uiteindelijk beslist de Raad van bestuur over de koers van een ziekenhuis. Wanneer de Raad van Bestuur of een individuele bestuurder daarbij steken laat vallen is het niet aan een zorgverzekeraar om te besluiten over de positie van de Raad van Bestuur, dat is de verantwoordelijkheid van de Raad van Toezicht.
Wat vindt u ervan dat een zorgverzekeraar aanstuurt op het vertrek van een bestuursvoorzitter van een zorgaanbieder? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom ziet een bestuurder pas in dat hij een probleem is als de zorgverzekeraar dreigt de financiering in te trekken?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb toegelicht was niet een interventie van de verzekeraar, maar het onverwachte financiële tekort de aanleiding voor het besluit.
Acht u het een wenselijke ontwikkeling dat een zorgverzekeraar op deze wijze invulling geeft aan zijn rol, en de Raad van Toezicht overruled? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 5 en 6
Zijn er nog meer van soortgelijke situaties waarbij zorgverzekeraars, onder dreiging van het intrekken van de financiering, bestuursbesluiten bij zorgaanbieders proberen af te dwingen?
Bij mij zijn dergelijke casus niet bekend. Overigens staat het zorgverzekeraars vrij om uitspraken te doen over de kwaliteit van de organisatie en van de zorg en welke stappen zij wenselijk achten om die te verbeteren. De organisatie van de zorg is immers van invloed op de kwaliteit van zorg die hun verzekerden ontvangen. Ik zou het een slechte zaak vinden als zorgverzekeraars daar niet kritisch naar kijken. Verzekerden moeten er vanuit kunnen gaan dat zij de beste mogelijke zorg ontvangen.
Is deze hele gang van zaken volgens u illustratief voor het toezichtmodel in de zorg? Zo nee, wat is er dan mis gegaan, en hoe gaat u dit in het vervolg voorkomen?
Zoals gezegd vind ik het van belang dat verzekeraars zich uitspreken over de kwaliteit van de organisatie. De verzekeraar moet in het belang van de verzekerde goede afspraken met het ziekenhuis maken over de kwaliteit van zorg tegen een goede prijs. Als de verzekeraar daar bij een bepaalde aanbieder onvoldoende vertrouwen in heeft, is het goed als hij zich daarover uitspreekt. Het is vervolgens aan de aanbieder zelf om dat signaal op te pakken omdat dit onder andere gevolgen kan hebben voor de contractering en met andere woorden voor continuïteit van de instelling. Dat is zoals het systeem dat we met elkaar hebben bedacht ook moet werken, met als vangnet het toezicht van de IGZ. Ik zie geen aanleiding om dat systeem te wijzigen.
Toont dit voorval eigenlijk niet het failliet van het toezichtmodel in de zorg aan? Zo nee, hoe verklaart u dan het «overrulen» van de Raad van Toezicht door CZ?
Zie mijn antwoord op vraag 4 en vraag 10.
Indien de kwaliteit van bestuur in het ADRZ daadwerkelijk zo slecht was, waarom heeft de Raad van Toezicht dan niet ingegrepen? Heeft dit voorval ook nog gevolgen voor hen?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Krijgt de opgestapte bestuursvoorzitter nog een ontslagvergoeding, doorbetaling van salaris, pensioenpremie of enige andere vorm van financiële genoegdoening mee? Zo ja, wat bedraagt deze?
Ik heb op dit moment geen inzicht in de voorwaarden waaronder de arbeidsovereenkomst van deze bestuurder is beëindigd. De WNT verplicht instellingen om ontslagvergoedingen van topfunctionarissen openbaar te maken in hun jaarverslag. Bij een eventuele overtreding heeft de accountant van het ADRZ de wettelijke plicht dit te melden bij de toezichthouder van de WNT in de zorg, het CIBG.
Stapt één van de betrokken partijen nog naar de Ondernemingskamer om een procedure tegen de betreffende bestuursvoorzitter te starten, om te kijken of er sprake is van wanbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de verantwoordelijken binnen het ADRZ om vanuit hun rol en verantwoordelijkheid af te wegen of er sprake is van onbehoorlijk bestuur en of zij een juridische procedure willen starten. Ik heb hierin geen rol.
Herinnert u zich uw uitspraak dat inwoners van Zeeland met hun voeten hebben gestemd door naar zorgaanbieders buiten de regio te gaan? Zou dit niet ook een teken aan de wand moeten zijn geweest voor de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht?3
Ik herinner mij die uitspraak. Zorginstellingen moeten de zorg zo inrichten dat de zorg verantwoord is en past bij de behoefte van de patiënt. Wanneer blijkt dat dit niet langer het geval is, dan moet de zorgaanbieder daarop inspelen. Dat geldt ook voor het ADRZ.
Als de kwaliteit van de zorg zo slecht was dat de inwoners van Zeeland met hun voeten stemden, waarom heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dan niet ingegrepen?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op het leveren van verantwoorde zorg. Ook betrekt de IGZ, naast de verplichte meldingen van zorginstellingen en -professionals, meldingen en signalen van patiënten bij haar toezicht. De keuzes die patiënten maken vormen geen onderdeel van het onafhankelijke toezicht van de IGZ.
In het geval van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis heeft de IGZ op 12 juli 2013 verscherpt toezicht ingesteld, onder meer omdat de implementatie van het VeiligheidsManagementSysteem (VMS) achterbleef. Op 26 mei 2014 werd het verscherpt toezicht opgeheven, nadat de IGZ had geconstateerd dat er belangrijke vooruitgang was geboekt en de randvoorwaarden voor het kunnen sturen op veiligheid en kwaliteit van zorg aanwezig waren.
Waarom heeft u pas besloten tot regie in de regio toen al veel kwaad was geschied?
Ik heb besloten tot een gesprek in de regio met de betrokken (zorg)partijen op het moment dat dit nodig bleek. Ik heb in Zeeland met alle betrokken partijen gesproken over de toekomst van de zorg in Zeeland. En met hen afgesproken dat er een gedragen plan voor de toekomst van de Zeeuwse zorg komt. De overheid, zorgverzekeraars, ziekenhuizen, gemeenten en patiënten hebben daarbij ieder een rol.
Wat is uw reactie op het feit dat «haantjesgedrag» van enkele bestuurders de bereikbaarheid en kwaliteit van zorg in een regio in gevaar kan brengen?
De kwalificatie «haantjesgedrag» laat ik voor uw rekening. Wel erken ik dat voor bestuurders en toezichthouders in de zorg nog een professionaliseringsslag nodig is. Goed bestuur vereist een open bestuurscultuur, wat betekent dat bestuurders open staan voor kritiek en signalen vanuit de organisatie en van de directe omgeving. Dit vereist wel dat toezichthouders en medezeggenschapsorganen in voldoende mate hun rol oppakken en/of in staat zijn om kritische punten in een gesprek met de bestuurder te benoemen.
Om dit te bereiken heb ik een agenda voor goed bestuur opgesteld, die ik op 22 januari 2015 aan uw Kamer heb gezonden.4Deze agenda werk ik de komende periode nader uit.
Herinnert u zich nog het voorval uit 2013 waarbij de bestuursvoorzitter van het Rode Kruis Ziekenhuis in Beverwijk ook opstapte na druk van onder andere zorgverzekeraar Achmea?4
Ik herinner mij dat u vragen heeft gesteld over het Rode Kruis Ziekenhuis en Achmea.
Welke acties heeft u sindsdien ondernomen om te voorkomen dat dit wederom plaats zou vinden, en hoe verklaart u in dat licht bezien dit nieuwe voorval bij het ADRZ?
Ik heb geen acties ondernomen om te voorkomen dat zorgverzekeraars uitspraken doen over de kwaliteit van een organisatie. Het staat zorgverzekeraars vrij om uitspraken te doen over de kwaliteit van de organisatie van de zorg en welke stappen zij wenselijk achten om die te verbeteren. De organisatie van de zorg is immers van invloed op de kwaliteit van zorg die hun verzekerden ontvangen. Ik zou het een slechte zaak vinden als zorgverzekeraars daar niet kritisch naar kijken. Verzekerden moeten er vanuit kunnen gaan dat zij de beste mogelijke zorg ontvangen.
Het mogelijk onbewust aangaan van een budgetpolis en de niet te voorziene gevolgen daarvan |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving in de media dat mensen met een zogenaamd goedkope budgetpolis gemiddeld toch duurder uit zijn?1
In mijn brief van 6 mei jl. (Kamerstuk 29 689, nr. 610) heb ik u geïnformeerd over het aantal mensen dat in 2014 voor zowel naturapolissen als budgetpolissen te maken heeft gehad met eigen betalingen voor zorg en over de omvang van deze eigen betalingen. Uit die informatie blijkt dat het aantal verzekerden dat in 2014 te maken heeft gehad met eigen betalingen vrij beperkt was: 0,5% van de verzekerden met een naturapolis en 4% met een budgetpolis. Voor de personen die wel te maken hadden met eigen betalingen is de omvang van deze eigen betalingen substantieel.
Het AD schrijft dat duizenden mensen met een budgetpolis gemiddeld € 450 aan eigen betalingen hebben gehad. Deze berichtgeving van het AD klopt.
Wat is uw reactie op het feit dat mensen die moesten bijbetalen bij een naturapolis gemiddeld 174 euro kwijt waren voor ziekenhuiszorg, en mensen met een budgetpolis maar liefst 443 euro?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht. Dat betekent dat als iemand ziekenhuiszorg nodig heeft de zorgverzekeraar die zorg moeten leveren. Als een verzekerde een naturapolis of budgetpolis heeft kan het zo zijn dat die zorg niet bij alle ziekenhuizen is ingekocht voor de betreffende polis.
Zorgverzekeraars zijn verplicht om hun verzekerden goed te informeren over welke zorgaanbod gecontracteerd is voor een polis en welke vergoedingen betaald worden voor zorgaanbod dat niet gecontracteerd is.
Het is van belang dat verzekerden zich zelf ook goed informeren over wat wel en niet vergoed wordt bij een polis die zij afsluiten. Verzekerden moeten zelf de afweging maken voor welke polis zij kiezen en om wel of geen gebruik te maken van het zorgaanbod dat voor hun polis gecontracteerd is.
Om de transparantie voor verzekerden verder te verbeteren heb ik in mijn brief «Kwaliteit loont» (Kamerstuk 31 765, nr. 116) nadere maatregelen aangekondigd.
