Bent u bekend met het bericht 'Stef Blok kan niet zomaar tekenen voor 15 jaar nieuwe gaswinning in de Waddenzee»?1
Ja.
Bent u bereid om de eigen bestaande juridische analyse (en achterliggende onderzoeken voor zover van toepassing) met de Kamer te delen, waarover u tijdens het commissiedebat Mijnbouw/Groningen van 15 september 2021 zei dat deze geen ruimte gaf om de vergunningsaanvraag van de Nederlandse Aardolie Maatschappij af te wijzen op grond van bestaande wet- en regelgeving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om deze juridische analyse voor 1 oktober met de Kamer te delen, de dag voor het einde van de wettelijke termijn voor het indienen van zienswijzen op het ontwerpbesluit?
Ja, deze juridische analyse heb ik met uw Kamer gedeeld in mijn brief met betrekking tot de vergunningverlening gaswinning Ternaard van 27 september 2021 (Kamerstuk 33 529, nr. 903).
Verwacht u, op grond van de interne analyse van uw het ministerie, dat hetzelfde beeld van toepasbare wet- en regelgeving naar voren komt uit het onafhankelijk onderzoek dat de Kamer nu laat uitvoeren als uit de interne analyse? Zo ja,waarom? Zo nee, waarom niet?
In het Tweeminutendebat Mijnbouw/Groningen van 29 september 2021 heb ik aangegeven dat de definitieve besluitvorming over de gaswinning onder de Waddenzee vanuit Ternaard niet eerder is voorzien dan in maart 2022. Deze termijn biedt ruimte om invulling te geven aan de motie Boucke c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 887) waarin wordt verzocht om geen onomkeerbare stappen te zetten omtrent de gaswinning onder de Waddenzee voordat het in opdracht van de Kamer gevraagde onafhankelijk juridisch advies gereed is en door de Kamer is besproken. Voorafgaand aan het debat met uw Kamer zal ik, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), mijn appreciatie van dit juridische advies per brief met u delen.
Het is uiteindelijk de rechter die in een concreet geval uitspraak doet of mijn toepassing en interpretatie van de Mijnbouwwet wel of niet juist is. Hetzelfde geldt voor de vergunningverlening op basis van de Wet natuurbescherming waarvoor de Minister van LNV bevoegd gezag is.
Het journalistieke televisieprogramma Propaganda over de besluitvorming rond ‘Dansen voor Janssen’ |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wanneer heeft u het advies aangepast over welke leeftijdsgroepen in aanmerking kwamen voor vaccinatie met het Janssen-vaccin?1 2
Op 2 juni 2021 heeft de Gezondheidsraad geadviseerd dat het Janssen-vaccin onderdeel kon blijven van het vaccinatieprogramma: Janssen is een veilig en effectief vaccin met een duidelijk voordeel: één prik is voldoende. Janssen is toegelaten voor jongeren vanaf 18 jaar. Daarin is geen verandering aangebracht.
Voor de landelijke vaccinatiestrategie adviseerde de Gezondheidsraad echter om – in de context van de beschikbare vaccins – de leeftijdsgroepen die nog geen prik gehad hadden vanaf dat moment BioNTech/Pfizer of Moderna-vaccins aan te bieden. In bepaalde gevallen bleef het echter volgens de Gezondheidsraad wel verstandig om het Janssen-vaccin aan te bieden, omdat mensen met één prik van Janssen direct volledig gevaccineerd zijn. Deze adviezen heb ik overgenomen3. De GGD heeft vanaf 2 juni jl. bij nieuw te maken afspraken mensen die vanwege hun leeftijd in aanmerking kwamen voor vaccinatie een mRNA-vaccin aangeboden.
In de context van welke Outbreak Management Team (OMT)-adviezen, en welke specifieke onderdelen van die adviezen, heeft u besloten tot het veranderen van het advies over vaccinatie met het Janssen-vaccin? Kunt u precies aangeven hoe het besluitvormingsproces daarover verlopen is?
De Gezondheidsraad adviseert het kabinet bij de vaccinatie tegen COVID-19 over de specifieke inzet en toepassing van vaccins bij doelgroepen. Zo ook bij het Janssen-vaccin. De Gezondheidsraad adviseert hierover na toelating van deze vaccins door het EMA, maar ook wanneer aanvullende wetenschappelijke inzichten tot een nader advies over de inzet zouden moeten leiden. Naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad van 2 juni 2021 heb ik dan ook besloten de inzet aan te passen, zoals toegelicht in antwoord op vraag 1.
Het Outbreak Management Team (OMT) is op een later moment, in haar 119e advies van 6 juli 2021, ingegaan op de toegang tot evenementen. Het OMT raadde aan -gezien het opkomen van de meer besmettelijke deltavariant- niet voor 14 dagen na de laatste vaccinatie toegang te geven op basis van immuniteit door vaccinatie. Vanwege dat advies is vanaf zaterdag 10 juli aangepast dat wie twee vaccinaties met AstraZeneca, BioNTech/Pfizer of Moderna heeft gehad, of 1 Janssen-vaccinatie, 2 weken moeten wachten voordat hij of zij een vaccinatiebewijs krijgt waarmee toegang tot een evenement of horecagelegenheid wordt verschaft.
