De vermelding van zorgzwaartepakket 4 Verpleging en Verzorging |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Is u bekend dat de indicatiestelling voor zorgzwaartepakket 4 Verpleging en Verzorging (V&V) op verschillende sites van verzorgings- en verpleeghuizen anders staat dan op de site van de rijksoverheid?1 Zo ja, wat vind u hiervan? Hoe moet de definitie werkelijk luiden?
Het zorgzwaartepakket dat in de link waarnaar u verwijst is vermeld, is gedateerd. Het wijkt af van het huidige zorgprofiel VV 4, zoals dat is opgenomen in de Regeling langdurige zorg (Staatscourant nr. 36917, jaargang 2014).
Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze van omschrijven van hun zorgaanbod (en voor aanpassingen van de omschrijving indien de zorgzwaartepakketten/zorgprofielen zijn gewijzigd). Ik zal de branche-organisatie er evenwel op wijzen.
In de Regeling langdurige zorg zijn de met de Wlz geïntroduceerde zorgprofielen vastgelegd. Deze zorgprofielen zijn in 2015 nagenoeg gelijk aan de zorgzwaartepakketten zoals die onder de AWBZ bestonden, met dien verstande dat de zorgprofielen de te leveren zorg niet langer in uren uitdrukken. Overeenkomstig de Wet langdurige zorg, is uitdrukkelijk de ruimte gegeven aan de zorgaanbieder om, binnen de globale omvang die door de zorgprofielen wordt uitgedrukt (en waarin zij onderling verschillen) de zorg te leveren waarop iemand is aangewezen. De zorgzwaartepakketten bestaan wel nog als bekostigingstitel.
De zorgprofielen zijn vastgelegd in de Regeling langdurige zorg. Zorgprofiel VV4 is hierin als volgt omschreven: «beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging». Cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid betreffende veel aspecten hulp nodig, zoals bij de communicatie en het nemen van besluiten. Ook ten aanzien van alle psychosociale/cognitieve functies hebben zij behoefte aan hulp, toezicht of sturing alsmede ten aanzien van ADL.
Voor de volledige omschrijving wijs ik op genoemde regeling.
Bent u van mening dat iemand niet alleen in aanmerking komt voor een zorgzwaartepakket 4 V&V als hij of zij beginnende dementie heeft, maar ook als hij of zij met andere ouderdomsverschijnselen wordt geconfronteerd?
Het CIZ geeft uitvoering aan de indicatiestelling zoals deze in de Wlz is vastgelegd. Een verzekerde heeft recht op Wlz-zorg indien sprake is van een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap en verzekerde ten gevolge daarvan een blijvende behoefte heeft een permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Indien is vastgesteld dat is voldaan aan de hier vermelde criteria, bestaat er toegang tot de Wlz. Daarnaast stelt het CIZ vast welk zorgprofiel het beste bij de verzekerde past. De zorgprofielen omschrijven welke zorg er mogelijk is, voor cliënten met een vergelijkbare zorgbehoefte. Gelet op de beschrijving van het zorgprofiel waaraan u refereert, wordt dit profiel niet uitsluitend geïndiceeerd wanneer sprake is van beginnende dementie. Er kunnen ook andere beperkingen of aandoeningen aan de orde zijn, waardoor een verzekerde in aanmerking komt voor dit zorgprofiel.
Hoeveel indicaties zijn er in 2012, 2013 en 2014 ZZP 4 V&V afgegeven door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)?
Onderstaand treft u het aantal mensen met een indicatie op 1 januari van het betreffende jaar aan. Dat is de reguliere vorm van rapporteren over het aantal indicaties per jaar (dit ter voorkoming van dubbeltellingen en het effect van kortdurende indicaties). Voor de goede orde zij vermeld dat de indicatiecijfers altijd hoger liggen dan het gebruik omdat elk jaar een aantal geïndiceerden de indicatie niet verzilvert.
2012
30.950
2013
33.415
2014
33.020
Kunt u aangeven of sinds de invoering van de zorgzwaartepakketten in 2009 de indicatie voor zorgzwaartepakket V&V 4 is gewijzigd? Zo ja, op welke wijze is dit pakket gewijzigd?
Het zorgprofiel als zodanig is niet gewijzigd. De toegangscriteria voor dit zorgprofiel zijn ook niet gewijzigd. De zorgprofielen onder de Wlz zijn vastgelegd in de Regeling langdurige zorg. Het enige verschil ten opzichte van de zorgzwaartepakketten is dat in de zorgprofielen geen uren meer worden vermeld.
Kunt u aangeven hoeveel zorgzwaartepakketten 4 V&V er voor 2015 zijn ingekocht door zorgkantoren en hoeveel er de komende jaren nodig zijn (geraamd is)?
De zorgkantoren hebben in de eerste inkoopronde voor 2015 in november 2014 productieafspraken gemaakt voor 23,5 duizend zorgzwaartepakketten VV4. Dit aantal kan toenemen omdat gedurende het jaar 2015 de afspraken worden bijgesteld. Daarnaast betreffen de afspraken van de zorgkantoren alleen zorg in natura. Cliënten met ZZP 4 V&V kunnen de zorg ook krijgen met een pgb.
Naar verwachting zal door de demografische ontwikkelingen het aantal VV4 de komende jaren verder toenemen. Daar is in de ramingen van VWS voor het toekomstige budget van de zorgkantoren rekening mee gehouden.
Kunt u het signaal bevestigen dat het CIZ in de indicatiestelling de afweging maakt dat er geen aanleiding is voor een intramurale indicatie wanneer een oudere «nog op de alarmknop kan drukken»? Is dit een criterium voor het al dan niet toekennen van een ZZP4 of hoger? Zo nee, bent u dan bereid het CIZ hiervan op de hoogte te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het CIZ indiceert conform de criteria die in de Wlz zijn vastgelegd. In de Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2015 (die u onlangs zijn toegezonden) zijn de criteria nader uitgewerkt. Een criterium als «nog in staat om te alarmeren» is hierin niet opgenomen.
Permanent toezicht is hierin omschreven als onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen. Het gaat om toezicht dat geboden moet worden op basis van actieve observatie die als doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie van de verzekerde vroegtijdig te signaleren, waardoor altijd tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/gevaarlijke/(levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor verzekerde kan worden voorkomen. Bij verzekerden die een behoefte hebben aan permanent toezicht kan elk moment iets (ernstig) mis gaan.
Voor 24 uur per dag zorg in de nabijheid geldt dat zorg en toezicht 24 uur per dag in de nabijheid nodig is. Er is geen noodzaak tot permanente actieve observatie. Het betreft een vorm van beschikbaarheid van zorg die hoofdzakelijk bestaat uit passief toezicht. Het toezicht is nodig op zowel geplande als ongeplande zorgmomenten, waarbij de zorgverlener het initiatief moet nemen. Hiervoor is nodig dat de zorgverlener meerdere malen per dag poolshoogte gaat nemen en zo nodig ingrijpt, om ernstig nadeel voor verzekerde te voorkomen.
Het bericht dat het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) de noodklok luidt omdat het oplossen van misdaden in gevaar komt |
|
Vera Bergkamp (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «NFI luidt de noodklok»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoeveel capaciteit er binnen het NFI moet worden vrijgemaakt voor het uitvoeren van THC-testen op het moment dat het besluit, houdende wijziging van lijst I, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing op deze lijst van hasjiesj en hennep met een gehalte aan tetrahydrocannabinol (THC) van 15 procent of meer (hierna: THC-maatregel), zal worden ingevoerd?
Zoals aangegeven zal nader worden ingaan op de handhaving van de THC-maatregel in de reactie van het kabinet op het rondetafelgesprek van 6 oktober 20144. Het is relevant daarbij de uitkomsten te betrekken van de THC-monitor, uitgevoerd door het Trimbos, waarvan de resultaten in mei worden verwacht. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal uw Kamer op een later moment informeren over het moment waarop uw Kamer de reactie kan verwachten.
Verder heb ik uw Kamer bij brief van 10 februari 2015 (kenmerk 2015Z02300) toegelicht dat het NFI ten behoeve van de invulling van de taakstelling een contourenplan heeft opgesteld, dat nog punt van bespreking is met de vakbonden, de politie en het Openbaar Ministerie (OM). Ik ga daar in mijn antwoord op vraag 5 nader op in.
Kunt u uiteenzetten ten koste van welke andere onderzoeken de THC-testen zullen worden uitgevoerd, en wat hiervan de gevolgen zijn, zoals u al eerder is gevraagd tijdens een schriftelijk overleg, maar waarop destijds geen duidelijk antwoord is gegeven?2
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze hebben de betrokken organisaties meegedacht over hoe effectieve en efficiënte invulling gegeven kan worden aan de handhaving van de THC-maatregel? Hoe wordt een zorgvuldige afweging van beschikbare middelen gemaakt?3 Waar zal de prioriteit komen te liggen? Bent u van mening dat het handhaven van de THC-maatregel niet ten koste mag gaan van het oplossen van misdrijven?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u in het luiden van de noodklok door het NFI aanleiding om de THC-maatregel in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee. In mijn hiervoor genoemde brief van 10 februari 2015 heb ik uw Kamer bericht dat het NFI de taakstelling heeft aangegrepen om vanuit haar missie te kijken naar de kerntaken van de organisatie en de inrichting en uitvoering daarvan. Het door het NFI ten behoeve van de invulling van de taakstelling opgestelde contourenplan is nog punt van bespreking. Op weg naar 2018 neemt het NFI maatregelen om te komen tot het duurzaam borgen van de robuustheid van de productie en van het innovatief vermogen van alle NFI-productgroepen. De inrichting van de robuustheid wordt in goed overleg met het OM en de nationale politie besproken. De kernproductie van het NFI blijft onverkort overeind en de capaciteit voor onderzoeken die binnen de kernproductie vallen blijft gewaarborgd.
Op welke datum ontvangt de Kamer uw reactie op datgene wat tijdens het rondetafelgesprek (d.d. 6 oktober 2014) is opgemerkt over de uitvoerbaarheid (o.a. geen eenduidige meetmethode, verbod op bezit meetapparatuur in de coffeeshop, handhaving, vervolging, capaciteit) van de THC-maatregel?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden, gezien de zorgen die er leven over de capaciteitsproblemen bij het NFI, waarbij het oplossen van misdaden mogelijk in gevaar komt?
Over de bezuinigingen bij het NFI staat een algemeen overleg met uw Kamer gepland op 19 maart aanstaande. Vooruitlopend daarop zijn deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht dat er steeds meer geweld is in de opvang |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Steeds meer geweld in de opvang»?1
Ja
Herkent u het beeld dat geschetst wordt in het bericht? Bent u in het bezit van de cijfers omtrent het toenemende geweld in de sector «Opvang»? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
In de Kamerbrief van 27 maart 20152, over de signalen aangaande de toename van verwarde personen, is uitgebreid ingegaan op het bericht. Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar over geweld in de opvangsector.
Waarom is de regeling «Veilig werken in de zorg» niet van toepassing op de sector «Opvang»? Klopt het dat de arbeidsinspectie de sector aanspoort tot het maken van beleid tegen agressie en veiligheidsvoorzieningen? Hoe verhouden die twee zich tot elkaar?
De ondersteuningsregeling «veilig werken in de zorg» maakt deel uit van het actieplan Veilig Werken in de Zorg. Dit actieplan is opgesteld door sociale partners uit verschillende zorgbranches, maar niet met partijen in welzijn en maatschappelijke dienstverlening. In overleg met sociale partners is gekozen voor een samenwerking tussen de sociale partners in welzijn en het Expertisecentrum Veilige Publieke Taak om agressie terug te dringen.
De Inspectie SZW spoort de sector inderdaad aan tot het opstellen van beleid en het treffen van maatregelen tegen agressie en geweld. De Inspectie werkt risicogericht. Dat betekent dat op basis van een risicoanalyse een keuze wordt gemaakt voor de te inspecteren sectoren. Op deze manier is ook de keuze voor opvanghuizen tot stand gekomen. Bij inspecties in opvanghuizen in 2011 bleek dat bij een deel van deze instellingen de ontwikkeling van het arbobeleid en een aanpak voor psychosociale arbeidsbelasting in de kinderschoenen stond. Dat is aanleiding geweest om opvanghuizen in 2014 weer te inspecteren. Hierbij is geïnspecteerd op de risico’s werkdruk en agressie en geweld. Deze inspecties zijn recent afgerond. De resultaten van deze inspecties zijn naar verwachting voor de zomer bekend. Op basis van een risicoanalyse maakt Inspectie SZW keuzes met betrekking tot uit te voeren inspecties. Bij de inspecties wordt gecontroleerd of voldaan wordt aan de arboregelgeving.
De twee bovenstaande initiatieven staan in beginsel los van elkaar.
Bent u bereid te kijken of het verstandig is, gelet op de eventuele toename van geweld, de sector «Opvang» ook onder de regeling «Veilig werken in de zorg» te laten vallen, net als andere sectoren/groepen, zoals de Verpleegkundigen en Verzorgenden (V&V) en de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ)?
Ik hecht eraan te benoemen dat het primair de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders is om een veilige werkomgeving te bieden voor hun medewerkers. Tot die verantwoordelijkheid behoort ook het hebben een goed anti-agressiebeleid. Zoals ik heb toegezegd in het algemeen overleg maatschappelijke opvang van 17 december ben ik bereid uit te zoeken of organisaties voor maatschappelijke opvang ook gebruik zouden kunnen maken van de ondersteuningsregeling Veilig werken in de zorg. Ik ben hierover in overleg getreden met de sociale partners in de stuurgroep «Veilig Werken in de Zorg». De stuurgroep staat positief tegenover aansluiting van de sector welzijn en maatschappelijke dienstverlening op de ondersteuningsregeling. De sector kan dit jaar nog deelnemen. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal uw Kamer hier binnenkort nader over informeren.
Bent u op de hoogte van het feit dat de wachtlijsten voor begeleid en beschermd wonen langer worden? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe dat komt? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Of er sprake is van een toename van wachtlijsten is mij niet bekend. Het aantal wachtende personen voor begeleid en beschermd wonen wordt niet op landelijk niveau geregistreerd. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wmo 2015 ligt bij de colleges van burgemeester en wethouders en de gemeenteraden in de gemeenten. Om die reden wordt deze informatie niet landelijk geregistreerd. Het is aan de colleges om over de uitvoering van het lokale beleid verantwoording af te leggen aan de betrokken gemeenteraden.
Kunt u in een overzicht uiteenzetten wat de wachtlijsten voor opvang, beschermd en begeleid wonen per centrumgemeente momenteel zijn, in vergelijking met de jaren 2012, 2013 en 2014?
Nee, het aantal wachtende personen voor opvang, begeleiding en beschermd wonen werd en wordt niet op landelijk niveau geregistreerd.
Het menselijk leed door de bezuinigingen op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook zo triest dat iemand die een complexe fractuur heeft opgelopen na een val, acht weken moet wachten op thuiszorg? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Uit informatie van de gemeente Rotterdam blijkt dat de gemeente een procedure heeft voor het aanvragen van maatschappelijke ondersteuning met een spoedeisend karakter. Zo nodig kan de gemeente een beslissing nemen binnen 24 uur. Uit contact met Rotterdam is duidelijk geworden dat contact tussen het wijkteam en de cliënt ertoe heeft geleid dat alsnog ondersteuning is geboden.
Vindt u het wenselijk dat een 79-jarige vrouw die haar heup gebroken heeft geen thuiszorg kon krijgen omdat de gemeente dit heeft afgeschaft? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Uit informatie van de gemeente Berkelland is mij gebleken dat de gemeente de thuiszorg niet heeft afgeschaft. Indien uit het onderzoek blijkt dat een cliënt aan de daartoe gestelde voorwaarden voldoet, verstrekt de gemeente de maatwerkvoorziening «ondersteuning thuis».