De zorgverzekeraars hebben in het actieplan van Zorgverzekeraars Nederland ook maatregelen aangekondigd om te komen tot meer duidelijkheid over de inhoud van de polissen. Zo hebben de zorgverzekeraars afgesproken om jaarlijks voor 19 november op hun website per polis duidelijk te maken wat de polisvoorwaarden zijn en welke zorg voor de desbetreffende polis is gecontracteerd en om verzekerden door middel van een «bijsluiter» te informeren over eventuele bijzondere/afwijkende voorwaarden van een polis.
Zijn mensen goed genoeg voorgelicht door de zorgverzekeraar dat zij gemiddeld 269 euro meer moeten bijbetalen, terwijl de polis uiteindelijk maar gemiddeld 84 euro goedkoper was in 2014? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Houdt u staande dat de budgetpolis – waarbij de zorgverzekeraar een voorselectie maakt van zorgaanbieders waar een verzekerde naar toe mag – een goedkopere poliskeuze is?2
Het is mogelijk dat een naturapolis of budgetpolis door een zorgverzekeraar tegen een lagere premie kan worden aangeboden als de zorg voor deze polis met een goede prijs/kwaliteit verhouding is ingekocht. De verzekerde kan bij deze polissen dan profiteren van een lagere premie.
Uit de cijfers die ik op 6 mei aan u het toegestuurd blijkt dat het overgrote deel van de verzekerden met een naturapolis of budgetpolis in 2014 geen eigen betalingen hebben gehad. Voor deze groep is deze polis waarschijnlijk een goedkopere keuze geweest. Voor de groep die wel eigen betalingen heeft gehad zal de poliskeuze voor dat betreffende jaar waarschijnlijk niet een goedkopere keuze zijn geweest, maar dat kan over een reeks van jaren weer anders zijn.
Is u bekend dat bij de grootste zorgverzekeraar de meeste budgetpolissen onderdeel zijn van een collectiviteit? Kunt u aangeven of deze verzekerden zijn overgestapt naar de budgetpolis of dat zij een aanbod van de zorgverzekeraar (stilzwijgend) hebben geaccepteerd?
Achmea voert bij een aantal labels een budgetpolis. De budgetpolissen zijn voor zowel individuele, als collectief verzekerden beschikbaar.
Verzekerden worden door de verzekeraar jaarlijks zowel via een speciaal communicatietraject als via reguliere eindejaarscommunicatie geïnformeerd over eventuele wijzigingen in de polis en in de contractering. Verzekerden kiezen in die periode zelf voor een voortzetting van de polis of voor het overstappen naar een andere polis.
Naast de reguliere eindejaarcommunicatie heeft Zilveren Kruis (een van de labels van Achmea) in februari en maart 2015 170.000 verzekerden aangeschreven per brief en de mogelijkheid gegeven om van budgetpolis te switchen naar een andere basisverzekering van Zilveren Kruis. Reden was dat Zilveren Kruis had gemerkt dat veel verzekerden met een budgetpolis zich onvoldoende realiseerden dat ze voor planbare zorg niet bij alle ziekenhuizen terecht kunnen. Deze verzekerden kregen de mogelijkheid om tot 15 maart alsnog over te stappen naar de Basis Zeker polis (naturapolis) van Zilveren Kruis. De bevinding van Achmea is dat 97% van deze groep ervoor gekozen heeft om niet alsnog over te stappen.
Het bericht ‘Toename overgewicht in achterstandswijken’ |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het verschenen abstract van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) «Proportion of overweight and obese males and females to increase in most European countries by 2030»?1
De toename van overgewicht in Europa is een zorgwekkende ontwikkeling. Daarom is en blijft de inzet op een gezond gewicht een prioriteit in het preventiebeleid. Hoewel de trends die de WHO presenteert met voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden, sluiten deze voor Nederland aan bij de huidige ambitie uit het Nationaal Programma Preventie «Alles is Gezondheid», de stabiliserende ontwikkelingen die de VTV 2014 van het RIVM aangeeft en de inzet via bestaande programma’s. Deze inzet komt onder meer tot uitdrukking in programma’s als Jongeren Op Gezond Gewicht (JOGG), de inzet op een sluitende ketenzorg van overgewicht en obesitas bij kinderen via Care4Obesity en het stimuleringsprogramma «Gezond in de stad».
De beschikbaarheid en kwaliteit van data is in dit onderzoek niet nader vergeleken tussen de landen. Over het algemeen is in Nederland de beschikbaarheid en kwaliteit van data op het gebied van overgewicht relatief goed, al betreffen het voornamelijk zelfgerapporteerde gegevens. De schattingen die de WHO voor 2030 heeft gedaan zijn voor Nederland echter gedaan op basis van slechts drie datapunten. Hierbij kan afgevraagd worden hoe de projectie uit zou pakken als een langere tijdreeks, bijvoorbeeld op basis van de gezondheidsenquête van het CBS, gebruikt zou worden. UK Health Forum, die de toekomstprojecties voor de WHO heeft uitgevoerd, gaat dit komende periode onderzoeken. Hierover vindt overleg plaats met het CBS en RIVM.
Kunt u aangeven hoe Nederland in vergelijking tot de andere onderzochte landen scoort op de punten beschikbaarheid en de kwaliteit van data, die in veel landen verbetering behoeven, en op het punt dat er meer gedaan moet worden op het gebied van preventie en het aanpakken van overgewicht en obesitas? Bent u tevreden met de positie van Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u gehoor geven aan de oproep van de onderzoekers dat overheden meer moeten doen om marketing, gericht op ongezond voedsel en een ongezonde leefstijl, te beperken? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Overgewicht is een complex maatschappelijk probleem waar veel partijen bij betrokken zijn. De oplossing voor dit probleem ligt daarom, zowel nationaal als lokaal, niet alleen bij de overheid. Door in te zetten op brede en integrale aanpak, kunnen de vele betrokken partijen op dit onderwerp op gepaste wijze verantwoordelijkheid nemen bij het stimuleren van een gezond gewicht en gezondere voedingskeuzes en het eenvoudiger maken van gezondere keuzes binnen productcategorieën.
Dit gebeurt in een aantal trajecten. Zo heeft de Minister van VWS een Akkoord gesloten met de producenten van levensmiddelen, supermarkten, horeca en catering om de samenstelling van het productaanbod te verbeteren, zoals zout, verzadigd vet en energie. Per productcategorie maken de betrokken sectoren afspraken over maximale hoeveelheden zout, verzadigd vet en calorieën.
Een onafhankelijke wetenschappelijke commissie beoordeelt of deze afspraken voldoende ambitieus zijn. Daarnaast worden veranderingen in samenstelling gevolgd door monitoring op productniveau en de brancheorganisaties gaan de naleving op de afgesproken maximumgehaltes na bij hun leden.
Bedrijven die het logo het Vinkje gebruiken op hun producten, zorgen ervoor dat hun producten binnen een productcategorie minder zout, verzadigd vet, transvetzuren, suiker, vezels, energie bevatten en maken daarmee de gezondere keuze eenvoudiger in die betreffende productcategorie. De producten met een Vinkje voldoen aan de door een onafhankelijke wetenschappelijke commissie opgestelde criteria. Deze criteria zijn nog strenger dan de afspraken die via het Akkoord worden gesloten. Zowel de criteria van het Vinkje als de normen die worden afgesproken in het kader van het Akkoord worden stapsgewijs strenger. Dit zijn voorbeelden van trajecten waarbij de levensmiddelenindustrie een actieve rol oppakt.
Bent u nog steeds van mening dat zelfregulering van de levensmiddelenindustrie het juiste antwoord is om overgewicht onder jongeren aan te pakken en een serieus halt toe te roepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Voldoet Nederland aan één van de adviezen om gezond voedsel voldoende beschikbaar te maken voor iedereen? Zo nee, wat gaat u doen om deze beschikbaarheid te verbeteren?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het artikel waarin prof. dr. Jaap Seidell constateert dat de WHO een te rooskleurig beeld schetst van de obesitas-werkelijkheid»?2
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 en 2 neem ik voorzichtigheid in acht bij het overnemen van de conclusies van de WHO. Ik deel de mening van prof. dr. Jaap Seidell dat de overgewichtproblematiek zich het sterkst aftekent in de wijken waar ook (andere) sociaaleconomische problemen het grootst zijn.
Hij geeft zelf ook als verklaring hiervoor dat in de wijken waar de sociaaleconomische verschillen het grootst zijn, diverse (andere) problemen samenkomen die het voor die inwoners lastiger maken om in te zetten op een gezonde leefstijl4.
Als langjarig doel is de ambitie om ook die verschillen tussen groepen inwoners niet groter te laten worden, of bij voorkeur kleiner te laten worden dan de verschillen van dit moment. Hierop wordt op verschillende wijzen ingezet: in 2014 is het stimuleringsprogramma «Gezond in de stad» van start gegaan. Dit programma loopt door tot en met 2017 en hiervoor is jaarlijks € 20 mln. extra aan financiële middelen beschikbaar gesteld. Aan dit programma doen 164 gemeenten mee. Naast de financiële ondersteuning krijgen gemeenten ondersteuning vanuit stichting Pharos en Platform31. Zij geven gemeenten advies op maat en ondersteunen hen door kennis over werkbare elementen en goede voorbeelden te delen via bijeenkomsten (regionaal dan wel landelijk).
Via het programma JOGG vinden de activiteiten in de grote en middelgrote gemeenten grotendeels plaats in de wijken met grote sociaaleconomische gezondheidsverschillen, juist omdat de overgewichtsproblematiek hier ook het grootst is. Hierbij wordt, in samenwerking met de diverse lokale partners en in afstemming met het programma «Gezond in de stad», ingezet op zowel de kennis over gezonde voeding, als ook het stimuleren van een gezondere leefstijl in de omgeving. De doelen van JOGG richten zich daarom op zowel een daling van de percentages overgewicht in de JOGG-wijken van 75 gemeenten, als ook op het stimuleren van een gezonde omgeving.
Het stimuleren van kennis over voeding wordt overigens niet alleen via het programma JOGG lokaal gestimuleerd, maar onder andere ook in specifieke domeinen via programma’s als de Gezonde School5.
Klopt het dat de uitspraak «Terwijl bijna heel Europa verder uitdijt, zijn wij over 15 jaar dus slanker» niet opgaat voor de mensen in Nederland die in buurten wonen met een lage sociaaleconomische status? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de door prof. dr. Jaap Seidell geconstateerde toenemende ongelijkheid tussen hoog- en laagopgeleid/hoge en lage sociaaleconomische status en hun (over)gewicht? Hoe kan het dat deze verschillen alleen maar groter worden? Kunt u in uw antwoord ook ingaan op de voldoende beschikbaarheid van gezond voedsel, maar zeker ook de kennis over gezonde voeding voor alle Nederlanders?