Welke adviesorganen hebben een positief advies doen uitgaan, en wanneer, over vaccinatie van jongeren met het Janssen-vaccin?
De EMA heeft op 11 maart 2021 het Janssen-vaccin goedgekeurd voor mensen van 18 jaar en ouder. In het daaropvolgende advies van de Gezondheidsraad van 17 maart 2021 wordt aangegeven wordt aangegeven dat het Janssen-vaccin voldoende veilig en effectief is voor mensen van 18 jaar en ouder. Ook in het advies van de Gezondheidsraad van 2 juni jl. heeft de raad aangegeven dat het Janssen-vaccin voldoende veilig en effectief is. Er is daarbij geen nadere leeftijdsgrens gesteld door de Gezondheidsraad. De Gezondheidsraad adviseerde op 2 juni het volgende: «»Het Janssen-vaccin is nog altijd een effectief en voldoende veilig vaccin tegen COVID-19. Echter, in Nederland zijn er momenteel mRNA-vaccins beschikbaar die een gunstigere nut-risicoverhouding hebben voor jongere leeftijdsgroepen. Het is volgens de commissie van de Gezondheidsraad op dit moment niet goed mogelijk om betrouwbare uitspraken te doen over een leeftijdsgrens, dat wil zeggen, een leeftijd waaronder de nut-risicoverhouding van vaccinatie met het Janssen-vaccin ongunstiger wordt. Daarvoor zijn de gegevens vooralsnog te beperkt. De commissie van de Gezondheidsraad wijst erop dat de nut-risicoverhouding niet voor alle jongere leeftijdsgroepen ongunstiger hoeft te zijn. Zo kan voor groepen die via de reguliere kanalen moeilijk te bereiken zijn voor een tweede vaccinatie de individuele nut-risicoverhouding van het Janssen-vaccin wel gunstig zijn. Vaccinatie met Janssen bestaat uit één dosis waarmee bescherming wordt bereikt. Voor bescherming zijn met andere (mRNA-)vaccins twee doses nodig. Als het niet goed mogelijk is om mensen te bereiken voor een tweede vaccinatie, dan biedt een mRNA-vaccin geen volwaardig alternatief omdat één dosis onvoldoende bescherming biedt. In die gevallen heeft het Janssen-vaccin de voorkeur vanwege de bescherming die één vaccinatie biedt.»
Hoe rijmen de adviezen uit vraag 2, verondersteld dat deze er zijn, met het negatieve advies van de Gezondheidsraad op 2 juni dat is overgenomen in de brief van 11 juni 2021 waarmee u de Kamer informeert, en waarin de Gezondheidsraad expliciet adviseert om «in de huidige fase van het COVID-19-vaccinatieprogramma over te gaan op de programmatische inzet van uitsluitend mRNA-vaccins in nieuw te vaccineren, jongere leeftijdsgroepen»?3 4
Het Janssen-vaccin is door het EMA toegelaten voor mensen van 18 jaar en ouder. De Gezondheidsraad adviseerde op 2 juni dat het Janssen-vaccin nog altijd een effectief en voldoende veilig vaccin tegen COVID-19. Zij stelde dat in Nederland op dat moment mRNA-vaccins beschikbaar waren die een gunstigere nut-risicoverhouding hadden voor jongere leeftijdsgroepen. De commissie wijst erop daarnaast op dat de nut-risicoverhouding niet voor alle jongere leeftijdsgroepen ongunstiger hoeft te zijn. Het Janssen-vaccin kon dus onderdeel blijven van de vaccinatiestrategie. Ik heb me steeds gebaseerd op het advies van de Gezondheidsraad. Op 2 juni jl. is er direct voor nieuw in te plannen afspraken een mRNA-vaccin aangeboden. Voor iedereen die al een afspraak had gepland met het Janssen-vaccin is de mogelijkheid geboden deze afspraak om te zetten naar een nieuwe afspraak voor een mRNA-vaccin.
De keuzelijn is gestart nadat alle 18-plussers de mogelijkheid hadden om een afspraak te maken voor vaccinatie met een mRNA-vaccin. De keuzemogelijkheid die ik mede op verzoek van uw Kamer heb ingericht stelde mensen in staat om op een goed geïnformeerde manier hun eigen keuze te maken. Zij konden met één prik op korte termijn volledig gevaccineerd zijn. Dat is de reden geweest voor de start van de keuzelijn op 23 juni.
Heeft u, zoals in de uitzending van het journalistieke televisieprogramma Propaganda (KRO-NCRV) van 23 september 2021 wordt uiteengezet, de leeftijdsgrens voor inenten met het Janssen-vaccin verlaagd na het bezoek dat interim- directeur Publieke Gezondheid bij de GGD Regio Utrecht aan Den Haag bracht?
