De tekortschietende financiering van Wageningen UR |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel Breukink: «We kunnen de groei niet meer betalen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit artikel?
Ik deel de opvatting van de heer Breukink over de betekenis en maatschappelijke relevantie van de opleidingen van Wageningen Universiteit (WU). Ten aanzien van de bekostiging verwijs ik naar onderstaande antwoorden op de vragen 3 t/m 5.
Wat is de oorspronkelijke reden dat de twee procent regel is afgesproken?
Het bekostigingsmodel van WU is in 2001 – naar analogie van het OCW-verdeelmodel – vastgesteld op advies van een door departement en WU ingestelde commissie. Het model is vastgelegd in een brief aan de Tweede Kamer (2000–2001, 27 400 XIV, nr. 108). De 2%-afspraak houdt in dat de totale bekostiging van WU ieder jaar maximaal 2% daalt of stijgt, ook als de studentenaantallen meer dalen of stijgen. De regel is bedoeld om al te sterke fluctuaties in de begrotingen van de instelling en het Ministerie van Economische Zaken te voorkomen. De regel is niet van toepassing op reguliere loon- en prijsbijstellingen.
De andere universiteiten kennen een dergelijke maximering niet.
Onderhavige regeling wordt betrokken in het onderzoek dat het kabinet start naar onderwijs bekostigd door het Ministerie van Economische Zaken en het onderwijs bekostigd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De uitkomsten van dit onderzoek zullen betrokken worden bij de begrotingsbesprekingen van het kabinet over de begroting 2016.
Herkent u het beeld dat Wageningen UR op deze manier in een nadeliger positie is dan andere universiteiten? Zo ja, meent u dat het terecht is dat nu gevraagd wordt om een aanpassing van deze situatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de regeling te heroverwegen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voorts bereid om bij een mogelijke aanpassing van de financieringsregeling ook scherp te letten op mogelijke overschrijdingen van de Wet normering topinkomens?
De wet normering topinkomens geldt ook voor het Groen Onderwijs en op naleving wordt toegezien. Bij recente (her)benoemingen binnen de Raad van Bestuur is gebleken dat Wageningen Universiteit de bepalingen uit deze Wet navolgt.
Duurzame energie in Caribisch Nederland |
|
André Bosman (VVD), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Uitstel voor thermische energie Saba» en «St. Maarten publiceert ambitieus energiebeleid»?1
Ja.
Deelt u de mening dat investeren in duurzame energie in het Caribisch gebied – mede vanwege de hoge energieprijzen – van groot belang is en dat duurzame energie op lange termijn kan leiden tot meer welvaart (lagere energieprijzen, inkomsten uit export) en een duurzame economie? Zo ja, welke acties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ja, wij delen deze mening. Om investeringen in duurzame energie te bevorderen treft het kabinet meerdere maatregelen. Een directe ondersteuning van duurzame energie vormen de voorgenomen subsidies aan de elektriciteitsbedrijven van Saba en Sint Eustatius om grootschalige introductie van duurzame energie in 2015 mogelijk te maken. Naar verwachting zal daardoor het aandeel duurzame energie van nul tot 35 à 40% procent stijgen binnen anderhalf jaar. Tevens zullen deze bedrijven daardoor niet langer verliesgevend zijn, zonder dat de elektriciteitstarieven verhoogd behoeven te worden. Op Bonaire is overigens dankzij het centrale windmolenpark circa 35% van de elektriciteit al duurzaam.
Daarnaast is het Wetsvoorstel voor Drinkwater en Elektriciteit in Caribisch Nederland in voorbereiding. Hierin wordt voorgesteld dat afnemers ook door middel van eigen opwekking (zonnepanelen) in hun elektriciteitsbehoefte mogen voorzien. Nu is het in Caribisch Nederland namelijk verboden om klant van het elektriciteitsbedrijf te zijn en tegelijkertijd zelf elektriciteit op te wekken met bijvoorbeeld een zonnepaneel. Aan deze onwenselijke situatie wordt een einde gemaakt via het wetsvoorstel.
Heeft u over uw voorlopig besluit om af te zien van geothermie op Saba overleg gevoerd met het lokaal bestuur van Saba? En met de omliggende eilanden? Zo ja, welk standpunt namen de verschillende besturen in? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen?
Het elektriciteitsbedrijf van Saba heeft de toezegging voor bovengenoemde subsidie voor investering in duurzame energie eind 2013 gekregen. Het elektriciteitsbedrijf kan het type duurzame energie dat hiermee gerealiseerd wordt zelf kiezen. In overleg met het lokaal bestuur is erop gewezen dat een verkennend onderzoek naar geothermie ook een mogelijke besteding van deze subsidie is. Hierbij kwam ter sprake dat als onderzoek uitwijst dat er inderdaad economisch winbare potentie van geothermie is, het dan meerdere jaren zal duren voordat een geothermie-installatie operationeel zal zijn. In de tussentijd zou het bedrijf een verlies blijven lijden van circa 1,5 mln. euro per jaar, of de tarieven drastisch moeten verhogen. Hierop heeft het bestuur te kennen gegeven dat men de voorkeur heeft om nu in wind- of zonne-energie te investeren, omdat deze installaties binnen anderhalf jaar operationeel kunnen zijn, en het bedrijf daardoor snel uit de rode cijfers kan komen. Overigens is door de Minister van Economische Zaken toegezegd de verliezen over 2014 af te dekken, maar voor afdekking van verliezen over meerdere jaren zijn op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken geen middelen beschikbaar.
Bent u bereid om samen met Saba, Sint Eustatius, Sint Maarten en andere eilanden in de regio alsnog de haalbaarheid van geothermie op Saba te onderzoeken en daarbij ook een evenwichtige kosten- en opbrengstenverdeling te betrekken?
In overleg met het bestuur van Saba ligt nu de prioriteit bij het realiseren van een aanzienlijk aandeel duurzame opwekking op korte termijn. Hierdoor kan worden voorkomen dat het onlangs verzelfstandigde elektriciteitsbedrijf van Saba het elektriciteitstarief voor consumenten drastisch moet verhogen. Voorts moet opgemerkt worden dat het kabinet geen enkele partij iets in de weg legt om geothermie in de Caribben op te zetten.
Mocht na onderzoek blijken dat een geothermiecentrale haalbaar is, dan zal naar verwachting circa 90% van de elektriciteit geëxporteerd worden naar onder andere het land Sint Maarten. Bij een evenwichtige kostenverdeling zou hier rekening mee gehouden moeten worden.
Heeft u kennisgenomen van de ambitieuze groene energie-strategie van Sint Maarten? Deelt u de mening dat het tijd wordt dat de regering – samen met de lokale overheden – ook voor Caribisch Nederland eenzelfde ambitie op het terrein van duurzame energie aan de dag legt?
Wij hebben kennisgenomen van de ambitieuze groene energie-strategie van Sint Maarten. Zoals in bovenstaande antwoorden is beschreven, heeft het kabinet een aanzienlijke en tegelijkertijd realistische ambitie op het terrein van duurzame energie voor Caribisch Nederland. Met bovenbedoelde investeringen in zonne- en/of windenergie moet het voor Saba en Sint Eustatius eveneens mogelijk zijn om in 2016 ten minste 35% duurzame elektriciteit te genereren.
Zoutwinning onder de Waddenzee |
|
Eric Smaling , Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Op welke wijze is de beantwoording van eerdere vragen1 betrokken bij de toetsing van de Natuurbeschermingswet vergunningaanvraag Frisia Zout B.V?
Eerdere vragen heb ik beantwoord op grond van de informatie die mij op dat moment bekend was. Deze informatie is, in combinatie met de overige ter beschikking staande informatie, gebruikt om de vergunningaanvraag van Frisia Zout B.V. (Frisia) te toetsen.
Op welke wijze is invulling gegeven aan de beantwoording van vraag 3: «Een verdere bestudering zal moeten uitwijzen welke financiële en logistieke consequenties dit transport van pekel als grondstof voor zoutproductie met zich mee zou brengen»?
Om invulling te geven aan deze verdere bestudering heb ik Frisia gevraagd om nauwkeuriger in beeld te brengen welke consequenties het gebruik van de Duitse pekel voor de zoutproductie zou hebben.
Frisia heeft op basis van chemische analyses, uitgevoerd zowel door het Niedersachsisches Landesbetrieb für Wasserwirtschaft, Küsten- und Naturschutz in het kader van de benodigde vergunningen, als door het laboratorium van Frisia, de geschiktheid van de Duitse pekel voor de zoutproductie beoordeeld. Ook heeft Frisia de mogelijkheden voor en de bedrijfseconomische en logistieke consequenties van transport van de Duitse pekel naar Harlingen nader beschreven. Tenslotte heeft Frisia een beoordeling gegeven van de consequenties die het gebruik van de Duitse pekel voor de bedrijfsvoering zou hebben.
De nadere analyse van Frisia is op mijn verzoek getoetst door Rijkswaterstaat Noord-Nederland en door het Kennis Instituut voor Mobiliteitsbeleid (KIM) van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Wat zijn de uitkomsten van de «verdere bestudering»?
De verdere bestudering heeft de volgende uitkomsten opgeleverd.
De chemische samenstelling van de Duitse pekel is vergelijkbaar met de pekel die Frisia nu als grondstof gebruikt.
Uit een nadere analyse van de concentratie zout in de Duitse pekel blijkt echter dat deze gemiddeld 20% te weinig zout bevat om economisch rendabele zoutproductie mogelijk te maken omdat de energetische kosten bij een daling van de zoutconcentratie navenant toenemen. Bovendien blijkt de dichtheid van deze pekel aanzienlijk te kunnen fluctueren, afhankelijk van het ontwikkelingsstadium van de betreffende caverne. De reden voor deze fluctuatie is gelegen in de contractuele verplichting voor tijdige oplevering van de gasopslagcavernes waarbij de samenstelling van de geproduceerde pekel ondergeschikt is aan het voldoen aan deze contractuele verplichtingen.
Voor het substantieel terugdringen van de zoutwinning onder de Waddenzee is minimaal de vervanging van de productie van 1 caverne nodig. Een caverne wordt gevormd voor de maximale productie van 660.000 ton zout per jaar. Dit betekent dat een aanlevering van 2.200.000 m3 pekel per jaar nodig is. De pekel kan alleen met maximaal klasse Va binnenvaartschepen worden getransporteerd wegens de maximaal beschikbare vaardiepte in de Eems. De benodigde vervangende continue pekelaanvoer voor de zoutproductie vergt een volcontinu binnenvaarttransport van drie klasse Va scheepsladingen pekel per dag. Door de transportkosten hiervan komt de kostprijs van een ton geproduceerd zout ruim boven de marktprijs van het geproduceerde zout te liggen. Het KIM geeft aan dat de uitgevoerde berekening van pekelvolumes en transportkosten realistisch is.
De huidige kades van Frisia in de haven van Harlingen zouden bovendien voor het aanmeren en lossen van dit volcontinu bulktransport moeten worden uitgebreid. De kosten hiervan zijn nog niet meegerekend.
De binnenvaartroute van Jemgum naar Harlingen toe loopt via Eems, Dollard, sluis Delfzijl, het prinses Margrietkanaal, sluis Lemmer, IJsselmeer Lorenz sluizen (Kornwerderzand), en vaargeul Boontjes (Waddenzee). Lege klasse Va schepen mogen indien ontheffing is verleend retour over het Van Harinxmakanaal. Rijkswaterstaat geeft aan dat normaliter de capaciteit van deze vaarwegen toereikend is om de berekende toename van scheepvaart voor pekeltransport mogelijk te maken.
De aanvoer van Duitse pekel als grondstof betekent grote risico’s voor de volcontinue zoutproductie. De cavernebouw en dus ook de pekelproductie ligt gemiddeld enkele weken per jaar stil. Dit impliceert dat Frisia de zoutproductie ook enkele weken per jaar zou moeten stilleggen.
Vanwege het grote aantal scheepsbewegingen moet bovendien rekening worden gehouden met vertragingen bij bruggen en sluizen. Hierdoor ontstaan wachttijden die een risico vormen voor de continuïteit van de zoutproductie en ook kostenverhogend kunnen werken voor Frisia maar ook voor andere transportbedrijven. Daarnaast kan door ijsvorming in de wintermaanden een vertraging of compleet stilvallen van de aanlevering van pekel plaatsvinden juist in een periode dat een toename van de productie van strooizout gewenst kan zijn.
Uit informatie van Gasspeicher GmbH is tenslotte gebleken dat de geplande doorlooptijd van het huidige gascaverneproject tot 2018 is. Voortgang van het project na 2018 is afhankelijk van marktontwikkeling voor gasopslagcapaciteit. Continuering van het project na 2018 is daarom onzeker.
Op grond van deze overwegingen komt Frisia tot de conclusie dat een economisch rendabele zoutproductie met pekel uit Duitsland niet is te realiseren.
Deze conclusie wordt ondersteund door de toetsing van de uitgevoerde berekeningen door het KIM. Ik zie geen reden om deze conclusie in twijfel te trekken.