Zie antwoord vraag 6.
Behoeft het huidige beleid gericht op (de preventie van) overgewicht intensivering? Is het huidige beleid gericht op (de preventie van) overgewicht voldoende lokaal gericht? Zo ja, kunt u dat onderbouwen? Zo nee, welke verbetering is nodig, en welke acties worden hierop ondernomen?
De huidige inzet op een gezond gewicht is reeds geïntensiveerd in het begrotingsakkoord van 20136. Deze geïntensiveerde middelen hebben de mogelijkheid gegeven om verstevigd in te zetten op bestaande trajecten.
Hierbij is nadrukkelijk ingezet op lokale verantwoordelijkheid en lokale inzet.
Het programma JOGG en het programma Gezonde School zijn hier voorbeelden van. Dit blijkt inmiddels een aantal positieve resultaten op te leveren. Dit is gebeurd zowel in kwantitatieve en kwalitatieve zin: kwantitatief is bijvoorbeeld inmiddels meer dan een kwart van alle scholen in het onderwijs betrokken bij ondersteuning vanuit de Gezonde School aanpak en zijn in 83 gemeenten lokale partijen gezamenlijk aan de slag met de JOGG-aanpak. Kwalitatief zijn de eerste positieve, lokale effecten zichtbaar van deze aanpak, in steden als Dordrecht, Zwolle en Amsterdam7.
Daarnaast wordt, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6,7 en 8, sinds vorig jaar jaarlijks € 20 mln extra geïnvesteerd in het programma «Gezond in de stad». Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1 en 2 blijf ik door middel van deze programma’s geïntensiveerd inzetten op de preventie van overgewicht en obesitas.
Het overlijden van een bewoner van zorglocatie Het Hietveld en het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) daarnaar |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Klopt het dat de IGZ geen onderzoek heeft ingesteld naar het overlijden van een bewoner van zorglocatie Het Hietveld van zorginstelling Pluryn?1
Nee, dat is niet juist. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) is naar aanleiding van de melding van het overlijden van de cliënt een onderzoek gestart. Zie voorts mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven wat de overwegingen van de IGZ zijn geweest om de zorginstelling onderzoek te laten doen en zelf geen onderzoek in te stellen?
Wanneer de IGZ naar aanleiding van een melding een onderzoek start, dan geeft zij – conform de werkwijze zoals formeel vastgelegd in de Leidraad Meldingen (2013) – in beginsel de betrokken zorginstelling opdracht om, onder voorwaarden en eisen van de IGZ, eigen onderzoek te (laten) verrichten naar de gemelde calamiteit. Een belangrijke reden hiervoor is dat zorgaanbieders meer leren van een calamiteit als ze daar eigen onderzoek naar doen. Daarmee is de kans ook groter dat nieuwe calamiteiten voorkomen worden. In deze casus waren er bij de IGZ geen feiten en omstandigheden bekend om van dit uitgangspunt af te wijken. De IGZ heeft onder andere eisen gesteld aan de onafhankelijkheid van het onderzoek, de methodiek en het bij het onderzoek betrekken van de nabestaanden. Het Hietveld heeft bij het onderzoek een externe partij betrokken. Zie voorts het gecombineerde antwoord op de vragen 6 en 7.
Klopt het dat de familie van de overleden bewoner eerder melding maakte van het ongeluk op de woongroep dan de instelling?
De bewoner was vóór de calamiteit op 20 oktober 2014 gevallen. Volgens de instelling was er sprake van een valincident. Valincidenten hoeven volgens de Leidraad Meldingen niet aan de inspectie gemeld te worden.
De instelling meldde de calamiteit waarbij de cliënt op 22 oktober 2014 is overleden bij de inspectie op 5 november 2014. Vervolgens ontving de inspectie op 17 november 2014 een melding over de calamiteit van de familie van de overleden cliënt.
Aangezien het onderzoek niet is afgerond, kan ik hierover op dit moment geen nadere informatie verstrekken.
Klopt het dat er geen verklaring van een natuurlijke dood is afgegeven na het overlijden van de bewoner?
Nee, op 7 november 2014 is een verklaring van natuurlijk overlijden afgegeven.
Klopt het dat de zorginstelling geen melding heeft gedaan van het ongeluk, waardoor de bewoner hoogstwaarschijnlijk is overleden? Heeft de instelling überhaupt melding gemaakt van het overlijden van de bewoner? Kunt u een feitenoverzicht van meldingen rond het overlijden van deze bewoner geven?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer heeft de zorginstelling haar onderzoek opgeleverd, en wat was het oordeel van de IGZ over dit onderzoek?
De instelling heeft de onderzoeksresultaten en voorgestelde verbetermaatregelen op 8 januari 2015 ter beoordeling voorgelegd aan de IGZ. De IGZ oordeelde dat de analyse van de mogelijke oorzaak van de calamiteit onvoldoende was. De inspectie heeft vervolgens de bestuurder opgedragen om een nadere, meer diepgaande, analyse te laten uitvoeren met als doel om van daaruit te komen tot passende verbetermaatregelen om herhaling van de calamiteit te voorkomen. De IGZ heeft deze analyse inmiddels ontvangen. Aangezien het onderzoek nog loopt, kan ik hierover op dit moment geen nadere informatie verstrekken.
Conform het huidige beleid van de IGZ worden de rapporten van onderzoeken naar calamiteiten ondermeer vanwege privacyoverwegingen niet gepubliceerd. Uw Kamer ontvangt over het openbaarmakingsbeleid van de IGZ voor het zomerreces nog een brief, waarin wordt ingegaan op de motie van mevrouw Leijten over dit onderwerp (Kamerstuknummer 33 149 nr.28).
Op welke wijze heeft de zorginstelling in tweede instantie moeten aangeven hoe zij meer kon leren van wat er gebeurd was? Op welke inhoudelijke en organisatorische aspecten had dit betrekking? Kunt u het onderzoek van de instelling en het oordeel van de IGZ hierover openbaar laten maken?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het juist dat de IGZ daags na de uitzending van 8 december 2014 aan de zorginstelling het signaal afgeeft dat er vertrouwen is in de instelling, maar dat het onderzoek van de instelling naar het overlijden van de bewoner toch tekort schoot? Was zij wellicht te vroeg met haar oordeel?2
Naar aanleiding van onaangekondigd bezoek heeft de IGZ geconstateerd dat de locatie op een aantal punten nog niet in voldoende mate voldoet aan de getoetste normen en heeft vervolgmaatregelen geëist. Wel heeft de IGZ op grond van haar bevindingen tijdens het bezoek gezegd vertrouwen te hebben in de verbeterkracht van Het Hietveld. In haar reguliere toezicht kijkt de inspectie naar de kwaliteit en veiligheid van zorg als geheel. Het is mogelijk dat de IGZ na een bezoek vertrouwen heeft dat de kwaliteit en veiligheid van zorg in de instelling op orde is en dat er tegelijkertijd in een onderzoek naar individuele casuïstiek vragen of opmerkingen zijn. Dit was ook in deze casus het geval.
Wat vindt u ervan dat de zorginstelling breed, dus ook betrekking hebbend op de locatie voor bewoners met zeer ernstige gedragsproblemen, een paar jaar geleden besloot geen vast personeel meer in dienst te nemen maar enkel nog te werken met mensen met een tijdelijk contract?
Natuurlijk hebben zorgverleners recht op een veilige werkomgeving. En ook bewoners hebben uiteraard recht op een veilige woonomgeving. Hier moet de instelling voor zorgen. Mocht uit het toezicht van de inspectie blijken dat het personeelsbeleid van een instelling negatieve gevolgen heeft voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg, dan zal de inspectie daartegen optreden.
Erkent u dat veiligheid voor bewoners, maar zeker ook voor personeel, niet gebaat is bij onnodig veel flexibel personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 9.
Hoe vindt u dat Het Hietveld als werkgever heeft omgesprongen met drie medewerkers die betrokken waren bij een incident met een bewoner? Tot welke reactie geeft de uitspraak van de rechter inzake het ontslagtraject u aanleiding?4 5
Ik ga ervan uit dat de rechter in deze zaak een zorgvuldige afweging heeft gemaakt. Het is niet aan mij om over die uitspraak nog een oordeel te vormen. Meer in het algemeen geldt dat werkgevers dienen te handelen als een goed werkgever. Afgaande op de uitspraak van de rechter heeft de zorgaanbieder in deze casus in strijd gehandeld met haar verplichtingen als goed werkgever én in strijd met de uitspraak van de kantonrechter van 27 november 2013. Dat vind ik uiteraard zeer kwalijk.
Hoeveel meldingen heeft de IGZ van medewerkers van Het Hietveld ontvangen in de afgelopen vier jaar over onveilige situaties met bewoners en daarmee samenhangende onveilige werkomstandigheden? Hoe zijn deze meldingen beoordeeld en/of betrokken bij het besluit om geen eigen onderzoek te doen naar het overlijden van de bewoner?
Van medewerkers van Het Hietveld heeft de inspectie in 2014 en 2015 acht meldingen ontvangen, waarvan vier anoniem (in de periode 2011 – 2013 zijn bij de IGZ geen meldingen van medewerkers binnengekomen). Hieronder bevonden zich geen calamiteitenmeldingen. De meldingen zijn door de IGZ toegevoegd aan het inspectiedossier en betrokken bij onaangekondigd inspectiebezoek aan Het Hietveld. Deze meldingen zijn tevens door de IGZ betrokken bij haar risicobeoordeling van de onderhavige calamiteit.
Een 100-jarige mevrouw die gemangeld wordt door het zorgstelsel |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat iemand die een indicatie voor 24-uurszorg voor palliatieve terminale zorg via een herindicatie van 24 uur zorg per dag naar 2 uur zorg per dag kan gaan?1
Uit het artikel blijkt dat het, tegen de verwachting van de directe zorgverleners van de betreffende mevrouw, gelukkig weer iets beter met haar gaat en dat ze in ieder geval geen palliatief terminale zorg meer nodig heeft. Het is gebruikelijk dat de hoeveelheid zorg door de aangewezen professional wordt aangepast naar wat er op dat moment passend is. Volgens het artikel houdt dit in dat de indicatie is teruggebracht van 70 uur per week (in de praktijk omgezet in 24 uurs zorg) naar ongeveer 28 uur per week (exclusief huishoudelijke hulp die inderdaad via de Wmo wordt verstrekt).
