Het bericht dat de noodklok wordt geluid door het gevaar op N-wegen. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Noodklok om gevaar N-wegen: «Klein foutje direct fataal»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het bericht maakt duidelijk welk menselijk leed er schuilgaat achter verkeersveiligheidscijfers. Het doet eveneens suggesties om de verkeersveiligheid op N-wegen te verbeteren. Verkeersveiligheid is een van de prioriteiten voor deze Kabinetsperiode en er zijn middelen beschikbaar om aan de slag te gaan met N-wegen. Daartoe wordt geïnvesteerd in N-wegen die in beheer zijn van het Rijk. Hiervoor is de komende jaren € 200 miljoen beschikbaar. Voor N-wegen in beheer van provincies zijn betreffende wegbeheerders primair aan zet. Vanuit de rijksoverheid wordt het verbeteren van verkeersveiligheid op provinciale N-wegen op verschillende manieren gestimuleerd, bijvoorbeeld via cofinanciering. Hierop wordt in de beantwoording van vraag 4 nader ingegaan.
Klopt het dat 25% van de dodelijke verkeersongelukken plaatsvindt op N-wegen, terwijl slechts 7.813 km van de 140.000 km wegen een N-weg is?
Nee, dit klopt niet. De getalswaarden van de genoemde cijfers worden weliswaar herkend in externe bronnen, maar dan voor andere categorieën dan de in de vraag genoemde. De SWOV noemt een aandeel van 25% voor verkeersdoden op provinciale wegen in het Bestand geRegistreerde Ongevallen in Nederland (BRON) in 20202. Het aantal en aandeel verkeersdoden is echter niet gelijk aan het aantal en aandeel dodelijke verkeersongelukken; bij een dodelijk verkeersongeval kunnen immers één of meerdere verkeersdoden vallen. Daarnaast zijn niet alle N-wegen provinciale wegen en niet alle provinciale wegen zijn N-wegen. Het aantal van 7.813 km wordt door CBS gepubliceerd als de weglengte van rijbanen in beheer van de provincie in 20193. De totale lengte van de daar weergegeven rijbanen is echter niet gelijk aan de totale weglengte van provinciale wegen, omdat door het CBS bij de rijbanen de fiets- en voetpaden uitgezonderd zijn.
Daarbij zijn deze cijfers over verkeersdoden en weglengte ook met gewijzigde omschrijvingen (provinciale wegen in plaats van N-wegenen verkeersdoden in plaats van dodelijke verkeersongelukken) niet goed met elkaar te vergelijken. Dit komt omdat bij de cijfers in BRON ook slachtoffers op fiets- en voetpaden zijn opgenomen, terwijl deze wegen niet zijn opgenomen in de genoemde weglengte (7.813 km) die betrekking heeft op uitsluitend provinciale rijbanen.
Het aantal slachtoffers en de weglengte op N-wegen ziet op wegen van alle soorten wegbeheerders in Nederland. In beginsel zijn wegbeheerders primair zelf verantwoordelijk voor rapportages over ongevallen op de wegen in hun beheer. Het Rijk publiceert jaarlijks rapportages over de verkeersongevallen op al haar wegen, waaronder de Rijks-N-wegen in onder andere de monitor Veilig over Rijkswegen4 en de jaarlijkse dieptestudie naar dodelijke verkeersongevallen op Rijkswegen door de SWOV5. Het precieze aantal en aandeel dodelijke verkeersongevallen en verkeersdoden op alle N-wegen van de verschillende wegbeheerders zal worden meegenomen in het benodigde onderzoek voor de uitwerking van de motie-Madlener6. In deze motie is namelijk verzocht om een overzicht in het MIRT op te nemen van de top tien N-wegen waar de meeste ongevallen plaatsvinden. Dat geldt eveneens voor het gevraagde overzicht in vraag 9.
Wat is uw reactie op het plan van Veilig Verkeer Nederland voor het veiliger maken van N-wegen?
Het is goed dat VVN in de media aandacht vraagt voor de verkeersveiligheid van N-wegen. VVN geeft aan nog te werken aan het genoemde plan.
Voor de verkeersveiligheid van N-wegen in beheer van provincies zijn de betreffende wegbeheerders primair verantwoordelijk. Het verkeersveiliger maken van provinciale N-wegen wordt vanuit de rijksoverheid op verschillende manieren gestimuleerd. Zo is er € 25 miljoen beschikbaar gesteld om te investeren in bermmaatregelen op provinciale N-wegen (25% cofinanciering van het Rijk). Hiermee zijn ongeveer 750 km aan bermen van provinciale N-wegen verkeersveiliger gemaakt. Daarnaast kunnen provincies – naast gemeenten en waterschappen – ook een beroep doen op de investeringsimpuls verkeersveiligheid. In de 1e tranche in 2020 ad € 165 miljoen is circa € 38,5 miljoen gegaan naar 80 km/u en 100 km/u wegen. Op dit moment wordt gewerkt aan de opzet van de tweede tranche van de investeringsimpuls verkeersveiligheid. De tweede tranche van de investeringsimpuls verkeersveiligheid komt dit jaar beschikbaar. Ook dan kunnen medeoverheden een rijksbijdrage (op basis van cofinanciering) aanvragen voor maatregelen die N-wegen verkeersveiliger maken.
Naast de € 25 miljoen die beschikbaar is gesteld om te investeren in bermmaatregelen op provinciale N-wegen, wordt ook € 25 miljoen geïnvesteerd in bermmaatregelen op Rijks-N-wegen. Hier wordt in de beantwoording van vraag 6 nader op ingegaan. Voor de komende jaren is daar bovenop € 200 miljoen beschikbaar gesteld voor het verder verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld7, worden de komende tijd prioriteringsopties nader uitgewerkt, waarna besluitvorming plaatsvindt over de concrete inzet van de beschikbare € 200 miljoen. U wordt hierover medio dit jaar nader geïnformeerd.
Herinnert u zich de brief Verkeersveiligheid Rijks-N-wegen?2
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen.
Wat is de stand van zaken van het veiliger maken van de genoemde N-wegen die een verhoogd risico op verkeersongelukken hebben: N7, N14, N31, N33, N35, N36 en N48?
Op de genoemde wegen wordt gewerkt aan het veiliger maken van de berminrichting, op basis van de € 25 miljoen die het vorige Kabinet voor Rijks-N-wegen beschikbaar heeft gesteld. Voor iedere N-weg en iedere locatie is dat maatwerk. In de meeste gevallen worden onveilige obstakels verwijderd. Waar dat nodig of gewenst is (zoals bij monumentale bomen) wordt als dat mogelijk is een afscherming aangebracht. De uitvoering van de maatregelen is ondergebracht in bestaande onderhoudscontracten en onderhoudswerken die bij Rijkswaterstaat al liepen. Dit bespaart kosten, is efficiënter en leidt tot de minste hinder voor het verkeer. De realisatie van de eerste bermmaatregelen is dit jaar gestart en loopt door tot het jaar 2024. De werkzaamheden op de wegen N36 en N7 zullen nog dit jaar worden afgerond. In 2023 volgt het werk aan de N33. In 2024 volgt het werk aan de N14, N31, N35 en N48.
Kunt u een overzicht sturen van het aantal verkeersongelukken en verkeersdoden per genoemde N-weg?
Hieronder treft u de gevraagde overzichten voor de genoemde Rijks-N-wegen voor de periode 2015–2020. Deze selectie is tot stand gekomen door koppeling van BRON aan het Nationaal Wegen Bestand (NWB).
Welke maatregelen worden er genomen voor het veiliger maken van de genoemde N-wegen? In hoeverre wordt er voor de genoemde N-wegen ingezet op het verbreden van de rijbanen, het scheiden van de rijbanen, het aanbrengen van middengeleiders, het verharden en het verbreden van bermen en het weghalen van bomen in bochten?
Zoals in de beantwoording van vraag 6 aangegeven, worden betreffende N-wegen op basis van de door het vorige Kabinet beschikbaar gestelde € 25 miljoen aangepakt door het verbeteren van de bermveiligheid. Eventuele aanvullende maatregelen op deze wegen zijn afhankelijk van besluitvorming over de inzet van de € 200 miljoen die door het huidige Kabinet beschikbaar gesteld voor het verder verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. U wordt hierover medio dit jaar nader geïnformeerd.
Kunt u een overzicht sturen van het aantal verkeersongelukken en verkeersdoden op N-wegen per provincie?
Zie het antwoord op vraag 3.
Welke afspraken worden er gemaakt met provincies voor het nemen van maatregelen om N-wegen veiliger te maken?
Zie het antwoord op vraag 4.
Welke publieke campagnes lopen er nu om menselijke fouten in het verkeer op N-wegen te verminderen? In hoeverre zijn deze campagnes succevol? In hoeverre zorgen deze campagnes voor een vermindering van het aantal verkeersongelukken?
De campagne «N36=»9 wordt momenteel uitgevoerd door Rijkswaterstaat. De gedragscampagne is samen met de provincie Overijssel, de gemeenten Almelo, Wierden, Twenterand, Hardenberg, Ommen en de politie Oost-Nederland tot stand gekomen. De campagne is gericht op de gewenste gedragingen, zoals: voldoende afstand houden, aandacht en ogen op de weg houden, elkaar de ruimte geven en rekening houden met elkaar.
De campagne zet in op het verhogen van het bewustzijn van de weggebruiker over het gewenste gedrag en beoogt daarmee een verbetering in het weggedrag. Gedurende de looptijd van de campagne worden de ervaringen en beleving van weggebruikers gemonitord door vragenlijstonderzoeken. In de evaluatie wordt het effect van de gedragscampagne in beeld gebracht.
Daarnaast zijn er de landelijke campagnes zoals BOB, MONO en Hou je aan de Snelheid. In welke mate deze voor minder ongevallen zorgen is niet meetbaar, maar ze zorgen wel voor bewustzijn, normstelling en bieden draagvlak voor anders interventies, zoals handhaving, interventies op scholen of bij werkgevers. Deze campagnes worden jaarlijks geëvalueerd en bijgesteld om de effectiviteit zo groot mogelijk te maken. Ook worden deze campagnes uitgedragen door partners zoals Veilig Verkeer Nederland, TeamAlert, ANWB, provincies en gemeenten. Daarbij worden uitingen ook op het onderliggend weggennet geplaatst. Ook wordt er tijdens deze campagnes gehandhaafd door de politie.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de provincies om provinciale afspraken te maken voor het veiliger maken van N-wegen?
Ik ben in gesprek met medeoverheden waaronder provincies over de implementatie van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid. Een van de afspraken is onder meer dat medeoverheden risicoanalyses en uitvoeringsagenda’s opstellen om de grootste risico’s op het eigen wegennet aan te pakken. Alle provincies beschikken inmiddels over deze plannen.
Herinnert u zich de beantwoording op de Kamervragen over de verkeersveiligheid op de N36?3
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen.
In hoeverre heeft u sindsdien gewerkt aan het gelijk en breder maken van de baanbreedte op de N36?
Rijkswaterstaat heeft tussen 2015 en 2018 verschillende werkzaamheden uitgevoerd om de veiligheid op de weg te verbeteren. Zo is de rijbaan over een lengte van 16 kilometer verbreed. Er zijn over de hele N36 ribbelmarkering, reflectoren en hectometerborden met snelheidsaanduiding aangebracht. In 2022 worden op het gedeelte tussen Mariënberg – Witte Paal de bermen veilig ingericht en later in 2022 zijn er werkzaamheden om extra uitwijkruimte (redresseerruimte) te creëren. Op die manier geraken weggebruikers minder snel in de buitenberm en maken daardoor minder abrupte stuurbewegingen. In totaal is € 10 miljoen uitgetrokken voor veilige bermen langs de N36.
Welke inpassingsvraagstukken moet u hiervoor nog oplossen? Welke maatregelen neemt u om deze inpassingsvraagstukken op te lossen?
Er is geen inpassingvraagstuk bij het creëren van extra uitwijkruimte aan de buitenbermzijde zoals nu is gepland op het gedeelte tussen Mariënberg – Witte Paal. Verbreding van de middenstrook (as) van de weg is niet mogelijk zonder diverse kunstwerken over de N36 de verbreden of te vervangen. Om deze reden is er eerder over de hele N36 ribbelmarkering aangebracht. Deze markering geeft een waarschuwing als auto’s met de banden over de markering rijden en naast de rijstrook dreigen te komen.
Deelt u de mening dat een wisselend rijwegprofiel op de N36 een verhoogd risico op verkeersongelukken geeft?
Na aanpassing van het gedeelte Mariënberg – Witte Paal is enkel op het deel tussen Aadorp en Almelo-Noord de redresseerstrook smaller. Daarmee is na afronding van betreffende werkzaamheden geen sprake meer van een sterk wisselend wegprofiel. Wel vragen de weg en het verkeer veel aandacht van de weggebruikers zelf. Door de snelheidsverschillen tussen het vele vracht- en personenverkeer en door weinig inhaalmogelijkheden, zijn er bijvoorbeeld situaties waarin automobilisten lang achter dezelfde vrachtwagen rijden. Het gedrag van weggebruikers speelt een grote rol in de verkeersveiligheid op de Nederlandse wegen. Daarom is Rijkswaterstaat samen met regionale partners de campagne «N36=» gestart om het weggedrag positief te beïnvloeden, zoals reeds benoemd onder de beantwoording van vraag 11.
Onderzoek naar en compensatie van faunaschade landbouw |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u de Kamer cijfers doen toekomen over het aantal niet-gehonoreerde (fauna)schademeldingen van BIJ12, de reden van afwijzing en hoe deze zich verhouden ten opzichte van het aantal gehonoreerde schademeldingen?
Een tegemoetkoming in de landbouwschade wordt naar redelijkheid en billijkheid alleen verleend voor schade aangebracht door beschermde diersoorten. In 2021 is voor ongeveer 450 (waarvan tot nu toe 18 betrekking hadden op wolven) van de circa 6500 faunaschademeldingen (waarvan 172 betrekking hadden op wolven) geen vergoeding uitgekeerd. De belangrijkste redenen waren:
Bent u het eens dat veranderende migratiepatronen van grensoverschrijdende dierenpopulaties en eventuele beschermde status van diersoorten afweer en verjagen bemoeilijken, gelet op het feit dat volgens het interprovinciaal wolvenplan de dierhouder verantwoordelijk is voor bescherming van zijn dieren?
De beschermde status van een diersoort staat los van het grensoverschrijdend gedrag van individuen van de betreffende soort. De Europese Habitatrichtlijn en de Conventie van Bern streven naar een gunstige staat van instandhouding voor beschermde soorten. Elke lidstaat moet daarom zorgen voor een gunstige staat van instandhouding van soorten binnen haar grenzen. De Richtsnoeren van de EU1 inzake de bescherming van diersoorten van de Habitatrichtlijn erkennen dat voor sommige migrerende en grensoverschrijdende soorten het moeilijk kan zijn om binnen lidstaten zelf een gunstige staat van instandhouding te bereiken. Dit betekent dat voor wolvenbeheer uit een grensoverschrijdend managementplan moet blijken wat onder een gunstige staat van instandhouding van de betrokken populatie wordt verstaan. Daarom is het Ministerie van LNV in overleg met de Duitse overheid over een internationaal wolven managementplan, om samen te bezien hoe voor de gezamenlijke wolvenpopulatie een gunstige staat van instandhouding bereikt kan worden. Vanuit de Europese regelgeving is het bereiken van een gunstige staat van instandhouding een voorwaarde om tot afweer of verjagen over te kunnen gaan.
De wettelijke verantwoordelijkheid voor het beschermen van gehouden dieren is vastgelegd in artikel 1.6 derde lid van het Besluit houders van dieren. Dit stelt dat een dier indien het niet in een gebouw wordt gehouden, bescherming wordt geboden tegen slechte weersomstandigheden, gezondheidsrisico’s en zo nodig roofdieren.
Bent u het eens met de stelling dat om beschermde diersoorten te beschermen, de verantwoordelijkheid niet volledig bij de dierhouder moet liggen? Zo ja, wanneer kunnen wij hier een plan voor verwachten? Zo nee, waarom niet?
De bescherming van beschermde diersoorten is een gezamenlijke taak van landelijke en provinciale overheden, vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Zoals bij vraag 2 is aangegeven, ligt de wettelijke verantwoordelijkheid voor het beschermen van gehouden dieren bij de houder.
Voor verschillende beschermde diersoorten bestaan plannen of zijn deze in ontwikkeling. De provincies werken samen met het Ministerie van LNV aan het actualiseren van het provinciaal wolvenplan. In dit plan wordt het beleid beschreven met betrekking tot het beschermen van de wolf en van gehouden dieren. Ik verwacht dit na de zomer aan uw Kamer te kunnen toesturen.
Andere plannen die zich richten op specifieke soorten of soortgroepen zijn het Aanvalsplan Grutto, waarin wordt gewerkt aan het keren van de neerwaartse trend van de grutto en andere weidevogels. Omdat veel soorten niet aan onze landsgrenzen zijn gebonden hebben we ook plannen op Europees of internationaal niveau. Enkele voorbeelden hiervan zijn het actieplan voor de steur2, een actieplan voor de zomertortel3 en diverse actieplannen voor ganzensoorten (waaronder grauwe gans4 en brandgans5).
In het Noordzeeakkoord6 is afgesproken dat onderzoek wordt uitgevoerd naar kwetsbare soorten die in aanmerking komen voor een soortbeschermingsplan. Voor de bruinvis bestaat het bruinvisbeschermingsplan7 uit 2020 en voor zeehonden het Seal Management Plan, voortkomend uit het Trilateraal Wadden overleg.
Bent u het eens met de stelling dat de beschermde status van de wolf en diens plotselinge en toenemende vestiging plus de fors toegenomen Europese wolvenpopulatie in Nederland het evenwicht van fauna ontwricht en dat Nederland bij de Europese Unie moet aandringen op ontheffing van deze status, in navolging van Finland en Frankrijk?
Ik zie geen reden om vanuit Nederland in Europees verband te pleiten voor een verandering van de beschermde status van de wolf. De wolf vervult een belangrijke schakel binnen een evenwichtig ecosysteem en kan een verrijking zijn voor de biodiversiteit in Nederland. Er is tot nu toe geen sprake van een ontwrichting van het natuurlijk evenwicht en dat wordt ook niet verwacht. Wel kunnen er door de komst van de wolf veranderingen in aantal en vluchtgedrag van sommige hoefdieren plaatsvinden.
Is er communicatie met buurlanden over grensoverschrijdende migratie van dierenpopulaties? Zo ja, zijn er meer diersoorten die door grensoverschrijding mogelijk faunaschade in Nederland kunnen aanbrengen? Zo nee, waarom niet?
Op nationaal niveau wordt door het Ministerie van LNV de samenwerking gezocht met de Duitse nationale overheid met de intentie om te komen tot een internationaal management plan voor de gedeelde wolvenpopulatie. Hierbij wordt bekeken of ook met andere landen, zoals België en Polen, samengewerkt kan worden. Naast de samenwerking op nationaal niveau wordt er op het gebied van wolven door diverse provincies op regionaal niveau samengewerkt met Duitse deelstaten en met de Belgische gewesten.
De Convention of Migratory Species8 is een internationaal verdrag over grensoverschrijdende migratie van dierenpopulaties. Dit bestaat voor specifieke soorten uit dochterverdragen, zoals de Overeenkomst inzake de instandhouding van kleine walvisachtigen in de Oostzee, de Noordoostelijke Atlantische Oceaan, de Ierse en de Noordzee (ASCOBANS), en de Overeenkomst inzake de bescherming van Afrikaans-Euraziatische trekkende watervogels (AEWA). Vanuit het Ministerie van LNV vindt in dit verband regelmatig overleg plaats over de betreffende diersoorten en eventuele faunaschade.
Ook ganzen zijn dieren die met hun migratie landsgrenzen passeren en faunaschade kunnen veroorzaken in Nederland. Binnen het Europees ganzen platform (EGMP)9 wordt het beheer van ganzenpopulaties op internationaal niveau gecoördineerd. Het Ministerie van LNV neemt hier samen met provincies actief aan deel.
Voor grote hoefdieren die ook de landsgrenzen kunnen passeren zoals wilde zwijnen, bestaan in Nederland faunabeheerplannen om de populaties te beheren en schade tegen te gaan. Op provinciaal niveau is er vaak afstemming met buurlanden hierover.
De ongekende invloed van Blackrock op de Europese klimaatplannen |
|
Jasper van Dijk , Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Wat vindt u van het rapport «Hijacked» van Reclaim Finance en Observatoire des Multinationales, waarin wordt aangegeven wat de invloed is van vermogensbeheerder Blackrock op het Europese beleid van duurzame financiën waar zij zelf een groot belang in hebben?1
Het rapport2 suggereert dat de financiële sector een grote invloed had op de hernieuwde duurzame financieringsstrategie van de Europese Commissie. De uitgaven van verschillende lobbyorganisaties van de financiële sector op het terrein van deze strategie schat het rapport tussen de 28,3 en 31,9 miljoen euro.
Wanneer het gaat om interacties tussen EU-instellingen en lobbyisten, zoals ook omschreven in het rapport, is het voor het kabinet van belang dat deze plaatsvinden volgens de bestaande regels, zoals bijvoorbeeld gedragscodes en het verplichte transparantieregister. Onder andere de Europese Ombudsman toetst deze regels en onderzoekt gevallen waarin een EU-instelling of -orgaan in strijd met de wet of goede bestuurspraktijken zou kunnen hebben gehandeld.
De Europese Commissie, die wetgeving initieert, maakt bij het voorstellen van nieuw beleid een afweging ten aanzien van de verschillende betrokken belangen. Zo vinden er voorafgaand aan elk wetgevingsvoorstel van de Europese Commissie bijvoorbeeld ook publieke consultaties plaats, met als doel om daarmee breed in de samenleving perspectieven op te halen over een onderwerp. De Europese Commissie legt bij de publicatie van een voorstel ook verantwoording af over de uitkomsten van een publieke consultatie.
Kunt u ingaan op de bevinding dat Blackrock en de belangengroepen waar Blackrock bij hoort, op 22 publieke consultaties hebben gereageerd met als doel zich te verzetten tegen strenge regels omtrent duurzame financiën?
Publieke consultaties hebben als doel om breed in de samenleving perspectieven op te halen over een onderwerp. Het is aan de Europese Commissie om vervolgens af te wegen in hoeverre of op welke wijze de inbreng van specifieke organisaties meegenomen wordt bij het opstellen van nieuwe wetgeving.
Bent u op de hoogte van het feit dat Blackrock een van de minst klimaatvriendelijke partijen is op het gebied van duurzame financiën?
Het kabinet vindt het van groot belang dat de financiële sector haar verantwoordelijkheid neemt in de financiering van de duurzame transitie. De fondsen die vermogensbeheerders zoals BlackRock beheren, zijn cruciaal voor het bereiken van onze duurzame doelstellingen. Als financiële instellingen hun portfolio in lijn brengen met de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs, beperken zij daarnaast de aan duurzaamheid gerelateerde financiële risico’s waaraan zij blootstaan. Het kabinet zet zich daarom in voor de verduurzaming van de financiële sector. De financiële sector zelf brengt haar ambities tot uiting in het klimaatcommitment. In het klimaatcommitment hebben Nederlandse financiële instellingen afgesproken om actieplannen op te stellen om hun CO2-voetafdruk naar beneden te brengen. BlackRock Nederland is één van de ondertekenaars van het klimaatcommitment. Het kabinet verwacht dat de ondertekenaars van het klimaatcommitment, waaronder dus ook BlackRock Nederland, zich aan de gemaakte afspraken houden. De publicatie van de voortgangsrapportage van het klimaatcommitment dit najaar is hierin een belangrijk beoordelingsmoment. Het kabinet zal dan bezien waar de sector staat en of dat voldoende is.
Hoe valt het, wat u betreft, uit te leggen dat lobbybedrijven met een belang in gas tussen januari 2020 en juli 2021, 323 meetings hebben gehad, een toename van 9 naar 19 meetings per maand vergeleken met de periode hiervoor?2
Het staat individuele bedrijven vrij om te bepalen hoeveel vergaderingen zij organiseren en met wie. Voor interacties met de EU-instellingen is het van belang dat men zich daarbij houdt aan de regels omtrent het verplichte transparantieregister.4
Bent u tevens op de hoogte van het feit dat Blackrock een jaarlijks budget heeft van 30 miljoen euro om beleid, waaronder op het gebied van klimaat en taxonomie, te beïnvloeden?
Dit bedrag wordt genoemd in het door u aangehaalde rapport van Reclaim Finance. Ik heb hiervan kennisgenomen. Naast de conclusies van dit rapport heeft het kabinet hier verder geen informatie over.
Bent u het ermee eens dat dit geld niet jaarlijks zou worden uitgegeven, als het ook niet een positief effect heeft voor bedrijven als Blackrock, zoals het vaag houden van criteria en andere vormen van regelgeving op het gebied van duurzame financiën?
