De voorgenomen nieuwbouw van de Tevhit-moskee in Venlo-Zuid |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het voornemen tot nieuwbouw van de Tevhit-moskee in Venlo-Zuid?
Ja.
Kent u het feit dat deze moskee onderdeel is van de Hollanda Diyanet Vakfi, en dat er met de nieuwbouw en daarmee uitbreiding van de moskee meer invloed van de Turkse overheid in Nederland komt, aangezien Diyanet direct ressorteert onder het Turkse Ministerie van geloofszaken?
Op de website van Hollanda Diyanet Vakfi staat de Tevhit moskee Venlo vermeld op de vestigingslijst van deze stichting. Vanwege de grondwettelijke godsdienstvrijheid bemoeit de overheid zich niet met de bekostiging van religieuze bouwwerken, zolang er geen vermoedens bestaan van illegale handelingen.
Deelt u de mening dat dit islamitische nederzettingenbeleid volstrekt niet strookt met de Nederlandse waarden, normen en rechtsstaat? Zo neen, waarom niet?
In Nederland bestaat het recht op vrijheid van godsdienst. Volgens artikel 6 van de Grondwet heeft iedereen het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De bouw van nieuwe moskeeën of andere gebedshuizen is in Nederland toegestaan, op voorwaarde dat de Nederlandse regels en wetten niet worden overtreden.
Door wie wordt de voorgenomen nieuwbouw gefinancierd?
In de openbare raadsinformatie van de gemeente Venlo staat vermeld dat de grond voor de voorgenomen nieuwbouw van de moskee wordt gekocht door het moskeebestuur1.
Wat gaat u doen om ten koste van alles de bouw van deze moskee af te laten blazen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat diverse wethouders in Helmond, Asten, Gemert-Bakel en Eersel het inkomen aanvullen met wachtgeld |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat diverse wethouders in Helmond, Asten, Gemert-Bakel en Eersel, die in een nieuw college minder uren zijn gaan werken, hun inkomen aanvullen met wachtgeld?1
Er is geen sprake van een aanvulling. Wat hier heeft plaatsgevonden, is een gevolg van de verrekensystematiek van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa). Op grond van de Appa worden nieuwe inkomsten in mindering gebracht op een Appa-uitkering als deze inkomsten het niveau van de oorspronkelijke bezoldiging overschrijden. Als een gewezen voltijdswethouder onnieuw aantreedt, wordt dus zijn bezoldiging als deeltijdwethouder in mindering gebracht op de uitkering voor zover deze de eerdere voltijd bezoldiging overschrijdt. In dit geval behoudt betrokkene hierdoor gedurende zijn uitkeringsperiode het inkomensniveau van een voltijdswethouder.
Dit gevolg is in lijn met de bedoeling van de wetgever. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever heeft beoogd dat wethouders in dit soort situaties gedurende de uitkeringsperiode het inkomensniveau van een voltijds wethouder blijft behouden. Deze toekenning van een Appa-uitkering aan deeltijdwethouders (en gedeputeerden) «als hij als zodanig een betrekking in mindere omvang is gaan uitoefenen», is in 2001 op nadrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer door middel van een nota van wijziging in de Appa opgenomen (TK 27 220, nr. 7). Het wetsvoorstel waarin deze toevoeging is opgenomen, is vervolgens met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer.
Het betreft een aanpassing van het tweede lid onder a van artikel 131 van de Appa. De Provincie- en Gemeentewet maken het sinds 1994 mogelijk dat de functie van gedeputeerde en wethouder in deeltijd wordt vervuld. De Appa bepaalde tot 2001 dat er geen recht op uitkering bestaat als de gewezen ambtdrager dezelfde functie weer gaat vervullen. De achtergrond van deze regel was dat het in een dergelijke situatie niet zinvol is om een Appa-recht te laten ontstaan. Dit recht zou namelijk meteen weer worden verrekend tot nihil met de wedde als nieuwe wethouder. Maar voor een gewezen wethouder die in deeltijd terugkeerde, verviel ook in het geheel het recht op een uitkering. Door deze regel was er dan niet alleen sprake van inkomensachteruitgang tijdens de actieve periode maar ook in uitkeringsaanspraken als het deeltijdwethouderschap voortijdig werd beëindigd. Tegen deze achtergrond is op verzoek van de Tweede Kamer de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken tot het oordeel gekomen dat compensatie voor de achteruitgang in inkomsten van de deeltijdwethouder die terugkeert als wethouder in dezelfde gemeente, op zijn plaats was.
Hierbij is de volgende afweging gemaakt (zie ook de toelichting bij de nota van wijziging, TK 27 220, nr. 7, bladzijde 3). Enerzijds werd voor de actieve wethouder compensatie niet nodig geacht vanuit de veronderstelling dat betrokkene vrij is in zijn keuze om de betrekking van wethouder in deeltijd te aanvaarden. Ook was de deeltijdmogelijkheid nu juist in de wet opgenomen om naast het wethouderschap andere werkzaamheden te kunnen blijven verrichten. Bovendien zou een vergoeding voor achteruitgang in inkomen in feite functioneren als aanvulling op het inkomen als deeltijdwethouder. Bekeken vanuit het gezichtspunt van de gewezen wethouder was anderzijds echter de redenering dat deze functionaris in beginsel recht heeft op een uitkering. Het werd onbillijk geacht dat een gewezen wethouder alleen zijn uitkeringsrecht zou verliezen als hij terugkeert als deeltijdwethouder in dezelfde gemeente. Bij aanvaarding van een andere functie in deeltijd verliest de gewezen wethouder namelijk niet zijn recht op een uitkering. Ook als een gewezen wethouder in een andere gemeente wethouder wordt, ontstaat er op grond van de Appa een uitkeringsrecht ten laste van de vorige gemeente.
In welke andere gemeenten wordt deze constructie gebruikt?
Het is geen constructie; het is een uitvloeisel van de sinds jaar en dag geldende verrekensystematiek van de Appa. Hoe vaak dit voorkomt, is mij niet bekend. Het Ministerie van BZK houdt dergelijke gegevens niet bij. De toepassing van de Appa voor wethouders is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.
Overigens is het in dit verband de vraag of het wethouderschap in deeltijd zonder meer een eigen keuze is. Werknemers hebben op grond van de Wet aanpassing arbeidsduur in beginsel het recht om de arbeidsduur te verkorten. Wethouders verkeren niet in een soortgelijke positie. De deeltijdfactor van een wethoudersambt in een gemeente is de uitkomst van een onderhandelingsproces tijdens de collegevorming. Op grond van artikel 36, tweede lid, van de Gemeentewet kan de gemeenteraad vervolgens besluiten dat het wethouderschap in deeltijd wordt uitgeoefend. Het ligt voor de hand dat de raad in zijn besluitvorming over de deeltijdwethouders de werking van de verrekeningssystematiek van de Appa betrekt. De eigen keuze beperkt zich tot het al dan niet aanvaarden van de uitkomst van dit onderhandelingsproces.
Hoe gaat u dit gat in de wet te dichten?
Er is geen sprake van een gat in de wetgeving. Het specifieke uitkeringsrecht voor deeltijdwethouders en deeltijdgedeputeerden is na uitdrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer in 2001 in de Appa opgenomen.
Wellicht ten overvloede maak ik u erop attent dat deze beantwoording in lijn is met de beantwoording van de eerder in 2010 door het lid Van Raak gestelde vragen over vergelijkbare situaties (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3170 en 3171).
Het bericht dat de bewoners van Oudenhoorn kiezen voor Hellevoetsluis |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat de keuze van de inwoners van Oudenhoorn voor een grenscorrectie niets aan duidelijkheid te wensen overlaat?1
De besturen van de gemeenten Bernisse en Spijkenisse hebben er bewust voor gekozen de grenscorrectie niet mee te nemen in de herindelingsprocedure, en eerst de fusie tussen Bernisse en Spijkenisse te realiseren. Daarmee zal een eventuele grenscorrectie op basis van artikel 3, lid 2 van de wet algemene regels herindelen (Arhi) geschieden bij gelijkluidende besluiten van de raden van de betrokken gemeenten (namelijk de nieuwe gemeente Nissewaard en Hellevoetsluis). Bernisse heeft in aanloop op de besluitvorming door de nieuwe gemeenteraad van Nissewaard alvast voorbereidende werkzaamheden getroffen met deze bevolkingspeiling. Het maatschappelijk draagvlak voor een grenscorrectie maakt onderdeel uit van het bredere afwegingskader waarin bijvoorbeeld ook de financiële consequenties van de grenscorrectie worden meegenomen. Het is aan de gemeenten om de wenselijkheid van en de mate van draagvlak voor de grenscorrectie te beoordelen. Ik wil daar niet op vooruitlopen.
Bent u van mening dat die keuze gerespecteerd zou moeten worden door de gemeente Bernisse?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat het wenselijk zou zijn dat de gemeente Bernisse snel het voortouw neemt tot een voorstel voor grenscorrectie?2
De gemeente Bernisse is onderdeel van een gemeentelijke herindelingsprocedure en is daarmee gehouden aan de Wet algemene regels herindeling (Arhi). Op basis van artikel 5, lid 4 van de wet Arhi kan de gemeente Bernisse geen grenscorrectieprocedure starten naast de lopende herindelingsprocedure met Spijkenisse. Een grenscorrectie had per 1 januari 2015 geëffectueerd kunnen worden als dit in het herindelingsadvies was opgenomen, maar hiervoor hebben de gemeentebesturen niet gekozen. Indien de nieuwe gemeente Nissewaard en de gemeente Hellevoetsluis een grenscorrectie wenselijk achten, kunnen zij de voorbereiding hiertoe ter hand nemen en eensluidende besluiten nemen tot correctie van de gemeentegrens. Dit zal op zijn vroegst per 1 januari 2016 kunnen worden geëffectueerd.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Bernisse de besluitvorming uitstelt tot de gemeente is opgegaan in de gemeente Nissewaard?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen om te bewerkstelligen dat de wens van de inwoners van Oudenhoorn wordt ingewilligd?
Het is in dit geval niet aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om een grenscorrectie te bewerkstelligen. Een grenscorrectie kan plaatsvinden bij gelijkluidende raadsbesluiten van de gemeenten Nissewaard en Hellevoetsluis.
Het bericht ‘Gefuseerde gemeente niet efficiënter’ |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «gefuseerde gemeente niet efficiënter»?1
Ja.
Beschikt u over het in het bericht genoemde onderzoek? Zo ja, kunt u dit onderzoek naar de Kamer sturen en van een kabinetsreactie voorzien?
Het onderzoek is vrijdag 27 juni jl. verschenen. Ik zal het nader bestuderen en voorzien van een reactie aan Uw Kamer aanbieden. Een eerste quick scan van het onderzoek geeft mij aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.
De hoofdconclusie van het onderzoek is dat gefuseerde gemeenten niet efficiënter zijn dan hun voorgangers, omdat de gemeentelijke uitgaven niet dalen. Het begrip efficiëntie is echter breder dan alleen een financiële invalshoek. Wim Derksen, hoogleraar bestuurskunde Erasmus Universiteit Rotterdam, is van mening dat ook gemeentelijke prestaties in ogenschouw moeten worden genomen. Efficiency gaat dan om de prestaties van de fusiegemeente in relatie tot de kosten.2
Allers stelt vervolgens dat een herindeling geen verbetering van de dienstverlening oplevert. Er zijn echter diverse onderzoeken en evaluaties waaruit blijkt dat de dienstverlening aan burgers wel degelijk is verbeterd na een herindeling, zie hiervoor de beantwoording van vraag 3. Dit zal dan ook nader bestudeerd worden.
Het bewerkstelligen van besparingen als gevolg van gemeentelijke herindelingen was in onderzochte periode (1997–2011) niet het primaire doel van het kabinet en vaak ook niet van gemeenten. Het onderzoek toont overigens niet aan dat er geen besparingspotentieel is bij herindeling: het onderzoek toont aan dat er de afgelopen jaren geen significante besparing is gerealiseerd. Op het bereiken van besparingen door herindeling is evenwel in de onderzochte periode ook niet of nauwelijks gestuurd.
Potentiële schaalvoordelen zijn bovendien in veel gevallen door gemeenten al (gedeeltelijk) ingeboekt in de jaren voorafgaand aan een herindeling. Dat komt doordat die gemeenten vaak al intensief samenwerken voordat het besluit tot herindelen wordt genomen. Gemeentelijke samenwerking vergroot vervolgens de kans op een gemeentelijke herindeling, zeker wanneer die samenwerking beleidsrijke terreinen beslaat.3 Ook Allers zelf concludeert dat intergemeentelijke samenwerking voorafgaand aan een herindeling efficiencyvoordelen kan opleveren.4
Gemeenten initiëren herindelingen vooral zodat zij goed in staat zijn hun maatschappelijke opgaven en wettelijke taken uit te voeren. Om gemeenten die gaan herindelen tegemoet te komen in de frictiekosten is de maatstaf herindeling in het gemeentefonds voor herindelingen vanaf 1 januari 2014 verruimd en vervroegd.
Het voorgaande betekent overigens niet dat herindelingen geen positieve financiële effecten zouden kunnen opleveren (als daarop wordt gestuurd). Dat positieve financiële effecten mogelijk zijn blijkt bijvoorbeeld uit de ervaringen met gemeentelijke herindelingen in Denemarken, waar in 2007 het aantal gemeenten is teruggebracht 271 naar 98. Een evaluatiecommissie, ingesteld in opdracht van het Deense Ministerie van Economische en Binnenlandse Zaken, constateert dat gemeentelijke herindelingen grote potentiële schaalvoordelen opleveren en dat efficiencyvoordelen vooral behaald kunnen worden door het terugbrengen van bestuurskosten.5 Uit het Deense evaluatierapport blijkt dat 64% van de gemeenten en regio’s hebben aangegeven dat er op dit punt efficiencyvoordelen zijn behaald en 36% stelt dat de situatie ongewijzigd is gebleven.6 Interessant is dat het onderzoek van Allers laat zien dat ook in Nederland na herindeling is bespaard op bestuurskosten.
