De incidentmeldingen over de verloven van criminelen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Verlof blijkt een zwijnenstal»?1
In de berichtgeving wordt geschreven dat onttrekkingen aan de orde van de dag zouden zijn in penitentiaire inrichtingen en tbs-klinieken. Dit beeld is onjuist. Niet elke piketmelding betreft een incident waarbij een gedetineerde of tbs-gestelde betrokken is of waarbij de justitiabele in kwestie iets te verwijten valt. Het kan bij piketmeldingen ook gaan om een ernstige lekkage of brand in een penitentiaire inrichting. Uit cijfers van de Dienst Justitiële Inrichtingen blijkt dat het aantal onttrekkingen tijdens verlof beperkt is ten opzichte van het totaal aantal verloven.
Desondanks begrijp ik dat een dergelijke boodschap vragen oproept bij uw Kamer alsook bij burgers. Het verlofsysteem is erop gericht justitiabelen begeleid en gecontroleerd te laten terugkeren in de maatschappij. Zij kunnen hierdoor oefenen met herkregen vrijheden en werken aan een stabiel bestaan binnen de samenleving. Re-integratie, en daarmee ook verloftoekenning, voorkomt recidive. Ook bij terugkeer staat de veiligheid van de samenleving voorop. Daarom vindt re-integratie gefaseerd en gecontroleerd plaats. Dat is geen eenvoudige opdracht. Het gaat in de regel om personen met weerbarstige problematiek. Vaak verloopt een re-integratietraject succesvol, maar niet altijd. Risico’s worden ingeschat en daar wordt zo verantwoord en adequaat mogelijk mee omgegaan. Het alternatief, zonder een geleidelijke re-integratie terugkeren, is risicovoller voor de veiligheid.
Om hoeveel incidenten rondom verloven gaat het per jaar? Is het waar dat dit aantal de afgelopen jaren is toegenomen? Zo ja, wat is uw verklaring hiervoor?
Nee, de afgelopen jaren is geen ongewone toename in het aantal incidenten rondom verloven van gedetineerden en tbs-gestelden zichtbaar. De cijfers fluctueren, maar zijn over de gemeten jaren (2012 t/m 2016) stabiel gebleven.
Cijfers van de Dient Justitiële Inrichtingen laten zien dat op jaarbasis circa 900 tbs-verlofmachtigingen worden afgegeven en circa 40.000 tbs-verlofbewegingen plaatsvinden. In 2016 was 32 keer sprake van een tbs-gestelde die niet op tijd is teruggekeerd naar zijn tbs-kliniek. Van de 32 waren er 31 binnen een week terug.
Naar aanleiding van een ongeoorloofde afwezigheid van een tbs-gestelde of het plegen van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, kan de maatregel ‹‹één jaar geen verlof›› worden opgelegd. Zoals mijn ambtsvoorganger uw Kamer in juli 2017 heeft geïnformeerd2, is deze maatregel in 2016 26 maal toegepast. In 12 van de 26 zaken ging het om een strafbaar feit.
Het aantal ongeoorloofde afwezigheden is afgenomen ten opzichte van 2014 en 2015, maar fluctueert wel. Van 39 in 2014, via 50 in 2015 naar, zoals hierboven reeds vermeld, 32 in 2016. Ten aanzien van de maatregel ‹‹één jaar geen verlof›› kan ik uw Kamer melden dat deze in 2015 25 keer is toegepast, waarvan in 12 zaken sprake was van een strafbaar feit.3
2012
2013
2014
2015
2016
57
35
39
50
32
In het gevangeniswezen wordt het aantal verlofbewegingen niet geregistreerd. Wel is bekend hoe vaak verlof wordt verleend. In 2016 is circa 35.000 keer verlof toegekend aan gedetineerden. Verlof kan in duur variëren en, evenals bij de tbs, meerdere verlofbewegingen omvatten.
In 2016 hebben, zo heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen mij laten weten, 391 onttrekkingen plaatsgevonden. Ten opzichte van voorgaande jaren, waaronder 2012 (450) en 2014 (382), zie ik dat het aantal onttrekkingen stabiel is met uitzondering van 2015, toen het aantal onttrekkingen lager was dan gemiddeld.
2012
2013
2014
2015
2016
450
398
382
338
391
Hoe wordt op dit moment beoordeeld of iemand toe is aan verlof? Bent u bereid deze procedure tegen het licht te houden en in overleg met het personeel te bezien wat hier aan verbeterd kan worden, gelet op de vele incidenten die kennelijk plaatsvinden tijdens de verloven? Zo nee, waarom niet?
Bij de toekenning van verlof aan gedetineerden wordt een inschatting gemaakt van het risico voor de samenleving en zijn omgeving. Ook wordt gekeken naar de einddatum van de detentie, omdat deze mede bepalend is in welke vrijheden aan de betreffende gedetineerde kunnen worden toegekend.
De interne vrijhedencommissie van de penitentiaire inrichting adviseert, gebaseerd op externe adviezen, positief of negatief over het te verlenen verlof. Bij complexe of gevoelige zaken kan een advies worden afgegeven door het OM, reclassering en/of politie. Bij korte straffen oordeelt de vestigingsdirecteur op basis van de advisering over verlof. Bij lange straffen of bij een negatief advies vanuit het OM wordt het besluit genomen door een selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen.
Ten aanzien van de tbs beoordeelt het behandelteam van de kliniek het behandelverloop. Als wordt ingeschat dat iemand toe is aan verlof wordt een verlofaanvraag ingevuld en getoetst door een interne commissie. Bij goedkeuring wordt deze aan het Adviescollege Verloftoetsing tbs (Avt) om advies gestuurd.
Mede op grond van risicotaxatie, waarvoor wetenschappelijke onderbouwde instrumenten worden gebruikt, vellen de onafhankelijke experts van het Avt een oordeel op basis waarvan de Divisie Individuele Zaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen, namens mij, een besluit neemt over verlof.
Het Avt is kort na de inwerkingtreding in 2008 geëvalueerd (2010). Onderzocht is hoe de keten van het tbs-verlof functioneert en wat de rol van het Avt daarin is. Uit de evaluatie kwam naar voren dat de beoordeling van verlofaanvragen procedureel, inhoudelijk en logistiek is verbeterd door de invoering van het Avt.
De kwaliteit en effectiviteit van het verlofsysteem voor zowel gedetineerden als tbs-gestelden heeft continu aandacht. Doorlopend wordt gemonitord hoeveel tbs-gestelden met verlof gaan en hoe hun verlof verloopt. Voorvallen worden geëvalueerd, en indien nodig worden protocollen en procedures aangescherpt.
Hoe verklaart u dat een gedetineerde, bij wie de dag ervoor een mobiele telefoon was aangetroffen waar onbekende nummers mee waren gebeld, de volgende dag toch gewoon op verlof kon met als gevolg dat er een vluchtauto klaar stond?
Nadat de mobiele telefoon was aangetroffen in de kamer van de justitiabele, is dit voorval betrokken bij de risicoafweging ten behoeve van verlof door de inrichting. Dit gaf echter geen aanleiding om het verlof niet door te laten gaan. Wel is ervoor gekozen om een extra begeleider in te zetten. Helaas bleek deze maatregel niet voldoende te zijn om onttrekking te voorkomen. De inrichting heeft geëvalueerd wat er precies is gebeurd en heeft hiervan geleerd om zulke situaties voortaan te voorkomen.
Bent u bereid het gehele systeem van verloven in (jeugd)gevangenissen en tbs-klinieken, van beoordeling en verlofverlening tot uitvoering en evaluatie hoe het verlof verlopen is, kritisch tegen het licht te houden en te laten onderzoeken of er verbeterpunten zijn, zodat criminelen veiliger terug kunnen keren in de samenleving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten van dit onderzoek verwachten?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Incasso-oplichting blijft ongemoeid’ |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Incasso-oplichting blijft ongemoeid»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat incassobureaus jarenlang onterecht kosten in rekening kunnen brengen bij hun schuldenaren, oplopend tot wel 500 euro? Waarom is er niet ingegrepen?
Het onterecht kosten in rekening brengen is wettelijk niet toegestaan; crediteuren moeten zich houden aan de vaste bedragen op grond van de staffel uit de Wet Incassokosten (WIK). Meer mogen zij niet in rekening brengen. Wat eventueel teveel is betaald door de debiteur, dus boven de wettelijke maxima, kan als onverschuldigd betaald worden teruggevorderd. De toets of een incassobureau de berekening juist toepast is in eerste instantie aan diegene die een betalingsverzoek krijgt. Dat is niet altijd even eenvoudig. Daarom bevat (onder andere) de site www.consuwijzer.nl naast informatie over incassokosten ook een rekenhulp incassokosten. Daarmee kan iemand nagaan wat de maximale incassokosten en rente mogen zijn. Als het incassobureau niet bereid blijkt om de wet juist toe te passen, dan kan de debiteur een civiele rechtszaak beginnen en zal er tijdens de kantonzitting een WIK-toets plaatsvinden.
Als het gaat om toezicht moet onderscheid gemaakt worden tussen een incassokantoor en een gerechtsdeurwaarderskantoor. Een gerechtsdeurwaarder valt onder het integraal toezicht van het Bureau Financieel Toezicht (BFT), een incassokantoor niet. Een gerechtsdeurwaarder met een geïntegreerde incassopraktijk valt eveneens onder het toezicht van het BFT. Artikel 20, lid 3, sub c Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt namelijk dat een gerechtsdeurwaarder nevenwerkzaamheden mag verrichten, waaronder het innen van gelden voor derden. Het gaat in onderhavige casus om gerechtsdeurwaarders.
De controle of een gerechtsdeurwaarder de incassokosten juist doorberekent, valt sinds 1 juli 2016 onder het toezicht van het BFT. Het BFT is in de uitoefening van zijn toezichtstaak afhankelijk van een juiste, volledige, tijdige en actieve aanlevering van gegevens door degene die onder toezicht staan. Er is naar het oordeel van het BFT in deze casus sprake geweest van het opgeven van onjuiste cijfers, waardoor de toezichthouder geruime tijd is misleid. Het BFT heeft echter wel degelijk ingegrepen, zoals ook uit onderstaande antwoorden blijkt.
Klopt het dat noch het Openbaar Ministerie (OM), noch de curator, noch Bureau Financieel Toezicht in deze zaak actie hebben ondernomen? Zo ja, hoe verklaart u dat?
Het BFT heeft vanuit de wettelijke toezichtstaak vragen gesteld naar aanleiding van de door de gerechtsdeurwaarders ingediende kwartaalgegevens. Het BFT heeft vervolgens het onderzoek gedaan, de spoedschorsing van de gerechtsdeurwaarders aangevraagd en de tuchtklacht aangebracht. Naar aanleiding van de tuchtklacht van het BFT is er op 7 maart 2017 door de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam uitspraak gedaan en zijn de gerechtsdeurwaarders ontzet uit hun ambt (zie ECLI:NL:TGDKG:2017:25). Er is geen beroep ingesteld. Het BFT heeft vervolgens toezicht gehouden op de waarnemer en de afwikkeling.
Het Openbaar Ministerie raakte oktober 2017 bekend met de kwestie van deurwaarderskantoor BSR omdat de waarnemend deurwaarder van het inmiddels failliete BSR contact opnam met het College van procureurs-generaal. Vanaf dat moment heeft het College onderzocht wat er vóór oktober 2017 is gebeurd met betrekking tot deze zaak en is het College de waarnemend deurwaarder behulpzaam geweest bij het onder de aandacht brengen van de zaak bij de betrokken partijen. Vervolgens hebben de waarnemend deurwaarder en het BFT gezamenlijk aangifte gedaan tegen de deurwaarders van het failliete BSR. Deze aangifte is momenteel in behandeling bij het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie.
De Autoriteit Consument & Markt heeft in deze specifieke zaak geen rol gehad.
Waarom zijn de aangiften tegen betreffende deurwaarders niet in behandeling genomen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft het OM voldoende capaciteit voor dergelijke zaken?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de rol van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) in deze geweest? Wat de rol van Bureau Financieel Toezicht?
Zie antwoord vraag 3.
Komen dit soort zaken vaker voor?
Helemaal voorkomen dat er te hoge rekeningen worden verstuurd en vervolgens door de debiteur worden betaald, is in de praktijk zeer moeilijk te realiseren. Indien het BFT aanleiding heeft om te veronderstellen dat gerechtsdeurwaarderskantoren zich schuldig maken aan het stelselmatig en zonder dossiervorming in rekening brengen van onterechte of niet-inzichtelijke kosten c.q. het maken van onnodige kosten, dan zal de toezichthouder daartegen optreden. Een gerechtsdeurwaarder die zo te werk gaat, handelt in strijd met zijn beroepsnormen, en riskeert op zijn minst een tuchtrechtelijke aanpak. Zo is recentelijk in een dergelijke zaak een gerechtsdeurwaarder als ordemaatregel voor zes maanden geschorst in afwachting van de klachtbehandeling. Dossiers als deze vormen een belangrijk speerpunt binnen de wettelijke toezichtstaak. Het BFT zal ook in 2018 binnen zijn capaciteitsmogelijkheden hier extra aandacht aan besteden.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat dit vaker kan gebeuren?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Advocaten ronselen in de bajes’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Advocaten ronselen in de bajes»?1
Ja.
Bent u bekend met de afspraken van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) met Emates en/of andere partijen om te adverteren op de prints en enveloppen van (privé)correspondentie van gedetineerden?
DJI heeft geen formele afspraken met eMates of andere partijen ten aanzien van het adverteren op (privé)correspondentie van gedetineerden. Ook is geen sprake van een inkoopconstructie of andersoortige formele samenwerking. eMates is een onafhankelijke derde partij die diensten aanbiedt aan personen die met gedetineerden willen communiceren. Ten behoeve daarvan worden door de gedetineerde zelf contactgegevens aan de verzender verstrekt. De verzender vult deze gegevens in op de website van eMates, waarna de berichten naar de juiste DJI-locatie worden gestuurd. Omdat voor recidivevermindering het behoud van contacten met buiten belangrijk is, print DJI deze berichten en controleert, indien er sprake is van een toezichtsmaatregel, de inhoud – net zoals bij fysieke post. Daarna worden ze afgeleverd bij de betreffende gedetineerde.
Hoe beoordeelt u de praktijk dat tegen betaling advocaten(kantoren) op persoonlijke brieven aan gedetineerden kunnen adverteren?