Het kabinet heeft geen inzicht in de overwegingen van een individueel bedrijf bij het vaststellen van zijn lobbybudget.
Kunt u betreffende deze lobbygesprekken nog specifiek ingaan op het opnemen van aardgas en kernenergie in de Europese voorstellen rondom taxonomie, aangezien uit het rapport blijkt dat Blackrock hiervoor met de Europese Commissie meermaals aan tafel heeft gezeten?
In het algemeen verwijst het kabinet met betrekking tot aardgas en kernenergie in de taxonomie naar de Kamerbrief van de Minister voor Klimaat en Energie van 26 januari jl.5 Het kabinet zal uw Kamer nog informeren over het kabinetsstandpunt ten aanzien van de definitieve gedelegeerde handeling van de Commissie.
Het kabinet is niet bekend met de inhoud van gesprekken tussen BlackRock en de Europese Commissie. Voor interacties met de EU-instellingen is het van belang dat men zich daarbij houdt aan de regels omtrent het verplichte transparantieregister.6
Vindt u ook dat dit belang van Blackrock lijnrecht staat tegenover het welzijn van mensen en het klimaat?
In algemene zin zijn financiële instellingen ook gebaat bij een bijdrage aan de energietransitie omdat dit ook duurzaamheidsrisico’s op de balansen van financiële instellingen beperkt. Zie daarnaast ook het antwoord op vraag 3 met betrekking tot het klimaatcommitment van de financiële sector, waar BlackRock Nederland één van de ondertekenaars van is.
Kunt u ingaan op dit rapport in relatie tot het inhuren van Blackrock door de Europese Commissie als adviseur op het gebied van duurzame financiën?
Het rapport van Reclaim Finance noemt een aanbestedingsprocedure als voorbeeld van de invloed van de financiële sector op het Europese duurzame financieringenbeleid. Het gaat hierbij om de aanbestedingsprocedure voor advies over de mogelijke integratie van zogenaamde ecologische, sociale en governance (ESG)-factoren in het Europese toezichtraamwerk voor banken. Deze procedure werd in het voorjaar van 2020 gewonnen door BlackRock Investment Management.
In het najaar van 2020 heeft de Europese Ombudsman onderzoek gedaan naar mogelijke belangenverstrengeling in deze aanbestedingsprocedure.7 De Ombudsman concludeerde dat er geen sprake was van wanbestuur omdat de Europese Commissie aan de aanbestedingsregels had voldaan. Wel werden door de Europese Ombudsman zorgen geuit over de tweezijdige rol van BlackRock als enerzijds vermogensbeheerder en anderzijds adviseur op het terrein van duurzame financieringen. De Ombudsman concludeerde daarom dat de Europese Commissie de belangenverstrengeling strenger had kunnen beoordelen. Om dit te verbeteren adviseerde ze om de aanbestedingsprocedures te actualiseren. Het kabinet vindt dat de Ombudsman belangrijke adviezen aan de Commissie heeft gegeven naar aanleiding van dit onderzoek. Het is belangrijk dat de Europese Commissie een solide aanbestedingskader aanhoudt.
De Europese Commissie heeft in april 2021 op het onderzoek van de Ombudsman gereageerd. De Commissie onderschrijft het advies van de Ombudsman en overweegt een strengere beoordeling van belangenverstrengeling bij toekomstige aanbestedingsprocedures.8 De Commissie overweegt daarnaast de Financiële Verordening, de Europese regels voor aanbestedingen door de Europese Commissie, aan te passen. Over deze aanpassingen zal de Commissie ook een publieke consultatie organiseren. Het kabinet vindt het van belang dat er in de aanbestedingsprocedures voldoende aandacht is voor mogelijke belangenverstrengeling en onderschrijft daarom deze acties van de Europese Commissie.
Hoeveel gesprekken heeft Blackrock gehad met de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging in Brussel tussen 2020 en 2021 en over welke onderwerpen?
Tussen 2020 en 2021 heeft er geen afzonderlijk gesprek met Blackrock plaatsgevonden op de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de EU; Blackrock is niet geregistreerd als gesprekspartner op de intern bijgehouden gesprekkenlijst. Blackrock is wel vertegenwoordigd in brancheverenigingen waarmee de Permanente Vertegenwoordiging heeft gesproken, zoals TheCityUK en AFME. Voor zover bekend heeft er in de genoemde periode een (digitaal) gesprek plaatsgevonden over de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk, met deelname van TheCityUK, de City of London Corporation en vertegenwoordigers van de financiële en professionele dienstverleningssector in het VK, waarbij ook een vertegenwoordiger van BlackRock aanwezig was. Verder kan voor de volledigheid nog gemeld worden dat er vanuit ministeries contact is met een brede groep aan belanghebbenden op het thema duurzame financieringen, waaronder Blackrock.
Wat voor plannen kunnen wij deze nieuwe kabinetsperiode verwachten om de invloed van de bedrijvenlobby op het beleid in Brussel te beperken?
Het merendeel van nieuw beleid in Brussel wordt geïnitieerd door de Commissie. De Europese Commissie weegt bij het opstellen van nieuwe wetgeving de positie en achtergronden van de verschillende belanghebbenden. Daarnaast spelen het Europees Parlement en de Raad als medewetgevers een belangrijke rol bij de totstandkoming van Europees beleid. Om te zorgen dat vertegenwoordigers van verschillende EU-instellingen op een ethische en transparante wijze hun werk uitvoeren is het van belang dat men zich aan de geldende gedragscodes en ook aan het verplichte transparantieregister houdt. Op die wijze kunnen de verschillende belangen zorgvuldig gewogen worden bij de totstandkoming van nieuw beleid. Ook kan de Europese Ombudsman bij vermoedens van belangenverstrengeling onderzoek doen, zoals in dit voorbeeld ook is gedaan.
Het verdwijnen van huisartsen in de regio. |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Kuipers |
|
![]() ![]() |
Kunt u de Kamer een overzicht geven van regio’s waar binnen een jaar of zes een ernstig tekort zal optreden aan toegankelijke huisartsenzorg?1
NIVEL heeft in opdracht van VWS en de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) eind 2020 een rapport opgesteld om inzicht te geven in de arbeidsmarkt van de huisartsenzorg per Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW-)regio.2 Deze opdracht heeft geleid tot een serie van in totaal 28 factsheets. Deze factsheets maken inzichtelijk in welke regio’s het nu al knelt als gevolg van het arbeidsmarktvraagstuk en welke regio’s in de nabije toekomst tekorten verwachten. Het rapport geeft dus inzicht in de vraagstukken per regio en biedt daarmee handvatten om tekorten in de toekomst te voorkomen.
Hoe kijkt u aan tegen de constatering van de Nederlandse Zorgautoriteit en de zorgverzekeraars dat het tekort aan huisartsen nu eenmaal een kwestie is van overmacht, zodat klagen door zorgvragers geen zin heeft?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) hebben gesprekken gevoerd over de knelpunten die er in de regio’s zijn en welke acties ondernomen worden om huisartsenzorg toegankelijk te houden. In situaties van (dreigende) tekorten van personeel in de huisartsenzorg, wordt op lokaal of regionaal niveau met de betreffende partijen gekeken wat de best passende oplossing is voor de situatie die daar van toepassing is.
In de Beleidsregel toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars Zvw van de NZa is een verdere uitwerking opgenomen. Hierin staat dat een zorgverzekeraar zorg moet (laten) leveren aan zijn verzekerden. En dat als een zorgverzekeraar ondanks maximale inspanning zijn zorgplicht niet kan nakomen en hij zich beroept op overmacht, hij de aanwezigheid van overmacht moet aantonen. Ook moet een zorgverzekeraar proactief de beschikbaarheid van voldoende zorg voor zijn verzekerden organiseren. In dit toezichtkader zijn ook specifieke eisen voor huisartsen opgenomen, die hebben betrekking op de bereikbaarheid voor spoedgevallen.
De NZa heeft daarnaast nog nadere handvatten over de invulling van de zorgplicht gepubliceerd.3 Hierin is onder andere opgenomen dat een zorgverzekeraar mogelijke knelpunten oplost of voorkomt in de aansluiting tussen de zorgbehoefte en het zorgaanbod op de (middel)lange termijn. Dit geldt dus ook voor de huisartsenzorg.
Wat onderneemt u om de dreigende situatie van niet kunnen voldoen aan de zorgvraag door het ontbreken van huisartsen in de betreffende regio’s te voorkomen?
Ook in de huisartsenzorg is er sprake van een tekort aan professionals. We zetten in op een verhoogde opleidingscapaciteit, echter ook dit loopt tegen de grenzen aan door het beperkt aantal opleidingsplekken en opleiders. Naast het inzetten op extra opleidingsplekken, wordt er breder gekeken om de werkdruk te verlagen en meer tijd te creëren. Enkele voorbeelden hiervan zijn taakherschikking, het versterken van de organisatie & infrastructuur, het gebruik van thuisarts.nl en inzet van digitale toepassingen in de praktijk. Voor het regionale niveau heb ik samen met de LHV een arbeidsmarktaanpak opgesteld. Hierin worden negen regio’s ondersteund om concreet aan de slag te gaan met onder andere deze voorbeelden. Uw Kamer wordt voor de zomer van 2022 geïnformeerd over de uitkomsten van dit traject.
Daarnaast is het van belang de basiszorg – waarvan de huisarts een belangrijk onderdeel vormt – nog slimmer te organiseren. In het coalitieakkoord zijn middelen opgenomen voor het versterken van de organisatiegraad van de basiszorg. Samen met veldpartijen zal ik hiervoor een aanpak uitwerken. Het versterken van de organisatiegraad van de basiszorg is nodig om ook in de toekomst, waarin de capaciteit van zorgverleners schaars blijft, een toegankelijke basiszorg te kunnen garanderen.
Hoe kijkt u aan tegen huisartsenzorg onder de vlag van commerciële organisaties, zoals Co-Med en Quin Dokters, die praktijkorganisaties van huisartsen opkopen?
Nieuwe of innovatieve werkwijzen kunnen bijdragen aan het beschikbaar houden van de huisartsenzorg. Het is daarbij van belang dat innovatieve vormen van huisartsenzorg voldoen aan de eisen op het gebied van kwaliteit en toegankelijkheid. Deze innovatieve werkwijzen dienen te passen binnen de (lokale) setting waar deze worden doorgevoerd, zoals de wijze van praktijkvoering, regionale samenwerkingsafspraken of geschiktheid van de innovatie voor de zorg aan patiënten.
Is het buitenlandse zorgondernemers toegestaan om huisartsenzorg op de Nederlandse markt te verzorgen?
Iedereen in Nederland mag een zorgonderneming starten, zolang zij voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving, waaronder de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) en de Wet Kwaliteit Klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Daarnaast dienen zorgverleners die een geregistreerd gezondheidsberoep willen uitoefenen te beschikken over een BIG-registratie, hiermee wordt de patiëntveiligheid gewaarborgd. De eisen voor uitoefening van deze beroepen zijn vastgelegd in de Wet op de Beroepen in de Individuele gezondheidszorg (Wet BIG).
De Wkkgz schrijft onder meer voor dat goede zorg geleverd moet worden conform de professionele standaarden, dat die huisarts over een klachtenregeling moet beschikken en cliënten toegang moet bieden tot een klachtenfunctionaris, dat die praktijk aangesloten moet zijn bij een geschilleninstantie en dat daarop toezicht wordt gehouden door de IGJ.
Indien de huisartsenpraktijk bestaat uit meer dan 10 zorgverleners, moet bovendien een toelatingsvergunning aangevraagd worden bij het CIBG. Hier wordt onder meer getoetst of aan de voorwaarden voor het verlenen van goede zorg wordt voldaan en of er sprake is van een transparante financiële bedrijfsvoering.
Deelt u de bedenking dat huisartsenzorg uitgevoerd onder de vlag van grote commerciële organisaties kwalitatief onder de maat is vanwege de zeer sterke nadruk op snelheid, efficiency en het zo laag mogelijk houden van kosten?
Alle aanbieders van huisartsenzorg dienen veilige en kwalitatief goede zorg te verlenen die voldoet aan wet- en regelgeving. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorg en handelt wanneer deze in het geding dreigt te raken. Dit toezicht houdt de IGJ op alle verschillende organisatievormen van huisartsenzorg.
Kunt u delen welke andere tekorten binnen de zorg binnen de komende jaren voelbaar gaan worden in de regio?
Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de nieuwe arbeidsmarktprognose die op 13 december 2021 door ABF is opgeleverd4. In deze brief informeer ik u over de prognoses op landelijk niveau per branche en per beroepsgroep in 2022 en in 2031. In alle regio’s zal het grootste tekort zich voordoen bij de verzorgenden en verpleegkundigen. Daarnaast wordt in veel regio’s ook een tekort verwacht aan helpenden, doktersassistenten en maatschappelijk werkers. De gegevens uit het prognosemodel vindt u op www.prognosemodelzw.nl.
Hoe bent u voornemens de leefbaarheid in de regio te behouden en te bevorderen op het gebied van zorg?
VWS zet zich in voor zorg in Nederland die kwalitatief goed, toegankelijk en betaalbaar is. Op regionaal niveau werken zorgaanbieders en -inkopers samen aan een passend zorg- en welzijnsaanbod dat aansluit bij de behoeften van inwoners, keten- en netwerkzorg ondersteunt (met specifieke aandacht voor gezondheidsbevordering en het voorkomen, vervangen en verplaatsen van zorg) en waarbij rekening wordt gehouden met regio specifieke uitdagingen. VWS ondersteunt deze beweging naar de Juiste Zorg op de Juiste Plek (JZOJP) met onder andere subsidies, een evaluatie en kennisplatform. Wat betreft de huisartsenzorg zijn er verschillende afspraken gemaakt in het Hoofdlijnenakkoord Huisartsenzorg, waar ik samen met de LHV, ZN, InEen, Patiëntenfederatie en de NZa voortdurend aan werk. Voor de periode 2023–2026 wordt een integraal zorgakkoord afgesloten.
Voor de huisartsenzorg en basiszorg, vind ik het van groot belang dat de zorg in de regio zo wordt vormgegeven dat de spaarzame menskracht optimaal wordt benut. Dat betekent dat goede samenwerking tussen onder meer de huisarts, de wijkverpleging en paramedici de standaard moet worden.
Een sterk georganiseerde basiszorg helpt ook om innovaties – zoals digitale zorg – te implementeren en op te schalen. Tot slot helpt een hogere organisatiegraad om in de regio goede afspraken te maken tussen de basiszorg, de zorgverzekeraar, gemeenten en andere zorgaanbieders om zo de zorg toekomstbestendig in te richten. De komende maanden ga ik met partijen aan de slag om de afspraak uit het coalitieakkoord rondom versterking van de organisatiegraad van de basiszorg tot uitvoering te brengen en een integraal zorgakkoord af te sluiten.
Bent u bereid het verdwijnen van huisartsen in de regio mee te nemen in het onderzoek naar hoe het platteland leefbaar te houden door middel van het waarborgen van publieke basisvoorzieningen, zoals verwoord in de motie-Eppink?2
De beantwoording van de motie Eppink ligt bij mijn collega, de Minister van Natuur en Stikstof. Ik zal deze vraag bij haar onder de aandacht brengen.
Bent u van mening dat in kleinere gemeenten doktersposten een essentiële functie bekleden en de leefbaarheid bevorderen?
Ik vind het belangrijk dat de huisartsenzorg toegankelijk en bereikbaar is, zowel in steden als op het platteland en in grotere als kleinere gemeenten. Voor de huisartsenzorg bestaan verschillende bereikbaarheidsnormen die gericht zijn op huisartsenzorg. Zo is in de Beleidsregel toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars Zvw 6 van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de norm opgenomen dat op huisartsen bij spoed (ook overdag) de inspanningsverplichting rust om binnen 15 minuten bij de patiënt te zijn.
Op deze manier kunnen patiënten binnen afzienbare tijd gebruik maken van de huisartsenzorg binnen het werkgebied van de huisartsenpraktijken en huisartsenposten in het leefgebied.
Bent u bereid elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken te beantwoorden?
Elke vraag is afzonderlijk beantwoord. Helaas is het niet gelukt om binnen de termijn van drie weken te beantwoorden.
Het bericht ‘Straks kan Zeeland alleen nog een bordje naast de met PFAS-water gevulde Hedwigepolder zetten: ‘Geen vis eten!’’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Straks kan Zeeland alleen nog een bordje naast de met PFAS-water gevulde Hedwigepolder zetten: «Geen vis eten!»»?1
Ja.
Klopt het dat Vlaanderen, dat de Prosperpolder en de Hedwigepolder omvormt tot een getijdennatuurgebied, van plan is nog voor de volgende winter de dijken door te steken?
Ja.
Wat is er volgens Vlaanderen de oorzaak van dat er een jaar tijd is gewonnen in de procedure, zodat de werkzaamheden nu «ineens» kunnen starten?
Volgens de planning komt het water enkele maanden eerder in het gebied, namelijk niet begin 2023, maar eind 2022. De redenen hiervoor zijn dat de grond uit de dijk niet behoeft te worden afgevoerd vanwege toepassing in de Panoramaheuvel en dat het aantal werkbare dagen hoog is geweest vanwege gunstige weersomstandigheden.
Acht u het voor de beoogde natuurontwikkeling van belang om de resultaten van het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar PFAS in de Westerschelde af te wachten alvorens over te gaan tot het binnenlaten van water uit de Westerschelde in de Hedwigepolder?
In de Kamerbrief over gevolgen PFAS voor ontpoldering Hedwigepolder van 5 oktober 20212 en in de in de beantwoording van Kamervragen over gevolgen van PFAS-concentraties Westerschelde voor Hedwigepolder van 16 november 20213 hebben de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aangegeven dat de resultaten van de metingen in zwevend stof de beste indicatie zijn voor de op termijn te verwachten kwaliteit van de waterbodem. Deze zwevend stofdeeltjes zullen immers bezinken. De PFAS-concentraties in zwevend stof zijn hoger dan de concentraties die zich op dit moment op de bodem van de Hedwigepolder bevinden, maar zijn niet dusdanig hoog dat deze in strijd zijn met de zorgplichtbepaling uit de Waterwet.
Het genoemde onderzoek van RIVM richt zich op PFAS-concentraties in vis, schaal- en schelpdieren en zeegroenten, die zich op dit moment al in de Westerschelde bevinden. Dit onderzoek zal niet leiden tot nieuwe inzichten over de verwachte water- en bodemkwaliteit van de ontpolderde Hedwigepolder.
Tegelijkertijd wordt druk op Vlaanderen uitgeoefend om de emissie van PFAS terug te dringen en de vergunningvoorwaarden voor vervuilende bedrijven aan te scherpen. Er is dan ook geen aanleiding tot het opschorten van het Hedwigeproject en de resultaten van het onderzoek van het RIVM af te wachten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat in de Hedwigepolder vervuild slib neerslaat als gevolg van de vervuiling van de Westerschelde? Wat is uw verwachting op dit punt?
Het sedimentatieproces, waardoor de bodem in het nieuwe natuurgebied gevormd wordt, is een decennialang proces waarbij de laagjes steeds gevormd worden door het zwevend stof dat op dat moment in het water aanwezig is. Nieuwe natuurgebieden zullen (minimaal) dezelfde natuurkwaliteit en ontwikkelingsmogelijkheden hebben als bestaande natuur in de Westerschelde die is ontstaan door opslibbing. Het huidige slib dat zich afzet in de nieuwe natuurgebieden heeft een betere kwaliteit dan het slib dat in het verleden is afgezet. Er zijn PFAS-maatregelen aangekondigd om de waterkwaliteit te verbeteren. De dalende trend zal zich dus, zoals het er nu uitziet, doorzetten en hiervan zal ook de (dan ontpolderde) Hedwigepolder profiteren.
Deelt u de mening dat de Hedwigepolder niet onder water gezet dient te worden, zolang het onderzoek naar de vervuiling met PFAS niet is afgerond?
Zoals bij vraag 4 is aangegeven zal het huidige RIVM-onderzoek niet leiden tot andere inzichten over de verwachte water- en bodemkwaliteit van de ontpolderde Hedwigepolder. Rijkswaterstaat blijft de PFAS-gehalten in water en zwevend stof monitoren. Door alle ingezette acties, met name het beperken van de emissies in Vlaanderen, is de verwachting dat deze concentraties zullen dalen.
Klopt het dat de laatste eigenaar van de Hedwigepolder een procedure heeft aangespannen bij de Raad van State om de onteigening opnieuw aan te vechten? Zo ja, wat zijn daarvan de consequenties voor de voortgang van de ontpoldering?
De voormalige eigenaar van de Hedwigepolder heeft een herzieningsverzoek ingediend met betrekking tot het Rijksinpassingsplan en de uitvoeringsbesluiten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het indienen van dit verzoek heeft nu geen consequenties voor de voortgang. Dat zou alleen anders kunnen zijn indien de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak op dit verzoek dit zou bepalen, hetgeen ik niet verwacht.
Bent u bereid in gesprek te gaan met uw Belgische ambtgenoot over de Hedwigepolder in verband met de PFAS-lozingen op de Westerschelde? Zo ja, wat zal de insteek van dat gesprek zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er vindt op 25 maart een kennismakingsgesprek plaats tussen de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en zijn Vlaamse collega Demir. In dit gesprek zal de Minister, net als zijn voorganger, blijven aandringen op het verminderen van emissies van PFAS naar de Westerschelde.
Bent u bereid een regisseur of opdrachthouder aan te stellen naar het voorbeeld van Vlaanderen, waar een «opdrachthouder voor de PFAS-problematiek» is aangesteld in de persoon van Karl Vrancken, zoals gedeputeerde staten van Zeeland vragen in hun brief aan u?2
In reactie op de brief van GedeputeerdeStaten van Zeeland heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangegeven bij zowel de rijksoverheid als de provincie Zeeland op hoogambtelijk niveau een coördinator te willen aanwijzen, die overzicht en samenhang moet brengen in alle acties die al zijn uitgezet. Over de uitwerking hiervan gaat de Minister met GS van Zeeland in gesprek. Overigens heeft zijn voorganger naar aanleiding van een brief van GS van Zeeland in augustus al coördinatie vanuit het Rijk aangeboden en wordt sindsdien tussen de verschillende partijen intensief samengewerkt.
Zwerfkapjes |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Kuipers |
|
![]() |
Kent u de berichten «Zwerfvuil laat zien waar wel of niet een mondkapjesplicht is»1 en «Het mondkapje is het nieuwe plastic tasje. Hoe maak je ze afbreekbaar?»2?
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat het mondkapje tijdens de Landelijke Opschoondag afgelopen maart op nummer 7 stond van meest gevonden zwerfafval in Nederland en tijdens de World Cleanup Day afgelopen september op nummer 10 stond van meest gevonden zwerfafval in Nederland?
Alle zwerfafval is onwenselijk, dat geldt dus ook voor mondkapjes. Met de opkomst van corona worden mondkapjes vaker in het milieu gevonden. In de zwerfafvalmonitoring van Rijkswaterstaat wordt sinds mid-2020 ook corona-gerelateerd zwerfafval geregistreerd. Het merendeel van het corona-gerelateerd zwerfafval bestaat uit mondkapjes, terwijl handschoenen nog maar zelden worden gevonden. In figuur 1 is te zien welk aandeel corona-gerelateerd zwerfafval had in het totale zwerfafval (exclusief peuken en kauwgom) in 2020 en 2021. Over heel 2021 was dit gemiddeld 2,0%.
Dit bevestigt de bevindingen van de Landelijke Opschoondag en World Cleanup Day dat dit een aanzienlijke stroom in het zwerfafval is.
Figuur 1: aandeel mondkapjes en handschoenen in het zwerfafval (bron: RWS)
Voor hoeveel procent bestond het Nederlandse zwerfafval uit mondkapjes – de zogenaamde zwerfkapjes – in de verschillende fases van de coronacrisis? Kunt u hier een overzicht van verschaffen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ermee bekend dat er in 2020 wereldwijd naar schatting 1,6 miljard wegwerpmondkapjes in de oceanen belandden en dat mondkapjes samen met weggegooide plastic flessen en plastic zakken de grootste bedreiging zijn voor het milieu?
Ja, ik ben bekend met de schatting van de non-profitorganisatie OceansAsia, die wordt aangehaald in het artikel van het Financieel Dagblad.
Bent u zich bewust van de gevaren van mondkapjes in het zwerfafval, zoals: microplastics die in het milieu terechtkomen, dieren die erin verstrikt raken of ze binnenkrijgen en de eventuele besmetting die kan plaatsvinden wanneer mondkapjes worden opgeruimd?
Net als bij andere vormen van (plastic) zwerfafval kunnen mondkapjes afbreken tot microplastics en kunnen dieren hierin verstikt raken. Er zijn mij geen onderzoeken bekend naar besmettingen die kunnen plaatsvinden wanneer mondkapjes worden opgeruimd.
Professionals dragen bij het opruimen handschoenen of gebruiken een prikstok, of het opruimen gebeurt machinaal. Ook burgers rapen natuurlijk regelmatig zwerfafval op, hierbij kunnen ze ook een prikstok of handschoenen gebruiken, en moeten ze daarna goed de handen wassen.