Waarom heeft de betreffende mevrouw een herindicatie van de wijkverpleging gekregen, terwijl de terminale palliatieve thuiszorg onder het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) viel? Hoe is te verklaren dat zij een herindicatie voor wijkverpleging kreeg?
In 2014 werd alle palliatief terminale zorg geïndiceerd door het CIZ, nadat de behandelend arts (in dit geval de huisarts) had aangegeven dat de ingeschatte verwachte levensduur minder was dan 3 maanden.
Vanaf 2015 is de palliatief terminale zorg voor mensen die op 31 december jl. nog een extramurale AWBZ-indicatie hadden onderdeel geworden van de aanspraak wijkverpleging (dat geldt ook voor nieuwe cliënten). De herindicatie is daarom in handen van de professionele inschatting van de wijkverpleegkundige.
Had het CIZ de indicatie niet gewoon moeten laten doorlopen? Kunt u uw antwoord toelichten? Klopt de indruk dat mevrouw «niet snel genoeg gestorven is»?2
Per 1 januari jl. valt de persoonlijke verzorging en verpleging die voorheen werd geleverd op basis van een extramurale AWBZ-indicatie onder de Zorgverzekeringswet en is afgesproken dat in 2015 de bestaande situaties worden geherindiceerd. Wanneer blijkt dat de indicatie niet meer aansluit op de zorgbehoefte, dan dient er een nieuwe indicatie te worden afgegeven. Juist ook in de nieuwe situatie is het zo dat we er naar streven dat mevrouw de zorg krijgt die bij haar situatie past.
Is het waar dat mevrouw of aangewezen is op een intramurale indicatie, welke in de vorm van een «volledig pakket thuis» kan worden ingezet, of aangewezen is op de combinatie van wijkverpleging en gemeentelijke zorg voor huishoudelijke verzorging? Erkent u dat de kans dus erg groot is dat haar zorg versnippert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Cliënten die een blijvende behoefte hebben aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, hebben toegang tot de Wlz. De Wlz-indicatie kan zowel intramuraal als extramuraal met een pgb, modulair pakket thuis (mpt) of volledig pakket thuis (vpt) worden verzilverd. Wanneer iemand niet aan de zorginhoudelijke criteria voldoet, is de cliënt aangewezen op zorg vanuit de Zorgverzekeringwet (Zvw) en/of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Ik heb eerder juist voor palliatieve zorg verpleging, verzorging en begeleiding integraal ondergebracht onder de Zorgverzekeringwet. Vanuit de wijkverpleging wordt een zorgplan opgesteld, waarin meerdere zorgverleners een rol kunnen spelen. Het behoort tot de professionele verantwoordelijkheid van de zorgverlener om de afstemming te zoeken met elkaar. Hierdoor moet versnippering worden voorkomen.
Hoe reageert u op de uitspraak van BTK Thuiszorg dat «mevrouw Van der Wal niet de enige is die dit overkomt»?
Met de overgang van verpleging en verzorging vanuit de AWBZ naar de Zvw, is een start gemaakt met het anders organiseren van de zorg, waarbij het accent meer ligt op zelfredzaamheid, ontzorgen en kwaliteit van leven. De indicatiestelling, die voorheen bij het CIZ lag, wordt nu door de wijkverpleegkundige zelf gedaan, waarbij zij breder kijkt dan alleen naar de zorgvraag van de cliënt.
Ik ben verbaasd over de uitspraak van BTK Thuiszorg. Het is namelijk altijd aan de professional om de zorg af te stemmen op de behoeften van de cliënt. Samen met de cliënt moet een zorgplan worden opgesteld, waarin de zorgvraag en de invulling van de zorg wordt opgenomen. Het behoort tevens tot de professionele verantwoordelijkheid van de zorgverler om in te schatten wanneer zorg uit andere domeinen noodzakelijk is en indien nodig de contacten te leggen met deze andere domeinen.
Waarom worden afgegeven indicaties voor palliatieve terminale thuiszorg niet gewoon verlengd? Sinds wanneer gebruikt het CIZ weer een einddatum voor een terminale indicatie?
Het CIZ gebruikt geen einddatum voor indicaties binnen de Wlz. Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 1 en 3 is de afspraak dat met de overgang van extramurale AWBZ-zorg naar de Zorgverzekeringswet wordt gekeken of de bestaande indicatie nog past bij de zorgbehoefte van de cliënt. Wanneer blijkt dat de indicatie niet meer aansluit op deze zorgbehoefte, dient er een nieuwe indicatie te worden afgegeven. In de praktijk zullen de meeste mensen met een «oude» palliatieve indicatie deze zorg behouden.
Hoeveel mensen hadden per 1 januari 2015 een indicatie voor palliatieve terminale thuiszorg? Is er voor deze mensen ook een herindicatieproces vanuit de wijkverpleging in werking getreden? Kunt u in kaart brengen of, en zo ja, welke herindicatie deze mensen hebben gekregen?
Gegevens uit de basisrapportage van het CIZ laten zien dat er per 31-12-2015 in totaal 4955 mensen met een geldige AWBZ-indicatie functiecategorie PTZ waren. Daarvan zijn 3990 indicaties vanuit de AWBZ naar andere domeinen over gegaan. Ik heb geen inzicht in hoeveel mensen met een PTZ indicatie zijn geherindiceerd en welke herindicatie deze mensen hebben gekregen. Wanneer er een herindicatie is gesteld door de professional, dient deze aan te sluiten op de zorgbehoefte van de betreffende cliënt.
Acht u het uitgesloten dat mensen tijdens de veranderingen per 1 januari 2015 – gelijk als mevrouw Van der Wal – in de problemen komen omdat niemand weet hoe te handelen? Zo nee, wat is er nodig om er voor te zorgen dat er geen mensen gaan zwerven in het zorgstelsel, en dat niemand verantwoordelijk is voor de zorg? Zo ja, hoe heeft het CIZ geregeld dat mensen met palliatieve terminale thuiszorg hun indicatie dan wel behouden, dan wel goed worden overgedragen aan de juiste instantie die de thuiszorg moet regelen?
Ik ben het oneens met de constatering dat niemand weet hoe te handelen en dat mensen gaan zwerven in het zorgstelsel. Palliatieve zorg thuis is zowel mogelijk voor mensen met een Wlz-indicatie als voor mensen die deze zorg betrekken vanuit de aanspraak wijkverpleging in de zorgverzekeringswet. In dit geval hoefde het CIZ niets te regelen, maar was het aan de betreffende zorgprofessionals om via een herindicatie tot passende zorg te komen. Dat is ook gebeurd. Ik vind wel dat kwetsbare mensen (en hun naasten) goed moeten worden begeleid en goede informatie moeten krijgen wat de veranderingen in de zorg voor hen betekenen. Ik kan niet beoordelen of dat in deze situatie voldoende is gebeurd.
Bent u tijdens u bezoek aan BTK Thuiszorg op de hoogte gesteld van deze problematiek? Zo ja, wat heeft u in de tussentijd ondernomen om de problemen op te (laten) lossen?3
Ik vermoed dat wordt gedoeld op een bijeenkomst met thuiszorg-, gezondheid- en welzijnsorganisaties in Twente, die plaatsvond op 24 november 2014 en de situatie van deze mevrouw was pas later aan de orde.
De onvolledigheid van het Transparantieregister Zorg |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van VPRO-radioprogramma Argos van 2 mei j.l. waaruit blijkt dat het Transparantieregister Zorg niet alle betalingen van farmaceutische bedrijven aan ziekenhuizen en artsen vermeldt?1
In de uitzending van Argos komen punten rond het functioneren van het Transparantieregister Zorg aan bod, en punten rond de volledigheid van het Transparantieregister. Op deze beide punten wil ik kort ingaan.
Argos meldt dat het Transparantieregister niet gebruiksvriendelijk is, lastig te doorzoeken en onbekend bij de patiënt. Deze punten zijn ook naar voren gekomen in de evaluatie van het Transparantieregister Zorg, waar ik u bij brief van 16 december 2014 (Tweede Kamer 2014–15, 32 620, nr. 145) over heb bericht. Ik heb in die brief ook aangegeven dat de Stichting deze verbeterpunten voortvarend ter hand heeft genomen, om zo het register verder te verbeteren.
Daarnaast meldt Argos dat het Transparantieregister geen volledig beeld geeft van de financiële relaties tussen artsen en de farmaceutische industrie. Ik heb in mijn brief van 25 april 2013 (Tweede Kamer 2012–13, 32 620, nr. 145) aangegeven dat het register geen inzicht geeft in alle relaties tussen artsen/onderzoekers en farmaceutische bedrijven. Er zijn enkele uitzonderingen op de publicatieplicht om dubbelingen te voorkomen. Het register kijkt terug naar relaties in het voorgaande kalenderjaar, relaties uit het lopende jaar zijn niet zichtbaar. Daarnaast geeft het Transparantieregister geen inzicht in relaties als gevolg van wetenschappelijk onderzoek, omdat daarin reeds wordt voorzien door het openbare register van de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO). In het Transparantieregister Zorg zijn financiële relaties opgenomen waartegenover een zekere tegenprestatie staat, zoals dienstverlening of sponsoring.
Is het waar dat geld dat vanuit farmaceutische bedrijven wordt overgemaakt aan besloten vennootschappen (bv’s) van medici, medische uitgeverijen of communicatie/scholingsbureaus niet in verband gebracht wordt met de betrokken artsen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Farmaceutische bedrijven kunnen ook dienstverleningsovereenkomsten sluiten met besloten vennootschappen (bv’s).Wanneer een arts duidelijk verbonden is met een bv, dan dient deze dienstverlening op naam van de bv te worden gemeld in het Transparantieregister Zorg. Wanneer bekend is welke arts de betreffende dienst verleent, dan dient de dienstverlening (tevens) op naam van de betreffende arts te gebeuren.
Hoe vindt u het dat bv’s als CVGK, Medcon of Heart Beat grote bedragen, afkomstig van farmaceuten, doorsluizen naar medici zonder de medici of de reden van de donatie met naam te noemen? Hoe gaat u bewerkstelligen dat er wel echte transparantie komt?2
Deze bedrijven staan in het Transparantieregister Zorg, met dienstverleningen op naam van de bv’s. Deze dienstverleningen zijn ook op naam van de betrokken artsen gemeld. Dit soort financiële relaties behoort zowel op naam van de bv met wie de dienstverleningsovereenkomst is afgesloten als op naam van de arts die de dienst heeft uitgevoerd te worden gemeld, wat doorgaans ook gebeurt. Door het kritisch onderzoek dat Argos uitvoerde is wel een drietal omissies aan het licht gekomen. De betreffende partijen zijn hier door de Stichting op aangesproken en de omissies zijn inmiddels hersteld. Ik vind het belangrijk dat er blijvende aandacht is voor een zo groot mogelijke volledigheid van het Transparantieregister.