Vindt u het ook ongehoord schaamteloos dat een 82-jarige man die vorig jaar augustus 2,5 uur huishoudelijke verzorging kreeg toegewezen, in december een brief ontving – zonder dat persoonlijk contact werd opgenomen – met de berichtgeving dat de thuiszorg is stopgezet, terwijl zijn beperkingen niet minder geworden zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Uit informatie van de gemeente Montferland is mij gebleken in het geval van de 82-jarige man die in de vraag aan de orde komt een voorlopige voorziening bij de rechter is gevraagd. In dit geval heeft de rechter inmiddels een voorlopige voorziening getroffen. Ik verwijs naar deze uitspraak. http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBGEL:2015:1494&keyword=15%2f305.
Hoe oordeelt u over de situatie in Lochem waar 70 mensen verstoken zijn van thuiszorg, omdat het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) een ontslagvergunning voor thuiszorgmedewerkers vervroegd heeft afgegeven? Is dit wettelijk mogelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?4
UWV heeft gehandeld conform wettelijke termijnen van hoor- en wederhoor en kent geen procedure waarbij een ontslagvergunning vervroegd wordt afgegeven. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om gebruik te maken van de ontslagvergunning door opzegging van de arbeidsovereenkomst met inachtneming van de geldende opzegtermijn. De ontslagvergunning heeft een geldigheidsduur van maximaal 8 weken, waardoor de werkgever de mogelijkheid heeft op een later moment – binnen de 8 weken – tot opzegging over te gaan.
Uit informatie van de gemeente Lochem blijkt dat in samenwerking met andere aanbieders is voorkomen dat cliënten langer dan enkele weken verstoken zijn gebleven van huishoudelijke hulp.
Vindt u het wenselijk dat een dementerende man in Oosterhout zwaar verwaarloosd is aangetroffen in huis omdat de gemeente de huishoudelijke verzorging had stopgezet?5
Uit contact met de gemeente Oosterhout is mij gebleken dat de cliënt in beeld was bij de gemeente. In deze situatie heeft de focus bij de betrokken partijen gelegen op de lange termijn oplossing (verhuizing naar een aanleunwoning), waardoor de continuïteit van de huishoudelijke hulp op dat moment helaas onvoldoende was geborgd. In de praktijk van de uitvoering is echter verzuimd het gevaar van vervuiling in te zien en per direct huishoudelijke hulp in te zetten. Zodra dit de gemeente duidelijk werd is alsnog per direct huishoudelijke hulp verstrekt.
Is dit de invulling van de gemeentelijke vrijheid die u beoogd heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van de Wmo 2015 hebben gemeenten de nodige beleidsruimte om te komen tot kwalitatief betere ondersteuning dichterbij de mensen die daarop zijn aangewezen. Mijn beeld is dat de afgelopen periode hard is gewerkt om de invoering van de Wmo 2015 op een verantwoorde manier te laten plaatsvinden.
Ik verwacht u in de loop van april 2015 een meer systematisch beeld te kunnen schetsen van de landelijke stand van zaken van de transitie in de eerste maanden van dit jaar. Ik wil daar in dit stadium niet op vooruitlopen.
Op welke wijze houdt u »10 vingers aan de pols» om te voorkomen dat mensen thuis verwaarlozen? Bent u van mening dat mensen niet aangewezen dienen te zijn op media of de rechter om hun huishoudelijke verzorging hersteld te zien?
In mijn brief van 28 januari 2015 (Kamerstukken II 34 104 nr. 17) heb ik u geïnformeerd over de wijze waarop ik de TK zal informeren over stand van zaken in 2015. Begin april 2015 zal ik u een eerste beeld van de transitie schetsen.
In de Wmo 2015 is een zorgvuldige procedure opgenomen over hoe de gemeente moet handelen indien een cliënt zich bij de gemeente meldt met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning.
Inmiddels is uit rechtspraak ook duidelijk dat de gemeente die een lopende toekenning wil versoberen of beëindigen daarvoor steeds een afweging op het individuele niveau van de cliënt zal moeten maken.
Voor de gevallen waarin de cliënt zich niet zelf meldt met een behoefte aan maatsschappelijke ondersteuning en dat ook niet door zijn sociale omgeving gebeurt, moet de gemeente in het beleidsplan opnemen wat hun beleid is dat erop gericht is vroegtijdig vast te stellen of ingezetenen behoefte hebben aan maatschappelijke ondersteuning en wat hun beleid is om te voorkomen dat ingezetenen aangewezen zullen zijn op maatschappelijke ondersteuning. De gemeente moet met andere woorden beleid hebben dat gericht is op preventie.
Op basis van het voorgaande stel ik vast dat er voldoende waarborgen zijn voor een zorgvuldige procedure en een beleid dat gericht is op onder meer preventie. Hiermee zal in het overgrote deel van de cliënten voorkomen kunnen worden dat een cliënt het noodzakelijk vindt om bezwaar en daarop volgend beroep in te stellen.
Bent u bereid uit te zoeken hoeveel mensen wachten op thuiszorg of geen thuiszorg krijgen (in een acute spoedsituatie)? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze informatie verwachten? Zo nee, waarom bent u niet bereid dit te onderzoeken?
In de Wmo 2015 is in artikel 2.3.3. een speciale procedure opgenomen waarin sprake is van spoedeisendheid. In gevallen waarin deze spoedeisendheid is vastgesteld beslist het college na de melding van een beroep op maatschappelijke ondersteuning onverwijld tot de verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening.
Ik beschik niet over de door de Kamer gevraagde gevraagde informatie met betrekking tot het aantal mensen dat op thuiszorg zou wachten of geen thuiszorg zou krijgen in een acute situatie, omdat deze niet op landelijk niveau wordt verzameld. Ik ben ook niet bereid om het te onderzoeken, omdat het tot de verantwoordelijkheid van het college behoort om in spoedeisende gevallen adequate ondersteuning te bieden. Ik heb op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat colleges deze taak niet goed zouden uitvoeren.
Hoe oordeelt u over deze verhalen waarin mensen die een (tijdelijke) beperking hebben en waar acuut thuiszorg nodig is dit niet kunnen krijgen? Gaat u uw systeemverantwoordelijkheid inzetten om te zorgen dat gemeenten alle mensen spoedig van thuiszorg voorzien, indien een dergelijke situatie zich voordoet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De uitbetaling van zorgverleners van pgb-houders door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) |
|
Mona Keijzer (CDA), Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u zich voorstellen dat pgb-houders die contracten van anderen – inclusief burgerservicenummer (BSN) – teruggestuurd krijgen, bang zijn dat óók hun gegevens elders terechtkomen?1
Ja, dat kan ik me voorstellen. Incidenten met persoonsgegevens betreur ik zeer. Bij de SVB wordt thans niet centraal geadministreerd hoe vaak dit voorkomt. Daar waar dergelijke meldingen bij de SVB bekend worden, wordt direct geacteerd. De SVB heeft de interne controle op dit terrein inmiddels aangescherpt.
In hoeveel gevallen zijn contracten van pgb-houders bij anderen terechtgekomen dan de feitelijke eigenaar van de gegevens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat persoonlijke gegevens bij derden terechtkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel zorgverleners verdienen via een pgb een vast maandloon – en zijn daarmee «maandloner» – en hoeveel zorgverleners werken op declaratiebasis? Wat zijn de absolute getallen en wat is de verhouding in percentages? Kunt u de cijfers uitsplitsen in Wlz-pgb, Wmo2015-pgb en Jeugdwet-pgb?
Op 10 februari bedroeg het aantal betalingen voor vaste maandloners en instellingen die op basis van een vaste prijsafspraak betaald krijgen 68.000. Daarbij is ook de instroom na 30 januari jl. meegenomen. De SVB geeft aan dat zij de huidige werkvoorraad doorgelopen hebben op «januari-maandloners». Indien zich na de laatste betaaldatum van 16 februari nog budgethouders melden, dan worden zij met voorrang behandeld in het Rapid Response Team. Het aantal zorgverleners op declaratiebasis bedraagt naar schatting 130.000. Binnen de korte termijn voor beantwoording van voorliggende vragen is het niet mogelijk om een uitsplitsing te geven in Wlz-pgb, Wmo-pgb en Jeugdwet-pgb. Ik zal uw Kamer deze gegevens zo spoedig mogelijk toezenden.
Wanneer u niet over de in vraag 5 gevraagde cijfers beschikt, kunt u dan per categorie laten weten waarom deze cijfers niet bekend zijn?
Zie mijn reactie op vraag 4.
Hoe kan het zijn dat u op 4 februari 2015 zegt dat «zo veel mogelijk» maandloners, te weten 59.000, betaald zijn2, terwijl de SVB op 6 februari er melding3 van maakt dat nog eens 19.000 maandloners betaald zijn? Vindt u 30% ontbrekende uitbetaling «zo veel mogelijk»?
De 59.000 waarover ik heb gesproken in mijn brief, betreft die hulpverleners waarvoor een vaste maandelijkse vergoeding is afgesproken (vaste maandloners en instellingen die op basis van een vaste prijsafspraak betaald krijgen). Hieronder vallen onder andere de hulpverleners die een salaris van hun budgethouder krijgen. Dit aantal was op 10 februari toegenomen met 9.000 tot 68.000. Bij de 19.000 waar u in de vraagstelling naar verwijst wordt ook het aantal declaraties meegenomen die gebaseerd zijn op een vaste arbeidsrelatie met variabel aantal uren. Het betreft dus andere categorieën.
Hoeveel van de mensen die declaraties via «mijnsvb» (urenbriefjes) hebben geüpload hebben betaald gekregen? Verwacht u dat de problemen met de betalingen zich zullen herhalen bij de volgende uitbetalingsronde? Zo nee, waarom niet?
De SVB verwacht op basis van het huidig aantal geregistreerde budgethouders in totaal ca. 130.000 declaraties en facturen insturen. Op dit moment zijn er ca. 51.000 declaraties ontvangen door de SVB, waarvan ca. 30% via de portal binnen zijn gekomen en ca. 70% per post. De verwerking van ingediende declaraties via «MijnPGB» verloopt conform afspraak en deze worden binnen 5 à 10 dagen betaald.
De verwerking van ingediende declaraties zal naar verwachting in de toekomst beter verlopen bijvoorbeeld omdat een groot deel van de zorgovereenkomsten volledig zijn verwerkt in het systeem.
Hebben alle 32 zorgkantoren de gegevens van pgb-houders overgedragen aan de SVB? Zo nee, welke nog niet en waarom niet?
De SVB ontvangt nog regelmatig gegevens van budgethouders, zowel via gemeenten als via zorgkantoren. Dit betreft onder andere gegevensstroom met betrekking tot de oorspronkelijke non respons. Daarnaast is er een gegevensstroom richting de SVB uit hoofde van de afspraken die voortvloeien uit de terugvalscenario’s die in werking zijn getreden (waarover ik uw Kamer in mijn brief van 20 januari jl. (kenmerk 712988-132229-LZ) heb geïnformeerd). Ten slotte vindt er een permanente gegevensstroom plaats als gevolg van nieuwe instroom en mutaties op de gegevens van huidige budgethouders.
Hebben alle gemeenten de gegevens van pgb-houders overgedragen aan de SVB? Zo nee, welke nog niet en waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Uit hoeveel mensen bestaat het Rapid Response Team en waar is dit gehuisvest? Hoeveel mensen hebben zich aangemeld bij het Rapid Response Team voor hulp en hoeveel mensen zijn werkelijk (bijvoorbeeld met een voorschot) geholpen?
Het Rapid Response Team (RRT) is gehuisvest bij het SVB servicecentrum PGB in Utrecht en is sinds maandag 9 februari volledig operationeel. Er is 6 fte vrijgemaakt voor de uitvoering van het RRT, ondersteunt door een schil van 5 vaste backoffice medewerkers. Het RRT is in het leven geroepen om specifieke zaken die geen verder uitstel kunnen verdragen met voorrang op te pakken. In dit team worden zaken via Per Saldo, VWS, SVB en VNG aangeleverd. Daar vindt tevens prioritering plaats.
Inmiddels zijn 168 cases opgelost, 140 cases zijn op dit moment in behandeling.
Met Per Saldo is permanent overleg over de casuïstiek. Per Saldo heeft aangedrongen op een verhoging van de capaciteit van het RRT om meer urgente zaken met voorrang te kunnen oppakken. Dit wordt momenteel met de SVB uitgewerkt. De procedures rond het RRT worden voortdurend gemonitord en waar nodig verbeterd.
Kunt u toelichten hoe het komt dat ook bij de budgethouders die reeds voor 1 januari 2015 de SVB de uitbetaling lieten regelen het uitbetalen van het pgb fout gaat aangezien deze al in het computersysteem zaten?
De werkwijze rond de uitbetaling van pgb’s is ook voor deze budgethouders gewijzigd. Voorheen werd het budget op rekening van de budgethouders gestort, die dan zelf de zorgverlener betaalde. Nu betaalt de SVB op basis van de zorgovereenkomst en declaraties het budget achteraf aan de zorgverlener.
Bij hoeveel pgb-houders zijn sommige hulpverleners wél uitbetaald en andere niet, terwijl alle hulpverleners zogenaamde maandloners zijn?
Ik ga ervan uit dat in de vraagstelling wordt gedoeld op zorgverleners met een vaste arbeidsrelatie en een vast aantal uren (maandloners en instellingen die op basis van een vaste prijsafspraak betaald krijgen). De situatie dat de ene zorgverlener wél en de andere niet is uitbetaald kan voorkomen als gevolg een niet gelijktijdige verwerking van de zorgovereenkomsten. Het aantal gevallen waarbij dit zich heeft voorgedaan is niet bekend.
Kunt u de Kamer de volgende stukken sturen die samenhangen met de stuurgroep-trekkingsrecht4:
Ik zal de besluitstukken van het programma «pgb trekkingsrecht» betrekken bij de evaluatie die ik uw Kamer heb toegezegd in het debat van 4 februari. Daarover kunt u alsdan met mij in gesprek gaan.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor donderdag 12 februari om 11 uur?
De vragen zijn zo snel als mogelijk was beantwoord.
Het bericht dat een bejaarde Rotterdamse gevangen zit in zwaar versoberd verzorgingshuis; Zorgen om Nelly van 101 |
|
Karen Gerbrands (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Bejaarde Rotterdamse «gevangen» in zwaar versoberd verzorgingshuis; Zorgen om Nelly van 101»?1
Ja.
Is dit wat u bedoelde met betere zorg dichter bij mensen thuis?
Verzorgingshuizen veranderen soms in een woon/zorgcentrum waar mensen meer zelfstandig wonen met «zorg aan huis» als dat nodig is. Ik kan me heel goed voorstellen dat er mensen zijn die gewend waren aan de zorg en ondersteuning die vanuit het verzorgingshuis werd geleverd en er erg tegenop zien om weer meer zelfstandig te wonen. Daarom moet in overleg tussen zorgkantoor, zorgaanbieder en cliënt gezocht worden naar een passende oplossing indien een instelling overgaat tot het scheiden van wonen en zorg. Voor bestaande cliënten moet de bestaande situatie zoveel als mogelijk is, worden gehandhaafd.
Denkt u echt dat Nelly van 101 dit zelf wil?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u zelf in een Nederland wonen waarin de zorg op deze manier «mee verandert»?
Zo lang mogelijk zelfstandig wonen met zorg aan huis als dat nodig is, sluit aan bij de wens van vele mensen.
De opkomst van drunkorexia |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Eerst veel drank, en dan te weinig eten»?1
Ja.
Wat is er bij u bekend over de gezondheidseffecten van drunkorexia?
«Drunkorexia» is geen psychiatrische stoornis. Het refereert aan gedrag dat zich kenmerkt door een combinatie van overmatig alcoholgebruik en een ongezonde levensstijl door slecht/onvoldoende eten. De negatieve effecten van overmatig alcoholgebruik zijn onder andere verhoogde kans op kanker en leverziektes en een negatieve invloed op bijna alle organen. Te weinig eten kan onder andere leiden tot maag-/darmklachten, hartritmestoornissen en haaruitval.