Zoals beschreven in het antwoord van vraag 1 is dit onjuist. De leeftijdsgrens is niet aangepast. De interim- directeur Publieke Gezondheid van GGD Utrecht heeft geen bezoek gebracht aan Den Haag.
Waarom zei u op 23 juni jl. over het Janssen-vaccin: «Het is een ideaal vaccin als je met één prik klaar wil zijn, klaar voor de zomer, voor de festivals, voor «dansen met Janssen»», terwijl u op de hoogte was van het advies van de Gezondheidsraad van 2 juni om het Janssen-vaccin niet aan jongeren toe te dienen wegens eventuele ernstige bijwerkingen?5
De Gezondheidsraad gaf in haar advies aan dat het Janssen vaccin effectief en voldoende veilig is en dat het Janssen-vaccin geschikt is voor mensen die er evident bij gebaat zijn om met één prik beschermd te zijn.
Mede vanwege het verzoek uit de Tweede Kamer om mensen zelf de keuze te laten om alsnog gevaccineerd te worden met beschikbare Janssen-vaccins die niet meer binnen de verdere vaccinatiestrategie werden ingezet heb ik dat mogelijk gemaakt.
Aangezien de jongere doelgroepen nog het langste moesten wachten voordat zij volledig gevaccineerd zouden zijn, heb ik hen er op gewezen dat zij op een goed geïnformeerde manier hun eigen keuze konden maken.
Wanneer wist u dat er veertien dagen moeten verstrijken tussen het tijdstip van vaccinatie en het moment dat de bescherming van het Janssen-vaccin effectief is?
De benodigde tijd om de bescherming met het Janssen-vaccin op te bouwen om effectief te zijn is vanaf het begin bekend geweest. Hier is ook altijd transparant over gecommuniceerd op coronavaccinatie.nl, zoals bijvoorbeeld ook in de factsheet «Overzicht met informatie over het coronavaccin van Janssen» dat specifiek bij deze keuzemogelijkheid werd aangeboden.
Wist u toen u op 23 juni jl. het bericht op Twitter plaatste: «Rond 10:00 uur kan wie nog geen prik heeft gehad de keuze maken voor Janssen via: [witregel] [pictogram telefoon] 0800–1295 [witregel] Er is beperkte voorraad beschikbaar. Voordeel: 1 prik is genoeg. Een veilig en effectief vaccin. Laat je informeren», dat de Gezondheidsraad adviseerde het Janssen-vaccin niet aan jongeren toe te dienen wegens eventuele ernstige bijwerkingen en dat er veertien dagen moet verstrijken tussen het tijdstip van vaccinatie en het moment dat de bescherming effectief is?6
De stelling dat de Gezondheidsraad adviseerde het Janssen-vaccin niet aan jongeren toe te dienen wegens eventuele ernstige bijwerkingen, is onjuist. De Gezondheidsraad stelt, dat gezien de epidemiologische situatie, de mRNA-vaccins net in het voordeel zijn, vanwege afwezigheid van deze zeer zeldzame bijwerking. Er is geen leeftijdsgrens gesteld, zie ook het antwoord op vraag 1.
Voor het antwoord omtrent de wachttijd zie mijn antwoorden op vraag 7 en vraag 15.
Zo u bevestigend antwoordt op voorgaande vraag, kunt u aangeven waarom u deze wezenlijke informatie niet vermeldt in de hoofdtekst van genoemde tweet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Hoe kijkt u aan tegen de constatering van een epidemioloog dat «Dansen met Janssen», direct na de vaccinatie, in geen geval op medische feiten was gebaseerd, maar misinformatie die werd ingezet als middel om de vaccinatiegraad snel omhoog te krijgen?7
Met betrekking tot de wachttijd kan ik aangeven dat in de loop van juni de epidemiologische situatie snel gunstiger werd. Daarom is de keuze gemaakt om vaccinatiebewijzen direct te verstrekken, dus zonder wachttijd, na volledige vaccinatie. Dat gold dus niet alleen voor het Janssen-vaccin maar ook voor Pfizer, AstraZeneca en Moderna. Deze keuze is aan de Kamer voorgelegd op 11 juni 2021 middels de wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen Covid-19 i.v.m. inzet van coronatoegangsbewijzen op basis van vaccinatie of herstel, conform de geldende nahangprocedure en besproken in het algemeen overleg ter voorbereiding op de Europese Raad op 9 juni 2021.
Op welke wijze zijn de jongeren die een prik gehaald hebben naar aanleiding van deze publiciteit, geïnformeerd dat er een negatief advies lag over het gebruik van dit vaccin voor hun leeftijdsgroep?
Ik verwijs hierbij mede naar mijn antwoord op vraag 8.
Bij de webpagina over de keuzelijn op coronavaccinaties.nl is informatie aangeboden om geïnteresseerden hun eigen afwegingen te kunnen laten maken. Op de pagina zelf en in de factsheet «Overzicht met informatie over het coronavaccin van Janssen» staat bijvoorbeeld informatie als «Voor jongere leeftijden heeft de Gezondheidsraad een voorkeur voor mRNA-vaccins (BioNTech/Pfizer en Moderna) omdat de zeer zeldzame bijwerking van een combinatie van stolselvorming (trombose) met een tekort aan bloedplaatjes (trombocytopenie) vaker voorkomt op jongere leeftijd.». In de factsheet staat ook benoemd dat de bescherming tegen het coronavirus begint vanaf ongeveer 14 dagen na deze prik.