Hoe verklaart u dat het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) in 2012 bijna vijf miljoen euro van enkele farmaceutische bedrijven heeft ontvangen, terwijl in het register nog geen miljoen euro staat opgegeven?3
Ik vind niet dat het Transparantieregister Zorg faalt. Ik heb in mijn antwoord op vraag 1 geschetst dat niet alle relaties gemeld dienen te worden in het Transparantieregister. Zo is wetenschappelijk onderzoek van de meldingsplicht aan het Transparantieregister uitgezonderd. Argos meldt dit ook in haar uitzending. Klinisch wetenschappelijk onderzoek rond geneesmiddelen wordt veel in ziekenhuizen uitgevoerd. Het feit dat dit niet aan het Transparantieregister hoeft te worden gemeld is een belangrijke verklaring voor de verschillende bedragen die over het UMC Groningen en het VU medisch centrum in de uitzending van Argos worden genoemd.
Ook het VU medisch centrum (VUmc) ontving in 2012, volgens eigen opgaaf, meer dan vijf miljoen euro van farmaceuten, terwijl in het Transparantieregister slecht een fractie van dat bedrag wordt vermeld; hoe kunt u dit verklaren? Faalt het Transparantieregister in de praktijk?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het huidige Transparantieregister, op basis van vrijwilligheid en zonder controle van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), geen volledig en transparant beeld geeft van de geldstromen van farmaceutische bedrijven naar artsen?
Het huidige Transparantieregister, hoewel strikt genomen vrijwillig omdat er geen wettelijke plicht is voor het melden van deze financiële relaties, kent wel degelijk een verplicht karakter.
De verplichting om financiële relaties te melden is opgenomen in de Code Geneesmiddelenreclame (CGR) en is daarmee bindend voor de aangesloten partijen, waaronder zowel artsen als bedrijven.
Rondom deze regels is wel sprake van controle door de IGZ. Zij controleert echter niet de naleving van deze eigen regels van de sector, maar heeft een eigenstandige toezichttitel gebaseerd op artikel 94 van de Geneesmiddelenwet en de Beleidsregels gunstbetoon Geneesmiddelenwet. Daarmee heeft zij een eigen toezichtkader dat, hoewel de normering inhoudelijk overeenkomt, los staat van de zelfregulering en kan zij ingrijpen wanneer sprake is van oneigenlijke beïnvloeding of ongeoorloofd gunstbetoon. De gegevens uit het Transparantieregister zijn daarbij een belangrijk instrument.
Ik ben van mening dat, binnen de kaders die zijn gekozen voor het Transparantieregister (zie ook mijn antwoord op vraag 1), het register een goed beeld geeft van financiële relaties tussen artsen en farmaceutische bedrijven. Ik heb in een verslag schriftelijk overleg van 30 september 2014 (Tweede Kamer 2014–2015, 29 248, nr. 275) in antwoord op vragen van de PvdA-fractie laten weten dat na een controle door de IGZ is gebleken dat het Transparantieregister vrij volledig was voor dat jaar. Ik ben van mening dat gezien het groeiend aantal meldingen in volgende jaren het register steeds vollediger wordt. Ik vind het daarbij belangrijk dat er blijvende aandacht is voor een zo groot mogelijke volledigheid van het Transparantieregister.
Wat is de achterliggende gedachte van het register in zijn huidige vorm? Is het voor de patiënt bedoeld, of is het een middel om de farmaceutische industrie een beter imago te bezorgen? Is dit register op basis van vrijwilligheid, een register dat daadwerkelijk een volledig en transparant beeld laat zien en toont welke grote financiële belangen met betalingen door farmaceuten gemoeid zijn?
Het Transparantieregister Zorg is bedoeld om openheid te geven over financiële relaties tussen artsen en farmaceutische bedrijven, zodat iedereen die dat wil inzage kan krijgen in financiële relaties en bijvoorbeeld ook de patiënt desgewenst de besluiten van de arts in context kan plaatsen, kan zien of er sprake is van mogelijke belangenverstrengeling en daarover met de arts in de spreekkamer het gesprek kan aangaan. Ik ben van mening dat, binnen de kaders die voor het register gekozen zijn, het Transparantieregister een goed beeld geeft van de financiële relaties die artsen hebben met farmaceutische bedrijven.
Wat is uw reactie op het onderzoek ten behoeve van een thesis van een VU-student waaruit blijkt dat het Transparantieregister niet alleen onvolledig is, maar dat het voor patiënten en andere geïnteresseerden ook ontzettend moeilijk is om de relatie tussen professionals en farmaceuten te beoordelen (de informatie is summier en wanneer farmaceuten, zorgverleners of het Transparantieregister om meer informatie wordt gevraagd, wordt die niet vertrekt)?4 Is dit de transparantie die u voor ogen heeft?
Het onderzoek en de daaruit voortvloeiende aandachtspunten zijn mij bekend. Deze punten zijn ook naar voren gekomen in de evaluatie van het Transparantieregister Zorg, waar ik u bij brief van 16 december 2014 (Tweede Kamer 2014–15, 32 620, nr. 145) over heb bericht. Ik heb in die brief ook aangegeven dat de Stichting deze verbeterpunten voortvarend ter hand heeft genomen, om zo het register verder te verbeteren. Het Transparantieregister is uniek in zijn soort en is opgezet om de transparantie in de zorg afdoende te regelen. Het register is voor verbetering vatbaar en staat ook open voor suggesties en adviezen, opdat het register uiteindelijk voldoet aan de verschillende eisen die haar worden gesteld.
Wat vindt u er van dat na twee jaar van invoering blijkt dat het Transparantieregister onvolledig is, moeilijk te doorgronden voor patiënten en andere geïnteresseerden en gemiddeld slechts enkele tientallen bezoekers per dag trekt?
Zie antwoord vraag 8.
Is dit het soort transparantie dat u voor ogen heeft wanneer u spreekt over het zogenoemde «Jaar van de transparantie»? Hoe kan met een dergelijke vrijblijvendheid volgens u een werkelijk transparant beeld ontstaan over de beïnvloeding door farmaceutische bedrijven van artsen en ziekenhuizen?
In het kader van het Jaar van de Transparantie zet ik in op meer en betere informatie over de kwaliteit en kosten van zorg. Het Transparantieregister Zorg ziet daarentegen op het verkrijgen van inzicht in financiële relaties die artsen hebben met farmaceutische bedrijven. Het betreft daarmee twee verschillende onderwerpen, die ik overigens beide belangrijk vind. Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 6 en 7.
Hoe moet uw uitspraak in het Algemeen overleg «Het is zelfregulering, maar dat betekent niet dat het vrijblijvend is» geïnterpreteerd worden? De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft laten weten geen toezicht te houden op het Transparantieregister; hoe gaat u ervoor zorgen dat het vrijblijvende karakter van het Transparantieregister komt te vervallen en het wel gaat functioneren zoals het register in de Verenigde Staten, dat is gebaseerd op de Sunshine Act en waarbij overtreders, artsen en farmaceutische bedrijven boetes krijgen opgelegd?5
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 6. Daar wil ik aan toevoegen dat het Transparantieregister Zorg, als beleidsinstrument, niet tot doel heeft om te functioneren als het register dat in de Verenigde Staten is opgezet als uitvoering van de Sunshine Act. Er is bewust gekozen voor een register dat door middel van zelfregulering gerealiseerd zou worden, omdat het register zo sneller is gerealiseerd en flexibeler op nieuwe ontwikkelingen kan inspelen. Er is tevens bewust gekozen voor transparantie binnen de kaders die ik in mijn antwoord op vraag 1 heb geschetst, omdat op die manier informatie aan het licht komt die bruikbaar is bij het opsporen van oneigenlijke beïnvloeding, zonder onnodige administratieve lasten te creëren en het draagvlak voor het register in de sector aan te tasten.
Met het toezicht van de IGZ op naleving van artikel 94 Geneesmiddelenwet en de daarop gebaseerde Beleidsregels gunstbetoon Geneesmiddelenwet is naar mijn mening geen sprake van vrijblijvendheid, maar worden overtreders beboet. Deze manier van werken past in de zorg, waar de IGZ toezicht houdt en er daarbij vaak ook ruimte is voor richtlijnen en protocollen die door het veld zelf zijn opgesteld.
Kan het opgeven van financiële relaties tussen artsen en farmaceutische bedrijven verplicht worden gesteld binnen de huidige afspraken van de stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR) op basis van «Zelfregulering»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het opgeven van financiële relaties is reeds verplicht, en is opgenomen in hoofdstuk 7 van de Code Geneesmiddelenreclame. Het veld houdt zich ook aan deze verplichting; het aantal partijen dat financiële relaties meldt in het Transparantieregister is groter dan het aantal leden van de aangesloten verenigingen bij de Stichting CGR. Dat laat zien dat de regels breed worden gedragen en nageleefd, omdat ook niet-leden zich conformeren.
Vindt u niet dat medische professionals en farmaceuten een boete opgelegd moeten krijgen indien zij niet alle financiële relaties in het transparantieregister vermelden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb in mijn antwoord bij vraag 6 aangegeven en onderbouwd dat het Transparantieregister Zorg een goed beeld geeft van de financiële relaties tussen artsen en farmaceutische bedrijven. Dat is tot stand gekomen op basis van zelfregulering. Ik heb in hetzelfde antwoord aangegeven dat de IGZ toezicht houdt op artikel 94 Geneesmiddelenwet en de daarop gebaseerde beleidsregels en boetes kan opleggen. Daarmee is mijns inziens het toezicht op misstanden in relaties tussen artsen en farmaceutische bedrijven afdoende geregeld.
Bent u bereid de IGZ hierop toezicht uit te laten oefenen? Zo ja, krijgt zij aanvullende capaciteit en middelen hiervoor? Zo nee, hoe gaat u dan invulling geven aan de door u zo gekoesterde transparantie?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 ook aangaf heeft de IGZ een eigenstandige bevoegdheid om toezicht te houden op naleving van artikel 94 Geneesmiddelenwet en de daarop gebaseerde Beleidsregels gunstbetoon Geneesmiddelenwet. Zij gebruikt die bevoegdheid ook. Aanvullende toezichttitels, capaciteit en middelen acht ik derhalve niet nodig.