Hebben de maatregelen die u tot nu toe heeft genomen om het probleem van mondkapjes in het zwerfafval tegen te gaan – voornamelijk gericht op voorlichting en communicatie – volgens u voldoende resultaat gehad? Zo ja, waar blijkt dit uit?
In Nederland gaan we uit van een brede aanpak van zwerfafval, waarbij verschillende partijen een rol spelen in het schoonmaken en schoonhouden van de openbare ruimte.
Het Ministerie van IenW zet daarbij primair in op preventie van zwerfafval, door maatregelen als statiegeld op flesjes en blikjes en de regelgeving voor wegwerpplastics en verder door middel van communicatie en voorlichting. Via communicatie van o.a. Milieu Centraal en de rijksoverheid zijn burgers (tot het advies kwam om uitsluitend medisch mondneusmasker type II of IIR te gebruiken) aangespoord herbruikbare mondkapjes te gebruiken en eenmalige mondkapjes in het restafval te gooien. Daarnaast ondersteunt IenW gebiedsbeheerders, zoals gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor het schoonhouden van de gebieden die onder hun beheer vallen. Met een aantal van deze instrumenten is een bijdrage geleverd aan het tegengaan van het mondkapjesprobleem.
Het plaatsen van extra prullenbakken is een overweging die lokaal door de gebiedsbeheerder gemaakt moet worden.
Met de aankondiging op 15 maart jl. dat de mondkapjesplicht in het openbaar vervoer per 23 maart wordt afgeschaft, is de verwachting dat het aandeel mondkapjes in het zwerfafval weer zal afnemen.
Heeft u andere opties overwogen om mondkapjes in het zwerfafval tegen te gaan, zoals het plaatsen van prullenbakken op plekken waar mensen hun mondkapjes afdoen of inzetten op recycling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van plan de inkoop van recyclebare mondkapjes te stimuleren, door bijvoorbeeld een importheffing in te voeren op niet-recyclebare mondkapjes? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet van plan een importheffing in te voeren voor niet-recyclebare mondkapjes, omdat dit het zwerfafvalprobleem niet oplost: recyclebare mondkapjes kunnen net zo goed in het zwerfafval eindigen als niet-recyclebare mondkapjes.
Hoeveel verwacht u dat het percentage van mondkapjes die terechtkomen in het zwerfafval zal toenemen, doordat nu wordt aangeraden om medische mondkapjes te dragen en wordt afgeraden om herbruikbare stoffen mondkapjes te dragen?
Op 15 maart jl. heeft het kabinet besloten om per 23 maart de resterende maatregelen en adviezen te laten vervallen, met uitzondering van de basismaatregelen. Ook de mondkapjesplicht in het openbaar vervoer komt te vervallen. Wel blijft het kabinet mondkapjes op drukke plaatsen adviseren. Ook blijft het dragen van een mondkapje op de luchthaven na de security en in het vliegtuig verplicht. De verwachting is dat het percentage mondkapjes in het zwerfafval daalt doordat er naar verwachting minder mondkapjes gedragen zullen worden.
Heeft u bij het nemen van het besluit om het dragen van herbruikbare mondkapjes af te raden een integrale afweging gemaakt, waarbij niet alleen wordt gekeken naar gezondheid maar ook naar de maatschappelijke gevolgen? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waarom niet?
Bij de besluitvorming over de invoering, verlenging of afschaling van maatregelen, laat het kabinet zich adviseren door het OMT en wordt gebruik gemaakt van het epidemiologisch beeld. Daarnaast houdt het kabinet rekening met het maatschappelijk beeld volgens de inzichten van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), reflecties op de maatregelen volgens de inzichten van het SCP en de Ministeries van Financiën, Economische Zaken en Klimaat en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de «Trojka»).
Bij het nemen van het besluit in januari 2022 om medische mondneusmaskers van minimaal type II te gaan adviseren, is het gezondheidsaspect leidend geweest. Omikron bleek zeer besmettelijk; besmettelijker dan de deltavariant, onder andere omdat het virus in het bovenste deel van je keel zit. Het OMT geeft in zijn 137e en 138e advies aan dat niet-medische mondkapjes, zoals gemaakt van stof, doorgaans niet zijn gestandaardiseerd, van wisselende kwaliteit zijn en dat het onzeker is of ze effectief zijn om besmetting tegen te gaan. Daarom gold het advies om een medisch mondneusmasker type II of IIR te gebruiken, want daarvan is de kwaliteit gegarandeerd. Een medisch mondneusmasker type II houdt minimaal 98 procent van de uitgeademde druppels met bacteriën en virusdeeltjes tegen.
Naast het gezondheidsaspect zijn ook juist de maatschappelijke gevolgen meegenomen in de besluitvorming: meer besmettingen betekent meer maatschappelijke ontwrichting omdat meer mensen ziek of besmet thuis komen te zitten. Daarom is het besluit genomen om medische mondneusmaskers te gaan adviseren met als doel minder besmettingen en minder maatschappelijke ontwrichting.
Welke opties zijn er voor herbruikbare medische mondkapjes? Gaat u hierop inzetten? Zo nee, waarom niet?
Beschermingsmiddelen bieden veiligheid aan zorgmedewerkers, patiënten en burgers, maar kunnen tegelijkertijd schadelijke milieu- en duurzaamheidseffecten hebben. Het kabinet hecht aan duurzaamheid en daartoe zijn meerdere initiatieven opgestart.
Zoals gemeld in de antwoorden op de Kamervragen van GroenLinks op 3 september 2021, werken overheid, zorgorganisaties en marktpartijen binnen de Green Deal Duurzame Zorg3 samen aan het vergroenen van de zorg om de grote milieudruk van de zorg te verminderen. Het bevorderen van circulair werken en tegengaan van (rest)afval is één van de onderdelen daarvan. Dit omvat ook het terugdringen van eenmalig gebruik van medische hulpmiddelen. Hierop lopen meerdere acties zoals bijvoorbeeld de Groene OK en Groene IC, het NEN-platform duurzaamheid en medische hulpmiddelen. Recycling is hierbij slechts één van de manieren om mondmaskers en medische hulpmiddelen te verduurzamen; het gaat bijvoorbeeld ook om minder transport, hergebruik en herbruikbare producten en schonere productie.
In de coronacrisis, toen de vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen explodeerde en het aanbod tekortschoot, is waardevolle ervaring opgedaan met de productie van beschermingsmiddelen in Nederland. Het kabinet is van mening dat productie dichtbij huis in Nederland of de EU in de toekomst zich kan onderscheiden door innovatie gericht op duurzaamheid. Het kan bij duurzame productie onder meer gaan om circulair gebruik van grondstoffen, schonere en innovatieve productietechnologieën, hergebruik van medische hulpmiddelen of verminderde CO2-uitstoot doordat een innovatief productieproces efficiënter is of vanwege het verminderen van transport in de keten.
Om duurzame productie dichtbij huis te stimuleren heeft de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport samen met de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken eind 2020 twee innovatiecompetities, zogenaamde Small Business Innovation Researchs (SBIRs), uitgeschreven. Daarin worden ondernemers uitgedaagd om respectievelijk duurzame mondneusmaskers en duurzame isolatiejassen te ontwikkelen. Beide competities zijn op dit moment in volle gang, het Ministerie van VWS is benieuwd naar de uitkomsten. In mei 2022 zullen deze beschikbaar komen. De bedoeling is dat deze producten daarna hun weg in de zorg zullen vinden, waar ook steeds meer belang aan duurzaamheid wordt gehecht.
Ook verkent de Gezondheidsraad in opdracht van het Ministerie van VWS welke belemmeringen er zijn in de zorg bij duurzamer gebruik van medische hulpmiddelen en hoe het duurzaam gebruik kan worden bevorderd. Het advies wordt verwacht in het derde kwartaal van 2022.
Bent u bereid het besluit om geen herbruikbare mondkapjes meer toe te staan terug te draaien en het gebruik ervan te stimuleren?
Bij het gebruik van mondkapjes staat voorop dat deze voldoende moeten bijdragen aan het beperken van besmettingen. Alleen mondkapjes die aantoonbaar voldoen aan die eis worden geadviseerd om te gebruiken.
Het kabinet heeft op 15 maart jl. besloten om per 23 maart de mondkapjesplicht in het openbaar vervoer te laten vervallen. De verwachting is dat het percentage mondkapjes in het zwerfafval daalt doordat er minder mondkapjes gedragen zullen worden.
Is het u bekend dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) alarm heeft geslagen over de enorme hoeveelheid medisch afval die zich heeft opgehoopt tijdens de coronapandemie3? Wat wordt er gedaan om ander corona-gerelateerd medisch afval, zoals testkits, lege vaccinflesjes en injectienaalden, zoveel mogelijk te voorkomen?
Ja, ik ken dit signaal van de WHO. Het Ministerie van VWS gaat met veldpartijen (gebruikers, industrie, inspectie) in gesprek om te kijken welke maatregelen er mogelijk zijn om de afvalberg te beperken en of er mogelijkheden zijn om afval te hergebruiken in plaats van te verbranden.
De groep mensen die hun coronatoegangsbewijs verliezen |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Hoe snel groeit de groep mensen van wie het coronatoegangsbewijs (CTB) op basis van vaccinatie of herstel verloopt, als gevolg van de recente wijzigingen in de geldigheidsduur van het CTB?
De geldigheidsduur van het 3G-coronatoegangsbewijs is gelijkgetrokken met die van het DCC. Beiden vervallen bij mensen die de basisserie afgerond hebben en niet binnen 9 maanden na de bassiserie een boostvaccinatie halen, of bij hen die hersteld zijn van een COVID-19-besmetting en niet (volledig) gevaccineerd zijn 180 dagen na de besmetting. Er vervallen dagelijks 3G-ctb’s en het is niet mogelijk om hier een vast aantal per dag voor te geven. Dit hangt namelijk af van verschillende factoren zoals het aantal gezette vaccinaties per dag, doorgemaakte COVID-19-besmettingen en de overlap hiertussen.
De inzet van het 3G-ctb is per 25 februari vervallen, waardoor er geen ctb’s meer gebruikt worden op basis van vaccinatie of herstel. Vanaf 25 februari kan met een coronatoegangsbewijs toegang worden verkregen op basis van een negatief testbewijs (1G). De inzet hiervan is beperkt tot locaties waar meer dan 500 bezoekers ongeplaceerd per binnenruimte aanwezig (kunnen) zijn. Vanaf 23 maart vervalt ook het 1G-coronatoegangsbewijs voor deze locaties. Het vervallen van het ctb op basis van vaccinatie of herstel heeft dus sinds 25 februari geen consequenties voor het verkrijgen van toegang tot plaatsen binnen Nederland.
Hoeveel mensen zullen op 15 februari aanstaande hun CTB op basis van de basisvaccinatiereeks zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, uitgaande van de huidige boostergraad?
De antwoorden op onderstaande vragen (tot en met vraag 12) zijn door het RIVM berekend op basis van GGD-data. Hierbij is vaccinatiedata gekoppeld aan besmettingsdata. De peildatum van deze data is 3 maart 2022. Het is daarbij mogelijk dat vervallen ctb’s weer geactiveerd zijn, omdat er alsnog een boostprik gehaald is. Daarnaast is het ook mogelijk dat iemand voor de vervaldatum in de toekomst alsnog een boostprik haalt of een COVID-besmetting doormaakt, deze zal dan uit de dataset vallen. De cijfers in navolgende antwoorden zijn dus indicatief. De cijfers in de antwoorden op de vragen 4, 5, 6, 9, 10, 11 en 12 hebben in verband met het vervallen van 3G geen feitelijke betekenis.
De data is op persoonsniveau voor Nederlanders van 18 jaar en ouder. Hierbij is rekening gehouden met het ctb met de langste duur. Als bijvoorbeeld een vaccinatiebewijs zou verlopen op 1 maart, maar er nog een herstelbewijs actief is tot 15 april, is deze meegenomen bij 15 april.
Al voor het inkorten van de geldigheid was voor circa 87.000 personen het herstelbewijs van 365 dagen verlopen. Op 15 februari jl. was bij circa 258.000 mensen hun ctb op basis van de basisvaccinatiereeks verlopen als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur.
Hoeveel mensen zullen op 1 maart aanstaande hun CTB op basis van de basisvaccinatiereeks zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, uitgaande van de huidige boostergraad?
Op 1 maart is naar schatting van nog eens circa 116.000 mensen hun ctb op basis van de basisvaccinatiereeks verlopen als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur.
Hoeveel mensen zullen op 15 maart aanstaande hun CTB op basis van de basisvaccinatiereeks zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, uitgaande van de huidige boostergraad?
Op 15 maart zal bij naar schatting van nog eens circa 152.000 mensen hun ctb op basis van de basisvaccinatiereeks verlopen als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur als zij geen boostprik gaan halen.
Hoeveel mensen zullen op 1 april aanstaande hun CTB op basis van de basisvaccinatiereeks zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, uitgaande van de huidige boostergraad?
Op 1 april zal bij naar schatting van nog eens circa 255.000 mensen hun ctb op basis van de basisvaccinatiereeks verlopen als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur als zij geen boostprik gaan halen.
Hoeveel mensen zullen op 15 april aanstaande hun CTB op basis van de basisvaccinatiereeks zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, uitgaande van de huidige boostergraad?
Op 15 april zal bij naar schatting van nog eens circa 254.000 mensen hun ctb op basis van de basisvaccinatiereeks verlopen, als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur als zij geen boostprik gaan halen.
Hoe groot was de groep waarvan het CTB op basis van herstel verliep, als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur naar 180 dagen, op het moment dat deze wijziging in werking trad?
Op 8 februari jl. zijn naar schatting circa 95.000 mensen hun ctb op basis van herstel verloren door de inkorting van de geldigheidsduur van het herstelbewijs naar 180 dagen.
Hoeveel mensen zullen op 15 februari aanstaande hun CTB op basis van herstel zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, die zonder deze wijziging nog wel een CTB zouden hebben, uitgaande van de huidige boostergraad?
Op 15 februari is bij naar schatting van nog eens circa 100.000 mensen hun ctb op basis van herstel verlopen als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur.
Hoeveel mensen zullen op 1 maart aanstaande hun CTB op basis van herstel zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, die zonder deze wijziging nog wel een CTB zouden hebben, uitgaande van de huidige boostergraad?
Op 1 maart is bij naar schatting van nog eens circa 10.000 mensen hun ctb op basis van herstel verlopen als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur.
Hoeveel mensen zullen op 15 maart aanstaande hun CTB op basis van herstel zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, die zonder deze wijziging nog wel een CTB zouden hebben, uitgaande van de huidige boostergraad?
Op 15 maart zal bij naar schatting van nog eens circa 9.000 mensen hun ctb op basis van herstel verlopen als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur als zij niet voor die tijd een (boost)vaccinatie halen.
Hoeveel mensen zullen op 1 april aanstaande hun CTB op basis van herstel zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, die zonder deze wijziging nog wel een CTB zouden hebben, uitgaande van de huidige boostergraad?
Op 1 april zal bij naar schatting van nog eens circa 8.000 mensen hun CTB op basis van herstel verlopen als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur als zij niet voor die tijd een (boost)vaccinatie halen.
Hoeveel mensen zullen op 15 april aanstaande hun CTB op basis van herstel zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, die zonder deze wijziging nog wel een CTB zouden hebben, uitgaande van de huidige boostergraad?
Op 15 april zal bij naar schatting van nog eens circa 13.000 mensen hun CTB op basis van herstel verlopen als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur als zij niet voor die tijd een (boost)vaccinatie halen.
Bent u nog steeds van mening dat de inkorting van de geldigheid van het CTB een proportionele maatregel was?
Het ctb wordt alleen ingezet zolang het proportioneel en epidemiologisch noodzakelijk is. Daarom is er ook voor gekozen om het 3G-ctb per 25 februari te laten vervallen en het 1G-ctb met ingang van 23 maart te laten vervallen.
De epidemiologische situatie is eind december 2021 sterk veranderd door de introductie van de inmiddels dominante omikronvariant. De effectiviteit van de primaire vaccinatieserie tegen ziekenhuisopname, besmetting en infectie neemt af naarmate het moment van vaccineren langer geleden is. Ook naarmate iemand langer geleden hersteld is van een infectie, neemt de kans op herinfectie toe. Dit effect is bovendien versterkt door de intrede van de omikronvariant. De reeds opgebouwde immuniteit kan door nieuwe varianten makkelijker worden omzeild1.
Het doel van het ctb is om de samenleving voor iedereen eerder te heropenen en langer open te houden. Dat doel kan alleen worden bereikt als bewijzen op basis van vaccins en doorgemaakte infecties in voldoende mate bescherming tegen transmissie en ziekenhuisopnames. Gegeven dat doel, en de afnemende mate van bescherming naarmate de tijd vordert, vind ik het proportioneel om de geldigheidsduur voor bewijzen op basis van herstel en vaccinatie aan te passen.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden en deze antwoorden voor het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus naar de Kamer te sturen?
Ik heb er naar gestreefd uw vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Stikstof en extern salderen |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Overijssel stopt als eerste provincie met uitgifte bouwvergunningen op basis van stikstofhandel»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u van mening dat de «stikstofhandel» voortgezet moet worden in Nederland?
Extern salderen is een nuttig instrument om natuurvergunningverlening mogelijk te maken. Bij extern salderen wordt een bestaande vergunning geheel of gedeeltelijk ingetrokken, ten behoeve van de verlening van de vergunning voor een ander project dat tot stikstofdepositie zal leiden op basis van de Wet natuurbescherming. De niet-gerealiseerde capaciteit in de vergunning van de saldogever komt bij het intrekken van de vergunning te vervallen. De partij die de ruimte op basis van de feitelijk gerealiseerde capaciteit voor stikstofemissies overneemt, mag maximaal 70% van de depositie benutten voor zijn eigen project. Deze keuze is gemaakt om feitelijke toenames van stikstofemissie zoveel mogelijk te voorkomen.
Daarnaast wordt er onderzoek uitgevoerd naar de omvang en de effecten van extern salderen met veehouderijbedrijven. Hierbij wordt ook gekeken naar onbedoelde negatieve effecten zoals speculatie, prijsopdrijving of verloedering van het landschap. Ik verwacht uw Kamer voor de zomer over de resultaten te kunnen informeren.
Bent u van mening dat het extern salderen van stikstofrechten cruciaal is om bouwprojecten voort te kunnen zetten?
Voor woningbouwprojecten in Nederland geldt dat een behoorlijk deel niet te maken heeft met stikstofbeperkingen vanwege de omvang en/of de afstand tot stikstofgevoelige natuurgebieden. Ook de bouwvrijstelling draagt daaraan bij. Daarnaast zijn er woningbouwprojecten die kunnen volstaan met intern salderen. Er resteert daarnaast nog steeds een aanzienlijk deel van de projecten in alle sectoren (woningbouw inclusief benodigde ontsluiting en verkeersaantrekkende werking, maar ook de energietransitie, infrastructuur, industrie etc.) dat afhankelijk is van de mogelijkheid tot extern te salderen. Extern salderen is voor deze projecten cruciaal voor de voortgang.
Waarom bent u van mening dat het besluit van de provincie Overijssel om te stoppen met de stikstofhandel voor bouwvergunningen «géén precedent vormt» voor andere provincies om ook de stikstofhandel te stoppen?2
Momenteel zijn voor zover mij bekend Overijssel en Flevoland, voor zover het gaat om depositie op Natura 2000-gebieden in Overijssel, de enige provincies waar extern salderen tijdelijk «on hold» staat voor projecten waar de provincie bevoegd gezag is, tot het moment dat Overijssel de aanvullende onderbouwing ten behoeve van extern salderen gereed heeft. De onderbouwing ten behoeve van extern salderen is provincie- en gebiedspecifiek, omdat de specifieke omstandigheden per provincie en Natura 2000-gebied verschillen, alsmede de effectiviteit van maatregelen om stikstofdepositie te reduceren.
Bent u er bekend mee dat de Brabantse Milieufederatie samen met andere natuurorganisaties naar de Raad van State is gestapt tegen de stikstofhandel die de komst van het Tilburgse bedrijfsterrein Wijkevoort mogelijk moet maken?3
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat zijn volgens u de effecten voor Noord-Brabant en de rest van Nederland op het moment dat de Brabantse Milieufederatie de rechtszaak over de stikstofhandel zou winnen?
Deze zaak is momenteel onder de rechter. Ik wil niet op de uitkomst daarvan vooruitlopen. Zodra de rechter uitspraak heeft gedaan, zal ik zorgvuldig bestuderen wat de gevolgen hiervan zijn.
Bent u van mening dat een stop door de rechter op de handel in stikstofrechten betekent dat de Nederlandse bouw stil zou komen te liggen?
Er resteert nog steeds een aanzienlijk deel van de projecten in alle sectoren (woningbouw inclusief benodigde ontsluiting en verkeersaantrekkende werking, maar ook de energietransitie, infrastructuur, industrie etc.) dat afhankelijk is van de mogelijkheid tot extern te salderen. Extern salderen is voor deze projecten cruciaal voor de voortgang.
Wat zijn volgens u de effecten van het stoppen van de stikstofhandel voor de bouw- en landbouwsector in de provincie Overijssel?
De provincie Overijssel heeft extern salderen tijdelijk opgeschort en werkt ondertussen aan een nadere onderbouwing voor het gebruik van dit instrument. Voor partijen die betrokken zijn bij initiatieven met extern salderen (saldogevers en -ontvangers) betekent dit dat hun initiatieven vertraging kunnen oplopen. Tegelijkertijd verwacht ik dat de nadere onderbouwing van de provincie Overijssel ertoe leidt dat additionaliteit beter aangetoond kan worden en dat dit kan leiden tot meer zekerheid voor initiatiefnemers op het moment dat ze wel een vergunning krijgen. In de hoofdlijnenbrief heb ik mijn beleid nader toegelicht. Hierin ben ik ook op de houdbaarheid van toestemmingverlening ingegaan.
Kunt u een effecten-analyse tonen met daarin het effect op de bouw-, landbouw- en vliegsector in het scenario dat alle Nederlandse provincies besluiten de stikstofhandel te stoppen, bijvoorbeeld onder druk van een uitspraak van de Raad van State?
Extern salderen met ruimte uit bestaande vergunningen is een in de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State4 geaccepteerde wijze van mitigatie van effecten bij het toestaan van projecten op basis van een passende beoordeling als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn.
Er is geen effectenanalyse uitgevoerd naar het effect op de bouw-, landbouw- en vliegsector in het scenario dat alle Nederlandse provincies besluiten om de mogelijkheid van extern salderen niet meer toe te staan. Daarbij wil ik benadrukken dat de provincie Overijssel extern salderen niet definitief heeft stopgezet, maar tijdelijk opgeschort, totdat zij een aanvullende onderbouwing heeft. Verder zij erop gewezen dat voor woningbouwprojecten in Nederland geldt dat een behoorlijk deel niet te maken heeft met stikstofbeperkingen vanwege de omvang en/of de afstand tot stikstofgevoelige natuurgebieden. Ook de bouwvrijstelling draagt daaraan bij. Daarnaast zijn er woningbouwprojecten die kunnen volstaan met intern salderen.
Kunt u verklaren waarom u nog niet beschikt over «een databank waaruit blijkt in welke natuurgebieden (waaronder Natura 2000-gebieden) de afgelopen dertig jaar regelmatig bodemonderzoeken zijn gedaan»?4
Er is geen aanleiding geweest om een dergelijke databank op te zetten. Via het landelijk meetnet flora6 wordt geanalyseerd hoe het met de milieuomstandigheden in de natuurgebieden gaat. Plantensoorten fungeren namelijk als bioindicator voor bodem en water. Bodemonderzoeken kunnen benut worden om dit meetinstrument te ijken. Er is dan geen aanleiding om daar een databank voor op te zetten.
Bent u voornemens om op korte termijn de bodems van alle Natura 2000-gebieden te laten onderzoeken zodat er inzicht ontstaat in de staat van de bosbodems? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Momenteel wordt uitgewerkt welke doorontwikkeling van de monitoring nodig is om de wettelijk voorgeschreven monitoringsrapportages met betrekking tot de stikstofaanpak op te kunnen stellen. Daarbij wordt, in het kader van de beoordeling van de omvang en de kwaliteit van habitattypen, ook nagegaan welke eventuele aanvullende gegevens nodig zijn om voldoende inzicht te krijgen in de drukfactor stikstof in relatie tot andere drukfactoren. Metingen van bodemcondities zouden hier mogelijk onderdeel van uit kunnen maken, in aanvulling op de informatie over de bodem vanuit het landelijk meetnet flora.