Kent u andere onderzoeken waaruit blijkt dat gefuseerde gemeenten inderdaad niet efficiënter werken, of waaruit juist het tegendeel blijkt? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Gemeenten die voor een herindeling kiezen, hebben daarvoor vaak andere redenen dan het inboeken van besparingen. Uit het evaluatieonderzoek van de Nederlandse School voor het Openbaar Bestuur (NSOB) naar 39 herindelingen in Gelderland, Limburg en Overijssel blijkt dat een herindeling vooral bestuurlijke en organisatorische ambities van gemeenten realiseert, zoals het vergroten van de bestuurskracht, het professionaliseren van de gemeentelijke organisatie en het verbeteren van dienstverlening aan de burger.7 In de wetenschappelijke literatuur is voor die argumenten voldoende onderbouwing te vinden. Zo constateren Herweijer en Fraanje dat de bestuurskracht van recent heringedeelde gemeenten aanzienlijk verbetert en dat de nieuwe gemeente beter in staat is om grootschalige opgaven te realiseren.8 Daarnaast wordt de dienstverlening aan de burger professioneler en is de nieuwe gemeente een sterkere gesprekpartner richting buurgemeenten, provincie en het Rijk.9
Uit het rapport van de evaluatiecommissie in Denemarken blijkt dat 82% procent van de gemeenten en regio’s oordelen dat de herindeling in enige, hoge of zeer hoge mate heeft bijgedragen aan het verbeteren van de professionele duurzaamheid. Professionele duurzaamheid houdt in dat gemeenten over de juiste randvoorwaarden beschikken (bijvoorbeeld op het gebied van personeel, technologie, organisatie, management) om de voorgenomen doelstellingen te bereiken en waarbij specifiek aandacht is voor een toekomstgericht perspectief voor de taakuitvoering.10
Tot slot blijkt uit het eerdergenoemde evaluatieonderzoek van de NSOB dat respondenten in ongeveer driekwart van de 39 onderzochte herindelingen positief zijn over het bereiken van de gestelde ambities. Voor herindelingen van onderop geldt dat bovendien dat 87% van de respondenten achteraf weer zou kiezen voor een herindeling op dezelfde manier.11
De uitkering voor voormalig politici |
|
Paul Ulenbelt , Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hoeveel voormalig politieke ambtsdragers zijn er die een uitkering ontvangen in het kader van de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers (Appa)? Kunt u dit uitsplitsen naar voormalig wethouders, burgemeesters, gedeputeerden, commissarissen van de Koning, Ministers, Staatssecretarissen, Tweede Kamerleden, bestuurders van een waterschap en voorzitters van een waterschap?1
De uitvoering van de Appa is een gedecentraliseerde verantwoordelijkheid. In principe is het bestuursorgaan waar de politieke ambtsdrager werkzaam is geweest, verantwoordelijk voor de Appa-uitkering. Indien betrokkene bij diverse bestuursorganen politiek actief is geweest, heeft hij of zij in principe recht op een Appa-uitkering ten laste van elk van die bestuursorganen afzonderlijk. Het Ministerie van BZK houdt niet bij hoeveel Appa-uitkeringen er zijn bij provincies, gemeenten en/of waterschappen.
Wat betreft de Appa-uitkeringen ten laste van het Rijk en de Staten-Generaal heeft het Ministerie van BZK een uitvoeringscontract afgesloten, mede namens de Staten-Generaal. Dit contract omvat de uitvoering van de Appa voor voormalige bewindspersonen, leden van de Tweede Kamer, voorzitters van de Eerste Kamer, Rijksvertegenwoordigers BES, (substituut) Nationale Ombudsmannen, waarnemend commissarissen van de Koning, waarnemend burgemeesters en herindelingsburgemeesters.
Ik kan u van hen aangeven hoeveel er in december 2013 aanspraak konden maken op een Appa-uitkering en hoeveel er daadwerkelijk een uitkering ontvingen (de aantallen fluctueren over het jaar gezien). Dat onderscheid tussen aanspraak en uitkering is van belang omdat een aanspraak niet altijd tot uitkering komt. In het jaar 2013 is ongeveer 40 procent van de Appa uitkeringsrechten op nihil gesteld in verband met neveninkomsten.
Bij waarnemers is van belang te weten dat hun Appa-uitkering 1:1 gekoppeld is aan de duur van de waarneming; in tegenstelling tot de reguliere Appa-gerechtigden, wordt geen rekening gehouden met eerdere Appa-diensttijd.
Aanspraak
Uitkering
Ministers/Staatssecretarissen
33
19
Tweede Kamerleden
123
67
Wnd cdK/wnd burgemeester/ herindelingsburgemeesters
33
21
Zijn er verschillen tussen regio’s waar te nemen? Kunt u voor wethouders, burgemeesters, gedeputeerden en commissarissen van de Koning per provincie aangeven hoeveel voormalig politiek ambtsdragers een uitkering ontvangen in het kader van de Appa?
In de rapportages die ik ontvang uit hoofde van het onder antwoord 1 genoemde uitvoeringscontract wordt niet onderscheiden naar regio of provincie.
Zoals in antwoord 1 aangegeven, kan ik niet voor wethouders, burgemeesters, gedeputeerden en commissarissen van de Koning per provincie aangeven hoeveel voormalig politiek ambtsdragers een uitkering ontvangen in het kader van de Appa.
Kunt u aangeven per categorie politiek ambtsdrager hoe lang het duurt voordat zij werk hebben gevonden? In hoeveel gevallen vinden zij binnen drie maanden na aftreden werk? In hoeveel gevallen ontvangen zij voor de maximale duur een uitkering in het kader van de Appa?
Wat betreft de uitvoering van de sollicitatieplicht voor Appa-uitkeringsgerechtigden die onder het door het Ministerie van BZK gesloten uitvoeringscontract vallen (het centrale niveau), is de Tweede Kamer geïnformeerd bij brieven van 6 maart 2012, kenmerk 2012–0000104093, en van 18 april 2013, kenmerk 2013 0000231673. De eerstgenoemde brief betrof een evaluatie over de uitvoering in het eerste jaar (de periode november 2010 tot en met december 2011), de tweede over die in 2012.
Een vergelijkbare evaluatie over het jaar 2013 ten aanzien van deze categorie is in ambtelijke voorbereiding. Het streven is erop gericht deze laatste evaluatie in de maand juli 2014 naar de Tweede Kamer te sturen. In het najaar van 2014 zal ik de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten van een bredere evaluatie die ook de decentrale politieke ambtsdragers betreft.
Wat betreft de Appa-uitkeringsgerechtigden die onder het door het Ministerie van BZK gesloten uitvoeringscontract vallen, is het nu mogelijk om u te informeren over de periode november 2010 tot en met 31 december 2012. Voor het jaar 2013 verwijs ik naar mijn binnenkort naar de Tweede Kamer te zenden evaluatie.
Uit genoemde evaluaties blijkt het volgende ten aanzien van de periode november 2010 tot en met 31 december 2012.
In 2011 zijn er van de vijftien personen vijf succesvol gere-integreerd: vier in een politiek ambt en één via een gestarte eigen onderneming. Hierdoor is de uitkering verminderd tot nihil. Geen van hen is na deze succesvolle re-integratie teruggevallen in de uitkering. Van één andere persoon is de Appa-uitkering in 2011 beëindigd vanwege het einde van de uitkeringsduur. De negen andere uitkeringsgerechtigden zaten in 2011 in de werkgerichte fase. Van deze negen zijn er twee in de eerste maanden van 2012 zodanig gere-integreerd dat hun Appa-uitkering tot nihil kon worden teruggebracht.
In 2012 was de gemiddelde duur van de uitkering tot plaatsing in een duurzame functie voor Kamerleden 145 dagen; voor waarnemend burgemeesters en de herindelingsburgemeesters 254 dagen. Voor bewindspersonen zijn er over 2012 geen cijfers, aangezien op hen nog niet de sollicitatieplicht van toepassing was.
Hoeveel voormalig politiek ambtsdragers zijn er (uitgesplitst naar geheel of gedeeltelijk) vrij gesteld van de sollicitatieplicht? Kunt u dit uitsplitsen naar voormalig wethouders, burgemeesters, gedeputeerden, commissarissen van de Koning, Ministers, Staatssecretarissen, Tweede Kamerleden, bestuurders van een waterschap en voorzitters van een waterschap? Kunt u daarbij toelichten wat de reden van vrijstelling is?
Een Appa-uitkeringsgerechtigde kan op grond van de Appa om vier redenen zijn vrijgesteld van de sollicitatieplicht: betrokkene valt onder het overgangsrecht, ontvangt geen uitkering meer vanwege nieuwe inkomsten anders dan uit een politiek ambt, ontvangt nieuwe inkomsten uit politiek ambt tot een bedrag van 70% of meer van de uitkering of heeft een Appa-uitkering op grond van invaliditeit.
Aan het ministerie wordt gerapporteerd wie er onder de sollicitatieplicht vallen. Wat betreft de Appa-uitkeringsgerechtigden die onder het door het ministerie gesloten uitvoeringscontract vallen, kan ik melden dat er op 31 december 2013 70 uitkeringsgerechtigden onder de sollicitatieplicht vielen. Dat waren 44 Kamerleden, 11 bewindspersonen en 15 in de categorie waarnemend commissaris, waarnemend burgemeester of herindelingsburgemeester. De overigen zijn daarvan dus vrijgesteld om de genoemde redenen. Dat zijn in december 2013 dus 79 Kamerleden geweest, 22 bewindspersonen en 18 personen die voormalig waarnemend commissaris, waarnemend burgemeester of herindelingsburgemeester zijn.
Hoeveel geld ontvingen voormalig politiek ambtsdragers in totaal in het kader van de Appa in 2011, 2012 en 2013? Kunt u dit uitsplitsen naar voormalig wethouders, burgemeesters, gedeputeerden, commissarissen van de Koning, Ministers, Staatssecretarissen, Tweede Kamerleden, bestuurders van een waterschap en voorzitters van een waterschap? Kunt u daarbij toelichten wat de reden van vrijstelling is?
Wat betreft de Appa-uitkeringsgerechtigden die onder het door het Ministerie van BZK gesloten uitvoeringscontract vallen, zijn de totaalbedragen per jaar van de Appa-uitkeringen als volgt:
2011
2012
2013
Ministers/Staatssecretarissen
630.626,57
499.163,42
910.519,06
Tweede Kamerleden
4.391.818,33
3.933.631,39
4.055.116,43
Wnd cdK/wnd burgemeester/herindelingsburgemeesters
976.667,25
750.851,92
1.049.474,41
Overigens zij opgemerkt dat deze uitkeringsbedragen over het jaar gezien nogal fluctueren doordat er uitkeringen worden beëindigd, verminderingen worden toegepast als gevolg van wijzigingen in uitkeringspercentage of in verband met neveninkomsten, danwel nabetalingen of terugvorderingen plaatsvinden.
Wat betreft de reden van vrijstelling verwijs ik naar antwoord 4.
Kunt u toelichten in hoeverre de sollicitatieplicht wordt gehandhaafd door de verschillende bestuursorganen die hiermee belast zijn? Houden de verschillende bestuursorganen zich aan de verplichting om elke drie maanden het sollicitatieproces te evalueren?
Wat betreft de Appa-uitkeringsgerechtigden die onder het door het Ministerie van BZK gesloten uitvoeringscontract vallen, geldt dat de handhaving van de sollicitatieplicht een belangrijk onderdeel is van de uitvoering door de door het Ministerie ingeschakelde uitvoeringsorganisatie (Loyalis Maatwerk Administraties (LMA)) en het re-integratiebureau (Van Ede & Partners). Van Ede meldt elke drie maanden expliciet bij LMA of er sprake is geweest van bijstellingen van de re-integratieplannen. De consultants en de Appa-uitkeringsgerechtigden hebben vrijwel wekelijks contact.
In hoeveel gevallen werd een korting van 5 procent gedurende ten minste een maand opgelegd? Hoe vaak werd hierbij afgeweken van dit percentage en met welke motivatie gebeurde dat? Hoe vaak werd deze maatregel met 50 procent verhoogd vanwege recidive? Kunt u dit uitsplitsen naar voormalig wethouders, burgemeesters, gedeputeerden, commissarissen van de Koning, Ministers, Staatssecretarissen, Tweede Kamerleden, bestuurders van een waterschap en voorzitters van een waterschap? Kunt u daarbij toelichten wat de reden van vrijstelling is?
Wat betreft de Appa-uitkeringsgerechtigden die onder het door het Ministerie van BZK gesloten uitvoeringscontract vallen, blijkt uit eerder genoemde evaluaties dat er geen sancties zijn toegepast. Betrokkenen blijken actief in de uitvoering van het naar de persoon toegesneden re-integratieplan. Voor de situatie in het jaar 2013 verwijs ik naar mijn binnenkort naar de Tweede Kamer te zenden evaluatie.
Indien er sprake is van een vrijstelling van de sollicitatieplicht om de in antwoord 4 gegeven opgesomde redenen, kan er niet worden gesanctioneerd.