De mensen die voor Janssen kozen via de keuzelijn zijn bij het maken van de afspraak verwezen naar de informatie op www.coronavaccinatie.nl/ikwiljanssen. Burgers werden erop gewezen dat op locatie gevraagd zal worden of de burger deze informatie heeft gelezen en begrepen. De afspraakbevestiging die de persoon kreeg bevatte ook de link naar www.coronavaccinatie.nl/ikwiljanssen. Op vaccinatielocatie werd nogmaals de vraag gesteld of de persoon akkoord gaat en zich bewust is van de (eventuele) risico’s omdat hij/zij de informatie hierover heeft doorgenomen.
Hoe kijkt u aan tegen de constatering van de voormalig hoofdinspecteur bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), dat «de opmerking van De Jonge dat je ’s ochtends gevaccineerd kon worden en ’s avonds veilig kon dansen absolute onzin is, een vaccin pas werkt na tien tot veertien dagen, ook bij een single dosis»?8
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Waarom heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport pas half augustus, na de piek aan besmettingen, een folder met informatie over het Janssen-vaccin aangepast met de toevoeging: «Na veertien dagen bent u redelijk beschermd»?
Als sinds de start van de keuzelijn (23 juni jl.) staat in de aangeboden factsheet op de pagina www.coronavaccinatie.nl/ikwiljanssen de ook bij vraag 11 geciteerde zin «De bescherming tegen het coronavirus begint vanaf ongeveer 14 dagen na deze prik». Later is de informatie aangevuld ten aanzien van periode voor het verkrijgen van het vaccinatiebewijs.
Wel is nadat begin juli duidelijk werd dat het aantal besmettingen snel ging stijgen na de invoering van de versoepelingen op 26 juni jl. de wachttijd van 14 dagen ingevoerd voor alle vaccins op 10 juli 2021 voor verstrekking van de QR-code. Dus niet alleen voor het Janssen-vaccin. De periode waarin met Janssen geprikt werd en er geen «inwerktijd» gehanteerd werd is zeer beperkt gebleven.
Hoe kan de keuze voor «Dansen met Janssen» door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport achteraf worden gemotiveerd met: «De keuze werd bovenal gemaakt omdat de vakantie eraan kwam en het kabinet zorgen had dat jongeren dan de ziekte zouden oplopen», terwijl jongeren door de misleidende informatie uitgerekend een grotere kans liepen te worden besmet omdat ze meenden na één prik afdoende te zijn beschermd terwijl ze een termijn van veertien dagen in acht moesten nemen voordat ze «redelijk beschermd» waren?9
De jongere doelgroepen moesten in het licht van de vaccinatiestrategie nog het langst wachten voordat zij volledig gevaccineerd zouden zijn. Ik heb hen er dan ook op gewezen dat zij op een goed geïnformeerde manier hun eigen keuze konden maken.
Erkent u dat u bewust het risico van besmettingen voor lief heeft genomen door festivalgangers die zich ten onrechte beschermd achtten door de prik omdat de eigenlijke inzet van «Dansen met Janssen» het verhogen van de vaccinatiegraad was?
We hebben mensen de mogelijkheid gegeven goed geïnformeerd voor het Janssen-vaccin te kiezen omdat zij daardoor sneller beschermd konden zijn.
Als aangegeven in mijn antwoord op vraag 10 werd de epidemiologische situatie in de loop van juni snel gunstiger. Daarom is de keuze gemaakt om vaccinatiebewijzen direct te verstrekken, dus zonder wachttijd, na volledige vaccinatie. Dat gold dus niet alleen voor het Janssen-vaccin maar ook voor Pfizer, AstraZeneca en Moderna. Deze keuze is aan de Kamer voorgelegd op 11 juni 2021 middels de wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen Covid-19 i.v.m. inzet van coronatoegangsbewijzen op basis van vaccinatie of herstel, conform de geldende nahangprocedure en besproken in het algemeen overleg ter voorbereiding op de Europese Raad op 9 juni 2021.
Nadat begin juli duidelijk werd dat het aantal besmettingen snel ging stijgen na de invoering van de versoepelingen op 26 juni jl. is de wachttijd van 14 dagen voor alle vaccins op 10 juli 2021 ingevoerd voor verstrekking van de QR-code. Dus niet alleen voor het Janssen-vaccin. De periode waarin met Janssen geprikt werd en er geen «inwerktijd» gehanteerd werd is zeer beperkt gebleven.
Waarom bent u voorbijgaan aan de wetenschappelijke adviezen?
Zie mijn antwoord op vraag 15 en tevens de beantwoording van onder meer de vragen 1, 2, 3, 4 over de advisering door de Gezondheidsraad.
Waarom heeft u ervoor gekozen om misleidende informatie aan de doelgroep te verstrekken?