Op welke wijze is de verwerking van zout vanuit Duitsland een meer milieuvriendelijk alternatief gebleken dan het winnen van zout onder de Waddenzee? Is het transport van de Duitse pekel onderdeel geweest van de Nb-vergunningsaanvraag voor de voorgenomen winning? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van Duitse pekel vergt bij de aangegeven scheepvaartbewegingen een verbruik bijna 4,5 miljoen liter diesel per jaar, en ruim duizend scheepstransportbewegingen per jaar over een deel van de Waddenzee. Op voorhand is te verwachten dat de milieueffecten hiervan groter zijn dan van de zoutwinning onder de Waddenzee, waarvan de passende beoordeling heeft laten zien dat er geen negatieve effecten op de Waddenzee zullen optreden.
Het transport van Duitse pekel is geen onderdeel geweest van de Nb-wet vergunningaanvraag. Deze aanvraag had immers uitsluitend betrekking op het voornemen van Frisia om zout onder de Waddenzee te gaan winnen.
Is de verwerking van zout vanuit Duitsland onderdeel geweest van de passende beoordeling? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom is dit niet betrokken bij de passende beoordeling?
De verwerking van zout vanuit Duitsland is geen onderdeel geweest van de passende beoordeling. Deze wordt opgesteld door de initiatiefnemer en beschrijft alleen de effecten van de voorgenomen activiteit, in casu het winnen van zout onder de Waddenzee, op de instandhoudingsdoelen van het betreffende Natura 2000-gebied.
Wat is de uitkomst van uw vraag aan Frisia om «nader te onderzoeken of van de Duitse pekel gebruik kan worden gemaakt voor de zoutproductie»?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Wat is uit de door u genoemde nadere verkenning2 gekomen en door welke onafhankelijke instantie is economische haalbaarheid getoetst? Wat is de inhoud van de inhoudelijke toets en wanneer gaat u nader overleg met Frisia voeren?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
De economische en logistieke consequenties van het transport van Duitse pekel zijn getoetst door het Kennis Instituut voor Mobiliteit van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, en door Rijkswaterstaat Noord-Nederland.
Uit deze toetsing is gebleken dat deze consequenties door Frisia realistisch zijn beschreven.
Ik onderschrijf daarom de conclusie van Frisia dat het onmogelijk is om met pekel uit Duitsland een economisch rendabele zoutproductie te realiseren. Ik zie daarom geen reden om hierover met Frisia nader overleg te voeren.
Op welke wijze is het huidige besluit van de vergunningverlening aan Frisia Zout B.V, zoals weergegeven in de brief aan de Kamer van 2 september3, terug te draaien? Kan een aanpassing van de Mijnbouwwet hiervoor uitkomst bieden?
Artikel 43 van de Nb-wet benoemt de gronden voor het kunnen intrekken of wijzigen van een verleende Nb-wet vergunning. Dit is uitsluitend het geval bij achteraf gebleken onjuiste of onvolledige informatie bij de aanvraag, bij overtreding van vergunningsvoorwaarden, bij dermate gewijzigde omstandigheden dat de vergunning in deze situatie niet zou zijn verleend, of bij een vergunning die is verleend in strijd met wettelijke voorschriften.
Op dit moment is geen van deze voorwaarden van toepassing op de aan Frisia verleende Nb-wet vergunning.
Een aanpassing van de Mijnbouwwet zou hierin geen verandering brengen.
Op dit moment loopt de bezwaarprocedure tegen de verleende vergunning.
Op de uitkomsten van deze procedure kan ik nu nog niet vooruitlopen.
Het bericht 'Snel internet verstoort kerkdienst en sport' |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Snel internet verstoort kerkdienst en sport»?1
Ja.
Klopt de constatering in het bericht dat veel draadloze microfoons die in gebruik zijn bij onder andere kerken, theaters of sportscholen gestoord worden doordat de frequenties waarop ze werken zijn verkocht aan 4G-netwerken?
Ja, het kan voorkomen dat draadloze microfoons die in gebruik zijn bij onder andere kerken, theaters of sportscholen gestoord worden doordat ze nog steeds werken op frequenties die inmiddels de bestemming mobiele communicatie hebben gekregen.
Zoals ik ook 2 april jl. in mijn antwoorden op vragen van de leden Oosenbrug en Mohandis (beiden PvdA)2 heb aangegeven, is er door de populariteit van smartphones, tablets en de toename van mobiel videoverkeer steeds meer frequentieruimte nodig voor mobiele communicatie. Deze ruimte is gevonden door een deel van de huidige TV-omroepband die primair wordt gebruikt voor digitale ethertelevisie, de UHF-band3, te bestemmen voor mobiel breedband. Behalve voor digitale ethertelevisie wordt de UHF-band – met een zogenaamde secundaire status – ook gebruikt voor aan omroep gerelateerde toepassingen, zoals draadloze microfoons. Een eerste deel van de UHF-band dat de bestemming mobiele communicatie heeft gekregen, is de zogenaamde 800 MHz band (790–862 MHz). Deze band is in de multibandveiling van eind 2012 verdeeld en is sinds 1 januari 2013 bestemd voor mobiele toepassingen (4G, LTE).
Vooruitlopend op deze bestemmingswijziging was eerst een oplossing nodig voor het verlies aan spectrum voor draadloze microfoons. De techniek die wordt gebruikt voor mobiel breedband leent zich namelijk niet voor medegebruik door draadloze microfoons. Voor het vinden van oplossingen is intensief en op reguliere basis overleg gevoerd met de vereniging PMSE (Programme Making and Special Events). De PMSE vertegenwoordigt de brede groep van producenten en gebruikers van draadloze microfoons. Dit overleg heeft geleid tot voor de sector bruikbare alternatieven en oplossingen binnen de UHF-band, die inmiddels zijn opgenomen in het Nationale Frequentieplan. Daarnaast is de zeer diverse gebruikersgroep (denk aan gebruikers van draadloze microfoons in theaters, sportscholen, kerken, e.d.) en de sector (vakhandel, professionele gebruikers en verhuurders van apparatuur) via de landelijke dagbladen, de vakpers en de website van het Agentschap Telecom op de hoogte gebracht van dit besluit, de gevolgen en de alternatieven, zodat hier tijdig op ingespeeld kon worden. De meeste gebruikers kunnen bijvoorbeeld hun apparatuur eenvoudig naar alternatieve frequenties omschakelen. Voorts is een ruime overgangsperiode van drie jaar (tot eind 2015) ingevoerd, die gebruikers van draadloze microfoons voldoende tijd geven hun apparatuur af te schrijven en te vervangen.
Was u op de hoogte van het feit dat storingen zouden kunnen optreden door de verkoop van de 4G-frequenties? Zo ja, heeft dit meegewogen in het verkoopproces? Zijn er voorwaarden gesteld aan de kopers hoe met dergelijke incidenten moet worden omgegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw beeld van de omvang van het probleem, zowel in het voorkomen als in geleden schade doordat organisaties andere geluidsinstallaties moeten aanschaffen?
Zoals in mijn vorige antwoord aangegeven, zijn er oplossingen gevonden en zijn de gebruikers over de veranderingen geïnformeerd, zodat zij tijdig aanpassingen hebben kunnen verrichten. Niet in alle gevallen is het nodig om andere geluidsinstallaties aan te schaffen en bovendien is er een overgangstermijn tot eind 2015, zodat rekening is gehouden met afschrijvingstermijnen. De meeste elektronische apparaten hebben nu eenmaal geen onbeperkte levensduur en gebruikelijk is dat de initiële investering over een aantal jaren wordt afgeschreven. Dat geldt voor draadloze microfoons net zo zeer als voor bijvoorbeeld smartphones, tablets, televisies, computers, e.d.
Op basis van informatie van Agentschap Telecom heb ik de indruk dat de omvang van het probleem beperkt is. Het klantencontact van het Agentschap heeft in 2014 gemiddeld maximaal twee vragen per maand ontvangen over het gebruik van draadloze microfoons. Daarbij gaat het vooral om informatieve vragen en in mindere mate om klachten.
Vindt u het eerlijk dat organisaties soms wel 1.000 euro moeten investeren in nieuwe apparatuur, als hun oude apparatuur niet om te zetten is naar een vrije frequentie? Deelt u de mening dat de overgangstermijn voor deze mensen niets uitmaakt, omdat zij uiteindelijk toch moeten betalen?
Zie antwoord vraag 4.
De veranderde taakopvatting van het Centraal Bureau voor de Statistiek |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de artikelen «Wij doen niet aan politieke inkleuring»1 en «Wie neemt het CBS tegen zichzelf in bescherming»?2
Ja.
Wat betekent de uitspraak van de directeur-generaal van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat het CBS een dataleverancier was en een informatieleverancier wordt?
De DG CBS geeft aan meer samenhangende data te gaan rapporteren om meer inzicht te verschaffen in maatschappelijke ontwikkelingen. De complexiteit van veel ontwikkelingen staat een getrouwe karakterisering d.m.v. slechts één of enkele indicatoren niet toe.
Het in samenhang verschaffen van meer onderliggende data vergroot het inzicht en verkleint de kans op misinterpretaties en politieke inkleuring. Daarnaast kan onbekendheid met de gehanteerde definities leiden tot misinterpretatie van de informatie van het CBS. Goede voorlichting over de definitie en betekenis van de door het CBS gebruikte indicatoren acht ik nuttig en behulpzaam, juist om misinterpretaties en politieke inkleuring van het gebruik van statistieken te voorkomen. Tevens worden de bruikbaarheid en de waarde van de statistiekvoorziening hierdoor vergroot.
Waarom gaat het CBS meer informatie verschaffen over de achtergrond van cijfers? Wat betekent deze veranderde taakopvatting voor de presentatie van statistieken en op welke wijze is hierbij de politieke neutraliteit van het CBS gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 2.
Is deze veranderde taakopvatting door het CBS met u besproken? Heeft u hier mee ingestemd?
Nee, de wijze van het openbaar maken van statistieken is, evenals de keuze van de gebruikte methodologie, voorbehouden aan de directeur-generaal van de statistiek. Dit is zo vastgelegd in artikel 18 van de Wet op het CBS. Dit valt derhalve onder de onafhankelijke rol van de directeur-generaal van de statistiek.
Past de nieuwe taakopvatting, waaronder het «voorkomen dat mensen gaan cherry picken uit onze data om hun gelijk te bevestigen» en «ervoor zorgen dat het niet zo ontzettend gemakkelijk meer is om te liegen met onze cijfers» binnen de taakopdracht van het CBS, zoals vastgelegd in artikel 3 van de Wet op het CBS?
Ja. Ik acht het van belang dat het CBS zijn cijfers zodanig presenteert dat het niet tot misverstanden leidt. Door meer informatie te geven over de definitie van indicatoren en door cijfers meer in samenhang te presenteren, inclusief meer relevante onderliggende data, worden misverstanden voorkomen.
Vindt u de titel van het persbericht «Huren van woning 9% duurder sinds nieuwe huurbeleid»3 politiek neutraal? Vindt u het feit dat het CBS voor deze duiding koos, en niet voor bijvoorbeeld de – eveneens feitelijk juiste – duiding «Grootste huurstijging voor hoogste inkomens sinds nieuwe huurbeleid», eveneens een volstrekt apolitieke keuze?
Ja. De titel waarop u duidt is een feitelijke constatering door het CBS. In het betreffende CBS-bericht worden ook andere feitelijke constateringen gedaan, waaronder de constatering die u noemt.
Dat het CBS koos voor een titel die de huurprijsontwikkeling sinds het nieuwe huurbeleid een belangrijke plaats geeft, vind ik een logisch gevolg van het feit dat het CBS er ook voor is om de feitelijke, kwantitatieve gevolgen van beleid te meten en inzicht te bieden in de kwantitatieve effecten die optreden na beleidsveranderingen. Zoals gebruikelijk zijn de onderliggende data door het CBS tegelijkertijd ter beschikking gesteld.
Mogelijke opslag van kernafval in zoutkoepels in Friesland en Groningen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Voer debat kernafval ook in het Noorden»?1
Ja.
Welke onderzoeken lopen op dit moment met betrekking tot eindberging van kernafval in Nederland en welke onderzoeken zijn hierover gepland, in welk stadium bevinden deze onderzoeken zich, waaronder het onderzoeksprogramma OPERA en wanneer verwacht u dat locatie specifiek onderzoek aan de orde is?
Vanaf 2011 loopt het onderzoeksprogramma eindberging radioactief afval (OPERA). OPERA zal medio 2016 afgerond zijn. De meeste onderzoeksresultaten worden dan verwacht. Op de site van COVRA (www.covra.nl) is inhoudelijke informatie over OPERA inclusief de eerste resultaten te vinden. Zoals ik eerder al aangaf is locatiespecifiek onderzoek of een locatiekeuze in het onderzoek en het beleid de komende tientallen jaren niet aan de orde.
Welke risico’s gaan gepaard met de opslag van kernafval in zoutkoepels, bijvoorbeeld met betrekking tot het grondwater, volksgezondheid en milieu? Sluit u eindberging in zoutkoepels uit, aangezien u geologische berging in een speciaal ontworpen faciliteit als meest veilige optie noemt?2
Veiligheid van een geologische eindberging op gebied van grondwater, volksgezondheid en milieu is een absolute randvoorwaarde. Specifieke randvoorwaarden zijn hiervoor in Nederland nog niet gesteld omdat geologische berging de komende tientallen jaren niet aan de orde is. Internationaal zijn er richtsnoeren waaraan een veilige eindberging dient te voldoen. Het uitgangspunt is dat toekomstige generaties niet minder beschermd worden tegen de effecten van straling dan de huidige generaties.