Heeft u inzicht in de omvang van drunkorexia? Heeft u inzicht in risicogroepen? Zo ja, hoe groot is het probleem en komt het probleem voornamelijk voor bij studenten of ook bij andere groepen? Zo nee, bent u bereid hier snel onderzoek naar te doen?
Ik heb geen inzicht in dit specifieke gedrag. Navraag bij het Trimbos-instituut leert dat er over dit gedrag geen signalen of vragen binnenkomen via instellingen voor verslavingszorg of de alcoholinfolijn. Ook via andere instanties (gespecialiseerde eetstoornis instellingen) komen geen signalen binnen over dit fenomeen. Vooralsnog zie ik geen reden hier nader onderzoek naar te doen.
Welke activiteiten onderneemt u in het voorkomen van drunkorexia? Welke verantwoordelijkheden hebben veldpartijen en hoe vullen zij die in?
Er worden geen activiteiten ondernomen die zich specifiek richten op het voorkomen van «drunkorexia». In bredere zin benadruk ik het belang van een gezonde leefstijl en ik zet daarbij onder andere in op een gezond gewicht. Hierbij is aandacht voor de preventie van zowel onder- als overgewicht. Op de website van het Voedingscentrum is hierover informatie te vinden. Daarnaast faciliteer ik via het Trimbos-instituut publieksvoorlichting om te voorkomen dat (jong) volwassenen teveel alcohol drinken en zichzelf op die manier schade toebrengen. Vooralsnog zie ik geen noodzaak om voor de specifieke problematiek rondom «drunkorexia» aanvullende (voorlichtings)maatregelen te nemen.
Worden risicogroepen voorgelicht over de gezondheidsrisico’s van drunkorexia? Zo ja, besteedt de voorlichting ook aandacht aan het feit dat drunkorexia het lijf van buiten gezond doet lijken, maar de gezondheid in het lichaam juist ernstig schaadt? Zo nee, bent u bereid met veldpartijen voorlichting te realiseren?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een overzicht geven van het hulpaanbod in Nederland voor mensen met drunkorexia? Acht u het hulpaanbod voldoende om in de vraag te voorzien?
Mensen die last hebben van fysieke en mentale klachten die geassocieerd worden met «drunkorexia» kunnen daarvoor terecht bij de huisarts en de praktijkondersteuner GGZ. Inmiddels beschikt 70% van de huisartsen over een praktijkondersteuner GGZ, onder andere als gevolg van de verruiming van de middelen daarvoor.
Zijn er gegevens bekend over de effectiviteit van het beschikbare hulpaanbod? Zo ja, acht u het hulpaanbod voldoende effectief? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen naar de effectiviteit?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de huisarts niet beschikt over adequate kennis en interventies voor het bieden van hulp bij problematisch alcoholgebruik en een ongezond eetpatroon. Zo is er onder andere de NHG-standaard «Problematisch alcoholgebruik». Daarnaast kan de huisarts mensen met een ongezond eetpatroon adviseren naar de diëtist te gaan.
Zie ook https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/alcoholgebruik/cijfers-context/trends
Onder Trend zwaar alcoholgebruik volwassenen: Grootste groep zit in leeftijd van «studententijd» en zakt daarna behoorlijk.
De stelselverantwoordelijkheid in de jeugdzorg |
|
Magda Berndsen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Onderzoek naar dood van baby in Rotterdam»?1
Ja
Kunt u uiteenzetten wanneer de verantwoordelijkheid bij het Rijk ligt en het aan de Inspectie Jeugdzorg is om incidenten als beschreven in vraag 1 nader te onderzoeken?
Als er sprake is van jeugdhulp in de zin van de Jeugdwet, is er een verantwoordelijkheid voor de gezamenlijke rijksinspecties (Inspectie Jeugdzorg samen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Veiligheid en Justitie). Zij houden toezicht op de naleving van de Jeugdwet.
Kunt u uiteenzetten wanneer de verantwoordelijkheid lokaal ligt en het aan het lokale college van B&W is om incidenten als beschreven in vraag 1 nader te onderzoeken?
De Inspectie Jeugdzorg is door de gemeente Rotterdam gevraagd om onderzoek te doen. De gemeente Rotterdam voert een navraag uit van de feitelijke informatie bij instanties die op enig moment bij leden van dit gezin betrokken zijn of betrokken zijn geweest. Daarna zal de Inspectie Jeugdzorg, op basis van dit feitenrelaas, nagaan welke aspecten mogelijk nader onderzoek behoeven en door welke inspectie(s) en in welke vorm het onderzoek uitgevoerd gaat worden.
In de Jeugdwet staat dat de Inspectie Jeugdzorg bij de vervulling van haar taak rekening houdt met de behoeften van gemeenten (artikel 9.1, lid 5). Een nadere uitwerking daarvan is terug te vinden in de afspraken die de gemeenten en de inspecties hebben gemaakt om tot een sluitend en effectief toezicht te komen. Het verzoek dat de gemeente Rotterdam heeft gedaan aan de Inspectie Jeugdzorg om dit onderzoek uit te voeren is in lijn met deze afspraken.
Kunt u uiteenzetten langs welk kader per individuele situatie in de jeugdzorg bepaald wordt wie er stelselverantwoordelijkheid draagt (Rijk of lokaal) en waar het dan exact vanaf hangt?
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inrichting en uitvoering van de jeugdhulp en hebben een verantwoordelijkheid om voldoende passende jeugdhulp te bieden.
Het Rijk draagt stelselverantwoordelijkheid voor de Jeugdwet. In dat kader is in de Jeugdwet voorzien in toezicht door de gezamenlijke inspecties op de kwaliteit van de jeugdhulp en op de naleving van de wet. Dit omvat ook toezicht op calamiteiten.
Ik ben in mijn brief van 8 december 2014 aan de Tweede Kamer over de langdurige zorg ingegaan op de stelselverantwoordelijkheid.2 Het begrip stelselverantwoordelijkheid ziet op de verantwoordelijkheid van het Rijk voor de Jeugdwet in brede zin; indien zou blijken dat het stelsel zoals neergelegd in de Jeugdwet niet of onvoldoende goed functioneert, is dat voor het Rijk aanleiding om het stelsel aan te passen, bijvoorbeeld door aanpassing van regelgeving.
De huishoudelijke hulp toelage |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is er terecht gekomen van uw belofte en die van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat er tenminste 19.000 banen in de thuiszorg per 1 januari 2015 behouden blijven door de huishoudelijke hulp toelage?1
Op basis van de huidige informatie nog geen volledig beeld worden opgemaakt van het aantal banen dat behouden blijft door de HHT. Daarvoor is het nu nog te vroeg. De introductie van de HHT betekent ook niet dat alle ontslagen voorkomen kunnen worden. Wel leveren de extra middelen een belangrijke bijdrage aan het beperken van het aantal ontslagen en krijgen thuiszorgorganisaties met de beschikbaarheid van extra middelen meer tijd om de organisatie in te richten naar nieuwe vormen van ondersteuning thuis. De gewenste vernieuwing van de huishoudelijke hulp kan zo meer geleidelijk worden gerealiseerd.
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten per 1 januari 2015 gebruik maken van de huishoudelijke hulp toelage?2
In 2015 zullen naar verwachting in totaal 391 van de 403 gemeenten gebruik maken van de HHT.
Is het waar dat er op dit moment slechts 500 cliënten bij de zorgorganisaties TSN en T-zorg huishoudelijke verzorging ontvangen via de huishoudelijke hulp toelage? Kunt u de Kamer informeren hoeveel cliënten in heel Nederland op basis van deze toelage huishoudelijke verzorging ontvangen?3
TSN en T-zorg hebben afgelopen week de door hen genoemde aantallen desgevraagd bevestigd. Uit de bijgevoegde quick-scan blijkt echter dat er met voortvarendheid wordt gewerkt aan de invoering van de HHT4. Een aantal gemeenten heeft de HHT inmiddels ingevoerd. Ongeveer een kwart van de gemeenten geeft aan dat de HHT volledig geïmplementeerd is en beschikbaar voor cliënten en 60% van de gemeenten geeft aan dat binnen 3 maanden te zullen realiseren. Eind april heeft naar huidig inzicht daarmee ongeveer 85% van de gemeenten de HHT geïmplementeerd en is de HHT beschikbaar voor cliënten.
Hoeveel banen in loondienst zijn er op dit moment «gered» door de huishoudelijke hulp toelage? Is het waar dat de grootste thuiszorgorganisatie van Nederland in de Randstad niemand aan het werk heeft gehouden via deze toelage?
De uitvoering van de HHT vindt door gemeenten en aanbieders plaats op basis van een decentralisatie-uitkering. Dit betekent dat niet alleen de uitvoering van de HHT op lokaal niveau zijn beslag krijgt, maar ook de verantwoording daarover op lokaal niveau aan de gemeenteraad plaatsvindt. Dit betekent dat op dit moment geen inzicht bestaat in het aantal banen in loondienst dat tot op dit moment kon worden behouden. Daarvoor is het nu nog te vroeg.
Er is echter wel een aantal concrete voorbeelden te noemen waar de beschikbaarheid van de extra gelden heeft geleid tot het voorkomen van ontslagen. Voorbeelden zijn de gemeenten Deventer (Carinova), Steenwijkerland, Urk, Noordoostpolder en Maastricht. Ook geven twee van de 11 ondervraagde aanbieders aan dat er al concrete ontslagaanvragen zijn voorkomen door de HHT. Een gemeente geeft aan dat er al een concrete afspraak is gemaakt waarmee 200 ontslagen zijn voorkomen. De HHT levert daarnaast ook een belangrijke bijdrage aan het tegengaan van alfahulpconstructies. Uit de quick-scan blijkt dat ongeveer één derde van de geïnterviewde gemeenten voornemens had om met alfahulpen te gaan werken. Een groot deel hiervan geeft aan dat deze voornemens geheel of gedeeltelijk zijn afgewend. Bij sommige gemeenten bestaan de alfahulpconstructies en de reguliere banen nu naast elkaar.
Uit informatie van TSN Thuiszorg blijkt inderdaad dat TSN Thuiszorg in de Randstad op 5 februari nog geen huishoudelijke hulp op basis van HHT inzet. Dit beeld mag echter niet worden vertaald naar de gehele Randstad. Zo is bijvoorbeeld de HHT in de gemeente Utrecht met ingang van 1 januari 2015 voor cliënten beschikbaar.
Hoeveel gemeenten stellen tarieven voor de huishoudelijke hulp toelage op hetzelfde niveau als de huishoudelijke verzorging categorie 1, of zelfs daaronder? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht sturen? Zo nee, waarom niet?
Het vaststellen van de tarieven voor de huishoudelijke hulp is, ingeval de huishoudelijke hulp door een aanbieder wordt uitgevoerd, een zaak van de gemeente en de aanbieder. Dit geldt ook voor huishoudelijke hulp die wordt gefinancierd met inzet van HHT. Deze huishoudelijke hulp wordt betrokken bij aanbieders die voor 2015 door een gemeente worden of zijn gecontracteerd. Hiervoor gelden naast de voorwaarde dat het moet gaan om arbeid in loondienst ook de op basis van de Wmo 2015 geldende regels (artikel 2.6.6 Wmo 2015) die zien op een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening, waarbij rekening wordt gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Er bestaat op centraal niveau geen inzicht in de precieze tarieven die gemeentenen aanbieders afspreken.
Hoeveel zorgorganisaties weigeren te werken met een huishoudelijke hulp toelage vanwege de lage tarieven en de vele eisen die daarmee gemoeid gaan? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zowel voor het indienen van de verklaring dat de gemeente gebruik zou gaan maken van de HHT als voor het plan zelf gold de voorwaarde dat ze ondertekend moesten worden door ten minste een wethouder en een aanbieder. Of en zo ja hoeveel aanbieders, die voor 2015 door de een gemeente worden of zijn gecontracteerd, geweigerd hebben mee te werken aan het indienen van een plan voor de HHT is op centraal niveau niet bekend. Duidelijk is echter wel dat de eis van medeondertekening door een aanbieder geen belemmering is gebleken voor het door vrijwel alle gemeenten gebruik maken van de HHT. In veel gevallen is ook sprake van medeondertekening door meerdere aanbieders.
Het feit dat gemeenten en aanbieders samen een plan voor de inzet van HHT hebben ingediend maakt dat zij ook samen de inspanningsverplichting hebben om er een succes van te maken.
De eisen die gesteld zijn aan de toekenning van HHT zijn ingegeven door de wens om zoveel mogelijk volwaardige werkgelegenheid in de huishoudelijke hulp te behouden. De belangrijkste voorwaarden zijn dat het moet gaan om arbeid in loondienst en dat er sprake moet zijn van een multipliereffect. De wijze waarop de HHT vervolgens in de praktijk wordt uitgevoerd is aan de gemeente en aanbieders.
Bent u er ondertussen van doordrongen dat deze huishoudelijke hulp toelage vanwege de eis van het multipliereffect niet terecht komt bij mensen met een laag inkomen die huishoudelijke verzorging nodig hebben, omdat zij € 10 eigen bijdrage per uur moeten betalen? Zo ja, vindt u het wenselijk dat de huishoudelijke hulp toelage hierdoor min of meer een toeslag voor mensen met een dikkere portemonnee is geworden?
De eis dat er sprake moet zijn van een multiplier (naast de HHT-middelen moeten ook additionele middelen worden ingezet) is ingegeven om een zo maximaal mogelijk werkgelegenheidseffect te bereiken. Deze extra middelen kunnen afkomstig zijn van cliënten. Ze kunnen echter ook uit andere bronnen afkomstig zijn. In de praktijk gaat het dan vaak om middelen uit andere bronnen dan de HHT die de gemeente extra inzet met als doel om de huishoudelijke hulp op basis van een algemene voorziening ook betaalbaar te houden voor cliënten met een laag inkomen. Op basis van de Wmo 2015 is dit mogelijk (artikel 2.1.4, tweede lid onder a) doordat de gemeente personen die tot een omschreven groep behoren (veelal cliënten met een inkomen tot een bepaald niveau) korting te geven de verschuldigde bijdrage voor de algemene voorziening. Of gemeenten extra middelen inzetten om de algemene voorziening ook voor lagere inkomens toegankelijk te maken is een afweging die op lokaal niveau plaatsvindt.
Los van het voorgaande moet het college, nadat een cliënt zich gemeld heeft met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het in de Wmo 2015 voorgeschreven onderzoek uitvoeren. Indien de uitkomst van het onderzoek is dat ondersteuning van de cliënt noodzakelijk is en de cliënt en of zijn sociale omgeving dit niet kan organiseren, moet het college passende ondersteuning bieden. Hierbij moet dan ook de financiële positie van de cliënt worden betrokken. Het voorgaande kan ertoe leiden dat een algemene voorziening vanwege de daaraan verbonden eigen bijdrage voor een cliënt, gezien de hoogte van zijn inkomen, niet passend is.
Hoeveel mensen met een laag inkomen (sociaal minimum) maken, ondanks de eigen bijdrage van € 10 per uur, gebruik van de huishoudelijke hulp toelage?
Op centraal niveau zijn hierover geen gegevens beschikbaar.
Hoe oordeelt u over de bureaucratische rompslomp en de hoge kosten die de huishoudelijke hulp toelage met zich mee brengt voor zorgorganisaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van een gemeente en aanbieders om te zorgen dat de HHT zo eenvoudig mogelijk kan worden uitgevoerd. Zij maken samen afspraken over de uitvoering, de daaraan verbonden kosten en voor wiens rekening die kosten komen.
Vindt u het wenselijk dat iedere gemeente apart complexe eisen stelt aan de administratieve verantwoording van de huishoudelijke hulp toelage? Gaat u hier wat aan doen? Zo nee, waarom niet?