Betekent de constatering van het Planbureau voor de Leefomgeving dat specifieke gegevens over het stikstofgevoelige deel van het leefgebied tot 2026 niet beschikbaar zijn, volgens u dat tot 2026 Nederland geen beschikking heeft over bodemmetingen en over de staat van instandhouding van en Habitatrichtlijnsoorten en -habitattypen? Kunt u uw antwoord beginnen met ja/nee?5
Nee, op landelijk niveau wordt iedere zes jaar de staat van instandhouding bepaald van de habitattypen en soorten van bijlage 2 van de Habitatrichtlijn. Hierover wordt aan de Europese Commissie gerapporteerd, de artikel 17-rapportage. De meest recente rapportage is in 2019 ingediend. Een oordeel over het leefgebied als geheel is één van de aspecten waaruit de beoordeling van de staat van instandhouding van de Habitatrichtlijnsoorten is opgebouwd, een afzonderlijk oordeel over het stikstofgevoelige deel van het leefgebied is daar geen onderdeel van. Bovendien wordt de monitoring verder doorontwikkeld. Onderdeel hiervan is het verkrijgen van gegevens op grond waarvan een scherper beeld kan worden verkregen over het stikstofgevoelige deel van leefgebieden.
Betekent dit volgens u dat Nederlandse bedrijven tot 2026 niet kunnen bewijzen of zij een positief of negatief effect hebben op de stikstofdepositie en instandhoudingsdoelstellingen aangezien er geen bodemmetingen in natuurgebieden worden verricht om dit effect te bewijzen of ontkrachten? Kunt u uw antwoord beginnen met ja/nee?
Nee, bij de toets van het bevoegd gezag of een natuurvergunning door het bevoegd gezag kan worden verleend, moet de zekerheid zijn verkregen dat het voorgenomen project de natuurlijke kenmerken van de betreffende Natura 2000-gebieden niet aantast. De bevindingen over de gevolgen van het project moeten gebaseerd zijn op de best beschikbare wetenschappelijke kennis op dat moment. De aanvrager moet daar ook vanuit gaan bij zijn aanvraag. Het ontbreken van bodemmetingen betekent bovendien niet dat Nederland geen beschikking heeft over de staat van instandhouding van Habitatrichtlijnsoorten en -habitattypen. Op landelijk niveau wordt iedere zes jaar de staat van instandhouding bepaald van de habitattypen en soorten van bijlage 2 van de Habitatrichtlijn. Hierover wordt aan de Europese Commissie gerapporteerd, de artikel 17-rapportage. De meest recente rapportage is in 2019 ingediend. Een oordeel over het leefgebied als geheel is één van de aspecten waaruit de beoordeling van de staat van instandhouding van de Habitatrichtlijnsoorten is opgebouwd, een afzonderlijk oordeel over het stikstofgevoelige deel van het leefgebied is daar geen onderdeel van. Bovendien wordt de monitoring verder doorontwikkeld. Onderdeel hiervan is het verkrijgen van gegevens op grond waarvan een scherper beeld kan worden verkregen over het stikstofgevoelige deel van leefgebieden.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken te beantwoorden?
Een gedegen beantwoording van de vragen heeft meer tijd gekost en daardoor is het niet gelukt om de vragen binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden.
Afstandsnormen voor windturbines |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u een heldere tijdslijn schetsen wanneer u verwacht dat de nieuwe afstandsnormen voor windturbines ingevoerd kunnen zijn? Klopt het dat:
Hoe voorkomt u dat lokale overheden, die hard aan de slag zijn gegaan met de Regionale Energiestrategieën en daartoe zijn opgeroepen door het Rijk, zolang de nieuwe afstandsnormen die zijn aangekondigd in het coalitieakkoord er nog niet zijn, gedemotiveerd raken?
In het Klimaatakkoord hebben we afgesproken dat de medeoverheden het voortouw nemen in het inpassen van de opwek van 35 TWh aan grootschalig hernieuwbaar op land (zon en wind) in de leefomgeving in 2030. Daarbij maken zij, in samenspraak met allerlei stakeholders waaronder het Rijk, een afweging tussen draagvlak, impact op het net, en ruimtelijke inpassing.
Het is belangrijk dat lokale overheden niet gedemotiveerd raken en het RES-proces geen vertraging oploopt. We hebben ons tenslotte allemaal gecommitteerd aan (internationale, Europese en nationale) klimaatdoelen, waar ook de RES onderdeel van is. Het planMER-traject loopt en zal leiden tot nieuwe normen. De medeoverheden, alle belanghebbenden en het parlement doen mee in de besluitvorming daarover. Totdat er nieuwe normen zijn vastgesteld, hebben de betrokken partijen met elkaar een verantwoordelijkheid om windturbines – die noodzakelijk zijn voor het halen van onze klimaatdoelen – op basis van een locatie-specifieke afweging zorgvuldig in te passen. Dit dient uiteraard te gebeuren met oog voor verschillende belangen en oog voor adequate milieubescherming.
Door de uitspraak van de Raad van State ligt er een belangrijke verantwoordelijkheid bij de lokale overheden: zij moeten nu zelf eigen, locatie-specifieke normen opstellen. Dit is complex en kan, zeker voor kleinere gemeenten, een extra werklast met zich meebrengen. Vanuit het Actieprogramma Verankering Milieubescherming na Nevele wordt dit gezien. Samen met NP RES, RVO, IPO en VNG wordt daarom ondersteuning geboden aan de decentrale overheden om een zorgvuldig proces in te richten voor locatie-specifieke normen, bijv. door het organiseren informatiebijeenkomsten, kennisdelingssessies en een helpdesk. Provincies en gemeenten geven aan dit te waarderen en zelf door te willen met de regionale energieopgave.
Daarnaast zal ik, zoals ik heb aangegeven in het debat op 17 februari jl. met uw Kamercommissie, in overleg treden met de medeoverheden om te spreken over gezamenlijke uitgangspunten voor de plaatsing van nieuwe windparken in de periode waarin er nog geen nieuwe landelijke windturbinenormen zijn.
Hoe gaat de tijdelijke overbruggingsregeling die bestaande windparken meer rechtszekerheid moet geven, eruit zien en wanneer verwacht u deze overbruggingsregeling te kunnen presenteren?
Met de ontwerpAMvB waarin een overbruggingsregeling voor bestaande, vergunde windturbineparken is opgenomen, wordt de bescherming geboden die voorheen met de windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling werd geboden. Daarin is geen wijziging aangebracht. De ontwerpAMvB is voor advies aangeboden aan de Afdeling Advisering van de Raad van State. Afhankelijk van wanneer dat advies is gegeven en de inhoud van dat advies kan vervolgens besluitvorming plaatsvinden over de ontwerpAMvB en kan hier meer ruchtbaarheid aan worden gegeven.
Bent u van mening dat er ook een tijdelijke overbruggingsregeling moet komen voor nieuwe windprojecten zolang de nieuwe normen er nog niet zijn? Is het mogelijk om, zolang er geen nieuwe afstandsnormen zijn, met de Vereniging van Nederlandse Gemeentes (VNG) en het Inter-provinciaal overleg (IPO) afspraken te maken over de normen die in de tussentijd gehanteerd zullen worden? Kunnen de normen die medio 2022 in consultatie gaan daarvoor het uitgangspunt zijn?
De smb-richtlijn vereist een plan-mer voor algemene regels die kaderstellend zijn voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor windturbineparken. Er kan dus voor nieuwe windprojecten geen overbruggingsregeling met milieunormen worden vastgesteld. De overbruggingsregeling kan alleen worden vastgesteld voor windturbineparken die reeds beschikken over vergunningen voor het oprichten en exploiteren van het windpark. De overbruggingsregeling voorziet immers niet in een «kader voor de toekenning van toekomstige vergunningen». Omdat de overbruggingsregeling dus geen kader vormt voor toekomstige vergunningen hoeft daarvoor geen plan-mer te worden gemaakt.
Zoals ook aangegeven in de beantwoording van vraag 2 zal ik in overleg treden met de medeoverheden om te spreken over gezamenlijke uitgangspunten voor de plaatsing van nieuwe windparken in de periode waarin er nog geen nieuwe landelijke windturbinenormen zijn.
Kunt u een inschatting geven hoeveel vermogen aan wind op land nodig, haalbaar en wenselijk zou zijn in 2030 en 2050? Bent u van mening dat het vermogen van wind op land dat nodig is in 2050 zich bevindt ergens binnen de vier scenario’s die in rapport «Het Energiesysteem van de Toekomst – Integrale Infrastructuurverkenning 2030-2050» zijn geschetst, tussen de 10 GW (scenario’s regionaal en nationaal) en 20 GW (scenario’s Europees en Internationaal)?
De inschatting hoeveel vermogen wind op land nodig is, is afhankelijk van veel factoren. Dit geldt voor zowel 2030 als 2050, waarbij de onzekerheden richting 2050 groter zijn dan richting 2030. Om te beginnen is de vraag bepalend voor het benodigd aanbod. Het PBL schat de totale elektriciteitsvraag in 2030 op 119 TWh (KEV, 2021). Inmiddels weten we ook dat er additionele vraag te verwachten valt vanuit industrie (10–30 TWh), datacenters (5–15 TWh), mobiliteit/gebouwde omgeving/glastuinbouw (20 TWh). Voor al deze additionele prognoses geldt dat zij uitgaan van maximale extra vraag en met grote onzekerheden zijn omgeven. Zo maakt het veel verschil of een bedrijf haar emissies terugbrengt via CCS dan wel via een productieproces gebaseerd op waterstof. De ontwikkeling van de vraag kan dus niet als vast gegeven worden beschouwd en is afhankelijk van publieke en private beslissingen. Ten tweede is een inschatting van het benodigd vermogen dus mede afhankelijk van keuzes in verduurzaming die in verschillende sectoren gemaakt worden. En die keuzes zijn weer afhankelijk van het stimuleringskader, prijs van CO2 in ETS etc. Ten derde is de hoeveelheid wind op land afhankelijk van de keuzes die gemaakt worden aan de aanbod kant. Momenteel werken we voor 2030 niet met een doelstelling voor vermogen aan wind op land, maar met een doelstelling van minimaal 35 TWh aan grootschalige productie uit wind en zon in 2030, waarbij de regio’s verantwoordelijk zijn voor het aanwijzen van zoekgebieden voor wind en zon. Wel is het zo dat het huidige beleid uitgaat van 49% CO2-reductie in 2030. Er is dus meer nodig, wat ook gevolgen kan hebben voor het aandeel hernieuwbare productie op land, en indirect daarmee voor het aandeel wind op land. In de Klimaatnota zullen beleidsmaatregelen staan die moeten optellen tot 60% CO2-reductie in 2030. Ik streef er naar een concept Klimaatnota tegelijkertijd met de Miljoenennota aan uw Kamer aan te bieden. Dit zal meer helderheid moeten verschaffen wat de opgave voor elektriciteit is in 2030 en wat daarin nodig, haalbaar en wenselijk is.
Zoals gezegd zijn de onzekerheden richting 2050 nog groter. Klimaatneutraliteit staat daarbij voorop, waarbij het formuleren van doelstellingen per techniek minder logisch is. Specifiek voor de elektriciteitssector is daarbij het voorstel van de Europese Commissie in het kader van Fit-for-55 van belang, dat uitgaat van een netto uitstoot van 0 in 2040. Ook zal de verdere uitwerking van het Coalitieakkoord ten aanzien van kernenergie bepalend zijn voor de ontwikkeling van wind op land na 2030. Voor 2050 is het heel goed mogelijk dat het vermogen wind op land tussen de bandbreedtes ligt van de scenario’s zoals opgesteld door de netbeheerders, maar het valt niet uit te sluiten dat het uiteindelijk meer of minder zal worden. Voor de zomer kom ik met de eerste opzet van een Nationaal plan voor het energiesysteem in 2050, dat uitgebreider zal ingaan op de samenstelling van onze energiemix in 2050.
Bent u bekend met het feit dat het onderliggende dosis-effectrelatie-onderzoek voor de Notitie Reikwijdte en Detailniveau voor het planMER Windturbinebepalingen Leefomgeving bijna 15 jaar oud is en gebaseerd is op toenmalige onderzoeken en windturbines? Bent u bereid dit onderzoek te actualiseren?
Ja, hiermee ben ik bekend. Het onderliggende onderzoek is gebaseerd op Europese studies en biedt daarmee de best beschikbare weergave van de te verwachten hinder bij een bepaalde geluidbelasting in de Europese context. Ook de WHO baseert het voorwaardelijk advies voor windturbinegeluid op grotendeels dezelfde studies. Ik hecht er aan om via het RIVM de kennisontwikkeling op dit gebied continue te volgen en waar nodig op peil te houden.
Bent u bereid in de nieuwe normen op te nemen dat stillere windturbines in het voordeel zijn of worden voorgeschreven?
De inzet op het vlak van de milieubescherming is er onder meer op gericht om te streven naar minder geluidhinder c.q. minder nadelige effecten op de gezondheid in relatie tot windturbines. Geluidsnormen voor windturbines kunnen daarbij de ontwikkeling van turbines die minder geluid produceren stimuleren. Ook is het voorschrijven van bepaalde technieken een optie als het gaat om de nieuwe normstelling. Het traject voor nieuwe milieunormen loopt nu en daarvoor wordt eerst een plan-mer gemaakt met de daarbij behorende brede participatie en de daarbij behorende afwegingen. Hierop kan niet worden vooruitgelopen.
Hoe beoordeelt u het advies van de WHO om een geluidsnorm van 45dB Lden te hanteren? Klopt het dat bij een windpark in lijnopstelling de 45 dB-contour circa 35 procent verder afligt van de turbines dan bij de 47 dB-contour?
De objectieve beoordeling van dit voorwaardelijke WHO-advies is belegd in het concept NRD voor de plan-MER voor nieuwe windturbinebepalingen. In de plan-MER worden de milieueffecten van een 45 dB Lden-norm via de MER-systematiek beoordeeld. Dit betekent dat er inzicht komt in de effecten van deze norm, als één van de varianten die wordt onderzocht. In de gepubliceerde concept-NRD van het plan-MER staat het hele beoordelingskader1. Na oplevering van het plan-MER volgt de besluitvorming over nieuwe normen door de Staatssecretaris van IenW.
Het klopt dat de 45 dB-contour circa 35% verder afligt van een gemiddelde turbine dan de 47 dB-contour, zoals ook aangegeven in eerdere antwoorden (Aanhangsel van de Handelingen, nr. 852).
De zorgwekkende frisdrankconsumptie van jongeren. |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Drie keer per dag cola en dan nog een sapje; Amsterdamse jongere drinkt te veel frisdrank»?1
Ja
Bent u ook geschrokken van de uitkomsten van het onderzoek van de GGD Amsterdam naar de frisdrankconsumptie onder Amsterdamse jongeren?
Het is mij bekend dat onder andere jongeren (veel) meer frisdrank drinken dan geadviseerd wordt. Ik vind het wel ernstig dat kinderen en jongeren al zulke ongezonde gewoontes hebben omdat ongezond eten en drinken op jonge leeftijd vaak een voorbode is voor ongezondheid op latere leeftijd, bijvoorbeeld door overgewicht. Daarnaast is frequente consumptie van suikerhoudende dranken slecht voor de tanden.
Bent u bereid een vergelijkbaar landelijk onderzoek te doen naar de frisdrankconsumptie onder jongeren?
Nee, dat ben ik niet van plan. In opdracht van VWS voert het RIVM regelmatig voedselconsumptiepeilingen (VCP) uit onder de algemene bevolking van 1 tot 79 jaar. Met deze peiling worden gegevens verzameld over wat, wanneer en waar geconsumeerd wordt door verschillende leeftijdsgroepen. Uit de VCP komen landelijke cijfers over de frisdrankenconsumptie en hiermee kan bijvoorbeeld ook de bijdrage van de frisdrankconsumptie aan de totale consumptie van suikers in beeld worden gebracht. Dit najaar verwacht ik de publicatie van nieuwe cijfers van de meest recente peiling (2019–2021).
Resultaten van de VCP zijn te zien op www.wateetnederland.nl.
Wat doet u momenteel om de frisdrankconsumptie onder jongeren te verminderen?
Voor kinderen en jongeren werk ik aan een gezonde schoolomgeving waarin bijvoorbeeld het drinken van water wordt gestimuleerd en het gebruik van suikerhoudende frisdrank wordt ontmoedigd. Een voorbeeld is dat waterdrinken een bindend uitgangspunt is van de Gezonde School-aanpak2. Vanuit de subsidieregeling watertappunten hebben meer dan 900 scholen (po, vo en mbo) een watertappunt gerealiseerd.
Via het Akkoord Gezonde Voeding Op Scholen (2021–2025) werken JOGG en Voedingscentrum samen met aanbodbepalende partijen als cateraars, groothandels, voedselproducenten en leveranciers. Dit helpt scholen ook bij het bereiken van een Gezonde Schoolkantine.
Deze inzet heeft er toe bijgedragen dat het aanbod aan frisdrank op scholen de afgelopen jaren is veranderd. Dranken op scholen bevatten steeds minder suikers. Veel regular dranken zijn vervangen door calorie loze en light varianten.
De verschuiving in het frisdrankaanbod komt ook voort uit de toezegging in het preventieakkoord van de Nederlandse frisdranksector om de hoeveelheid calorieën (suiker) in het volume aan drank dat ze verkopen met 30% te verlagen in 2025 (ten opzichte van 2012). Dit doen ze onder andere door meer marketing voor calorie loze of light producten op de markt. Er zijn ook waters met een smaakje op de markt bijgekomen die weinig calorieën bevatten. Daarnaast hebben de Nederlandse frisdrankproducenten in het Nationaal Preventie Akkoord afgesproken per 2019 te stoppen met de verkoop van de traditionele, suikerhoudende frisdranken aan middelbare scholen en adviseren ze betreffende cateraars alleen nog water en laagcalorische en calorievrije frisdranken te verkopen.
In het Nationaal Preventieakkoord hebben partijen zich verbonden aan productverbetering. De nieuwe aanpak hiervoor heb ik recent aan uw Kamer gestuurd3. Het verbeteren van de samenstelling van frisdrank is onderdeel van deze nieuwe aanpak.
In het coalitieakkoord is hier bovenop aangekondigd dat de belasting op frisdranken wordt verhoogd.
Kunt u in gesprek gaan met het Voedingscentrum en eventueel andere betrokkenen om de voorlichting aan jongeren over de ongezonde eigenschappen van vruchtensap te verbeteren?
Educatie is een belangrijke pijler binnen de Gezonde School-aanpak. Erkende educatieprogramma’s die onderdeel van deze aanpak zijn, zoals Smaaklessen, leren kinderen wat gezonde en ongezonde dranken zijn. Er wordt bijvoorbeeld behandeld waarom water de beste dorstlesser is en wat de nadelen zijn van frisdrank.
Gaat de invoering van de Nutri-Score jongeren helpen om ongezonde vruchtensappen en frisdrank voortaan te laten staan?
Nutri-Score kan consumenten helpen om producten uit dezelfde productgroep met elkaar te vergelijken. Nutri-Score geeft aan mineraal- en bronwater een donker groene A. Suikerhoudende frisdranken én vruchtensap krijgen over het algemeen een Score C of lager. Nutri-Score maakt dus inzichtelijk wat de gezondere optie is en is daarmee een hulpmiddel, ook voor jongeren, om die gezondere keuze in de winkel of online te maken.
Wanneer verwacht u dat consumenten de Nutri-Score op alle verpakkingen terug kunnen vinden?
Het definitieve besluit over de invoering van Nutri-Score in Nederland heb ik nog niet genomen. Hiervoor wacht ik op de uitkomsten van de evaluatie van het algoritme van Nutri-Score die momenteel wordt uitgevoerd door een internationaal wetenschappelijk comité.
Als Nederland besluit tot invoering kunnen levensmiddelenfabrikanten en supermarkten vrijwillig kiezen om het logo te gebruiken. Op een aantal producten in het winkelschap zien we al het Nutri-Score logo. Het gaat in dit geval om producten die in buitenlandse bedrijven zijn geproduceerd en daarom met het logo legaal op de Nederlandse markt mogen worden afgezet (wederzijdse erkenning), of om pilots. De verwachting is dat het aantal verpakkingen met Nutri-Score snel en sterk zal toenemen zodra het besluit tot invoering van Nutri-Score in Nederland formeel is genomen.
Deelt u de aanbeveling van de GGD Amsterdam dat er een bredere beweging nodig is om tegen te gaan dat het normaal is om frisdrank te drinken, zoals dit ook is gebeurd bij de ontmoediging van tabak?
Ik deel de urgentie die de GGD schetst. Daarom is ook voortzetting en versterking van de preventieaanpak nodig die in gang is gezet met het Nationaal Preventieakkoord en komt er een belastingverhoging op frisdranken. Die urgentie zit hem wat mij betreft niet alleen in te hoge frisdrankconsumptie maar in meerdere factoren die ten grondslag liggen aan overgewicht en ongezonde voeding.
Bent u bereid de lessen en successen van de campagne voor een rookvrije generatie te betrekken bij de aanpak van het verminderen van frisdrankconsumptie onder jongeren?
Daar ben ik zeker toe bereid. In het coalitieakkoord is niet voor niks afgesproken dat we de doelen van het preventieakkoord doorzetten, met als doel een gezonde generatie in 2040 met een focus op de jeugd door sport, voeding en bewegen. Daarin werk ik onder andere samen met de Samenwerkende Gezondheidsfondsen (SGF) die ook een belangrijke partij zijn bij de beweging naar een rookvrije generatie. Zij nemen deze ervaring ook mee.
Bent u bereid werk te maken van sobere verpakkingen, gezonde alternatieven en een verbod op reclame en marketing voor frisdrank gericht op jongeren?
Aanvullende maatregelen op het preventieakkoord werk ik de komende tijd nog uit, waar mogelijk samen met de NPA tafel overgewicht en waar nodig daarbuiten. Om de dagelijkse voedselomgeving gezonder te maken, verken ik de wettelijke mogelijkheden om een gezonde voedselomgeving te bevorderen. Hiermee zouden we ook eventuele regels kunnen stellen met betrekking tot ongezonde drank-, snoep- en snackautomaten in bijvoorbeeld de schoolomgeving of beperken van marketing van ongezonde producten gericht op kinderen. Ik hoop uw Kamer voor de zomer te informeren over de aanvullende maatregelen.
Er zijn naast gewoon kraanwater al diverse gezonde alternatieven beschikbaar. Producenten zetten hier onder invloed van marktvraag en afspraken al op in. Ook bestaat er een Reclamecode voor Voedingsmiddelen met zelfreguleringsafspraken over marketing voor ongezonde producten gericht op kinderen.
Bent u bereid in overleg met het onderwijsveld ervoor te zorgen dat er geen frisdrank wordt verkocht op scholen en dat (flits)bezorgers niet worden toegestaan op het schoolplein?
Wat mij betreft moeten we erop alert zijn dat bepaalde maatregelen, zoals een verbod op (flits)bezorgers, er voor kunnen zorgen dat het probleem zich verplaatst naar buiten de schoolgrenzen. Een samenwerking tussen scholen, gemeenten, en voedselaanbieders rond scholen is daarom noodzakelijk. Dit is toegepast in de pilot Gezonde Schoolomgeving4. JOGG gaat deze pilot opschalen om meerdere gemeenten met deze aanpak te ondersteunen.
Daarnaast kijk ik in de verkenning die ik in antwoord 10 noem hoe ik gemeenten juridische handvatten kan bieden om de voedselomgeving, onder andere rond de school, gezonder te maken.
Wanneer kan de Kamer het voorstel om gemeenten meer instrumenten te geven voor het creëren van een gezonde voedselomgeving verwachten?2
Ik werk de komende tijd mijn aanpak op het gebied van overgewicht en voeding verder uit. Het gezonder maken van de voedselomgeving is daar een belangrijke pijler in. Het bieden van juridische handvatten aan gemeenten zie ik als een onderdeel hiervan. Ik hoop uw Kamer hier voor de zomer over te informeren.
Wanneer kan de Kamer het voorstel voor een belasting op suikerhoudende dranken verwachten?3
De aanpassing van de verbruiksbelasting op niet-alcoholische dranken zal meelopen in het pakket Belastingplan 2023 dat met Prinsjesdag aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden.
Kunt u deze vragen een-voor-een en voorafgaand aan het commissiedebat over leefstijlpreventie op 24 maart 2022 aanstaande beantwoorden?
Ja.
Werken zonder loon en verdringing van betaalde arbeid bij WerkSaam |
|
Bart van Kent |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) rapport over misstanden, werken zonder loon en verdringing bij WerkSaam?1
Ik heb kennisgenomen van het rapport van FNV over sociaal ontwikkelbedrijf WerkSaam.
Ik heb van WerkSaam West-Friesland en de betrokken gemeenten die eigenaar zijn van WerkSaam begrepen dat zij zich niet herkennen in het beeld en afstand nemen van de conclusies. Het is vooral van belang dat FNV en WerkSaam het gesprek met elkaar aangaan en dat vervolgens de betrokken gemeenten hun verantwoordelijkheid nemen. Ik heb begrepen dat de gesprekken tussen WerkSaam en FNV hierover inmiddels gepland staan.