Naar de huidige stand van wetenschap en techniek wordt geologische eindberging in een speciaal ontworpen faciliteit als de meest veilige en verantwoorde optie voor het beheer van radioactief afval op de lange termijn gezien. Internationaal is hierover brede overeenstemming. In Nederland gaat het dan om berging in zout of klei. Nader onderzoek is nodig om te komen tot een zo veilig mogelijke eindberging van radioactief afval. Daarvoor is ook nog voldoende tijd. Radioactief afval wordt ten minste 100 jaar bij de COVRA opgeslagen.
Deelt u de mening dat eindberging van kernafval onder bewoond gebied zeer ongewenst is en sluit u eindberging van kernafval in Friesland en Groningen uit?
Locatiekeuze is de komende tientallen jaren niet aan de orde dus ook niet het uitsluiten van locaties. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 4.
Wat is het doel van de aangekondigde publieksdebatten in Den Haag en Amsterdam over eindberging van kernafval? Mocht er sprake zijn van eventuele eindberging in Noord-Nederland, deelt u de mening dat de betreffende regio’s de kans moeten krijgen om in een vroeg stadium inspraak te kunnen geven op dit thema?
Er is geen sprake van publieksdebatten in Den Haag en Amsterdam. Wel hebben onderzoekers binnen OPERA twee bijeenkomsten georganiseerd. In een publiekelijk toegankelijke bijeenkomst in Den Haag zijn onderzoeksresultaten gedeeld. In een workshop in Amsterdam ging het over de vraag hoe stakeholders te betrekken bij eindberging van radioactief afval. Dit betreft een deelproject van OPERA. In beide gevallen ging het over onderzoek en niet over publieksdebat.
Wordt de regio Noord-Nederland op dit moment betrokken bij het nationaal programma voor het beheer van radioactief afval?
Op nationale schaal worden organisaties, zoals VNG en IPO, betrokken. Noord-Nederland wordt net zo behandeld als andere regio’s. Aangezien er geen sprake is van locatiespecifiek onderzoek is er geen reden om bepaalde regio’s in het bijzonder te betrekken of een voorkeursbehandeling te geven.
Het bericht 'Gaswinning', dan krijg je dit' |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Gaswinning. Dan krijg je dit»?1 Zo ja, kunt u aangeven waarom de bewoners na vier maanden nog steeds wachten op hun schadeloosstelling en een vervangende woonruimte?
De instorting van de bewuste schuur was voor de gemeente Bedum aanleiding om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de oorzaak of de oorzaken. Dat onderzoek is begin juli afgerond. De conclusie luidde dat de instorting een gevolg was van stormschade en verwaarlozing. De bijdrage van de gasbevingen kon daarbij vooralsnog niet worden uitgesloten.
De conclusies van het onderzoek zijn daarop mondeling aan de familie kenbaar gemaakt. De verzekeraar van de familie stelde zich ondertussen op het standpunt dat uitkering van een schadebedrag niet op zijn plaats is; schade door aardbevingen wordt niet gedekt. De gemeente is met de familie van oordeel dat een financiële tegemoetkoming van de kant van de verzekeraar op zijn plaats is. Er was immers ook sprake van stormschade en daarvoor was de familie verzekerd. Om de ontstane impasse te doorbreken, heeft de gemeente Bedum een expertisebureau in de arm genomen. Het expertisebureau heeft de opdracht te bepalen waar welke verantwoordelijkheden liggen. Het bureau verwacht begin oktober met nadere aanbevelingen te komen. Op basis daarvan moet duidelijkheid ontstaan over de verantwoordelijkheden van de NAM, de verzekeraar en de bewoners zelf.
Na de instorting hebben de bewoners intrek genomen in een tijdelijke woonruimte. De gemeente Bedum heeft met het oog op een definitieve oplossing contact gelegd met de plaatselijke woningstichting. Dat heeft tot nu toe geleid tot het aanbod van drie woningen, waarvan twee in Bedum en één in het nabijgelegen Sauwerd. De bewoners zijn niet op dit aanbod ingegaan. In de week van 8 september is opnieuw een woning aan de bewoners aangeboden. Hierover is telefonisch contact geweest. In dat gesprek werd duidelijk dat de huur van de tijdelijke woning van de familie, die aanvankelijk per 1 oktober 2014 zou aflopen, was verlengd. Ook meldde de familie een wijziging van hun standpunt: ze willen op termijn terug keren naar het oude adres. Daar dient dan een tijdelijke woonruimte moeten komen. Hiermee is voor de gemeente de directe noodzaak om een andere woonruimte aan te bieden komen te vervallen.
Waarom zijn de bezittingen van de bewoners niet veilig gesteld, zodat ze niet gestolen konden worden?
Na het advies van de brandweer van Bedum om de woning te verlaten, hebben de bewoners een aantal eigendommen meegenomen naar het nieuwe, tijdelijke adres. Enkele dagen na hun vertrek is er ingebroken in de ontruimde woning. Daarbij bleek dat de voordeur niet voorzien was van een slot en de woning gemakkelijk te betreden was. De gemeente Bedum heeft de voordeur daarop voorzien van een slot. De gestolen spullen zijn inmiddels vergoed door de verzekeraar.
Wat vindt u ervan dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en gemeente middels dreigementen dit gezin kennelijk monddood wilden maken en welke stappen gaat u nemen tegen de NAM en betrokken gemeente om dergelijke intimiderende praktijken uit te bannen?
Zowel de gemeente als NAM hebben nadrukkelijke afstand genomen van de in de pers geuite beschuldigingen, dat gemeente en/of NAM druk op hen hebben uitgeoefend om de zaak verder uit de media te houden. Hiervan kan en mag geen sprake zijn. Bij navraag geven zowel NAM als de gemeente Bedum aan dat zij principieel op het standpunt staan dat het een ieder vrij staat contact met de pers te zoeken.
Kunt u er persoonlijk op toezien dat deze mensen voor het eind van de maand een passende vervangende woonruimte krijgen en dat hun gestolen bezittingen volledig worden vergoed?
De meest recente ontwikkelingen maken duidelijk dat het acute huisvestingsprobleem van de familie lijkt te zijn opgelost. Zoals gemeld bij het antwoord op vraag 2, heeft de verzekering inmiddels uitgekeerd.
Kunt u uitleggen waarom er wel 620.000 euro is voor een dialoogtafel waar mensen alleen praten over de problemen, maar dat er kennelijk geen geld is om het probleem van deze gedupeerden op te lossen?2
Het genoemde budget is de noodzakelijke financiële ondersteuning om een goed functionerende «tafel» te krijgen, inclusief een goed functionerend secretariaat dat gehuisvest is in de regio. Een goed functionerende dialoogtafel is voor de regio essentieel. Dit budget staat geheel los van individuele dossiers.
In dit geval gaat het dan ook niet om de beschikbaarheid van budget maar om de verantwoordelijkheidsverdeling vraag waarbij stormschade, aardbeving schade en verwaarlozing waarschijnlijk allemaal een rol spelen. Er is ondertussen een vertrouwenspersoon ingeschakeld die de bewoners bijstaat aangezien ze hebben aangegeven dat zij zich niet voldoende vertegenwoordigd voelen in het proces. Door de gemeente worden nu constructieve gesprekken gevoerd met de bewoners. De verwachting is dat na het bekend worden van de resultaten van het expertise rapport er snel geschakeld kan worden naar een definitieve oplossing.
Omdat voorzien wordt dat er meer gevallen zijn of zullen volgen waarbij aardbevingsschade niet, of niet als eerste instantie, als hoofdoorzaak wordt aangemerkt zal ik met gemeenten in overleg treden om in deze gevallen een zorgvuldige procedure af te spreken waarbij zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat er langdurige discussies plaatvinden tussen verantwoordelijke instanties en bewoners.
Het bericht dat er een aardbeving heeft plaatsgevonden bij Froombosch |
|
Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «twee aardbevingen na elkaar in Froombosch»?1
Ja.
Zijn er in het verleden in dit gebied eerder aardbevingen voorgekomen die een vergelijkbare zwaarte (1,6 resp 2,6) hadden op de schaal van Richter? Zo ja, wanneer en wat was hun sterkte?
Het totaal aantal bevingen in en nabij Froombosch, tot een afstand van 2,5 km van het centrum, komt inclusief de laatste twee bevingen van 1 september 2014 op 47 (vanaf het begin van de metingen in augustus 1992 tot 10 september 2014).
Boven de magnitude 1.5 zijn er 7 bevingen geweest: een magnitude 1.6 op 18 juli 2002, een magnitude 2.1 op 30 september 2007, een magnitude 2.4 op 31 maart 2010, een magnitude 2.0 op 9 juni 2010, een magnitude 1.8 op 12 mei 2011, een magnitude 1.6 op 17 mei 2014 en een magnitude 2.1 op 2 juli 2014.
Is er in het gebied rond Froombosch een statistisch relevante toename van het aantal en/of de zwaarte van de aardbevingen sinds het besluit om de putten rondom Loppersum voor 80% te sluiten? Zo ja, hoe groot is die toename?
Bevingen in en nabij Froombosch hebben zich sinds 1993 voorgedaan. Het aantal bevingen in het Groninger veld, sinds het besluit omtrent Loppersum van begin 2014, is te klein om iets statistisch relevants te zeggen over een toename van het aantal bevingen rondom Froombosch en/of de zwaarte. De twee recente bevingen geven geen aanwijzing voor een verandering in de seismiciteit in en nabij Froombosch.
Is inmiddels begonnen met het afhandelen van de schademeldingen en kunt u verzekeren dat dit op een snelle en adequate manier gebeurt?
Naar aanleiding van de recente aardbeving nabij Froombosch zijn er circa 1200 meldingen binnengekomen, waarvan er circa 400 gerelateerd kunnen worden aan de aardbeving bij Froombosch. Deze schades vallen grotendeels in de lichtere categorie van schades die snel aangepakt kunnen worden. Er is inmiddels met 75% van de bewoners contact geweest en met de helft zijn afspraken gemaakt voor een bezoek van de schade expert. De huidige ervaring leert dat er met betrekking tot deze lichte schades binnen 3 maanden een definitieve overeenkomst met de bewoner over schadeherstel kan worden gemaakt. Mogelijke meer complexe schades (waaronder bijvoorbeeld schades met ook andere bouwkundige oorzaken) zullen waarschijnlijk langer duren omdat daar meer onderzoek naar oorzaak en herstelmethodiek nodig zullen zijn. Elke schademelding is uniek en daarom maatwerk.
Het bericht “Tienduizenden zonder 112” |
|
Nine Kooiman , Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tienduizenden zonder 112»?1
Ja.
Klopt het bericht dat 50.000 tot 60.000 mensen niet met hun mobiele telefoon naar alarmnummer 112 kunnen bellen?
Ik laat momenteel onderzoek uitvoeren naar de mobiele dekking buitenshuis in relatie tot de bereikbaarheid van het alarmnummer 1-1-2. Doel van het onderzoek is te bepalen hoe groot het probleem van mobiele dekking in relatie tot 1-1-2 is en waar het zich afspeelt. Het onderzoek loopt en krijgt alle medewerking van de operators. Het onderzoek zal in december een kaart opleveren. Op deze kaart staat aangegeven waar men in Nederland goed contact krijgt en in welke gebieden men niet of nauwelijks contact kan krijgen met 1-1-2 per mobiele telefoon. Het gaat in het onderzoek om de situatie buitenshuis, maar dit geeft wel enige indicatie voor de mobiele bereikbaarheid in huis.
Wel merk ik op dat de genoemde aantallen in de bedoelde berichtgeving gaan over mensen die in huis 1-1-2 niet kunnen bellen met een mobiele telefoon.
De mobiele dekking in huis hangt onder andere af van de mate van isolatie van de woning en is daarom niet te vatten in exacte cijfers. De genoemde cijfers kunnen dan ook niet meer zijn dan een grove inschatting.
Was u op de hoogte van het feit dat het probleem van slecht of geen bereik van 112 niet alleen speelt in grensregio’s en buitengebieden, maar ook in steden zoals Amsterdam?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. Ieder netwerk dat gebruik maakt van radiosignalen vertoont in meer of mindere mate «witte vlekken», ook in stedelijke gebieden. Radiosignalen zijn een natuurkundig verschijnsel. Er zijn altijd invloeden van de omgeving zoals (hoge) bebouwing, isolatie, begroeiing en weersinvloeden die de ontvangst van radiosignalen negatief kunnen beïnvloeden. Ook de kwaliteit van de antenne van het gebruikte mobiele toestel speelt hierbij een rol. Het onderzoek door TNO en Agentschap Telecom naar de mobiele dekking buitenshuis in Nederland in relatie tot 1-1-2 zal duidelijk maken hoe groot het probleem is en waar het zich afspeelt.
Klopt hetgeen telecomaanbieders stellen, namelijk dat enkele duizenden zendmasten nodig zijn om mobiele dekking in heel Nederland te garanderen?