Ik heb geen misleidende informatie verstrekt. Zie mijn antwoord op vraag 11 waar is toegelicht hoe de mensen die gevaccineerd wilden worden met Janssen herhaaldelijk zijn gewezen op de objectieve informatie over het Janssen-vaccin, inclusief informatie over de bijwerkingen en vanaf wanneer de bescherming begint. Voorafgaand aan de vaccinatie heeft men verder op de vaccinatielocatie aangeven de informatie te kennen.
Heeft «Dansen met Janssen» volgens u bijgedragen aan de opmars van de Delta-variant van Covid-19?
De Deltavariant is een mutatie welke is ontstaan in India. Kenmerk van de Deltavariant is een hogere besmettelijkheid dan de op dat moment dominerende Alfavariant. Dit verklaart waarom de deltavariant het heeft overgenomen van de Alfavariant.
Het Janssen-vaccin alsook de keuzelijn staan daar los van.
Hoeveel extra besmettingen hebben er bij benadering plaatsgevonden door de «Dansen met Jansen» piek, tot hoeveel extra ziekenhuisopnames heeft dit geleid en hoeveel mensen zijn er extra overleden door deze golf, die alleen Nederland getroffen heeft?
Het Janssen-vaccin op zichzelf, de keuzelijn, de avond in Nieuwegein – het staat los van elkaar; geen van deze elementen kunnen als de hoofdoorzaak van de toename in besmettingen worden aangewezen.
Bent u het eens met de constatering dat de schimmige besluitvorming die eerst heeft geleid tot «Dansen met Janssen» en later tot een kennelijke poging om het dansen te laten verbieden, daar waar de overheid geen juridische basis heeft om daartoe over te gaan, het toch al geringe vertrouwen in de overheid verder ondergraaft?
Ik deel uw opvatting niet dat de advisering aan het kabinet door de Gezondheidsraad over de inzet van het Janssen-vaccin, de daaropvolgende besluitvorming in het kabinet, alsook het door het kabinet opvolgen van een aangenomen motie het vertrouwen in de overheid ondergraaft. Zie tevens mijn eerdere beantwoording.
Kunt u voorzien in beantwoording van iedere vraag afzonderlijk en wel binnen twee weken?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
Het faillissement van de ggz-instelling voor transgenderzorg ‘Stepwork’ |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Lisa van Ginneken (D66), Wieke Paulusma (D66), Corinne Ellemeet (GL), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Hoe beoordeelt u het bericht dat ggz-instelling Stepwork, een van de grootste ggz-instellingen binnen de transgenderzorgsector, failliet is?1
Stepwork Transgenderzorg (hierna: Stepwork), een ggz-aanbieder voor transgenderzorg, is op 21 september jl. failliet verklaard. Dit is met name ingrijpend voor die mensen die hier onder behandeling zijn of op de wachtlijst staan. Het faillissement heeft vragen opgeroepen met betrekking tot de consequenties van het faillissement voor hun behandeling of hun positie op de wachtlijst.
Wat voor mij voorop staat in dit proces, is de continuïteit van zorg en goede communicatie naar de betrokkenen.
De curator heeft er, met ondersteuning van zorgverzekeraars Zilveren Kruis en VGZ, voor gezorgd dat de afspraken die circa 85 patiënten in oktober met Stepwork hadden, door konden gaan. Daarnaast hebben de curator en zorgverzekeraars gezocht naar oplossingen voor de langere termijn, zoals de mogelijkheid van een overname.
Per 1 november jl. heeft Genderhealthcare B.V. (hierna: Genderhealthcare) ggz-aanbieder Stepwork overgenomen. De zorg voor alle patiënten van Stepwork en de mensen die bij Stepwork op de wachtlijst staan wordt, indien deze mensen hiermee akkoord gaan, door de curator overgedragen aan Genderhealthcare. Genderhealthcare wil ook behandelaren van Stepwork in dienst nemen. De curator heeft hierover inmiddels contact opgenomen met de patiënten en wachtenden en zij hebben ook informatie van Genderhealthcare ontvangen.
Verzekerden die vragen hebben kunnen ook altijd contact opnemen met de afdeling Zorgbemiddeling van hun zorgverzekeraar (het telefoonnummer van elke zorgverzekeraar is te vinden op www.mijnzorgverzekeraar.nl).
Ik ben, met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), blij dat continuïteit van zorg is gerealiseerd. De IGJ en NZa zullen vanuit hun rol als toezichthouders de voortgang en kwaliteit van zorg monitoren.
Welke invloed heeft dit faillissement op de wachttijden in de transgenderzorg?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, wordt de zorg voor alle patiënten van Stepwork en de mensen die bij Stepwork op de wachtlijst staan (indien deze mensen hiermee akkoord gaan) door de curator overgedragen aan Genderhealthcare. De patiënten die al onder behandeling waren bij Stepwork hebben inmiddels ook van Genderhealthcare gehoord in welke periode
(afhankelijk van in welke fase van de behandeling zij zich bevonden) zij een eerste afspraak zullen hebben. Het faillissement van Stepwork zal, door de daaropvolgende overname, per saldo dan ook geen tot nauwelijks effect hebben op de wachttijden voor transgenderzorg.