Bent u van mening dat de 9.300 euro die een psychiater van farmaceut Eli Lilly and Company ontving voor een spreekbeurt, valt onder geoorloofd gunstbetoon waarbij volgens artikel 94 van de Geneesmiddelenwet een prestatie die wordt verricht «in een redelijke verhouding staat tot die gelden»? Wilt u dit toelichten en nader concreet aangeven wat onder geoorloofd gunstbetoon wordt verstaan?6 7
De vergoeding die wordt geboden moet in redelijke verhouding staan tot de aard en omvang van de dienst die daarvoor wordt geleverd. Een vergoeding kan betrekking hebben op het aantal keer dat gesproken wordt, reistijd die daarmee gemoeid is, de tijd die in voorbereiding wordt gestoken, etc., etc. Al deze zaken moeten worden gewogen alvorens een uitspraak kan worden gedaan of de vergoeding binnen of buiten redelijke perken is, dat kan niet enkel aan de hand van de hoogte van de vergoeding. Hoe een en ander gewogen wordt, is vastgelegd in duidelijke regels die door de IGZ en CGR in samenspraak zijn opgesteld.
Uit de uitzending van Argos blijkt dat een internist van het Ziekenhuis Bethesda te Hoogeveen een waarschuwing kreeg van de inspectie, en MSD een boete van meer dan een ton omdat het bedrijf de specialist als «scientific speaker» betaalde met een bedrag van 230 euro per uur; volgens de afspraken van CGR mag dat maximaal 140 euro zijn voor een gewoon specialist; de inspectie handelde op basis van een klacht, maar MSD blijkt dat structureel te doen; uit dezelfde Argos-uitzending blijkt bijvoorbeeld dat MSD ook een cardioloog van het Amphia Ziekenhuis te Breda als scientific speaker betaalt, en zijn geen maatregelen getroffen; het Transparantieregister handelt namelijk alleen op basis van klachten, net als de IGZ; hoe kan worden bereikt dat het Transparantieregister beter inzicht geeft en ook daadwerkelijk leidt tot handhaving/sancties?
Uit navraag is mij te kennen gegeven dat het voorbeeld van de casus betreffende het Amphia Ziekenhuis te Breda onjuist is: met de betrokken cardioloog werkzaam in dit ziekenhuis is MSD geen dienstverleningsovereenkomst als «scientific leader» aangegaan.
De casus van het Bethesda Ziekenhuis ligt momenteel voor bij de rechter. De casus laat mijns inziens juist zien dat het Transparantieregister Zorg wel inzicht geeft in de financiële relaties die er zijn tussen artsen en bedrijven, en waar nodig ook daadwerkelijk leidt tot handhaving en sancties door de IGZ.
Is er een maximum norm af te spreken voor betalingen die een zorgverlener dan wel een zorginstelling – jaarlijks – van farmaceutische bedrijven mag ontvangen, en wordt daar dan op gecontroleerd?
Er zijn door de CGR, in samenspraak met de IGZ, maximumnormen gesteld voor de uurtarieven die worden gehanteerd bij het bepalen van een vergoeding bij een dienstverleningsovereenkomst. Zowel de IGZ als de CGR controleren op deze normen. Het nut en de noodzaak van maximum jaarnormen voor dienstverlening door artsen aan bedrijven zie ik niet.
Uw ambtsvoorganger, Minister Klink, ging akkoord met zelfregulatie, maar had alsnog de invoer van een wet, vergelijkbaar met de Sunshine Act in de Verenigde Staten, als stok achter de deur wanneer de zelfregulatie niet – voldoende – zou werken;8 bent u van mening dat de zelfregulatie voldoende werkt? Zo nee, komt er alsnog een wet die dwingt tot echte transparantie?
Ja, ik ben van mening dat zelfregulering voor dit onderwerp voldoende werkt, mede gebaseerd op de voorbeelden die ik in de beantwoording van deze Kamervragen heb gegeven.
Het bericht dat Zilveren Kruis Achmea het eigen risico van mensen verrekent met het PGB-wijkverpleging (Persoonsgebonden Budget) |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea uitbetalingen verrekent met vorderingen, waardoor PGB-vergoeding voor wijkverpleging ingezet wordt om het eigen risico te verrekenen?1 2
Een zorgverzekeraar die een betaling te doen heeft aan een verzekerde – bijvoorbeeld op basis van een pgb-declaratie voor wijkverpleegkundige zorg – mag deze betaling op grond van art. 6:127 en 7:935 BW verrekenen met een opeisbare vordering, zoals het eigen risico, op de premiebetaler. Verzekerden met een betalingsachterstand of die de vordering liever gespreid betalen, kunnen hun zorgverzekeraar vragen een betalingsregeling te treffen.
Erkent u dat de uitspraak «Wij verrekenen (...) het bedrag dat je moet betalen met het bedrag dat je van ons ontvangt» betekent dat inderdaad PGB-geld voor wijkverpleging kan worden verrekend met het eigen risico?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u tevens dat het onjuist is om geld, bedoeld om zorg in te kopen, te verrekenen met het eigen risico? Zo ja, kunt u ervoor zorgen dat Zilveren Kruis Achmea deze vorm van inning van eigen bijdragen staakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kan er sprake zijn van verkeerd besteden (of zelfs fraude) van PGB-geld als het eigen risico daarvan betaald wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Neen, er is geen sprake van verkeerd besteden (of zelfs fraude), aangezien het eigen risico niet wordt betaald uit pgb-gelden. Het gaat hier om de verrekening van een openstaande vordering met een declaratie voor feitelijk geleverde zorg.
Zijn er meer zorgverzekeraars die dit soort verrekeningen toepassen? Zo ja, welke?
Uit de mij door Zorgverzekeraars Nederland beschikbaar gestelde informatie blijkt dat de zorgverzekeraars Achmea, FBTO, Zorg en Zekerheid en Nedasco B.V. dit soort verrekeningen toepassen.
De PGB-betaling in orde te maken door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat de 75-jarige Mientje Ernste van Nijmegen naar Utrecht moest om bij de SVB de salarisbetaling van haar hulp in orde te maken?1
Het is niet ongebruikelijk dat klanten van de SVB voor vragen naar één van de kantoren van de SVB gaan. De SVB heeft een hoofdkantoor en regionale kantoren in heel Nederland. Daarnaast heeft de SVB aantal kantoren die gespecialiseerd zijn in bijvoorbeeld dienstverlening aan emigranten of mensen met een persoonsgebonden budget.
Op de website van de SVB https://www.svb.nl/int/bepaalVestiging.do kunnen klanten na het invullen van de postcode en de regeling waarover zij een vraag hebben, zelf bepalen naar welk kantoor zij het beste kunnen gaan. Klanten worden gevraagd een afspraak te maken voor een bezoek aan het kantoor, zodat de medewerker van de SVB zich kan voorbereiden. Ook klanten die geen afspraak maken, worden door de SVB geholpen als zij een bezoek brengen aan één van de kantoren van de SVB. Zij krijgen dan wel een brief mee waarin hen verzocht wordt bij een volgend bezoek eerst een afspraak te maken. Wekelijks brengen gemiddeld 75 personen een bezoek aan een SVB-kantoor. Er wordt volgens de SVB niemand die zich fysiek meldt, weggestuurd.
Kunt u verklaren waarom zij eerst werd weggestuurd, maar later – wellicht toen bleek dat er een journalist van het SP-partijblad Tribune mee was – toch een persoonlijk gesprek kreeg?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak komen mensen persoonlijk hun zaken regelen bij de SVB, en worden zij allemaal geholpen? Met andere woorden: wordt er niemand die zich fysiek bij de SVB meldt weggestuurd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u dat er in het gesprek met mevrouw Ernste is aangegeven dat er nog enorme achterstanden zijn in de te beantwoorden mails en ongeopende post, maar dat de perswoordvoerder dat ontkent?
Zoals eerder2 aan de Tweede Kamer meegedeeld, wordt volgens de SVB alle post en alle mail dagelijks geopend, gelezen en worden van mails met declaraties deze declaraties ingevoerd in het systeem voor de uitbetaling van de zorgverlener. Er is een achterstand in het beantwoorden van mail. Deze wordt momenteel gestaag ingelopen, nu de instroom afneemt. Er is geen sprake van ongeopende post en of mail.
Hoeveel kort gedingen zijn er inmiddels tegen de SVB aangespannen om betaling van salarissen te eisen?
Dinsdag 12 mei heeft een kort geding plaatsgevonden bij de voorzieningenrechter in Den Haag van een budgethouder tegen de SVB. Daarbij zijn de eisers in het gelijk gesteld en is de SVB gesommeerd tot betaling over te gaan. SVB heeft in deze casuïstiek een contract wijziging in de zorgovereenkomst niet op tijd doorgevoerd waardoor onnodig een betaling is tegengehouden.
Naast bovenstaande kort geding heeft de SVB – zo geeft men aan – eenmaal een dagvaarding ontvangen voor een kort geding, maar dat kort geding is ingetrokken. Aansprakelijkheidsstellingen waarbij de SVB betrokken is geweest, zijn doorgeleid naar het Rapid Reponse Team (RRT) en daar afgehandeld.
Klopt het dat er kort gedingen zijn afgeblazen nadat de SVB betalingstoezeggingen deed? Zo ja, onder welke voorwaarden moest iemand (of een organisaties) dan afzien van het kort geding?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat, wanneer zorgverleners van budgethouders ziek zijn, dit niet geregistreerd kan worden in het systeem?
SVB geeft aan dat dit niet klopt. Budgethouders kunnen zorgverleners ziek en hersteld melden (ook via MijnPGB). Echter, de opvolging ervan – de betaling van de (vervangende) zorgverleners – loopt niet altijd goed. Hiervoor biedt het spoedkanaal een oplossing. Momenteel wordt gewerkt aan een structurele oplossing voor dit probleem.
Bij hoeveel budgethouders leiden herstelwerkzaamheden tot nieuwe uitbetalingsproblemen? Welke redenen zijn er dat goedlopende betalingen opeens niet meer verricht (kunnen) worden?
Het uitgangspunt bij het herstel is dat dit niet mag lijden tot nieuwe betalingsproblemen. Daar waar bij een herstelactie een risico ontstaat met betrekking tot de continuïteit van uitbetalen, is de afspraak dat ketenpartijen direct acteren. Een voorbeeld hiervan is het risico bij het omzetten van een budget naar een andere verstrekker. Hierbij moet een zorgcontract opnieuw worden goedgekeurd door de nieuwe verstrekker. Als het goedkeuren door de nieuwe verstrekker te lang zou duren, kan het voorkomen dat betalingen niet kunnen worden uitgevoerd. Er zijn daarom afspraken gemaakt om de doorlooptijd van deze goedkeuring door de verstrekker zo kort mogelijk te houden om dit te voorkomen. Daarnaast is er een onderscheid te maken tussen het onbedoeld en bedoeld staken van betalingen. Het kan ook zijn dat de een zorgcontract inhoudelijk wordt afgewezen (omdat de verstrekker niet eens is met verleende zorg). In dat geval kunnen betalingen ook stoppen, echter dit is dan terecht.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg op 20 mei a.s?