Hier zal het genoemde onderzoek meer inzicht in bieden. Met het onderzoek wordt inzichtelijk gemaakt hoe groot de werkelijke «witte vlekken» zijn, dat wil zeggen waar men niet of nauwelijks mobiel kan bellen met 112. Ook geeft het onderzoek inzicht in de wijze waarop een 1-1-2-oproep (technisch gezien) verloopt. Na dit onderzoek kan gekeken worden wat er nodig is om de problematiek aan te pakken.
Worden in het onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken over mobiel bereik in Nederland ook de technische mogelijkheden en de kosten van meer of volledige mobiele dekking in Nederland meegenomen?
De technische mogelijkheden en de kosten voor het verzorgen van meer of volledige mobiele dekking in Nederland worden niet meegenomen in het onderzoek van TNO en Agentschap Telecom. Het onderzoek brengt in kaart waar men buitenshuis goed, nauwelijks of niet kan bellen naar 1-1-2 met een mobiele telefoon. Op basis van deze kaart kunnen betrokken partijen vervolgens bezien welke oplossingen op specifieke plekken voor handen zijn.
Deelt u de mening dat een vaste lijn niet altijd een alternatief is bij een spoedgeval? Welke verdere maatregelen bent u van plan te nemen om een oplossing te vinden voor dergelijke situaties?
Ik deel uw mening dat een vaste lijn niet in alle gevallen een alternatief kan zijn bij een spoedgeval. Er zijn situaties denkbaar waarbij een vaste lijn niet voorhanden is, zoals bij een incident in een natuurgebied. Op de website van de rijksoverheid wordt aangegeven wat men nog meer kan doen als 112 niet mobiel bereikt kan worden (handelingsperspectieven). Verder wacht ik graag het onderzoek af. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kunnen betrokken partijen vervolgens bezien welke oplossingen op specifieke plekken voor handen zijn.
Welke actie heeft u samen met de Belgische en Duitse overheden ondernomen om het bereik van 112 te verbeteren?
Binnen Nederland zijn afspraken gemaakt over het onderling overnemen van 1-1-2 noodoproepen door de operators. Wanneer een mobiele telefoon zich buiten het bereik van het eigen netwerk bevindt, zal bij een 1-1-2-oproep daarom automatisch één van de andere beschikbare netwerken gebruikt worden. Dat kan een Nederlands netwerk zijn, maar ook een buitenlands netwerk. Wanneer een burger in het grensgebied 1-1-2 belt vanaf Nederlands grondgebied, maar via een buitenlands netwerk terecht komt bij een Belgische of Duitse alarmcentrale, dan wordt deze burger direct doorverbonden met de juiste meldkamer in Nederland. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de meldkamers in de grensregio’s. Deze afspraken gelden ook voor 1-1-2-oproepen die vanaf Duits of Belgisch grondgebied worden opgepikt door Nederlandse netwerken.
Wat betreft het zo goed als mogelijk dekking bieden in de grensregio’s met Nederlandse netwerken maakt de Nederlandse overheid internationale afspraken met buitenlandse overheden in de omliggende buurlanden om ervoor te zorgen dat operators aan beide zijden van de grens evenveel toegang tot het spectrum hebben en dus evenveel mogelijkheden hebben om dekking te bieden. Zonder deze afspraken zouden de netwerken met vol vermogen mogen uitzenden wat interferentie tot gevolg kan hebben. Bij de operators ligt de verantwoordelijkheid om hun netwerk zo goed mogelijk in te richten en te laten functioneren.
Overigens kunnen de operators afwijken van de internationale afspraken als zij hierover overeenstemming kunnen bereiken met de operators in België en Duitsland om zo storingen over en weer te voorkomen of juist om beter bereik op bepaalde plekken te krijgen.
Het telecombedrijf Pretium en het schriftelijkheidsvereiste |
|
Mei Li Vos (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de invoering van het schriftelijkheidsvereiste per 13 juni 2014, wat inhoudt dat een telefonische verkoop schriftelijk met een handtekening bevestigd moet worden?
Ja.
Is het waar dat het telecombedrijf Pretium zich niet houdt aan deze nieuwe regel?1
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van het schriftelijkheidsvereiste. Het is aan haar om te beoordelen of individuele bedrijven zich aan dit vereiste houden.
Kunt u contact opnemen met dit bedrijf om te zorgen dat ook Pretium zich aan deze nieuwe wetgeving gaat houden?
De ACM houdt toezicht op de naleving van het schriftelijkheidsvereiste. Ik heb deze Kamervragen onder haar aandacht gebracht. Indien de ACM van oordeel is dat een bedrijf zich niet houdt aan het schriftelijkheidsvereiste heeft zij verschillende instrumenten om handhavend op te treden.
Kunt u de Autoriteit Consument en Markt verzoeken om erop toe te zien dat Pretium, en alle andere bedrijven, zich aan deze nieuwe wetgeving gaan houden?
Het schriftelijkheidsvereiste – opgenomen in de Implementatiewet richtlijn consumentenrechten – is met ingang van 13 juni 2014 van kracht. De ACM heeft op verschillende wijze zowel handelaren als consumenten geïnformeerd over de nieuwe regels waaronder dit vereiste. Zo heeft zij eind maart 2014 informatie op haar website geplaatst over de nieuwe consumentenregels. Ook op het informatieloket ConsuWijzer is informatie geplaatst over de nieuwe regels, zodat consumenten weten wat hun rechten zijn. Daarnaast heeft de ACM een presentatie gegeven over de nieuwe regels voor de leden van VNO NCW, persberichten uitgebracht over de nieuwe regels en in het programma Kassa! uitleg gegeven over deze regels (het schriftelijkheidsvereiste kwam toen prominent aan bod). Met deze communicatie heeft de ACM getracht de nieuwe regels kenbaar te maken zodat handelaren en consumenten weten wat de nieuwe regels inhouden. Vanzelfsprekend heeft het de aandacht van ACM of de nieuwe regels worden nageleefd.
Toegang tot het glasvezelnetwerk van Reggefiber |
|
Bart de Liefde (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wanneer verwacht u de uitkomsten van het onderzoek van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) naar de overname van Reggefiber door KPN?
De ACM heeft aangegeven te wachten met een besluit over de voorgenomen overname van Reggefiber door KPN tot de Europese Commissie een besluit heeft genomen over de voorgenomen overname van kabelbedrijf Ziggo door Liberty Global. Dat besluit van de Commissie wordt op dit moment uiterlijk 3 november verwacht.
Moeten concurrenten toegang tot het glasvezelnetwerk van Reggefiber behouden om hun eigen diensten aan consumenten aan te kunnen bieden? Denkt u dat bijvoorbeeld een «wholesale» toegangsverplichting voldoende is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en waar denkt u dan aan? Of bent u van mening dat toegang tot het glasvezelnetwerk voor concurrerende partijen volledig dient te zijn en dat dus alle diensten die de concurrent aan wil bieden, dienen te kunnen worden doorgegeven? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De ACM is de bevoegde toezichthouder waar het gaat om het beoordelen van overnames en het bepalen van de noodzakelijke ex-ante marktregulering. Dat doet zij op basis van de Mededingingswet en de Telecommunicatiewet. Als de overname de daadwerkelijke mededinging significant zou beperken, kan de ACM deze verbieden of voorwaarden aan de overname verbinden. Het onderzoek naar de voorgenomen overname van Reggefiber door KPN is op dit moment nog gaande. Het is aan de ACM om te beoordelen of de overname al dan niet moet worden goedgekeurd. Ik wil daar niet op vooruit lopen.
In hoeverre is het toegestaan dat de eigenaar van het glasvezelnetwerk gaat differentiëren in de hoeveelheid data en snelheden die hij aan concurrenten aanbiedt?
Op grond van de voorwaarden die de Nederlandse Mededingingsautoriteit (thans: de ACM) in 2008 heeft verbonden aan de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming tussen KPN B.V. en Reggefiber, moet (ontbundelde) toegang tot het Reggefiber netwerk geleverd worden op non-discriminatoire en transparante wijze. Dat betekent dat andere aanbieders van telecommunicatiediensten geen ongunstiger voorwaarden mogen krijgen dan KPN. Differentiatie in snelheid en de hoeveelheid data is op het niveau van deze zogenaamde «ontbundelde toegang» tot het glasvezelnetwerk van Reggefiber technisch niet mogelijk. Concurrenten krijgen met ontbundelde toegang de beschikking over de volledige glasvezelaansluiting en bepalen zelf welke snelheden en hoeveelheid data ze aanbieden aan hun gebruikers. KPN kan en mag wel bij andere vormen van door de ACM gereguleerde breedbandtoegang tot het glasvezelnetwerk differentiëren in snelheden en hoeveelheid data, mits dit op transparante en non-discriminatoire wijze gebeurt.
Deelt u de mening dat adequate toegang tot het glasvezelnetwerk noodzakelijk is om de telecom- en TV-markt concurrerend te houden? Zo nee, waarom niet?
Of regulering van het glasvezelnetwerk noodzakelijk is, zal blijken uit de besluiten die de ACM de komende maanden zal nemen. In zijn algemeenheid ben ik van mening dat de telecommunicatie-infrastructuur een cruciale rol speelt in de interneteconomie. In de kamerbrief over de middellangetermijnvisie op telecommunicatie, media en internet die ik in december 2013 aan de Tweede Kamer heb gezonden, heb ik aangegeven dat toegang tot (aansluit)netwerken steeds belangrijker wordt.1 Ik heb ook aangegeven dat een duopolie van twee landelijke breedbandinfrastructuren niet voor voldoende keuze en concurrentie zorgt en dat er effectieve toegangsmogelijkheden moeten zijn voor andere partijen. Ik heb al eerder de verwachting uitgesproken dat, om toegang tot beide landelijke infrastructuren mogelijk te maken, een aanpassing van het Europese telecomkader nodig zal zijn. Over de vraag hoe dat kader het beste aangepast zou kunnen worden, ben ik zowel nationaal als Europees in gesprek. Eind dit jaar zal ik u over de stand van zaken van die discussie informeren.
Bent u bereid deze vragen ook aan de ACM voor te leggen en hun antwoorden naar de Kamer te zenden? Zo nee, waarom niet?
De ACM is een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO). Dat betekent dat zij zelfstandige taken en bevoegdheden heeft die door de wetgever direct aan haar zijn toebedeeld. Zoals ook in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is vastgelegd, kenmerkt het zelfstandig bestuur zich door een beperking van allereerst de bevoegdheden van de Minister van Economische Zaken ten opzichte van de ACM en daarmee ook een beperking van de mogelijkheid tot parlementaire controle.2 De ACM legt via haar jaarverslag verantwoording af aan de Tweede Kamer over de uitvoering van haar taken. Als Minister van Economische Zaken draag ik de verantwoordelijkheid voor de beantwoording van vragen van het parlement.
Het bericht ‘Stroom IJsland is sterk vervuild’ |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Stroom IJsland is sterk vervuild»?1
Ja.
Hoeveel procent van de door Nederlandse consumenten gekochte groene stroom wordt naar schatting opgewekt door in Nederland opgewekte duurzame energie en hoeveel wordt «opgewekt» door buitenlandse opwekcapaciteit zoals Noorse en IJslandse waterkrachtcentrales?
Uit cijfers van CertiQ2 blijkt dat in 2013 39.956.079 gvo’s zijn afgeboekt. Elke gvo (garantie van oorsprong) vertegenwoordigt één MWh aan energie uit hernieuwbare bronnen. Dit betekent dat volgens het systeem van gvo’s 39.956.079 MWh aan hernieuwbare elektriciteit is gebruikt in 2013. Hiervan is in 2013 10.315.596 (26%) in Nederland geproduceerd en 29.640.483 (74%) in het buitenland. Op dit moment worden deze naar herkomst verdeelde data nog niet regulier beschikbaar gesteld in de statistische overzichten van CertiQ. Ik heb CertiQ gevraagd dit in toekomst wel te doen.
Voor de consument moet helder zijn wat hij koopt wanneer hij hernieuwbare stroom inkoopt. Daarom heb ik aan de energieleveranciers verzocht het stroometiket verder uit te breiden met informatie over de herkomst van de energie, gespecificeerd naar binnen- en buitenland. De toevoeging van deze informatie op het stroometiket hebben zij toegezegd en zal voor het eerst zichtbaar zijn op het stroometiket dat begin 2015 verschijnt.
Kunt u uitleggen wat het doel is van de in de EU opgetuigde Garanties van Oorsprong (GvO)-markt? Vindt u dat dit doel ook gehaald wordt?
Het systeem van gvo’s is conform de EU richtlijn 2009/28 opgezet en maakt het mogelijk hernieuwbare energie van fossiele energie te onderscheiden. In de fysieke levering van de elektriciteit kan dit onderscheid niet worden gemaakt.
Daarnaast zijn de gvo’s nodig bij de uitvoering van subsidieregelingen zoals de SDE+ en om eenvoudig vast te kunnen stellen of de afgesproken doelen voor hernieuwbare energie worden gerealiseerd.
Het systeem van gvo’s voorziet op een goede manier in beide doelen.