In hoeveel gevallen werd een korting van 25 procent gedurende ten minste vier maanden opgelegd? Hoe vaak werd hierbij afgeweken van dit percentage en met welke motivatie gebeurde dat? Hoe vaak werd deze maatregel met 50 procent verhoogd vanwege recidive? Kunt u dit uitsplitsen naar voormalig wethouders, burgemeesters, gedeputeerden, commissarissen van de Koning, Ministers, Staatssecretarissen, Tweede Kamerleden, bestuurders van een waterschap en voorzitters van een waterschap? Kunt u daarbij toelichten wat de reden van vrijstelling is?
Zie het antwoord op vraag 7.
Hoe vaak wordt ervoor gekozen om geen planmatige begeleiding en ondersteuning op te leggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Sollicitatiebesluit maakt onderscheid tussen een vrijwillige planmatige begeleiding en een verplichte. Bij de eerste soort neemt de uitkeringsgerechtigde het initiatief; bij de tweede het re-integratiebedrijf en de uitvoeringsorganisatie. Tussen beide soorten ondersteuning bestaat een verschil in bekostiging. In de praktijk wordt dit onderscheid niet zo scherp gemaakt. In overleg met mijn ministerie gebeurt dat in ieder geval niet als de planmatige begeleiding plaatsvindt via het door mijn ministerie ingezette re-integratiebureau Van Ede. Een dergelijk verzoek om een planmatige begeleiding van betrokkene zelf wordt namelijk veelal ingediend in de eerste drie maanden na aftreden. De praktijk is om dan het gehele traject eerder te laten beginnen.
Het bericht dat woningcorporatie WoningNet Holland Rijnland sinds 1 mei 2014 alle informatie uitsluitend per e-mail laat verlopen |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Is het u bekend, dat woningcorporatie WoningNet Holland Rijnland sinds 1 mei 2014 alle informatie uitsluitend per e-mail laat verlopen?1
Ja, dit is mij bekend
Is een woningcorporatie gerechtigd de inschrijving te laten vervallen van woningzoekenden die niet over een e-mailadres beschikken?
Corporaties zijn op grond van de regelgeving niet verplicht om op een bepaalde wijze met hun huurders en woningzoekenden te communiceren. Hieronder valt ook de wijze van inschrijven als woningzoekende. Het is in het belang van corporaties, dat zij hun communicatie op een zo’n transparant en toegankelijk mogelijke wijze inrichten.
De vereniging Holland Rijnland Wonen (bestaande uit 19 corporaties in 15 gemeenten) is verantwoordelijk voor de uitvoering van de regionale Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2013, welke afspraken in een convenant zijn vastgelegd en waarbij gekozen is voor digitale uitvoering via WoningNet Holland Rijnland. Op grond van de Huisvestingsverordening Holland Rijnland dient de woningzoekende zijn inschrijving jaarlijks te verlengen bij gebreke waarvan zijn inschrijving vervalt. De corporaties hebben alle woningzoekenden (dus ook degenen die al ingeschreven zijn) per brief verzocht zich bij WoningNet Holland Rijnland digitaal in te schrijven.
Woningzoekenden die niet beschikken over een computer kunnen op de kantoren van de corporaties worden ondersteund bij hun inschrijving. Op basis van de informatie van de woningcorporaties kunnen woningzoekenden zonder mailadres ook via familie of vrienden een inschrijving doen. Tenslotte is een vangnet gecreëerd voor woningzoekenden die bijvoorbeeld voor langere tijd elders verblijven en niet in de gelegenheid zijn om zich nu op de website WoningnetHollandRijnland.nl in te schrijven, zodat hun inschrijvingsduur behouden blijft. Hiermee wordt voorkomen dat woningzoekenden die niet over een mailadres beschikken zich niet meer zouden kunnen inschrijven.
Hoe verhoudt het beleid van woningcorporatie WoningNet Holland Rijnland zich tot het overheidsbeleid inzake digitale dienstverlening? Op welke wijze wordt invulling gegeven aan het uitgangspunt «aandacht voor die mensen die (nog) minder digivaardig zijn»?
Digitalisering van dienstverlening strookt met het overheidsbeleid. Doelstelling van het regeerakkoord is dat mensen in 2017 digitaal zaken kunnen doen met de overheid. De wens in de maatschappij om digitale diensten af te kunnen nemen is groot.
Steeds minder mensen willen langs de klassieke communicatiekanalen diensten afnemen. Uit onderzoek van het TNS Nipo uit 2013 dat de Nationale ombudsman heeft laten uitvoeren, blijkt dat slechts 4% van de respondenten nog per brief wil communiceren met de overheid. Daarbij neemt de voorkeur voor baliecontacten af van 36% tot 31%.
Voor mensen die minder digivaardig zijn adviseert WoningNet Holland Rijnland via haar berichtgeving mensen zonder computer of e-mailadres om hulp te vragen van familie of vrienden. Is dat niet mogelijk, dan kunnen zij langs gaan bij een corporatie in hun woonplaats. Die helpt dan bij het inloggen en zoeken van woningen.
Dit advies en de wijze van ondersteuning kan adequaat zijn voor de mensen die niet digitaal vaardig zijn. De corporatie is zelf verantwoordelijk voor hun dienstverlening en de wijze waarop zij ondersteuning bieden aan mensen die moeite hebben met het digitale kanaal. Hebben mensen klachten over de woonruimteverdeling, dan kunnen zij terecht bij de regionale klachtcommissies voor woonruimteverdeling.
Deelt u de mening, dat er voor degene die verplicht wordt een computer aan te schaffen of ten minste een computercursus te volgen geen sprake is van «aanzienlijk minder administratieve lasten voor burgers», zoals een van de doelstellingen van het regeringsbeleid is?
Administratieve lasten zijn de kosten in tijd en geld voor het voldoen aan verplichtingen die een overheid oplegt. Dat is in dezen niet het geval.
Digitalisering kan een bijdrage leveren aan vermindering van administratieve lasten en doet dat ook in het grotere geheel van toegenomen email verkeer, minder postzegels, minder tijd met het lopen naar de brievenbus. Voor mensen die niet kunnen heeft de woningcorporatie een vangnet en niet de verplichting van cursus of aanschaf computer.
Digitaal zakendoen kan een aanzienlijke besparing opleveren aan zowel de kant van de burger als van het bedrijf.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen, dat digitale dienstverlening wordt verbeterd, terwijl de toegankelijkheid van dienstverlening gegarandeerd blijft voor mensen die (nog) minder digivaardig zijn?
Voor de antwoorden hierop verwijs ik graag naar de kabinetsreactie naar aanleiding van het rapport «De burger gaat digitaal» van de Nationale ombudsman die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 28 februari jongstleden aan de Vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken heb gestuurd (bijlage bij TK 26 643, nr. 306).
Mogelijke bedreiging en poging tot omkoping van een eilandsraadslid op Bonaire |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wanneer start een onderzoek naar aanleiding van de aangifte van het eilandsraadslid Santana van Bonaire over bedreiging met een revolver en poging tot omkoping met 120.000 dollar door een «zakenman» uit Curacao?1
De politie heeft in opdracht van het Openbaar Ministerie onderzoek gedaan naar aanleiding van de aangifte van het eilandsraadslid Santana van Bonaire over bedreiging met een revolver. Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt onvoldoende steun voor deze aangifte.
Het Openbaar Ministerie heeft mij daarnaast gemeld dat het vooralsnog geen aanwijzing heeft dat het vermeende bedrag, genoemd in de aangifte, de heer Santana had moeten aanzetten tot het ten val brengen van het bestuurscollege. Nader onderzoek naar deze aangifte van poging tot omkoping is daarom niet verricht.
Klopt het dat deze Curaçaose zakenman «Yoyo Willems» op deze manier het bestuur van Bonaire wilde laten vallen, omdat dit bestuur hem weigerde overheidsopdrachten te verlenen en papieren te geven die nodig zijn om subsidie aan te vragen in Nederland?
Aangezien het onderzoek tot dusver geen aanleiding heeft gegeven verder te onderzoeken of sprake is geweest van strafbare feiten, kan ik deze vraag niet beantwoorden.
Bent u bereid te onderzoeken welke politici op Bonaire geld of andere diensten hebben ontvangen van deze «zakenman»?
Het Openbaar Ministerie heeft geen andere signalen van mogelijk strafbare financiële transacties of dienstverlening door de genoemde persoon in relatie tot politici of politieke partijen. Daarom is het niet voornemens een strafrechtelijk onderzoek naar dergelijke financiering of dienstverlening in te stellen.
In de Wet financiering politieke partijen worden geen regels gesteld voor de politieke partijen in Caribisch Nederland. Deze wet biedt dan ook geen aanknopingspunt voor een onderzoek naar de financiering van politieke partijen op Bonaire.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar de financiering van politici en politieke partijen op Bonaire?
Zie antwoord vraag 3.
Welke middelen zet u in om, lopende het onderzoek, de veiligheid van de heer Santana te garanderen?
De verantwoordelijkheid voor beveiligingsmaatregelen van lokale politieke ambtsdragers is een lokale verantwoordelijkheid. Om het lokale bevoegde gezag te ondersteunen bij de uitvoering van deze verantwoordelijkheid is een handreiking opgesteld door de Ministeries van Veiligheid en Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en kan desgewenst nader worden geadviseerd.
In verband met de veiligheid van betrokkene doe ik geen uitspraken over eventuele veiligheidsmaatregelen die in deze zaak zijn genomen.
Het bericht ‘Venlo eist salarisverlaging top Zorggroep’ |
|
Manon Fokke (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Venlo eist salarisverlaging top Zorggroep»?1, «Meer loon schandalig»2 en «Discussie over je loon ondermijnt je gezag»?3
Ja.
Is het waar dat het salaris van de voorzitter van de Raad van Bestuur van de Zorggroep per 1 december 2013 is verhoogd op basis van een afspraak uit december 2011?4 en 5 Zo ja, met welk bedrag is het salaris verhoogd? Hoe verhoudt deze salarisverhoging zich tot de letter en de geest van (het overgangsregime uit) de Wet normering topinkomens (WNT)?
Het salaris van de bestuursvoorzitter is inderdaad per 1 december 2013 verhoogd en wel met 5%. Volgens de accountant die de jaarrekening 2013 van de Stichting Zorggroep Noord- en Midden-Limburg heeft gecontroleerd, en waarin de verhoogde bezoldiging is gepubliceerd, voldoet deze aan de WNT-eisen van financiële rechtmatigheid, zoals opgenomen in het Controleprotocol WNT in de Beleidsregels toepassing WNT (2013).
In dat geval is de verhogingsafspraak kennelijk gemaakt vóór 6 december 2011 en is in die afspraak bovendien op een eenduidige wijze de verhoging bepaald (artikel7.3, eerste en elfde lid, WNT). Desalniettemin zou het passend zijn geweest als op de WNT was geanticipeerd.
Is het waar dat bij deze instelling in de voorbije weken voor 476 medewerkers ontslag is aangevraagd?6 Hoe beoordeelt u in dat kader deze salarisverhoging?
Dat getal stond inderdaad in het krantenartikel. Ik kan het salaris alleen beoordelen in het kader van de WNT. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Zijn bij u meer voorbeelden bekend – behalve de topman van Meandergroep – van bestuurders die vrijwillig salaris inleverden?7 Deelt u de mening van de topman van de Meandergroep dat discussies over het loon van de topman het gezag van het bestuur (kunnen) ondermijnen, zeker in tijden van bezuinigingen en (gedwongen) ontslagen?
Ik heb dat niet geïnventariseerd, dus andere voorbeelden heb ik niet.
Discussies over het loon van een topfunctionaris kunnen inderdaad allerlei gevolgen hebben, die ook direct de beeldvorming beïnvloeden, zowel positief als negatief. In dit concrete geval was de discussie volgens krantenberichten aanleiding voor de betrokken bestuursvoorzitter om zijn salaris terug te brengen (met € 27.000), waardoor dat nu € 195.000 bedraagt.
Kunt u publiekelijk uw steun uitspreken voor deze topman, aangezien deze zelf aangeeft dat hij het gevoel heeft dat zijn collega-bestuurders (van andere instellingen) hem een spelbreker vinden? Zo nee, waarom niet?
Het overgangsrecht van de WNT is het resultaat van een op internationaal-rechterlijke juridische kaders gebaseerde wettelijke regeling die bij de WNT en vervolgens de Aanpassingswet WNT is vastgesteld. Daarom kan het overgangsrecht benut worden. Maar anderzijds vind ik het beslist lovenswaardig wanneer er bestuurders zijn die die stap vrijwillig wél nemen.
Om te benadrukken dat het kabinet het waardeert wanneer topfunctionarissen afzien van een beroep op het overgangsrecht heeft het kabinet in de Beleidsregels toepassing WNT 2014, vastgesteld bij besluit van 20 juni jl., benadrukt dat vrijwillige verlagingen van (onderdelen van) de bezoldiging of de ontslaguitkering, juist worden aangemoedigd. Dit geldt ook voor het vrijwillig niet of niet volledig toepassen van een door het overgangsrecht (artikel 7.1, eerste lid) gerespecteerde verhoging.
Steunt u het beleid van de gemeente Venlo die salarisverlaging van het bestuur koppelt aan de inkoop van zorg?8 Kunt u deze casus betrekken bij uw gesprekken met VNG en IPO, die u voert naar aanleiding van de motie Segers-Fokke?9
Het is goed dat ook op lokaal niveau het streven naar verantwoorde beloningsverhoudingen wordt ondersteund. In dit geval kan bovendien meespelen dat, volgens de lokale media, de zorginstelling eerder aan de wethouder had beloofd om de topinkomens te matigen en die belofte niet blijkt te zijn nagekomen. Ik zal de casus betrekken bij het overleg met VNG en IPO.