Personen die willen communiceren met gedetineerden gebruiken op vrijwillige basis, tegen betaling, de diensten die eMates aanbiedt. Ik heb er geen oordeel over dat eMates gebruikmaakt van advertenties om de kosten van deze diensten laag te houden. Gericht adverteren aan cliënten van andere advocaten(kantoren) kan echter in strijd zijn met de gedragsregels van de Nederlandse Orde van Advocaten (NovA). Als daarvan sprake is, kunnen advocaten dit aankaarten bij de deken en hiervan melding doen bij eMates. Als bij DJI signalen binnenkomen dat sprake is van ongewenst adverteren op berichten van eMates wordt dit bij eMates gemeld. eMates heeft dan de mogelijkheid deze advertenties uit te sluiten.
Bent u het ermee eens dat adverteren op briefpost gericht aan gedetineerden wezenlijk anders is dan een advertentie in een tijdschrift dat in de inrichting ligt?
Ja, waarbij ik wil opmerken dat als de verzender en gedetineerde zonder advertenties willen communiceren per post, telefonisch of bij bezoek, dit ook mogelijk is, mits de gedetineerde daarvoor toestemming heeft.
Bent u bekend met tuchtrechtelijke veroordelingen waarbij advocaten(kantoren) op de vingers zijn getikt voor (te) agressief ronselen in gevangenissen?
Ja. Tuchtrechtelijke veroordelingen doen zich incidenteel voor bij advocaten die zich niet aan de gedragsregels houden. Adverteren en andere vormen van cliëntenwerving zijn voor advocaten op zichzelf niet verboden, maar gericht ronselen is in strijd met de voor advocaten geldende beroeps- en gedragsregels.
Bij vermoedens van ronselen kan de lokale deken een onderzoek instellen en waar aangewezen actie ondernemen. Het dekenberaad, dat landelijk overleg voert over de wijze waarop de toezichttaken en -bevoegdheden worden uitgeoefend en klachten worden behandeld, heeft in 2017 geconcludeerd dat de bestaande wet- en regelgeving inzake overnameperikelen en ronselpraktijken in beginsel volstaat. De ronselpraktijken zijn niet zodanig en wijdverbreid dat het nodig is om daarvoor een afzonderlijke set van regels te ontwikkelen.
De incidenten die zich eerder hebben voorgedaan zijn aangepakt door de dekens, zoals bijvoorbeeld de zaak van de Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden van 5 oktober 2015 (ECLI:NL:TADRARL:2015:155), resulterend in een voorwaardelijke schorsing. In de beroepsopleiding van advocaten wordt aan de hand van casuïstiek veel aandacht besteed aan dit soort beroepsethische vraagstukken, en binnen de beroepsgroep heeft de overname van cliënten en het ronselen de volle aandacht.
Heeft de DJI een protocol waarin wordt aangeduid welke vorm van adverteren en welke advertenties zijn toegestaan? Zo nee, bent u bereid hier regels voor op te stellen?
Omdat DJI geen formele samenwerking met eMates heeft, is hiervoor geen protocol opgesteld. Zoals gezegd, is DJI bereid klachten van advocaten door te geven aan eMates. Advocaten kunnen dat echter ook rechtstreeks doen.
Daarnaast wijs ik erop dat DJI momenteel bezig is om het concept Zelfbediening Justitiabelen (ZBJ) te ontwikkelen, waarbij justitiabelen in het kader van zelfredzaamheid de beschikking krijgen over ICT-functionaliteiten om een veelheid aan zaken zelf te regelen, zoals bezoek, kapper, boeken en e-learning. Een beperkte emailvoorziening voor gedetineerden past binnen dit concept.
Een voor aanranding veroordeelde trainer die toch coach kon blijven |
|
Michiel van Nispen |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Hoe een voor aanranding veroordeelde trainer toch coach kon blijven»?1
Ja.
Waar is het volgens u in deze kwestie misgegaan? Wwat zou er moeten gebeuren om deze gang van zaken in de toekomst te voorkomen?
Betrokkene is in 2014 bij verstek veroordeeld. Omdat betrokkene in cassatie is gegaan en de zaak dus nog onder de rechter is, kan ik niet in detail ingaan op deze casus. Wel kan ik melden dat de KNVB maatregelen heeft genomen door het KNVB-lidmaatschap te beëindigen, zijn trainerslicentie in te trekken en de Cypriotische voetbalbond, UEFA, FIFA, alsmede NOC*NSF in te lichten.
Meer in zijn algemeenheid merk ik op dat ik sportclubs in Nederland stimuleer om voor jeugdtrainers een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aan te vragen. Door sportclubs de mogelijkheid te bieden om voor hun vrijwilligers gratis een VOG aan te vragen, onder de voorwaarde dat de clubs een eigen preventie- en integriteitsbeleid hebben, probeer ik herhaald slachtofferschap te voorkomen.
Pre-employmentscreening is in landen verschillend geregeld. Wel zijn in Europees verband afspraken gemaakt over het uitwisselen van justitiële gegevens ten behoeve van screening. De uitwisseling van gegevens gebeurt via het European Criminal Records Information System (ECRIS). Ieder Europees land heeft een centrale autoriteit die deelneemt aan ECRIS. In Nederland is dat de Justitiële Informatiedienst (Justid). Naast de centrale autoriteit zijn er nationale bevoegde autoriteiten die een informatieverzoek kunnen doen bij andere EU-lidstaten door tussenkomst van de eigen centrale autoriteit via het ECRIS-systeem. Voor de VOG-screening in Nederland is dat de dienst Justis. Voor de meeste functies in het kader van pre-employmentscreening is bevraging en beantwoording via ECRIS optioneel en afhankelijk van nationale wetgeving. Europese regelgeving ter voorkoming van seksueel misbruik verplicht het bevraagde land – in het geval iemand gaat werken met kinderen – om de gegevens te verstrekken. In deze gevallen betrekt Justis dan ook de via ECRIS ontvangen gegevens bij de beoordeling van de VOG-aanvraag.
Het afgelopen jaar begon de onderzoekscommissie De Vries in opdracht van de sportsector met haar onderzoek naar seksuele intimidatie en misbruik in de sport. Dit rapport is op 12 december jl. verschenen en bevat concrete adviezen ter verbetering van de preventie en aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Uiterlijk eind maart 2018 zal de Minister voor Medische Zorg en Sport een beleidsreactie aan uw Kamer doen toekomen. Aan deze beleidsreactie zal ik mijn medewerking verlenen en zal ik, in het licht van het rapport, ingaan op uw vragen.
Wat is uw reactie op de oproep van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), die de samenwerking met de overheid wil verbeteren om te voorkomen dat sportbonden in de toekomst niet op de hoogte zijn van veroordelingen waardoor er niet ingegrepen kan worden?2
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen, ook in het kader van internationale samenwerking met andere landen, om te voorkomen dat een sporttrainer die veroordeeld is voor kindermisbruik in een ander land zijn praktijken als sporttrainer voort kan zetten?
Zie antwoord vraag 2.
De strafrechtelijke aanpak van matchfixing |
|
Attje Kuiken (PvdA), Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Pijnlijke conclusie rond matchfixing: autoriteiten hebben een «bewijsprobleem»1 en herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp en de antwoorden daarop van de Minister van Veligheid en Justitie, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?2
Ja.
Waarom is er nu wel aanleiding om matchfixing vanuit strafrechtelijk opzicht serieus te nemen? Wat maakt het dat de roep vanuit de sportbonden en politiek om matchfixing strafbaar te stellen nu wel gehoord wordt?
Het kabinet neemt de aanpak van matchfixing altijd serieus. Het tegengaan van matchfixing is voor het kabinet een belangrijk thema. Het bestrijden van matchfixing kan alleen door een effectieve samenwerking tussen sport, opsporings- en vervolgingsdiensten, de kansspelsector, rechtshandhaving en de rijksoverheid, zowel nationaal als internationaal. Preventie, het opwerpen van barrières en een intensieve samenwerking met de sportsector staan voorop.
Een succesvolle aanpak van matchfixing moet uit een geïntegreerde ketenaanpak komen, waarbij alle betrokken partijen de eigen mogelijkheden om matchfixing te voorkomen en te bestrijden maximaal benutten. Strafrechtelijke opsporing en vervolging worden ingezet in die gevallen, waarin van het strafrecht het meeste maatschappelijk effect kan worden verwacht (strafrecht als optimum remedium). Ik wil nogmaals benadrukken dat de bestrijding van een maatschappelijk probleem als matchfixing niet alleen via het strafrecht gerealiseerd kan worden. Preventie is onmisbaar in de strijd tegen matchfixing en daarbij is een belangrijke rol weggelegd voor de sportsector.
Het Openbaar Ministerie heeft in het verleden steeds aangegeven met de huidige wetgeving goed uit de voeten te kunnen, maar bereid te zijn te verkennen of een aparte strafbaarstelling daadwerkelijk kan bijdragen aan effectieve handhaving. Het aangekondigde onderzoek geeft daaraan nu uitvoering en ik wacht de resultaten van dat onderzoek met interesse af.
Is het strafrechtelijk onderzoek naar de genoemde voetballer de enige aanleiding hiervoor of zijn er meer aanwijzingen die er toe leiden dat matchfixing meer binnen het strafrecht getrokken zou moeten worden? Zo ja, wat is de aard van die aanwijzingen?
In het bericht waar de vraagsteller aan refereert wordt gedoeld op een casus waarin is gebleken dat het bewijs voor matchfixing niet eenvoudig is te leveren. Dat geldt voor alle vormen van fraude in de sport; mogelijke betrokkenen opereren veelal vanuit het buitenland en strafbare gedragingen zijn niet eenvoudig vast te stellen. Het Openbaar Ministerie gaat bekijken of zelfstandige strafbaarstelling van matchfixing meerwaarde heeft ten aanzien van het huidig wettelijk instrumentarium om op te treden tegen fraude in de sport. Het is hierbij niet de bedoeling om de aanpak van matchfixing meer binnen het strafrecht te trekken. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening (geuit door het openbaar ministerie) dat medewerkers, spelers en bestuurders van sportclubs die worden benaderd door matchfixers, dat verplicht moeten melden? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstellingen? Zo nee, waarom niet?
Ik moedig alle in het antwoord op vraag 2 genoemde betrokkenen aan om vermoedens van matchfixing te melden. Deze meldingen kunnen namelijk leiden tot meer signalen, een beter inzicht in het verschijnsel matchfixing in Nederland en kunnen zo van belang zijn bij het tegengaan van dit fenomeen. Of het invoeren van een meldplicht nuttig is en of die plicht gesanctioneerd zou moeten worden, moet, zoals het Openbaar Ministerie in het artikel laat weten, eerst worden onderzocht. De uitkomsten van dit onderzoek wacht ik af, alvorens vervolgstappen te nemen.
Gaat u ervoor zorgen dat matchfixing nu wel expliciet strafbaar wordt gesteld? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2. Ik loop niet vooruit op de uitkomsten van de verkenning van het Openbaar Ministerie.
Het blokkeren van de laagdrempelige procedure bij de Spreekuurrechter voor aardbevingsschadezaken |
|
Michiel van Nispen , Sandra Beckerman |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Groninger gasgedupeerden: «Rechtbank spant samen met NAM»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het essentieel is dat het vertrouwen in de rechtspraak behouden blijft, nu veel Groningers het vertrouwen in de overheid en de NAM, naar onze mening terecht, volledig kwijt zijn?
Herstel van vertrouwen van de Groningers heeft op dit moment onze grootste prioriteit. In dat kader heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat woensdag 31 januari met de provinciale en gemeentelijke bestuurder in Groningen overeenstemming bereikt over een nieuw schadeprotocol. Hiermee hebben Groningers toegang tot schadeafhandeling zonder tussenkomst van de NAM.
Wanneer rechtszoekenden belemmeringen in de toegang tot de rechter ervaren kan dat het vertrouwen schaden. Dit kabinet heeft daarom in het regeerakkoord de ambitie uitgesproken om de toegankelijkheid van de rechtspraak verder te vergroten.
Deelt u voorts de mening dat wanneer mensen niet laagdrempelig en tegen niet al te hoge kosten hun recht kunnen halen dit het vertrouwen in de rechtspraak kan schaden? Kunt u dit antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat een eerder door de rechtbank Noord-Nederland geaccepteerde en van een zaaksnummer voorziene aanmelding van een zaak, waarin schade door mijnbouw van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) wordt gesteld, een zaaksnummer heeft gekregen, dat er een zaaksdossier onder dit nummer is aangelegd en dat in die zaak een brief aan de NAM is gezonden om de NAM voor te bereiden op een later volgend contact zijdens de rechtbank, met als centrale vraag of er bereidheid van de NAM is om te participeren in een procedure bij de «Spreekuurrechter», een procesmodel dat berust op artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)?
De Spreekuurrechter is een proef bij de rechtbank Noord-Nederland die is gestart op 1 oktober 2016. De kern van deze proef is dat de rechter eerst probeert met een goed gesprek tot een oplossing te komen. Partijen leggen de rechter zelf uit wat er aan de hand is en wat er naar hun mening zou moeten gebeuren. Een dergelijke zaak kent geen noemenswaardige voorbereiding, uitwisseling van stukken of bewijsvoering. Deze manier van werken leent zich daarmee alleen voor relatief eenvoudige geschillen. Voor deze afwijkende procedure is een procesreglement opgesteld en daarin is vastgelegd dat de Spreekuurrechter kan bepalen dat een zaak zich niet leent voor behandeling door de Spreekuurrechter, zelfs indien partijen dat wel zouden willen. In de praktijk zijn tot nu toe alleen relatief eenvoudige geschillen behandeld.
De rechtbank Noord-Nederland heeft een aanmelding ontvangen voor de behandeling van een zaak betreffende aardbevingsschade bij de Spreekuurrechter. Via een brief is de NAM van de aanmelding en het bijbehorende verzoek op de hoogte gebracht. Na deze brief is de rechtzoekende en de NAM per e-mail aangegeven dat aardbevingszaken vooralsnog niet geschikt worden geacht voor behandeling door de Spreekuurrechter. Ook is aangegeven dat dit soort zaken aanhangig kunnen worden gemaakt via de reguliere weg naar de rechtspraak. De projectleider van de Spreekuurrechter heeft de rechtzoekende en de NAM aangegeven dat de spreekuurrechters vinden dat de zaak niet past binnen het kader van het proefproject dat de Spreekuurrechter nu is. Na de e-mail is er telefonisch contact geweest tussen het bureau van de Spreekuurrechter en de NAM om de e-mail toe te lichten.