Colleges van burgemeesters en wethouders en gemeenteraden dragen de gedecentraliseerde verantwoordelijkheid voor een correcte uitvoering van de Participatiewet. Bij hen is ook het toezicht hierop belegd. Het is daarom aan de colleges van burgemeester en wethouders en gemeenteraden om uitspraken te doen over het functioneren van individuele sociaal ontwikkelbedrijven.
Wat vindt u ervan dat WerkSaam in drie jaar tijd 128.507 euro verdiend heeft op een uitzendconstructie met 84 uitkeringsgerechtigden?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat WerkSaam en de gemeenten en gerelateerde (Sociale Werkvoorziening (SW-))bedrijven een financieel belang hebben om bijstandsgerechtigden te laten werken zonder loon?
Vorig jaar heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen van het lid Van Kent. Deze motie riep het kabinet op om te onderzoeken in hoeverre sociaal ontwikkelbedrijven dan wel gemeentelijke re-integratiebedrijven financieel afhankelijk zijn van productiewerk in re-integratietrajecten (Kamerstuk 35 644, nr. 5). Zoals uw Kamer is gemeld is het onderzoek in handen gelegd van onderzoeksbureau Berenschot. De onderzoeksopzet van Berenschot heeft uw Kamer in oktober 2021 ontvangen (Kamerstuk 35 644, nr. 13).
Het onderzoek waar de motie om vroeg is afgerond en een definitieve rapportage ontvang ik binnenkort. Ik zal het onderzoek daarna naar uw Kamer te sturen. Zie ook het antwoord op vragen 1 en 2.
Wat gaat u doen om dergelijke trajecten met werken zonder loon en verdringing van bestaande arbeid tegen te gaan?
Verdringing van regulier werk met als gevolg oneerlijke concurrentie, moet worden vermeden. Onze wettelijke kaders zijn hier ook heel duidelijk over. Zo wordt voorgeschreven dat werken met behoud van uitkering altijd de kansen van mensen moet vergroten om regulier aan het werk te gaan. Ook moet het werken met behoud van uitkering altijd tijdelijk zijn.
Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat gemeenten een grote mate van beleidsvrijheid hebben als het gaat om hun re-integratiebeleid. Dit is ook belangrijk omdat zij hierdoor in staat worden gesteld om maatwerk te leveren aan hun inwoners. Het is dan ook aan colleges van burgemeester en wethouders om te borgen dat de Participatiewet correct wordt uitgevoerd en aan de lokale gemeenteraden om het college hierover ter verantwoording te roepen.
Zoals hierboven aangegeven ontvang ik binnenkort het rapport van Berenschot. Ik ben voornemens dit rapport te bespreken met betrokken partijen.
Wat vindt u ervan dat de kans op een betaalde baan bij de WerkSaam constructies zeer laag blijken te zijn (153 van de 1482)?
Zie het antwoord op vragen 1 en 2.
Gaat u WerkSaam en de betrokken gemeenten aanspreken op werken zonder loon en verdringing van betaalde arbeid?
Ik ben voornemens de uitkomsten van het genoemde onderzoek (onder andere via VNG, Divosa en Cedris) bij gemeenten en sociaal ontwikkelbedrijven onder de aandacht te brengen. Zie verder het antwoord op vraag 1 en 2.
Welke rol heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie de afgelopen jaren gespeeld in het tegengaan van werken zonder loon en verdringing van betaalde arbeid? Welke concrete trajecten en resultaten zijn er geweest?
Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om oneigenlijk gebruik van werken zonder loon en verdringing van betaalde arbeid tegen te gaan. De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt toezicht op de doeltreffendheid van de gemeentelijke uitvoering in het stelsel van werk en inkomen en kan hier onderzoek naar doen. Daarnaast kan de Nederlandse Arbeidsinspectie meer risicogericht in een sector of bij een bedrijf onderzoek instellen naar de naleving van de arbeidswetgeving. De Nederlandse Arbeidsinspectie doet geen mededelingen over onderzoek bij een specifiek bedrijf.
Gaat de Nederlandse Arbeidsinspectie de casus van WerkSaam onderzoeken?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe wilt u verdringing van betaald werk en oneerlijke concurrentie tegen gaan?
Verdringing van regulier werk op grond van oneerlijke concurrentie moet worden tegengegaan. De verantwoordelijkheid om hierop toe te zien ligt – als het gaat om mensen die vallen onder de Participatiewet – in de eerste plaats bij de gemeente. Het is dan ook logisch dat werkgevers en bijstandsgerechtigden zich in de eerste plaats bij de gemeente melden als zij signalen of klachten hebben over het verdringen van betaald werk en oneerlijke concurrentie. Natuurlijk kan ook bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM) melding worden gedaan van oneerlijke concurrentie en behoort een gang naar de rechter tot de mogelijkheden.
Ik vind het belangrijk dat gemeenten zich bewust zijn van het risico op verdringing van betaald werk en oneerlijke concurrentie. Het is van belang dat zij in hun uitvoeringsprocessen op voorhand borgen dat er geen verdringing plaatsvindt, wanneer zij op grond van de Participatiewet instrumenten inzetten. Om gemeenten hierbij te helpen heeft Divosa in 2018 een handreiking gemaakt. Deze handreiking is nog steeds actueel en beschrijft voor de meest voorkomende instrumenten hoe gemeenten in hun uitvoeringsproces verdringing kunnen voorkomen. Mijn voorganger heeft via het Gemeentenieuws SZW van december 2018 aandacht gevraagd bij gemeenten voor deze handreiking. Ik zal dit binnenkort opnieuw doen.
Bent u bereid om de FNV in de klankbordgroep te laten plaatsnemen bij het onderzoek inzake de uitvoering van motie 35 644 nr. 5?
Zoals in het antwoord op vraag drie staat, is het onderzoek naar aanleiding van motie 35 644, nr. 5 afgerond. De klankbordgroep (met daarin vertegenwoordigers van Cedris, Divosa en de VNG) is inmiddels opgeheven. FNV is uitgenodigd om de uitkomsten van het onderzoek te bespreken. FNV heeft geen gebruik gemaakt van deze uitnodiging. De uitkomsten van het onderzoek worden (onder andere via VNG, Divosa en Cedris) verder bij gemeenten en sociaal ontwikkelbedrijven onder de aandacht gebracht.
Wordt de kans op het verkrijgen van een betaalde baan na een re-integratietraject ook meegenomen in het betreffende onderzoek? Zo nee: welke gegevens en onderzoeken zijn hier al over bekend?
Ja. In het onderzoeksrapport wordt ingegaan op de effectiviteit van re-integratietrajecten.
Bent u bereid om de betreffende onderzoekers te vragen om ook aandacht te hebben voor instanties die op dit vlak eerder de aandacht op zich gevestigd hebben gekregen zoals WerkSaam, Werkom, IJmond Werkt, Concern voor Werk en Voorne Putten Werkt?
Het onderzoek is afgerond. Binnen dit onderzoek is de representativiteit van de uitkomsten methodologisch geborgd.
Over onderzoek naar individuele organisaties verwijs ik u tenslotte graag naar mijn antwoorden op vragen één, twee, zeven en acht.
Het bericht ‘Friese mbo's verliezen deel van inburgeraars’ |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Friese mbo’s verliezen deel van inburgeraars»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe beoordeelt u dat Friese Poort en Friesland College zich niet hebben ingeschreven voor de B1-Route en de Z-route voor nieuwkomers met beperkt leervermogen omdat ze de vergoedingen niet kostendekkend achten?
Zoals ook in het artikel is opgenomen vinden de roc’s dat het beschikbare budget te laag is. De rechter heeft de roc’s daarin het ongelijk gesteld en heeft gesteld dat de gemeenten een uitvoerig en zorgvuldig traject doorlopen hebben waarbij de totstandkoming van de financiële bandbreedtes voldoende inzichtelijk is. Dat bandbreedtes mogelijk niet voor alle aanbieders kostendekkend zijn, betekent niet dat deze niet reëel zijn. In twee andere kort gedingen heeft de rechter dezelfde conclusie getrokken. Met het oog op deze uitspraken zie ik geen aanleiding om nadere maatregelen te treffen.
Bent u op de hoogte dat ook Vluchtelingenwerk afhaakt om dezelfde reden? Zo ja, vindt u deze reden gegrond?
Zie antwoord 2. Met het oog op de uitspraken van de kort gedingen zie ik geen aanleiding om nadere maatregelen te treffen.
Welke gevolgen heeft dit voor de inburgeraars in de desbetreffende regio?
Zoals in het artikel is te lezen, was de aanbesteding verlengd tot februari. Dat bandbreedtes mogelijk niet voor alle aanbieders kostendekkend zijn, betekent niet dat deze niet reëel zijn. Zo is het de regio gelukt om de aanbestedingsprocedure af te ronden. Er is in de regio Friesland een aanbod gecontracteerd voor zowel de B1-route als de Z-route. Dit betekent dat inburgeringsplichtigen kunnen instromen in een van deze routes en er dus geen sprake is van nadelige gevolgen voor deze doelgroep.
Hoe verhoudt dit zich tot het onderzoek naar de bekostiging van de onderwijsroute in het nieuwe inburgeringsstelsel?2
In mijn brief van 12 november 20213 en 29 juni jl.4 heb ik de Kamer geïnformeerd over de onderwijsroute en dan specifiek over de extra middelen voor de korte termijn om de onderwijsroute voor inburgeringsplichtigen mogelijk te maken.
Met de kortetermijnoplossing is € 24 mln. extra beschikbaar gesteld om de aanbestedingen voor in ieder geval 2022 vlot te trekken en is de tijdelijke financiering met cumulatief € 35 mln. voor de periode van 2023 t/m 2025 verlengd. Met dit budget is er sprake van meerjarige financiële duidelijkheid. De verwachting is dat, zo blijkt uit de meest recente gegevens vanuit Divosa, gemeenten en onderwijsinstellingen dit jaar nog tot gunning van de onderwijsroute overgaan.
Verder heb ik in het Commissiedebat Inburgering en Integratie van 6 juli jl. toegezegd samen met de Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs, de opties voor een structurele borging uit te werken en in het najaar een bestuurlijk overleg met de betrokken veldpartijen te organiseren.
Deelt u de mening dat deze ontwikkeling tegen de doelstelling uit het coalitieakkoord ingaat, die stelt dat we «de roc’s versterken als regionale opleidingscentra, waarin ook volwassenen een leven lang leren en ook nieuwkomers – op basis van de nieuwe inburgeringswet – vanaf dag één leren en integreren»?
Ik begrijp dat deze ontwikkeling tot zorgen leidt en tot vragen in relatie tot het coalitieakkoord. In de eerdergenoemde verkenning rondom de continuïteit van de onderwijsroute wordt ook het versterken van de rol van roc’s meegenomen.
Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om zorg te dragen dat er gespreid over het hele land voor alle inburgeraars afdoende aanbod is om opleidingen te volgen voor de B1-route en de Z-route, en dat Friese mbo’s de B1-route en Z-route behouden?
Naast de roc’s bestaan ook andere (private) taalinstellingen die een voorstel in kunnen dienen voor de aanbesteding voor de B1-route en de Z-route. Zoals ook blijkt uit deze casus in de regio Friesland is het gelukt om een aanbod voor de B1-route en de Z-route te realiseren met private partijen. Ik zie derhalve geen aanleiding om specifieke maatregelen te treffen om te stimuleren dat de B1-route en de Z-route wordt behouden bij de Friese MBO’s of andere roc’s.
Wanneer verwacht u de gesprekken af te ronden over de financiering van de onderwijsroute voor de komende jaren?
Zoals eerder genoemd heb ik naast de eerder toegezegde € 24 mln., ook voor de jaren 2023 t/m 2025 aanvullend budget voor de onderwijsroute beschikbaar gesteld. Daarnaast werk ik samen met mijn collega van Primair en Voortgezet onderwijs aan de structurele oplossing voor het vraagstuk van de onderwijsroute. De financiering van de onderwijsroute is uiteraard een onderdeel dit vraagstuk. In het Commissiedebat Inburgering en Integratie van 6 juli jl. heb ik toegezegd in het najaar een bestuurlijk overleg te houden over de toekomst van de onderwijsroute.
Hoe beoordeelt u de uitspraak uit het artikel «omdat het roc met een flexibele schil werkte, hoeven er geen mensen ontslagen te worden»?
De uitspraak biedt onvoldoende context om hier diep op in te gaan. Echter, het lijkt erop dat de bedrijfsvoering van het roc, ook met geen of minder instroom van inburgeraars, niet negatief wordt getroffen. Met betrekking tot de continuïteit van de onderwijsroute heeft het behoud van de infrastructuur van de roc’s mijn aandacht.
Activiteiten door radicaal-extremistische dierenactivisten |
|
Ingrid Michon (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met strafbare activiteiten door radicaal-extremistische dierenactivisten, zoals stalbezettingen, inbraak, brandstichting, lastercampagnes en online intimidatie?
Ja, ik ben bekend met het feit dat er dierenrechtenextremisten zijn die in het verleden strafbare feiten hebben gepleegd. Waar het Openbaar Ministerie (OM) hier aanleiding toe zag zijn deze personen vervolgd. Ik hecht er waarde aan onderscheid te maken tussen dierenrechtenextremisten die strafbare feiten plegen en dierenrechtenactivisten die geen strafbare feiten plegen. Van beiden hebben we voorbeelden gezien.
Kunt u een overzicht geven van dergelijke strafbare activiteiten op en rond een agrarisch bedrijf in de afgelopen 10 jaar? Kunt u daarbij onderscheid maken tussen het type activiteit, zoals stalbezettingen, inbraak, brandstichting, lastercampagnes en online intimidatie?
Zie antwoord 3.
Hoe vaak is in de afgelopen 10 jaar aangifte gedaan tegen vormen van strafbare feiten die zijn gerelateerd aan radicaal-extremistisch dierenenactivisme en hoe vaak is in die gevallen overgegaan tot vervolging? Wat en op basis van welk strafbaar feit is in die gevallen de opgelegde straf geweest?
Het is voor de politie en het OM niet mogelijk om een overzicht te geven van de afgelopen 10 jaar betreffende dergelijke strafbare activiteiten op en rond een agrarisch bedrijf of aangiften tegen vormen van strafbare feiten die gerelateerd zijn aan dierenrechtenextremisme. De verklaring hiervoor is dat er geen specifieke classificering is met betrekking tot dierenrechtenextremisme. Hierdoor kan uitsluitend op zoektermen gezocht worden en zouden alle zaken handmatig door specialisten gescreend moeten worden om vast te stellen of het binnen de vraag valt.
Bent u van mening dat de opgelegde straffen efficiënt, doeltreffend en afdoende zijn? Zo nee, bent u van mening dat hier nader onderzoek naar moet worden verricht?
Het is aan de rechter voorbehouden om de meest aangewezen straf – naar soort, lengte of omvang en modaliteit – te bepalen. Hij weegt daarbij alle factoren tegen elkaar af die hij voor het bepalen van de straf van belang acht. Mocht uit jurisprudentie blijken dat het huidige strafmaximum in de praktijk ontoereikend is, dan zal in gevolg daarvan onderzoek worden gedaan.
Wat is de rol van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), de groene buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA) en de politie bij de signalering, opsporing en het voorkomen van deze strafbare activiteiten? Hebben zij daarbij in uw ogen voldoende handhavingsmiddelen om strafbare activiteiten tegen te gaan?
De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Op lokaal niveau treedt de politie op onder het gezag van de burgemeester als het de openbare orde betreft. Waar het gaat om strafrechtelijke handhaving, treedt de politie op onder het gezag van de officier van justitie. Voor de politie geldt dat er sprake is van een onderbezetting waarmee het gezag rekening moet houden in de keuzes die het maakt met betrekking tot de inzet van de politiecapaciteit. Er wordt alles aan gedaan om dit capaciteitsprobleem op te lossen, echter zal dit enige tijd kosten.
In beginsel is de politie verantwoordelijk voor de opsporing van strafbare feiten die gepleegd zijn door dierenrechtenextremisten. De Inlichtingen- en Opsporingsdienst (IOD) van de NVWA en de groene BOA´s hebben hierin dan ook geen specifieke rol. Het is wel mogelijk dat de NVWA-IOD of de groene BOA´s op dergelijke signalen stuiten, in dat geval worden deze signalen doorgeleid aan de politie. Daarnaast kan het zo zijn dat de politie informatie opvraagt bij de NVWA of aan de groene BOA’s. Zij hebben dus een beperkte ondersteunende rol met betrekking tot dit onderwerp.
Bent u bekend met de toezegging van uw ambtsvoorganger om de aanpak van dierenextremisme aan te scherpen en meer prioriteit te geven?1 Zo ja, op welke wijze gaat u hier opvolging aan geven?
Ja ik ben mij er van bewust dat dit grote impact kan hebben. Mijn ambtsvoorganger heeft hierover op 6 december 2021 een gesprek gevoerd met vertegenwoordigers Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO Nederland), Producentenorganisatie Varkenshouderij (POV), Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV), Nederlandse Vakbond Pluimveehouders (NVP) en Vee & Logistiek Nederland. Naar aanleiding van de stalbezetting in Boxtel in 2019 hebben de politie en mijn ambtsvoorganger afspraken gemaakt met de brancheorganisaties over uitwisseling van informatie en het instellen van contactpunten bij de politie, zodat in het geval van een incident snel gehandeld kan worden. Eind 2019 is er een factsheet opgesteld voor boerenbedrijven en organisaties die te maken kunnen krijgen met dierenrechtenextremisme waaronder ook strafbare uitingen. Dit factsheet is ook met uw Kamer gedeeld2 en is terug te vinden op de website van LTO. Daarnaast heeft de politie ook een handelingskader opgesteld, met operationele adviezen voor de politie in het hele land3. Dit handelingskader wordt naar aanleiding van de aangenomen motie van Van der Plas (BBB) op 25 november 20214 ter beschikking gesteld aan de regionale eenheden zodat het kan worden betrokken bij overleggen over dit thema in de lokale driehoeken (burgermeester, politie, OM).
Tijdens het gesprek op 6 december jl. heeft mijn ambtsvoorganger de bovenstaande afspraken bevestigd en daarnaast toegezegd om te onderzoeken of strafverzwaring kansrijk is en bij de VNG na te gaan of het mogelijk is een last onder dwangsom op te nemen in de APV. Echter, opname in de APV lijkt niet mogelijk daar een verbod op het betreden van privéterrein niet valt onder de gemeentelijke verordenende bevoegdheid. Daarnaast gaat het departement van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in gesprek met Europol over (het signaleren van) grensoverschrijdend dierenrechtenextremisme. Nog voor de zomer zal er per brief naar, of in gesprek met, de brancheorganisaties een toelichting gegeven worden op de gemaakte toezeggingen tijdens het gesprek op 6 december jl. en daarnaast zullen de al gemaakte afspraken worden geëvalueerd.
Met betrekking tot het gevoel van onveiligheid en bedreiging kan ik uw Kamer het volgende meegeven. De NCTV duidt alle mogelijke dreigingen in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland. Daaruit blijkt dat de Nederlandse dierenrechtenbeweging al lange tijd klein is en zich voornamelijk uit in vreedzame demonstraties. Als bij acties van dierenrechtenextremisten overtredingen of misdrijven worden gepleegd, zal de politie onder aansturing van het lokaal gezag optreden. Gelet op de huidige maatschappelijke vraagstukken en ontwikkelingen, is het begrijpelijk dat boerenfamilies en hun werknemers die hiermee te maken krijgen zich onveilig voelen. Actievoeren is toegestaan, maar als sprake is van strafbare feiten, voorbereidingshandelingen of vormen van extremisme zal er worden opgetreden. Hier is en blijft aandacht voor bij de betrokken diensten.
Echter begrijp ik dat er ook zorgen zijn vanuit deze branche en zie ik dat de incidenten grote gevolgen kunnen hebben. Niet alleen kan het een enorme impact hebben op de betrokken boerenfamilies en hun werknemers maar ook op het welzijn en de gezondheid van het dier. In het geval van een gevoel van onveiligheid verzoeken we de families en hun werknemers om contact op te nemen met het contactpunt bij de Politie. Naar aanleiding van een incident kan er ook contact gezocht worden met Slachtofferhulp Nederland. Zij kunnen niet alleen helpen met praktische hulp bij een strafproces en eventuele ondersteuning bij het vergoed krijgen van mogelijke schade maar ook bij emotionele steun.
Wat is het verschil in strafmaat tussen artikel 138 Wetboek van Strafrecht (Sr) (inbraak en huisvredebreuk) en artikel 461 Sr (verboden toegang)? Bent u het eens met de stelling dat waar sprake is van insluiping bij boerenbedrijven dit eigenlijk op soortgelijke wijze dient te worden vervolgd als (poging tot) inbraak? Zo nee, waarom niet?
Huisvredebreuk is een misdrijf dat wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de derde categorie (artikel 138, eerste lid, Sr). Indien een betrokkene bij de huisvredebreuk bedreigingen uit of zich bedient van middelen geschikt om vrees aan te jagen, kan een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of een geldboete van de vierde categorie worden opgelegd (artikel 138, derde lid, Sr). Indien de huisvredebreuk door twee of meer verenigde personen wordt gepleegd, kunnen de hiervoor genoemde strafmaxima met een derde worden verhoogd. Artikel 461 Sr (verboden toegang) is een overtreding die wordt bestraft met een geldboete van de eerste categorie. Het is aan het OM om afhankelijk van de omstandigheden te bepalen of vervolging aangewezen is en – zo ja – welke feiten ten laste worden gelegd.
Herkent u de zorgen van sectoren binnen de veehouderij over het ontbreken van juridische grondslagen op grond waarvan radicaal-extremistisch dierenactivisme kan worden aangepakt? Zo ja, op welke wijze gaat u deze omissies invullen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp goed dat de sectoren binnen de veehouderij zorgen hebben over het binnendringen bij hun bedrijven. Mijn ambtsvoorganger is daarom ook in gesprek gegaan met de brancheorganisaties over hun zorgen en heeft werkafspraken met hen gemaakt. Deze werkafspraken zijn te lezen bij het antwoord op vraag 6 en 9. Echter is het zo dat wanneer er sprake is van strafbare gedragingen door dierenrechtenextremisten er voldoende juridische grondslag is voor de politie en het OM om hierop te handelen.
Bent u zich bewust van het feit dat de strafbare activiteiten door radicaal-extremistische dierenactivisten grote gevolgen kunnen hebben voor het welzijn en de gezondheid van het dier en ook enorme impact kan hebben op de betrokken gezinnen? Begrijpt u dat dit leidt tot een groot gevoel van onveiligheid en bedreiging? Zo ja, hoe gaat u dit gevoel wegnemen? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre verwacht u dat de recente rechtspraak omtrent het bekendmaken van bedrijfsgegevens in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gaat zorgen voor een toename van strafbare activiteiten door radicaal-extremistische dierenactivisten?
Op 19 januari 2022 heeft de Raad van State besloten over het openbaar maken van de adresgegevens van PAS-melders (ECLI:NL:RVS:2022:138)5. In alle gevallen is geoordeeld dat hier sprake is van milieu-informatie waaraan een zwaar maatschappelijk belang van openbaarmaking toegekend wordt. Voor de samenleving is het belangrijk om met deze gegevens te kunnen bepalen of op correcte wijze toestemming voor activiteiten is verleend. Dit maatschappelijk belang is vastgelegd in het verdrag van Aarhus6.
Op basis van bestaande uitzonderingsgronden heeft de Raad van State geoordeeld dat er geen reden was om de adresgegevens van de bedrijven met een PAS-melding niet openbaar te maken. Er zijn geen aanwijzingen dat er gevreesd moet worden voor acties van dierenrechtenextremisten op basis van de openbaring van deze gegevens. Daarnaast is het goed om te vermelden dat wetsvoorstel strafbaarstelling gebruik persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden, ook wel aangeduid als «doxing» momenteel ter beoordeling bij de Raad van State ligt. Met dit wetsvoorstel geeft het kabinet invulling aan het voornemen om stevig stelling te nemen tegen de verspreiding van adressen met het doel om anderen vrees aan te jagen of te intimideren. Wanneer er toch signalen van verdachte situaties zijn dan kunnen deze zoals in het eerder beschreven factsheet worden doorgegeven aan het contactpunt bij de Politie
De schadelijke gezondheidseffecten van windturbines |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Hoe reageert u op de conclusies van dr. ir. De Laat, klinisch-fysicus en audioloog van het Leids Universitair Medisch Centrum, dat het laagfrequente geluid van windturbines bij omwonenden kan leiden tot: slaapstoornissen, duizeligheid, misselijkheid, hoofdpijn, oorsuizen, concentratieverlies, hoge bloeddruk en hartslag, bronchitis, rusteloosheid, angst en depressie?1
Dr. ir. De Laat heeft de afgelopen jaren meermaals uitspraken gedaan over het laagfrequente geluid van windturbines en daarbij heeft hij ook aangekondigd om hierover met een wetenschappelijke publicatie te komen. Deze publicatie laat echter op zich wachten. Ik kan en wil niet reageren op uitspraken waar ik de achtergrond niet van ken. Zodra er wel een publicatie beschikbaar komt, zullen de Staatssecretaris van IenW en ik het RIVM verzoeken om hiernaar te kijken en om relevante inzichten mee te nemen in het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid.