Hoe verlopen uw gesprekken met VNG en IPO die ertoe moeten leiden dat decentrale overheden de mogelijkheid krijgen eigen normen te stellen met betrekking tot het bezoldigingsmaximum, waar het gaat om door deze overheden (mede-)gefinancierde instellingen?10
Het overleg met VNG en IPO is nog gaande. Over de stand van zaken informeer ik de Kamer via een aparte, overkoepelende, voortgangsbrief over de uitvoering van het kabinetsbeleid inzake de normering van topinkomens in de publieke en semipublieke sector.
Het verbieden van festivals waar niet krachtig tegen drugsgebruik wordt opgetreden |
|
Kees van der Staaij (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht over het verbieden van festivals waar niet krachtig tegen drugsgebruik wordt opgetreden?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Bent u van mening dat krachtig optreden tegen drugsgebruik in het algemeen en bij evenementen in het bijzonder noodzakelijk is?
Het gebruik van alcohol en drugs kan op evenementen problemen geven op het gebied van gezondheid en veiligheid. Het aanwezig hebben van middelen als XTC en andere harddrugs is ook bij evenementen verboden. De organisatoren van evenementen maken vooraf – samen met de gemeente – een realistische inschatting van de mogelijke risico’s en nemen maatregelen om eventuele risico’s zoveel mogelijk te voorkomen. Indien blijkt dat desondanks harddrugs aanwezig zijn, kan daartegen worden opgetreden door politie en OM, vaak in overleg met de organisatoren.
Vindt u het verantwoord dat evenementen opnieuw een vergunning krijgen, terwijl er sprake is van drugsgebruik en zelfs drugsdoden in eerdere jaren?
Zoals bekend, vinden in Nederland veel evenementen plaats, zeker gedurende de zomerperiode. De evenementen waar u op doelt, worden ieder jaar bezocht door meer dan een miljoen mensen. Helaas hebben – ondanks alle maatregelen die zijn genomen door de organisatoren en de gemeenten – bij sommige evenementen incidenten plaatsgevonden die te maken hadden met drugs. Gezien het aantal mensen dat deze evenementen bezoekt, valt niet uit te sluiten dat dergelijke incidenten ook in de toekomst zullen plaatsvinden. Daarbij moet niet worden vergeten dat degene die ervoor kiest drugs te gebruiken tijdens een evenement daar ook een eigen verantwoordelijkheid in heeft. Als vanuit de organisatie van een evenement voldoende aandacht wordt besteed aan preventie en zorg en adequaat wordt samengewerkt met de gemeente op het gebied van gezondheid en veiligheid, dan valt de organisatie de incidenten niet aan te rekenen en is er geen reden om een vergunning niet te verlenen.
Gelden er landelijke regels of richtlijnen voor drugsgebruik waarbij het tegengaan hiervan één van de voorwaarden is voor het verkrijgen van een vergunning voor een evenement?
De voorwaarden voor het verlenen van vergunningen voor evenementen zijn niet vastgelegd in landelijke regels of richtlijnen. Gemeenten regelen de vergunningverlening voor evenementen in hun Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Hierin nemen zij ook de weigeringsgronden voor een vergunning op. De weigeringsgronden kunnen samenhangen met openbare orde en overlast, verkeersveiligheid, veiligheid van personen, volksgezondheid en bescherming van het milieu. Het vermoeden van drugsgebruik op zich is geen weigeringsgrond. De burgemeester kan een vergunning weigeren indien aannemelijk kan worden gemaakt dat er drugs gebruikt gaan worden tijdens een evenement, bijvoorbeeld op basis van ervaringen met het evenement in voorgaande jaren, en dat dit drugsgebruik, anders dan bedoeld in mijn antwoord op vraag 3, zal leiden tot openbare orde problematiek of aantasting van de volksgezondheid. Verder is de Opiumwet onverminderd van toepassing op evenementen.
In hoeverre is het (verwachte) drugsgebruik bij evenementen een wettelijk toegestane grond om een vergunning voor een dergelijk evenement te weigeren, danwel de verleende vergunning in te trekken? Wat is de wettelijke grondslag hiervoor?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre nemen gemeenten bij het verlenen van een vergunning voor een evenement voorwaarden op over het tegengaan van drugsgebruik? In hoeverre zien de gemeenten erop toe dat deze afspraken gehandhaafd worden?
Sommige gemeenten nemen bij het verlenen van een vergunning voor een evenement expliciet voorwaarden op over het tegengaan van drugsgebruik. Aanvragers van vergunningen voor «drugsgevoelige» evenementen zijn dan bijvoorbeeld verplicht aan te geven welke maatregelen worden genomen om drugsgebruik te ontmoedigen en te voorkomen. Ook kunnen tijdens het evenement maatregelen worden ingezet, zoals fouillering en drugshonden. Gemeenten laten zich bij de beoordeling van de vergunningaanvraag adviseren door de operationele diensten (onder meer politie, brandweer en GGD/GHOR). Dit advies wordt meegewogen bij het al dan niet verlenen van de vergunning.
Het anti-Israëlbeleid van de gemeente Eindhoven |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de inhoud van de bijlage?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre het waar is dat de gemeente Eindhoven straatnamen heeft waarop steden, die in onomstreden gebieden van de staat Israël liggen, worden aangeduid als steden die in Palestina zouden liggen?
Naar aanleiding van de vragen heb ik de burgemeester om ambtsbericht verzocht. Sinds 1967 komen er in de desbetreffende wijk straatnamen voor welke ontleend zijn aan de Bijbel. Deze kennen nog een onderschrift met een verwijzing naar «Palestina», dat dus refereert aan de achtergrond van de straatnaamkeuze, het Bijbelse Palestina. Van een verwijzing naar politieke kwesties of geografische situaties is geen sprake.
Kunt u aangeven waarom de gemeente Eindhoven suggereert dat bijvoorbeeld Tiberias geen onderdeel uitmaakt van de bevriende staat Israël?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat de gemeente Eindhoven mee lijkt te gaan te gaan in het groeiende anti-Israëlsentiment?
Gelet op het antwoord op antwoord 2 en 3 is er in het onderhavige geval geen sprake van het bewust verdraaien van feiten met betrekking tot de staat Israel.
Deelt u de mening dat het – helemaal in deze tijd van toenemend antisemitisme – belangrijk is dat de feiten met betrekking tot de staat Israël juist worden weergegeven en niet bewust worden verdraaid?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de gemeente Eindhoven te verzoeken om de straatnaamborden zo te wijzigen dat, overeenkomstig de waarheid, onder straatnamen als Tiberiasstraat gewoon vermeld wordt dat het hier gaat om een stad in de staat Israël? Zo nee, waarom niet?
Straatnamen en de plaatsing van borden behoren bij uitstek tot de lokale autonomie. In zijn ambtsbericht meldt de burgemeester dat het in Eindhoven al enige tijd niet meer gebruikelijk is om straatnamen te voorzien van een onderschrift. Daarom heeft de gemeente besloten de onderschiften bij deze straten te verwijderen. Het straatnamenregister zal hierop worden aangepast en de borden zullen bij de reguliere vervanging hierop worden aangepast.
De dreiging van een artikel 12-status voor de gemeenten Oldambt, Pekela en Bellingwedde |
|
John Kerstens (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Is het bericht dat de gemeenten Oldambt, Pekela en Bellingwedde afstevenen op een artikel 12-status waar?1
Op basis van huidige inzichten bestaat er volgens de provincie Groningen vooralsnog geen grond voor deze aanname. De provincies hebben een rol als financieel toezichthouder en zien erop toe dat alle gemeenten in de provincie er financieel gezond voorstaan.
Kunt u aangeven welke oorzaken aan de dreigende artikel 12-status ten grondslag liggen?
Er is pas sprake van een artikel-12 status als er meerjarig geen «structureel en reëel evenwicht» is op de begroting. Voor een artikel-12 status kunnen uiteenlopende oorzaken ten grondslag liggen.
Uit het krantenbericht blijkt dat de gemeenten vrezen voor de artikel-12 status als gevolg van efficiencykortingen op het participatiebudget. Het voorlopige participatiebudget per gemeente is op 17 juni 2014 bekend gemaakt. De gemeenten hebben nu meer zicht op de werkelijke financiële effecten van de participatiewet voor de gemeentebegrotingen.
Zoals in de brief over de verdeelmodellen van 15 mei 2014 aan uw Kamer2 is gemeld, hecht de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid er groot belang aan dat financiële risico’s voor gemeenten beheersbaar zijn. De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wijst op het macrobudget voor het inkomensdeel dat ook in de toekomst toereikend wordt vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met conjunctuur en effecten van Rijksbeleid.
Is het waar dat er zowel bij de sociale dienst, als bij de Volkskredietbank, als bij het SW-bedrijf Synergon, flinke tekorten bestaan? Zo ja, hoe zijn deze ontstaan?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand (WWB) en Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en een verantwoord financieel beheer. Op het Participatiebudget en de Wsw wordt een efficiencykorting toegepast. De regering is zich ervan bewust dat de sociale werkvoorziening met de efficiencykorting voor een grote opgave staat. Daarom wordt in overleg met de VNG een «thermometer» ontwikkeld om zo jaarlijks de ontwikkelingen te volgen met de vraag of de onderliggende aannames voor de berekening van de financiële middelen voor het Wsw zittend bestand houdbaar blijven. Daarbij wordt ook gekeken naar de ontwikkelingen binnen de verschillende regio’s, zoals Oost-Groningen.
Wat zijn de gevolgen voor de regio nu sociale werkvoorziening Synergon heeft aangekondigd de metaalafdeling te gaan sluiten?
De SW-medewerkers hebben een dienstverband bij de betrokken gemeenten. Uit navraag bij Synergon blijkt dat de medewerkers van de afdeling metaal zoveel mogelijk binnen het schap danwel elders worden herplaatst.
Welk effect heeft het nieuwe verdeelmodel voor het Gemeentefonds, en de drie verdeelmodellen voor de WMO, Jeugdzorg en Participatiewet in het Sociaal deelfonds, op de financiële situatie in de drie gemeenten?
Zoals in de brief over het groot onderhoud gemeentefonds van 22 mei 2014 aan uw Kamer3 is gemeld, heeft het groot onderhoud gemeentefonds geen gevolgen voor het totale volume van het fonds en is dit voor alle gemeenten samen budgetneutraal. Individueel bezien, zijn er natuurlijk wel verschillen. Zo krijgt Bellingwedde 4 euro meer per inwoner, Pekela 7 euro meer per inwoner en krijgt Oldambt 11 euro minder per inwoner.
De verdeling van het gemeentefonds is kostengeoriënteerd en globaal. Kostenoriëntatie betekent dat de verdeling van het fonds rekening houdt met de objectieve kenmerken van gemeenten (zoals het aantal inwoners, de oppervlakte en de bodemgesteldheid) die een indicatie vormen voor verschillen in de taakopgave tussen gemeenten. De verdeling is gebaseerd op gemiddelde kostenniveaus van groepen van gelijksoortige gemeenten. Globaliteit betekent dat er voor de verdeling gebruik wordt gemaakt van algemene maatstaven. Een belangrijk uitgangspunt is dat de gemeenten een budget ontvangen dat toereikend is voor de uitoefening van hun taken.
Op het gebied van de jeugdzorg en de Wmo wordt er in 2015 op basis van historische gegevens verdeeld, en zijn deze gemeentelijke budgetten gepubliceerd in de Meicirculaire 20144. De objectieve verdeling vanaf 2016 wordt voor de Wmo bekend gemaakt in de septembercirculaire 2014 en voor de jeugdzorg in de decembercirculaire 2014. Gemeenten zijn ook al op de hoogte gesteld van het indicatieve participatiebudget voor 20155. Hierin zijn budgetten Wsw (zittend bestand Wsw), het budget voor de nieuwe doelgroep van de Participatiewet en de bestaande re-integratiemiddelen voor de huidige doelgroep samengevoegd. De invloed van de objectieve verdelingen op de financiële situatie bij de gemeenten is nu nog niet te geven. Als er zicht is op de effecten van de objectieve modellen binnen het sociaal domein, wordt de noodzaak van een eventuele overgangsregeling bezien.
Bent u bereid te kijken naar extra ondersteuning voor deze zwakke regio? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de arbeidsmarktperspectieven in Oost-Groningen moeilijk zijn, maar zeker niet uitzichtloos. De volgende maatregelen om de regionale arbeidsmarkt te versterken maken onderdeel uit van het kabinetsbeleid:
De trage beantwoording van digitaal verstuurde vragen en klachten door gemeenten |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Herkent u de problemen bij de beantwoording van per e-mail of contactformulieren gestelde vragen in gemeenten zoals aangekaart door de Consumentenbond?1
Ik heb niet langs andere weg deze signalen ontvangen, maar ga er vanuit dat als de gemeentelijke ombudsmannen deze problemen signaleren, ze inderdaad ook voorkomen.
Is de steekproef uit het onderzoek van de Consumentenbond volgens u representatief voor het geheel aan gemeenten?
Het onderzoek betreft 15 van de 50 gemeentelijke Ombudsmannen. Het is lastig om op basis van het rapport aan te geven of het onderzoek representatief is. Echter als 15 gemeentelijke ombudsmannen dit constateren, vergt dit signaal aandacht.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat het digitaal contact opnemen met gemeenten minstens net zo effectief en snel is als het bellen naar de gemeenten of bezoeken van een balie?