De ervaring in aardbevingszaken leert dat in die zaken veelal al meerdere deskundigenrapporten zijn opgesteld, die over en weer betwist worden, en ook overigens al de nodige correspondentie heeft plaatsgevonden. Verder heeft de ervaring in aardbevingszaken geleerd dat er een uitgebreid debat gevoerd wordt over alle aspecten die met de aardbevingen te maken hebben en het daarbij gaat om zeer omvangrijke dossiers. Voor dat soort zaken vinden de spreekuurrechters het spreekuur, dat specifiek gericht is op eenvoudige en overzichtelijke geschillen, niet geschikt, te meer omdat die procedure zich ook niet leent voor bewijslevering en/of nadere deskundigenberichten, die naar verwachting nodig zullen zijn.
Is het waar dat die brief niet is gevolgd door het in die brief geschetste vervolg van een door de rechtbank te initiëren telefoongesprek met de NAM?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat het niet volgen van deze route is veroorzaakt doordat een leidinggevende van de rechtbank Noord-Nederland heeft ingegrepen?2
Zie antwoord vraag 4.
Is er, voor of na dit ingrijpen, contact geweest tussen de rechtbank Noord-Nederland en de NAM of enig persoon namens de NAM?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat in deze mailberichten in algemene zin wordt aangegeven dat is en zal worden geweigerd om conflicten tussen gedupeerden van mijnbouwschade en de NAM door te geleiden aan een kantonrechter, bevoegd op grond van artikel 96 Rv, al dan niet met toepassing van het procesmodel «Spreekuurrechter»?3
Zie antwoord vraag 4.
Mag een gerechtsbestuur of een door dit bestuur aangestelde leidinggevende functionaris, een zaak eigenlijk wel weghouden bij een rechter? Zo ja, op basis van welke aan dit bestuur bij wet toegekende bevoegdheid?
Deze zaak is niet door een leidinggevende van de rechter weggehouden maar binnen het kader van de proef Spreekuurrechter door de spreekuurrechters zelf als niet passend beschouwd.
Wat vindt u van de opmerking dat binnen het procesmodel «Spreekuurrechter» alleen «relatief eenvoudige geschillen» zouden kunnen worden behandeld? Klopt het dat dat nergens is vastgelegd en dat er ook geen grond voor is om dit aan te nemen en om «de Spreekuurrechter» daartoe te beperken? Zijn in de praktijk alleen maar «relatief eenvoudige geschillen» behandeld?
Op de website van de Rechtspraak wordt uitleg gegeven over de proef met de Spreekuurrechter, welk voorwaarden gelden en is ook het procesreglement gepubliceerd. De aanmelding bij de Spreekuurrechter vindt plaats na verwijzing door het Juridisch Loket of enkele deelnemende rechtsbijstandsverzekeraars. Zoals in het antwoord op de vragen 4 tot en met 8 is aangegeven leent de manier van werken van de Spreekuurrechter zich alleen voor relatief eenvoudige geschillen en zijn in het kader van de proef ook alleen relatief eenvoudige geschillen behandeld. Gelet op het karakter en doel van een proef heb ik begrip voor de door de rechtbank Noord-Nederland gemaakte afbakening.
Hoe gaat u er voor zorgen dat deze laagdrempelige, toegankelijke, eenvoudige en snelle procedure bij «de Spreekuurrechter» de facto wel beschikbaar wordt, juist voor Groningers met aardbevingsschadezaken, omdat juist deze procedure kan helpen om het danig aangetaste vertrouwen in de staat te herstellen?
Het is belangrijk dat mensen die schade hebben geleden door de gaswinning hun schade op een relatief eenvoudige manier vergoed kunnen krijgen. De Minister van EZK heeft op 31 januari jl. overeenstemming bereikt met regionale bestuurders over een nieuw schadeprotocol, dat bewoners met schade door gaswinning uit het Groningenveld de mogelijkheid biedt om via een toegankelijke, transparante procedure met onafhankelijke beoordeling een rechtvaardige vergoeding te krijgen. Voor een nadere toelichting op het nieuwe protocol verwijs ik naar de brief van de Minister van EZK aan uw Kamer van 31 januari 2018.4
Gedupeerden kunnen een zaak ook laagdrempelig aanhangig maken bij Rechtbank Noord-Nederland. Dit kan op basis van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) via de kantonrechter. Dit is ook al aan de orde. Voorwaarde om te kunnen starten met deze procedure is dat beide partijen daarmee instemmen. Overeenkomstig artikel 96 Rv wordt het geding vervolgens gevoerd op de wijze zoals door de kantonrechter bepaald. Naast voornoemde procedure is het ook mogelijk om een dagvaardingsprocedure te starten.
De Spreekuurrechter is vooralsnog een proefproject dat gericht is op het opdoen van ervaring met dit bijzondere, nieuwe procesmodel in een beperkt aantal relatief eenvoudige geschillen. De evaluatie van deze pilot moet worden afgewacht, voordat conclusies kunnen worden getrokken over een eventueel bredere toepasbaarheid van deze procedure.
Is het in december 2016 door de Tweede Kamer beschikbaar gestelde bedrag van 200.000 euro voor financiële hulp bij de rechtsgang voor slachtoffers van aardbevingen, inmiddels beschikbaar voor Groningers? Zo nee, waarom niet en kunt u toelichten wanneer en hoe dit geld wel beschikbaar zal komen?
Op de begroting van het Ministerie van EZK is € 200.000 beschikbaar om proefprocessen te voeren. In het regeerakkoord is vastgelegd dat bewoners met schade door gaswinning tegen redelijke kosten toegang tot rechtsbijstand kunnen krijgen. De Minister van EZK is in overleg met de provincie Groningen en de betrokken gemeenten om samen tot afspraken op hoofdlijnen te komen voor een gedragen, integrale aanpak van de problemen die de gaswinning in de regio veroorzaakt. De uitvoering van de afspraak in het regeerakkoord zal hier onderdeel van uitmaken.
Gedragsinterventie voor jongeren die zich misdragen hebben op het voetbalveld |
|
Michiel van Nispen |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat vindt u van het project «Trainingen Sport en Gedrag», waarin jongeren die zich misdragen hebben, getraind worden te stoppen met onsportief gedrag?1 2
De trainingen Sport en Gedrag vind ik goede trajecten. Mijn ambtsvoorganger heeft deze geïnitieerd als onderdeel van het actieplan «Naar een Veilig Sportklimaat».
Hoe oordeelt u over de veelbelovende resultaten van dit project?
Ik vind het belangrijk dat tuchtrecht, waaronder deze trainingen vallen, niet alleen straffen is maar ook daadwerkelijk bijdraagt aan gedragsverandering. Het is goed om te zien dat in de praktijk de trainingen Sport en Gedrag helpen in het bewust maken van (onsportief) gedrag.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak van Jan Dirk van der Zee (Directeur amateurvoetbal KNVB): «We zien dat de kans groot is dat jeugdvoetballers die een buitensporig fysieke of verbale overtreding begaan, in de toekomst nogmaals in de fout gaan. Het toevoegen van een educatief component aan een straf kan hen bewust maken van hun gedrag en de consequenties daarvan»? Deelt u deze opvatting? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat iedereen op een veilige en leuke manier moet kunnen genieten van sport en dat geweldsexcessen aangepakt dienen te worden en dat het daarom goed is dat er projecten zijn voor jongeren die zich misdragen hebben op het voetbalveld met zowel een bestraffend als een educatief karakter? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat dit project beëindigd dreigt te worden vanwege een gebrek aan financiële middelen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Tot en met eind 2018 ondersteun ik de trainingen Sport en Gedrag, als onderdeel van het actieplan «Naar een Veilig Sportklimaat». Daarmee zijn de trainingen ontwikkeld, geïmplementeerd en geborgd. De pedagogische aanpak blijft behouden doordat de trainingen zijn geborgd in het aanbod van Halt. Ik ben in overleg met de KNVB en Halt hoe ze in het laatste jaar de trainingen kunnen aanpassen zodat deze ook voor andere sporten beschikbaar zijn.
Bent u bereid om in overleg met halt en de KNVB te treden en te zoeken naar een oplossing voor de dreigende stopzetting van dit project, zodat deze pedagogische aanpak behouden blijft? Zo ja, wanneer pakt u dit op? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voordat gestemd wordt over de begrotingen en de amendementen voor het jaar 2018?
Ja
Het mogelijke kansspelkarakter van zogenoemde 'lootboxes' in videospellen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de controverse omtrent «lootboxes» (virtuele doosjes die je aankoopt zonder dat je op dat moment weet wat er in de doosjes zit) in de game-industrie?1 Heeft u kennisgenomen van het bericht dat lootboxes in videospellen door de Belgische kansspelcommissie onderzocht gaan worden, omdat zij mogelijk verboden kansspelen zijn?2
Ja.
Bent u ook van mening dat met name kinderen niet in aanraking zouden moeten komen met spellen met een verslavend karakter en dat de praktijk van lootboxes in videospellen hiermee op gespannen voet staat? Zo nee, waarom niet? Welke gevolgen zou dit volgens u moeten hebben voor de vaststelling van de leeftijdsgrenzen voor videospellen door de Europese keuringsdienst (PEGI)?
Het verschijnsel van «lootboxes» kan de overstap van gaming naar gambling vergemakkelijken. Het is voor minderjarigen niet toegestaan om kansspelen te spelen, gelet op onder andere de verslavingsrisico’s. De kansspelautoriteit (ksa) doet momenteel onderzoek naar het vraagstuk van de mogelijke relatie tussen problematisch gokgedrag en videospellen en naar de schadelijke aspecten van videospellen. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek – naar verwachting in het voorjaar – af.
Is de Wet op de kansspelen nog voldoende toegesneden op de huidige (digitale) praktijk om bijvoorbeeld adequaat van toepassing te zijn op de voornoemde lootboxes? Zo ja, kunt u dit nader onderbouwen? Zo nee, bent u bereid te bezien of de wet op de kansspelen hierop aangepast moet worden en kunt u daarbij aangeven op welke termijn dat zou moeten gebeuren?
Het wetsvoorstel Kansspelen op afstand, dat momenteel aanhangig is in de Eerste Kamer, stelt maatregelen voor om verwevenheid tussen gamen en kansspelen en mogelijke misleiding als gevolg daarvan tegen te gaan. De vergunninghouder mag naast kansspelen op afstand slechts andere diensten en goederen aanbieden, voor zover dat aanbod strikt gescheiden is van het aanbod van de vergunde kansspelen.
Uitsluitend videospellen die voldoen aan de definitie van kansspel, worden gereguleerd door de Wet op de kansspelen (Wok). Videospellen die hier niet onder vallen, vallen ook niet onder het algemene verbod om zonder kansspelvergunning kansspelen aan te bieden. De ksa doet onderzoek naar de vraag of er sprake is van een kansspel in de videospellen die «lootboxes» aanbieden. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek af.
Is er overleg geweest tussen de Nederlandse en Belgische kansspelautoriteiten over hoe om te gaan met lootboxes in videospellen? Zo ja, wat waren hiervan de uitkomsten?
Ja, de ksa is in contact met verschillende buitenlandse kansspelautoriteiten autoriteiten, waaronder de Belgische Kansspelcommissie. Meerdere kansspelautoriteiten buigen zich over het vraagstuk van «lootboxes» in videospellen.
Op welke termijnk kunnen we resultaten verwachten van het onderzoek van de Nederlandse kansspelautoriteit naar de vraag of videospellen met lootboxes kansspelen zijn?3 Bent u bereid, in afwachting van dat onderzoek, al stappen te ondernemen om de gevaren van gokken actief onder de aandacht te brengen bij de kopers van spellen waar lootboxes deel uit maken van de spelervaring?
Begin 2018 verwacht de ksa de resultaten van het onderzoek naar de vraag of videospellen met «lootboxes» kansspelen zijn. De ksa kan handhavend optreden tegen aanbieders van videospellen die tevens zijn aan te merken als kansspelen in de zin van de Wok.
De ksa vraagt aandacht voor verslavingsrisico’s van videospellen door onder meer mediaoptredens (bijvoorbeeld in het tv-programma Kassa op 18 november jl.) en persberichten. Ik zie daarom geen noodzaak om in aanvulling daarop stappen te ondernemen om de gevaren van gokken actief onder de aandacht te brengen bij de kopers van videospellen waar «lootboxes» deel uit maken van de spelervaring.
Te lange doorlooptijden in de strafrechtketen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ze schopten alsof ik een voetbal was»?1 Wat is op dit bericht uw reactie?
Ja. Het gaat hier om een betreurenswaardige zaak en ik kan mij voorstellen dat het voor een slachtoffer moeilijk te begrijpen is dat de afhandeling van zijn zaak lang duurt, juist vanwege de impact die de zaak heeft op diens leven.
Deelt u de mening dat het slecht is voor het vertrouwen in de rechtsstaat wanneer mensen maanden, soms zelfs jaren, moeten wachten tot hun zaak eindelijk wordt ingepland bij de rechtbank, ook omdat de kans op lagere straffen door de lange duur van het proces toeneemt?
Voor de geloofwaardigheid van de strafrechtketen en daarmee ook voor het vertrouwen in de rechtstaat is het essentieel dat slachtoffers en daders snel en adequaat duidelijkheid krijgen over de uitkomst van hun zaak. Voor dat vertrouwen is echter ook van belang dat een snelle afhandeling niet ten koste gaat van de nauwkeurigheid van het onderzoek.
Kunt u toezeggen dat u er voor gaat zorgen dat de zitting bij ernstige zaken, zoals in het bovengenoemde artikel, altijd binnen enkele maanden plaats zal vinden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De snelheid waarmee een aangifte tot vervolging en vervolgens tot een veroordeling leidt, is van zo veel omstandigheden afhankelijk dat ik die toezegging niet kan doen. Er zijn zaken die relatief snel kunnen worden behandeld, maar er zijn ook zaken die meer tijd kosten door bijvoorbeeld de complexiteit van het bewijs of de onderzoekswensen van de verdediging.
Wel ben ik van mening dat de doorlooptijden in het algemeen kunnen en moeten worden verbeterd. In het regeerakkoord is het inkorten van doorlooptijden ook als doelstelling benoemd. De Minister voor Rechtsbescherming en ik informeren u nader over de aanpak daarvan in de eerste helft van 2018.