Denkt u dat met het wegvallen van deze zorg het recht van transgenderpersonen tot toegang tot transgenderzorg in voldoende mate gewaarborgd blijft?
Gelet op de overname van Stepwork door Genderhealthcare is er geen sprake van het wegvallen van zorg.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is als door dit faillissement de wachtlijsten voor transgenderzorg nog verder toenemen? Indien dit het geval is, hoe gaat u zich inspannen om een verdere groei van de wachtlijsten te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van de berichtgeving dat het niet bekend is bij instanties hoeveel patiënten er bij Stepwork onder behandeling waren en dat het momenteel onbekend is hoeveel wachtenden er waren bij Stepwork? Wanneer is dit wel bekend en is het tot die tijd mogelijk een inschatting te maken van de omvang van dit aantal?2
Het meest actuele beeld is dat er 347 mensen in behandeling waren bij Stepwork en 430 mensen op de wachtlijst stonden. Het is helaas nog niet 100% duidelijk of deze patiënten nog actief in behandeling zijn, en of de wachtenden nog actief wachtend waren voor Stepwork, of bijvoorbeeld reeds elders een plek hadden gevonden. Dit heeft te maken met de administratie van Stepwork. Om meer zekerheid te krijgen over deze aantallen, heeft de curator alle patiënten via e-mail benaderd met de vraag in welke fase van behandeling zij zijn, dan wel of zij nog actief wachtende zijn. Op basis van de reacties kan het overzicht compleet worden gemaakt.
Hoe gaat u voor de groep patiënten en wachtenden van Stepwork een alternatieve passende zorgverlener vinden, om zo verdere vertraging en uitstel van noodzakelijke zorg voor deze specifieke groep te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wordt er gesproken over een mogelijke overname van Stepwork? Waarom is dit wel, dan wel niet, een realistisch scenario?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat had u meer kunnen doen om het faillissement van Stepwork te voorkomen, zeker na de veelvoudige signalen van onder andere de twee rapporten van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) uit 2019 en 2020?3 4
In dit kader merk ik in de eerste plaats graag op dat de inspanningen van het Ministerie van VWS op het gebied van de transgenderzorg groter zijn dan bij de meeste andere typen zorg. Dit omdat er grote vraagstukken liggen, met name rondom de wachttijden. Daarom hebben het Ministerie van VWS en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) samen een kwartiermaker aangesteld, die samen met betrokken partijen alles in het werk stelt om de wachttijden terug te dringen en beweging in de transgenderzorg te bewerkstelligen.
Het beleid van VWS ten aanzien van zorginstellingen in financiële problemen is uiteengezet in de Kamerbrief van 11 oktober 2019 (Kamerstuk 32 620, nr. 235). Dit beleid is gericht op continuïteit van zorg voor patiënten en cliënten, en niet op continuïteit van individuele instellingen. In ons stelsel hebben zorgverzekeraars zorgplicht. Op het moment dat een aanbieder wegvalt, moet de zorgverzekeraar ervoor zorgen dat zijn verzekerden ergens anders terecht kunnen. Om niet overvallen te worden door een plotseling ongecontroleerd faillissement, is het systeem van vroegsignalering van financiële problemen bij zorgaanbieders versterkt. Zorgverzekeraars maken eerder melding van mogelijke risico’s voor de continuïteit van zorg bij de NZa (die toezicht houdt op de zorgplicht van zorgverzekeraars) en gaan met de NZa in gesprek over de maatregelen die ze treffen om aan hun zorgplicht te kunnen blijven voldoen. In dat kader is er de afgelopen periode veelvuldig contact geweest tussen VWS, IGJ en NZa en tussen zorgverzekeraars, NZa en IGJ over Stepwork. Die contacten waren (en zijn) gericht op de continuïteit van zorg voor de patiënten en de mensen op de wachtlijst.
Het feit dat het beleid van VWS is gericht op continuïteit van zorg voor patiënten en cliënten, en niet op continuïteit van individuele instellingen, neemt overigens niet weg dat ook de toenmalige Ministers voor Medische Zorg en Sport en ik ons de afgelopen jaren zorgen hebben gemaakt over de situatie bij Stepwork en meer dan te doen gebruikelijk actie hebben ondernomen om deze situatie te verbeteren. Dit in het belang van de continuïteit van zorg voor de patiënten van en mensen op de wachtlijst bij Stepwork, mede gelet op de lange wachttijden in de transgenderzorg en ook het feit dat Stepwork op dat moment hoog scoorde qua patiënttevredenheid (zie onder meer het onderzoek van de kwartiermaker, Transvisie en een aantal wetenschappers, naar ervaringen en behoeften van transgenders in de zorg, Kamerstuk 31 016, nr. 257).