Om effectiviteit en snelheid in de beantwoording te bereiken stellen overheidsdienstverleners, zoals gemeenten, servicenormen vast. Servicenormen zijnbeloften over de dienstverlening van de overheid. Hierdoorweten burgers en bedrijven wat ze kunnen verwachten. Het is een goed gebruik dat burgers en ondernemers weten wat ze van de dienstverlening van hun gemeente mogen verwachten. Door servicenormen openlijk te publiceren wordt de gemeente aanspreekbaar op het nagestreefde kwaliteitsniveau.
Er is veel aandacht voor de kwaliteit van dienstverlening bij de Vereniging Directeuren Publieksdiensten, Manifestpartijen en ook bij het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING). Daarnaast meldt de VNG dat er voor gemeenten een kwaliteitshandvest in het kader van dienstverlening is opgesteld en uitgebracht. Het is een leidraad met servicenormen die gemeenten kunnen toepassen voor o.a. het opzetten en invoeren van de eigen mailprocessen.
Speelt dit probleem ook bij andere overheden?
De VNG meldt dat ook bij waterschappen en provincies deze geluiden wel gehoord worden.
Ten behoeve van de beantwoording van deze vragen is ook navraag gedaan bij de gang van zaken bij enkele van de uitvoeringsorganisaties binnen het Rijk. De SVB gaf desgevraagd aan dat zij een antwoordtermijn van 2 dagen hanteert voor mailbeantwoording. Daarbij geldt wel dat als er door de mails werk ontstaat de verwerkingstermijn voor dat werk geldt. Voor wat betreft de tijdigheid voor afhandelen van werk meldt de SVB tegen de 100% te scoren. Voor wat betreft de tijdigheid van mailbeantwoording zijn er geen signalen dat de termijn niet gehaald wordt.
Zowel bij UWV als Belastingdienst wordt vanuit veiligheidsoverwegingen het beleid gehanteerd dat er geen emailverkeer met klanten plaats vindt. Wel wordt er bij beide organisaties gewerkt aan een functionaliteit die mailen op een veilige manier mogelijk maakt.
Hoe gaat u het vertrouwen van burgers in communicatie via digitale wegen met hun gemeente en andere overheden vergroten?
Gebruikersvriendelijkheid, toegankelijkheid en vooral goede servicenormen en naleving daarvan vergroten het vertrouwen in de online dienstverlening van de overheid. Daarnaast is verwachtingenmanagement belangrijk: er moet duidelijkheid zijn over wat burgers van de gemeente en andere overheden kunnen verwachten. Welke zaken kunnen digitaal worden afgehandeld en welke niet, wat zijn de wachttijden en termijnen.
Hoe verhouden de in het artikel gedane constateringen zich tot het streven per 2017 een volledig digitale overheid te hebben?
Ik vat de signalen op als een aansporing om met extra energie en aandacht voor kwaliteit het programma Digitaal 2017 verder uit te werken en in te vullen.
In hoeverre ligt hier een rol besloten voor de Nationaal Commissaris Digitale Overheid?
De NCDO gaat zich richten op de realisatie van basis-infrastructurele voorzieningen (de generieke digitale infrastructuur) die de digitale relaties met burger en bedrijven ondersteunen om te komen tot optimale dienstverlening. Hij zal zorgen dat deze generieke digitale infrastructuur gerealiseerd en gebruikt wordt. De beantwoording van emails en soortgelijke aspecten van dienstverleningsprocessen vallen buiten de scope van de NCDO.
Stijging van de inkomens van zorgbestuurders |
|
Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Topinkomens in de ouderenzorg stijgen ruim 19%»?1
Ja.
Is het waar dat de «dat de 50 grootverdieners in 2013 ruim 19% meer verdienden dan de 50 grootverdieners in 2012»? Zo nee, met hoeveel zijn die inkomens dan wel gestegen?
Het bericht is te summier om die conclusie nu te kunnen bevestigen of te kunnen ontkennen. Het is gebruikelijk dat VWS jaarlijks een rapportage over de inkomens van de zorgbestuurders naar de Kamer stuurt. De analyse daarvoor start in de zomermaanden wanneer alle jaarverslagen binnen zijn. De rapportage is meestal in het najaar klaar om naar de Kamer te worden gestuurd.
Overigens heb ik op dit moment geen meldingen binnen gekregen van de accountants dat de Wnt zou zijn overtreden.
Biedt de overgangsregeling in de Wet normering topinkomens (WNT) ruimte voor een zo sterke stijging? Zo ja, was die regeling niet juist bedoeld om de bestaande topinkomens boven de WNT-norm af te bouwen? Zo ja, deelt u dan de mening dat een sterke stijging in ieder geval niet in de geest van die overgangsregeling is? Zo nee, waaraan is die stijging dan wel te wijten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het niet gewenst is dat ten tijde van de omvangrijke hervormingen in de zorg de topinkomens van de zorgbestuurders stijgen? Zo ja, wat kunt en gaat u doen om verdere stijgingen te voorkomen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, de Wnt is daarvoor het wettelijke instrument.
Deelt u de mening dat de topinkomens gedurende de overgangsfase niet meer zouden moeten stijgen dan de cao-lonen in de desbetreffende zorg? Zo ja, bent u voornemens om met de organisaties in de (ouderen)zorg afspraken te maken om niet alleen naar de letter van de WNT maar vooral ook in de geest daarvan te zorgen dat de topinkomens in de pas gaan lopen met de ontwikkelingen van alle inkomens in die sector? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid deel ik die mening. Uit het bericht van de AbvakaboFNV kan ik niet opmaken of een en ander salarisstijgingen zijn of reguliere periodieke verhogingen (i.c. wanneer de bestuurder in een schaal is ingeschaald en dus niet op een bepaald bedrag is aangenomen). Daarnaast geldt dat de Abvakabo FNV niet de cao-stijging in 2013 als vergelijkingsmaatstaf neemt, maar de stijging van 1 september 2013 to 1 september 2014. Voor de bestuurders hanteert men echter de stijging van 2013 ten opzichte van 2012.
Acht u het wenselijk om gedurende de periode dat de overgangsregeling nog bestaat, attent te zijn op verhogingen van de topinkomens, extra geld voor pensioenvoorzieningen of andere manieren om het topinkomen op de valreep alsnog op te plussen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Ja; de overgangsregeling van de Wnt maakt het alleen mogelijk om reeds bestaande afspraken van vóór de inwerkingtreding gedurende een periode te respecteren. Alle wijzigingen in het inkomen die niet berusten op al bestaande afspraken kunnen daarom niet worden doorgevoerd. Indien zich toch zo’n situatie voordoet, dan moet de accountant dat melden. Daarna zullen de bewindslieden van VWS in het kader van hun toezichthoudende taak optreden en zo nodig onverschuldigde betalingen opeisen.
Het bericht ‘Marechaussee wilde niet dat Brenno de Winter over NSS-top schreef’ |
|
Ronald van Raak , Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Marechaussee wilde niet dat Brenno de Winter over NSS-top schreef» op The Post Online?1
Ja.
Met welk doel worden bezigheden van journalisten in de publieke ruimte door politieagenten geobserveerd en vervolgens geregistreerd?
Ik vind het belangrijk om hier te benadrukken dat de overheid in het algemeen en in dit geval de politie in het bijzonder op geen enkele wijze journalisten een strobreed in de weg mogen leggen om onderzoek te doen en daarover te schrijven. Een kritisch pers is van grote waarde in een democratische rechtsstaat.
Het is dan ook geen beleid bij de politie om journalisten in de publieke ruimte te observeren en te registreren. Dit laat onverlet dat het binnen de legitieme taakuitvoering van de politie valt dat opvallende gedragingen van een persoon waargenomen worden en dat van die waarneming verslag wordt gedaan in de daarvoor bestemde systemen van in dit geval de politie. De grondslag hiervoor ligt in de Politiewet 2012 en voor wat betreft de grondslag waarop en de zorgvuldigheid waarmee deze gegevens worden geregistreerd, in de Wet Politiegegevens.
De persvrijheid is daarbij op geen enkele wijze in het geding.
De bescherming van overheidsinformatie tegen ongeoorloofde toegang en gebruik, is een taak van deze uitvoerende diensten.
In het geval van onderzoeksjournalisten zoals de heer De Winter is bekend dat zij het als hun taak zien om bijvoorbeeld de veiligheidsmaatregelen van de overheid op hun effectiviteit te testen. Ik vind het te billijken dat de betrokken uitvoerende diensten zich in een dergelijk geval hier bewust van zijn en dat zij het scenario van penetratie van veiligheidsmaatregelen als gevolg hiervan overwegen en dit risico proberen te beheersen.
Op welke grondslag vindt registratie van bezigheden van journalisten plaats?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe rechtvaardigt u de inbreuk op de persvrijheid die ontstaat bij registratie van bezigheden van journalisten in de publieke ruimte?
Zie antwoord vraag 2.
Ten aanzien van hoeveel journalisten zijn de afgelopen jaren dergelijke registraties gedaan?
Het zijn van journalist is geen zelfstandige grond voor eventueel optreden door de politie. Er wordt mitsdien geen afzonderlijke registratie van bijgehouden.
Loopt eenieder die op een bankje in de buurt van een overheidspand op zijn of haar laptop zit te werken het risico geregistreerd te worden voor het geval dat hij of zij een onderzoeksjournalist zou zijn?
Nee, het zelfstandige feit dat een persoon op een laptop werkt in de buurt van een overheidspand, of dat iemand mogelijk onderzoeksjournalist is, is geen reden om deze persoon te registeren.
Waarom was het nodig om, zoals in informatie aan de heer De Winter is meegedeeld, juist ten aanzien van de NSS de mogelijkheid om onderzoeksjournalistiek uit te voeren te beperken, en op welke rechtsgrond rust die beslissing?
Er zijn in het kader van de NSS geen maatregelen genomen om onderzoeksjournalistiek te beperken.
Waarom vond de beveiliger van de Dienst Bewaken & Beveiligen die het pand aan de Noordwal (Den Haag) verliet het nodig de aanwezigheid van de heer De Winter op 13 januari 2014 te registeren, terwijl de dia met aandachtsvestiging geldig was vanaf 18 januari 2014, en geldig in de publieke ruimte in plaats van bij de ingang van het pand?
Het past binnen de taakuitvoering van de dienst Bewaken en Beveiligen om extra alert te zijn. Dit, om voor de hand liggende redenen, te meer in de omgeving waar ze te werk zijn gesteld.
De onwil van de gemeente Amsterdam om duidelijkheid te geven over de inhuur van externen |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom weigert de gemeente Amsterdam heldere cijfers te geven over de inhuur van dure externen?1
In het artikel waar u naar verwijst is sprake van een citaat uit een open brief die de Centrale Ondernemingsraad van de gemeente Amsterdam heeft gezonden aan alle gemeenteraadsfracties. Ik zie dit als een interne kwestie en ik ben dan ook van mening dat de Centrale Ondernemingsraad van de gemeente Amsterdam de juiste weg bewandelt door het signaal bij de gemeenteraad neer te leggen. Het is vervolgens aan de raad om te beoordelen of deze signalen juist zijn en om vervolgens het college hierop te bevragen. Hoeveel geld de gemeente Amsterdam aan personeelskosten wenst uit te geven, daaronder begrepen de inhuur van externen, is overigens een zaak van de gemeente Amsterdam, net als van iedere andere gemeente.
Welke boekhoudkundige trucs worden in Amsterdam toegepast om de inhuur van externen buiten het zicht te houden?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het inzicht van de Centrale ondernemingsraad Amsterdam dat onduidelijk is hoeveel de gemeente jaarlijks uitgeeft aan dure externen, maar dat dit in ieder geval meer dan 200 miljoen euro is?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u een overzicht geven van alle boekhoudkundige trucs die bij overheden worden gehanteerd om de inhuur van externen anders te definiëren, onder andere posten te brengen of op andere wijze onzichtbaar te maken?
De regels uit het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) zijn transparant. Zolang de financiële administratie van overheden naar oordeel van de accountant en de financieel toezichthouder op orde is bestaat er voor het rijk geen aanleiding hier nader onderzoek naar te doen. Mocht er binnen een gemeente of provincie twijfel zijn over de wijze waarop met sommige kostenposten wordt omgegaan dan is het aan de gemeenteraad of provinciale staten om hier vragen over te stellen.
Hoeveel zouden gemeenten, provincies en waterschappen kunnen besparen als zij zich, net als de ministeries, zouden houden aan de «Roemer-norm», een maximum voor de inhuur van externen van tien procent van de personeelskosten?
Medeoverheden zijn autonome bestuurslagen die zelf verantwoordelijk zijn voor hun bedrijfsvoering. De bedrijfsvoering wordt gecontroleerd door de gekozen volksvertegenwoordiging van de betreffende overheid. Om deze reden houdt het Rijk geen cijfers bij over externe inhuur.
Deelt u de opvatting dat bij bezuinigingen gemeenten prioriteit moeten gegeven aan vermindering van externen, zoals ook de ministeries doen?
Medeoverheden zijn zelf verantwoordelijk voor het invullen van bezuinigingen, en dienen hierin eigen keuzes te maken. De lokale volksvertegenwoordiging controleert de wijze waarop het bestuur invulling geeft aan bezuinigingen.
Deelt u de opvatting dat bezuiniging op externen ook nodig is om een cultuurverandering op gang te brengen, om overheden minder afhankelijk te maken van consultants en adviseurs en meer zelflerende organisaties te laten worden die zelf verantwoordelijkheid nemen voor het publieke belang?
Zoals bekend heeft het Rijk de inhuur van externen aan een plafond gebonden, mede om de genoemde redenen. Medeoverheden hebben hierin de eigen verantwoordelijkheid. Om de verwezenlijking van (lokale) doelen te realiseren en de bestuurders te controleren zijn de volksvertegenwoordigers gekozen. Externe inhuur kan in bepaalde situaties nodig zijn om gestelde doelen te realiseren. Dit is afhankelijk van de situatie bij een betreffende overheid, en niet aan mij om te beoordelen.