De HHT wordt gefinancierd op basis van een decentralisatie-uitkering. De gemeente is voor de toepassing en de uitvoering van de HHT verantwoordelijk. Dit geldt ook voor de administratieve verantwoording. Het is zowel in het belang van zowel de gemeenten als de aanbieders om de administratieve verantwoording tot het minimum te beperken. Ik heb met gemeenten en aanbieders afgesproken dat zij daar gezamenlijk verantwoordelijkheid in nemen en zal ze indien nodig daartoe oproepen. Vanuit VWS zijn gemeenten uitsluitend gevraagd te rapporteren over het aantal feitelijk verstrekte toelagen met als doel inzicht te krijgen in de effectiviteit van het instrument HHT.
Vindt u het wenselijk dat gemeenten die de huishoudelijke verzorging categorie 1 hebben geschrapt, zorgbehoevende mensen een lijst sturen met private zorgaanbieders waar ze zorg kunnen inkopen, terwijl veel private zorgorganisaties enkel werken met alfahulpen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Allereerst hecht ik eraan te benadrukken dat HHT uitsluitend kan worden ingezet voor (mede)financiering van huishoudelijke hulp die in loondienst wordt verricht. Het is dus niet mogelijk HHT in te zetten voor het (laten) verrichten van huishoudelijke hulp door alfahulpen. Uitgangspunt van de Wmo 2015 is dat gemeenten maatwerk bieden aan cliënten die zich bij het college melden met een verzoek om maatschappelijke ondersteuning. In het onderzoek dat volgt op een melding wordt onderzocht of maatschappelijke ondersteuning noodzakelijk is en zo ja, welke voorziening voor deze cliënt passend is.
Indien de gemeente ervoor heeft gekozen om de huishoudelijke hulp als algemene voorziening in de markt aan te bieden, dan zal de gemeente moeten nagaan of de voorziening voor deze cliënt passende ondersteuning biedt waarbij ook de financiële situatie van de cliënt moet worden betrokken. Indien dit niet het geval is zal de gemeente een andere wel passende bijdrage aan de ondersteuning moeten bieden.
Naarmate de cliënt een hogere eigen bijdrage is verschuldigd voor een algemene voorziening of voor een voorziening in de markt zal de uitkomst van het onderzoek vaker zijn dat zo’n voorziening geen passende ondersteuning voor de cliënt is, gezien zijn financiële situatie. De gemeente zal de cliënt dan waarschijnlijk vaker door middel van een maatwerkvoorziening moeten ondersteunen.
Kunt u aangeven in hoeverre u en/of de VNG de inzet van de huishoudelijke hulp toelage coördineert?
De VNG biedt ondersteuning aan gemeenten door het verstrekken van informatie over de inzet van de HHT. De VNG heeft geen formele coördinerende rol bij de inzet van de HHT-gelden.
Ziet u mogelijkheden het budget van de huishoudelijke hulp toelage toe te voegen aan het budget voor de Wmo 2015 (Wet maatschappelijke ondersteuning) in het gemeentefonds, waardoor gemeenten en zorgorganisaties bespaard blijven van bureaucratische rompslomp, en het budget daadwerkelijk terecht komt bij de mensen met een laag inkomen die huishoudelijke verzorging nodig hebben?
De HHT wordt aan de gemeente toegekend in de vorm van een decentralisatie-uitkering. Bij de toekenning van deze decentralisatie-uitkering is getoetst of een door een gemeente ingediend plan aan de voor de HHT geldende uitgangspunten voldeed. Indien dit het geval was is HHT toegekend. Na de toekenning van de HHT legt het college over de uitvoering van de HHT verantwoording af aan de gemeenteraad. Verantwoording aan VWS vindt niet plaats anders dan dat gemeenten gevraagd is te rapporteren over het aantal feitelijk verstrekte toelagen met als doel inzicht te krijgen in de effectiviteit van het instrument HHT.
De wijze waarop achteraf verantwoording wordt afgelegd over de aanwending van een algemene uitkering uit het Gemeentefonds en de aanwending van een decentralisatie-uitkering verschilt niet wezenlijk.
Los van het voorgaande zal VWS de uitvoering van de HHT met het oog op de effectiviteit en de beleidsvorming in de toekomst monitoren.
Snoepautomaten in ziekenhuizen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de resultaten van de EditieNL-enquête over snoepautomaten in ziekenhuizen?1
Ja, hier heb ik kennis van genomen.
Wat vindt u ervan dat patiënten en bezoekers in 82% van de ziekenhuizen geconfronteerd worden met snoepautomaten en ongezonde snacks? Deelt u de mening dat ziekenhuizen patiënten gezonder moeten maken en dat een ruim aanbod van ongezonde snacks hier afbreuk aan doet?
Een doel van mijn beleid is om de gezonde keuze makkelijker te maken. Veel organisaties en bedrijven kunnen daar hun bijdrage aan leveren.
Voor werknemers en bezoekers van ziekenhuizen is het aanbod in automaten, het restaurant, de kiosk en dergelijke, van belang om een gezonde keuze te kunnen maken. De «richtlijnen gezondere kantines» die het Voedingscentrum in opdracht van VWS heeft ontwikkeld, bieden handvatten voor het aanbieden van een gezonder aanbod. Met bedrijven die producten leveren, zoals cateraars en de automatenbranche, zijn daar afspraken over te maken. Via het Handvest Gezonder Voedingsaanbod op Scholen is zichtbaar welke bedrijven bij willen dragen aan een gezonder voedingsaanbod op scholen. Ziekenhuizen kunnen hier ook afspraken over maken.
Voor scholen zet ik mij extra in omdat kinderen en jongeren hier dagelijks zijn. Zie verder het antwoord op vraag 4,5 en 6.
Wat vindt u ervan dat het aanbod in verkoopautomaten in ziekenhuizen vaak maar voor maximaal 30% uit gezonde producten bestaat? Deelt u de mening dat in lijn met gezonde scholen en schoolkantines ziekenhuizen binnen iedere productgroep minimaal één gezond alternatief moeten aanbieden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat 67% van de ziekenhuizen niet specifiek nadenkt over voedingsproducten in het automatenaanbod? Deelt u de mening dat het binnen de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen past hier wel specifiek beleid op te voeren?
De verantwoordelijkheid voor de inrichting van een ziekenhuis ligt bij het betreffende bestuur. Ik vind het passend als de gezonde keuze makkelijk voor handen is in een omgeving waar het draait om gezondheid en zorg.
Als ziekenhuizen hiermee aan de slag gaan en samenwerking zoeken met andere organisaties, kunnen ze gebruik maken van het Nationaal Programma Preventie Alles is Gezondheid... Hierin zijn diverse private en publieke organisaties betrokken. Een gezond voedingsaanbod in ziekenhuizen past uitstekend binnen de kaders van het Alles is Gezondheid... Ik heb de goede voorbeelden ook al gezien en gehoord in gesprekken met ziekenhuizen en cateraars.
Het zou mooi zijn als ziekenhuizen deze goede voorbeelden volgen en individueel of samen actief aan de slag gaan om de gezonde keuze in de zorgomgeving makkelijker te maken.
In hoeverre bent u voornemens u hard te maken voor een gezond voedingsaanbod in ziekenhuizen? Bent u bereid dit thema te agenderen binnen het Nationaal Programma Preventie?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het een goed idee als de ziekenhuissector snel brede afspraken maakt over het voedingsaanbod in kantines en verkoopautomaten? Bent u bereid dit overleg te initiëren en de Kamer te informeren over de uitkomsten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Preventiebeleid op 26 februari 2015?
Ja.
Het bericht dat Utrecht al 600 klachten heeft ontvangen over de thuiszorg |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie over de 600 klachten die de gemeente Utrecht heeft gekregen met betrekking tot de bezuinigingen op de thuiszorg? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het gaat hier om bezwaarschriften op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Cliënten hebben het recht om bezwaar aan te tekenen tegen een beschikking van in dit geval het college van B en W van de gemeente Utrecht.
Het is van belang dat zoveel mogelijk voorkomen wordt dat cliënten zich genoodzaakt voelen bezwaar en beroep aan te tekenen. Een zorgvuldig ingericht en uitgevoerd proces kan daaraan een bijdrage leveren. Over onder meer het belang van een zorgvuldig proces heb ik op 22 december 2014 een brief aan de, voor de uitvoering van de Wmo 2015 verantwoordelijke, wethouders geschreven. Uit mijn contacten met de gemeente Utrecht is gebleken dat zij ook hechten aan deze zorgvuldigheid in de wetsuitvoering.
Met het oog op dit belang van zorgvuldigheid heeft de VNG, in vervolg op de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland inzake Dantumadiel, op 18 december 2014 een ledenbrief uit doen gaan. Verder heeft de VNG het initiatief genomen om cliëntorganisaties uit te nodigen om, ter ondersteuning van de gemeentelijke uitvoering, tot een gezamenlijke en gedragen invulling te komen van de wijze waarop processen aan de voorkant zorgvuldig kunnen worden ingericht, zodat onnodige bezwaar- en beroepszaken zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen. Onnodige bezwaar- en beroepszaken kunnen ook voorkomen worden door inschakeling van een cliëntondersteuner of door gebruik te maken van mediation of door een beroep te doen op een ombudsman.
Uit mijn contacten met de gemeente Utrecht is gebleken dat de gemeente op het standpunt staat dat zij een zorgvuldig proces heeft ingericht. De gemeente Utrecht licht toe dat de betreffende cliënten met de gemeente van mening verschillen over het aantal uren ondersteuning dat zij, conform het nieuwe beleid van de gemeente Utrecht, verstrekt krijgen. De rechter zal binnenkort beoordelen of het door de gemeente Utrecht vastgestelde beleid en de uitvoering daarvan in de bestreden gevallen, in overeenstemming is met de Wmo 2015.
Hoe oordeelt u over de collectieve voorziening Schoon huis die de gemeente Utrecht hanteert, waarbij er vanuit wordt gegaan dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor het behalen van het resultaat «een schoon huis»? Getuigt dit naar uw mening van goede zorg voor kwetsbare mensen?2
Op basis van de Wmo 2015 moet het gemeentebestuur zorg dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van ingezetenen die daarop aangewezen zijn. De maatschappelijke ondersteuning moet, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek op basis van artikel 2.3.2 Wmo 2015, een passende bijdrage leveren aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en participatie. Bij het invullen van deze verantwoordelijkheid beschikt de gemeenteraad binnen de grenzen van de Wmo 2015 over de beleidsruimte om hierin lokaal en in de betreffende situaties, passende keuzes te kunnen maken. Maatwerk is hierin het belangrijke uitgangspunt.
De gemeenteraad van Utrecht heeft een deel van de verantwoordelijkheid voor maatschappelijke ondersteuning ingevuld door het inrichten van een collectieve voorziening «Schoon huis». Deze collectieve voorziening Schoon huis wordt aan cliënten verstrekt in de vorm van een maatwerkvoorziening. In aanvulling daarop is het mogelijk om aan cliënten, waarvoor het resultaat «een Schoon huis» onvoldoende is, aanvullende modules te verstrekken op basis waarvan extra uren ondersteuning kunnen worden toegekend. Los van het bestaan van de collectieve voorziening Schoon huis en de aanvullende modules zal, op grond van het bepaalde in de Wmo 2015, in het onderzoek nagegaan moeten worden of deze voor de betreffende cliënt voldoen. Indien dit niet het geval is, zal in het geval van deze cliënt maatwerk in aanvulling op de beschikbare collectieve voorziening met aanvullende modules moeten worden geboden. De gemeente Utrecht geeft aan de Wmo 2015 ook op deze wijze toe te passen.
Vindt u het wenselijk dat mensen in de gemeente Utrecht slechts 1,5 uur thuiszorg krijgen, terwijl de zorgvraag niet gedaald is en bij het overgrote deel van de mensen die minder uren huishoudelijke verzorging ontvangen slechts dossieronderzoek dan wel een telefonische herindicatie is gedaan? Is dit in uw ogen in lijn met de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015?
Op grond van het bepaalde in de Wmo 2015 is de gemeente gehouden te beoordelen of de maatschappelijke ondersteuning, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek op basis van artikel 2.3.2 Wmo 2015, een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en het zelfstandig kunnen wonen. De vraag wat daarvoor in de individuele situatie van cliënten noodzakelijk is, laat zich niet in zijn algemeenheid beantwoorden. Hiervoor heb ik al wel het belang van een zorgvuldig proces, waaronder een onderzoek naar de ondersteuningsvraag, onderstreept. De besluitvorming op aanvragen is de verantwoordelijkheid van het college van B en W. Tegen een beslissing van B en W staat bezwaar en beroep open. In een tweetal gevallen is de beslissing van het college van B en W van Utrecht inmiddels aan de rechter voorgelegd. Het past mij niet om daarover op dit moment uitspraken te doen.
Vindt u het ook niet dieptreurig dat zorgbehoevende mensen via de rechter hun zorg moeten afdwingen, omdat gemeenten dit verzaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn antwoord op vraag 1 heb ik al aangegeven dat ik het belangrijk vind om onnodige bezwaar- en beroepszaken zoveel mogelijk te voorkomen en dat een zorgvuldig proces aan de voorkant daaraan een belangrijke bijdrage kan leveren.
Kunt u uw visie weergeven over huishoudelijke verzorging? Is dit in uw ogen nog een zorgvoorziening of slechts een «resultaat»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het aan een cliënt verstrekken van huishoudelijke hulp op basis van de Wmo 2015 kan afhankelijk van de individuele omstandigheden van die cliënt een passende bijdrage leveren aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en het zelfstandig kunnen wonen. Het gaat daarbij niet primair om het karakter van de voorziening, maar om de vraag of het gewenste resultaat, zoals dat met de uitvoering van de Wmo 2015 wordt beoogd, voor de betreffende cliënt in diens situatie ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd.
Bent u bereid de Kamer een overzicht te sturen met het aantal ontvangen bezwaarschriften per gemeente? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over het gevraagde overzicht en kan om die reden niet aan uw verzoek voldoen.
Het bericht “Megaheffing voor cliënten van Ascensio” |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u bekend het bericht: «Megaheffing voor cliënten van Ascensio»?1
Ja.
Klopt de informatie in dit bericht dat cliënten een naheffing opgelegd krijgen ten gevolge van de misstanden bij zorgaanbieder Ascensio?
Begin 2014 is Achmea zorgkantoor haar jaarlijkse onderzoek gestart naar de verantwoording van budgethouders over ingekochte zorg met pgb-gelden in 2013. Het onderzoek van Achmea zorgkantoor betrof ook budgethouders die zorg hadden ingekocht bij Ascensio. Naar nu blijkt kunnen deze budgethouders niet op de juiste wijze aan hun verantwoordingsverplichting voldoen. Daarop heeft Achmea zorgkantoor besloten om het bedrag waarvoor niet vast staat dat het besteed is aan zorg zoals bedoeld in de subsidieregeling pgb, te gaan terugvorderen. Achmea zorgkantoor doet ook onderzoek naar Ascensio.
Ik heb met Achmea afgesproken dat lopende dat onderzoek de vordering op de budgethouders om het pgb terug te betalen, wordt opgeschort.
In het onderzoek van het zorgkantoor moet ook de rol van de budgethouder worden onderzocht. Bij de toekenning van het pgb door het zorgkantoor krijgen budgethouders informatie over de wijze waarop de middelen ingezet kunnen worden en hoe de verantwoording over de besteding plaats dient te vinden. Als blijkt dat niet de budgethouder maar de zorgaanbieder frauduleus heeft gehandeld, en als gevolg daarvan de budgethouder zijn bestedingen niet goed kan verantwoorden, ben ik van mening dat zorgkantoor en budgethouder gezamenlijk moeten zoeken naar een passende vorm van ondersteuning voor de budgethouder. In mijn antwoorden op eerder gestelde vragen van uw Kamer over zorgaanbieder Pyxis (TK 2014–2015, nr. 1180) heb ik aangekondigd met Achmea zorgkantoor in overleg te gaan over deze mogelijkheden. Voorop staat dat de budgethouder zorg blijft ontvangen, mogelijk via een alternatief aanbod in zorg in natura.