Overigens kijkt ook de «strafrechtketen» kritisch naar zichzelf. Zo heeft het Bestuurlijk Ketenberaad (BKB) van de strafrechtketen het initiatief genomen voor een maatschappelijk ambitietraject2, mede naar aanleiding van de kritiek op het functioneren van de keten. In het kader van dit traject heeft het BKB besloten om (onder meer) de prioriteit te leggen bij het – ook in het regeerakkoord benoemde – thema doorlooptijden. Ook hierover informeren wij u nader in de eerste helft van 2018.
Klopt het dat steeds meer ernstige zaken langer op de plank blijven liggen bij de politie, het openbaar ministerie en de rechtbank? Kunt u uw antwoord met cijfers onderbouwen?
Hiervoor heb ik geen aanwijzingen. Uit de Strafrechtketenmonitor 20163 blijkt dat de doorlooptijd van misdrijven waarbij de rechter een vonnis heeft uitgesproken in 2016 iets is verbeterd ten opzichte van voorgaande jaren. Het gemiddeld aantal maanden was 8 ten opzichte van 9 maanden in 2015 en 10 maanden in 2014.
Hoe ernstig is volgens u momenteel het capaciteitstekort bij het openbaar ministerie en de rechtbanken? Wat gaat u daar aan doen?
De vraag naar (zittings-)capaciteit varieert in de tijd en per regio. Het OM en de rechtbanken gaan hier zo flexibel mogelijk mee om. Zo maakt het OM afspraken met de rechtspraak om de beschikbare zittingsruimte zo effectief mogelijk te gebruiken en variaties in de vraag naar capaciteit zo goed mogelijk op te vangen.
Hoe verklaart u dat er toch zaken zo lang blijven liggen, terwijl we als Kamer steeds maar horen dat de geregistreerde criminaliteit daalt, wat als gevolg zou moeten hebben dat er voldoende opsporings- en zittingscapaciteit zou moeten zijn om zaken voortvarend op te pakken? Kunt u hier uitgebreid op ingaan?
De geregistreerde criminaliteit daalt inderdaad al jaren. Dit wil echter niet zeggen dat zaken sneller kunnen worden afgerond. Zo is afgelopen jaren de aard van de criminaliteit veranderd en is ook het strafproces sterk gewijzigd door veranderende wetgeving en beleid. Deze ontwikkelingen zijn van invloed op de aanpak van zaken. Door middel van onderzoek wil ik meer zicht krijgen op de ontwikkeling van het strafproces. Zo heb ik het WODC gevraagd om het effect van veranderend beleid en wetgeving op de capaciteit en behandeltijd van een strafzaak te onderzoeken. Dit onderzoek start in 2018. Ik zal u over de uitkomst informeren.
Kunt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat bedrijven ongevraagd klantgegevens delen met Facebook |
|
Maarten Hijink , Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek van de Consumentenbond waaruit blijkt dat bedrijven ongevraagd klantgegevens met Facebook delen?1
Ja.
Hoeveel bedrijven delen hun gegevens ongevraagd met Facebook of andere online platforms? Hoeveel gegevens van klanten zijn hier bij betrokken?
Facebook heeft desgevraagd geen cijfermatige informatie verstrekt over het delen van klantgegevens door bedrijven met Facebook.
Hoeveel bedrijven sluiten geen overeenkomst met Facebook af waarin de voorwaarden voor het gebruik van gegevens zijn vastgelegd terwijl zij wel gebruikersgegevens delen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat direct marketing niet als zwaarwegend bedrijfsbelang moet worden gezien en dat deze bedrijven hiermee de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) overtreden? Zo nee, waarom niet?
Om een rechtmatigheidsoordeel te kunnen vellen, is (nader) onderzoek nodig naar de wijze waarop de bedrijven persoonsgegevens van betrokkenen verwerken. Met het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wet bescherming persoonsgegevens heeft de wetgever de onafhankelijke Autoriteit Persoonsgegevens belast, die als onafhankelijke toezichthouder zelf haar prioriteiten bepaalt. Naar aanleiding van het onderzoek van de Consumentenbond heeft de Autoriteit Persoonsgegevens laten weten dit signaal serieus te nemen; zij doet echter geen uitspraken over de vraag of zij ook zelf een onderzoek zal instellen.
Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te beoordelen of bij Facebook Custom Audience targeting sprake is van een gerechtvaardigd belang waarop de gegevensverwerking kan worden gebaseerd.
Hoe vaak heeft de Autoriteit Persoonsgegevens in de afgelopen vijf jaar sancties opgelegd aan bedrijven die op deze manier de Wbp overtreden? Hoe hoog waren eventuele opgelegde dwangsommen en boetes? In welke mate verschilt het aantal overtredingen van het aantal opgelegde dwangsommen en boetes? Kunt u een verklaring geven voor dit verschil?
Per 1 januari 2016 kan de Autoriteit Persoonsgegevens een bestuurlijke boete opleggen. Tot op heden heeft zij van die bevoegdheid nog geen gebruik gemaakt. In haar jaarverslagen heeft zij opgenomen in hoeveel trajecten sprake was van een last onder dwangsom (https://autoriteitpersoonsgegevens.nl/nl/publicaties/jaarverslagen). De AP laat weten dat door haar onderzochte bedrijven en organisaties veelal al maatregelen nemen om de geconstateerde overtredingen te beëindigen naar aanleiding van het voornemen tot het opleggen van de last en de daarop volgende hoorzitting.
Deelt u de mening dat, indien het aantal beboete bedrijven laag is, het begrip «zwaarwegend bedrijfsbelang» nader dient te worden geduid zodat helder is dat direct marketing zonder toestemming van klanten niet toegestaan is?
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Welke mogelijkheden hebben klanten die op deze wijze worden benadeeld om het bedrijf dat de gegevens heeft doorgespeeld naar een online platform de direct marketing te laten stoppen?
De betrokkene kan vragen om de gegevensverwerking voor deze doeleinden te beëindigen. Indien het gegevensverwerking in het kader van direct marketing betreft, kan verzet worden aangetekend op grond van artikel 41 van de Wbp. Indien de gegevensverwerking was gebaseerd op toestemming, kan de toestemming worden ingetrokken op grond van artikel 5, tweede lid, van de Wbp. In beide gevallen moet de verwerking van de persoonsgegevens eindigen. Het is niet nodig dat de betrokkene een motivering geeft. Vanaf 25 mei 2018 – als de Algemene verordening gegevensbescherming van toepassing wordt – kunnen betrokkenen een klacht indienen bij de AP indien zij menen dat onrechtmatig met hun persoonsgegevens wordt omgegaan.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat bedrijven zich ook op dit vlak aan de Wbp gaan houden?
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Het bericht dat cipiers ziek van angst zouden zijn door onveilige situaties in de gevangenissen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Cipiers ziek van angst»?1
Ja.
Hoeveel noodkreten moeten er nog komen vanuit het gevangenispersoneel voordat u de situatie in het gevangeniswezen gaat verbeteren? Welke concrete maatregelen gaat u nu nemen om de veiligheid van gevangenispersoneel te verhogen?
De veiligheid staat bij DJI altijd voorop. Ik heb geen aanwijzingen dat kwaliteitsstandaarden en veiligheidsnormen niet gehaald worden.
Bij brief van 19 mei 2017 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft getroffen om de veiligheid in de penitentiaire inrichtingen te kunnen blijven garanderen. 2
Juist door in lijn met de motie Krol de leegstand in sommige penitentiaire inrichtingen te concentreren en gedetineerden over te plaatsen naar inrichtingen waar wel voldoende gekwalificeerd personeel aanwezig is, is verlichting van de werkdruk gerealiseerd en blijft de veiligheid van het personeel en de gedetineerden gewaarborgd. 3
Voorts wordt momenteel, zoals eerder aan uw Kamer gemeld op 23 oktober 2017 een grote, landelijke wervingscampagne gehouden door DJI zodat zo snel mogelijk voldoende complexbeveiligers kunnen worden aangesteld. 4 Waar nodig wordt (tijdelijk) extern personeel ingehuurd.
Daarnaast is op 28 november 2017 een convenant gesloten tussen vakbonden, de centrale ondernemingsraad en DJI. De gemaakte afspraken zien o.a. op het verlagen van de werkdruk, het verhogen van de veiligheid en het vergroten van de aandacht van het management voor de medewerkers. Voor de volledigheid verwijs ik graag naar de tekst van het convenant dat ik uw Kamer bij brief van 28 november jl. heb toegezonden.
Wanneer denkt u de problemen met de levering van boodschappen definitief te hebben opgelost? Hoe kan het dat deze problemen zo hardnekkig zijn?
Sinds 15 september 2017 werkt DJI met een nieuwe toeleverancier. Dit heeft tot opstartproblemen (voornamelijk leveringsproblemen) geleid. Deze zijn nu echter grotendeels verholpen. DJI is het proces van de winkel continue aan het verbeteren, waardoor de leveringsbetrouwbaarheid toeneemt.
Is het waar dat er gevangenisdirecteuren zijn die zelf spullen zoals sigaretten inkopen en verspreiden om gevangenen rustig te houden? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ten tijde van de genoemde opstartproblemen is gezocht naar een alternatieve manier om de levering van inkopen te garanderen. Dit was in mijn ogen een tijdelijke oplossing.
Klopt het dat het gevangenispersoneel zich zelfs uit voorzorg ziek meldt op de dagen dat de bestellingen eigenlijk binnen moeten komen? Wat vindt u daarvan?
Ik herken deze signalen niet op basis van de bij mij bekende cijfers.
Het kortverzuim cijfer binnen DJI is stabiel. Op de peildatum 30 september 2017 was het gemiddelde percentage voor het kort verzuim 1,0%. Dat is hetzelfde percentage als een half jaar, een jaar en twee jaar geleden.
Deelt u de mening dat het tekenend is voor de staat van het gevangeniswezen dat een relatief klein incident, zoals verkeerde levering van boodschappen, direct bijdraagt aan een toenemend gevoel van onveiligheid bij het personeel?
Tijdige en juiste levering van de door gedetineerden bestelde goederen is belangrijk voor gedetineerden en draagt bij aan de rust in de inrichting.
Als dit proces niet goed verloopt leidt dit tot ontevredenheid bij de gedetineerden en druk op het personeel.
Uit het in 2017 gehouden Medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) blijkt dat de ervaren veiligheid weliswaar licht is gedaald, maar nog steeds voldoende scoort.
DJI heeft het verbeteren van de ervaren tevredenheid van het personeel tot speerpunt benoemd en met de centrale ondernemingsraad afgesproken dat alle onderdelen van DJI acties en maatregelen formuleren om dit te verbeteren. Zeer binnenkort start bij DJI een onderzoek naar het werkklimaat met de focus op veiligheid van personeel en aandacht van het management voor de medewerkers.
Daarnaast zijn in het hiervoor genoemde convenant o.a. afspraken opgenomen over het verhogen van de veiligheid.
Hoe verklaart u dat er soms 50 gedetineerden bewaakt moeten worden door twee mensen? Is de afspraak niet dat twee bewaarders maximaal 24 gedetineerden bewaken?
Het uitgangspunt is dat er zoveel personeel wordt ingezet als nodig uit oogpunt van de veiligheid.
Voor een gemiddelde situatie en populatie wordt door inrichtingen een richtlijn gehanteerd van twee penitentiaire inrichtingswerkers op 24 uitgesloten gedetineerden. Bij zwaardere populaties en regimes als de Extra Zorgafdeling, de Extra Beveiligde Inrichting en de ISD geldt een hogere personeelsinzet.
Vindt u het wenselijk dat twee mensen 50 gevangenen moeten bewaken? Zo nee, wat voor maatregelen gaat u nemen om dit probleem aan te pakken?
Ik heb geen aanwijzingen dat gevangenen steeds langer op hun cel zitten of dat aan de richtlijn van 2 piw’ers op 24 uitgesloten gedetineerden wordt getornd.
Gedetineerden hebben recht op het voor het betreffende regime vastgestelde dagprogramma.
Juist door in lijn met de motie Krol gedetineerden en personeel bijeen te brengen is het mogelijk te garanderen dat er voldoende personeel aanwezig is om de volledige dagprogramma’s op een veilige wijze aan te bieden.
Klopt het dat gevangenen steeds langer op hun cel zitten omdat minder personeel meer gevangenen moet bewaken? Zo ja, vindt u dit wenselijk en waarom?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe ernstig is het precieze tekort aan personeel? Wat zijn de gevolgen van deze personele krapte? Blijft er wel voldoende flexibiliteit over om pieken en andere vormen van drukte op te vangen?
De structureel toegewezen formatie is voldoende voor de geplande operationele capaciteit: als DJI alle vacatures heeft vervuld bestaan er geen tekorten en is geen extra budget nodig.
Het gevangeniswezen heeft op dit moment in totaal 450 vacatures. De werving heeft de hoogste prioriteit voor DJI. Momenteel loopt bij DJI een grote landelijke wervingsactie met als doel het tekort aan personeel zo snel mogelijk op te lossen. In het kader van deze actie zijn advertenties geplaatst in zowel landelijke als regionale bladen, en op social media. Er is extra capaciteit vrijgemaakt om dit proces te bespoedigen.
De werving leverde tot op heden (peildatum 27 november 2017) 7.701 sollicitatiebrieven op en er komen nog steeds nieuwe sollicitatiebrieven binnen. 239 vacatures zijn inmiddels vervuld.
Binnen DJI is momenteel echter sprake van een kwetsbaar evenwicht tussen de operationele capaciteit en de personele beschikbaarheid.
Om de huidige onderbezetting op te vangen wordt gewerkt met tijdelijk ingehuurde krachten. Door alle genomen maatregelen op personeelsgebied is het voor DJI evenwel mogelijk om op juiste en veilige wijze al zijn taken uit te voeren.
Op dit moment zijn er enkele honderden lege (direct beschikbare) cellen. Wel is als gevolg van de personele krapte de operationele flexibiliteit om in te spelen op fluctuaties afgenomen.
Kunt u garanderen dat, ook als het aantal mensen dat een gevangenisstraf krijgt opgelegd de komende tijd zou toenemen, hier ook altijd voldoende detentiecapaciteit voor is om deze straffen op verantwoorde wijze ten uitvoer te leggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft het gevangeniswezen niet structureel fors meer mensen nodig in plaats van tijdelijke externe krachten? Zo ja, per wanneer zal het gevangeniswezen kunnen rekenen op meer budget om meer personeel aan te nemen? Om hoeveel budget zal dat gaan? Zo nee, waarom denkt u de huidige problemen op te kunnen lossen met tijdelijke, flexibele, externe krachten?