Het bericht van “EU-onderzoek naar fraude op Bonaire” |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU-onderzoek naar fraude op Bonaire»?1
Ja.
Is het OLAF (Europees Bureau voor fraudebestrijding) rapport inderdaad ter vertrouwelijke inzage aangeboden aan de Tweede Kamer? Kunt u toelichten wat de reden is dat dit rapport niet openbaar is gemaakt?
De Europese Commissie heeft op 17 januari 2014 mij het rapport beschikbaar gesteld onder de uitdrukkelijke voorwaarde dit vertrouwelijk te behandelen.
Dit is ook de reden dat ik het rapport bij brief van 21 februari jl. vertrouwelijk heb aangeboden aan de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties.
Op dit moment wordt naar aanleiding van het OLAF-rapport onder leiding van het openbaar ministerie (OM) op Bonaire oriënterend onderzoek verricht met het oog op mogelijk strafrechtelijk onderzoek. Openbaarmaking van het rapport zou dit oriënterend onderzoek kunnen schaden. Ik behandel het rapport daarom als vertrouwelijk.
Bent u bereid om het OLAF rapport alsnog openbaar te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat de Stichting Ontwikkeling Nederlandse Antillen (SONA) zegt het OLAF-rapport niet te kennen?
De Stichting Ontwikkeling Nederlandse Antillen (SONA) heeft, nadat ik daartoe toestemming heb verkregen van de Europese Commissie, het rapport in mei 2014 van mij ontvangen.
Kunt u toelichten waarom de mogelijke fraude pas aan het licht kwam na een verklaring van een ontslagen teamleider van SONA, de instelling die toezicht hield op het project? Waarom is dit niet eerder gesignaleerd?
Vanwege het hiervoor genoemde oriënterende onderzoek acht ik het niet gepast om op de feiten vooruit te lopen.
Kunt uiteenzetten of de problemen rondom het toezicht op de besteding van de subsidies, zoals geconstateerd door de Rekenkamer en de auditdienst Rijk, naar uw mening inmiddels zijn opgelost?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties over het rapport van de Algemene Rekenkamer bij het Jaarverslag Koninkrijksrelaties 2013 (kamerstukken 2013–14, 33 942, nr. 5).
Op welke manier houdt u de Kamer op de hoogte van de beslissing van het Openbaar Ministerie om al dan niet een strafrechtelijk onderzoek in te stellen?
Over een oriënterend onderzoek worden in het algemeen – in het kader van het mogelijke opsporingsbelang – geen mededelingen gedaan. Een dergelijk onderzoek kan immers leiden tot een strafrechtelijk onderzoek, dat niet gediend is bij het voortijdig (vertrouwelijk) bekendmaken van (onderzoeks-)gegevens.
Misstanden bij crematies |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Acht u het aanvaardbaar dat lijken onvoldoende worden gecremeerd en nabestaanden as van het verkeerde lijk mee naar huis krijgen, omdat een crematorium wil bezuinigen op het gebruik van gas?1
Ik acht het niet aanvaardbaar als lijken onvoldoende zouden worden gecremeerd en nabestaanden as van het verkeerde lijk mee naar huis zouden krijgen.
Voor wat betreft de zaak die in deze vraag wordt aangehaald, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Waarom heeft de hoofdofficier van justitie geen onderzoek ingesteld en zelfs geweigerd drie klokkenluiders te horen over ernstige misstanden bij het Dela-crematorium Maaslanden in Heusden?
Door het openbaar ministerie (OM) is naar aanleiding van de melding dat er bij crematorium Maaslanden sprake zou zijn van onvolledige verbranding en vermenging van asresten wel degelijk een onderzoek ingesteld. In het kader van dat onderzoek zijn ook de drie in deze vraag genoemde personen als getuige gehoord.
Waarom acht u het aanvaardbaar dat een hoofdofficier van justitie in zo'n ernstige zaak zich eenzijdig laat informeren door het commerciële crematorium, zich tevreden stelt met een oppervlakkige toets van papieren protocollen, en vervolgens toestaat dat de klokkenluiders worden bedreigd met hoge boetes?
Het onderzoek dat naar aanleiding van de hiervoor genoemde melding is ingesteld omvatte, naast het horen van de getuigen, het opvragen van gegevens bij de energieleverancier omtrent het gasverbruik en het horen van de directie van Dela. Van eenzijdige infomatie-inwinning is derhalve geen sprake. De onderzochte cijfers van het gasverbruik bij Dela over de laatste jaren ondersteunen de beweerde gasreductie uit kostenoverweging niet. Op grond van het verrichte onderzoek is het OM tot de conclusie gekomen dat geen sprake is van verdenking van enig strafbaar feit gepleegd door Dela. Om die reden is er evenmin een titel voor het verrichten van verder strafrechtelijk onderzoek.
Het OM is verder niet op de hoogte van noch betrokken bij de communicatie tussen Dela en
de in antwoord 2 genoemde personen.
Hangt deze zaak op enige wijze samen met de misstand, die in januari 2014 onder uw aandacht is gebracht, waarbij onder meer resten van een man zijn aangetroffen bij de crematie van twee vrouwen?2
De omschreven kwestie in het artikel van de NRC van zaterdag 24 mei 2014 heeft geen enkele relatie met de column uit het brancheblad «Uitvaartzorg».
Waarom hebt u de vragen over deze laatste zaak nog niet beantwoord?
Inmiddels heeft de Vaste Commissie een brief van mijn hand ontvangen waarin ik zowel antwoord geef op de resterende schriftelijke vragen als voldoe aan het verzoek van de commissie.
De opslag van vertrouwelijke data door overheidsorganisaties en semi-publieke instellingen |
|
Bart de Liefde (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD), Perjan Moors (VVD), Pieter Litjens (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Acht u het wenselijk dat buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten vertrouwelijke data van de Nederlandse overheid kunnen inzien? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om alle vertrouwelijke data van overheidsorganisaties en semi-publieke instellingen binnen Nederland te houden, of anderszins te waarborgen dat buitenlandse veiligheidsdiensten zich geen toegang kunnen verschaffen tot deze vertrouwelijke data?
Nee, dat is niet wenselijk. De Rijksoverheid heeft er daarom op basis van haar Rijkscloudstrategie voor gekozen om een Rijkscloud in te richten als een voorziening die generieke diensten gebaseerd op cloudtechnologie levert binnen de Rijksdienst. Deze voorziening wordt ingericht binnen een eigen beveiligd netwerk. Er is dus gekozen voor een community/private clouddienst in eigen beheer. Binnen de Rijkscloud kunnen diensten zoals dataopslag, servercapaciteit, infrastructuurcapaciteit en diensten zoals e-mail, werkplekomgeving, samenwerkingsfunctionaliteit en aansluiting op applicaties worden afgenomen.
De Rijkscloud wordt ondergebracht in de vier Overheidsdatacenters. Strikte eisen hierbij zijn dat de gegevens in Nederland blijven, de veiligheid voor alle afnemers adequaat is en op een voor de gekozen toepassingen acceptabel niveau kan worden geregeld. Daar waar dat opportuun is en veilig kan gebeuren, wordt bij het realiseren van een Rijkscloud gebruik gemaakt van diensten van marktpartijen. De regie op de inrichting en het beheer zal echter binnen de Rijksoverheid blijven.
De laatste van die datacenters moet aan het einde van dit jaar gereed komen. Het is de bedoeling dat gefaseerd de data(systemen) van de Rijksoverheid die nu nog deels verspreid zijn over kleinere datacenters in deze vier datacentra (en die van Defensie) ondergebracht gaan worden. Ook Rijksoverheidspartijen die hun data nu op externe locaties hebben staan, zullen deze in principe migreren naar de Rijkscloud. Op dit moment vinden verkenningen plaatst om te bezien of ook andere overheidspartijen zoals provincies en gemeenten voor hun data(systemen) gebruik kunnen maken van de voor de Rijksdienst ingerichte basisinfrastructuur van de Rijkscloud.
De Rijkscloud en alle ondersteunende functionaliteiten en componenten worden ingericht volgens de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR). Dit is vergelijkbaar met het opslaan en verwerken van informatie met het Departementaal Vertrouwelijk (Dep.V) niveau.
Behalve dat er is gekozen voor de vorming van een Rijkscloud wordt ook op diverse andere terreinen gewerkt aan de verdere implementatie van maatregelen die het Rijk beter weerbaar maken tegen buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Inlichtingenactiviteiten van buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden door de AIVD onderzocht en tegengegaan. Er wordt extra geïnvesteerd in de monitoring en detectiecapaciteiten van het Rijk. Dit door aansluiting te vinden bij het Nationaal Detectie Netwerk, een samenwerkingsverband op initiatief van Ministerie van Veiligheid en Justitie – om digitale dreigingen in een voortijdig stadium te detecteren en informatie over digitale dreigingen te delen – en door de ontwikkeling van Security Operations Centers (SOC’s) Rijksbreed te stimuleren. Daarnaast wordt binnen het Rijk de BIR geïmplementeerd waarmee alle geledingen van het Rijk aan een minimum beveiligingsniveau dienen te voldoen, gebaseerd op internationale ISO beveiligingsnormen.
De medeoverheden en semi-publieke instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de beveiliging van hun vertrouwelijke gegevens. Ik kan dan daar slechts adviserend optreden vanuit mijn coördinerende bevoegdheid voor de informatievoorziening binnen de openbare sector.
Voor gemeenten heeft de Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD) van VNG/KING een operationeel product beschikbaar binnen de Baseline Informatiebeveiliging voor Gemeenten (BIG): «Cloud Computing Gemeenten», die gemeenten een handreiking biedt op dit vlak.
De Taskforce Bestuur en Informatieveiligheid Dienstverlening (BID) ontwikkelt tevens een tweetal handreikingen waarmee medeoverheden worden ondersteund. Allereerst een handreiking Clouddienstverlening, uitgaande van de ervaringen zoals deze op zijn gedaan met de Rijkscloud, ten tweede een handreiking goed opdrachtgeverschap informatiebeveiliging, in het bijzonder in het kader van aanbestedingen. Deze handreikingen worden dit najaar afgerond.
Hoe wordt de veiligheid van vertrouwelijke data die de overheid bewaart en bewerkt gewaarborgd? Waar worden deze data fysiek opgeslagen? Worden vertrouwelijke Nederlandse data ook opgeslagen bij (dochters van) buitenlandse bedrijven en instellingen? Zo ja, welke zijn dat? Maken overheidsorganisaties en semi-publieke instellingen uitsluitend gebruik van datacenters op Nederlands grondgebied en van Nederlandse bedrijven? Zo nee, waarom niet?
De Rijksoverheid is op grond van het Besluit Voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst (VIR) en de Wet bescherming persoonsgegevens gehouden om passende maatregelen te nemen om persoonsgegevens te beveiligen. Binnen de Rijksoverheid zijn daartoe informatiebeveiligingsplannen opgesteld. Nederlandse overheidsdata, waaronder vertrouwelijke overheidsdata, worden – net als data die door het Nederlandse bedrijfsleven voor en namens burgers en bedrijfsleven wordt opgeslagen – op diverse plaatsen en bij diverse dienstverleners opgeslagen, zowel in binnen- als buitenland. Daarbij is ook sprake van outsourcing en situaties waarbij leveranciers ook onderdelen van de dienstverlening verder hebben geoutsourcet. In alle gevallen geldt dat outsourcing door het Rijk plaatsvindt met in achtneming van het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging. Gezien de complexiteit, hoeveelheid en vertrouwelijkheid is het thans niet mogelijk om een compleet en dekkend beeld te geven.
Deze situatie was eerder de aanleiding voor het formuleren van een Rijkscloudstrategie en de ontwikkeling van de in vraag 1 genoemde Rijkscloud.
Over het algemeen eisen provincies bij aanbestedingen dat dataverwerking en -opslag binnen de EU moet plaatsvinden. Sommige provincies maken gebruik van commerciële diensten waarbij niet altijd duidelijk is waar de datacenters staan. Daarbij valt niet uit te sluiten dat er ook data buiten de EU wordt opgeslagen.
Zijn er standaardprocedures voor het kiezen van een dataopslaglocatie en -aanbieder, bijvoorbeeld in Nederland, Europa dan wel ergens anders in de wereld, voor het bewaren van vertrouwelijke data door overheidsorganisaties en semi-publieke instellingen?
Het kiezen van een marktpartij wordt beheerst door het aanbestedingsrecht. Met betrekking tot de bijvoorbeeld de Rijksoverheidsdatacenters is als kader gesteld dat een datacenter van de markt zich in Nederland moet bevinden. Voorts geldt bij de keuze de bestaande regels waaronder de al eerder genoemde voorschriften zoals het VIR, BIR en VIRBI.
In de Wet bescherming persoonsgegevens is geregeld dat persoonsgegevens die aan een verwerking worden onderworpen of die bestemd zijn om na hun doorgifte te worden verwerkt, slechts naar een land buiten de Europese Unie worden doorgegeven indien, onverminderd de naleving van de wet, dat land een passend beschermingsniveau waarborgt.
Het College Bescherming Persoonsgegevens kan een vergunning geven voor een doorgifte of een categorie doorgiften van persoonsgegevens naar een derde land dat geen waarborgen voor een passend beschermingsniveau biedt. Aan de vergunning worden de nadere voorschriften verbonden die nodig zijn om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de fundamentele rechten en vrijheden van personen, alsmede de uitoefening van de daarmee verband houdende rechten te waarborgen.
Voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, die niet vallen onder het EU-acquis, is een vergelijkbaar regime geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens BES. De Commissie toezicht bescherming persoonsgegevens BES kan een vergunning verlenen voor doorgifte naar derde landen zonder passend beschermingsniveau.
Kunt u een overzicht sturen in welke landen, en indien mogelijk bij welke organisaties, de vertrouwelijke data van alle ministeries, provincies, gemeenten en de semi-publieke instellingen wordt opgeslagen?
Het is niet mogelijk om een dergelijk overzicht voor alle ministeries, provincies, gemeenten en de semi-publieke instellingen te geven en valt wat betreft provincies, gemeenten en de semi-publieke instellingen buiten mijn verantwoordelijkheid. Wel kan ik u wijzen op het antwoord op vraag 1 voor wat betreft de plannen van de Rijksoverheid voor het inrichten van een Rijkscloud. Voor de Rijksdienst kan ik gezien de complexiteit, hoeveelheid en vertrouwelijkheid op dit moment geen compleet en dekkend beeld geven. In dezen verwijs ik ook naar het verslag van de European Cloud Partnership Steering Board november 2013:«The general goal of establishing a fully functioning Internal Market for cloud computing needs to be stressed. In practice, the cloud market remains fragmented at this time: the location of data is often seen as critical, especially in the public sector, not only because of security reasons, but due to restrictive regulations in this regard, and due to the problems administrations face when procuring a cloud service. We must avoid any «Fortress Europe» perception that isolates European clouds from international markets (or bars access to them to international service providers). Security, integrity, accessibility and control over clouds must be ensured, but the members agree that geographical location is not a necessary component of these high level requirements; strong encryption based on open and established algorithms could achieve better results than geographic restrictions. There is a need in the cloud market to move from trusting companies to trusting standards and systems.» In de European Cloud Partnership Steering Board werken overheidsinstanties en het bedrijfsleven samen met het doel bij te dragen aan de opbouw van een digitale interne markt voor cloud computing in de EU, overeenkomstig de Europese cloud computing-strategie. Voor Nederland neemt de CIO Rijk hieraan deel.
Kunt u uitsluiten dat vertrouwelijke data van overheidsorganisaties en/of semi-publieke instellingen in datacenters buiten Nederland of in eigendom van niet-Nederlandse bedrijven zijn opgeslagen? Zo ja, hoe dan? Zo nee, bent u bereid u in te zetten dat op zo kort mogelijke termijn alle vertrouwelijke data in beheer bij overheidsorganisaties en semi-publieke instellingen enkel nog in datacenters binnen Nederland en van Nederlandse bedrijven en instellingen worden bewaard en beheerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer kunt u dit bewerkstelligen?
Nee, ik kan dit niet uitsluiten voor alle overheidsorganisaties. Binnen de Rijksdienst is gekozen voor inbesteding en onderbrenging in de eigen datacenters, maar voor andere overheidsorganisaties kan ook sprake zijn van uitbestedingen. Daarbij gelden de Europese aanbestedingsregels. In 2011 is naar aanleiding van de motie Elissen en Schouw (Vergaderjaar 2011–2012, Kamerstuk 32 761, nr. 13), daarover het volgende aan uw Kamer gerapporteerd: «Op overheidsopdrachten zijn de algemene beginselen van mededinging van de Europese Unie van kracht, waaronder het beginsel van non-discriminatie. De Europese aanbestedingsregels zijn mede op deze beginselen gebaseerd. Het uitvoeren van de motie Elissen en Schouw kan gelet op het voorgaande niet tot het gewenste resultaat leiden. Zoals al is gesteld in het antwoord van de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Kamer op vragen van het lid Elissen (Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3681) is hier sprake van een conflict in wetgeving dat in eerste instantie tussen overheden moet worden opgelost. De consequenties van dit conflict in wetgeving kunnen niet via de aanbestedingsprocedure worden opgelost. Dit conflict in wetgeving beperkt zich bovendien niet tot Nederland. Ook in andere landen van de Europese Unie speelt dit op vergelijkbare wijze. In de motie Van der Steur wordt de regering opgeroepen om in Europees verband aan te dringen op een gezamenlijke regeling voor de bescherming van gegevens. Dit probleem is bekend bij de Europese Commissie. In dit verband is te melden dat de Europese Commissaris voor Justitie, grondrechten en burgerschap begin november heeft aangekondigd dat zij eind januari 2012 met voorstellen zal komen voor de herziening van de Richtlijn gegevensbescherming uit 1995. Mogelijk bevatten die voorstellen aanzetten voor een oplossing van dit jurisdictieconflict. Ik zal na publicatie en behandeling van deze voorstellen terugkomen op het onderwerp van de moties.» (Vergaderjaar 2011–2012 Kamerstuk 32 761, nr. 14).
In de onderhandelingen over herziening van de genoemde Richtlijn gegevensbescherming, namelijk de voorgestelde Algemene Verordening Gegevensbescherming, is door Nederland de problematiek van conflicterende jurisdicties naar voren gebracht. Hierbij streeft Nederland naar een zoveel mogelijk sluitende regeling voor dit probleem (BNC fiche, Vergaderjaar 2011–2012, Kamerstuk 22 112, nr. 1372, p. 7). Over de voortgang van de onderhandelingen wordt door het kabinet ieder kwartaal een brief gestuurd, waarvan de laatste op 22 april dit jaar (Vergaderjaar 2013–2014, Kamerstuk 33 169, T). De laatste stand van zaken van de onderhandelingen op dit punt is weergegeven in de geannoteerde agenda voor de JBZ Raad van 5-6 mei, aangeboden per brief van de Minister en Staatssecretaris van Justitie van 28 mei jl. (punt 6, pagina 12: «bescherming van persoonsgegevens in nationale databases»).
Hoe wordt de veiligheid van vertrouwelijke data in het bezit van de overheid op het gebied van de gebruikte software gewaarborgd? Kunt u aangeven hoeveel overheidsorganisaties en semi-publieke instellingen bijvoorbeeld gebruik maken van Microsoft 365? Bent u er van op de hoogte dat vertrouwelijke data die in Microsoft 365 gegenereerd, bewerkt dan wel beheerd worden, in de Microsoft Cloud worden opgeslagen en dat bijvoorbeeld de NSA deze data desgevraagd kan inzien?
In een beperkt aantal gevallen wordt er gebruik gemaakt van de mogelijkheden die Microsoft 365 biedt. Indien en voor zover sprake is van opslag van vertrouwelijke data, dan wel datacommunicatie via Microsoft gelden daarvoor de regels met betrekking tot beveiliging (zoals bij de Rijksdienst de BIR) van die data, waaronder encryptie. Daarbij zullen organisaties die gebruik maken van cloudoplossingen voor opslag en verwerking van – bijzondere – persoonsgegevens moeten voldoen aan het gestelde in de Wet bescherming persoonsgegevens. Het College Bescherming Persoonsgegevens heeft hierover een zienswijze opgesteld 1 Uitgangspunt daarbij is dat de organisatie zelf verantwoordelijk blijft voor de bescherming van persoonsgegevens en eventueel zelf nadere afspraken moet maken. Het College heeft daarnaast ook een document opgesteld voor de beveiliging van persoonsgegevens, de Richtsnoeren beveiliging van persoonsgegevens2. Dit document bevat richtlijnen en handvatten voor de beveiliging van persoonsgegevens.
Voor de Rijksoverheid geldt verder dat op het opslaan van gerubriceerde informatie het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging – Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013) van toepassing is. Daarin worden aanvullende eisen gesteld.
Speelt bij de overwegingen van overheidsorganisaties en semi-publieke instellingen om bepaalde software te gebruiken überhaupt de dataopslaglocatie die deze software gebruikt mee? Zo ja, uit welke documenten blijkt dat? Is hier een strategisch afwegingskader voor of hangt het af van omstandigheden die per situatie kunnen verschillen, zoals bijvoorbeeld kosten?
Zie ook het antwoord op vraag 6. De medeoverheden en semi-publieke instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de beveiliging van hun vertrouwelijke gegevens. Ik treedt daarbij adviserend op vanuit mijn coördinerende bevoegdheid voor de informatievoorziening binnen de openbare sector. De AIVD levert de Rijksoverheid onafhankelijk advies over het beschermen van staatsgeheimen met behulp van ICT-beveiligingsoplossingen.
Mede vanwege het vraagstuk rond dataopslag bij gebruik van software, wordt bij het Rijk gebruik gemaakt van eigen applicationstores. Daarmee worden applicaties binnen het Rijk aangeboden waarvan ook de dataopslag en communicatie via de eigen beveiligde infrastructuur loopt.
Bent u bereid meer aandacht te gaan besteden aan bewustwording bij lokale overheden en semi-publieke instellingen wat betreft de risico’s die de fysieke opslaglocatie van vertrouwelijke data buiten Nederland met zich meebrengt? Bent u bereid de Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst (AIVD) om advies te vragen op welke wijze alle Nederlandse overheidsorganisaties hun vertrouwelijke data het beste kunnen opslaan en beheren? Zo ja, op welke termijn kunnen de ministeries, provincies, gemeenten en de semi-publieke instellingen dit AIVD-advies verwachten? Zo nee, waarom niet?
De overheid heeft een bijzondere verantwoordelijkheid voor de beveiliging van gegevens die de burger aan haar toevertrouwt en voor de integriteit van data. Voor het behouden van het vertrouwen van burgers en bedrijven in de overheid is het dan ook van groot belang dat de overheid een adequaat informatieveiligheidsbeleid hanteert. Er ligt daarom een belangrijke taak bij de bestuurders van iedere overheidsorganisatie om risicobewust te sturen en informatieveiligheid structureel te verankeren in de organisatie, daarbij ondersteund door een stelsel van verplichtende zelfregulering binnen iedere overheidslaag en -sector. Ik heb dan ook de Taskforce Bestuur en Informatieveiligheid Dienstverlening (BID) ingesteld om bestuurders bij de overheid te doordringen van het belang van informatieveiligheid, waarbij overheden zelf verantwoordelijk zijn en blijven voor de wijze waarop informatieveiligheid een structurele plek krijgt in de organisatie en de wijze waarop het informatieveiligheidsbeleid gestalte krijgt (vergaderjaar 2012 – 2013, Kamerstuk 26 643, nr. 269).
Behalve bewustwording en borging van informatieveiligheid bij afzonderlijke organisaties is het van belang dat het samenspel van organisaties in het openbaar bestuur op het terrein van informatieveiligheid leidt tot een efficiënte en effectieve manier van de aanpak bij incidenten en crisis. Samen met het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) en schakelorganisaties van de medeoverheden wordt gewerkt aan een netwerk waarin kennisdeling, melding van incidenten en lessons learned worden gedeeld en incidenten en crises worden opgepakt.
Voor het tweede deel van uw vraag: de AIVD heeft tot taak te bevorderen dat de verantwoordelijke en competente autoriteiten en instanties zorg dragen voor een adequate beveiliging. De beveiligingsbevorderende activiteiten van de AIVD richten zich op de taakvelden bijzondere informatie, vitale sectoren, personen, objecten en diensten behorend tot het rijksdomein, en andere aandachtsgebieden die in relatie tot de nationale veiligheid zijn benoemd. De AIVD ondersteunt de betreffende instanties door te adviseren over beveiligingsmaatregelen en de instelling van vertrouwensfuncties, te informeren over dreigingen, te faciliteren bij de productie, distributie en registratie van cryptografisch sleutelmateriaal, en door onderzoeken naar kandidaten voor vertrouwensfuncties uit te voeren.
Het bericht ‘NVRR wil normbedrag voor rekenkamers’ |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «NVRR wil normbedrag voor rekenkamers»?1 Herinnert u zich mijn eerdere Kamervragen over lokale rekenkamers?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de zorgen die de NVRR uit over de budgetten die worden toegekend aan rekenkamer(-commissie)s?
Ik heb begrip voor de zorgen van de NVRR omtrent de bezuinigingen op rekenkamer(commissie)s. Het risico bestaat dat door bezuinigingen rekenkamers hun taken niet meer goed kunnen uitvoeren. Het is van groot belang dat elke gemeenteraad in Nederland beschikt over een actieve rekenkamer die voldoende is geëquipeerd om onderzoek te doen naar de doeltreffendheid, doelmatigheid en rechtmatigheid van het gevoerde bestuur. Dit is ook bepaald in artikel 81j, eerste lid, van de Gemeentewet: De raad stelt, na overleg met de rekenkamer, de rekenkamer de nodige middelen ter beschikking voor een goede uitoefening van haar werkzaamheden.
Het toebedelen van een budget aan een rekenkamer behoort echter tot het begrotingsrecht van gemeenten. Zoals ik ook op eerdere schriftelijke vragen heb geantwoord, ben ik als zodanig geen voorstander van het bepalen van een normbedrag voor rekenkamers.3 Als het budget van een rekenkamer echter zodanig wordt beknot, of zelfs op nul op wordt gezet, waardoor de rekenkamer in de goede uitoefening van haar werkzaamheden wordt beperkt, dan vind ik dat onwenselijk en in strijd met de geest van de wet.
Heeft u signalen dat in meer gemeenten (behalve Arnhem) substantieel gesneden wordt in rekenkamerbudgetten? Zo ja, heeft dit inderdaad te maken met de mogelijkheid dat rekenkamers «lastig zijn», zoals in het artikel wordt gesuggereerd? Speelt de beperkte professionaliteit van met name kleine rekenkamer(-commissie)s hierin een rol? Zijn er nog andere redenen waarom gemeenten snijden in rekenkamerbudgetten?