Zoals u weet kan VWS in zijn algemeenheid geen uitspraken doen over zorgaanbieders die in (financiële) problemen verkeren. Dit omdat elke (communicatie-)uiting hierover naar buiten ervoor kan zorgen dat de oplossingen voor herstel verder uit zicht raken. Nu het faillissement van Stepwork Transgenderzorg een feit is, is de situatie wat dat betreft veranderd.
Op hoofdlijnen zijn de inspanningen van het Ministerie van VWS met betrekking tot het verbeteren van de situatie bij Stepwork en de continuïteit van zorg voor de patiënten en wachtenden van Stepwork als volgt samen te vatten:
Eind 2019 kwam het Ministerie van VWS ter ore dat het bestuur van Stepwork overwoog te stoppen met het aanbieden van transgenderzorg. In gesprekken die hierop volgden heeft het bestuur van Stepwork aangegeven dat het hulp zou willen krijgen om «de basis op orde te krijgen» en om de contractering met de zorgverzekeraars te regelen. Daarop hebben het Ministerie van VWS en ZN gezamenlijk een aanvullende opdracht aan de kwartiermaker transgenderzorg verstrekt om Stepwork bij te staan in de periode van eind december 2019 tot maart 2020. Doel hiervan was dat Stepwork in deze periode een grote stap zou zetten om aan de basisvoorwaarden (onder andere met betrekking tot de governance van de organisatie) te gaan voldoen om verder te kunnen met het bieden van transgenderzorg in een decentraal netwerk en dat netwerk verder te kunnen uitbouwen en versterken (waarbij alle verantwoordelijkheid uiteraard bij Stepwork bleef liggen). Ondanks het goede werk dat de kwartiermaker hier heeft verricht is Stepwork er helaas niet in geslaagd om aan deze basisvoorwaarden te voldoen.
Daarnaast heeft de IGJ de afgelopen jaren, zoals u ook aangaf, verschillende keren onderzoek gedaan bij Stepwork. De twee onderzoeken van de IGJ uit 2019 en 2020 hebben beide geleid tot de formulering van verbetermaatregelen gericht aan Stepwork, en in mei 2020 is een aanwijzing opgelegd die nodig was om Stepwork de meest kwetsbare aspecten op orde te laten brengen. Ook op dit moment is de inspectie actief met betrekking tot de situatie van Stepwork. Zo rondt de IGJ nog een toezichtstraject af bij deze aanbieder. De uitkomsten hiervan worden openbaar wanneer de wettelijke termijnen voor openbaarmaking zijn verstreken.
Verder hebben er in de periode november 2019 tot heden vele overleggen over de situatie bij Stepwork plaatsgevonden tussen (in wisselende samenstellingen) het Ministerie van VWS, de kwartiermaker transgenderzorg, de grote zorgverzekeraars, de toezichthouders IGJ en NZa, en het bestuur van Stepwork. Vanaf het moment dat duidelijk werd dat het risico van een faillissement van Stepwork aanwezig was, hebben de gesprekken met name tot doel gehad dat in geval van een faillissement de continuïteit van zorg voor de patiënten en wachtenden van Stepwork zou zijn geborgd.
In de brief die de Minister van VWS binnenkort naar uw Kamer stuurt over de transgenderzorg, zal hij hier nader op ingaan.
Bent u het eens met de stelling dat door het wegvallen van de zorg die Stepwork levert, het verplicht uitgebreid psychologische onderzoek voorafgaand aan de lichamelijke zorg een nog grotere «bottleneck» zal vormen voor de transgenderzorg in Nederland?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat vind u van de oproep die gedaan is door patiënten afgelopen zomer om de rol van de psycholoog in de transgenderzorg sterk te verkleinen?5
Het standpunt van de voorstanders van de invoering van een triagesysteem is dat een triagesysteem ervoor kan zorgen dat voor een deel van de transgender personen het traject van indicatiestelling kan worden ingekort, en dat dit betekent dat de bestaande capaciteit efficiënter kan worden ingezet met een positief effect op de wachttijden tot gevolg. Of dit inderdaad het geval is kan ik niet beoordelen; ook omdat het niet aan mij is om mij erover uit te spreken wat kwalitatief goede transgenderzorg is (en of een dergelijk triagesysteem daaraan bijdraagt).
Omdat vragen over de rol van de psycholoog bij de indicatiestelling voor somatische zorg en over andere onderwerpen die betrekking hebben op de kwaliteit van transgenderzorg het Ministerie van VWS, onder meer via uw Kamer, al eerder hebben bereikt, heeft de Minister van VWS zoals u weet ZonMw gevraagd om een voorstel uit te werken voor een proces van evaluatie van de huidige Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. Hij heeft daarbij specifiek gevraagd aandacht te besteden aan onder meer de ontwikkelingen en mogelijkheden met betrekking tot depathologisering van genderincongruentie. Hij heeft ZonMw gevraagd om na te gaan of de kwaliteitsstandaard actueel is op dit punt. Is er sprake van voortschrijdend inzicht en zo ja, zou de kwaliteitsstandaard op dit punt moeten worden aangepast? Daarbij heeft hij aangegeven dat er onder meer vragen worden gesteld over nut en noodzaak van deze psychische evaluatie; de duur van het evaluatietraject; mogelijkheden om meer te differentiëren tussen transgenderpersonen die een uitgebreider evaluatietraject nodig hebben en degenen waarbij men mogelijk met een kortere evaluatie zou kunnen volstaan; en eventueel het invoeren van triagecriteria. Daarbij heeft hij verwezen naar de motie-Bergkamp over dit onderwerp (Kamerstuk 31 016, nr. 337).