Deelt u de mening dat het gegeven dat Ascensio een erkende instelling was de indruk geeft dat men het budget aan goede zorg uitgeeft?
Een WTZI-toelating betekent inderdaad dat aan bepaalde eisen wordt voldaan ten aanzien van de bestuur en toezicht, maar een WTZI-toelating behelst geen oordeel over de kwaliteit van zorg. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft eind 2014 geconstateerd dat de zorg ontoereikend was en ik heb, op advies van de inspectie, Ascensio een aanwijzing gegeven. In deze aanwijzing werd Ascensio onder meer gelast binnen een termijn van één maand de zorgverlening aan cliënten te staken en alle in zorg zijnde cliënten aantoonbaar over te dragen aan een andere zorgaanbieder.
Deelt u voorts de mening dat een pgb-houder die zijn budget besteedde bij Ascensio op basis van beschikbare informatie niet had kunnen weten dat dit een onrechtmatige besteding betrof?
Zoals in mijn antwoord bij vraag 1 weergegeven ga ik met Achmea zorgkantoor in overleg over deze zaak. Dit vereist nader onderzoek. Daarbij wordt ook gekeken naar de destijds beschikbare informatie en de eigen verantwoordelijkheid van de budgethouder.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat niet de cliënt, maar juist de bestuurders van Ascensio (financieel) verantwoordelijk worden gesteld voor de fouten die zijn gemaakt bij deze zorgaanbieder?
Bestuurders kunnen op grond van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk gesteld worden voor het plegen van een onrechtmatige daad richting een derde en kunnen dan verplicht worden om de geleden schade te vergoeden. Gedupeerde budgethouders en het zorgkantoor kunnen worden aangemerkt als derden in de zin van het Burgerlijk Wetboek. Zoals eerder gemeld, ben ik in overleg met Achmea zorgkantoor over de mogelijkheden voor ondersteuning van gedupeerde budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld. De hiervoor geschetste optie is een van de mogelijkheden.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo snel mogelijk beantwoord.
De inkoop van wijkverpleegkundigen voor het sociale wijkteam |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «CZ weigert financiering wijkverpleegkundige»?1
Ja.
Hoe duidt u dat zorgverzekeraar CZ in zes Parkstad-gemeenten geen wijkverpleegkundige voor het sociale wijkteam heeft ingekocht? Is er in deze gemeenten altijd een wijkverpleegkundige voor patiënten als dat nodig is?
Allereerst zal ik het onderscheid tussen wijkgericht werken (S1) en de verpleging en verzorging (S2) toelichten.
De activiteiten die vallen binnen de prestatie «wijkgericht werken» zijn niet direct te koppelen aan een individueel zorgtraject van een patiënt. De activiteiten zijn te kenschetsen als het verbinden van het medische en sociale domein, waarbij het bijvoorbeeld kan gaan om deelname aan het sociale wijkteam. Hiervoor is een macro budget beschikbaar van € 40 mln. Het overgrote deel van de zorg die valt onder de aanspraak wijkverpleging bestaat uit het verrichten van verpleegkundige en verzorgende handelingen die betrekking hebben op de zorg voor individuele patiënten. Daartoe behoren taken als indiceren, stimuleren, signaleren en coördineren voor patiënten die in zorg zijn. Hiervoor is totaal een budget beschikbaar van € 3,1 mld. Het gaat hierbij ook om breder kijken dan de oorspronkelijke zorgvraag van de cliënt, bijvoorbeeld naar zelfredzaamheid en de sociale omgeving van de cliënt. Daarbij hoort ook dat de wijkverpleegkundige gehoor moet kunnen geven aan signalen die zij in de dagelijkse praktijk ontvangt. Het behoort tot de professionele autonomie van de wijkverpleegkundige om, gelet op zijn/haar kennis van het gemeentelijk domein, in te schatten wanneer het inschakelen van het sociale domein noodzakelijk is. Deze taken maken onderdeel uit van de zorgverlening aan de cliënt en behoren daarmee tot de individueel toewijsbare zorg. Deze individuele toewijsbare zorg geleverd door een wijkverpleegkundige is door verzekeraars ook in de zes Parkstad-gemeenten ingekocht en daarmee is de verbinding met het sociale domein gewaarborgd.
Op basis van de aanspraken die gelden in de Zvw en de vormgeving van de bekostiging voor wijkverpleging zullen de inwoners van de zes Parkstad-gemeenten dus de benodigde zorg zoals omschreven in de aanspraak verpleging en verzorging ontvangen.
Hoe wordt het contact tussen het sociale wijkteam en door CZ gecontracteerde wijkverpleegkundigen in de Parkstad-gemeenten dan wel onderhouden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre acht u het budget van € 40 miljoen voor beschikbaarheid van wijkverpleegkundigen voor 2015 voldoende om wijkteams van een wijkverpleegkundige te voorzien?
De investering van de € 40 mln. in 2015 betekent een substantiële structurele verruiming van de capaciteit van de wijkverpleegkundigen. De invulling van S1 met het daarbij behorende bedrag van € 40 mln. wordt door de zorgverzekeraar in samenspraak met gemeenten ingezet in die wijken waar de grootste toegevoegde waarde wordt verwacht van een extra investering. Het doel is dan ook niet om elk sociaal wijkteam van een wijkverpleegkundige te voorzien. Elke wijkverpleegkundige kan namelijk afstemmen met gemeenten, dat gebeurt niet uitsluitend in het sociale wijkteam.
Welke wijkverpleegkundige zorg hebben Parkstad-gemeenten extra ingekocht als zorgverzekeraars dat nalieten? Zijn er nog andere gemeenten die extra wijkverpleegkundige zorg hebben moeten inkopen? Hoe duidt u deze ontwikkeling?
Naast de Parkstad-gemeenten zijn er meer gemeenten die er voor hebben gekozen om zelf de zichtbare schakel/wijkverpleegkundige in het sociale wijkteam te bekostigen. Voorheen financierde het Ministerie van BZK het programma Zichtbare Schakel.
Nu de inzet van de wijkverpleegkundige structureel is geborgd via de aanspraak wijkverpleging in de Zvw, hebben BZK en VWS de beschikbaarheid van de structurele middelen voor de Zichtbare schakel (€ 10 mln. per jaar) heroverwogen. Besloten is om deze middelen voor 2015 t/m 2017 samen te voegen met de decentralisatie-uitkering Gezond in de Stad (GIDS). Gemeenten die deelnemen aan dit stimuleringsprogramma krijgen deze uitkering. Door de Zichtbare Schakel-gelden over te hevelen naar GIDS wordt gewaarborgd dat de middelen blijvend ingezet worden voor bevordering van gezondheidszorg in gemeenten met kwetsbare wijken.
Kunt u garanderen dat iedere individuele wijkverpleegkundige die werkt in een wijkteam (segment2 ook individueel toewijsbare zorg (segment3 levert? Welke consequenties heeft dat voor het budget voor individueel toewijsbare zorg?
In de nadere regelgeving verpleging en verzorging van de NZa is opgenomen dat een zorgaanbieder die de prestatie wijkgericht werken levert, die prestatie alleen kan declareren indien hij tevens individueel toewijsbare verpleging en verzorging levert en declareert. Aanbieders kunnen dus alleen een contract krijgen voor de prestatie wijkgericht werken (S1) als zij ook individueel toewijsbare zorg (S2) leveren.
Er hebben mij ook signalen bereikt dat er aanbieders zijn die een contract hebben voor zowel S1 als S2 maar er toch voor kiezen om wijkverpleegkundigen alleen in te zetten voor wijkgericht werken (S1). Ik vind dit niet wenselijk en heb dit eerder ook al aan partijen aangeven. De komende tijd ga ik wederom met betrokken partijen in gesprek om er voor te zorgen dat er de beoogde integrale zorg geleverd blijft worden.
De wijze waarop aanbieders invulling geven aan S1 heeft geen budgettaire consequenties. De representerende verzekeraars hebben een bedrag van € 40 mln. beschikbaar voor S1. Het overige budget uit het kader wijkverpleging van ca. € 3,1 mld is beschikbaar voor S2.
Wat verandert er aankomende jaren bij de inkoop van wijkverpleegkundigen voor sociale wijkteams, nu het budget voor de beschikbaarheid van wijkverpleegkundigen oploopt tot € 200 miljoen in 2017? Verwacht u dat een budget van € 200 miljoen voldoende is voor verzekeraars om ieder wijkteam van een wijkverpleegkundige te voorzien, en om te werken aan preventie?
De investering oplopend tot structureel € 200 mln. vanaf 2017, is bestemd voor de inzet van extra wijkverpleegkundigen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven is het doel niet om elk sociaal wijkteam van een wijkverpleegkundige te voorzien. Zorgverzekeraars blijven in samenspraak met gemeenten bepalen in welk sociale wijkteams de grootste toegevoegde waarde wordt verwacht van de inzet van een wijkverpleegkundige. Daarnaast heb ik bij mijn antwoord op vraag 4 aangegeven dat de samenhang met het sociale domein in alle wijken gewaarborgd is, doordat het tot de professionele autonomie van de wijkverpleegkundige behoort om gelet op zijn/haar kennis van het gemeentelijk domein in te schatten wanneer het inschakelen van het sociale domein noodzakelijk is. Dit gebeurt niet uitsluitend in het sociale wijkteam.
Het bericht dat actiegroep Zij Is Hier een pand kraakt voor de opvang van kwetsbare en verborgen vrouwen |
|
Keklik Yücel (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat actiegroep Zij Is Hier een pand in Nieuw West in Amsterdam heeft gekraakt, met als doel kwetsbare vrouwen die een veilige plek zoeken op te vangen?1
Ja.
Hoeveel vrouwen hebben sinds de oprichting van de actiegroep Zij Is Hier gebruik gemaakt van de opvangvoorziening in het kraakpand?
De gemeente Amsterdam heeft ons op ons verzoek een feitenrelaas doen toekomen over het bericht dat een actiegroep een pand heeft gekraakt in Amsterdam. Hieruit blijkt dat de gemeente Amsterdam niet precies heeft kunnen vaststellen hoeveel vrouwen in het pand verbleven gedurende de periode dat het pand is gekraakt. De GGD heeft meermaals geprobeerd in gesprek te gaan met de actievoerders om inzicht te verkrijgen in de situatie in het pand en de eventuele zorgvraag van de personen in het pand. Medewerkers van de GGD werden niet toegelaten tot het pand en hebben niet kunnen vaststellen hoeveel vrouwen gebruik hebben gemaakt van het kraakpand. Inmiddels is het kraakpand verlaten.
De gemeente Amsterdam geeft aan dat de vrouwen uit het kraakpand zijn opgevangen in het stadsdeel Nieuw West en dat dit acht personen betreft (vier alleenstaande vrouwen, en een moeder met drie kinderen). Hierbij geldt het aanbod dat zij beroep kunnen doen op hulpverlening indien dat nodig is.
Is het waar dat veel van deze achtergelaten vrouwen, die tevens slachtoffer zijn van huiselijk geweld, seksueel misbruik of psychische mishandeling, niet terecht kunnen bij de gemeentelijke opvangvoorzieningen in Amsterdam vanwege hun afhankelijke verblijfsstatus? Zo ja, deelt u de mening dat veilige opvang en adequate hulpverlening voor deze vrouwen noodzakelijk is, en dat het huidige beleid hier momenteel in tekort schiet? Welke aanvullende acties bent u bereid te nemen, zodat deze vrouwen ondersteund kunnen worden in hun proces naar een veilige en zelfstandige leefsituatie?
Nee, dat is niet waar. Ook met een afhankelijke verblijfsstatus is het mogelijk te worden opgevangen in Amsterdam, mocht daartoe reden zijn. De rechten en mogelijkheden zijn hetzelfde als voor andere burgers.
Veilige opvang en adequate hulpverlening voor deze vrouwen is in Amsterdam gewaarborgd via:
De wijze van opvang zal afhangen van de betreffende persoonlijke situatie waarin de vrouw in kwestie zich bevindt. Gemeenten hebben voldoende mogelijkheden deze vrouwen te ondersteunen in hun proces naar een veilige en zelfstandige leefsituatie.
Op welke wijze kunnen volgens u de nog in te stellen mensenrechtenambassadeurs bijdragen aan een veilige en zelfstandige leefsituatie van deze vrouwen?
In 2013 en 2014 zijn vrijwilligers getraind om gevoelige onderwerpen bespreekbaar te maken in hun eigen gemeenschappen. Deze vrijwilligers en hun organisaties kunnen worden ingezet door gemeenten, organisaties en instellingen rondom het brede thema van zelfbeschikking en mensenrechten, waaronder achterlating. De vrijwilligers kunnen informatie geven over de rechten die vrouwen hebben en behulpzaam zijn bij de juiste verwijsroute naar hulpverlening en opvang.
Deelt u de mening dat de problematiek van achterlating van vrouwen in landen van herkomst vaak samengaat met eerkwesties, vormen van huiselijk geweld en seksueel misbruik? Zo ja, waarom heeft deze groep vrouwen dan geen toegang tot de reguliere crisisopvang? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Zie voor het beleid van de gemeente Amsterdam het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Zelfbeschikking en het Algemeen overleg Kindermishandeling/Geweld in afhankelijkheidsrelaties op 11 februari 2015?
Er is een Algemeen Overleg Kindermishandeling/Geweld in afhankelijkheidsrelaties gepland op 26 maart 2015.
De Nieuwsuur uitzending “ De gemeente moet het doen” |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u bovengenoemde tv-uitzending gezien? Wat vond u daarvan?1
Ik heb kennis genomen van de betreffende uitzending.
Vindt u dat de getoonde voorbeelden voldoen aan de terminologie van een zogenaamd maatwerkgesprek, zoals bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Indien een cliënt zich meldt bij het college met een verzoek om maatschappelijke ondersteuning is het college verplicht een onderzoek uit te voeren dat voldoet aan de daaraan door artikel 2.3.2 Wmo 2015 gestelde eisen. Dit onderzoek is daarmee in opzet met tal van waarborgen omgeven. Daarbij is een fors aantal elementen die het college moet onderzoeken expliciet in de wet opgenomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om onderzoek naar de daadwerkelijke behoeften, voorkeuren en persoonskenmerken van de cliënt, maar ook om onderzoek naar de vraag of de inzet van mantelzorg mogelijk is. Onderdeel van dit onderzoek zal ook een gesprek met de cliënt en diens vertegenwoordiger, bijvoorbeeld zijn mantelzorger, en/of een familielid zijn. Daarbij kan ook een cliëntondersteuner aanwezig zijn. Indien een gemeente, op grond van een gewijzigd beleidsplan of een gewijzigde verordening een lopende voorziening wil aanpassen zal zij ook een zorgvuldig onderzoek moeten doen, zoals hiervoor beschreven. Daarbij dient zij tevens rekening te houden met een zorgvuldige toepassing van het overgangsrecht in die betreffende situatie.
Uit het voorgaande zal duidelijk zijn dat het voor mij niet mogelijk is om op basis van gedeelte van een gesprek tussen een cliënt en een medewerker een afgewogen oordeel te geven over de toereikendheid van het onderzoek. Dit te meer omdat het gesprek slechts een onderdeel is van het door het college op grond van de wet in te stellen onderzoek.
Bent u het ermee eens dat de keukentafelgesprekken zoals ze in Nieuwsuur te zien zijn geweest tot meer druk op mantelzorgers en familie leiden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Onderdeel van het onderzoek waarop ik bij beantwoording van vraag 2 ben ingegaan is dat onder meer onderzocht wordt welke mogelijkheden er zijn voor de cliënt om met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van de zelfredzaamheid of participatie.
Ik kan en wil aan de hand van de tv-uitzending niet beoordelen of mensen uit het sociale netwerk van de cliënt druk ervaren om een bijdrage te leveren aan de verbetering van de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt. Duidelijk is echter ook dat, buiten de kring waarvan verwacht mag worden dat gebruikelijke hulp wordt verleend, het verlenen van hulp of mantelzorg geen verplicht karakter heeft.