Zie antwoord vraag 10.
De achterstanden bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant |
|
Michiel van Nispen , Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Behandeling hoger beroep vaak te laat vanwege drukte rechtbank Breda»?1
Ja.
Hoe vaak komt het voor dat vanwege achterstanden bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant vertragingen bij de behandeling van hoger beroepen in grote strafzaken ontstaan? Hoe vaak komt het voor dat in relatief eenvoudige hoger beroepzaken sprake is van gebrekkige dossiers?
De Raad voor de rechtspraak (Rvdr) heeft aangegeven dat dergelijke gegevens niet uit de systemen kunnen worden afgeleid. Begin 2017 hebben de rechtbank Zeeland-West-Brabant en het hof ‘s-Hertogenbosch vastgesteld dat in een onwenselijk aantal zaken de rechtbank de strafdossiers niet tijdig en/of niet volledig aanleverde bij het hof. De appèlakte ontbrak bijvoorbeeld, waardoor het hof niet kon beoordelen of er hoger beroep was ingesteld en zo ja, of dat tijdig was gebeurd. Er was geen aparte registratie van ingestelde appèllen.
De rechtbank heeft hiervoor inmiddels maatregelen getroffen, zoals het aanstellen van een appèllencoördinator, het houden van een «exitcontrole» van zaken, uitbreiding van de personeelscapaciteit en frequent overleg met het hof.
Er wordt beoogd om binnen een jaar alle appèldossiers compleet en tijdig in te dienen bij het hof.
De hoofdregel is dat alle zaken worden uitgewerkt. Om zaken in eerste aanleg sneller te laten doorstromen naar hoger beroep heeft het hof in overleg met de rechtbank tijdelijk andere afspraken gemaakt. Deze komen er kort gezegd op neer dat in bepaalde categorieën zaken, met name politierechter- en kantonzaken, wordt gewerkt met dossiers waarin het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank ontbreekt. Het hof beschikt wel altijd over de zogeheten Aantekening Mondeling Vonnis (AMV) met daarin de kerngegevens van de beslissing van de politierechter. Als tijdens de behandeling van een zaak in hoger beroep blijkt dat het proces-verbaal nodig is voor een goede behandeling, dan wordt de rechtbank gevraagd dit proces-verbaal alsnog uit te werken. Voor de rechtbank en het hof is de kwaliteit van de behandeling in hoger beroep bepalend.
Schrikt u ook als u leest dat in 80 procent iets aan het appeldossier schort? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Rvdr heeft mij laten weten dat dit percentage betrekking heeft op de situatie van ongeveer een half jaar geleden. Toen was er nog geen sprake van een structurele aparte zaaksregistratie. Ook had op dat moment de rechtbank nog niet de in het antwoord op vraag 2 genoemde maatregelen genomen en de afspraken met het hof gemaakt. Ik zie dat percentage dan ook als een momentopname. Inmiddels zijn maatregelen genomen en afspraken gemaakt om ervoor te zorgen dat de appèldossiers op orde komen.
Deelt u de mening dat vertragingen en gebrekkige dossiers de belangen van slachtoffers en eventuele nabestaanden schaden omdat die langer in onzekerheid moeten blijven over de afloop van een strafzaak? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is onwenselijk als een strafzaak door vermijdbare vertragingen langer duurt dan nodig is. Uit de genomen maatregelen leid ik af dat alle betrokken instanties de schadelijke effecten onderkennen en zich inspannen om te voorkomen dat een strafzaak langer duurt dan nodig is.
Hoe vaak wordt vanwege de genoemde gebreken het recht van iedere verdachte om binnen een redelijke termijn te worden berecht geschonden?
Het hof houdt geen aparte registratie bij van de overschrijdingen van de redelijke termijn en welke gevolgen het hof daaraan heeft verbonden. Exacte gegevens hierover kunnen pas na zeer tijdrovend onderzoek worden verkregen: daarvoor moeten alle zaken bij het hof die zijn afgedaan en die afkomstig zijn van de rechtbank Zeeland-West Brabant afzonderlijk worden bekeken.
Overigens hoeft een te late inzending van een appèl niet te leiden tot een overschrijding van de redelijke termijn. Bij het antwoord op de vraag of de redelijk termijn is geschonden, is de doorlooptijd van een zaak in hoger beroep slechts een onderdeel.
Hoe vaak leidt de overschrijding van termijnen tot toepassen van strafkorting? Deelt u de mening dat strafkortingen om die reden onwenselijk zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van de rechtbank dat de problemen ontstaan zijn vanwege het toenemend aantal grote, complexe strafzaken dat mede voortvloeit uit de opgevoerde strijd in de regio tegen de ondermijnende (drugs)criminaliteit? Zo ja, wat gaat u doen om er voor te zorgen dat die problemen opgelost worden? Zo nee, waarom niet?
Mij is bekend dat in het arrondissement Zeeland-West-Brabant al enige jaren een toenemend aantal grote, complexe strafzaken wordt behandeld. Deze complexe strafzaken kosten de rechtbank veel extra capaciteit. De rechtbank heeft op meerdere terreinen acties ondernomen om dit zaaksaanbod op te vangen. Zo wordt onder meer een speciale grote zaken- of ondermijningskamer ingericht die op 1 januari 2018 zal starten, is het aantal strafrechters uitgebreid, zijn extra rechters in opleiding aangenomen en is er een project gestart om de achterstanden in appèllen weg te werken.
Wilt u in overleg met de Raad voor de rechtspraak treden om er voor te zorgen dat er voldoende capaciteit bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant is om aan de genoemde problemen een einde te maken? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen en wilt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomst van dat overleg? Zo nee, waarom niet?
De maatregelen die de rechtbank Zeeland-West-Brabant en het hof ’s-Hertogenbosch hebben genomen geven mij voldoende vertrouwen dat op termijn de problemen kunnen worden opgelost. Om die reden acht ik het op dit moment niet noodzakelijk om daarover in overleg te gaan met de Rvdr.
Zijn de problemen bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant symptomatisch voor de problemen bij andere rechtbanken? Zo ja, waar blijkt dat uit en wat gaat u doen om aan die problemen een einde te maken? Zo nee, waarom niet?
De Rvdr heeft mij laten weten geen informatie te hebben dat zich bij andere rechtbanken dergelijke problemen ook voordoen. Ik zie dan ook geen reden om maatregelen te nemen.
Misstanden in het gevangenisziekenhuis te Scheveningen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Misstanden in gevangenisziekenhuis Scheveningen»?1
Ja.
Hoe reageert u op de klachten van betrokkenen over de Commissie van Toezicht (CvT)?
Op de betreffende individuele klachten kan ik uiteraard niet ingaan. Klachten van gedetineerden kunnen worden ingediend bij de Commissie van Toezicht en worden altijd conform de geldende procedure afgehandeld. Op de uitspraak van de beklagcommissie kan desgewenst, door de gedetineerde of de penitentiaire inrichting (PI), hoger beroep worden ingesteld bij de Raad voor de Strafrechtstoepassing (RSJ). Daarnaast kan ik uw Kamer melden dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (hierna: inspectie) de directie van PI Haaglanden zal vragen om een reactie op de signalen zoals beschreven in het artikel. Indien nodig kan zij naar aanleiding van die reactie nadere stappen ondernemen.
Is dit de eerste keer sinds maart 2014 dat klachten, zoals die in het bovenstaande artikel genoemd worden, naar boven komen? Welke maatregelen heeft u genomen om de gang van zaken bij het gevangenisziekenhuis te verbeteren?
In maart 2014 heeft de toenmalige Inspectie voor de Gezondheidszorg het intensieve toezicht op het JCvSZ opgeheven. Het JCvSZ valt sindsdien onder het reguliere toezicht van de inspectie. Dat houdt in dat de inspectie calamiteitenrapportages beoordeelt, in voorkomende gevallen nader onderzoek uitvoert en bezoeken brengt in het kader van haar reguliere risicotoezicht. Klachten die ingediend worden door gedetineerden worden afgehandeld door de CvT of, bij medisch inhoudelijke klachten, een arts van het Bureau Medische Advisering. In 2016 zijn 21 klachten van gedetineerden uit het JCvSZ behandeld. Van deze 21 zijn twee klachten gegrond verklaard. Deze hielden geen verband met de in de Nieuwe Revu gemelde klachten. Geen van de ongegrond verklaarde klachten heeft geleid tot het doorsturen van de klacht naar de RSJ.
In welk opzicht verschillen de klachten die nu boven tafel komen van de klachten over het gevangenisziekenhuis Scheveningen uit 2013 en daarvoor?
De huidige klachten in het artikel zien veelal op praktische zaken en informatieverstrekking. De klachten die dateren uit de periode vóór 2013 zagen op de criteria ten aanzien van de zorgzwaarte in relatie tot de mogelijkheden; wanneer wordt een gedetineerde opgenomen in het JCvSZ, wanneer is behandeling in de eigen PI voldoende en wanneer dient overgegaan te worden tot een ziekenhuisopname in een regionaal ziekenhuis. Voorts zagen de klachten op dossieropbouw en de apotheek.
Wat waren de redenen om het geïntensiveerde toezicht op het gevangenisziekenhuis weer op te heffen in maart 2014?
Naar aanleiding van het onderzoek door de inspectie heeft het JCvSZ een verbeterplan gemaakt en geïmplementeerd. Na de afronding van de implementatie en toetsing hiervan door de inspectie is het geïntensiveerde toezicht beëindigd en heeft de inspectie een rapport uitgebracht. De voorwaarden voor verantwoorde zorgverlening waren naar het oordeel van de inspectie voldoende geborgd en de randvoorwaarden voor kwalitatief goede zorg op orde.
Sindsdien heeft de inspectie meerdere bezoeken gebracht aan het JCvSZ. Geen van deze bezoeken heeft de inspectie aanleiding gegeven om het huidige reguliere toezicht te wijzigen. Het laatste bezoek heeft plaatsgevonden in juni 2017.
Op welke manier en op welke momenten heeft na maart 2014 toezicht plaatsgevonden op het gevangenisziekenhuis?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de CvT niet altijd op klachten van gedetineerden reageert? Zo ja, waarom niet?
Nee, bij de CvT ingediende klachten worden altijd in behandeling genomen.
Bent u bereid te onderzoeken of opnieuw verscherpt toezicht noodzakelijk is bij het gevangenisziekenhuis te Scheveningen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer wordt de Kamer over dit onderzoek geïnformeerd?
De inspectie heeft desgevraagd aangegeven geen aanleiding te hebben om verscherpt of geïntensiveerd toezicht in te stellen.
Het mislukken van een grote drugszaak door forse termijnoverschrijding door het Openbaar Ministerie |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «OM delft onderspit in XTC-zaak»?1
Ja.
Hoe kan het dat uiteindelijk een zevende officier van justitie op deze zaak is gezet en het Openbaar Ministerie (OM) de termijn voor vervolging uiteindelijk zo fors heeft overschreden?
Het tijdsverloop in deze zaak heeft deels te maken met personeelswisselingen en daarnaast met de complexiteit van de zaak, alsmede met de vele getuigenverhoren die op verzoek van de verdediging plaatsvonden door de rechter-commissaris. De officier van justitie is bij al deze verhoren aanwezig geweest. Hoeveel tijd de voorbereiding in totaal in beslag heeft genomen, is niet als zodanig geregistreerd.
Voor zover het tijdsverloop niet te wijten is aan de verdachten, zou de officier van justitie dit in de eis verdisconteerd hebben, in die zin dat de eis als gevolg daarvan – conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad – lager zou uitvallen.
In dit geval stelt het Openbaar Ministerie beroep in tegen de zaken van de twee hoofdverdachten die verdacht worden van de ernstigste strafbare feiten. In de overige zaken wordt daarvan afgezien, mede gelet op de geringere ernst van de feiten.
Kunt u zich voorstellen dat het tot grote teleurstelling leidt dat zes verdachten niet langer berecht kunnen worden en vijftig getuigen tevergeefs zijn gehoord omdat deze grote strafzaak al negen jaar duurde? Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Hoeveel heeft de voorbereiding van deze zaak in totaal gekost?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt het voor dat dergelijke termijnoverschrijdingen door het OM tot dergelijke gevolgen leiden waardoor strafzaken niet afgemaakt kunnen worden en dus zonder gevolgen blijven? Indien dit niet bekend is, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
In 2016 is het Openbaar Ministerie in 0,8% van het totaal aantal door de rechter afgedane misdrijfzaken niet-ontvankelijk verklaard. Het betreft hier alle gevallen van niet-ontvankelijkheid (onder meer in verband met problemen rondom rechtsmacht, wetsystematische vervolgingsbeletselen, ontwikkelingen in de jurisprudentie en termijnoverschrijdingen). De oorzaken die ten grondslag liggen aan niet-ontvankelijkheid worden niet afzonderlijk geregistreerd, zodat niet bekend is in hoeveel zaken termijnoverschrijding de oorzaak is van niet-ontvankelijkheid.
Aangezien het in casu een vonnis betreft in eerste aanleg in een individuele strafzaak, tegen welk vonnis nog hoger beroep loopt, bestaat er vooralsnog geen aanleiding om een onderzoek in te stellen.
Hoe groot zijn de achterstanden bij het OM nu werkelijk? Kunt u dit uitsplitsen per regio?
Het College van procureurs- generaal houdt maandelijks zicht op de ontwikkelingen in de werkvoorraden van het Openbaar Ministerie. Binnen deze voorraad dient een deel van de zaken nog door het Openbaar Ministerie te worden beoordeeld, zijn andere zaken in afwachting van een zittingsdatum en is een deel van de zaken gereed om door de rechter te worden beoordeeld en is de zittingsdatum bekend. In oktober was de totale werkvoorraad (verdeeld over deze categorieën) 90.893 misdrijven en 96.454 overtredingen.
Het Openbaar Ministerie ziet per type zaak verschillende doorlooptijden. De strafrechtketenmonitor die uw Kamer in juli heeft ontvangen (Kamerstukken II, 29 279, nr. 389) bevat informatie over de doorlooptijd van zaken. Deze wordt bepaald als de tijd tussen de datum van het eerste verhoor en de datum waarop een 1e inhoudelijke beslissing wordt genomen. Bij zwaardere zaken is dat het eerste eindvonnis van de rechter. De vonnissen die in 2016 in eerste aanleg zijn uitgesproken hadden bij misdrijven een gemiddelde doorlooptijd van 8 maanden en bij overtredingen is dit 16 maanden.