In het rapport «De staat van de rekenkamer» (2013) is berekend dat in de periode 2008–2013 het totale bedrag dat alle gemeenten in Nederland uitgeven aan rekenkamer(commissie)s met 2 miljoen euro is gedaald tot 18 miljoen euro.4 De helft van de rekenkamer(commissie)s heeft te maken gehad met een bezuiniging. De onderzoekers verwachten dat het rekenkamerbudget de komende jaren zal blijven dalen.
Het bericht in Binnenlands Bestuur over de voorgenomen bezuiniging op de rekenkamer Arnhem door het nieuwe college is het enige signaal dat mij heeft bereikt sinds de gemeenteraadsverkiezingen van 19 maart jl. Afgezien van bezuinigingen zijn personele wisselingen, herindelingen of de overgang naar een ander rekenkamermodel redenen om te snijden in de budgetten van rekenkamers.
De berichtgeving dat in Arnhem ruim de helft van het rekenkamerbudget wordt wegbezuinigd is voor mij aanleiding om de ontwikkelingen omtrent de budgettering goed in de gaten te houden. De NVRR beoogt een nieuw onderzoek naar de budgettering van rekenkamers uit te voeren. Ik zal dat onderzoek ondersteunen.
Deelt u de mening dat het adequaat uitoefenen van de rekenkamerfunctie een bepaalde omvang van de gemeentelijke schaal vereist? Zo ja, welke activiteiten onderneemt u om met name kleine gemeenten te stimuleren de rekenkamerfunctie in gezamenlijkheid (bijvoorbeeld op de schaal waarop gemeenten in samenwerking de nieuwe taken uit gaan voeren) op te pakken?
Ik vind het van groot belang dat de rekenkamerfunctie adequaat wordt uitgeoefend. Uit het evaluatieonderzoek van Berenschot (2011) komt naar voren dat met name «zachtere» factoren zoals betrokkenheid, politiek gevoel, stijl van opereren en cultuur het functioneren van rekenkamers bepalen. Organisatievorm, budgetten en politieke verhoudingen spelen volgens Berenschot geen rol van betekenis voor het functioneren.5
Ik beschouw het als de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten om een keuze te maken voor een bepaalde organisatievorm die het beste bij een gemeente past, met de kanttekening dat de organisatievorm niet zo moet worden ingericht dat er feitelijk geen onderzoek wordt gedaan. Uit de «De staat van de rekenkamer» blijkt namelijk dat in de gemeenten waar men heeft gekozen voor een presidiummodel of raadscommissie (een tweetal varianten van rekenkamercommissies) er feitelijk nog geen onderzoeken zijn verricht. Dit acht ik onwenselijk en in strijd met de geest van de wet. Rekenkamers dienen onderzoek uit te voeren.
Uit de «De staat van de rekenkamer» blijkt dat 90% van de respondenten over het algemeen tevreden is over de kwaliteit van de rekenkamer of rekenkamercommissie in zijn gemeente. Niet bekend is hoe tevreden gemeenten met een gezamenlijke rekenkamer zijn. Ook is niet bekend of gemeenten meer of minder tevreden zijn over een gezamenlijke rekenkamer ten opzichte van een eigen rekenkamer. Zoals in de eerste alinea aangegeven zal dit ook veelal individueel worden bepaald aan de hand van zachte factoren, die moeilijk in beleid zijn te vatten. Wel blijkt dat sommige gemeenten kritisch zijn over gezamenlijke rekenkamers die per tourbeurt onderzoeken verrichten in gemeenten. Deze gezamenlijke rekenkamers zijn dan soms voor langere tijd buiten beeld.
Ook in de «De staat van de rekenkamer» worden geen harde cijfers over een relatie tussen omvang van de gemeente en het functioneren van de rekenkamer gegeven. Wel is bekend dat inmiddels 40% van de gemeenten participeren in een gemeenschappelijke rekenkamer en dat er bewegingen zichtbaar zijn richting meer regionale samenwerking door rekenkamers, al hebben de onderzoekers ook ongeveer evenveel bewegingen van een gezamenlijke rekenkamer naar een eigen rekenkamer geconstateerd.
Er is dus weinig bekend over de effecten van het instellen van een gezamenlijke rekenkamer. Ik zal in overleg met de NVRR bezien in hoeverre in de uitvraag ten behoeve van hun voorgenomen onderzoek naar de budgettering van rekenkamers ook een onderdeel kan worden opgenomen waarmee een bijdrage kan worden geleverd aan de kennisontwikkeling over het functioneren van gezamenlijke rekenkamers.
Hoe beoordelen gemeenten die de rekenkamerfunctie in gezamenlijkheid uitoefenen het functioneren van de (gezamenlijke) rekenkamer? Zijn deze gemeenten positiever over het functioneren van de gezamenlijke rekenkamer dan over de kleine afzonderlijke rekenkamers die voorheen functioneerden? Zo ja, welke redenen voeren zij hiervoor aan?
Zie antwoord vraag 4.
Behoort het probleem van de slapende rekenkamers inmiddels tot het verleden? Zo nee, kunt u garanderen dat in iedere gemeente per 1 januari 2015 een rekenkamer(-commissie) functioneert?
Voor zover bij mij bekend heeft 91,6% van de gemeenten een actieve rekenkamer. De meest recente stand van zaken komt uit het onderzoek «De staat van de rekenkamer». Daaruit blijkt dat 20 gemeenten een tijdelijke inactieve rekenkamer hebben, bijvoorbeeld vanwege herindelingen. Deze gemeenten zijn voornemens om zodra de situatie het toelaat weer een rekenkamer(commissie) in te stellen. In 15 gevallen hebben gemeenten een rekenkamer(commissie) die langere tijd inactief is zonder voornemen om daar iets aan te veranderen. Deze gemeenten vertegenwoordigen samen 1,5% van de Nederlandse bevolking. Ik heb deze gemeenten in de eerste helft van 2013 aangeschreven om hun situatie in overeenstemming te brengen met de wet. In enkele gevallen bleek dat de gemeenten voornemens waren in 2014 een (al dan niet gezamenlijke) nieuwe rekenkamercommissie op te richten. Elke gemeente moet een rekenkamer(commissie) hebben, al dan niet gemeenschappelijk. Dit wordt alleen maar belangrijker als alle gemeenten vanaf 2015 extra taken en bevoegdheden krijgen in het kader van de decentralisaties. Ik ben daarom voornemens om bij de gemeenten zonder actieve rekenkamer, die ik vorig jaar heb aangeschreven, een ambtsbericht op te vragen, om mij te informeren over hun voortgang in het activeren van hun rekenkamer.
Plannen voor het aanbesteden van forensische zorg en onderzoek door de Nationale Politie |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de Programmabegroting 2015 van Veiligheidsregio Fryslân1, die duidt op het aanbesteden van de forensisch-medische zorg door de politie, en het advies van de Gezondheidsraad daarover?2
Ja.
Wat is de stand van zaken van de aanbesteding door de Nationale Politie van forensisch-medische zorg en forensisch-medisch onderzoek?
Momenteel bevindt de aanbesteding zich in de afronding van de voorbereidende fase. Dit betekent dat het programma van eisen nagenoeg klaar is en de aanbesteding bekend kan worden gemaakt aan de (nationale) markt. De aanbesteding betreft de medische arrestantenzorg en de forensische medische zorg.
Voor de volledigheid merk ik hier op dat in de aanbesteding ook enkele eisen worden opgenomen met betrekking tot de lijkschouw. Deze taak is wettelijk opgedragen aan de gemeenten en valt dienovereenkomstig onder het gemeentelijke budget.
Waarom moeten deze zorg en onderzoek worden aanbesteed? Is deze aanbesteding verplicht en zo ja, op grond waarvan is zij dat?
Zoals aangegeven in de Aanbestedingswet 2012 valt de medische zorg onder de 2B diensten van de Aanbestedingswet.3 Dit betekent dat een licht regime van toepassing is. Van belang is dat de algemene beginselen van het aanbestedingsrecht toegepast worden (gelijkheidsprincipe en transparantieprincipe). Omdat niet bij wet is vastgelegd dat de forensische medische zorg en evenmin de medische zorg voor arrestanten/ingeslotenen is voorbehouden aan een specifieke organisatie acht de nationale politie het van belang op grond van de algemene beginselen van het aanbestedingsrecht de opdracht in concurrentie weg te zetten binnen Nederland.
Welke partijen bieden op dit moment de forensisch-medische zorg en onderzoek aan de Nationale Politie aan?
De nationale politie maakt momenteel gebruik van verschillende partijen. Aanbiedende partijen zijn Forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond (FARR), Forensisch Moderne Maatschappij Utrecht (FMMU), ARTS & ZORG, diverse GGD’en, en verschillende huisartspraktijken. Binnen enkele gebieden is er sprake van een combinatie van partijen, waarbij de ene partij zorg draagt voor de medische zorg voor ingeslotenen en de andere partij zorg draagt voor de forensisch medische zorg.
Wie kunnen de benodigde forensische zorg, anders dan de huidige aanbieders, aanbieden? Hoe kan de kwaliteit van die aanbieders worden gegarandeerd?
Eenieder die aan de criteria voldoet kan inschrijven. Elke inschrijver, ook degene die nu de dienst verleent, zal aantoonbaar moeten voldoen aan de gestelde eisen, waaronder het voldoen aan wet- en regelgeving. Huidige partijen zullen onderling de samenwerking moeten opzoeken om het bereik (eenheidsniveau politie) te kunnen voorzien van de gewenste dienstverlening. Ook nu al werken de verschillende partijen onderling samen. De onderlinge samenwerking komt de uniformiteit, efficiency en effectiviteit ten goede.
Het ligt niet in de lijn der verwachting dat er nieuwe aanbieders op de markt komen die de gewenste zorg aanbieden. Mocht dit wel het geval zijn, dan dient deze nieuwe aanbieder aantoonbaar te kunnen voldoen aan de eisen die gesteld zijn in de aanbestedingsdocumenten.
Is er aanleiding om te veronderstellen dat door aanbesteding de kwaliteit van de forensische zorg en onderzoek verbeteren zal? Zo ja, waar bestaat die aanleiding uit?
Op dit moment zijn er grote verschillen in de onderlinge afspraken. Door uniformering van deze afspraken en een beter beheer op landelijk niveau kan er beter gestuurd worden op de uitvoering van de contractuele afspraken, zodanig dat de kwaliteit wordt geborgd en/of naar een hoger niveau wordt gebracht. Ook de samenwerking tussen partijen onderling is van invloed op het kwaliteitsniveau.
Bestaat de kans dat door het aanbesteden het takenpakket van de forensisch arts versnipperd raakt doordat uitsluitend onderdelen die geld opleveren door particuliere instellingen worden opgepakt? Zo ja, deelt u de mening dat een dergelijke versnippering ongewenst is? Wat gaat u doen om dat te voorkomen? Zo nee, waarom bestaat die kans niet?
Nee, de nationale politie heeft een programma van eisen opgesteld, waaraan de partijen moeten voldoen. Het gaat daarbij om het volledige pakket van diensten waardoor versnippering wordt tegengegaan. Dat partijen onderling eventueel de samenwerking zullen zoeken, is aan hen en kan de samenwerking en kwaliteit juist verder bevorderen.
Deelt u de mening van de Gezondheidsraad dat, indien Europese aanbesteding van forensisch-medische zorg en onderzoek wordt ingezet, het van het grootste belang is dat de intekenende partijen aan zeer strenge eisen voldoen en het volledige pakket aan forensisch-medische zorg en onderzoek leveren? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat er geen sprake is van een Europese aanbesteding. Als gesteld in het antwoord op vraag 3 is er sprake van een 2B dienst. Op deze diensten is een verlicht regime van toepassing. Zoals eerder aangegeven moet elke inschrijver aantoonbaar voldoen aan de gestelde eisen, waaronder wet- en regelgeving.
Voor het tweede deel van uw eerste vraag geldt dat antwoord geven op deze vraag leidt tot het vrijgeven van informatie die tijdens de voorbereiding van deze aanbesteding niet vrijgegeven mag worden.
Welke ministeries zijn bij de uitvoering en financiering van de forensisch-medische zorg dan wel de aanbesteding daarvan betrokken? Deelt u de mening van de Gezondheidsraad dat de verantwoordelijkheid voor de forensische geneeskunde moet worden belegd bij één ministerie, namelijk dat van Veiligheid en Justitie? Zo ja, waarom? Hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. De Ministeries van VenJ, VWS, BZK en OCW hebben elk hun eigen verantwoordelijkheid voor een deel van het bredere beleid dat raakvlakken heeft met de forensische geneeskunde en moeilijk bij één departement zijn onder te brengen. Deze verdeling van verantwoordelijkheden zorgt er juist voor dat eventuele problematiek vanuit alle invalshoeken wordt bekeken en waar nodig individueel dan wel door samenwerking kan worden opgepakt. Ik zie dan ook geen aanleiding om daar wijziging in aan te brengen.
Kunt u toezeggen dat er geen onomkeerbare stappen worden gezet met de genoemde aanbesteding totdat er volledige zekerheid is dat het aanbod van forensische zorg en forensisch onderzoek bij de Nationale Politie daar niet onder lijdt? Zo nee, waarom niet?
De duur van de raamovereenkomsten bedraagt 2 jaar met de mogelijkheid tot een optionele verlenging van maximaal 2 keer 1 jaar. Dit brengt een maximale contractduur van 4 jaar met zich mee. Juist door het sluiten van goede raamovereenkomsten zorgt de nationale politie ervoor dat het aanbod van goede Forensisch Medische Zorg en Onderzoek en Medische Arrestantenzorg geborgd wordt.