Overigens is het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers op basis van de Wmo 2015 een belangrijke taak van de gemeente.
Bent u het er mee eens dat de handelwijze van de gemeente Apeldoorn, namelijk zonder onderzoek te doen naar de persoonlijke omstandigheden (artikel 2.3.2 Wmo 2015), in strijd is met de Wmo 2015?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangeef, is het voor mij niet mogelijk om op grond van het fragment in de uitzending van Nieuwsuur, conclusies te trekken over de toereikendheid van het onderzoek in de betreffende situatie, in relatie tot de door de wet daaraan gestelde eisen.
Bent u bereid de gemeenteraad en het college van de gemeente Apeldoorn te wijzen op een juiste wetsuitvoering?
Alle gemeenten zijn door mij herhaaldelijk, laatstelijk bij brief van 22 december 2014, gewezen op het belang van een zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015, in het bijzonder de daarin verankerde individuele benadering en het onderzoek. Onlangs heeft de VNG naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter Rechtbank Noord-Nederland over een concrete situatie in de gemeente Dantumadeel alle gemeenten nogmaals gewezen op de noodzakelijke zorgvuldigheid bij het tussentijds aanpassen van lopende voorzieningen op basis van de Wmo. Ik heb vastgesteld dat de gemeente Apeldoorn zich op dit moment zeer bewust is van de eisen die de Wmo 2015 aan de uitvoering van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet stelt.
Wat vindt u van het feit dat de gemeente Apeldoorn zelfredzaamheid uitlegt als financiële zelfredzaamheid? Is dat volgens u in de geest van de nieuwe Wmo?
Ik kan uit de uitzending niet opmaken dat Apeldoorn zelfredzaamheid uitlegt als financiële zelfredzaamheid. Overigens heeft de gemeente Apeldoorn mij verzekerd dat zij in het gesprek, dat onderdeel is van het in te stellen onderzoek, werkt met de opbouw zoals in de Wmo 2015 is verwoord. Er wordt niet gestart met een vraag naar de financiële situatie, maar eerst wordt de ondersteuningsbehoefte in beeld gebracht. Dan komt aan de orde wat de cliënt zelf of met zijn naasten kan oplossen. Daarna wordt besproken of een algemene voorziening een passende oplossing is. Als dit niet leidt tot een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid van betrokkene, wordt een maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp ingezet. Apeldoorn komt mensen die de algemene voorziening schoonmaakhulp niet (volledig) kunnen betalen, financieel tegemoet.
Ben u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid dat op 12 februari a.s. plaatsvindt?
Ja.
De begeleiding van pleegouders in de Jeugdwet |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Is u bekend dat er enige onduidelijkheid is over een passage in de Jeugdwet, waarin een scheiding wordt gemaakt in het begeleiden van pleegouders binnen dezelfde pleegzorgorganisatie, waardoor ervaren pleegouders mogelijk geen aspirant pleegouders kunnen begeleiden wanneer zij zelf pleegouder zijn bij deze organisatie? Zo ja, wat is de reden dat deze scheiding in de Jeugdwet is opgenomen?1 2
Het is mij bekend dat er in de praktijk onduidelijkheid bestaat over artikel 5.1, eerste lid, onderdeel b, van de Jeugdwet. Dit artikel belemmert dat een medewerker van een pleegzorgaanbieder die is belast met de begeleiding van pleegouders (hierna: pleegzorgbegeleider) tegelijkertijd pleegouder kan zijn bij dezelfde pleegzorgaanbieder. Hiermee wordt voorkomen dat een pleegouder pleegzorgbegeleiding ontvangt van een collega, waarbij onwenselijke belangenverstrengeling zou ontstaan. Iedere pleegouder ontvangt namelijk begeleiding van een pleegzorgaanbieder (zie ook artikel 5.2, eerste lid, Jeugdwet). Het is overigens wel mogelijk dat een pleegzorgbegeleider pleegouder is bij een andere pleegzorgaanbieder. De Jeugdwet belemmert niet dat pleegouders elkaar onderling begeleiden.
Ik begrijp dat er met de woorden «belast met begeleiding» enige onduidelijkheid is ontstaan over de vraag of ervaren pleegouders andere (aspirant-)pleegouders mogen ondersteunen in die zin dat zij die pleegouders wegwijs maken in de pleegzorg. Artikel 5.1, eerste lid, onderdeel b, vormt echter geen belemmering voor initiatieven waarbij pleegouders andere (aspirant-)pleegouders ondersteunen. Zij werken ten slotte niet als pleegzorgbegeleider voor de pleegzorgaanbieder. Integendeel, ik juich initiatieven waarbij pleegouders andere (apirant-)pleegouders ondersteuning bieden door bijvoorbeeld coaching en intervisie van harte toe.
Om verdere onduidelijkheid te voorkomen zal ik Jeugdzorg Nederland over de werking van artikel 5.1, eerste lid, onderdeel b, van de Jeugdwet informeren en haar vragen deze informatie te verspreiden onder haar leden.
Kunt u toelichten wat er precies wordt bedoeld met de woorden «belast met begeleiding»? Valt hieronder ook de situatie dat ervaren pleegouders aspirant pleegouders wegwijs maken in de pleegzorg? Op welke frequentie en duur van begeleiding doelt dit wetsartikel precies?3 4
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten in hoeverre het risico bestaat dat een verzameling pleegouders zich onder een corporatie afscheidt van een zorgaanbieder, waardoor de mogelijkheid van begeleiding van ervaren pleegouders aan aspirant pleegouders bij dezelfde zorgaanbieder mogelijk blijft? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
Zoals ik u in mijn antwoord hierboven heb aangegeven, belemmert artikel 5.1, eerste lid, onderdeel b, van de Jeugdwet niet dat pleegouders ondersteuning bieden aan (aspirant-)pleegouders. Zij kunnen voor dezelfde pleegzorgaanbieder alleen niet betrokken zijn bij pleegouders in de hoedanigheid van pleegzorgbegeleider. Daarom is het niet nodig dat pleegouders zich verenigen in een corporatie om de ondersteuning aan elkaar in stand te kunnen houden.
Indien pleegouders zich alsnog willen verenigen in een corporatie dan acht ik dat op zich niet onwenselijk. Naast deze samenwerking blijft de pleegzorgbegeleiding vanuit de pleegzorgaanbieder bestaan.
Verhindert dit artikel dat kwalitatief goede pleegouders, die een actieve plaatsing hebben bij dezelfde zorgaanbieder, ook pleegzorgbegeleider kunnen worden? Zo ja, acht u het niet juist wenselijk dat expertise met betrekking tot de pleegzorg binnen een zorgaanbieder kan worden overgedragen?
Pleegouders kunnen ondersteuning bieden aan andere (aspirant-)pleegouders bij dezelfde pleegzorgaanbieder. Daarmee kunnen pleegouders hun expertise gebruiken om andere (aspirant-)pleegouders te ondersteunen.
Zoals ik in mijn eerdere antwoord ook heb aangegeven, is het echter niet mogelijk dat een pleegouder tevens een pleegzorgbegeleider is bij dezelfde pleegzorgaanbieder. Dit moet juist voorkomen worden omdat die pleegouder dan begeleid zou worden door een collega.
Het bericht “Aanvraag bij Wet Langdurige Zorg stagneert, omdat oudere geen paspoort of ID heeft” |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Aanvraag bij Wet Langdurige Zorg stagneert, omdat oudere geen paspoort of ID heeft»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom personen die woonachtig zijn in een instelling en die vanaf 1 januari 2015 een aanvraag indienen voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) een fotokopie moeten toevoegen van hun paspoort of ander geldig identiteitsbewijs?
In de Wlz is in artikel 9.1.1, zesde lid voorgeschreven dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) bij de aanvraag van een indicatiebesluit de identiteit van de verzekerde vaststelt aan de hand van documenten als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, die de verzekerde hem desgevraagd ter inzage geeft. Aard en nummer van het identiteitsbewijs moeten in de administratie worden opgenomen. Artikel 6 van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg (Wbsnz) heeft dezelfde strekking. De artikelen 4 en 6 tot en met 9 van de Wbsnz zijn ook van toepassing in de Wlz.
In het werkproces van het CIZ is dit zodanig verwerkt dat er bij een aanvraag voor een indicatiebesluit gevraagd wordt een afschrift van een identiteitsbewijs te voegen. Dit is evenwel niet nodig in het geval dat ingevolge de Wbsnz op de aanvraag het burgerservicenummer van de aanvrager is vermeld en het CIZ daarbij mag veronderstellen dat de zorgaanbieder de identiteit van de aanvrager al in een eerdere fase heeft vastgesteld. Artikel 9.1.1, zesde lid van de Wlz zal daarom worden aangepast.
Klopt het dat dit tot vertraging leidt in de aanvragen voor zorg op basis van de Wlz?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat er ouderen zijn, personen met ernstige lichamelijke, verstandelijke of geestelijke beperkingen, personen die dement zijn of zeer oud zijn en lijden aan tal van aandoeningen die niet meer reizen en zelden buiten komen?
Ja, dat kan ik mij voorstellen. Reis- of identiteitsdocumenten worden in beginsel in persoon aangevraagd en opgehaald bij een gemeente. De regelgeving voorziet echter in een uitzonderingsbepaling indien de gemeente van oordeel is dat om zwaarwegende redenen niet van de aanvrager kan worden gevergd dat hij in persoon verschijnt. Dit is geregeld in artikel 28, derde lid, van de Paspoortwet. Daarom beschikken gemeenten over zogenaamde mobiele aanvraagapparatuur waarmee zij ook aanvragen kunnen opnemen buiten het gemeentehuis. Voorwaarde is wel dat de gemeente van oordeel is dat op andere wijze voldoende zekerheid kan worden verkregen over de identiteit, de nationaliteit en (indien van toepassing) de verblijfstitel van de aanvrager.
Kunt u zich voorstellen dat deze mensen niet in staat zijn om zich tot 2 keer toe te melden bij het gemeentehuis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat medewerkers van de afdeling burgerzaken niet op huisbezoek mogen? Zo ja, waarom?
Gemeenten bepalen zelf of de aanvrager in persoon aan het loket moet verschijnen. De gangbare praktijk in veel gemeenten is dat gemeenten (periodiek) bijvoorbeeld in verzorgingstehuizen aanvragen in behandeling nemen en documenten uitreiken. Mij is niet bekend dat gemeenten weigeren aanvragen aan huis op te nemen als zij er van overtuigd zijn dat van de aanvrager niet kan worden gevergd dat hij in persoon verschijnt. Het is aan de gemeente hier per geval een afweging in te maken.
Kan u aangeven hoe er wordt omgegaan met mensen die in een vergevorderd stadium van dementie verkeren, en niet (meer) in staat zijn een handtekening te zetten onder hun aanvraag voor een ID-kaart of een paspoort? Heeft dit al tot problemen geleid? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Indien de persoon aan wie het document moet worden verstrekt door leeftijd of een handicap niet in staat is zijn handtekening te plaatsen wordt daarvan op grond van artikel 29 van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland in het document de voorgeschreven clausule «niet in staat tot ondertekening» geplaatst. Er zijn geen problemen bekend met betrekking tot de toepassing van deze mogelijkheid.
Het faillissement van Pantein/Vivent |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het faillissement van thuiszorgorganisatie Pantein/Vivent? Deelt u de mening dat het faillissement onafwendbaar was vanwege landelijke en lokale bezuinigingen? Welk aandeel hebben de landelijke bezuinigingen in het faillissement van deze organisatie? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De rechtbank is op basis van alle hem ter beschikking staande informatie tot het oordeel gekomen en heeft het faillissement van Huishoudelijke Hulp Pantein/Vivent B.V. uitgesproken op 14 januari 2015. Het is niet aan mij om uitspraken te doen over de achtergronden bij dit faillissement en de financiële situatie van de organisatie.
Hoe lang bent u al op de hoogte van de financiële problemen binnen Pantein/Vivent? Wist u dat deze thuiszorgorganisatie eind november jl. contact heeft gezocht met een stille bewindvoerder? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Met welke reden wordt maar 80% van de thuiszorgmedewerkers overgenomen? Kunt u toelichten onder welke arbeidsvoorwaarden deze thuiszorgmedewerkers worden overgenomen? Zo nee, waarom niet?
De gemeenten hebben vanuit het belang van de continuïteit van de hulp, de kwaliteit van de dienstverlening en het behoud van werkgelegenheid de keuze gemaakt de activiteiten van Huishoudelijke hulp Pantein/Vivent B.V. onder te brengen bij de overige gecontracteerde aanbieders voor huishoudelijke hulp en niet in te stemmen met het voorstel voor overname door ZuidZorg.
Het onderbrengen van de activiteiten bij de overige gecontracteerde aanbieders biedt volgens de gemeenten de meeste zekerheden voor de continuïteit van de hulp, het behoud van werkgelegenheid en de kwaliteit van de dienstverlening. Met deze keuze van de gemeentebesturen is het voorstel waarbij ZuidZorg een gedeelte van de medewerkers van Huishoudelijke hulp Pantein/Vivent B.V. overneemt van tafel. De inzet van de gemeenten en de overige gecontracteerde aanbieders voor huishoudelijke hulp is erop gericht zoveel als mogelijk de hulpen van Pantein onder te brengen bij deze overige aanbieders.
Alle cliënten zijn geïnformeerd door de gemeenten over de mogelijkheden om over te stappen naar één van de overige gecontracteerde aanbieders. De keuzevrijheid voor cliënten blijft ook na het faillissement van Huishoudelijke Hulp Pantein/Vivent B.V. behouden. De cliënten kunnen desgewenst samen met de vertrouwde hulp een keuze maken naar welke overige gecontracteerde aanbieder zij overstappen. De relatie tussen de cliënt en de vertrouwde hulp blijft zo behouden. De aanbieder waar de cliënt naar overstapt, doet in dit geval de vertrouwde hulp een aanbod voor een nieuwe arbeidsovereenkomst gebaseerd op de geldende cao voor verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (vvt).
Wordt 20% van de thuiszorgmedewerkers die niet overgaan naar zorgaanbieder ZuidZorg begeleidt naar een andere thuiszorgaanbieder? Zo ja, welke aanbieder is dit? Zo nee, bent u bereid u in te spannen dat deze thuiszorgmedewerkers alsnog een baan krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat ZuidZorg 80% van het personeel overneemt van Pantein/Vivent, terwijl Pantein/Vivent als reden van het faillissement geeft dat de gemeentetarieven lager werden dan de uurlonen van de medewerkers? Betekent dit dat ZuidZorg fors gaat snijden in de uurlonen van het personeel dat wordt overgenomen van Pantein/Vivent? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de gevolgen van het faillissement voor de 6.100 mensen die thuiszorg krijgen van Pantein/Vivent? Kunnen deze mensen in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin de zorg behouden, en zoveel mogelijk vaste thuiszorgmedewerkers?
De gemeenten uit het werkgebied van Huishoudelijke hulp Pantein/Vivent B.V. zijn zo spoedig als mogelijk aan de slag gegaan met het informeren van de cliënten met huishoudelijke hulp en hun hulpen over de situatie die ontstond met het faillissement.
Het faillissement en de daaruit volgende noodzakelijke overstap naar een andere aanbieder heeft voor cliënten geen invloed op de door gemeente verstrekte beschikking voor huishoudelijke hulp. De bestaande rechten van mensen die op hulp in huis zijn aangewezen veranderen niet door het faillissement.
Met welke reden is ZuidZorg gekozen als overnamepartner? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De rechtbank heeft op 24 november 2014 de beoogde curator benoemd voor een periode van stille bewindvoering. Met de periode van stille bewindvoering werd gestreefd naar het zoveel mogelijk beperken van de schade, zowel materieel als immaterieel, het continueren van de hulp in huis en het behoud van werkgelegenheid. De curator is met deze opdracht aan de slag gegaan en heeft ZuidZorg bereid gevonden de activiteiten van Huishoudelijke Hulp Pantein/Vivent B.V. voort te zetten en een deel van de werknemers in dienst te nemen. De rechter-commissaris heeft vervolgens zijn toestemming verleend aan de koop- en vaststellingsovereenkomst die op 14 januari 2015 is gesloten tussen de curator en ZuidZorg Thuis Noordoost-Brabant B.V.