Deelt u het idee dat consumenten die in Nederland groene stroom kopen verwachten dat er daadwerkelijk in Nederland nieuwe duurzame energiecapaciteit bij wordt gebouwd? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid te onderzoeken en/ of te laten uitzoeken door energiebedrijven met welke intentie consumenten overschakelen op groene stroom?
Consumenten kunnen allerlei beweegredenen hebben om de keuze te maken voor het afnemen van hernieuwbare energie. Op een gvo staan veel gegevens, bijvoorbeeld de energiebron (wind, zon, biomassa, waterkracht), de identiteit, locatie, land, type en capaciteit van de productie-installatie, de datum waarop de installatie operationeel is geworden en de datum van de opwekking van de elektriciteit. Met deze informatie kunnen energieleveranciers hun groene-stroomproducten laten aansluiten bij de wensen van de consument.
Ik wil dat consumenten, ongeacht hun beweegredenen, kunnen kiezen voor hernieuwbare energie. Belangrijk daarbij is dat er ook daadwerkelijk hernieuwbare energie wordt opgewekt en dat energie uit hernieuwbare bron niet twee keer als zodanig kan worden verkocht. Dit garandeert het systeem van gvo’s.
Is in andere EU-lidstaten ook een dergelijke markt voor GvO’s en groene stroom ontstaan of is dit feitelijk alleen in Nederland ontstaan? Kunt u in het laatste geval toelichten waarom dat alleen in Nederland is ontstaan?
De Richtlijn hernieuwbare energie (2009/28/EG) verplicht lidstaten om een systeem van gvo’s voor duurzame elektriciteit in stand te houden en handel hierin mogelijk te maken. De markt voor gvo’s is dus Europees. Uit de statistieken3 van de Association of Issuing Bodies – de Europese koepel van gvo-uitvoeringsinstanties – blijkt dat naast Nederland ook landen als Duitsland, België, Zweden en Finland erg actief zijn op de markt voor gvo’s.
De dreigende sluiting van attractiepark De Sprookjeshof in Zuidlaren |
|
Agnes Mulder (CDA), Erik Ziengs (VVD), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de dreigende sluiting van attractiepark De Sprookjeshof in Zuidlaren en de mogelijke vernietiging van 40 banen?1
Ja.
Hoeveel Nederlandse keuringsinstanties zijn bevoegd om attractie- en speeltoestellen technisch te keuren op veiligheid en daarover certificaten van goedkeuring af te geven aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Klopt het dat de NVWA ook certificaten van goedkeuring accepteert van enkele keuringsinstanties van attractie- en speeltoestellen elders in Europa, waaronder TÜV SÜD Product Service GmbH uit München? Hoe is gewaarborgd dat de verschillende keuringsinstanties niet verschillend kunnen oordelen over identieke toestellen?
Voor het op grond van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen (WAS) keuren van attractie- en speeltoestellen zijn vier instellingen aangewezen, waarvan drie Nederlandse en één buitenlandse.
Daarnaast zijn ook nog twee buitenlandse instellingen aangewezen voor het keuren van alleen attractietoestellen en vier instellingen voor het keuren van alleen speeltoestellen. Van de laatste vier is er één Nederlands en drie buitenlands.
TÜV SÜD Product Service GmbH in München is een instelling waarvan het Ministerie van VWS heeft bepaald dat de door die instelling afgegeven certificaten gelijkgesteld zijn aan certificaten afgegeven door een aangewezen keuringsinstellingen door het Ministerie van VWS. Deze certificaten worden dan ook door de toezichthouder NVWA geaccepteerd.
Alle aangewezen keuringsinstellingen belast met keuringen van attractie- en/of speeltoestellen nemen deel aan het zogenoemde AKI-overleg. Dat overleg vindt twee maal per jaar plaats en dient onder meer voor het maken van afspraken over onder andere technische onderwerpen, zoals de interpretatie van technische normen.
Klopt het dat in het geval van De Sprookjeshof er toestellen geen certificaat van goedkeuring hebben gekregen, terwijl identieke toestellen elders in Nederland wel middels een certificaat zijn goedgekeurd? Is hier volgens u sprake van inconsequente toepassing van regelgeving? Zo ja, in hoeverre speelt dit volgens u mee bij deze sluiting? Zo ja, hoe is het mogelijk dat verschillende door de NVWA bevoegde keuringsinstanties verschillende veiligheidsoordelen vellen over identieke attractie- en speeltoestellen?
Nee, dat klopt niet. De manier waarop de bedoelde speeltoestellen ter plaatse zijn opgebouwd maakt ieder toestel uniek. Voor de bewuste grote glijbaan is er daarom geen certificaat van typegoedkeuring (een algemeen certificaat voor een «groep»glijbanen) verleend, zodat elk individueel toestel moet worden gekeurd.
Er is geen aanleiding te veronderstellen dat er sprake is van inconsequente toepassing van de Nederlandse regelgeving.
Klopt het dat in het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen is opgenomen dat ieder attractie- of speeltoestel dat overeenkomstig het goedgekeurde, het type kenmerkende monster is vervaardigd, niet technisch hoeft te worden gekeurd, behalve dan op de montage van het toestel? Gaat het in de casus van de afgekeurde toestellen van De Sprookjeshof om toestellen die volgens deze regel uit het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen helemaal geen technische keuring behoeven, omdat het eerste exemplaar al technisch is goed bevonden door een van de door de NVWA aangewezen keuringsinstituten?
Speeltoestellen waarvoor een certificaat van goedkeuring is afgegeven voor een typekenmerkend monster hoeven inderdaad niet opnieuw te worden gekeurd. Bij de onderhavige speeltoestellen van Sprookjeshof was evenwel geen sprake van speeltoestellen waarvoor een in Nederland geldig certificaat van typegoedkeuring was verkregen van een aangewezen keuringsinstelling.
Deelt u de mening dat de rijksoverheid verantwoordelijk is voor de consequente toepassing van regelgeving en dat ondernemers, medewerkers en regio niet de dupe mogen worden van inconsistenties hierin?
Ondernemers zijn te allen tijde verantwoordelijk voor de naleving van regelgeving. Vervolgens is de overheid verantwoordelijk voor logische en werkbare regels en het consequent toezien op de naleving en handhaving van de regelgeving. De regelgeving heeft tot doel de gebruikers van de toestellen te beschermen. Uit de rapportage van de aangewezen keuringsinstelling die beide speeltoestellen heeft gekeurd, blijkt dat sprake is van meer gevaargerelateerde tekortkomingen, waaronder gevaar voor beknelling van lichaamsdelen.
Op 12 september heeft de NVWA met de CdK Drenthe overleg gevoerd waarbij is afgesproken dat de keuringsinstelling en de eigenaar van De Sprookjeshof opnieuw in overleg gaan over de maatregelen die de veiligheid waarborgen.
Bent u bereid deze vragen vóór 9 september te beantwoorden, gezien het dreigende banenverlies?
Nee. I.v.m. de noodzakelijke interdepartementale afstemming is het niet gelukt de antwoorden voor 9 september aan uw kamer te sturen.
Het bericht dat NLVOW de gedragscode windenergie niet ondertekent |
|
Agnes Mulder (CDA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vergoeding omwonenden windpark»?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat het zeer onwenselijk is dat de Nederlandse Wind Energie Associatie (NWEA) (eenzijdig) een gedragscode heeft vastgesteld zonder overeenstemming te bereiken met bewoners verenigd in de Nederlandse Vereniging Omwonenden Windturbines (NLVOW)?
De NLVOW heeft op 29 augustus 2014 eenzijdig een gedragscode vastgesteld. De NWEA heeft samen met Stichting Natuur & Milieu, Stichting De Natuur- en Milieufederaties en Greenpeace Nederland op 3 september 2014 een gedragscode vastgesteld. Ik ben het met de leden eens dat het bestaan van meerdere gedragscodes naast elkaar geen wenselijke ontwikkeling is. Ik roep partijen op met elkaar in gesprek te blijven.
Bent u bereid om een bemiddelende rol te spelen om te bevorderen dat er alsnog een gemeenschappelijke gedragscode kan worden opgesteld? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de totstandkoming van een gezamenlijke gedragscode ligt bij de betrokken private partijen en niet bij de overheid. De gedragscode van NWEA en de natuur- en milieuorganisaties zie ik als een eerste stap in de goede richting. Deze gedragscode bindt de leden van NWEA vanaf heden. Ook de natuur- en milieuorganisaties zeggen in deze gedragscode toe het draagvlak voor individuele windenergieprojecten actief te bevorderen. Ik roep alle partijen, inclusief NLVOW, op om een tweede stap te zetten. Bepalend hierbij is niet de bemiddelende rol van de overheid, maar de wil bij alle betrokken partijen om er samen uit te komen.
Deelt u de mening dat er een vorm van compensatie of participatie voor direct omwonenden nodig is voor meer draagvlak voor windenergie?
Participatie is iets anders dan compensatie. Participatie is het betrekken van omwonenden bij een project. Ik vind dit van groot belang. Het vanaf een vroeg stadium laten meepraten van omwonenden komt het draagvlak en de kwaliteit van een plan of project ten goede. Deze zogenaamde planparticipatie maakt onderdeel uit van de Rijkscoördinatieregeling. In het wetsvoorstel Omgevingswet, dat bij uw Kamer is ingediend (Kamerstuk 33 962), wordt deze vorm van participatie verder wettelijk verankerd.
De betrokkenheid van omwonenden wordt ook vergroot door hen mede-eigenaar te maken van een project of anderszins financieel te laten participeren in een project. Deze financiële participatie is niet wettelijk geregeld. Het is aan partijen om te bezien of financiële participatie in een specifiek geval wenselijk is en welke vorm het best past bij het project.
Tot slot is er compensatie. Compensatie is wettelijk geregeld. Een omwonende die in zijn fysieke leefomgeving schade lijdt als gevolg van een bestemmingswijziging, heeft onder voorwaarden recht op planschadevergoeding. Dit betekent bijvoorbeeld dat een omwonende van een windturbinepark recht kan hebben op een schadevergoeding voor de waardedaling van zijn huis. Het staat private partijen vrij om los van wettelijke planschadevergoeding een vergoeding met omwonenden overeen te komen.
Deelt u tevens de mening dat het wenselijk is dat ook overheden een belangrijke rol hebben bij de participatie, communicatie, vergunningverlening en daarmee het maken van ruimtelijke afwegingen over windenergieprojecten? Zo ja, op welke manier wordt dan vorm en inhoud gegeven aan deze rol en is dat voldoende om een stevig draagvlak te krijgen voor de energietransitie?
Ja, als bevoegd gezag gaat de overheid primair over de ruimtelijke afweging voor een windenergieproject en over de vergunningverlening. Het organiseren van participatie en de communicatie over die ruimtelijke afweging en vergunningverlening maken onderdeel uit van deze wettelijke procedures. Naast deze rol bij individuele windenergieprojecten, voeren de verschillende overheden beleid om draagvlak voor de energietransitie te vergroten. De belangrijkste uiting hiervan is de totstandkoming van het Energieakkoord, waarbij de nationale doelstellingen voor duurzame energie in gezamenlijkheid met tientallen partijen zijn uitgewerkt naar concrete maatregelen. Alle betrokken partijen werken hier hard aan.
Bent u bereid of van plan om de gedragscode, of onderdelen daarvan, verplicht te stellen voor ontwikkelaars van windenergieprojecten zoals de initiatiefnemers van de gedragscode u hebben verzocht?
Nee. De waarde van een gedragscode is erin gelegen dat de betrokken partijen hem willen naleven, omdat zij het nut en het belang van de eigen afspraken inzien. Het verplicht stellen van overheidswege doet hier geen recht aan. Ook doet het geen recht aan de diversiteit in de windsector. Bij veel projecten nemen de bewoners van een gebied zelf de ontwikkeling van een windpark ter hand. Zij organiseren draagvlak en participatie op hun eigen wijze. In het wetsvoorstel Omgevingswet is bewust gekozen participatie verplicht te stellen, maar geen regels te stellen aan de manier waarop dat gebeurt. Zo blijft er ruimte voor maatwerk. Ik zie geen grond om voor de windsector een uitzondering te maken op dit principe.
Hoge vastrechtkosten in de energiesector |
|
Mei Li Vos (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de hoge vastrechten, die sommige energiebedrijven hanteren en die hen in staat stellen om op een misleidende manier te concurreren?1
Ja.
Deelt u de mening van de Consumentenbond dat de indruk wordt gewekt dat er een goedkoper (variabel) tarief wordt aangeboden, terwijl dit via het hoge vastrecht dubbel en dwars wordt terugverdiend?
De levering van energie vindt plaats in een vrije markt. Energieleveranciers bepalen welke diensten zij aanbieden en op welke wijze zij deze in rekening brengen. Zij gebruiken daarbij zowel verbruiksonafhankelijke als verbruiksafhankelijke tarieven. Vastrecht is een verbruiksonafhankelijk tarief dat leveranciers in rekening brengen ter dekking van een deel van hun kosten en dat leveranciers verschillend kunnen vaststellen. De energieleveranciers kunnen verschillende typen contracten aanbieden, met verschillende hoogtes van verbruiksonafhankelijke en verbruiksafhankelijke leveringstarieven. Dit zorgt ervoor dat consumenten kunnen kiezen al naar gelang persoonlijke situaties en voorkeuren. Zoals ook in het artikel van het ANP staat beschreven, kunnen consumenten die een hoog energieverbruik hebben een voordeel hebben bij een contractvorm met een lagere variabele energieprijs en een hoger vast tarief, terwijl andere verbruikers juist meer baat kunnen hebben bij een contract met lage vaste kosten.