Deelt u de vrees dat de jarenlange bezuinigingen op het OM hun tol aan het eisen zijn?
Die vrees deel ik niet. Uit de validatie van een onafhankelijke deskundige bleek eind 2015 dat het Openbaar Ministerie op koers lag om de rijksbrede efficiencytaakstelling zonder extra middelen te realiseren en op het bestaande kwaliteits- en serviceniveau te functioneren. Dat beeld is ongewijzigd. Wel is destijds structureel € 15 mln. geïnvesteerd in ICT en zijn er vanaf 2017 extra middelen toegekend voor de aanpak van ondermijning en cybercrime, terrorismebestrijding en crisisbeheersing en een betere verbinding tussen de domeinen straf en zorg (waaronder slachtofferzorg). In 2018 gaat het in totaal om € 12,3 mln. en vanaf 2019 om € 14,1 mln. structureel. Ook wordt € 0,8 mln. geïnvesteerd in de versterking van de strafrechtelijke aanpak van uitreizigers en € 1 mln. in de aanpak van cybercrime. Tot slot zijn er op basis van het regeerakkoord middelen gereserveerd voor de strafrechtketen, waaronder het OM. Het gaat om de digitalisering van de strafrechtketen, extra capaciteit in de strafrechtketen en het ondermijningsfonds.
Welke maatregelen neemt u om dit soort uitwassen te vermijden en de problemen bij het OM bij de kern aan te pakken?
Het is bekend dat zaken soms vertraging oplopen (mede) als gevolg van wisselingen van officieren van justitie. Dat is onwenselijk. Het Openbaar Ministerie heeft intern maatregelen getroffen om dergelijke vertragingen zoveel mogelijk te voorkomen. Zie verder het antwoord op vraag 6.
De samenloop tussen een internationale kinderontvoering en een lopende strafzaak |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Baby weghouden bij ex met losse handjes is «kind ontvoeren»?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Het gaat om een situatie waarop het Haags Kinderontvoeringsverdrag van toepassing is. De ratio van dit verdrag is dat ouders eerst terugkeren naar de gewone verblijfplaats en dan verder praten, al dan niet bij de rechter. De Nederlandse rechter oordeelt over de teruggeleiding. De Australische rechter is, als rechter van de gewone verblijfplaats van het betrokken kind, bevoegd te beslissen over zaken als een verzoek tot wijziging van de gewone verblijfplaats, gezag en omgang.
Klopt het dat de man van Ingrid de Gelder naar Australië is gegaan, terwijl hij net drie dagen in hechtenis had gezeten voor mishandeling van zijn vrouw en er een aangifte wegens huiselijk geweld lag? Zo ja, hoe is dit mogelijk? Zo nee, hoe is dit dan gegaan?
Ik ga niet in op de bijzonderheden van deze individuele casus.
Meer in het algemeen kan ik melden dat de omstandigheid dat een buitenlands persoon korte tijd in voorlopige hechtenis heeft gezeten ten gevolge van een aangifte tegen hem of haar, niet een verplichting met zich brengt om in Nederland beschikbaar te blijven voor politie en justitie in het verdere opsporingsonderzoek.
Klopt het dat rechters die moeten oordelen over teruggeleiding bij de weging van huiselijk geweld meewegen of dit op structurele basis plaatsvond?
Het is aan de rechter om op basis van de hem ter beschikking staande informatie en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht tot een oordeel te komen over de teruggeleiding. Hierin wordt ook meegewogen of sprake is van huiselijk geweld. Wanneer er namelijk een ernstig risico bestaat dat het kind bij terugkeer wordt blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar, kan de rechter besluiten niet over te gaan tot teruggeleiding van het kind. Zoals in de beantwoording van vraag 1 is aangegeven, is de Australische rechter bevoegd te beslissen over zaken als gezag en omgang. De betrokken moeder kan zich bij terugkeer tot de Australische rechter wenden.
Bent u bekend met het feit dat de vader van baby Femke in mei 2017 onherroepelijk is veroordeeld door de Nederlandse politierechter voor mishandeling van de moeder in Nederland op of omstreeks 18 december 2016, dit in aanwezigheid van Femke?
Ik ga niet in op de bijzonderheden van deze individuele casus.
Voor wat betreft de vraag met betrekking tot de signalering verwijs ik naar de antwoorden bij de vragen 3 en 7.
Bent u bekend met het feit dat de vader deze onherroepelijke veroordeling negeert en thans gesignaleerd is voor tenuitvoerlegging van deze strafrechtelijke veroordeling waardoor hij Nederland naar alle waarschijnlijkheid niet zal bezoeken omdat hij dan bij de grens gearresteerd wordt? Klopt het dat de veroordeling wel maar de signalering níet is meegewogen in de uitspraak van de rechter die tot terug geleiding oordeelt?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verwacht u dat de moeder nog gezinsleven zal kunnen uitoefenen met Femke, nu dat de vader niet naar Nederland zal komen en de moeder in Australië niet over woonruimte en inkomen beschikt?
Het is niet aan mij om hierover een oordeel te geven. Zowel de rechtbank Den Haag als het gerechtshof Den Haag hebben alle feiten en omstandigheden afgewogen en zijn tot de beslissing gekomen dat het betrokken kind teruggeleid dient te worden naar haar gewone verblijfplaats. Het is een eigen (vrijwillige) keuze van de moeder om al dan niet met haar dochter mee terug te reizen naar Australië.
Hoe verhoudt deze strafrechtelijke veroordeling en mogelijke arrestatie van de vader in Nederland of elders zich met de uitgangspunten in het samenwerkingsprotocol gedwongen tenuitvoerlegging teruggeleidingsbeschikkingen in internationale kinderontvoering zaken?2
De uitgangspunten in het vermelde samenwerkingsprotocol gelden voor alle zaken waarbij een kind ongeoorloofd naar Nederland is meegenomen of hier is achtergehouden. Het protocol is pas relevant vanaf het moment dat duidelijk is dat de wegvoerende ouder geen gehoor zal geven aan de rechterlijke (civiele) beslissing om het kind terug te geleiden naar het land van zijn laatste verblijfplaats. Op dat moment ontstaat voor de officier van justitie een publieke taak om de teruggeleiding in goede banen te leiden, zo nodig onder dwang van de sterke arm.
De omstandigheid dat een van beide ouders een strafrechtelijke veroordeling op zijn of haar naam heeft staan, is in beginsel niet relevant bij de teruggeleiding. Inhoudelijk is de veroordeling al meegewogen door de civiele rechter in zijn besluit tot afgifte van het kind. Wel is het voorstelbaar dat een eventuele strafrechtelijke signalering tot gevolg heeft dat de betreffende ouder
minder makkelijk van het ene naar het andere land beweegt bij de feitelijke overdracht of teruggeleiding. Het is aan de officier van justitie om bij het in goede banen leiden van de teruggeleiding zich ervan te vergewissen dat een signalering niet in de weg zal staan aan het goede verloop van de teruggeleiding.
Kunt u de bijzondere omstandigheden waarin de officier van justitie zijn/haar medewerking kan weigeren zoals voorzien in artikel 4 van het samenwerkingsprotocol toelichten? Valt een nieuw bekend geworden signalering van een niet uitgezeten straf te zien als een bijzondere omstandigheid? Zo nee, ziet u reden om het samenwerkingsprotocol aan te passen?
Uit de publieke taak die het OM heeft bij teruggeleidingen in kinderontvoeringszaken3 volgt dat het OM zo nodig medewerking verleent aan de afgifte van een minderjarige en daarbij de sterke arm kan inschakelen. De officier van justitie verleent deze medewerking indien beide civiele partijen niet tot afspraken over de teruggeleiding kunnen komen en de persoon naar wie het kind dient te worden teruggeleid hierom verzoekt bij de officier van justitie. De officier van justitie is gehouden zijn medewerking te verlenen aan de teruggeleiding. Ruimte om medewerking te weigeren, is er voor de officier van justitie vrijwel niet; uitgangspunt is dat er uitvoering wordt gegeven aan het bevel van de rechter tot afgifte van de minderjarige en een daarbij noodzakelijke teruggeleiding naar het land van het laatste verblijf van het kind. Dat neemt niet weg dat de officier van justitie bij het uitvoeren van deze publieke taak, enige beleidsruimte heeft ten aanzien van de wijze waarop hij medewerking verleent en binnen welke termijnen hij de teruggeleiding in goede banen leidt, bezien vanuit het belang van het kind en daar waar mogelijk in afstemming met de advocaat van de ouder die de officier van justitie om medewerking heeft verzocht. In bepaalde gevallen zal de ouder die om teruggeleiding verzoekt een kort geding kunnen aanspannen om de officier van justitie te verplichten tot onverwijlde teruggeleiding van het kind.
In het genoemde samenwerkingsprotocol onder punt 4 staat dat als uitgangspunt geldt dat de officier van justitie zorgt voor een onverwijlde uitvoering van het bevel van de rechter om het kind af te geven. De bijzondere omstandigheden die daarna worden benoemd (zoals het bestaan van een juridische of feitelijke misslag, of nieuwe feiten en omstandigheden die nog niet aan de rechter bekend waren) sluiten aan bij de criteria waaraan een kort gedingrechter zou toetsen en moeten dan ook worden uitgelegd als een tijdelijke pas op de plaats totdat eventueel de kort gedingrechter zich hierover heeft uitgelaten. De ruimte voor de officier van justitie om medewerking in absolute zin te weigeren, is er niet. Overigens heeft de voorzieningenrechter in het kort geding dat in de betreffende casus was aangespannen recent geoordeeld dat er geen sprake is van een feitelijke of juridische misslag en dat er geen sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die maken dat het hof Den Haag tot een andere beslissing had moeten komen.
Ik zie momenteel dan ook geen aanleiding het bestaande samenwerkingsprotocol aan te passen.
Is volgens u in onderhavige zaak sprake van een bijzondere omstandigheid, zoals voorzien in artikel 4 van het samenwerkingsprotocol?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de zaak persoonlijk te bekijken en te bezien wat mogelijk is om in ieder geval tot de Hoge Raad in cassatie uitspraak heeft gedaan niet over te laten gaan tot het teruggeleiden van Femke?
Het Haags Kinderontvoeringsverdrag heeft tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende Staat. Op grond van het Verdrag is de rechter de enige die zich kan uitlaten over een verzoek tot teruggeleiding. De rechtbank en het hof zijn beide tot een oordeel gekomen. Ik heb in deze situatie dan ook geen mogelijkheden om de teruggeleiding te voorkomen.
Een arrestatiebevel tegen een Turkse journalist |
|
Sadet Karabulut , Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Turkse journalist niet naar Amsterdam wegens arrestatieverzoek»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat journalist Can Dündar, die in Duitsland verblijft, afziet van een bezoek aan Nederland vanwege een verzoek van het Turkse openbaar ministerie aan Interpol om een arrestatiebevel tegen hem uit te vaardigen? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Dat kan ik niet bevestigen, omdat deze beslissing aan de heer Dündar is en hij mij hierin niet heeft gekend. Een Turks aanhoudingsverzoek tegen de heer Dündar is mij verder ook niet bekend.
Inmiddels is de heer Dündar overigens naar Nederland afgereisd en heeft hij zijn lezing in Amsterdam gehouden.
Deelt u de opvatting van het Committee to Protect Journalists dat Dündar vorig jaar in Turkije ten onrechte is veroordeeld2 en dat hij in feite is vervolgd vanwege zijn legitieme activiteiten als journalist?3
Het past de Nederlandse regering in het algemeen niet om een oordeel te geven over een buitenlandse rechtsgang. Ik zie geen reden om daar in dit geval een uitzondering op te maken.
Bent u bereid een duidelijk signaal af te geven dat Can Dündar in Nederland welkom is? Zo nee, waarom niet?
Er is geen reden om te veronderstellen dat de heer Dündar niet welkom zou zijn in Nederland. Indien de heer Dündar daar vragen over heeft, kan hij zich wenden tot de Nederlandse overheid.
Kunt u in algemene zin aangeven hoe in Nederland omgegaan wordt met Turkse verzoeken tot arrestatie van personen die in Turkije veroordeeld zijn voor zaken die in een rechtsstaat onder de persvrijheid en vrijheid van meningsuiting zouden vallen?
Aan een buitenlands aanhoudingsverzoek of signalering dat Nederland via INTERPOL kanalen ontvangt, wordt niet automatisch gevolg gegeven: deze worden per geval beoordeeld alvorens deze worden ingevoerd in het nationale opsporingsregister. Indien er aanwijzingen zijn dat het gaat om een persoon die Nederland niet zal uitleveren, wordt het verzoek niet geregistreerd en kan de persoon in kwestie ongehinderd Nederland in- en uitreizen. Hiermee acht ik het voldoende gewaarborgd dat op Nederlands grondgebied geen misbruik kan plaatsvinden van het INTERPOL-systeem.
Is het voor een betrokkene mogelijk te achterhalen of ze wel of niet veilig naar Nederland kunnen komen? Zo ja, hoe?
Ja dat is mogelijk. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4. Wanneer iemand wil weten of hij internationaal gesignaleerd staat, kan hij dit ingevolge de Wet politiegegevens aan het Openbaar Ministerie of de politie vragen. Voor overige vragen op dit punt kan het Ministerie van Justitie en Veiligheid worden benaderd.
Het gebrek aan capaciteit bij het Nederlands Forensisch Instituut en het uitbesteden van zaken |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Waarom laat het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) voortaan een deel van de secties op lichamen in België uitvoeren?1 Hoe is het mogelijk dat deze overheidstaak niet meer in Nederland uitgevoerd kan worden?
Het aantal secties nam in 2017 voor het eerst in ruim 10 jaar toe. Het team forensische pathologie bestond begin dit jaar uit vier tekenbevoegde pathologen en twee pathologen in opleiding. Daarmee was er voldoende capaciteit om de vraag naar gerechtelijke secties te kunnen voldoen.
Compleet onverwacht kwam één van de tekenbevoegde pathologen eerder dit jaar helaas plots te overlijden. Op een team van vier pathologen heeft de uitval van een van hen een enorme impact gehad, in combinatie met het stijgende aantal secties. Als gevolg hiervan ontstond een acuut en tijdelijk capaciteitstekort. Vanaf medio 2018 zijn de pathologen in opleiding volledig inzetbaar.
Hoe groot is het capaciteitsprobleem bij het NFI nu precies? Erkent u dat de bezuinigingen op het NFI zeer onverstandig zijn geweest?