Er zijn afgelopen jaren tientallen studies gedaan naar de gezondheidseffecten van windturbines. Hieruit blijkt dat omwonenden geluidshinder kunnen ervaren en dat er mogelijk een verband is met slaapverstoring. Er kunnen dus gezondheidseffecten optreden door bijvoorbeeld het geluid dat windturbines maken. Het zorgen voor goede milieubescherming en het in dat verband meewegen van de negatieve (gezondheids-)effecten van windturbines is onderdeel van de beleidsvorming, om te komen tot nieuwe landelijke normen voor windturbines. Dit gebeurt ook bij andere geluidsbronnen, zoals het weg-, rail- en luchtverkeer. Dit is ook aangegeven in antwoord op eerdere vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2863).
Deelt u, kortom, de conclusie dat windturbines ziekmakend zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het voorstel van dr. ir. De Laat om een afstandsnorm van tien keer de masthoogte te handhaven? Hoe reageert u op de Nederlandse WindEnergie Associatie, oftewel de windturbinelobby, die dit voorstel niet ziet zitten omdat «er anders nergens meer windturbines in Nederland mogelijk zijn»?
Momenteel wordt er door het Rijk gewerkt aan het opstellen planmilieueffectrapport (plan-mer) om te komen tot nieuwe landelijke normen voor windturbines. Hierbij zal ook worden gekeken naar opties voor een afstandsnorm. Op basis van deze plan-mer kan een zorgvuldige afweging gemaakt worden over het beschermingsniveau voor de relevante milieuaspecten. Inhoudelijk kan en wil ik hier niet op vooruit lopen. Daarom ga ik nu ook niet in op betreffende reactie van de Nederlandse WindEnergie Associatie (NWEA).
Deelt u de mening dat «nergens meer windturbines in Nederland» bijzonder goed klinkt? Deelt u tegelijkertijd de conclusie dat de windturbinelobby pijnlijk laat zien dat zij niets geeft om de gezondheid van omwonenden, maar louter, in het belang van haar eigen portemonnee, de bouw van nieuwe windturbines door wil drukken?
Deze mening en conclusie deel ik niet. Windenergie op land is onmisbaar voor de energietransitie en het behalen van onze klimaatdoelen. De inpassing van windparken gebeurt met oog voor verschillende belangen, zoals goede milieubescherming.
Deelt u de mening dat het te schandalig voor woorden en de omgekeerde wereld is dat omwonenden van windturbines genoodzaakt zijn te verhuizen en dus letterlijk op de vlucht slaan? Deelt u de conclusie dat niet de omwonenden, maar de windturbines moeten wijken?
De Staatssecretaris van IenW en ik nemen de gezondheidsklachten als gevolg van windturbines serieus en bagatelliseren die niet. Wij hebben hier veel aandacht voor en baseren het beleid op alle relevante wetenschappelijke inzichten. We zetten in op het waarborgen van een goede bescherming van omwonenden en omgeving, en daarnaast op het tegelijkertijd mogelijk maken van ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld de aanleg van windparken voor schone energie. Voor windturbines geldt dat het beleid (de normen) opnieuw gemaakt moet worden na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juni 2021. Dit gebeurt op basis van een plan-mer. Uw Kamer wordt betrokken bij het besluitvormingsproces over de nieuwe normen via het proces voor de bijbehorende AMvB.
Kunt u zich herinneren dat u op eerdere Kamervragen antwoordde: «Ik deel dat het heel vervelend is, wanneer mensen zich gedwongen zien te verhuizen vanwege de overlast die zij ervaren door windturbines in hun buurt»?2 Deelt u de mening dat gedwongen verhuizing vanwege gezondheidsklachten veel ernstiger is dan «heel vervelend»? Waarom bagatelliseert u deze klachten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u zich herinneren dat u op eerdere Kamervragen antwoordde: «Er dient eerst te worden gekeken naar passende oplossingen om de ervaren hinder te beperken. Exploitanten kunnen bijvoorbeeld een app aanbieden»?3 Deelt u de mening dat omwonenden niet zitten te wachten op een of andere app, maar simpelweg van de overlast af willen? Waarom neemt u de gezondheidsrisico’s van windturbines niet serieus?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat gezondheid op nummer één hoort te staan en doorslaggevend moet zijn? Zo ja, bent u ertoe bereid om onmiddellijk een streep te zetten door alle nieuwe windturbineprojecten en de bestaande windturbines, waar omwonenden letterlijk ziek van worden, direct stil te zetten? Zo nee, hoe is het mogelijk dat de gezondheid van omwonenden klaarblijkelijk ondergeschikt is aan onbetaalbaar, onhaalbaar, onzinnig en zelfs ziekmakend klimaatbeleid?
Zie antwoord vraag 5.
De kwartaalrapportage OV Ombudsman van het vierde kwartaal van 2021 en het bericht 'Gps-proef moet eind maken aan meervoudig in- en uitchecken in ov' |
|
Jan de Graaf (CDA), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u het eens met de OV Ombudsman dat de reparatie van liften en roltrappen de absolute prioriteit moet krijgen in het toegankelijk houden van stations?1
Ik deel de mening van de OV Ombudsman dat de reparatie van liften en roltrappen prioriteit moet hebben in het toegankelijk houden van stations.
Kunt u aangeven hoeveel stations in het afgelopen jaar langdurig onbereikbaar zijn geweest voor bijvoorbeeld mensen in een rolstoel als gevolg van defecte liften of roltrappen? Hoe zit dat met buslijnen waar uitschuifplanken ontbreken of defect zijn?
Het afgelopen jaar (2021) waren er enkele tientallen liften en roltrappen die langer defect zijn geweest. Aan de defecten hebben verschillende redenen ten grondslag gelegen. Gedacht kan worden aan onderhoud, maar ook schade naar aanleiding van baldadigheid. Op dit moment is er sprake van vier liften die door verschillende redenen niet functioneren. Gelukkig is het overgrote deel van de liften en roltrappen beschikbaar en wordt gewerkt aan het vergroten van de reparatiesnelheid. Met onder andere gemeentes en bouwaannemers werkt ProRail aan verbeteringen in de beschikbaarheid van liften en roltrappen. Zo worden alle liften voorzien van een monitoringssysteem. Hierdoor worden storingen sneller gedetecteerd, waardoor sneller aan een oplossing kan worden gewerkt. Ook kunnen door dit monitoringssysteem reizigers beter geïnformeerd worden over de beschikbaarheid van de liften.
Voor buslijnen is de aanwezigheid van uitschuifplanken een verplichting die volgt uit het Besluit toegankelijkheid OV. Er zijn daarom in beginsel geen voertuigen die niet beschikken over uitschuifplanken. Het functioneren van uitschuifplanken wordt bij de regelmatige onderhoudsbeurten gecontroleerd, waardoor er tevens in de regel geen sprake is van langdurig disfunctioneren van uitschuifplanken.
Maken afspraken met gemeenten, ProRail en vervoerders over de maximale tijd waarbinnen een reparatie moet worden uitgevoerd onderdeel uit van het bestuursakkoord toegankelijkheid ov? Zo nee, bent u bereid hierover afspraken te maken en op te nemen in het akkoord?
Ik zal dit bespreken met ProRail en indien mogelijk meenemen in het nog af te sluiten bestuursakkoord.
Bent u bereid om in die gevallen waar de maximale tijd niet haalbaar blijkt, bijvoorbeeld als gevolg van een langdurige levertijd van ontbrekende onderdelen, afspraken te maken over tijdige en duidelijke communicatie naar passagiers over de duur van het effect en alternatieve reisopties?
Hierover zijn al afspraken gemaakt tussen ProRail en NS. De kern van deze afspraak is dat NS deze reizigers helpt hun reis te voltooien. In geval van een lift die langer dan 4 uur in storing is of waar gepland onderhoud aan wordt uitgevoerd, wordt verder een gele sticker op de lift geplakt waarop staat aangegeven dat en waarom de lift niet gebruikt kan worden. Op de sticker staat ook een telefoonnummer. Via dit telefoonnummer krijgt de reiziger contact met de NS Servicedesk die advies geeft over een reisalternatief en/of voor vervangend taxivervoer zorgt. De taxikosten komen voor rekening van ProRail. Het aanbieden van alternatief vervoer zal de reparatie niet bespoedigen, maar helpt wel om de overlast voor de reiziger, die voor het maken van zijn toegankelijke reis afhankelijk is van de lift, te beperken. Op dit moment wordt ook de mogelijkheid ontwikkeld om via de NS-app actuele informatie over defecten ten aanzien van liften en roltrappen te delen met reizigers.
Bent u het eens dat het aanbieden van alternatief vervoer per taxi door ProRail, zoals voorgesteld door de OV Ombudsman, kan bijdragen aan het bespoedigen van reparatie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te onderzoeken of dit tot standaard kan worden gemaakt in situaties waarin een station (langdurig) onbereikbaar is?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat het inderdaad niet mogelijk is op één ov-chipkaart zowel een abonnement als op saldo reizen aan te bieden?
Een abonnement Reizen op Rekening gaat op de huidige OV-chipkaart niet samen met een abonnement op saldoreizen. Ik zal dit toelichten. Er zijn twee betaalwijzen in het OV, Reizen op Saldo en Reizen op Rekening.
Met een OV-chipkaart, zowel een anonieme als een persoonlijke, kun je bij alle OV-bedrijven in Nederland op saldo reizen. De ritprijs met het OV wordt na in- en uitchecken direct verrekend met het vooraf opgeladen saldo op de OV-chipkaart.
Reizen op Rekening is een betaalwijze waarmee de reiziger achteraf betaalt voor de gemaakte reizen. Met Reizen op Rekening wordt er geen saldo van de OV-chipkaart afgeschreven maar de reiziger checkt in en uit en betaalt achteraf (in de regel maandelijks) via een factuur voor de gemaakte reiskosten. Dit kan alleen met een persoonlijke OV-chipkaart en pas nadat de reiziger bij een vervoerder een account heeft gemaakt en een factuurrelatie is aangegaan.
Dat er op één OV-chipkaart niet gelijktijdig abonnementen met twee typen betaalwijzen (Reizen op Rekening en Reizen op Saldo) kunnen staan, heeft te maken met de volgorde waarin de kaartlezer een keuze moet maken. Bij het inchecken met de OV-chipkaart moet de kaartlezer in een fractie van een seconde een keuze maken welke betaalwijze, abonnement of regulier tarief, gekozen moet worden. Om die keuze te kunnen maken is er een prioritering afgesproken in de volgorde waarop de kaartlezer moet kiezen. In deze prioritering staat Reizen op Rekening bovenaan en worden eventuele regionale abonnementen op saldo niet meer bekeken.
Regionale abonnementen op saldoreizen kunnen (nog) niet in combinatie met Reizen op Rekening abonnementen gebruikt worden. In die gevallen is op dit moment de beste oplossing om een extra OV-chipkaart aan te schaffen. In de toekomstige situatie wordt het via het programma OV-betalen technisch mogelijk gemaakt om met de opvolger van de huidige OV-chipkaart wel Reizen op Rekening en Reizen op Saldo op één kaart te combineren. De praktische mogelijkheden voor de reiziger, dus welke combinaties van betaalopties straks mogelijk zijn, moeten nog bepaald gaan worden.
In hoeverre biedt de landelijke proef voor inchecken via gps hier een toekomstige oplossing voor?
De proef met treinreizen met gps dient een ander doel, namelijk enkelvoudig in- en uitchecken in de treinketen. De proef heeft geen directe link met de situatie zoals beschreven onder vraag 7 en levert daarvoor ook geen specifieke bijdrage tot oplossing.
De proef met treinreizen met gps maakt onderdeel uit van het werkprogramma OV-betalen van vervoerders en Translink. Dit innovatieve programma, onder auspiciën van het Nationaal OV Beraad (NOVB), heeft tot doel nieuwe betaalwijzen in het OV in te voeren onder de paraplunaam OVpay. Een van de verschillen met de huidige situatie is dat abonnementen niet langer op de OV-chipkaart staan, maar in de backoffice van het betaalsysteem. Doordat straks de abonnementen niet langer op de OV-chipkaart zelf staan zullen situaties, zoals in vraag 7 vermeld, niet meer voorkomen. Planning is dat medio dit jaar de betaalapparatuur in het gehele OV gereed is voor de nieuwe betaalwijzen, in eerste instantie voor het in- en uitchecken met de betaalpas en creditcard. Daarna volgen de landelijke invoering van kortingsabonnementen en de nieuwe OV-chipkaart.
Gebruiksgemak en betrouwbaarheid van het OV betaalsysteem zijn randvoorwaardelijk. Pas als het nieuwe systeem zich bewezen heeft kan de techniek achter de huidige OV-chipkaart stopgezet worden. Dit zal goed gecommuniceerd en gefaciliteerd worden zodat de reizigers die dan nog op de OV-chipkaart reizen eenvoudig kunnen overstappen naar de nieuwe betaalwijzen. Zoals eerder gecommuniceerd is de planning dat de huidige OV-chipkaart tot eind 2023 gebruikt kan worden.
Bent u bereid om deze problematiek verder te betrekken bij de ontwikkeling van de ov-chipkaart, reizen met gps en andere betaalmethoden?
In de gewenste ontwikkeling wordt door het programma OV-betalen voorzien. Zie ook mijn antwoord op vraag 8.
Welke stappen onderneemt u in de tussentijd om het reizen op rekening naast het reizen op saldo met één ov-chipkaart te vereenvoudigen?
Het genoemde probleem wordt opgelost zodra de abonnementen naar de backoffice worden verplaatst. Zie ook mijn antwoord op vraag 8. Tot die tijd is het niet doelmatig om stappen te ondernemen voor investeringen in het huidige betaalsysteem gezien de verwachte levensduur.
PFAS in de Westerschelde |
|
Bouchallikh , Laura Bromet (GL) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Welke stappen heeft u ondernomen sinds in december 2021 bleek dat het PFAS-gehalte (poly- en perfluoralkylstoffen) in vis uit Westerschelde gigantisch is en tot wel 812 keer meer schadelijke stoffen bevatten dan de grenswaarde? Wat heeft u gedaan met het nadrukkelijke advies aan burgers om geen vis en zeegroenten uit het oostelijke deel van de Westerschelde te eten1? Worden burgers in Zeeland hier actief over geïnformeerd?
Naar aanleiding van onderzoek in België naar de blootstelling van omwonenden van de fabriek van 3M in Zwijndrecht en het rapport van Rijkswaterstaat naar PFAS begin april 2021, heeft de Provincie Zeeland het voortouw genomen om te onderzoeken wat de consequenties daarvan kunnen zijn voor mensen op en rond de Westerschelde. Over de invulling van het onderzoek is overleg geweest met vertegenwoordigers van de Ministeries van IenW, LNV en VWS. Het artikel in de PZC waarnaar u verwijst, is bij dit onderzoek betrokken. Daarnaast neemt Rijkswaterstaat PFAS mee in de metingen voor drie representatieve zwemwaterlocaties langs de Westerschelde.
De rijksoverheid heeft middelen beschikbaar gesteld voor onderzoek naar PFAS-gehalten in diverse bronnen, waaronder eetbare dieren en planten. Het onderzoek is inmiddels gestart en zal naar verwachting in het voorjaar van 2022 opgeleverd worden. De eerste resultaten van dit onderzoek laten zien dat de consumptie van zelfgevangen bot en garnalen afkomstig uit het oostelijk deel van Westerschelde al bij zeer lage consumptiehoeveelheden zou kunnen leiden tot een overschrijding van de gezondheidskundige grenswaarde van PFAS. De grenswaarde betreft de maximale hoeveelheid PFAS waaraan iemand mag worden blootgesteld, zonder dat gevolgen voor de gezondheid worden verwacht. In het definitieve onderzoeksrapport worden de data van meer monsters benut afkomstig uit de gehele Westerschelde en komen er gegevens van andere vissoorten en lamsoor bij.
Op basis van de eerste beelden, waaronder de resultaten van het onderzoek dat genoemd is in de PZC, heeft GGD Zeeland op 15 december 2021 een voorzorgsadvies gegeven om geen zelf gevangen vis uit de Westerschelde te eten. Dit voorzorgsadvies is op 24 februari 2022 aangevuld om ook geen zelf gevangen garnalen te eten. Daarnaast adviseert de GGD om de consumptie van zelf geraapte mosselen en oesters uit de Westerschelde te beperken tot niet meer dan tien keer per jaar. Dit advies is in aanvulling op het algemene geldende advies van het Voedingscentrum om niet regelmatig zelf gevangen zoetwatervis te eten uit Nederlandse wateren. Zowel door de Provincie Zeeland als de GGD Zeeland is dit besluit actief gecommuniceerd.2
Waarom wordt er überhaupt niet actief gecommuniceerd over het advies van de overheid om «niet te veel zelf gevangen vis» te eten, zoals u schreef in uw brief van 13 december 20212? Bent u voornemens om een publiekscampagne hierover op te zetten om op deze manier de gezondheid van burgers te beschermen?
Voedingsadviezen van de rijksoverheid worden gegeven door het Voedingscentrum. Het advies om niet regelmatig zelf gevangen vis te eten, is in hun berichtgeving en de website van het Voedingscentrum terug te vinden.4 Daarnaast heeft de GGD op 15 december 2021 een consumptieadvies uitgedaan.5
In het algemeen geldt dat de overheid geen toezicht heeft op zelf gevangen, geteeld, geplukt en geraapt voedsel. Een deel van de mensen in Nederland kiest ervoor om op die manier in (een deel van) hun dieet te voorzien en niet of minder gebruik te maken van commercieel aangeboden voedsel. Dat betekent ook dat er een grotere verantwoordelijkheid bij henzelf ligt om zich goed te informeren. Het Rijk is voornemens om samen met lokale en regionale overheden te blijven zorgen voor goede beschikbaarheid van informatie over bekende risico’s van zelf gevangen, geteeld, geplukt en geraapt voedsel.
Kunt u garanderen dat het wel veilig is om commercieel gevangen zoetwatervis te eten als u die garantie niet kunt geven voor zelf gevangen vis? Zo ja, hoe kunt u dit garanderen? Zo nee, wordt dit vraagstuk meegenomen in het onderzoek naar PFAS-gehaltes in levensmiddelen? Wanneer worden de resultaten van dit onderzoek verwacht?
Het onderzoek waar u in uw vragen aan refereert, heeft betrekking op een kleinschalig onderzoek naar de recreatief gevangen vissoort bot in de Westerschelde. De resultaten van dit onderzoek worden voor begin april verwacht. Dit heeft betrekking op vis uit het zoute water. Bedrijven die vis in de handel brengen, uit zoet of zout water, dienen er voor te zorgen dat die vis voldoet aan de wettelijke eisen, onder andere met betrekking tot contaminanten. Monitoring daarop vindt jaarlijks plaats.6
Omtrent PFAS loopt op dit moment een Europees traject voor het vaststellen van Maximum Limieten (MLs) voor o.a. vis. In Europees verband zijn hiervoor data verzameld en in dit traject zijn ook de zoetwatersoorten meegenomen.
In 2021 is onderzoek gestart naar PFAS-gehaltes in levensmiddelen. Dit onderzoek is bedoeld om een inschatting te kunnen maken van de blootstelling van de consumenten van PFAS via voedsel. Hiervoor is gekozen om PFAS te meten in levensmiddelen die vaak worden geconsumeerd, waarbij o.a. zoet- en zoutwater vis zijn inbegrepen.
Neemt het Rijk op dit moment extra maatregelen waardoor bedreigingen, als gevolg van PFAS, voor de volksgezondheid en het gehele Natura2000-gebied (Westerschelde) worden weggenomen of verminderd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden genomen
Ja, Nederland werkt sinds 2020 samen met Duitsland, Denemarken, Zweden en Noorwegen aan een Europees verbod op het gebruik van PFAS. Het beoogde doel van dit restrictievoorstel op basis van de Europese verordening REACH is dat alle PFAS, zo’n 6.000 in totaal, in één keer verboden gaan worden.
Vorig jaar heeft de toenmalige Minister van Infrastructuur en Waterstaat bij haar Vlaamse collega aangedrongen op het verminderen van emissies van PFAS naar de Westerschelde. Eind oktober vorig jaar hebben de Vlaamse autoriteiten de productieprocessen bij 3M waar PFAS vrijkomt stilgelegd totdat er een nieuwe vergunning is. Op 25 maart vindt een kennismakingsgesprek plaats tussen de Minister van IenW en zijn Vlaamse collega Demir. In dit gesprek zal opnieuw aangedrongen worden op het verminderen van emissies van PFAS naar de Westerschelde.
Daarnaast is een onderzoek gestart naar actuele PFAS-waarden in veel geconsumeerde voedselproducten in Nederland. We verwachten de resultaten van dat onderzoek in de tweede helft van 2022.
Zoals de Minister van IenW en de Staatssecretaris van VWS in de vorige kabinetsperiode aan de Tweede Kamer hebben gemeld, wordt met het RIVM gewerkt aan de opzet voor een onderzoeksprogramma naar de beste wijze waarop we de blootstelling van mensen aan PFAS kunnen terugdringen. PFAS zijn zeer persistente stoffen die moeilijk uit het milieu gehaald kunnen worden en dat betekent dat het ook moeilijk is om de blootstelling van mensen aan PFAS terug te dringen. We moeten daarom op zoek naar een goede en duurzame aanpak.
Deelt u de opvatting dat tijdige en volledige informatie over alles wat met de complexe materie van PFAS in de Westerschelde te maken heeft van groot belang is? Is er voldoende afstemming en overleg tussen de Vlaamse en Nederlandse overheden, betrokken instanties, belanghebbenden en de volksvertegenwoordigers? Kunt u toezeggen dat de communicatie tussen alle geledingen hierover telkens tijdig en volledig zal plaatsvinden?
Wij delen die opvatting. Daarom zetten we ons in om de communicatie tussen de betrokken partijen te versterken. Op dit moment vindt dat bijvoorbeeld al plaats via reguliere kanalen, zoals de Internationale Schelde Commissie en de Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie. In die context worden ook extra overleggen en acties ingezet. Daarnaast en in toenemende mate zijn de Nederlandse en Vlaamse overheden in contact en stemmen bilateraal af over de aanpak op PFAS voor grensoverschrijdende vergunningen. Het gesprek op 25 maart tussen de Minister van IenW en Minister Demir van Vlaanderen wordt hier ook voor benut.
Waarom heeft u besloten dat het ontpolderingstraject in de Hedwigepolder doorgang kan vinden? Klopt het dat de Hedwigepolder alsnog vervuild zal raken met PFAS-houdend slib, ondanks het nieuws dat de hoeveelheid onder de norm valt?3 Moet de verspreiding van PFAS niet alsnog voorkomen worden?
In de Kamerbrief over gevolgen PFAS voor ontpoldering van de Hedwigepolder van 5 oktober 20218 en in de in de beantwoording van Kamervragen over gevolgen van PFAS-concentraties Westerschelde voor de Hedwigepolder van 16 november 20219 hebben de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aangegeven dat de PFAS-concentraties in zwevend stof hoger zijn dan de concentraties die zich op dit moment op de bodem van de Hedwigepolder bevinden, maar zijn niet dusdanig hoog dat deze in strijd zijn met de zorgplichtbepaling uit de Waterwet. Vele onderzoeken en adviezen benadrukken de noodzaak van deze natuurontwikkeling voor de internationale biodiversiteit. De eerdere ingebrekestelling door de Europese Commissie onderstreept de urgentie om dit project uit te voeren. Om de verspreiding van PFAS te voorkomen is het vooral van belang in Europees verband de productie en toepassing van PFAS te verbieden. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat maakt zich hiervoor in Europees verband met vier andere lidstaten hard. Tegelijkertijd wordt druk op Vlaanderen uitgeoefend om de emissie van PFAS terug te dringen en de vergunningvoorwaarden voor vervuilende bedrijven aan te scherpen.
Is er voldoende duidelijk over de mate waarmee het met PFAS vervuilde water een bedreiging vormt voor de bodem, flora en fauna in het betreffende gebied?
Het water dat straks de Hedwigepolder zal instromen, heeft dezelfde kwaliteit als het water van de Westerschelde. Voor de op termijn te verwachten kwaliteit van de waterbodem zijn de PFAS-gehalten in zwevend stof de beste indicatie. Deze zwevend stofdeeltjes zullen immers bezinken. Het zijn dan ook díe metingen die worden gehanteerd bij het bepalen van de verwachte kwaliteit van de waterbodem. De PFAS-concentraties in zwevend stof zijn lager dan de PFAS-concentraties in het water van de Westerschelde. Zoals aangegeven, passen deze waarden binnen de milieuhygiënische vereisten vanuit de zorgplicht in de Waterwet. Daarmee is er geen reden om dit project niet voort te zetten.