Hoe verhoudt dit faillissement zich met de fusie tussen Pantein en Vivent in 2012, waarbij werd beweerd dat deze fusie nodig was om op langere termijn de continuïteit en kwaliteit van de huishoudelijke zorg te waarborgen? Kunt u aangeven wat er precies mis is gegaan in de afgelopen twee jaar?2
De rechtbank is op basis van alle hem ter beschikking staande informatie tot het oordeel gekomen en heeft het faillissement van Huishoudelijke Hulp Pantein/Vivent B.V. uitgesproken op 14 januari 2015. De rechtbank heeft een curator benoemd die – zoals gebruikelijk – onderzoek verricht naar de oorzaak van het faillissement. Het verslag over de periode van stille bewindvoering is inmiddels door de curator gepubliceerd. Uit de informatie van de curator begrijp ik dat het eerste (vervolg) verslag uiterlijk 14 februari 2015 wordt gepubliceerd. Het is niet aan mij om uitspraken te doen over de achtergronden bij dit faillissement en de financiële situatie van de organisatie.
Had het faillissement van Pantein/Vivent voorkomen kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn in uw ogen de doelstellingen van de eerdere fusie gelukt nu in 2014 een kwart van het personeel is ontslagen, 900 mensen 20% van hun loon moesten inleveren, er nu een overname plaatsvindt en wellicht vele banen op de tocht staan? Kunt u uw analyse van deze situatie de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven waarom aan het faillissement een periode van stille bewindsvoering vooraf is gegaan?3
De rechtbank heeft op 24 november 2014 de beoogde curator benoemd voor een periode van stille bewindvoering. Met de periode van stille bewindvoering werd gestreefd naar het zoveel mogelijk beperken van de schade, zowel materieel als immaterieel, het continueren van de hulp in huis en het behoud van werkgelegenheid. De curator is met deze opdracht aan de slag gegaan en heeft ZuidZorg bereid gevonden de activiteiten van Huishoudelijke Hulp Pantein/Vivent B.V. voort te zetten en een deel van de werknemers in dienst te nemen. De rechter-commissaris heeft vervolgens zijn toestemming verleend aan de koop- en vaststellingsovereenkomst die op 14 januari 2015 is gesloten tussen de curator en ZuidZorg Thuis Noordoost-Brabant B.V. Het is niet aan mij om uitspraken te doen over de achtergronden bij dit faillissement en de afwegingen die de rechtbank heeft gemaakt op basis van alle hem ter beschikking staande informatie.
Vindt u een periode van stille bewindsvoering ten aanzien van een mogelijk faillissement getuigen van verantwoord beleid, gezien het gegeven dat de gemeenten die een contract hebben afgesloten met Pantein/Vivent verrast waren, en het snelle faillissement niet zagen aankomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Acht u het wenselijk dat zorginstellingen verlieslijdende delen van de organisatie van de één op de andere dag afstoten, omdat deze niet winstgevend zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u verklaren waarom acht gemeenten in Noord Oost Brabant met contracten bij Pantein/Vivent het snelle faillissement niet zagen aankomen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Het is niet aan mij om uitspraken van gemeentebestuurders in de lokale pers te verklaren. Voor mij is van belang dat gemeentebesturen zorg dragen voor de continuïteit en de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning.
Is bij het faillissement van Pantein/Vivent sprake van fraudebeleid en/of wanbeleid? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De rechtbank heeft een curator benoemd die – zoals gebruikelijk – onderzoek verricht naar de oorzaak van het faillissement. Het verslag over de periode van stille bewindvoering is inmiddels door de curator gepubliceerd. Uit de informatie van de curator begrijp ik dat het eerste (vervolg) verslag uiterlijk 14 februari 2015 wordt gepubliceerd. Het is niet aan mij om uitspraken te doen over de achtergronden bij dit faillissement en de financiële situatie van de organisatie.
Hoe verklaart u dat Pantein/Vivent aangeeft dat vanwege de bezuinigingen op de zorg het salaris van thuiszorgmedewerkers hoger is dan de vergoeding die de gemeenten geven, terwijl de bestuurder zelf € 122.024 verdient? Kunt u dit uitleggen?5
In de Wmo 2015 is bepaald dat gemeenten zijn gehouden een reëel tarief vast te stellen voor een Wmo-voorziening. De gemeenten dienen daarbij rekening te houden met de deskundigheid van beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden van deze beroepskrachten.
De gemeenten uit het werkgebied Huishoudelijke Hulp Pantein/Vivent B.V. hebben mij geïnformeerd dat alle overige gecontracteerde aanbieders voor huishoudelijke hulp die de activiteiten van Pantein/Vivent overnemen de geldende cao voor verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (vvt) toepassen.
Voor de bezoldiging zijn de bestuurders gehouden aan de normen van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT).
Hoe rijmt u het buitensporige salaris van de bestuurder met de 900 thuiszorgmedewerkers die 20% van hun loon hebben moeten inleveren? Is de bestuurder ook voornemens om 20% van zijn salaris in te leveren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 16.
Hoeveel andere gemeenten geven een lagere vergoeding dan het huidige salaris van thuiszorgmedewerkers, en wat zijn de consequenties hiervan? Bent u bereid dit met spoed te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Hoeveel faillissementen van thuiszorgorganisaties verwacht u het komende jaar ten gevolge van uw bezuinigingsbeleid? Hoeveel faillissementen zijn in uw ogen nog acceptabel in de thuiszorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan geen uitspraak doen over het aantal thuiszorgorganisaties dat naar verwachting te maken zal krijgen met een faillissement.
Wilt u zo sympathiek zijn om met Pantein/Vivent in gesprek te gaan, om ervoor te zorgen dat alle 6.100 mensen hun zorg behouden, en dat alle 1.800 thuiszorgmedewerkers hun baan met dezelfde arbeidsvoorwaarden kunnen behouden, zodat de kwaliteit en continuïteit van zorg gewaarborgd kan worden? Zo nee, wat is er van uw systeemverantwoordelijkheid overgebleven?
Het is in de eerste plaats aan de gemeentebesturen om zorg te dragen voor de continuïteit en de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning. Op basis van de informatie die ik heb ingewonnen bij de gemeentebesturen hecht ik eraan u te informeren dat juist vanuit het vanuit het belang van de continuïteit van de huishoudelijke hulp, de kwaliteit van de dienstverlening en het behoud van de werkgelegenheid gemeenten na het faillissement van Huishoudelijke Hulp Pantein/Vivent B.V. afspraken hebben gemaakt met de overige gecontracteerde aanbieders over het overnemen van de activiteiten. De gemeentebesturen zijn van mening dat met deze afspraken de belangen van cliënten en hun hulpen voor zowel de continuïteit en de kwaliteit van de ondersteuning als de werkgelegenheid het beste zijn gediend. De verantwoordelijke colleges van B en W hebben over deze keuzes verantwoording afgelegd aan de gemeenteraden. De gemeentebesturen laten met hun handelwijzen zien op een betrokken wijze invulling te geven aan de verantwoordelijkheden die op grond van de Wmo 2015 aan gemeenten zijn toegekend.
In de Wmo 2015 is bepaald dat de arbeidsvoorwaarden moeten passen bij de vaardigheden die nodig zijn om het werk te kunnen verrichten. De hulpen die met de cliënten overgaan naar één van de overige gecontracteerde aanbieders voor huishoudelijke hulp krijgen door deze aanbieders arbeidsvoorwaarden geboden die voldoen aan de geldende cao voor verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (vvt). De vraag of en in welke mate de arbeidsvoorwaarden kunnen worden behouden als waarvoor de hulp in dienst was bij Huishoudelijke Hulp Pantein/Vivent B.V., is een zaak tussen de werknemer en de werkgever.
Vanuit de verantwoordelijkheid voor de werking van het stelsel, waar u in uw vraag aan refereert, volg ik op gepaste afstand gemeentebesturen in de kaders die zij stellen voor het lokale beleid en de uitvoering die zij geven aan dat beleid. Het is daarbij in de eerste plaats aan gemeenteraden om toezicht te houden op de continuïteit van de voorzieningen en het voldoen aan de arbeidsvoorwaarden die passend zijn bij vaardigheden die nodig zijn om het werk zoals huishoudelijke hulp te kunnen doen. Als uit signalen blijkt dat de landelijke kaders van het stelsel onvoldoende functioneren en knelpunten een structurele oorzaak kennen die vragen om een landelijke oplossing, zie ik dat als mijn primaire verantwoordelijkheid en zal ik voorstellen tot verbetering doen.
Ik hecht eraan goed geïnformeerd blijven over de wijze waarop gemeenten uitvoering geven aan waarborgen voor de continuïteit en de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning. Ik spreek daarom met regelmaat met alle betrokkenen om hun ervaringen met de Wmo 2015 te horen, waaronder ook de medewerkers in de thuiszorg. In het dertigledendebat op 22 januari jongstleden heb ik dan ook in antwoord op het lid Siderius aangeboden altijd bereid te zijn op een gelegen moment in gesprek te gaan met de huishoudelijke hulpen van Pantein/Vivent welke die avond ook aanwezig waren bij het debat in de Tweede Kamer. Het meest belangrijk is overigens nu de rol die de gemeentebesturen samen met de overige gecontracteerde aanbieders voor huishoudelijke hulp vervullen. Zoals toegelicht in de antwoorden op de voorgaande vragen stellen de gemeentebesturen en de overige aanbieders voor alles in het werk om de continuïteit van de hulp zeker te stellen en de relatie tussen de cliënt en de vertrouwde hulp waar mogelijk te behouden. Ik heb het vertrouwen dat met de keuzes die de gemeentebesturen maken voor de continuïteit van de huishoudelijke hulp, de kwaliteit van de dienstverlening en het behoud van de werkgelegenheid de belangen van zowel de cliënten als de hulpen het beste zijn gediend.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden met betrekking tot de ontwikkelingen van het faillissement van Pantein/Vivent? Zo nee, waarom niet?
Ik informeer de Kamer ieder kwartaal in de voortgangsrapportage over de Hervorming van de langdurige zorg over de actuele ontwikkelingen, onder meer over de continuïteit van de ondersteuning en de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Op basis van de activiteiten die de gemeenten en de overige gecontracteerde aanbieders van huishoudelijke hulp hebben ondernomen ten behoeve van het continueren van de hulp aan cliënten en het behoud van de werkgelegenheid voor de hulpen, zie ik geen aanleiding voor een afzonderlijke rapportage over de afwikkeling van het faillissement van Huishoudelijke Hulp Pantein/Vivent B.V.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden omwille van de onrust en continuïteit van zorg en werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord. Voor het zorgvuldig kunnen beantwoorden van de vragen heeft eerst contact plaats moeten vinden met de betrokken partijen.
De klachten van 24000 mensen in Gelderland en Overijssel over de veranderingen in de zorg. |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u ook zo geschrokken van de uitkomsten van de regionale zorgenquête, waarin bijna 24.000 mensen zorgen uitten over de bezuinigingen, de effecten op de kwaliteit en betaalbaarheid van zorg, de werkdruk, de werkgelegenheid en het verlies van kennis en kunde door vele ontslagen?1 2
86% van de ondervraagden in de enquête geeft (in december 2014) aan tevreden te zijn over de uitvoering huidige Wmo. Zij waarderen de zorg in zijn totaliteit met een rapportcijfer van 6.7.
De ervaringen van cliënten zijn en blijven van het grootste belang, ook om de beoogde effecten van de hervormingen te volgen. Echter deze specifieke enquête heeft betrekking op de periode en een tijdstip vóór de veranderingen. De uitspraken op basis van deze enquête over wat er «mogelijk zou kunnen gebeuren in 2015» geven een beeld over de zorgen die er bij mensen leven over de hervorming van de langdurige zorg. Ik herken en begrijp deze zorgen. De uitkomsten zijn echter niet aan te merken als het resultaat van de veranderingen in de zorg en als de mate van tevredenheid op grond van de daadwerkelijke ervaringen met het nieuwe beleid.
Om inzicht te krijgen in de ervaringen heb ik verschillende maatregelen getroffen om meldingen, signalen en ervaringen van cliënten over de transitie en de huidige uitvoering van het nieuwe beleid te ontvangen. De concrete signalen vanuit alle meldpunten zullen zoveel mogelijk op lokaal en/of regionaal niveau besproken worden tussen de relevante partijen zodat zij een rol kunnen spelen in het oppakken van problemen en het verder verbeteren van de door mensen ervaren kwaliteit van hun zorg. Als mij signalen bereiken die wijzen op de wenselijkheid van landelijke maatregelen, dan zal ik daarin mijn verantwoordelijkheid nemen.
In april a.s. zal ik u een rapportage toezenden waarin ik een beeld zal geven over het verloop en de ontwikkelingen van de veranderingen in de langdurige zorg en ondersteuning tot en met het eerste kwartaal van 2015. De met de veranderingen beoogde beleidseffecten zullen over een langere periode gevolgd en gemeten worden; daarover zal voor 1 januari 2018 aan u worden gerapporteerd in de, in de wetgeving voorziene, evaluaties.
Wat vindt u ervan dat 80% van de cliënten en 93% van de werkenden in de zorg zich zorgen maken over de toekomst van de zorg? Hoe verklaart u dit? Welke maatregelen gaat u nemen om deze zorgen weg te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorg is een zeer belangrijk thema voor mensen en onzekerheid daarover moet zoveel mogelijk voorkomen worden. Ik begrijp, ook mede gegeven de brede publieke aandacht, de onzekerheid die cliënten, werkenden in de zorg en mantelzorgers ervaren over de gevolgen van de veranderingen in de langdurige zorg voor hun eigen situatie.
Met de vormgeving van deze veranderingen ben ik niet over één nacht ijs gegaan. In continu overleg met vertegenwoordigers van alle betrokkenen zijn de uitgangspunten voor de veranderingen bepaald en doorvertaald naar de kaders voor de uitvoering. Er zijn belangrijke waarborgen voor de cliënt en diens naaste omgeving in de regelgeving verankerd, waaronder het recht op zorg voor mensen waarvoor wordt vastgesteld dat zij Wlz-zorg nodig hebben. Daarnaast bestaat er overgangsrecht voor mensen die voorheen hun extramurale zorg op grond van de AWBZ ontvingen. Gemeenten zijn gehouden om voor alle cliënten, alvorens op een aanvraag te beslissen of een lopende voorziening te wijzigen, een grondig onderzoek in te stellen naar de ondersteuningbehoefte van mensen en daarbij rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene en zijn omgeving. Meer dan voorheen is aandacht besteed aan de rol die mantelzorgers kunnen spelen, hun betrokkenheid en ondersteuning die zij nodig hebben om deze belangrijke rol zo goed mogelijk te kunnen (blijven) vervullen.
De hervorming is er op gericht de langdurige zorg nu en in de toekomst financieel toegankelijk te houden voor mensen die hierop aangewezen zijn. Hiertoe heb ik onder andere ook regels gesteld aan de maximale hoogte van de eigen bijdragen. Gemeenten zullen in het door de wet voorgeschreven onderzoek de persoonlijke omstandigheden van betrokkene moeten betrekken, waaronder zijn financiële situatie en de effecten van de verstrekking van een bepaalde voorziening daarop. Gemeenten beschikken over een breed instrumentarium om ook op dit vlak maatwerk te kunnen bieden. Ik herken mij dan ook niet in het beeld dat zorgkosten worden afgewenteld op hulpbehoevende mensen.
Gemeenten, aanbieders en verzekeraars kunnen en zullen een grote rol spelen in het wegnemen van onzekerheden bij mensen over de zorg en ondersteuning in hun specifieke situatie. Goede, tijdige communicatie is van het grootste belang. In mijn overleggen met gemeenten, aanbieders en verzekeraars heb ik hier afspraken over gemaakt.