Het NFI heeft als gevolg van een onverwachts ontstaan capaciteitstekort de komende negen maanden behoefte aan extra inzet om vijf a tien gerechtelijke secties per maand te laten verrichten.
Er zijn geen bezuinigingen bij het NFI geweest op het gebied van de forensische pathologie.
Hoe kan het dat dit tekort aan forensisch pathologen niet is voorzien en dat niet eerder is begonnen met het opleiden van mensen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke nadelige gevolgen brengt dit met zich mee voor de ketenpartners, zoals de politie?
De gevolgen voor de ketenpartners liggen vooral in extra activiteiten rond de begeleiding van het transport van lichamen naar België en het fotograferen van secties in Antwerpen. Overigens wordt er rekening gehouden met de reisafstand. Zo worden de secties ten behoeve van Noord-Nederland en Noord-Holland niet in België uitgevoerd.
Welke extra kosten zijn er voor het NFI verbonden aan het laten verrichten van secties in het buitenland?
De extra kosten voor het NFI zijn beperkt en kunnen grotendeels budgetneutraal worden uitgevoerd.
Waarom wil het NFI eigenlijk zelf niet reageren op vragen van journalisten hierover?
Het NFI en het departement hebben de vragen van de media over de voorgenomen plannen om een deel van de secties uit te besteden aan het Universitair Ziekenhuis Antwerpen beantwoord.
Wat is de stand van zaken van het verbeterprogramma naar aanleiding van het cultuuronderzoek en het daaropvolgende Kamerdebat over het NFI eerder dit jaar?
Voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid eind november, ontvangt u de al eerder toegezegde brief met daarin de stand van zaken van het verbeterprogramma naar aanleiding van het cultuuronderzoek.
Wat zijn de plannen met betrekking tot het NFI, ook als het gaat om nieuwe uitbestedingen? Welke voornemens en scenario’s zijn er op het Ministerie van Veiligheid en Justitie?
Uitbesteding en doorverwijzing door het NFI vindt plaats in de lijn van het rapport van de Commissie Winsemius in de gevallen dat er sprake is van een tekort aan capaciteit (volume), zoals bijvoorbeeld het geval was bij MH17 en ingeval het NFI niet zelf beschikt over de juiste capaciteit (expertise), zoals bijvoorbeeld ingeval van spraakonderzoek voor sommige buitenlandse talen.
De toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie heeft een toekomstvisie op het forensisch onderzoek toegezegd2, waarbij enerzijds het NFI op het gebied van kennisontwikkeling tot de top kan blijven behoren en waarbij anderzijds wordt onderzocht op welke wijze er voldoende aanbieders van forensische onderzoeksmethoden kunnen zijn.
Het vraagstuk voor wat betreft het uitbesteden maakt daar deel van uit. Over het visietraject zal ik u deze maand nog een brief sturen.
De werkelijke vraag vanuit de politie en het openbaar ministerie (OM) naar sporenonderzoek en het budget van het Nationaal Forensisch Instituut (NFI) |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat er een offerte is uitgebracht op verzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) voor een onderzoek om de gewenste forensische productiecapaciteit in kaart te brengen?1 Wat is de status hiervan?
Ja. Het onderzoek is medio augustus jl. gestart.
Wie zitten er nu in de begeleidingscommissie? Welke deskundigen en belanghebbenden zijn daarin vertegenwoordigd? Bent u bereid er voor te zorgen dat bij de te vormen begeleidingscommissie ook vertegenwoordigers van de politie, het OM, het NFI en de rechtspraak zullen aanschuiven om een zo breed mogelijke commissie te vormen? Zo nee, waarom niet?
De begeleidingscommissie wordt gevormd door een externe voorzitter (een hoogleraar), een externe deskundige afkomstig uit de forensisch wetenschappelijke wereld, een medewerker van één van de beleidsverantwoordelijke directies van mijn ministerie, de projectleider Prognose Model Justitiële ketens (PMJ) en de projectbegeleider van de afdeling Externe Wetenschappelijke Betrekkingen van het WODC. Bij de samenstelling van begeleidingscommissies zijn het wetenschappelijke gehalte en de onafhankelijkheid van de commissieleden van doorslaggevend belang.
De belanghebbenden – i.c. politie, OM, Rechtspraak en NFI – kunnen hun input leveren via de expertsessies die door de onderzoekers worden georganiseerd.
Klopt het dat met de in de offerte geformuleerde onderzoeksvragen slechts onderzocht zal worden wat de mogelijke factoren zijn bij het bepalen van de jaarlijkse hoeveelheid forensische producten zodat het Prognosemodel Justitiële ketens (PMJ) mogelijk aangepast kan worden? Zo nee, kunt u helder uiteenzetten wat precies onderzocht wordt en wat met die uitkomsten mogelijk gedaan gaat worden?
Het WODC-onderzoek zal in twee fasen worden uitgevoerd. In de eerste fase wordt in kaart gebracht welke factoren de (werkelijke) behoefte aan forensisch onderzoek bepalen. De resultaten van dit onderzoek zullen vervolgens worden gebruikt om de werkelijke behoefte te kwantificeren en te prognosticeren in het kader van de vaststelling PMJ. De resultaten hiervan worden ingebracht bij de besprekingen van de begroting van Veiligheid en Justitie.
Wordt met het voorgestelde onderzoek nu onderzocht welke koppeling beter zou passen zodat er juist meer ruimte kan komen voor sporenonderzoek, gelet op het feit dat het rapport van de expertgroep Forensisch onderzoek en innovatie, betreffende de eerste driejaarlijkse signalering van het opsporingsonderzoek en het forensisch technisch onderzoek2, stelde dat het lineaire verband tussen delicten en NFI-producten, op basis waarvan nu schattingen worden gemaakt voor het PMJ, onhoudbaar was? Zo nee, waarom niet?
Ja. Naar aanleiding van de bevindingen uit de aangehaalde driejaarlijkse signalering is besloten onderzoek te doen naar de factoren die van invloed zijn op de vraag naar forensische producten, teneinde de vraag naar forensisch onderzoek nauwkeuriger te kunnen ramen.
Gaat het onderzoek, zoals in bovengenoemde offerte beschreven, uitwijzen wat de werkelijke vraag is vanuit de politie en het sporenonderzoek en een antwoord geven op de vraag welk budget voor het NFI daar eigenlijk bij zou horen? Zo nee, kunt u aangeven op welke manier de aangenomen motie-Van Nispen c.s. over in kaart brengen van de vraag naar sporenonderzoek dan wel uitgevoerd gaat worden?3
Zie het antwoord op vraag 3.
Het bericht inzake kansloze aangiftes bij mensenhandel |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «kansloze aangiftes» van OneWorld, waarin een slachtoffer van mensenhandel het traject na het doen van zijn aangifte omschrijft?1
Ja.
Hoe komt het dat een derde van de aangiftes al binnen een maand wordt geseponeerd? Heeft dit te maken met de capaciteit bij de politie of bij het Openbaar Ministerie (OM)?
Dit is het gevolg van een nieuw ingevoerde werkwijze. Van september 2012 tot januari 2014 heeft er een pilot plaatsgevonden waarin de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) een werkwijze hebben ontwikkeld om aangiften met weinig tot geen opsporingsindicaties versneld te behandelen. De pilot heeft laten zien dat de gehanteerde werkwijze tot een verbetering van de onderlinge samenwerking tussen de verschillende organisaties (politie, OM en IND) leidt. De ontwikkelde werkwijze kent daarnaast ook andere voordelen: het slachtoffer weet sneller waar het aan toe is, de opsporingscapaciteit wordt zo efficiënt mogelijk ingezet en de opvangcapaciteit wordt niet langer dan nodig belast. Deze werkwijze wordt momenteel landelijk uitgerold. In de nieuwe werkwijze wordt naar aanleiding van de aangifte zo spoedig mogelijk bekeken welke opsporingsindicaties uitgelopen moeten worden. Daarna wordt er een dossier opgemaakt. Op basis van het dossier wordt door de officier van justitie zo snel mogelijk een beslissing genomen. De beslissing tot een vroegtijdige beëindiging van de zaak kan een van de uitkomsten zijn. Het OM stelt in die gevallen een uitgebreid gemotiveerde sepotbrief op, waarmee voor het mogelijke slachtoffer, diens gemachtigde en eventuele hulpverleners inzichtelijk is welke opsporingshandelingen zijn verricht en tot welke resultaten die hebben geleid.
Deelt u de mening dat het hoge aantal sepots slachtoffers van mensenhandel ontmoedigt om aangifte te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn veel factoren van invloed op de aangiftebereidheid van slachtoffers van mensenhandel. Zo spelen angst en schaamte vaak een rol. Ook zien slachtoffers zichzelf soms niet als slachtoffer, bijvoorbeeld omdat ze een relatie hebben met hun uitbuiter of omdat ze in eerste instantie vrijwillig de prostitutie in zijn gegaan. Daarnaast is bekend dat ook verschillende aspecten binnen het strafproces van invloed zijn op de aangiftebereidheid. Het strafproces wordt door sommige slachtoffers als te belastend ervaren. Daarnaast worden verhalen van slachtoffers waarbij de zaak in een vrijspraak of een sepot eindigt, soms binnen instellingen onder slachtoffers gedeeld. Dit kan ertoe leiden dat andere slachtoffers besluiten om geen aangifte te doen.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat er wel aangifte gedaan wordt om dit vreselijke misdrijf adequaat aan te pakken en daarnaast de grootte van het probleem van mensenhandel inzichtelijk te maken?
Voor de opsporing en vervolging van daders is het van groot belang dat slachtoffers aangifte doen. Er worden dan ook verschillende maatregelen getroffen om de aangiftebereidheid te verhogen. Zo worden er maatregelen getroffen om de drempel, die het informatieve gesprek dat altijd vooraf gaat aan de aangifte soms vormt, te verlagen. Daarnaast is er een handreiking opgesteld voor de samenwerking tussen jeugdhulpaanbieders, LVB (licht verstandelijk beperking)- en GGZ-instellingen enerzijds en politie en justitie anderzijds. Hierin worden ook handvatten geboden om de aangiftebereidheid te stimuleren.
Wat is de voortgang van de uitvoering van de motie-Van Nispen/Volp over een effectievere bestrijding van mensenhandel, waarin verzocht is om in overleg te gaan met de nationale politie, het OM, de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en het Strategisch Overleg Mensenhandel om te bespreken wat nodig is om ervoor te zorgen dat mensenhandel effectiever kan worden bestreden en dat dit een prioriteit blijft?2
De afgelopen maanden is er op verschillende momenten met een breed scala aan betrokken partners, waaronder de politie, het OM, de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en het Strategisch Overleg Mensenhandel, gesproken over de uitvoering van de motie Van Nispen/Volp om te komen tot een verdere intensivering van de aanpak mensenhandel bovenop de investeringsmaatregelen die momenteel al worden uitgevoerd. In het op 10 oktober jl. gepresenteerde regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» zijn daarnaast verschillende maatregelen aangekondigd om de aanpak van mensenhandel verder te intensiveren. Zo zal er worden geïnvesteerd in internationaal opsporingsonderzoek. Daarnaast wordt in bronlanden van mensenhandel een vaste politieliaison gestationeerd. De behandeling van het initiatiefwetsvoorstel Strafbaarstelling misbruik prostituees die slachtoffer zijn van mensenhandel wordt voortgezet. Ook wordt er geïnvesteerd in de regionale Prostitutie Controle Teams. Tot slot komt er extra geld voor de ondersteuning van slachtoffers van mensenhandel.
De komende tijd zullen de gesprekken met de partners worden voortgezet om te komen tot een plan van aanpak voor verdere intensivering van de aanpak, in lijn met de ambities uit het regeerakkoord. Uw Kamer wordt hierover nader geïnformeerd.
Klopt het dat de helft van de West-Afrikaanse slachtoffers van mensenhandel kiest voor een reguliere asielprocedure in plaats van de verblijfsprocedure mensenhandel? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is als dit ertoe leidt dat mensenhandel onbestraft blijft?
De keuze voor een bepaalde verblijfsrechtelijke procedure, een asiel procedure of een verblijfsregeling mensenhandel is altijd aan de vreemdeling zelf. Indien tijdens een asielprocedure duidelijk wordt dat een aanvrager mogelijk ook een slachtoffer van mensenhandel is, wordt de aanvrager er op gewezen dat ook een verblijfsvergunning in het kader van de verblijfsregeling mensenhandel kan worden aangevraagd. Deze procedures kunnen gelijktijdig worden doorlopen. Bij een afwijzing van de asielaanvraag vindt daarnaast altijd een ambtshalve toets op mensenhandel plaats door de IND. Middels deze ambtshalve toets wordt nagegaan of betrokkene aangifte heeft gedaan en of er een onderzoek is opgestart. Indien dit het geval is en betrokkene heeft voor deze feiten niet eerder een verblijfsvergunning mensenhandel ontvangen, dan wordt ambtshalve een tijdelijke verblijfsvergunning mensenhandel verleend. Daarnaast wordt door de verschillende ketenpartners in het asielproces gewezen op het belang van het doen van aangifte tegen de daders van mensenhandel. Maar ook hierbij geldt dat de keuze voor het doen van aangifte bij de mogelijke slachtoffers ligt.
Ten slotte, op basis van de recent gepubliceerde IND cijfers3&4 is het niet mogelijk om te beoordelen of de stelling dat de helft van de West-Afrikaanse slachtoffers van mensenhandel kiest voor een asielprocedure in plaats van de verblijfsprocedure mensenhandel, juist is. De IND en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel zullen op korte termijn met elkaar in overleg treden om te bespreken hoe in de toekomst meer duidelijkheid zou kunnen worden gegeven over het aantal slachtoffers mensenhandel dat voor een asielprocedure kiest.
Vind u het, gezien het hoge aantal sepots, terecht dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) mensenhandel alleen aannemelijk acht als de dader veroordeeld is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IND volgt bij het verstrekken van de bedenktijd en het toekennen van tijdelijk verblijfsrecht in verband met mensenhandel (B8.3) het oordeel van opsporingsdiensten. De bedenktijd wordt verstrekt bij de geringste aanwijzing van mensenhandel en de B8.3 wordt verstrekt zo gauw een slachtoffer aangifte heeft gedaan of wanneer duidelijk is geworden dat het slachtoffers in verband met ernstiger trauma’s dan wel bedreigingen niet in staat is om aan het opsporingsonderzoek mee te werken. Pas als een mogelijk slachtoffer van mensenhandel een niet-tijdelijke humanitaire vergunning aanvraagt (voorheen voortgezet verblijf), vormt de IND zich een eigenstandig oordeel over de risico’s bij terugkeer naar het land van herkomst. De IND neemt bij de beoordeling van de onderbouwing die door de vreemdeling wordt geleverd van deze risico’s, de aannemelijkheid van de verklaringen – het mensenhandelrelaas – in overweging.