Hebben de PFAS-concentraties invloed op de te vormen natuur en de ecologische kwaliteit? Wordt een snelle afname van de concentraties in water en slib verwacht waardoor uitstel van de ontpoldering «besmetting» kan verminderen, of maakt dat niet uit?
Zoals bij de vorige vraag geschetst, zijn de gemeten PFAS-concentraties in water en zwevend stof geen reden om deze natuurontwikkeling niet te laten plaatsvinden. De PFAS-problematiek staat sinds vorig jaar zomer ook in Vlaanderen op de kaart. Vlaanderen brengt de bronnen van PFAS in beeld en scherpt vergunningvoorwaarden voor vervuilende bedrijven aan. De verwachting is dat door de vermindering van emissies bovenstrooms de PFAS-concentraties in de Westerschelde zullen dalen. Deze lagere concentraties zullen er op termijn ook voor zorgen dat zich minder PFAS aan slib en waterbodem zullen hechten.
Bent u bereid om een PFAS-coördinator aan te stellen – waar het dagelijks provinciebestuur van Zeeland ook al naar gevraagd heeft – voor de complete PFAS-problematiek in en rond de Westerschelde opdat er sneller de juiste maatregelen kunnen worden genomen door het Rijk, Rijkswaterstaat en/of de provincie in aansluiting op en in samenhang met die van de Vlaamse autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
In reactie op de brief van gedeputeerde staten van Zeeland heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangegeven bij zowel de rijksoverheid als de provincie Zeeland op hoogambtelijk niveau een coördinator te willen aanwijzen, die overzicht en samenhang moet brengen in alle acties die al zijn uitgezet. Over de uitwerking hiervan gaat de Minister met GS van Zeeland in gesprek. Overigens heeft zijn voorganger naar aanleiding van een brief van GS van Zeeland in augustus al coördinatie vanuit het Rijk aangeboden en wordt sindsdien tussen de verschillende partijen intensief samengewerkt.
De inzet van Nederland voor de VN-Biodiversiteitstop |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u de tijdlijn schetsen van wanneer de belangrijkste beslismomenten over het nieuwe mondiale biodiversiteitsraamwerk plaatsvinden, zowel in nationaal als Europees en internationaal verband?1
Tijdens de conferentie van partijen (COP-15) van het Biodiversiteitsverdrag (CBD) moeten, in de vorm van een Global Biodiversity Framework (GBF), nieuwe wereldwijde afspraken worden gemaakt voor de periode tot 2030 om de biodiversiteitscrisis te keren. In aanloop naar CBD COP-15 is een Open Ended Working Group (OEWG) ingesteld waarin over het GBF, een raamwerk van afspraken, wordt onderhandeld. Tot op heden hebben twee OEWG’s en het eerste deel van de derde OEWG plaatsgevonden. Het tweede deel van de derde OEWG staat gepland voor 14-29 maart 2022, evenals de bijeenkomsten van de hulporganen van de CBD, gericht op wetenschap (SBSTTA) en implementatie (SBI). Tijdens CBD COP-15.1 die in oktober 2021 plaatshad vonden geen onderhandelingen plaats over het GBF. De onderhandelingen over het GBF en aanverwante onderwerpen, zoals financiering en monitoring vinden plaats tijdens CBD COP-15.2 die naar verwachting medio zomer 2022 zal plaatsvinden in Kunming. De inzet voor CBD COP-15 wordt in EU-verband bepaald en is in belangrijke mate gestoeld op de EU Biodiversiteitsstrategie (EBS). Bijstellingen en aanvullingen vinden plaats in de Milieuraad en worden met uw Kamer gedeeld. De EU-positie voor CBD COP-15.2 wordt naar verwachting vastgesteld tijdens de Milieuraad van juni 2022. Uw Kamer werd eerder geïnformeerd over de Nederlandse prioriteiten ten aanzien van CBD COP-15 (Kamerstuk 26 407, nr. 138).
Deelt u de mening dat er afrekenbare doelen nodig zijn en niets slechts «ophoging van inzet en ambitie», aangezien de Aichi-doelen niet zijn gehaald? Zo ja, wat acht u nodig?2
Het kabinet deelt de mening dat afrekenbare doelen noodzakelijk zijn om de biodiversiteitscrisis te keren. Om deze reden zet Nederland zich bij de onderhandelingen voor het GBF in voor een versterkt systeem van monitoring, rapportage en verantwoording met bindende rapportage vereisten, evenals een mechanisme voor tussentijdse ophoging van inzet en ambitie («ratcheting up»). Op deze wijze wordt de implementatie van het verdrag versterkt en beter verzekerd. Ook kan op die manier tijdig worden bijgestuurd, mochten de gestelde doelstellingen niet binnen bereik komen. Nederland blijft zich op deze wijze internationaal inzetten voor de motie-Jetten/De Groot (beide D66) (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1617).
Onderschrijft u de ambitie van het nieuwe strategisch plan van de Convention on Biological Diversity (CBD) voor de periode 2020–2030 (Global Biodiversity Framework) om in 2030 30% van het land en de zee effectief te beschermen? Zo nee, waarom niet?3
De doelstelling om 30 procent van het land – en zeeoppervlak te beschermen is opgenomen in de EBS en vormt ook onderdeel van de EU-inzet ten aanzien van CBD COP-15. Nederland onderschrijft de ambitie om wereldwijd 30 procent van het land- en zeeoppervlak te beschermen en zal een billijke bijdrage leveren aan het behalen ervan. Daarnaast is Nederland lid van de High Ambition Coalition (HAC), een coalitie van meer dan 70 landen4 die zich inzet voor opname van genoemde ambitie in het GBF.
Wat verstaat u onder «effectief beschermd»? Welke indicatoren worden gebruikt om dit te monitoren, en wat is de inzet van Nederland met betrekking tot dit doel en indicatoren?
Vooruitlopend op de afspraken in Kunming wordt dit jaar gestart met de implementatie van de doelen uit de EBS die betrekking hebben op een samenhangend netwerk van beschermde gebieden. In de handreiking van de Europese Commissie die daartoe is uitgebracht5, staat beschreven aan welke criteria gebieden moeten voldoen om een bijdrage te kunnen leveren aan de doelstelling om ten minste 30 procent van het land- en 30 procent van het zeeoppervlak in de EU te beschermen. De inzet van Nederland komt overeen met wat de EBS van lidstaten vraagt. Elke lidstaat moet een billijk deel van de inspanning leveren op basis van objectieve ecologische criteria, waarbij er rekening mee wordt gehouden dat de kwaliteit en kwantiteit van de biodiversiteit van land tot land verschilt.
Wat houdt «met grotere regelmaat» in, wanneer u schrijft:«Om het doelbereik verder te verbeteren wil Nederland dat met grotere regelmaat gerapporteerd wordt»?4
Vanuit de inzet voor een versterkt systeem van rapportagevereisten hecht Nederland eraan dat er met grotere regelmaat gerapporteerd wordt over de voortgang van de implementatie. Allereerst moeten landen op basis van de tijdens CBD COP-15.2 te maken afspraken over het GBF herziene nationale actieplannen (NBSAPs) en nationale biodiversiteit financieringsplannen (NBFPs) opstellen, inclusief nationale doelen. Op basis hiervan kan tijdens COP-16 (medio 2024) een «Global Gap Analysis» plaatsvinden. Voorts wil Nederland dat landen in voorbereiding op COP-17 (medio 2026) een nationale rapportage uitvoeren ten behoeve van de voortgang van de implementatie, zodat een «mid-term Global Stocktake» uitgevoerd kan worden. Aan de hand van de genoemde analyses kan een tussentijdse ophoging van inzet en ambitie (ratcheting up) worden voorgesteld, mochten de gestelde doelstellingen niet binnen bereik komen. In voorbereiding op COP-19 (medio 2030) moet opnieuw een nationale rapportage plaats vinden zodat een «Global Stocktake» gehouden kan worden. Tijdens CBD-COP15.2 moet een besluit genomen worden over de regelmaat van de rapportagevereisten en de wijze waarop nationale resultaten op transparante wijze gekoppeld worden aan globale doelstellingen.
Hoe gaat Nederland landen waar er geen middelen zijn om aan deze eis te voldoen ondersteunen in het beter en tijdig rapporteren, aangezien Nederland wil dat er met grotere regelmaat gerapporteerd wordt?
Als onderdeel van het GBF worden ook afspraken gemaakt over capaciteitsopbouw en -ontwikkeling en het mobiliseren van financiering voor ontwikkelingslanden ten behoeve van de implementatie van de gemaakte afspraken en rapportagevereisten. Capaciteitsopbouw en -ontwikkeling verloopt onder andere vanuit de CBD zelf via haar financieringskanaal, de Global Environment Facility (GEF), en de Wereldbank. Nederland levert hieraan een bijdrage via onder meer de contributie aan het CBD Secretariaat en zijn bijdragen aan de GEF en de International Development Association (IDA).
Kunt u toelichten wat uw volgende antwoord concreet betekent in termen van inhoud, tijd, geld en kennis, gegeven op vragen over de biodiversiteitstop: «Daarnaast zet Nederland zich bij de onderhandelingen voor het nieuwe strategisch plan van de CBD voor de periode 2020–2030 (Global Biodiversity Framework) [...] in voor ambitieuze doelen en verbeterde implementatie»?5
Binnen de beschikbare capaciteit en budgetten levert Nederland een bijdrage aan onderhandelingen voor het GBF, waaronder aan de EU-positiebepaling. De Nederlandse prioriteiten zijn hierbij leidend (Kamerstuk 26 407, nr. 138). Voorts wordt gebruikt gemaakt van de kennis en expertise van maatschappelijke partners, kennisinstellingen en bedrijven door input op te halen via een aantal stakeholderbijeenkomsten.
Kunt u een toelichting geven over de inzet van Nederland tijdens het eerste deel van de 15de Conferentie van partijen (COP15) van de CBD in Kunming? Wat heeft Nederland concreet voorgesteld, ook in termen van financiering?
De inzet van Nederland was in het bijzonder om aandacht te vragen voor versterking van de implementatie en de financiering van het Global Biodiversity Framework (GBF). Op voorspraak van Nederland is versterkte implementatie opgenomen in het openingsstatement van de EU. Daarnaast heeft de Minister van LNV actief deelgenomen aan een ministerieel gesprek over de financiering van het GBF. Zij heeft daarbij het belang onderstreept van het voldoende vrijspelen van financiële middelen voor de uitvoering, in het bijzonder door het mobiliseren van middelen vanuit de private en financiële sector.
Hoe zal u andere landen ondersteunen bij het opstellen van nationale actieplannen (NBSAPs), die moeten worden gekoppeld aan nationale biodiversiteit financieringsplannen (NBFPs)?
De ondersteuning van landen bij het opstellen van nationale actieplannen (NBSAPs) en nationale biodiversiteit financieringsplannen (NBFPs) is een voorbeeld van de capaciteitsopbouw en -ontwikkeling die noodzakelijk is met het oog op het bevorderen van de implementatie van het GBF. Tijdens COP-15 zullen in het licht van de besluitvorming over het GBF ook afspraken gemaakt worden over capaciteitsopbouw en -ontwikkeling.
Welke landen wil u hierbij helpen en welke criteria worden hierbij gehanteerd?
Deze ondersteuning verloopt via de beschreven multilaterale kanalen en partners die ook bepalen welke landen geholpen worden en welke criteria worden gehanteerd.
Kunt u uitleggen hoe het Rijk voldoende bijdrage zal leveren aan het mondiale financieringsgat van 598–824 miljard dollar per jaar en hoe Nederland andere landen mee zal nemen in het behalen van deze ambitie, aangezien u schrijft dat Nederland zich inzet voor voldoende financiële middelen voor biodiversiteit, met name voor het mobiliseren van financiële stromen vanuit de private financiële sector?6 7
Nederland is van mening dat het financieringsgat voor biodiversiteit moet worden gedicht op basis van financiering uit alle bronnen en kanalen, met name door het mobiliseren van middelen uit de private en financiële sector. Het vergroenen van de financiële sector is van groot belang om investeringen die schadelijk zijn voor natuur en biodiversiteit uit te bannen (do no harm) en juist investeringen in natuurbehoud te stimuleren (do good). Nederland is koploper bij het in kaart brengen van biodiversiteitsimpact van financiële instellingen. Zo heeft De Nederlandsche Bank vanuit haar rol als toezichthouder samen met het Planbureau voor de Leefomgeving de mogelijke risico’s die de Nederlandse financiële sector wereldwijd loopt als gevolg van biodiversiteitsverlies in kaart gebracht en geraamd op een totaal van 510 miljard euro. Daarnaast steunt Nederland het Partnership for Biodiversity Accounting Financials en de Taskforce on Nature-related Financial Disclosure, twee initiatieven die zich richten op transparantie en herstructurering van financiële stromen ten behoeve van het behoud van biodiversiteit. In aanloop naar CBD COP-15 zet Nederland zich ten slotte via de door Nederland opgezette Interface Dialogue on Biodiversity and Finance in om de Verdragspartijen en investeerders bij elkaar te brengen, zodat financieringsmogelijkheden voor biodiversiteit beter geïntegreerd worden in het GBF en daadwerkelijk meer private financiering kan worden gemobiliseerd. Voor wat betreft het publieke aandeel van de Nederlandse bijdrage aan het mondiale financieringsgat voor biodiversiteit is het kabinet van mening dat dit bijdragen vanuit alle beleidsterreinen dient te omvatten. Bijdragen vanuit het natuurbeleid, waaronder de forse investering ten behoeve van de gebiedsgerichte aanpak van natuurkwaliteit en stikstof, vormen daarbij een belangrijk onderdeel.
Gaat de aanvulling van bovengenoemd fienancieringsgat ten koste van het ontwikkelingsbudget? Deelt u de mening dat het aanvullen van het financieringsgat additioneel zou moeten zijn aan het ontwikkelingsbudget?
Zoals in het antwoord op vraag 11 gesteld is Nederland van mening dat het financieringsgat voor biodiversiteit moet worden gedicht op basis van financiering uit alle bronnen en kanalen, met name door het mobiliseren van middelen uit de private en financiële sector. Ontwikkelingssamenwerking speelt daarin een bescheiden, maar niet onbelangrijke rol. Het keren van biodiversiteitsverlies is daarbij ook een ontwikkelingsagenda: vooruitgang op veel Sustainable Development Goals wordt belemmerd door de ongekende achteruitgang van soorten en ecosystemen en juist de armsten en meest kwetsbaren zijn in hun levensonderhoud vaak van ecosysteemdiensten afhankelijk. Ook gezien de veelheid aan drivers achter biodiversiteitsverlies zet het kabinet daarom in op het beter integreren van biodiversiteit als dwarsdoorsnijdend onderwerp in het ontwikkelingsbudget.
Kunt u aangeven welke partijen zoveel mogelijk worden betrokken bij het nieuwe strategische raamwerk, wanneer u schrijft: «Allereerst vindt Nederland het van belang dat zoveel mogelijk partijen bij een nieuw strategisch raamwerk worden betrokken. Het doel hiervan is het verbeteren van de uitvoering ten opzichte van het huidige raamwerk. Niet alleen landen die zijn aangesloten bij het verdrag, maar ook maatschappelijke partners en bedrijven kunnen hierbij een belangrijke rol spelen»? Welke rol krijgen deze partijen toebedeeld en is dat in de implementatie en uitvoering of ook bij de standpuntbepaling?
Nederland hecht eraan dat zowel nationaal als internationaal zo veel mogelijk partijen betrokken worden bij het tot stand komen en de uitvoering van het GBF. Een voorbeeld hiervan is het opnemen van de VN Jongerenvertegenwoordigers voor Biodiversiteit en Voedsel in de Nederlandse onderhandelingsdelegatie. Het doel van het betrekken van zo veel mogelijk partijen is enerzijds om de inzichten van zoveel mogelijk groepen stakeholders te reflecteren waaronder – maar niet beperkt tot – jongeren, vrouwen, inheemse groepen en lokale gemeenschappen, bedrijven en kennisinstellingen. Anderzijds helpt het betrekken van stakeholders bij het creëren van draagvlak en op termijn bij de uitvoering van het GBF. In het onderhandelingsproces worden vertegenwoordigers van genoemde groepen geconsulteerd en zijn zij ook als «observer» aanwezig tijdens het onderhandelingsproces.
Kunt u aangeven welke online stakeholderconsultaties nog georganiseerd gaan worden en hoe deelname wordt georganiseerd en gepubliceerd?
In aanvulling op de eerder genoemde stakeholdersconsultatie (Kamerstuk 26 407, nr. 138) zal op 9 maart 2022 een online stakeholderconsultatie gehouden worden. Een brede groep stakeholders waaronder de leden van IUCN-NL, MVO-NL, het Deltaplan Biodiversiteitsherstel en vertegenwoordigers van kennisinstellingen is uitgenodigd om deel te nemen aan deze bijeenkomst. Als voorbereiding op CBD COP-15.2 ben ik voornemens om in samenwerking met bovengenoemde partners medio juni een fysieke stakeholdersbijeenkomst te organiseren, mits de geldende Covid-maatregelen dat toelaten.
Hoe zorgt u ervoor dat deze consultaties worden bijgewoond door een zo breed en representatief mogelijke groep van maatschappelijke actoren en bedrijven?
De stakeholderconsulstaties worden in samenwerking met maatschappelijke partners en bedrijven georganiseerd, waardoor een zo breed en representatief mogelijke groep actoren wordt geconsulteerd. Na afloop van de vorige stakeholdersbijeenkomst zijn betrokkenen daarnaast in de gelegenheid gesteld om feedback te geven op de opzet en het bereik van de bijeenkomst.
Welke maatschappelijke organisaties en bedrijven namen bijvoorbeeld deel aan de online stakeholderconsultaties, georganiseerd in samenwerking met IUCN-NL en MVO Nederland en wat was de uitkomst van deze consultaties?
Een mooi voorbeeld van de uitkomst van eerdere stakeholderconsultaties vormt de Nederlandse Actieagenda voor Biodiversiteit10 waarin toezeggingen van niet-statelijke actoren om bij te dragen aan de doelstelling van het GBF zijn verzameld. Deze Actieagenda is medio zomer vorig jaar in nauwe samenwerking met Deltaplan Biodiversiteitsherstel, IUCN-NL en MVO-NL en met ondersteuning van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tot stand gekomen. Vanwege de privacy van de betrokken maatschappelijke organisaties en bedrijven kan helaas geen uitspraak worden gedaan over wie deelnamen aan de online stakeholderconsultaties zonder de betrokkenen hierover eerst te consulteren. De consultaties werden door deelnemers als informatief ervaren. De door deelnemers ingebrachte punten zijn door de Nederlandse delegatie meegenomen in de Nederlandse inzet bij de aanscherping van de EU-positie ten aanzien van de onderhandelingen.
Bent u het ermee eens dat de betrokkenheid van een gevarieerde groep van maatschappelijke actoren belangrijk onderdeel is voor de vormgeving en implementatie van het VN-Biodiversiteitsverdrag, maar alleen zolang de overheid zorgt voor stabiele basis en controlemechanismen? Zo ja, hoe zal u dit vormgeven en waarborgen?
Ik deel uw mening voor wat betreft het belang van het betrekken van een brede groep van actoren, maar dat ook sturing nodig is vanuit de overheid. Bij het opstellen van een nationaal actieplan (NBSAP) en een nationaal biodiversiteitsfinancieringsplan (NBFP), om de tijdens CBD COP-15.2 gemaakte afspraken te implementeren, zal ik daarom de regie voeren maar ook gebruik maken van de expertise van maatschappelijke partners, bedrijven en kennisinstellingen.
Kunt u schetsen hoe de Leaders Pledge for Nature en het Marseille Manifesto die Nederland heeft ondertekend meegenomen zijn in de beschreven inzet?8 9
Nederland heeft de Leaders Pledge for Nature en het Marseille Manifesto onderschreven met het oog op de ambitie voor een ambitieus Global Biodiversity Framework en de implementatie daarvan. De genoemde initiatieven zijn ondersteund aan het kabinetsbeleid.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden vóór het commissiedebat Milieuraad van 8 maart?
Ja.
Het T-rijbewijs in de grensregio. |
|
Harry van der Molen (CDA), Derk Boswijk (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom in de Europese Unie de rijbewijzen van de categorie A, B, C, D en E zijn geharmoniseerd, maar de eisen aan het rijexamen voor landbouwvoertuigen verschillen per land en daardoor deze rijbewijzen niet overal in de EU worden erkend? Hoe is dit verschil ooit ontstaan en wat vindt u hiervan?
T-rijbewijzen vormen een nationale rijbewijscategorie die niet onder de harmonisatieregels van de derde Europese rijbewijsrichtlijn valt. Lidstaten hebben hierdoor de vrijheid om eigen rijbewijseisen te hanteren voor land- en bosbouwvoertuigen, bijvoorbeeld voor zaken als de minimumleeftijd van de houder of het maximale gewicht van het te besturen voertuig. Een lidstaat kan deze rijbewijzen alleen afgeven voor het eigen grondgebied, maar heeft wel de ruimte om andere buitenlandse T-rijbewijzen te erkennen.
Het gebrek aan harmonisatie houdt verband met de keuzes die op Europees niveau zijn gemaakt bij de totstandkoming van de derde rijbewijsrichtlijn in 2006, waarbij geen Europese T-categorie is ingevoerd. In het algemeen ben ik van mening dat in Europees verband zou moeten worden gestreefd naar een verdere harmonisatie van deze rijbewijzen. Dit standpunt is al kenbaar gemaakt aan de Europese Commissie in het kader van de komende herziening van de rijbewijsrichtlijn.
Kunt u aangeven waarom het G-rijbewijs (de Belgische versie van T-rijbewijs) niet geldig is Nederland en hoe u hiertegen aankijkt?
Zie ook het antwoord op vraag 1. Het Nederlandse T-rijbewijs is ingevoerd in juli 2015, na een uitgebreid wetgevingstraject in samenspraak met de betrokken sectorpartijen. Er is toen voor gekozen om geen erkenningen in te voeren van Belgische of Duitse T-rijbewijzen. Wel is er bepaald dat T-voertuigen mogen worden bestuurd met een buitenlands C-rijbewijs, naast een overgangsrecht tot 2025 voor B-rijbewijzen die door een EU-lidstaat zijn afgegeven. Daarnaast is geregeld dat T-rijbewijzen van andere EU-lidstaten via lagere regelgeving in ons land kunnen worden erkend. De wetgeving rond het T-rijbewijs is in 2018 geëvalueerd; de evaluatie is in april 2018 aan de Kamer aangeboden. Hierin zijn geen grote knelpunten naar voren gekomen voor wat betreft de positie van buitenlandse rijbewijshouders, maar dit aspect wordt wel genoemd als een mogelijk aandachtspunt voor de toekomst.
Sectororganisaties uit de bouwsector en de landbouwsector, het CBR en de RDW hebben inmiddels richting het Ministerie van IenW aangegeven dat een wederzijdse erkenning van Duitse en Belgische T-rijbewijzen voor bepaalde groepen gebruikers tot lastenverlichting kan leiden. Hierover is overleg met deze partijen, evenals met de ministeries in België en Duitsland. Hoewel de exacte omvang van het probleem nog niet goed duidelijk is, sta ik in beginsel positief tegenover deze erkenningen, mits er geen negatieve effecten zijn voor de verkeersveiligheid.
Aan het CBR is gevraagd om een vergelijkend overzicht te maken van de nationale exameneisen in Nederland, België en Duitsland. Op basis hiervan kan in overleg met de betrokken partijen worden bezien of het invoeren van wederzijdse erkenningen vanuit de verkeersveiligheid en vanuit de te reduceren lasten haalbaar is.
Wat zijn op dit moment precies de mogelijkheden van mensen die in de grensregio wonen om zowel in Nederland als in Duitsland of België een landbouwvoertuig te mogen besturen op de openbare weg?
In Nederland geldt dat elk buitenlands C-rijbewijs het recht geeft om een T-voertuig te besturen op de openbare weg. Dit is in 2015 in het wetsvoorstel tot invoering van het T-rijbewijs vastgelegd. Daarnaast is in 2015 als overgangsmaatregel bepaald dat een B-rijbewijs dat voor 1 juli 2015 is afgegeven door een andere EU-lidstaat het recht geeft om in Nederland een T-voertuig te besturen. Deze overgangsmaatregel komt overeen met de overgangsregel voor Nederlandse B-rijbewijzen en loopt af in 2025. Hierbij kan nog worden benadrukt dat er geen rijbewijs nodig is als T-voertuigen worden gebruikt buiten de openbare weg, wat op akkers of weilanden meestal het geval zal zijn.
In België geldt dat personen die niet in België woonachtig zijn, zijn vrijgesteld van de rijbewijsplicht voor G-voertuigen, zoals de Belgische categorie T wordt aangeduid. Daarnaast mag een G-voertuig in België worden bestuurd met een rijbewijs B, BE, C1, C, CE of C1E, mits de voertuigmassa binnen de grenzen van deze categorieën blijft.