Ja.
Het bericht dat 10-jarige Sem niet bij de gemeente Stadskanaal en niet bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) in aanmerking komt voor een indicatie voor zorg en ondersteuning |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de 10-jarige Sem noch bij zijn gemeente Stadskanaal noch bij het CIZ terecht kan voor een indicatie voor zorg, terwijl hij voor 2015 wel zorgindicaties had?1
Het heeft te lang geduurd voordat duidelijk is geworden dat de gemeente op grond van de Jeugdwet verantwoordelijk is voor de zorg voor Sem en dus verantwoordelijk is voor de verlenging van de indicatie, die nog onder de AWBZ was afgegeven. Overigens heb ik begrepen dat aan Sem gedurende deze periode gelukkig wel zorg is verleend, door dezelfde hulpverlener.
De gemeente Stadskanaal neemt de zorg voor Sem met terugwerkende kracht van 1 januari 2015 over.
Om er voor te zorgen dat de afbakening tussen de Jeugdwet en de Wlz als het gaat om kinderen en jongeren beter bekend wordt bij gemeenten, worden diverse bijeenkomsten georganiseerd. Kinderen en jongeren vallen niet automatisch onder de Jeugdwet: er zijn raakvlakken met de Zvw, Wlz, Wmo en de Wet Passend Onderwijs. Deze raakvlakken zijn eerder behandeld tijdens de praktijkdagen Jeugd en Wmo (maart 2015). In samenwerking met de VNG zijn in april en juli bijeenkomsten georganiseerd om gemeenten te informeren en te ondersteunen bij hun vragen. Om meer informatie te verstrekken over de toegang tot de Wlz levert het CIZ een bijdrage aan de bijeenkomst in juli. Naargelang het aantal deelnemers en de vragen zullen meer bijeenkomsten worden georganiseerd.
Vindt u het ook zo treurig dat er mensen «zoek» raken in het zorgstelsel; met andere woorden dat mensen nergens lijken «thuis te horen», maar tegelijkertijd wel zorg nodig hebben? Vindt u dit een gewenst effect van de doorgevoerde veranderingen en bezuinigingen?
Ik wil zo veel mogelijk voorkómen dat voor cliënten onduidelijkheid bestaat over de vraag waar zij terecht kunnen met hun zorgbehoefte. De acties die ik hiertoe heb ondernomen, heb ik verwoord in de beantwoording van vraag 1. Voorts verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 5.
In het geval van een levenslange zorgbehoefte is het toch de regel dat de Wlz-zorg (Wet langdurige zorg) voorliggend is op de jeugdhulp van de gemeente? Als u het verhaal van de 10-jarige Sem leest, een jongen met zowel epilepsie als een autismestoornis, dceelt u dan de mening dat deze jongen de rest van zijn leven behoefte heeft aan steun en zorg, en dus onder de Wlz zou moeten vallen?2
In artikel 3.2.1 van de Wlz zijn de criteria vastgelegd waar de toegang tot de Wlz wordt geregeld. Om toegang te hebben tot de Wlz moet er sprake zijn van een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Daarnaast moet er sprake zijn van een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. Het is dus niet zo dat de aanwezigheid van een levenslange zorgbehoefte bepalend is voor de toegang tot de Wlz.
Sem heeft geen toegang tot de Wlz, omdat bij hem primair sprake is van een psychiatrische aandoening of beperking. Het CIZ maakt bij de beoordeling van een aanvraag om toegang tot de Wlz gebruik van informatie over diagnostiek en informatie over stoornissen en beperkingen die wordt aangeleverd door een ter zake deskundige.
Kunt u aangeven hoeveel mensen door het CIZ doorverwezen worden naar de gemeente voor zorg en ondersteuning, en kunt u daarbij aangeven op welke gronden dat gebeurt? Is er een stijging van het aantal doorverwijzingen te zien sinds 1 januari 2015? Indien u deze gegevens niet beschikbaar heeft, bent u dan bereid dit te onderzoeken, en de Kamer zo spoedig als mogelijk daarover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het CIZ geeft aan dat op basis van de eerste maanden nog geen gevalideerd landelijk beeld beschikbaar is over het aantal doorverwijzingen. Ik ben met het CIZ in overleg over deze cijfers en verwacht u in de volgende voortgangsrapportage HLZ nader te kunnen informeren over het aantal afwijzingen van aanvragen gericht op toegang tot de Wlz.
Hoeveel mensen zijn, net als Sem en zijn familie, in dit doolhof terecht gekomen waar gemeenten en CIZ naar elkaar blijven wijzen? Indien u deze gegevens niet beschikbaar heeft, bent u dan bereid deze gegevens te achterhalen, en deze zo spoedig mogelijk naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Indien een aanvraag voor de Wlz wordt afgewezen kan de cliënt zich tot de gemeente wenden voor hulp. Dat wil niet zeggen dat het in de praktijk toch wel eens fout kan lopen.
Indien cliënten problemen hebben bij het vinden van de juiste instantie kunnen zij zich melden bij «het juiste loket» van Per Saldo en IederIn. Daar wordt contact opgenomen met gemeenten en CIZ om tot een juiste zorgtoewijzing te komen. Dit jaar hebben 346 cliënten met vragen met betrekking tot gemeenten van deze dienstverlening gebruik gemaakt. In 166 gevallen ging het daarbij om onduidelijkheden bij de indicatiestelling.
Heeft het CIZ een indicatietaakstelling gekregen, en daardoor genoodzaakt mensen naar gemeenten te verwijzen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, het CIZ heeft geen taakstelling gekregen. Van een noodzaak tot verwijzen naar gemeenten of de zorgverzekeraars, is geen sprake. Het CIZ stelt onafhankelijk en objectief indicaties voor de Wlz, zoals tijdens de parlementaire behandeling is besproken.
Wat is de oplossing voor Sem en zijn familie en mensen die in een vergelijkbare situatie terecht zijn gekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanuit de Wmo 2015 kunnen cliënten worden ondersteund in hun contact met het CIZ. Juist voor die gevallen dat het CIZ een afwijzend besluit neemt, is – in die gevallen waarin onduidelijk is bij welk loket de betreffende cliënt terecht kan met zijn vraag – de ondersteuning van een cliëntondersteuner Wmo 2015 van grote toegevoegde waarde om dergelijke mensen snel naar het juiste loket te begeleiden.
Kunt u aangeven in welke brief of in welke officiële stukken aan de Kamer is gemeld dat de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Wlz communicerende vaten zijn?
Er is geen sprake van automatisch communicerende vaten. De vraag of ondersteuning in de thuissituatie nog passend is, hangt immers mede af van die thuissituatie. En omgekeerd, leidt een indicatie voor Wlz-zorg, soms tot niet-verzilvering daarvan.
De hoge bedragen pgb-geld die verhaald worden op kwetsbare cliënten omdat hun zorgverleners hun zaken niet op orde hadden |
|
Renske Leijten , Pia Dijkstra (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat oud-cliënten van «Fundament, dragers in zorg» vele tienduizenden euro’s aan pgb-geld moeten terug betalen, terwijl deze niet eens wisten dat zij veelal een pgb hadden?1
VWS, ZN en Achmea zorgkantoor willen gezamenlijk inspanningen verrichten om ervoor te zorgen dat budgethouders die te goeder trouw zijn niet worden geconfronteerd met een terugvordering en dat vermoedelijk frauderende zorgaanbieders niet vrij uit gaan. De terugvorderingen in onderhavige casus zijn opgeschort. Los van deze casus stellen partijen gezamenlijk een kader op waarin staat aan welke voorwaarden moet worden voldaan om voor het niet innen van een vordering in aanmerking te komen. VWS, ZN en Achmea zorgkantoor zullen vervolgens een uniforme aanpak ontwikkelen hoe frauderende zorgaanbieders kunnen worden aangepakt.
Helaas verneem ik regelmatig berichten over budgethouders die niet weten dat zij een pgb hebben. Het pgb is juist bedoeld voor mensen die zelf de regie kunnen voeren over hun zorg. In de Wet langdurige zorg (Wlz) heb ik reeds meer eisen gesteld aan de toegang tot een pgb, juist om te voorkomen dat kwetsbare mensen in deze positie terecht komen.
Erkent u dat in deze zaak sprake is van dubbel slachtofferschap voor de clienten omdat zij onvoldoende kwalitatieve zorg kregen en omdat het pgb-geld waarvoor zij aansprakelijk worden gesteld fout is besteed?
Voor mij staat voorop dat cliënten de zorg moeten krijgen die zij nodig hebben. Voor de cliënten die gedupeerd zijn door hun frauderende zorgaanbieder wordt door het zorgkantoor passende zorg in natura geregeld. Zie ook mijn antwoord bij 1.
Is er aangifte gedaan tegen de mensen die pgb-verantwoordingen indienden bij het Zorgkantoor uit naam van cliënten van «Fundament, dragers in zorg»? Zo neen, waarom niet en is dat nog mogelijk?
De budgethouder kan aangifte doen tegen degene die namens hem de pgb-verantwoordingen heeft ingediend bij het zorgkantoor. Dit moedig ik aan. Over gedane aangiftes kan ik geen uitspraken doen.
Bent u bereid om de door de Nederlandse Zoprgautoriteit (NZa) noodzakelijk geachte wetswijziging om te voorkomen dat budgethouders worden aangesproken als anderen met pgb-gelden hebben gefraudeerd of fout hebben besteed zo snel mogelijk aan de Kamer voor te leggen? Op welke termijn zou dat kunnen?2
De NZa heeft onderzoek gedaan naar de aanpak van pgb fraude door zorgkantoren onder de AWBZ (2013–2104). Met de komst van de Wet langdurige zorg (Wlz) in 2015 is het toegangsproces tot een pgb verbeterd. Er zijn extra weigeringsgronden opgenomen, bepaalde zorgprofielen zijn uitgesloten van een pgb en het trekkingsrecht is geïntroduceerd. Daarnaast is er nog de mogelijkheid tot het stellen van extra eisen aan «gewaarborgde hulp» zodat mensen zonder regie kunnen worden bijgestaan door iemand die de verantwoordelijkheden en verplichtingen van het pgb wel waar kan maken. Deze wijzigingen ten opzichte van de situatie onder de AWBZ moeten zich nog zetten. Ik onderschrijf de aanbeveling van de NZa en wil deze tegen het licht van de nieuwe situatie onder de Wlz uitwerken. Recent heb ik van de NZa een brief ontvangen waarin zij ingaan op de openstaande vorderingen pgb. Beide punten bespreek ik met de NZa en ik zal uw Kamer hierover in het najaar informeren.