Vanaf 1 januari 2018 zal bovendien met de pilot «Multidisciplinaire advisering slachtofferschap mensenhandel» worden gestart. Een onafhankelijke multidisciplinaire «commissie mensenhandel» zal dan voor slachtoffers waarbij het strafproces is geëindigd in een sepot of vrijspraak, een advies uitbrengen over de aannemelijkheid van het slachtofferschap van mensenhandel. Dit advies zal dan door de IND mee worden genomen in het besluit om wel of niet voortgezet verblijf te verlenen. Deze pilot wordt gestart mede na aanleiding van advies van GRETA5 en de Nationaal Rapporteur, die hebben geadviseerd identificatie van slachtoffers van mensenhandel los te koppelen van de opsporing en vervolging.
Komt het voor dat vluchtelingen ook een verblijfsstatus krijgen indien de dader niet gevonden en veroordeeld wordt? Zo ja, hoe vaak?
Vluchtelingen die ook slachtoffer van mensenhandel zijn, kunnen op verschillende wijzen een verblijfsstatus krijgen. Dat kan door asiel aan te vragen of door de verblijfsregeling mensenhandel. Op basis van voorgaande vragen veronderstel ik dat u specifiek vraagt naar het aantal toekenningen niet-tijdelijk humanitair (voortgezet verblijf). Uit de Slachtoffermonitor 2012–2016 van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel blijkt dat in 2016 54 keer een aanvraag om voortgezet verblijf is toegekend. Dit betekent dat ruim 44% van de aanvragen voor voortgezet verblijf is toegekend. Op dit moment kan echter geen inzicht worden gegeven in het aantal toekenningen dat heeft plaatsgevonden op basis van een veroordeling, een strafrechtelijk proces dat langer dan drie jaar in beslag heeft genomen, of op grond van humanitaire omstandigheden. Ook hierover treedt de IND op korte termijn in overleg met de Nationaal Rapporteur.
Welke stappen bent u van plan te nemen om de aangiftebereidheid te verhogen? Deelt u de mening dat er in het kader van een effectieve aanpak van mensenhandel moet worden bezien of er een betere invulling van de B8/3-procedure mogelijk is om dezelfde rechtsbescherming die de asielregeling biedt aan slachtoffers van mensenhandel te bewerkstelligen, waardoor aangiftebereidheid als onderdeel daarvan wordt vergroot?3
Bij de aanpak van mensenhandel staan twee aspecten centraal: goede zorg en opvang voor de slachtoffers en een efficiënte dader aanpak. Voor dat laatste is het doen van aangifte van groot belang. Voor zowel Nederlandse slachtoffers als buitenlandse slachtoffers van mensenhandel geldt dat zij lang niet allemaal aangifte doen. In het antwoord op vraag 4 heb ik reeds aangegeven dat er verschillende maatregelen worden getroffen om de aangiftebereidheid onder alle slachtoffers van mensenhandel te vergroten. De aangiftebereidheid van slachtoffers van mensenhandel is een continu aandachtspunt.
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven, staat het slachtoffers vrij om een verblijfsprocedure (asiel en/of regulier) te kiezen, die zij ook gelijktijdig kunnen doorlopen. Het onderkennen van signalen van mensenhandel (en de vervolging van daders) heeft continu de aandacht van alle betrokken ketenpartners. Zij zetten in op het onderkennen van de signalen van mensenhandel in welke procedure dan ook. Specifiek binnen de asielprocedure is het afgelopen jaar ingezet op de verbetering van deze signalering en het delen van deze signalen met alle betrokken partners. Slachtoffers worden daarnaast ook actief geïnformeerd over de mogelijkheid om aangifte te doen.
Incassobureaus die de rechtbank misbruiken om hun klanten te intimideren |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Routinematige intimidatie», over incassobureaus die hun klanten intimideren met behulp van de kantonrechter?1
Ik heb kennis genomen van het artikel «Routinematige intimidatie». In de beantwoording van de onderstaande vragen ga ik hier nader op in.
Deelt u de mening dat schuldkopers Hoist en Direct Pay misbruik maken van het rechtssysteem, door de rechtbank als middel in te zetten om klanten onder druk te zetten?
Ik kan niet ingaan op individuele zaken die aan de rechter worden voorgelegd. Het is de rechter die daarover oordeelt en die zo nodig de mogelijke maatregelen neemt tegen misbruiksituaties. Dat neemt niet weg dat ik de zorgen over bepaalde incasso-praktijken herken en deel. Het kabinet zet in op het terugdringen van het aantal mensen met problematische schulden en het effectiever helpen van mensen met schulden. Daar hoort bij dat kritisch wordt gekeken naar de rol van incassobureaus en dat misstanden bij incasso effectiever worden bestreden.
Onderschrijft u de argumentatie van de Limburgse rechter die weigert nog langer een instrument te zijn van de incasso-industrie? Deelt u zijn mening dat de kritiek van structurele aard is?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven heeft het kabinet aandacht voor de schuldenproblematiek en is die mede gericht op het tegengaan van misstanden in de incassobranche. Zowel vanuit de rechtspraak als uit de media bereiken mij signalen van misstanden. Het kabinet gaat aan de slag met de uitwerking van het in het regeerakkoord aangekondigde incassoregister. Met de branche en andere betrokken (maatschappelijke) organisaties zal begin 2018 bezien worden hoe dit op de beste wijze geregeld kan worden.
Het kabinet zet ook in op meer verantwoordelijkheid van schuldeisers in incassozaken door te vergen dat zij eerst de mogelijkheden van een betalingsregeling onderzoeken voordat een zaak voor de rechter wordt gebracht.
Daarnaast wordt naar aanleiding van het regeerakkoord door de Minister voor Rechtsbescherming bezien of het wettelijk minimumbedrag voor incassokosten omlaag kan.
Om betaling af te dwingen kan een gang naar de (kanton)rechter nodig zijn.
De rechter oordeelt in individuele gevallen over de vorderingen van incassobureaus. Het civiele recht verplicht een eiser om de gronden voor zijn vordering uiteen te zetten. De eiser moet aangeven op welke overeenkomst de betaalverplichting betrekking heeft, in hoeverre aan die verplichting is voldaan, welk bedrag nog openstaat en dat de schuldenaar in verzuim is. Indien buitengerechtelijke incassokosten worden gevorderd, moeten die worden onderbouwd. De stellingen van eiser moeten voldoende concreet zijn voor een schuldenaar om zich daartegen te verweren en voor de rechter om een vordering te kunnen toewijzen. Als de schuldenaar geen verweer voert, gaat de rechter uit van de juistheid van de stellingen, tenzij de vordering hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt (artikel 139 Rv). Bij twijfel over de rechtmatigheid of gegrondheid kan de rechter de eiser om nadere inlichtingen of stukken vragen.
De rechter moet, ook in verstekzaken, ambtshalve het recht van openbare orde en dwingend recht toepassen. Zo moet de rechter bij vorderingen op consumenten-schuldenaren ambtshalve toetsen op oneerlijke bedingen in algemene voorwaarden. Ook dient de rechter de voor de consument-schuldenaar dwingendrechtelijke regels over incassokosten (art. 6:96 lid 5–7 BW) toe te passen. De rechter beoordeelt derhalve of overeenkomstig deze regels is gehandeld, zoals met betrekking tot de hoogte van de incassokosten en het verzenden van een brief waaruit blijkt dat de schuldenaar nog een uiterste termijn heeft gekregen waarbinnen betaald kan worden, zonder dat incassokosten verschuldigd worden (vgl. HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704).
De Raad voor de rechtspraak doet momenteel onderzoek waarbij de problematiek van schulden wordt geanalyseerd en nader zal worden gekeken naar het rechterlijk traject in incassozaken. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 8.
Klopt het dat de rechter doorgaans slechts op grote lijnen kijkt of de eis terecht lijkt en dat het zodoende voor incassobureaus lucratief kan zijn om slecht onderbouwde of rammelende zaken voor te laten komen? Wat gaat u hiertegen ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat persoonlijk overleg of betalingsregelingen van groot belang zijn voor mensen met problematische schulden en dat het dus zeker geen onnodige kostenposten dienen te zijn? Hoe gaat u bevorderen dat incassobureaus proportioneler te werk gaan en hoe gaat u ervoor zorgen dat er meer betalingsregelingen komen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een overzicht geven van het aantal incassozaken dat de rechterlijke macht de afgelopen jaren heeft behandeld (in absolute aantallen en als percentage van het geheel)?
In de systemen van de rechtspraak wordt niet geregistreerd op de zaakscategorie incassozaken. De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat voor het aantal incassozaken wel indicaties kunnen worden ontleend aan het aantal verstekuitspraken van de kantonrechter. Verreweg de meeste van dat soort verstekzaken zijn namelijk incassozaken. Van de kantonzaken op tegenspraak betreft slechts een klein deel incassozaken. In de periode 1 januari 2014 t/m 9 oktober 2017 zijn door de kantonrechter circa 1,2 miljoen zaken bij verstek afgedaan. In diezelfde periode zijn circa 227.000 kantonzaken op tegenspraak behandeld. Op jaarbasis gaat het grosso modo om 370.000 kantonzaken waarvan 310.000 bij verstek en 60.000 op tegenspraak. Met de nodige slagen om de arm zal het dus jaarlijks om enkele honderdduizenden incassozaken gaan.
Hebben rechters voldoende mogelijkheden om dit soort misbruik van het rechtssysteem aan te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe staat het met het onderzoek van de Raad voor de rechtspraak naar de verbetering van de rechtspraak voor burgers met schulden? Welke oplossingsrichtingen worden overwogen?
De schuldenproblematiek heeft nadrukkelijk de aandacht van de rechtspraak en maakt onderdeel uit van het programma «maatschappelijk effectieve rechtspraak» (MER). Een werkgroep van experts op dit terrein uit de rechtspraak heeft de opdracht een visiedocument over schuldenproblematiek uit te brengen. Centrale vraag daarbij is hoe (in afstemming met professionele partners) gerechtelijke procedures en de rechtspraak (individuele rechters en de organisatie) kunnen bijdragen aan de aanpak van schuldenproblematiek.
De werkgroep zal in het visiedocument de problematiek rondom schulden analyseren en zal daarbij ingaan op gesignaleerde knelpunten die zich kunnen voordoen in het voortraject, het rechterlijke traject en het na traject. De nadruk zal daarbij liggen op het rechterlijke traject. Mogelijke knelpunten in wetgeving worden hierbij eveneens meegenomen. De werkgroep heeft tevens de opdracht gekregen om oplossingsrichtingen te formuleren. Het gaat daarbij om oplossingsrichtingen die door de rechtspraak geïnitieerd kunnen worden, zowel als het gaat om de individuele rechter ter zitting, als oplossingsrichtingen die de inzet van de rechtspraak als organisatie verlangen.
Naar verwachting is het visiedocument in het eerste kwartaal van 2018 gereed.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) stelt dat de doorverkoop van leningen waarschijnlijk niet meer aantrekkelijk is als de bedrijven zich aan de AFM-richtlijnen houden? Deelt u de mening dat dit te gek voor woorden is?
Indien een kredietvordering wordt overgedragen aan een derde partij, zal deze zich in beginsel kwalificeren als een aanbieder van krediet. Hij is dan zelf vergunningplichtig en dient te voldoen aan alle in de Wft genoemde eisen en verplichtingen.
Voor de doorverkoop van vorderingen heeft de AFM in de leidraad «Consumenten en Incassotrajecten» uitgewerkt wat de AFM verwacht van kredietaanbieders wanneer zij vorderingen doorverkopen. Gelet op de problemen die consumenten in voorkomende gevallen ondervinden vind ik het passend dat de AFM marktpartijen aanspoort om hun verantwoordelijkheid te nemen.
Hoe wordt toezicht gehouden op de werkwijze van incassobureaus en de naleving van de AFM-richtlijnen? Erkent u dat het toezicht blijkbaar veel steviger moet worden?
Voor een beschrijving van de verschillende toezichtskaders die van toepassing zijn op incassobureaus wordt verwezen naar de antwoorden op eerdere vragen van het lid Jasper van Dijk (SP).2
De AFM houdt op grond van de Wet op het financieel toezicht, toezicht op financiële dienstverleners, waaronder aanbieders van krediet en bemiddelaars in krediet. Ook een incassobureau kan zich kwalificeren als aanbieder of bemiddelaar in krediet en daarmee onder het Wft-toezicht van de AFM vallen. De AFM is in die gevallen ook verantwoordelijk voor het toezicht op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming. De AFM heeft, na publicatie van de leidraad «Consumenten en Incassotrajecten, de tien grootste kredietaanbieders gevraagd om een analyse te maken van de verschillen tussen de leidraad «Consumenten en Incassotrajecten» en hoe in de praktijk incassotrajecten bij kredietaanbieders verlopen. Naar aanleiding van de uitkomsten van de analyses concludeert de AFM dat aanbieders die gebruik maken van incassobureaus, de leidraad onvoldoende in acht nemen. De tien grootste aanbieders hebben inmiddels toegezegd verbeteringen door te voeren in de afspraken die zij hebben gemaakt met incassobureaus en de controle die zij uitvoeren op incassobureaus. De AFM zal verder streng toezien op de naleving van de wettelijke vereisten.
Bent u bereid alsnog een verbod op doorverkoop van schulden te onderzoeken, gezien de toenemende gevaren van de incasso-industrie?2
Op dit moment zie ik geen aanleiding voor een onderzoek naar een verbod op doorverkoop van schulden. Ik verwijs naar het eerdergenoemd antwoord op vragen van de SP over (een onderzoek naar) een verbod op doorverkoop van schulden.4 Het probleem van kwalijke incassopraktijken schuilt niet in de doorverkoop van vorderingen als zodanig, maar in de wijze waarop vervolgens met de vorderingen wordt omgegaan. Hierover moet het gesprek met de incassosector plaatsvinden en om daarin misstanden te voorkomen worden maatregelen voorbereid, zoals een register voor incassobureaus. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 3, 4, 5 en 7.