Kunt u een reactie geven op de uitspraken van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in dit kader over de ondoorzichtigheid van de energietarieven?
Uit onderzoek van de ACM2 is gebleken dat consumenten behoefte hebben aan duidelijke prijsinformatie. Consumenten vinden het moeilijk om aanbiedingen van energieleveranciers te begrijpen en te vergelijken met het aanbod van concurrenten. Ook heeft de ACM geconstateerd dat consumenten hun jaarafrekening niet altijd kunnen herleiden tot het aanbod dat ze ooit hebben aanvaard, waardoor ze moeilijk kunnen controleren of ze hebben gekregen wat ze hebben afgesproken. Sommige consumenten die een overstap overwegen geven aan dat ze hierdoor gedurende het overstapproces afhaken. De ACM ziet een gebrek aan transparantie als een overstapdrempel en een belemmering voor consumenten om de beste keuze voor hun situatie te kunnen maken.
Ik ben het met de ACM eens dat het van belang is dat consumenten in staat zijn een goed geïnformeerde keuze te maken uit het aanbod van energieleveringscontracten. Daarvoor is het belangrijk dat zij in een aanbod heldere informatie krijgen over de totale vaste kosten én de totale verbruiksafhankelijke tarieven, alsmede de totale te verwachten kosten. Die informatie moet bovendien toegesneden zijn op de consument in kwestie. Dat wil zeggen dat de energieleverancier zo veel mogelijk moet uitgaan van het te verwachten verbruik en de specifieke kosten die voor de betreffende consument gelden. Wanneer energieleveranciers die informatie op een duidelijke en vergelijkbare manier aanleveren kan de consument ook bepalen of het in zijn geval gunstiger is een contract te kiezen met hogere vaste kosten en een lager variabel tarief of andersom.
Wat zijn de voor- en nadelen van de afschaffing van het vastrecht, zoals in 2009 spiegelbeeldig het variabele transporttarief is afgeschaft door de invoering van het (vaste) capaciteitstarief voor transport?
Het capaciteitstarief is in 2009 ingevoerd, ter vervanging van het variabele transporttarief. Het capaciteitstarief heeft een andere achtergrond dan het vastrecht. Het verbruiksonafhankelijke capaciteitstarief is ingevoerd om het leveranciersmodel mogelijk te maken, waarbij de leverancier het primaire aanspreekpunt is voor consumenten, en om de uitwisseling van gegevens tussen de netbeheerder en de leverancier te verminderen. Op de hoogte van het capaciteitstarief dat door netbeheerders in rekening wordt gebracht houdt de ACM toezicht. De hoogte van het vastrecht daarentegen wordt door leveranciers vastgesteld, zoals in het antwoord op 2 is toegelicht.
Het afschaffen van het vastrecht zou een inperking van de keuzevrijheid van de consument betekenen, omdat hij dan niet meer kan kiezen voor een contract met een laag verbruiksafhankelijk tarief en een hoog vastrecht of vice versa. De consument zou dan nog maar één tarief voor het leveringsdeel doorberekend krijgen. Hij kan dan misschien een betere vergelijking maken met aanbiedingen van verschillende leveranciers, maar tegelijk wordt hiermee een gedeelte van de markt op slot gezet, aangezien dit verschil in tarieven het belangrijkste middel is voor energieleveranciers om op te concurreren. Dit beperkt de marktwerking in de sector en dat kan tot hogere energieprijzen leiden. Dat vind ik geen wenselijke situatie.
Deelt u de mening dat een linearisering van de tarieven kan bijdragen aan meer concurrentie en een betere marktwerking?
Ik zie het transparanter maken van de tariefopbouw als de meest effectieve manier om de keuzevrijheid van de consument te borgen en de concurrentie en de marktwerking binnen de energiesector te stimuleren. De genoemde linearisering van de tarieven leidt tot minder keuzevrijheid van consumenten, zoals bij de beantwoording van 4 is toegelicht. Door het verbeteren van de transparantie van de tariefopbouw kunnen consumenten de energietarieven beter vergelijken met de tarieven van andere leveranciers, ongeacht de tariefopbouw van andere energieleveranciers.
Deelt u de mening dat een verdere multidimensionalisering van de tarieven leidt tot een verminderd inzicht van de consument en een verminderde marktwerking, oftewel dat de consument door de vele bomen het bos niet meer ziet en belemmerd wordt in het maken van de juiste keuze?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kunt u, samen met de ACM, bijdragen aan meer prijstransparantie in de energiesector en andere sectoren?
Het verbeteren van de transparantie van de tariefopbouw in de energiesector heeft de volle aandacht van de ACM. De ACM is in gesprek met de energiesector over het invoeren van het zogenaamde «Aanbod op Maat». Dit traject moet ertoe leiden dat een aanbieding van een leverancier toegespitst is op de daadwerkelijke situatie van een klant op zo’n wijze dat die vergelijkbaar is met andere aanbiedingen. De klant moet in staat zijn het aanbod te kiezen dat het beste bij zijn of haar situatie past, waarvoor hij gebruik kan maken van prijsvergelijkingssites of de websites van leveranciers. De ACM zet erop in dat dit traject in de loop van 2015 tot een aantal resultaten leidt.
Bovendien werkt de ACM er samen met de sector aan dat de tarieven die op de factuur staan vermeld herleidbaar zijn naar het contract en het aanbod die de consument heeft gekregen, opdat de consument de gemaakte tariefafspraken kan zien en controleren. Binnen dit traject worden bijvoorbeeld afspraken gemaakt over het gebruik van eenduidige en geharmoniseerde terminologie.
Tenslotte worden zowel in de sectorspecifieke wetgeving als in de generieke (en deels vernieuwde) consumentenwetgeving regels gesteld met betrekking tot begrijpelijke en inzichtelijke (prijs)informatie. Deze consumentenwetgeving stelt ook regels aan andere sectoren, zoals de reisorganisatiebranche. De ACM ziet toe op de naleving hiervan.
De precaire situatie wat betreft de energievoorziening in België |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de precaire situatie wat betreft de energievoorziening in België? Heeft u al ideeën hoe wij ons buurland eventueel te hulp kunnen schieten, mochten er deze winter tekorten ontstaan?1
Ja, ik ben op de hoogte van de berichtgeving uit België over dreigende problemen met de energievoorziening. De Belgische zorgen zijn niet nieuw, maar sinds kort wel versterkt, met name als gevolg van problemen rondom de inzet van bestaande kernreactoren. Over de mogelijkheden om België op korte termijn bij te staan bij de aanpak van het capaciteitsprobleem heb ik nauw overleg met de Belgische overheid, alsmede met TenneT en de ACM. Naar verwachting zal bij een naderend tekort aan elektriciteitsaanbod de stijging van de prijs in België leiden tot een maximale benutting van de interconnectiecapaciteit tussen Nederland en België. Er is op dit moment nog voldoende capaciteit beschikbaar op de interconnecties naar België om ingeval van schaarste de export van Nederland naar België te laten stijgen.Verder zijn de landelijke netbeheerders van Nederland, TenneT, en van België, Elia, in overleg over technische mogelijkheden om de leveringszekerheid in België te verbeteren. Daarbij kan gedacht worden aan het benutten van afschakelcontracten, het gebruik van nood-en reservevermogen en een betere benutting van interconnecties.
Hoe heeft de import-export-relatie voor gas en elektriciteit tussen Nederland en België zich ontwikkeld, en wat is thans de situatie? Verloopt de leverantie over en weer in uw ogen soepel genoeg? Zo nee, wat zijn dan de bottlenecks?
Voor wat betreft gas geldt dat België sinds jaar en dag een afnemer is van Nederlands gas. Vrijwel al het laagcalorische gas dat in België wordt verbruikt, wordt geïmporteerd uit Nederland, aangezien er voor dit gas geen andere bron voorhanden is. Het gaat hierbij om een volume van ca. 5 miljard m3 per jaar, dat voor het overgrote deel wordt geleverd op basis van langetermijncontracten die doorlopen tot 2025 en verder. Daarnaast importeert België ook hoogcalorisch gas uit Nederland, maar hier ligt het volume lager (ca. 2 miljard m3per jaar, op een totaal Belgisch verbruik van ca. 12 miljard m3 per jaar). De gasstroom vanuit België naar Nederland is veel geringer van omvang en wisselt per jaar afhankelijk van vraag en prijs. Gemiddeld gaat het om ca. 1 miljard m3per jaar. Dit betreft hoogcalorisch gas dat vanuit Noorwegen of in de vorm van LNG België bereikt. De leveranties van gas verlopen soepel en er is regelmatig contact tussen mijn ministerie en de Belgische autoriteiten over gezamenlijke vraagstukken betreffende de gaslevering. Daarbij gaat het bijvoorbeeld over de leverings- en voorzieningszekerheid in Noordwest-Europa en de afname van Nederlandse productie van laagcalorisch gas.
De handel in elektriciteit tussen Nederland en België kan per uur sterk verschillen. Op sommige uren is de Belgische prijs hoger, en gaat de stroom van Nederland naar België, op andere uren is dit precies omgekeerd. Ook cijfers van de handelsstromen op maandbasis laten zien dat de richting van de stroom fluctueert afhankelijk van de prijsontwikkeling. Op jaarbasis geldt dat er in 2013 meer stroom van België naar Nederland werd getransporteerd dan in omgekeerde richting. Van België naar Nederland stroomde gedurende het jaar 5,9 TWh, terwijl het transportpotentieel bij constante en volledige benutting 11,9 TWh bedroeg. Van Nederland naar België stroomde gedurende het jaar 2,9 TWh terwijl het maximale transportpotentieel 11,8 TWh bedroeg. Het transportpotentieel kan licht verschillen tussen de twee richtingen, afhankelijk van de specifieke netsituatie, bijvoorbeeld als gevolg van onderhoud aan het net. De gemiddelde bezetting van de interconnectie van België naar Nederland was circa 50% en de bezetting van Nederland naar België was circa 25%. Deze gegevens laten overigens onverlet dat tijdens bepaalde uren de capaciteit op interconnectie volledig werd gebruikt.
De afgelopen maanden is er duidelijk sprake van toenemende prijsconvergentie tussen Nederland en België. De Belgische groothandelsmarktprijs stijgt en ligt momenteel op hetzelfde niveau als de Nederlandse groothandelsmarktprijs (ca. 37 euro/MWh in juni 2014). Ook uit recente TenneT-cijfers blijkt dat de interconnectiecapaciteit van Nederland naar België maar een beperkt deel van de tijd volledig wordt benut. In de eerste zes maanden van 2014 werd er circa 1,1 TWh van Nederland naar België getransporteerd van het maximale transportpotentieel van 5,5 TWh in die periode (gemiddeld genomen werd 20% van de beschikbare capaciteit gebruikt). Er is dus nog veel ruimte op de interconnecties voor extra stromen van Nederland naar België. De algemene verwachting is dat in het geval van een prijsstijging in België als gevolg van toenemende schaarste in productiecapaciteit, elektriciteitsstromen uitsluitend van Nederland naar België zullen lopen. Als het prijsverschil groot genoeg wordt, zal de beschikbare grensoverschrijdende capaciteit maximaal worden benut.
Welke faciliterende stappen kunt u zetten of mogelijk maken om een soepeler transport van energie tussen de twee buurlanden te bevorderen? Wordt hier actie op ondernomen? Zo nee, bent u dat van plan?
Nederland zet zich in voor verruiming van de beschikbare interconnectiecapaciteit met België. Hiermee zal de ruimte voor elektriciteitsstromen van Nederland naar België vergroot worden. Dit versterkt de leveringszekerheid in België. Het verruimen van de interconnectiecapaciteit draagt ook bij aan prijsconvergentie en de verdere integratie van de Belgische en Nederlandse elektriciteitsmarkten. In 2013 hebben TenneT en de ACM samen met de Belgische netbeheerder en toezichthouder gewerkt aan een optimalere benutting van de capaciteit op de interconnectoren. Dit heeft geleid tot een verhoging van de voor de markt beschikbare capaciteit van 1.400 MW naar 1.700 MW. Momenteel wordt door betrokken partijen bezien of er nog verdere mogelijkheden zijn om de beschikbare capaciteit te verhogen. Zo is er een aanvullende verruiming van de verbinding met België voorzien in 2017, als uitvloeisel van de door de Belgische netbeheerder voorgenomen investeringen in dwarsregelformatoren. Met deze maatregelen wordt een aanvullende verruiming van circa 700 MW beoogd. Ook de toezichthouders aan beide zijden van de grens zijn hierbij betrokken.