Wat vindt u ervan dat sommige ouderen in de enquête hebben aangegeven zich zoveel zorgen maken dat ze uitspreken liever dood te gaan? Is dit de bedoeling van uw beleidsplannen? Wat gaat u hieraan doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de uitkomst van de enquête dat 53% van de cliënten die gebruik maken van Wmo-zorg aangeven in financiële problemen te komen als de zorgkosten verder stijgen? In hoeverre past dit in uw visie om de zorg betaalbaar te houden? Is het in uw ogen eerlijk om de zorgkosten af te wentelen op hulpbehoevende mensen, terwijl er weggekeken wordt bij miljarden euro's aan eigen vermogens, onzinnige reclames, buitensporige topsalarissen etc.? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat 75% van de mensen die gebruik maken van de Wmo-zorg aangeven geen netwerk te hebben die de zorg kan overnemen? Hoe verhoudt zich dit met uw plannen om zorg uit te laten voeren door mantelzorgers, in plaats van professionele zorgverleners? Hoeveel overbelaste mantelzorgers verwacht u naar aanleiding van de zorgplannen van dit kabinet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mensen met beperkingen, bijvoorbeeld als gevolg van het ouder worden willen steeds meer en langer zelfstandig blijven wonen en regie houden op hun situatie. Dit is een belangrijk vertrekpunt geweest voor de veranderingen in de zorg. Deze mensen doen nu al waar mogelijk een beroep op hun naaste of hun sociale omgeving. Dat is zo en dat zal zo blijven. Kenmerk van de mantelzorger is dat hij of zij, gegeven zijn sociale relatie met betrokkene, deze ondersteuning ook zelf wil geven. Mantelzorg is en wordt niet verplicht. Voorkomen moet worden dat mantelzorgers overbelast worden. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid in de uitvoering van de Wmo 2015 dit te voorkomen, onder andere door de mantelzorger bij het onderzoek naar de ondersteuningsvraag en in het vormgeven van het ondersteuningsaanbod expliciet te betrekken. Gemeenten kunnen, vaak ook in samenspraak met de (wijk)verpleegkundige, de cliënt of diens mantelzorger helpen bij het opbouwen of aanspreken van een (breder) sociaal netwerk. Ook kan de inzet van respijtzorg bijdragen om de door de mantelzorger ervaren belasting te verlichten.
De veranderingen in de langdurige zorg houden niet in dat zorg die specifieke deskundigheden en vaardigheden vraagt voortaan door mantelzorgers of vrijwilligers wordt uitgevoerd. Deze zorg zal nog steeds worden uitgevoerd door professionele zorgverleners die daarvoor zijn opgeleid. Persoonlijke verzorging en verpleging worden vanaf 1 januari jl. als onderdeel van het basispakket van de zorgverzekering vergoed.
Hoe verhoudt de 75% van de mensen die aangeven geen netwerk te hebben zich met gemeenten die weigeren huishoudelijke verzorging categorie 1 aan te bieden? Gaat u deze mensen hulp aan (laten) bieden, of laat u hen in de kou staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Wmo 2015 biedt ingezetenen de noodzakelijke waarborgen. Indien een ingezetene zijn behoefte aan ondersteuning in zijn zelfredzaamheid en participatie kenbaar maakt, is de gemeente gehouden zorgvuldig onderzoek te doen naar die ondersteuningsvraag en naar de persoonlijke kenmerken van betrokkene en diens situatie. Indien op basis van dit onderzoek wordt vastgesteld dat ondersteuning noodzakelijk is en betrokkene kan dit niet zelf of met behulp van zijn netwerk organiseren, dan is een voorziening noodzakelijk. Dat kan een algemene voorziening zijn of – indien deze een onvoldoende passende bijdrage levert in de betreffende situatie – een maatwerkvoorziening. Mocht iemand het niet eens zijn met de besluitvorming door de gemeente, dan staat bezwaar en beroep open. Ik heb de gemeenten in december jl. opnieuw expliciet gewezen op het belang van dit zorgvuldige proces, in acht te nemen overgangstermijnen en adequate informatievoorziening aan burgers. Dit mede naar aanleiding van uitspraken van de Rechtbank Noord-Nederland (zaaknummer Awb 14/4569).
Hoe oordeelt u over de uitspraken van mantelzorgers die zich zorgen maken dat het te zwaar wordt, of aangeven dat er nauwelijks alternatieven zijn? Hoe gaat u de gemeenten controleren op goed mantelzorg- en respijtbeleid, zodat mantelzorgers niet onnodig (verder) overbelast raken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Veel mensen zorgen uit liefde voor hun partner of voor anderen in hun omgeving. Zij ervaren die zorg op momenten of voor langere duur als een zeer zware last. Dat is het vaak ook. Denk bijvoorbeeld aan het bijstaan van de eigen partner die aan dementie leidt. Wij kunnen dat gevoel in veel situaties voor een belangrijk deel niet wegnemen. Wat wel kan is zo tijdig mogelijk signaleren dat een mantelzorger (aanvullende) ondersteuning behoeft. De gemeente, eerstelijns professionals zoals de wijkverpleegkundige, de huisarts kunnen hier een zeer belangrijke rol in vervullen. Wat ook kan is het, waar nodig frequent, bespreken van de situatie met de mantelzorger en bezien of er maatregelen nodig zijn.
Het is aan gemeenten om een adequaat instrumentarium voor ondersteuning van mantelzorgers in te richten. Met de decentralisatie van AWBZ-taken hebben gemeenten ook de mogelijkheid gekregen om bijvoorbeeld dagbesteding en kortdurend verblijf in te zetten. Samen met de VNG ondersteun ik gemeenten de komende periode met goede voorbeelden van respijtzorg en bijeenkomsten over het thema mantelzorg. Het toezicht op de uitvoering van de Wmo 2015 door het college is primair bij de gemeenteraad belegd. Het is de rol van de gemeenteraad om erop toe te zien dat er sprake is van een adequaat beleid voor ondersteuning van mantelzorgers en dat dit beleid ook goed wordt uitgevoerd.
Wat is uw reactie op de uitspraken van een aantal mensen in de enquête die voorspellen dat de hele operatie uiteindelijk wel eens tot veel meer kosten kan gaan leiden, omdat veel leed zich zal opstapelen tot problemen en alleen nog met hele dure zorg op te lossen is? Bent u bereid een kosten/batenanalyse te laten maken van deze zorgplannen op de langere termijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn antwoord op vraag 1 heb ik u aangegeven op welke wijze ik de voortgang en de beleidseffecten van de ingezette veranderingen zal volgen. In mijn toegezegde eerste voortgangsrapportage in april a.s. zal ik uitgebreider ingaan op de opzet van deze monitoring en evaluatie.
Kunt u een reactie geven op de uitspraak uit de enquête waarin velen waarschuwen dat er doden gaan vallen, omdat er minder aandacht is voor de zwakkeren als er minder georganiseerde en professionele hulp over de vloer komt, die een belangrijke signaalfunctie vervult, en dat mensen zullen vereenzamen, dwalen en versmeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn antwoord op uw vragen 2, 3 en 4 heb ik aangegeven dat ik begrijp dat mensen zich zorgen maken over de gevolgen van de veranderingen in deze zorg en het belang van de inzet van een goede communicatie met betrokkenen over de gevolgen voor hun specifieke situatie. Gemeenten, aanbieders en verzekeraars hebben hier primair een rol in. De regelgeving biedt de waarborgen dat mensen die op zorg en ondersteuning zijn aangewezen die ook daadwerkelijk krijgen.
In mijn overleggen met gemeenten, aanbieders en verzekeraars zal ik hier aandacht voor blijven vragen.
Vindt u het wenselijk dat uw beleid ervoor zorgt dat mensen bang zijn om oud(er) of ziek te worden, mensen bang zijn dat de zorg onbetaalbaar wordt, en bang zijn voor eenzaamheid? Hoe gaat u deze zorgen wegnemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid de Kamer voor het zomerreces een doorwrochte financiële doorrekening te geven van de stapeling van (zorg)kosten van ouderen, chronisch zieken en mensen met een beperking, waarin de invloed van alle maatregelen van het kabinet zijn opgenomen (o.a. schrappen tegemoetkomingen, invoering eigen bijdragen, mantelzorgboete (ook wel kostendelersnorm), stijging zorgpremie, huurverhogingen, uitkleden basispakket, etc. etc.)? Zo nee, waarom niet?
Bij de koopkrachtberekeningen van het kabinet wordt inzicht gegeven in de koopkrachtontwikkeling van huishoudens van jaar op jaar. Hierbij wordt waar relevant en mogelijk rekening gehouden met de samenloop van maatregelen van het kabinet. De Kamer ontvangt deze informatie, zoals gebruikelijk, op Prinsjesdag. Hierbij past de kanttekening dat gemeenten een bredere verantwoordelijkheid en een daarbij passen instrumentarium hebben gekregen voor de financiële positie van de mensen met chronische ziekte, handicap en als gevolg daarvan aannemelijke meerkosten. Het is aan gemeenten om hierop lokaal beleid te formuleren en tot maatwerk te komen. Het resultaat van dit maatwerk dient vooral lokaal en in de betreffende individuele situaties beoordeeld te worden.
De onrust onder budgethouders over uitbetaling van het persoonsgebonden budget (pgb) |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht dat de onrust onder budgethouders over de uitbetaling van het pgb toeneemt?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Geldt uw toezegging dat budgethouders geen hinder mogen ondervinden van de uitvoering door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) nog steeds? Hoe beoordeelt u in dat licht de huidige gang van zaken rondom uitvoering van de pgb-regeling door de SVB?
In overleg met betrokken partijen (VNG, ZN en SVB) heb ik verschillende invoeringscenario’s ontwikkeld waardoor de continuïteit van zorg en ondersteuning bij budgethouders wordt gewaarborgd. Ondanks de grootschalige inzet van alle partijen is er geconcludeerd dat het niet haalbaar was om alle controles vooraf op de zorgovereenkomsten uit te voeren en toekenningsberichten te verwerken, voordat de zorgverleners betaald moeten worden. In de brief van 22 december2 heb ik u reeds ingelicht over de mogelijkheden om de zorg te continueren als niet alle controlewerkzaamheden op tijd afgerond zouden zijn. In de brief van 20 januari3 licht ik toe wat er is gedaan om de zorgverleners op tijd uit te kunnen betalen. De consequentie van de keuze voor de alternatieve werkwijze is dat de controles die voorafgaand aan het budgetjaar uitgevoerd zouden worden, op een later tijdstip worden gedaan. Ik streef er naar om deze controles uiterlijk binnen 3 maanden alsnog uit te laten voeren. Onder de AWBZ vonden controles altijd na afloop van het budgetjaar plaats.
Op welke manier is de uitbetaling van pgb's in januari 2015, en de maanden daarna, voor budgethouders geregeld?
Zie antwoord vraag 2.
Welke afspraken zijn er inmiddels door u met de VNG en de SVB gemaakt om de onrust onder budgethouders weg te nemen, en de problemen bij uitbetaling van Is u pgb’s weg te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend voor hoeveel budgethouders met deze afspraken een (voorlopige) oplossing is gevonden? Is u voorts bekend hoe groot de groep van budgethouders is voor wie ook met deze afspraken de uitbetaling in januari 2015 nog niet geregeld is?
Met de getroffen maatregelen is het mogelijk om budgethouders die voor 1 januari een eerste inzending hebben gedaan van hun zorgovereenkomst tijdig uit te betalen. Dit geldt ook indien de zorgovereenkomst nog niet definitief is goedgekeurd. Het betreft ca. 50.000 budgethouders. Declaraties op zorgcontracten die na 1 januari voor het eerst worden ingediend, zullen zo snel mogelijk worden uitbetaald. De termijn die daarvoor nodig is, zal langer kunnen zijn dan 5 werkdagen.
Wanneer verwacht u dat de SVB de administratie rondom de pgb’s wel op orde kan hebben?
Met de genomen maatregelen kunnen de betalingen op tijd plaatsvinden. Zoals aangegeven, streef ik er naar om uiterlijk binnen 3 maanden alle controles alsnog uit te laten voeren. Overigens zullen naast de SVB ook gemeenten en zorgkantoren hiervoor inspanningen moeten verrichten.
Kunt u uitleggen welke afspraken met de SVB zijn gemaakt over uitbetaling van de pgb's, en welke bestuurlijke afspraken over terugvalscenario's zijn gemaakt?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief van 20 januari jongstleden.
Welke maatregelen zijn genomen om de bereikbaarheid van de SVB voor budgethouders te verbeteren, aangezien zij soms dagenlang er niet in slagen met de SVB in contact te komen? Welke afspraken zijn gemaakt over de verbetering van de bereikbaarheid van de SVB?
De SVB heeft de eerste week van december de capaciteit op kunnen schalen. Uit rapportagecijfers van de SVB blijkt dat nu vrijwel iedereen die belt iemand aan de lijn krijgt. Op piekmomenten wordt gewerkt met een terugbelverzoek. Daarnaast is de website van de SVB aangevuld met veelgestelde vragen en antwoorden. Ook de website van Per Saldo biedt uitgebreide informatie. Overigens kunnen mensen met vragen over hun pgb ook terecht bij de verstrekker ervan, het zorgkantoor dan wel de gemeente.
Bent u ervan op de hoogte dat er budgethouders zijn die (soms meermalen) contracten hebben opgestuurd en nog niets hebben gehoord van de SVB, of te horen krijgen dat de SVB de contracten nog niet heeft ontvangen? Waar kunnen budgethouders zich melden die ondanks de genomen maatregelen geen pgb uit kunnen laten betalen? Bent u bereid hiervoor een aanspreekpunt bij uw ministerie in te stellen?
Ik ben op de hoogte van het feit dat dit in sommige situaties lang heeft geduurd. Vanaf 15 december jongstleden zijn er door de SVB brieven uitgestuurd naar alle budgethouders Wmo en Jeugd die nog geen bericht hadden ontvangen na het insturen van hun overeenkomsten. De zorgkantoren hebben ditzelfde gedaan naar alle budgethouders die vallen onder de Wlz. In deze brieven heeft de SVB gemeld dat ook declaraties van budgethouders van wie de overeenkomst nog niet is goedgekeurd, in januari toch betaald zullen worden. Voor vragen over de betaling kunnen budgethouders zich in eerste instantie melden bij de SVB, die zonodig de betrokken gemeenten of het zorgkantoor benadert.
Als mensen helemaal nog niet bekend zijn bij de SVB, worden zij verzocht contact op te nemen met de verstrekker van hun budget om na te gaan of er een toekenning van een pgb is. Overigens hebben de zorgkantoren van budgethouders die in 2014 een pgb onder de AWBZ hadden en van wie de indicatie doorloopt in 2015, de gegevens overgedragen aan de SVB.
Vanuit het ministerie zal er gemonitord worden hoe de eerste maanden verlopen via rapportages van de SVB en intensief overleg met VNG, ZN en SVB.
Wat is uw reactie op de stelling dat 182 gemeenten nog geen gegevens bij de SVB over budgethouders hebben aangeleverd? Welke maatregelen kunt en wilt u nemen om ervoor te zorgen dat dit op zeer korte termijn wél gebeurt?
Ik heb u bij eerder genoemde brief van 20 januari geïnformeerd over de achterstand bij de aanlevering van de zogenaamde toekenningsberichten. Ik heb u ook gemeld dat in goed overleg tussen SVB, VNG en VWS besloten is om zonodig een voorlopig toekenningsbericht in het SVB-systeem op te nemen, zodat tijdige uitbetaling voor alle budgethouders mogelijk is. Tot op heden hebben 43.000 budgethouders een voorlopige toekenning gekregen. Daarmee komt het totaal aantal budgethouders met een toekenning op 141.000. De voorlopige toekenning zal zo spoedig mogelijk worden vervangen door een definitieve toekenning.