Is het mogelijk om tot een eventuele wetswijziging van kracht is de dreigende terugvordering bij cliënten niet alleen op te schorten maar ook te laten vervallen, teneinde te voorkomen dat deze cliënten grote stress ervaren van de mogelijke claim? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeveel situaties is de inning van verkeerd besteed pgb-geld opgeschort omdat niet de cliënt de schuld heeft, maar een zorgverlener of een zorgaanbieder? Kunt u de Kamer een overzicht sturen?
Mij is alleen bekend in welke pgb fraudezaken Achmea zorgkantoor de vorderingen heeft opgeschort. Het betreft 150 budgethouders die zorg hebben ingekocht bij 5 aanbieders. Achmea zorgkantoor heeft nog een aantal zaken in onderzoek.
Op welk moment signaleerde de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) voor het eerst dat de zorgverlening bij «Fundament, dragers in zorg» niet voldeed? Waarom is er enkel gekeken naar de kwaliteit van zorgverlening en niet naar de financiële kwetsbaarheid van de cliënten?
Vanaf april 2012 ontving de IGZ meldingen van omwonenden en de betrokken gemeente over ernstige overlast door bewoners van enkele zorgwoningen en tekortschietende begeleiding bij Fundament, dragers in zorg. De IGZ constateerde dat er op dat moment geen sprake was van onverantwoorde en onveilige zorg. Wel zag de inspectie dat de zorgaanbieder tevens de curator of bewindvoerder was van cliënten, en achtte dit financieel kwetsbaar. Fundament, dragers in zorg bracht hierin verbetering aan door het curatorschap en/of de bewindvoering bij derden onder te brengen. Omdat Fundament, dragers in zorg tot het moment van de meldingen nog niet bekend was bij de IGZ, heeft de IGZ eveneens onderzoek verricht naar de aanwezigheid van noodzakelijke randvoorwaarden voor het leveren van verantwoorde zorg. De Taskforce Nieuwe Toetreders van de IGZ bracht op 24 november 2012 een onaangekondigd inspectiebezoek waaruit bleek dat er tekortkomingen in de zorg waren. Fundament, dragers in zorg kreeg van de IGZ wederom opdracht om noodzakelijke verbeteringen te treffen. Bij vervolgonderzoek op 13 september 2013 bleek dat verbeteringen waren opgepakt, maar dat deze nog onvoldoende waren doorgevoerd. Fundament, dragers in zorg moest binnen drie maanden alle verbeteringen hebben doorgevoerd. Zover is het echter niet gekomen omdat het zorgkantoor begin 2014 de betaling van de pgb-gelden aan deze zorgaanbieder stopzette en de cliënten passende zorg in nature werd geboden. De inspectie heeft deze overname gevolgd en oordeelde dat dit op goede wijze is opgepakt en afgerond.
Erkent u dat een bewindvoerder geen zorgrelatie met een onder toezicht gestelde mag hebben?3 Is het een standaard procedure dat rechters bij het aanwijzen van een bewindvoerder kijken of er geen zorgrelatie bestaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de beantwoording van deze vraag en vraag 9 is navraag gedaan bij de Raad voor de rechtspraak. Op 1 januari 2014 is de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap grotendeels in werking getreden. In artikel 435 lid 6, Boek 1 BW staat dat onder meer niet tot bewindvoerder kunnen worden benoemd: een direct betrokken of behandelend hulpverlener, personen behorende tot de leiding of tot het personeel van de instelling waar de rechthebbende wordt verzorgd of die aan de rechthebbende begeleiding biedt en personen die zijn verbonden met de instelling waar de rechthebbende wordt verzorgd of die aan de rechthebbende begeleiding biedt.
Bij de benoeming vergewist de rechter zich van de geschiktheid van de kandidaat-bewindvoerder. Van iedere kandidaat-bewindvoerder wordt tevoren een bereidverklaring gevraagd. Daarin dient de kandidaat te verklaren dat hij onder meer geen direct betrokken hulpverlener van de betrokkene is, noch behoort tot de leiding of tot het personeel van de zorginstelling of verbonden is met de zorginstelling van de betrokkene. Voorts moeten professionele bewindvoerders jaarlijks een eigen verklaring en een accountantsverslag aan de rechter overleggen, waaruit blijkt dat zij aan de eisen van het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren voldoen.
Is bekend hoeveel bewindvoerders, curatoren of mentoren een «dubbelrol» spelen, en zowel financieel verantwoordelijk zijn voor iemand en ook een zorgrelatie hebben? Is het mogelijk dit in kaart te brengen en zo ja, op welke termijn? Zo neen, waarom niet?
Niet bekend is hoeveel bewindvoerders, curatoren of mentoren een zorgrelatie hebben. Het is niet doenlijk om dit in kaart te brengen, gelet op het grote aantal beschermingsmaatregelen (ongeveer 300.000) en het feit dat gegevens omtrent de zorgsituatie niet geregistreerd worden. Ook voor curatoren en mentoren geldt overigens dat direct betrokken of behandelend hulpverleners en personen behorende tot de leiding of tot het personeel van de zorginstelling van de betrokkene niet tot curator of mentor kunnen worden benoemd (artikel 1:383 resp. 452 BW).
De signalen dat de verplichting van DigiD met SMS notificatie tot problemen leidt |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Welke gevolgen heeft de verplichting die verschillende instanties hebben ingevoerd van een DigiD met SMS notificatie volgens u voor de toegankelijkheid van onze samenleving?
Overheidsinstellingen en instanties met een publieke taak die diensten of producten digitaal aanbieden, proberen dat zo veilig en klantvriendelijk mogelijk te doen. Uitgangspunt is om de drempel voor het gebruik – en daarmee de uitvoeringskosten – zo laag mogelijk te houden en tegelijk het risico op misbruik en/of oneigenlijk gebruik zo veel mogelijk te vermijden.
Toepassing van DigiD met SMS notificatie is het resultaat van een zorgvuldige afweging waarin onder andere veiligheid, gebruiksvriendelijkheid en toegankelijkheid een rol spelen.
DigiD met sms notificatie moet er niet toe leiden dat burgers geen toegang meer hebben tot bepaalde diensten en producten. Voor die burgers die geen gebruik kunnen of willen maken van DigiD, al dan niet met SMS notificatie, staan te allen tijde andere communicatiekanalen ter beschikking.
Eisen alle zorgverzekeraars sinds kort een DigiD met SMS notificatie? Welke zorgverzekeraars wel en welke zorgverzekeraars niet?
Zorgverzekeraars hebben gezamenlijk afgesproken dat zij per 1 april 2015 vergelijkbare authenticatie-eisen hanteren voor de beveiliging van hun internetapplicaties. Deze afspraak hebben zorgverzekeraars gemaakt om de persoonsgegevens, waaronder medische gegevens, van hun verzekerden nog beter te beveiligen. Iedere zorgverzekeraar bepaalt zelf welk specifiek toegangsinstrument hiervoor wordt gebruikt. Ik beschik niet over een overzicht van de authenticatie-eisen die zorgverzekeraars hanteren. Zorgverzekeraars Nederland heeft mij laten weten dat door zorgverzekeraars overwegend is gekozen voor DigiD met sms notificatie.
Bent u ervan op de hoogte dat 1,3 miljoen Nederlanders tussen de 16 en de 65 jaar laaggeletterd is?1 Op welke manier wordt gewaarborgd dat zij op laagdrempelige wijze hun declaratie kunnen indienen bij zorgverzekeraars?
Ja. Verzekerden kunnen zelf bepalen op welke wijze zij hun declaraties indienen. Bijvoorbeeld via een online declaratieformulier, hun mobiele telefoon, een declaratie app of per post. De declaratiemogelijkheden verschillen per zorgverzekeraar.
Welke gevolgen heeft de verplichting van DigiD met SMS notificatie voor onder andere laaggeletterden, analfabeten, gedetineerden en mensen zonder computer? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat bewindvoerders in de problemen zijn gekomen door dit nieuwe beleid en hun werkzaamheden niet kunnen uitvoeren? Wat is uw reactie daarop?
Ik wijs u erop dat DigiD persoonsgebonden is. Daarnaast is het scala aan diensten dat met DigiD kan worden benaderd breder dan de handelingen die een bewindvoerder kan of mag uitvoeren. Een onderbewindgestelde kan voor tal van handelingen handelingsbekwaam zijn of blijven. Het is om die reden niet wenselijk dat een bewindvoerder gebruik maakt van de DigiD van zijn cliënt.
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 3 hanteren zorgverzekeraars verschillende declaratiemogelijkheden waarvan bewindvoerders zonder problemen gebruik kunnen maken.
Bent u ervan op de hoogte dat bewindvoerders na het invoeren van de DigiD bij hun cliënten de SMS notificatie moeten opvragen en die niet altijd op tijd krijgen, waardoor vertraging, aanmaningen en boetes door te late betaling dreigen? Wat is uw reactie daarop?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven of de problemen waar bewindvoerders tegenaan lopen ook buiten de zorgsector voorkomen, zoals bij de Belastingdienst, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Sociale Verzekeringsbank (SVB)?
Ja, bewindvoerders hebben ook buiten de zorgsector niet de mogelijkheid om langs digitale weg, met DigiD, het beheer voor de rechthebbenden uit te voeren.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoekt in dit kader – in samenwerking met diverse ministeries en uitvoeringsorganisaties – welke vormen van elektronische ondersteuning in situaties van machtiging en (wettelijke) vertegenwoordiging wenselijk en mogelijk zijn, mede met het oog op de doelstelling van Digitaal 2017. De mogelijkheid voor bewindvoerders om voor hun klanten digitale diensten en producten af te nemen is onderdeel van dat onderzoek.
Zijn er alternatieve manieren om een declaratie in te dienen, waarbij dus geen SMS notificatie verplicht is? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet en kan daar alsnog met spoed voor gezorgd worden?
Zoals ik heb aangegeven bij mijn antwoord op vraag 3 hebben verzekerden de keuze uit verschillende declaratiemogelijkheden. Inloggen met DigiD met sms notificatie is dus geen verplichting voor het kunnen indienen van een declaratie.