Verder is op 18 augustus jl. bekend geworden dat twee Nederlandse centrales, de Maasbrachtcentrale (RWE/Essent) en de Sloecentrale (Delta) meedingen in de tender van de Belgische overheid voor de aansluiting van 800 MW nieuwe, gasgestookte productiecapaciteit om de voorzieningszekerheid op middellange termijn te borgen. Deze tender maakt onderdeel uit van een bredere strategie van de Belgische overheid (plan Wathelet) om de leveringszekerheid te verbeteren. Voor het eind van dit jaar bepaalt de Belgische regering wie de tender heeft gewonnen. De betreffende centrale zou moeten gaan leveren vanaf 2018. Het gebruik maken van reeds bestaande Nederlandse centrales – als alternatief voor de bouw van een nieuwe gascentrale in België – zou een efficiënte bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van het Belgische capaciteitsvraagstuk op middellange termijn. Ik sta daarom positief tegenover deze mogelijkheid voor de inzet van Nederlandse capaciteit, mede gezien het feit dat een deel van de Nederlandse gasgestookte capaciteit momenteel niet wordt benut.
Daarnaast hecht ik belang aan het beter laten functioneren van de regionale elektriciteitsmarkt. Hiervoor zijn in bilateraal verband met België, in pentalateraal verband (Duitsland, Frankrijk, Nederland, België, Luxemburg, Oostenrijk en Zwitserland) en in Noordwest-Europa acties in gang gezet. Zo wordt er in samenwerking met de Belgische instanties onderzocht hoe de onbalansmarkten (regelvermogen van TSO’s) in beide landen beter op elkaar afgestemd kunnen worden. Dit kan de mogelijkheden voor marktpartijen om grensoverschrijdend in elektriciteit te handelen verder vergroten. In Noordwest-Europa wordt eind dit jaar de testfase afgerond voor een systeem van zogenoemde «flow based»-marktkoppeling, dat tot doel heeft de bestaande verbindingen in de toekomst optimaler te benutten. Deze «flow based»-marktkoppeling zal tegelijkertijd worden ingevoerd in Nederland, Duitsland, Frankrijk, België en Luxemburg. Tot slot wordt er in pentalateraal verband door de nationale netbeheerders gewerkt aan een leveringszekerheidsrapportage voor de gehele regio. Deze zal naar verwachting eind dit jaar worden afgerond. Nederland hecht groot belang aan deze regionale analyse en zet zich in pentalateraal verband in voor het creëren van regionale oplossingen voor leveringszekerheidsvraagstukken.
Heeft België ook een nationaal Energie Akkoord (of iets soortgelijks) zoals Nederland dat heeft? Bent u bereid de uitwisseling op dit punt te intensiveren, zodat wellicht beide landen meer tempo kunnen maken richting verduurzaming?
In België bestaat op dit moment geen initiatief dat te vergelijken is met het Nederlandse energieakkoord. Het Nederlandse energieakkoord voor duurzame groei is een uniek product waaraan meer dan 40 verschillende partijen hebben gewerkt. Uiteraard bestaat er in ons omringende landen ook een intensieve energiedialoog met stakeholders. Ik sta zeker open voor uitwisseling met buurlanden over het in Nederland bereikte akkoord en over het proces dat daartoe heeft geleid. Na het bereiken van het akkoord heeft deze uitwisseling van informatie ook reeds plaats gehad zowel in bilateraal als in pentalateraal verband.
Maakt u zich zorgen over de veiligheid van de twee uitgevallen Belgische kerncentrales vlakbij de Nederlandse grens? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zijn twee reactoren in Doel en één reactor in Tihange veilig afgeschakeld. Deze vormen dan ook geen gevaar voor de Nederlandse bevolking. Het FANC (Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle) houdt onafhankelijk toezicht op de veiligheid van deze kerncentrales en stelt zeker dat deze pas weer opstarten wanneer is aangetoond dat dit veilig kan.
Wordt de bevolking in de grensregio’s in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg adequaat geïnformeerd over de situatie? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Afhankelijk van de aard en omvang van een nucleair incident dienen burgers te worden geïnformeerd door ofwel de veiligheidsregio’s, ofwel de Minister van Economische Zaken. Zowel tijdens de afschakeling van de reactoren als daarna is geen radioactiviteit vrijgekomen en hebben alle veiligheidsfuncties naar behoren gewerkt. Er is dus geen sprake van een nucleair veiligheidsincident zodat er op dit moment geen noodzaak is tot informatieverstrekking in aanvulling op de informatie die al verkrijgbaar is op de website van de Belgische toezichthouder FANC.
De besteding van de opbrengsten (€ 664 miljoen) van de veilingen van grenscapaciteit op het elektriciteitsnet |
|
Agnes Mulder (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aan Tennet heeft verzocht om duidelijkheid te bieden over de besteding van de opbrengsten (€ 664 miljoen) van de veilingen van grenscapaciteit op het elektriciteitsnet?1
Ja.
Kunt u aangeven welke voorstellen Tennet inmiddels heeft gedaan om de opbrengsten van de veilingen te laten terugvloeien naar consumenten en bedrijven; is dat via tariefsverlaging en/of investeringen? Met welk bedrag gaan de tarieven omlaag, dan wel om welke concrete investeringen gaat het?
Op basis van Europese regels2 is TenneT verplicht om de veilingopbrengsten aan te wenden voor drie doelen. TenneT moet de veilinggelden aanwenden voor de instandhouding en uitbreiding van de interconnectiecapaciteit met andere landen. Als er geen efficiënte besteding aan deze twee doelen mogelijk is, kunnen de veilingopbrengsten alleen worden gebruikt voor het derde doel: tariefsverlaging – onder voorbehoud van goedkeuring door ACM.
TenneT werkt op dit moment aan uitbreiding van de interconnectiecapaciteit: een nieuwe interconnector naar Denemarken (COBRA), een nieuwe interconnector naar Duitsland (Doetinchem-Wesel) en een verzwaring van een bestaande verbinding met Duitsland (Meeden-Dielen). Ten slotte wordt in samenhang met het project Zuid-West380 kV tevens de uitbreidingsmogelijkheid voor de interconnectiecapaciteit met België onderzocht. Voor de financiering van al deze projecten is TenneT voornemens gebruik te maken van de veilingopbrengsten.
De inkomsten van de veilinggelden zijn ondergebracht bij de Stichting Beheer Doelgelden Landelijk Hoogspanningsnet. Eind 2013 beheerde de stichting ongeveer € 600 mln aan veilinggelden. TenneT en ACM kwamen daarom vorig jaar tot het oordeel dat een deel van de opbrengsten van het veilen van haar grenscapaciteit kon worden ingezet voor het verlagen van de nettarieven. In het tarievenvoorstel voor 2014 is 87 miljoen in mindering gebracht op de toegestane tariefinkomsten van TenneT. Als gevolg daarvan zijn in 2014 de nettarieven lager.
In hoeverre overweegt Tennet om met de opbrengsten de leveringszekerheid in de 82 relatief kwetsbare «uitlopergebieden» te verbeteren, die voor hun stroomvoorziening afhankelijk zijn van één hoogspanningsverbinding en bij een stroomstoring niet op een snelle back-up van stroom kunnen rekenen?
Op basis van Europese regelgeving is TenneT verplicht om de veilinggelden aan te wenden voor investeringen die samenhangen met de interconnectiecapaciteit of voor verlaging van de nettarieven. Het versterken van uitlopers kan dus niet worden gefinancierd met opbrengsten uit veilingopbrengsten van grenscapaciteit.
Welke ambitie heeft Tennet om de leveringszekerheid in de uitlopergebieden (waarachter zich 29% van de Nederlandse afnemers bevindt) te verbeteren, in welk tempo en met welke concrete maatregelen?
In de Netcode Elektriciteit zijn eisen gesteld met het oog op o.a. de betrouwbaarheid van 110 kV en 150 kV hoogspanningsnetten. Om aan deze eisen te voldoen heeft TenneT in 2010 elf uitlopers geïdentificeerd die in aanmerking komen voor versterking. Dit programma is gericht op elf uitlopergebieden die nu of in de nabije toekomst een totale vraagbelasting vanaf 100 MW kennen.
Het betrof de uitlopers bij Westwoud, Rotterdam Ommoord, Rotterdam Centrum, Rotterdam Zuidwijk, Dordrecht Zuid, Arkel, Anna Paulowna, Alblasserdam, Tilburg Zuid, Eerde en Budel. Sindsdien is gebleken dat de uitloper bij Budel geen deel van het openbaar net is. Van de elf uitlopers die TenneT in 2010 heeft geïdentificeerd, resteren er dus tien.
TenneT heeft prioriteit gegeven aan uitlopers waar ook andere ontwikkelingen speelden, zoals benodigde uitbreiding van transportcapaciteit door een toename van productie. Het betreft hier de uitlopers bij Westwoud, Rotterdam Ommoord en Anna Paulowna. Daarnaast zijn plannen ontwikkeld en in gang gezet voor de uitlopers bij Alblasserdam, Tilburg Zuid en Eerde.
Het duurt vaak vijf tot zeven jaar voordat een verzwaring feitelijk is uitgevoerd. Hierbij speelt met name een rol dat het verwerven van vergunningen en het onderhandelen over grondposities meerdere jaren duurt. TenneT verwacht dat zij de eerste uitloper uiterlijk in 2017 en de laatste uiterlijk in 2021 heeft verzwaard.
In een aantal gevallen kan de leveringszekerheid in uitlopergebieden worden verbeterd door gebruik te maken van redundantie uit het middenspanningsnet. Deze oplossing wordt gebruikt om de leveringszekerheid op de uitlopers bij Rotterdam Centrum, Rotterdam Zuidwijk, Dordrecht Zuid en Arkel te verbeteren. In al deze gevallen is Stedin de regionale netbeheerder. De netontwerpen van TenneT en Stedin zijn op deze punten reeds met elkaar afgestemd waardoor het net daar voor een groot deel reeds redundant is. TenneT onderzoekt nu samen met Stedin hoe zij het netontwerp verder kan verbeteren.
Het bestaande programma van TenneT zal de leveringszekerheid voor een groot deel van de aangeslotenen op uitlopers in Nederland versterken. Wanneer andere uitlopers worden geïdentificeerd die groter zijn dan 100 MW, pakt TenneT die conform de Netcode Elektriciteit op.
Hoe ver is de uitvoering van het investeringsprogramma gevorderd dat is aangekondigd in 2010 om de kwetsbaarheid van elf uitlopergebieden te verminderen, waardoor het percentage afnemers dat achter een uitloper woont zou worden verlaagd naar 19%? Om welke gebieden gaat het precies?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een actueel overzicht geven van de resterende uitlopergebieden, de kwetsbaarheid voor stroomuitval en de (potentiële) maatschappelijke schade die daarvan het gevolg is?
Het Kwaliteits- en Capaciteitsdocument van TenneT van 2013 (KCD) geeft een goed beeld hoe het net er inclusief de uitlopers voor staat. Sinds 2010 is één extra uitloper geïdentificeerd die groter is dan 100 MW: een uitloper bij Zaltbommel. TenneT werkt aan een plan om deze uitloper aan te pakken.
Uitlopergebieden zijn voor hun stroomvoorziening afhankelijk van één hoogspanningsverbinding die dubbel is uitgevoerd (conform het N-1 principe). In een uitlopergebied leidt gelijktijdige uitval van twee circuits tot een stroomstoring bij afnemers. Ondanks dat de kans op uitval in een uitlopergebied gelijk is aan andere gebieden, bestaat er een grotere kans dat een incident leidt tot stroomuitval en duurt deze doorgaans langer. Het grootste deel van het hoogspanningsnet bestaat uit ringstructuren. Het netwerk is dan minder kwetsbaar voor stroomstoringen. Deze ringen zorgen namelijk voor vermazing van het net waardoor bij een storing in één dubbelcircuit-verbinding geen langdurige stroomuitval ontstaat.
De maatschappelijke schade van stroomuitval is in de afgelopen jaren verschillende keren onderzocht. In opdracht van TenneT is in 2004 een onderzoek uitgevoerd door Stichting Economisch Onderzoek (SEO) naar de maatschappelijke kosten van stroomuitval in relatie tot het versterken van uitlopergebieden. Het onderzoek is geactualiseerd in 2009. In 2012 is de schade door stroomuitval in opdracht van NMa onderzocht door Blauw. Dit onderzoek gaat overigens niet in op investeringen in uitlopers.
De uitkomst van het onderzoek van SEO is per brief aan uw Kamer toegelicht.3 Het onderzoek van Blauw kunt u terugvinden op de website van Autoriteit Consument en Markt4.
Bent u bereid om zich er bij Tennet voor in te zetten dat een deel van de veilingopbrengsten wordt ingezet voor een aanvullend investeringsprogramma om de leveringszekerheid voor huishoudens en bedrijven in uitlopergebieden te verbeteren?
Zie antwoord vraag 3.
Het bezorgen van pakketten op zondag door PostNL |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat PostNL pakketten ook op zondag gaat bezorgen?1
Ja.
Vindt u het een gewenste ontwikkeling dat de zondag steeds meer ingeschakeld wordt als werkdag, waardoor steeds meer mensen op zondag moeten werken en het karakter van de zondag als bijzondere en vrije dag afbreuk wordt gedaan?