Duitsland heeft in 2016 in een briefwisseling met de RDW aangegeven het Nederlandse T-rijbewijs als gelijkwaardig te beschouwen aan het Duitse T-rijbewijs, maar het is niet duidelijk welke rechten dit concreet met zich meebrengt voor houders van een Nederlands T-rijbewijs. Bij het Duitse verkeersministerie is navraag gedaan naar de betrokken regels en de publicatie daarvan, maar er is hierop nog geen antwoord ontvangen. Wanneer deze informatie beschikbaar is, zal de Kamer worden geïnformeerd en zal de informatie worden gedeeld met de relevante sectororganisaties rond het T-rijbewijs.
Kunt u aangeven of het klopt dat wanneer je woonachtig in België of Duitsland bent het niet mogelijk is om in Nederland een T-rijbewijs te halen, omdat je minimaal 185 dagen in Nederland moet wonen om hier een rijbewijs te kunnen halen? Zo ja, vindt u het proportioneel dat je alleen het Nederlandse T-rijbewijs kan halen als je in Nederland woont en niet als je iets over de grens woont?
Ja. Lidstaten mogen volgens de richtlijn alleen rijbewijzen afgeven aan personen die zich duurzaam in de lidstaat gevestigd hebben, wat wordt geconcretiseerd met de eis dat iemand minimaal 185 dagen in Nederland woonachtig moet zijn. Bovendien kan volgens de richtlijn iemand maar houder zijn van één rijbewijs. De achtergrond van deze regels is onder meer het voorkomen van fraude en rijbewijstoerisme, en het goed kunnen uitvoeren van nationale bestuursrechtelijke sanctiemaatregelen rond het rijbewijs, bijvoorbeeld bij rijden onder invloed.
Kunt u aangeven of Nederland wederzijdse afspraken heeft gemaakt met bepaalde EU-lidstaten over erkenning van elkaars rijbewijzen voor landbouwvoertuigen? Zo ja, met welke landen heeft Nederland een overeenkomst? Zo nee, waarom heeft Nederland geen overeenkomsten gesloten met landen die minimaal dezelfde eisen hanteren als in Nederland?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven of de eisen aan het rijexamen voor landbouwvoertuigen verschillen tussen Nederland, België en Duitsland? Zo ja, waar zitten de verschillen? Heeft Nederland strengere of minder strenge eisen dan onze buurlanden?
Zie het antwoord op vraag 2. Op hoofdlijnen komt de examenstructuur overeen, maar er zijn ook de nodige verschillen. Nadat het CBR het vergelijkend overzicht heeft gemaakt, zal hierover meer duidelijkheid zijn en zal er met de betrokken partijen verder in overleg worden gegaan.
Ziet u mogelijkheden om met Duitsland en België afspraken te maken over het erkennen van elkaars rijbewijs voor landbouwvoertuigen, zonder dat dit ten koste gaat van de verkeersveiligheid in Nederland?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 6.
Kunt u aangeven of de leidraad Grenseffecten gebruikt is bij de totstandkoming van de wetgeving voor de invoering van het T-rijbewijs? Zo ja, wat kwam hieruit? Zo nee, waarom niet? Hoe bevordert u het hanteren van de leidraad Grenseffecten?
De Leidraad Grenseffecten is in 2019 opgesteld, terwijl de wetgeving voor het T-rijbewijs in 2015 in werking is getreden. Bij de totstandkoming van deze wetgeving is de gebruikelijke voorbereidingsprocedure gevolgd, inclusief een consultatie van betrokken partijen. Zoals blijkt uit de memorie van toelichting zijn de grenseffecten hierbij ook betrokken en waren deze mede aanleiding tot het invoeren van een vrijstelling voor het buitenlands C-rijbewijs en de mogelijkheid om bij ministeriële regeling T-rijbewijzen uit de EU te erkennen. De Leidraad Grenseffecten is naar aanleiding van de motie-Van der Molen c.s. inmiddels als verplichte kwaliteitseis toegevoegd aan het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (IAK), waardoor bij nieuw beleid en regelgeving de grenseffecten, als deze aan de orde zijn, in de totale belangenafweging moeten worden meegenomen. Op 30 april 2021 is uw Kamer door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hierover geïnformeerd (Kamerstukken II 2020/21, 32 851, 72).
Het bericht ‘Luchtvaartonderzoek houdt vliegherrie buiten beeld, waarschuwt GGD’ |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Luchtvaartonderzoek houdt vliegherrie buiten beeld, waarschuwt GGD»?1
Ja
Wat is uw reactie geweest op de dringende oproep die de Gemeentelijke Geneeskundige Diensten (GGD’en) samen hebben gedaan over de foutieve wijze waarop geluidsoverlast van de luchtvaart wordt meegenomen in de maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA)?
Zoals het artikel in Trouw aangeeft heeft de GGD GHOR Nederland op 14 januari 2022 een brief gestuurd waarin wordt opgeroepen specifieke waarderingskengetallen voor geluidhinder in de werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s te laten toevoegen. Het is inderdaad van belang dat geluidhinder op goede wijze wordt meegenomen in MKBA’s. Uit het advies van de opstellers van de werkwijzer wordt duidelijk dat hiervoor over de relatie tussen geluidbelasting en ervaren hinder meer kennis moet worden ontwikkeld. Dat wordt in gang gezet en daarbij zal ook aandacht besteed worden aan het in geld waarderen van geluidhinder conform de aanbeveling hierover in de onderzoeksagenda bij de werkwijzer. Alle nieuwe inzichten en zienswijzen, dus ook die van de GGD GHOR Nederland, worden daarbij betrokken.
Kunt u aangeven waarom de MKBA nog altijd afwijkt van de richtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), zeker gegeven het feit dat de WHO expliciet waarschuwt dat ook met de WHO-normen er nog «ernstige hinder en slaapverstoring» is?
Het kabinet heeft nog geen inhoudelijk standpunt bepaald inzake de doorwerking in het geluidbeleid van de publicatie «Environmental Noise Guidelines for the European Region» van de WHO. De opstellers van de werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s hebben dit als uitgangspunt genomen en aansluiting gezocht bij de grenswaarden zoals die thans in beleid, wet- en regelgeving over luchtvaart worden gehanteerd.
Is door uw ministerie op enigerlei wijze invloed uitgeoefend op de geluidsnormering of werkwijze die in de MKBA is opgenomen? Zo ja, op welke manier?
Nee, het ministerie heeft geen invloed uitgeoefend op de in de werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s opgenomen geluidnormen. Tijdens de totstandkoming van de werkwijzer was het ministerie, naast het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) en de planbureaus PBL en CPB, vertegenwoordigd in de begeleidingsgroep. Ambtelijke reacties op conceptstukken in een dergelijk traject beperken zich tot controle op de feiten op het gebied van huidige wet- en regelgeving en staand beleid. Voorgaande is gebruikelijk om te voorkomen dat er onjuistheden in definitieve rapporten staan.
Kunt u aangeven wat het verschil zou zijn (in euro’s) wanneer bijvoorbeeld voor Schiphol (met relatief veel woningen en geplande woningen in de omgeving) gerekend wordt met de MKBA-normen of wanneer gerekend wordt met de WHO-normen?
De WHO adviseert in «Environmental Noise Guidelines for the European Region» om de blootstelling van woningen aan een geluidbelasting te beperken tot maximaal 45 dB Lden. In de werkwijzer luchtvaartspecifieke MKBA’s wordt een geluidwaarderingstabel als richtlijn meegegeven waarbij de geluidbelasting per persoon een bepaalde kostprijs krijgt. Deze geluidwaarderingstabel loopt tot 50 dB Lden. Zolang aanvullend onderzoek naar lagere waarden niet is uitgevoerd, kan het verschil niet worden bepaald. De opstellers van de werkwijzer gaven aan dat bij de toepassing van de methode gebruikt in het Verenigd Koninkrijk, en waarop de geluidwaarderingstabel is gebaseerd, geen berekeningen worden uitgevoerd onder de 50 dB Lden.
Daarnaast zijn het WHO-advies, MKBA’s en de m.e.r. allemaal middelen om te komen tot besluitvorming rondom luchthavens die zoveel mogelijk verschillende factoren in beeld brengen. Een van de redenen om een verscheidenheid aan ondersteunende middelen voor besluitvorming in te zetten, is juist dat een eenvoudige rekensom in enkel euro’s onvoldoende recht doet aan de complexiteit van een situatie. Daar waar de uitkomsten van berekeningen in verschillende richtingen wijzen, zal altijd een bestuurlijke afweging moeten worden gemaakt die rekening houdt met alle (tegenstrijdige) belangen.
Vindt u uw Werkwijzer Luchtvaartspecifieke MKBA’s nog geloofwaardig, nu er naast de terechte kritiek op de reistijdberekening (die altijd veel te positief uitvalt voor de luchtvaartsector) nu ook terechte kritiek is op de geluidsberekeningen (die wederom altijd te positief uitvallen voor de luchtvaartsector)?
Zoals PBL en CPB in de beoordelingsbrief2 zeggen is de in juli 2021 gepubliceerde werkwijzer een adequate leidraad voor het opstellen van luchtvaartspecifieke MKBA’s. De werkwijzer is een belangrijke stap geweest om meer duidelijkheid te scheppen over uitgangspunten en methodieken om luchtvaartspecifieke MKBA’s zo consistent en goed mogelijk uit te voeren. Het is van belang om te beseffen dat de werkwijzer een eerste versie is en dat deze op een aantal punten nog verbeterd kan worden, omdat op een aantal onderdelen nog aanvullend onderzoek nodig is. Die verbeterpunten staan ook genoemd in de werkwijzer en de daarbij gevoegde onderzoeksagenda. Waar verbeteringen mogelijk zijn heeft het consortium in de werkwijzer voorlopige aanbevelingen opgenomen en gevoeligheidsanalyses voorgesteld. Overigens is het goed om daarbij te benadrukken dat de werkwijzer naast aanbevelingen over reistijd- en geluidhinderwaarderingen ook aanbevelingen over berekening van andere welvaartskosten en -baten bevat en dat ook die in de onderzoeksagenda aan bod komen.
De uitvoering van de onderzoeksagenda is inmiddels gestart. Zo voert het KiM momenteel onderzoek naar reistijdwaarderingen uit. De uitvoering van de onderzoeksagenda zal tot aanvullende inzichten leiden. Op basis daarvan zal er een volgende, verbeterde versie van de werkwijzer opgesteld worden. Daarbij wordt gestreefd naar zo breed mogelijke consensus bij deskundigen. Zoals PBL en CPB ook aangeven in hun kwaliteitstoets op de werkwijzer blijft het tot die tijd de taak van elke MKBA-opsteller om de meest recente kennis over input en methodes voor MKBA’s in de uitwerking mee te nemen. Waar nodig kan met gevoeligheidsanalyses gewerkt worden om aan te geven wat andere aannames betekenen voor de robuustheid van de analyse.
Kunt u zich voorstellen dat hierdoor het beeld ontstaat dat alle uitgangspunten zo gekozen zijn dat deze positief uitvallen voor de luchtvaart (en negatief voor omwonende, natuur, klimaat, milieu etc.)?
Benadrukt moet worden dat het beeld niet correct is dat er bewust zou zijn gekozen voor uitgangspunten die altijd positief zouden uitvallen voor de luchtvaart en negatief voor klimaat en leefomgeving. De werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s kent een integrale aanpak en is op een verantwoorde onafhankelijke en wetenschappelijke wijze tot stand gekomen. De uitbesteding is geheel volgens de regels van betrokkenheid als opdrachtgever bij onafhankelijk onderzoek in de Gedragscode Integriteit Rijk verlopen3. De onderzoeksbureaus die de werkwijzer hebben opgesteld zijn onafhankelijk en beschikken over uitgebreide kennis en ervaring met MKBA-onderzoek op het gebied van luchtvaart. De voortgang van het onderzoek en de opstelling van de werkwijzer is bewaakt door een begeleidingsgroep waarin de planbureaus CPB en PBL (onder meer vertegenwoordigd door de auteurs van de Algemene MKBA-leidraad uit 2013) alsmede experts op het gebied van MKBA’s van het KiM waren vertegenwoordigd. Naast literatuurstudie en analyse heeft het consortium veel uiteenlopende experts geïnterviewd, waaronder de relevante andere instituten en adviesbureaus met kennis op het gebied van luchtvaartspecifieke MKBA’s. Na oplevering is de werkwijzer volgens voorschrift door het PBL en het CPB getoetst aan hun Algemene MKBA-leidraad. De conclusie van deze toets was dat de werkwijzer een adequate leidraad is voor het opstellen van luchtvaartspecifieke MKBA’s. De kwaliteitstoets is samen met de werkwijzer aan de uw Kamer gezonden4.
Kunt u aangeven op welke wijze in de Omgevingswet de (luchtvaarts)geluidhinder meegenomen wordt? En hoe daarbij omgegaan wordt met geluidscumulatie van verschillende bronnen? Geeft dat naar uw mening een compleet en correct beeld?
De wijze waarop de geluidhinder als gevolg van luchtvaart wordt meegenomen in de Omgevingswet is uitgebreid beschreven in een Kamerbrief.5 De wijze waarop wordt omgegaan met geluidcumulatie van verschillende bronnen is onderdeel geweest van een impactanalyse waarover acht onderzoeksrapporten zijn verschenen die bij genoemde Kamerbrief zijn gevoegd. Deze geven naar de mening van het kabinet een compleet en correct beeld.
Kunt u zich herinneren dat uw voorganger (Cora van Nieuwenhuizen) zich expliciet ten doel had gesteld om «het vertrouwen van omwonenden weer te herstellen»? Deelt u dat doel?
Het is altijd belangrijk dat omwonenden rondom luchthavens, reizigers, en luchtvaartsector hun vertrouwen in het gevoerde luchtvaartbeleid behouden en als dit verloren is gegaan, dit vertrouwen weer te herstellen. Het ministerie spreekt regelmatig met belanghebbenden in het kader van beleidsvorming op het gebied van luchtvaart, ook naast de formele wettelijk vereiste betrokkenheid.
Kunt u zich voorstellen dat dit soort rekentrucs niet bijdragen aan het herstellen van het vertrouwen?
Er is geen sprake van rekentrucs. Wel is het te betreuren dat de integriteit van de werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s en de totstandkoming daarvan sinds de publicatie ten onrechte in twijfel wordt getrokken, want daar is het vertrouwen niet bij gebaat.
De RES 1.0 en wind op land-plannen |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel «Voor windturbines moeten geen geluids- maar afstandsnormen worden ingevoerd»?1
Ja.
Kunt u binnen de ingediende Wind op Land-projecten in de RES 1.0 onderscheid maken tussen projecten in ontwerpfase, in het vergunningsverleningstraject, projecten waarvan het vergunningsverleningstraject is afgerond en projecten die al gebouwd zijn? Hoeveel TWh aan projecten zit er in elke fase?
Onderstaande tabel geeft een overzicht van het netto opgesteld vermogen (MW) per projectfase per 31-12-’21 op basis van voorlopige RVO-data voor de Monitor Wind op Land. De voorgenomen sanering (bijvoorbeeld bij repowering) is in de cijfers verdisconteerd.
Per fase is de verwachte jaarproductie (TWh) aangegeven. Hierbij is gebruik gemaakt van gegevens uit Windstats en waar voorhanden, de informatie uit de windrapporten (P50). Voor de projecten die nog in procedure zitten (fasen ruimtelijke ordening en vergunningen) is de productie berekend door het opgesteld vermogen (MW) x te vermenigvuldigen met het aantal vollasturen (op basis van windcategorie).
Fase per
Dec ’21
Opgesteld vermogen (MW)
Verwachte
jaarproductie
(TWh)
Toelichting
Gerealiseerd
5.286
15,23
Bouw in opdracht
900
3,27
Vergunningen onherroepelijk, turbines besteld/in aanbouw
Bouw in voorbereiding (onherroepelijk)
450
1,78
SDE-beschikking & Vergunningen onherroepelijk
Bouw in voorbereiding (juridische procedure)
380
1,36
SDE-beschikking & Vastgestelde Vergunningen (bezwaar- en/of beroepsprocedure loopt nog)
Vergunning verleend & SDE aangevraagd
67
0,20
In afwachting van SDE-beschikking
In procedure (vergunning naar verwachting binnen 1,5 jaar verleend)
193
0,65
RO- en/of Vergunningprocedure
In procedure (vergunning naar verwachting niet binnen 1,5 jaar verleend)
46
0,14
Voortraject
300–500
1,0–1,61
Ruime bandbreedte i.v.m. onzekerheid in de planning en op realisatie.
Op basis van 3.350 vollasturen
Kunt u per project en per fase aangeven hoe hoog de geplande windmolens zijn en op welke afstanden relatief aan bewoning deze projecten staan?
Tabel 2 geeft de verwachte tiphoogtes van de geplande windprojecten die nog in procedure zijn (ruimtelijke- of vergunningprocedure) en die nog geen SDE- subsidie hebben aangevraagd. Het gaat hier om 8 projecten waarvoor naar verwachting binnen 1,5 jaar een vergunning kan worden verleend. Het gaat in totaal om 39 windturbines met een gezamenlijk vermogen van 193 MW. Dit zijn projecten waarvoor de plannen nog in ontwikkeling zijn en soms nog wijzigingen kunnen optreden. Dit overzicht geeft daarom een voorlopig inzicht.
Verwachte tiphoogtes
Aantal MW
<200 meter
14
200–220 meter
140,6
220–240 meter
38,5
Daarnaast is in tabel 3 voor deze windparken aangegeven hoeveel woningen zich binnen een straal van 500 meter bevinden en wat de afstand tot lintbebouwing/woonkernen is. De afstand tot de eerste woning bij deze projecten bevindt zich in een range van 240 tot 820 meter. Hierbij moet worden opgemerkt dat een enkele woning in de nabijheid van een windturbine in eigendom van de eigenaar/exploitant kan zijn.
Windpark
Aantal woningen binnen 500m
Afstand tot woonkern/ lintbebouwing
1
0
1.070 meter
2
5
710 meter
3
0
890 meter
4
0
700 meter
5
3
710 meter
6
3
860 meter
7
9
430 meter
8
1
670 meter
Voor de overige projecten, die zich in het voortraject bevinden of waarvoor alleen nog zoekgebieden bekend zijn, is nog te weinig informatie beschikbaar om de afstand tot nabij gelegen woningen aan te geven.
Wanneer worden de zoekgebieden in de RES-plannen concreet geborgd in het omgevingsbeleid en/of een projectbesluit? Zijn deze plannen later nog aan te passen als blijkt dat ze buiten de nieuwe geluids- en afstandsnormen voor Wind op Land dreigen te vallen? Hoe concreet zijn de voorgestelde zoekgebieden al in afstand tot bewoond gebied?
In het Klimaatakkoord hebben we afgesproken dat de medeoverheden het voortouw nemen in het inpassen van de opwek van 35 TWh aan grootschalig hernieuwbaar op land (zon en wind) in de leefomgeving in 2030. Dit doen zij in de Regionale Energiestrategieën. Daarbij maken zij, in samenspraak met allerlei stakeholders waaronder het Rijk, een afweging tussen draagvlak, impact op het net, en ruimtelijke inpassing.
Het RES-bod is een optelsom van gerealiseerd, pijplijn en ambitie. Voor het ambitiedeel zijn zoekgebieden aangewezen. Voor de borging van zoekgebieden voor zon en wind moet vaak nog een nadere afweging gemaakt worden. Die afweging gaat over de relatie met andere opgaven (o.a. woningbouw) en belangen (o.a. natuur). In dat proces worden de zoekgebieden nog nader uitgewerkt en geconcretiseerd. Het vastleggen van de keuzes die daarbij worden gemaakt vindt plaats in omgevingsvisies en programma’s. De omgevingsvisie bevat het beleid op hoofdlijnen. Programma’s bevatten de uitwerking daarvan. Het verschilt per regio hoe dit proces wordt ingericht en welk tijdpad daarbij wordt gevolgd. In algemene zin vindt deze borging plaats in het proces richting de RES 2.0 van juli 2023 en de RES 3.0 van juli 2025. Voor 1 juli 2025 moeten vergunningen zijn afgegeven om de doelen voor 2030 te kunnen realiseren.
De verwachting is dat de nieuwe windturbinenormen medio 2023 worden vastgesteld en in werking zullen gaan. Hierbij kan een (specifieke) overgangsregeling worden vastgesteld voor bestaande windparken. Deze overgangsregeling kan er bijvoorbeeld toe leiden dat ook bestaande windparken op termijn aan de nieuwe geluidsnorm moeten voldoen. Wat een nieuwe afstandsnorm op termijn al dan niet kan betekenen daarbij valt op dit moment nog niet vast te stellen. Dit is onderdeel van de voorbereiding van de nieuwe normen en het effect van die normen op de bestaande situatie. Dit maakt onderdeel uit van het traject van plan-mer en het opstellen van de bijbehorende nieuwe algemene milieunormen.
Hoeveel van de Wind op Land-projecten bevinden zich op plekken waar nu al schaarste is op het elektriciteitsnet? En hoeveel Wind op Land-projecten bevinden zich op plekken met nog veel ruimte op het elektriciteitsnet waarvan het vrij zeker is dat het elektriciteitsnet geen beperkende factor zal zijn?
Zowel het aantal windprojecten als de capaciteit van het elektriciteitsnetwerk zijn continu in ontwikkeling. In algemene zin kan worden opgemerkt dat doorlooptijden van windprojecten, van het eerste idee tot daadwerkelijke bouw, vele jaren beslaan. In deze tijd kan het elektriciteitsnet worden aangepast omdat de doorlooptijden van netuitbreidingen vergelijkbaar zijn. Hierdoor kunnen netbeheerders over het algemeen windprojecten van capaciteit voorzien.
Hoeveel gemeenten, provincies en/of RES-regio’s werken intussen aan eigen normen voor wind op land? Vindt u het wenselijk dat er per regio verschillende normen komen? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment weet ik dat 15 decentrale overheden bezig zijn met het opstellen van locatie-specifieke normen. Ik vind het niet per definitie wenselijk of onwenselijk dat er per regio verschillende normen komen. Ook onder de oude landelijke normen was het voor gemeenten mogelijk om in specifieke gevallen maatwerkvoorschriften vast te stellen die afweken van de landelijke norm. In de huidige situatie is de kans op variatie tussen gemeenten wel groter, omdat er niet meer gebruik kan worden gemaakt van een landelijke norm. Mijn beeld is, mede op basis van signalen vanuit deze gemeenten en provincies, dat men zeer zorgvuldig werkt aan eigen, locatie-specifieke milieunormen. Vanuit de website www.helpdeskwindopland.nl wordt ook actief kennis uitgewisseld tussen decentrale overheden.
Wanneer denkt u de nieuwe nationale normen gereed te hebben? Is daar een versnelling op mogelijk
Op 23 december 2021 is de participatie voor de plan-milieueffectrapportage (plan-mer) gestart voor het vaststellen van nieuwe algemene milieuregels voor windturbines met de publicatie van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) door de Staatssecretaris van IenW. Gedurende acht weken kon een ieder hierop een zienswijze indienen. Deze zienswijzen worden vervolgens zorgvuldig verwerkt en hierna kan de plan-mer worden uitgevoerd. Volgens planning is het milieueffectrapport medio 2022 gereed op basis waarvan een zorgvuldige afweging kan worden gemaakt over het beschermingsniveau voor de relevante milieuaspecten. Verder worden nieuwe algemene milieuregels voor windturbineparken opgesteld met toepassing van de reguliere AMvB-procedure, waarbij inspraak voor een ieder op zowel het milieueffectrapport als de concept-AMvB mogelijk zal zijn via de internetconsultatie. Voorhang zal naar verwachting in het laatste kwartaal van 2022 kunnen plaatsvinden. Uitgaande van deze procedure met brede participatie, (internet)consultatie, toetsen, advies van de Commissie m.e.r., voorhang en advies van de Raad van State, een procedure waarin veel stappen ook wettelijk zijn voorgeschreven, wordt verwacht dat de nieuwe regels vanaf medio 2023 in werking kunnen treden. Aangezien het kabinet niet tekort wil doen aan de verschillende stappen, zoals de participatie en consultatie, om te komen tot nieuwe normen, ligt een versnelling hierin niet voor de hand. Het is de inzet van de Staatssecretaris van IenW en mijzelf om voortvarend aan de slag te gaan met de verschillende stappen om zo spoedig mogelijk nieuwe algemene normen voor het milieubeschermingsniveau vast te stellen en daarmee duidelijkheid voor de uitvoeringspraktijk te realiseren.
Daarnaast zal ik zoals ik heb aangegeven in het debat op 17 februari jl. met uw Kamercommissie, in overleg treden met de medeoverheden om te spreken over gezamenlijke uitgangspunten voor de plaatsing van nieuwe windparken in de periode waarin er nog geen nieuwe landelijke windturbinenormen zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden uiterlijk 21 februari?
Ja.