Leef- en arbeidspatronen wijzigen, evenals consumentenvoorkeuren, en daarmee kunnen ook de daaraan verbonden afspraken veranderen. Bijzondere werkdagen of werktijden en welke specifieke aanvullende beloningen daarbij passen worden bepaald in collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) door cao-partijen (werkgevers en vakbonden). De overheid is daarbij geen partij. Op grond van de Arbeidstijdenwet heeft arbeid op zondag een bijzondere positie. Arbeid op zondag is alleen toegestaan als dat voortvloeit uit de aard van de arbeid of als de bedrijfsomstandigheden daartoe nopen en er toestemming is van zowel de Ondernemingsraad en/of de personeelsvertegenwoordiging als van de individuele werknemer. In artikel 670 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is expliciet geregeld dat weigering om op zondag te werken, niet mag leiden tot ontslag.
Is het wettelijk toegestaan om gekochte goederen op zondag af te leveren of te laten leveren bij particulieren en hoe verhoudt zich dit tot onder meer artikel 6 van de Zondagswet?
Op grond van artikel 6 van de Zondagswet is het verboden om op zondag door arbeid in beroep of bedrijf zonder genoegzame reden de openbare rust te verstoren. PostNL start, in samenwerking met webwinkel Coolblue, vanaf 31 augustus 2014 met een proef waarbij consumenten kunnen aangeven dat zij hun pakket op zondag willen ontvangen. Of er dan sprake is van verstoring van de zondagsrust in de zin van voornoemde bepaling zal in een voorkomend geval door de rechter moeten worden bepaald. In de Winkeltijdenwet zijn eisen gesteld aan de openingstijden van winkels waar koop en verkoop van goederen plaatsvindt en aan de tijden waarop in de uitoefening van een bedrijf goederen worden aangeboden of verkocht aan en in rechtstreekse aanraking met particulieren. Pakketbezorging is een vorm van dienstverlening en valt buiten de toepassing van de Winkeltijdenwet.
Hoe verhoudt het voornemen van PostNL zich tot de Winkeltijdenwet, op grond waarvan het in principe verboden is om op zondag in een winkel of op een andere wijze goederen te koop aan te bieden of te verkopen aan particulieren?
Zie antwoord vraag 3.
Indien er op dit moment onvoldoende wettelijke regels zijn om dit te voorkomen, bent u dan bereid om de wettelijke maatregelen voor te stellen die nodig zijn om het karakter van de zondag als collectieve dag van rust te beschermen?
Nee, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kunnen leef- en arbeidspatronen wijzigen, evenals consumentenvoorkeuren. PostNL denkt dat pakketbezorging op zondag een goede optie kan zijn voor mensen die doordeweeks vaak niet thuis zijn. Ik vind het goed dat consumenten deze optie krijgen. Daarbij moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat niet iedereen behoefte heeft aan deze optie.
Wat betekent dit voornemen van PostNL voor de werknemers en onderaannemers die voor dit bedrijf werken?
Op grond van de Postwet 2009 is PostNL verplicht om op maandag rouw- en medische post te bezorgen. Voor een goede uitvoering van deze verplichting is het voor PostNL noodzakelijk om deze poststromen op zondag te collecteren. De voorgenomen pakketbezorging op zondag zal vooralsnog nagenoeg uitsluitend worden verzorgd door de personen die momenteel de rouw- en medische post op zondag collecteren. Voor ZZP’ers heeft het al dan niet werken op zondag geen contractuele gevolgen; ZZP’ers bepalen zelf of zij op zondag willen werken of niet. Voor medewerkers in dienst van PostNL zijn over het werken op zondag afspraken vastgelegd in een cao. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft arbeid op zondag daarbij een bijzondere positie (op grond van de Arbeidstijdenwet) en is in het Burgerlijk Wetboek expliciet geregeld dat weigering om op zondag te werken niet mag leiden tot ontslag.
Welke wettelijke of andere mogelijkheden hebben zij om te weigeren op zondag voor dit bedrijf te werken, zonder dat dit voor hen arbeidsrechtelijke of contractuele gevolgen heeft?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe wordt voorkomen dat werknemers of onderaannemers die niet op zondag willen werken gedupeerd worden, doordat zij niet in dienst genomen worden of er met hen geen contract afgesloten wordt?
Zie antwoord vraag 6.
Indien er geen wettelijke mogelijkheden zijn om het bezorgen van pakketten op zondag tegen te gaan, hoe wordt dan gegarandeerd dat dit voornemen niet ten koste gaat van de gemeentelijke autonome bevoegdheid om de winkeltijden op zondag in hun gemeente vast te stellen?
Op basis van de Winkeltijdenwet zijn gemeenten bevoegd om in hun gemeente regels te stellen over de openingstijden van winkels op zondag. Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 3 en 4 is de Winkeltijdenwet niet van toepassing op pakketbezorging, omdat pakketbezorging een vorm van dienstverlening betreft. Er zijn geen algemene regels gesteld over de mogelijkheid tot dienstverlening op zondag. In beginsel kan een gemeente in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) regels stellen met betrekking tot (onder meer) verstoring van de openbare orde of veiligheid. Of daarvan sprake is, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden en is ter beoordeling aan de desbetreffende gemeente. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat een activiteit als pakketbezorging op zondag een zodanige uitstraling heeft in het publieke domein dat dit het stellen van regels bij APV rechtvaardigt. Het is echter aan de rechter om dat in een voorkomend geval te beoordelen.
Welke mogelijkheden hebben gemeenten dan om bezorging op zondag via de algemene plaatselijke verordening, de winkeltijdenverordening of op andere wijze tegen te gaan, omdat zij grote waarde hechten aan het behoud van de zondag als collectieve dag van rust?
Zie antwoord vraag 9.
Welke garanties zijn er dat mensen, die via webwinkels goederen bestellen en die niet willen dat deze goederen bij hen op zondag afgeleverd worden, kunnen aangeven dat zij bezorging op een andere dag willen laten plaatsvinden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 vind ik het goed dat consumenten, indien zij daar behoefte aan hebben, de optie krijgen om op zondag pakketten in ontvangst te nemen. Daarbij moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat niet iedereen behoefte heeft aan deze optie. Bij de betreffende proef van PostNL moet een consument bij het bestellen van een product zelf actief aangeven dat hij of zij het product op zondag wil ontvangen. PostNL heeft aangegeven dat, indien een consument die gebruik maakt van deze optie niet thuis is op zondag, het pakket niet bij de buren zal worden bezorgd. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft arbeid op zondag op grond van de Arbeidstijdenwet een bijzondere positie en is in het Burgerlijk Wetboek expliciet geregeld dat weigering om op zondag te werken niet mag leiden tot ontslag.
Bent u bereid in gesprek te gaan met PostNL om te voorkomen dat dit voornemen wordt uitgevoerd danwel dat er goede garanties zijn dat niemand gedwongen kan worden op zondag goederen te bezorgen of in ontvangst te nemen?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 20 augustus 2014 te beantwoorden?
Ja.
Berichten over mogelijke opslag van kernafval onder de grond in Friesland |
|
Jan Vos (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichtgeving in de Leeuwarder Courant over mogelijke opslag van kernafval onder de grond in Friesland?1
Ja.
Is het waar dat er onderzoek gedaan wordt naar opslag van kernafval in de bodem van Friesland?
Nee. In het kader van het onderzoeksprogramma OPERA (OnderzoeksProgramma Eindberging radioactief Afval) is het voorkomen van Boomse klei in Nederland nader onderzocht in een bureaustudie. Hierin is de geologische kaart uit het voorgaande onderzoeksprogramma nader uitgewerkt. Aan de hand van deze bureaustudie kan niet gesteld worden of bepaalde gebieden al dan niet geschikt zijn voor eindberging. De veiligheid en geschiktheid van een eindbergingsconcept wordt beïnvloed door meer factoren dan alleen het voorkomen van een kleilaag. OPERA onderzoekt hoe veilige, lange termijn opberging van radioactief afval in Nederland mogelijk is. Locatie specifiek onderzoek of een locatiekeuze is in het onderzoek én in het beleid de komende tientallen jaren niet aan de orde.
Welke andere alternatieven voor eindberging zijn er?
Internationaal wordt geologische berging in een speciaal ontworpen faciliteit als de meest veilige optie voor het beheer op de lange termijn gezien. Diverse landen hebben daar dan ook al voor gekozen. Op dit moment laat ik in een studie een overzicht opstellen van de voor- en nadelen van verschillende vaak genoemde opties voor het beheer op de lange termijn. Deze studie maakt deel uit van het nationale programma voor radioactief afval en verbruikte splijtstoffen. Dit nationale programma zal ik voor het einde van dit jaar aan uw Kamer toesturen.
Wanneer zou eindberging aan de orde zijn?
Radioactief afval wordt ten minste 100 jaar bij de COVRA opgeslagen. Hierna is eindberging in de diepe ondergrond voorzien.
Het betaalgedrag van gemeenten |
|
Manon Fokke (PvdA), Selçuk Öztürk (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de bevindingen van de Nationale Ombudsman over gemeenten die op grote schaal te laat betalen?1
Ja. In de brief van de Minister van Economische Zaken aan de Tweede Kamer over betaaltermijnen bij de rijksoverheid en de lokale overheden d.d. 4 juli 20142 wordt ook naar dit onderzoek van de Ombudsman verwezen.
Waarom houden veel gemeenten zich niet aan de wet, die sinds maart 2013 zegt dat binnen 30 dagen betaald moet worden?
De enquête van de ombudsman was gericht op de oorzaken achter de te lange betaaltermijnen. Van de 192 gemeenten die op de enquête van de Nationale ombudsman reageerden, bleek 43% conform de norm (90% van de rekeningen zijn binnen 30 dagen voldaan) te betalen. De belangrijkste interne oorzaken voor het niet op tijd betalen zijn onder andere dat er onvoldoende prioriteit aan tijdige accordering wordt gegeven; er meerdere budgethouders zijn en daarmee een groter risico op vertraging; of dat de budgethouder niet aanwezig is en niet vervangen wordt. De belangrijkste externe oorzaken betreffen de geleverde prestatie. Die is niet volledig of niet volgens afspraak. Ook komt het vaak voor dat de factuur niet klopt.3
Is het waar dat 57% van de gemeenten zich niet aan de wettelijke betaaltermijn houdt?
Dit is de conclusie die de ombudsman trekt uit de uitgevoerde enquête. Uit de reacties blijkt dat 57% van de 192 gemeenten die hebben gereageerd, aangeeft de «90% op tijd-norm» (nog) niet te halen.
Andere onderzoekers benaderen de gegevens vanuit een andere invalshoek en komen tot afwijkende conclusies. Onderzoeksbureau Dun & Bradstreet, dat het betaalgedrag van gemeenten volgt in opdracht van MKB-Nederland, komt tot de conclusie dat in 2013 77% van de rekeningen door gemeenten op tijd is betaald.4 Voor D&B is de in de overeenkomst afgesproken betaaltermijn daarbij leidend. Die is overigens bij veel gemeenten aanmerkelijk korter dan 30 dagen. De VNG geeft overigens aan het door de Ombudsman geschetste beeld niet te herkennen (zie ook het volgende punt).
Deelt u de mening dat dit niet alleen vervelend is voor de ondernemers die hier last van hebben, maar ook slecht is voor de economie?
Ja.
Wat gaat u hieraan doen in de richting van de gemeenten?
Op dit moment is onvoldoende eenduidige en gestructureerde informatie beschikbaar over het betaalgedrag van gemeenten. Zoals is aangekondigd in de brief die de Minister van Economische Zaken mede namens mij aan de Kamer heeft gestuurd5, wordt een monitor opgezet waarmee inzicht kan worden verkregen in de betaaltermijnen van de gemeenten. Deze openbare «monitor gemeentelijke betaaltermijnen» wordt in samenwerking met de VNG en het Kwaliteitsinstituut van de Nederlandse gemeenten (KING) opgezet. U wordt hierover uiterlijk eind oktober geïnformeerd, zoals toegezegd in voornoemde brief.
Heeft u de mogelijkheid om bij gebleken betalingsachterstanden ook de betalingen vanuit het Gemeentefonds later te doen plaatsvinden?
Nee, van opschorten van de bevoorschotting van de algemene uitkering uit het gemeentefonds kan alleen sprake zijn als gemeenten niet voldoen aan hun informatieverplichting uit hoofde van Informatie voor derden (Iv3) en het verantwoordingssysteem voor specifieke uitkeringen (Sisa).
Wilt u in overleg treden met de VNG om mogelijke maatregelen te bespreken?
Overleg met de VNG (en KING) is al gaande in het kader van de ontwikkeling van voornoemde monitor gemeentelijke betaaltermijnen.
Wilt u hierin de mogelijkheid bespreken om een circulaire of brief aan alle gemeenten te versturen, waarin gewezen wordt op de eerder genoemde wettelijke betalingstermijn?
Uit het onderzoek van de Ombudsman en het onderzoek van Dun en Bradstreet blijkt niet dat er bij de gemeenten onduidelijkheid bestaat over de wettelijke betaaltermijnen. Ook andere contacten met gemeenten en de VNG wijzen niet in die richting. Ik zie op dit moment geen reden om een zodanige brief of circulaire te sturen.
Kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk, en uiterlijk over 3 weken, informeren over de voortgang in dit dossier?
In de eerder genoemde brief inzake betaaltermijnen is aan u toegezegd dat de Kamer uiterlijk eind oktober opnieuw wordt geïnformeerd over dit dossier.