De Minister van VWS zal uw Kamer binnenkort nader informeren over de stand van zaken van dit traject.
Wat zou het effect zijn op de wachtlijsten van het niet langer verplichten van een uitgebreid psychologisch onderzoek, maar in plaats daarvan te werken met een triage-systeem, zoals dit al in veel andere landen is?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om te onderzoeken of het mogelijk is het verplichte uitgebreide psychologische onderzoek af te schaffen en te laten vervangen voor een triage-systeem om zo het acuut ontstane «bottleneck»-probleem op te lossen, ook in het licht van de aangenomen motie van het lid Bergkamp van 25 februari 2021?6
Zie antwoord vraag 10.
Het vrijgeven van de juridische analyse van de natuurvergunning voor de gaswinning onder de Waddenzee |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Stef Blok kan niet zomaar tekenen voor 15 jaar nieuwe gaswinning in de Waddenzee»?1
Ja.
Deelt u de analyse van de Waddenvereniging dat er ruimte is om de natuurvergunningsaanvraag van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) af te wijzen op basis van bestaande wet- en regelgeving voor de bescherming van de Waddenzee als uniek UNESCO Werelderfgoed en Natura 2000-gebied? Zo nee, waarom niet?
Bij de vragen is uitsluitend een verwijzing naar een opinie in Trouw opgenomen, die als zodanig geen analyse bevat. Inmiddels heeft de Waddenvereniging een zienswijze naar voren gebracht over de ontwerpbesluiten, waaronder de onder mijn bevoegdheid vallende vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb-vergunning). Daarbij verwijst zij ook naar het op 5 oktober 2021 verschenen advies van de Waddenacademie en verzoekt dit als ingevoegd te beschouwen en mee te nemen in de reactie op deze zienswijze. De zienswijze en het advies gaan primair over de toepassing van het toetsingskader van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming ten aanzien van de aangevraagde Wnb-vergunning voor de gaswinning en de weging van de wetenschappelijke gegevens daarbij. Ik zal deze zienswijze tezamen met de andere ingediende zienswijzen betrekken bij de voorbereiding van het finale besluit op de aanvraag om een Wnb-vergunning, overeenkomstig de procedure van de Algemene wet bestuursrecht en de inhoudelijke kaders van de Wet natuurbescherming. Ik kan op de conclusie van die beoordeling niet vooruitlopen.
Is een dergelijke eigenstandige juridische analyse ook door u gemaakt op grond van de bestaande regelgeving voor de bescherming van de Waddenzee als uniek natuurgebied en UNESCO Werelderfgoed? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven op basis van welke argumenten de natuurvergunning kan worden afgewezen?
De analyse die ik heb gemaakt, is onderdeel van het ontwerpbesluit dat van 27 augustus tot en met 7 oktober jl. ter inzage heeft gelegen.
Ook verwijs ik naar de brief die de Minister van Economische Zaken en Klimaat op 27 september 2021 met betrekking tot de vergunningverlening gaswinning Ternaard aan de Tweede Kamer heeft toegezonden (Kamerstuk 33 529, nr. 903). Op het definitieve besluit op de vergunningaanvraag kan ik niet vooruitlopen. Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om uw juridische analyse over de aanvraag van de NAM voor een natuurvergunning om aardgas te winnen onder de Waddenzee, inclusief achterliggende onderzoeken voor zover van toepassing, vóór 1 oktober (dus voor het einde van de wettelijke termijn voor het indienen van zienswijzen op dit ontwerpbesluit) met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 2 en 3, waarbij ik nog aanteken dat, hoewel de termijn voor het indienen van zienswijzen is verstreken, de stukken nog voor eenieder beschikbaar zijn op de site van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (zie hiervoor: https://www.rvo.nl/onderwerpen/bureau-energieprojecten/lopende-projecten/gaswinning/gaswinning-ternaard).
Deelt u het inzicht dat herziening van de bestaande wet- en regelgeving voor het beschermen van unieke natuurgebieden in relatie tot delfstofwinning noodzakelijk is, indien uit uw en externe analyse blijkt dat de natuurvergunning verleend moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de criteria van de natuurvergunning te herzien?
De huidige wet- en regelgeving biedt een verregaande bescherming van Natura 2000-gebieden tegen schadelijke effecten van projecten van welke aard dan ook, ook projecten die diepe delfstoffenwinning betreffen. De bescherming die de Wet natuurbescherming aan deze gebieden biedt is immers gebaseerd op de Europese Habitatrichtlijn die uitgaat van het voorzorgbeginsel. De zienswijzen die zijn ingediend over de ontwerpvergunning zal ik, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, zorgvuldig bestuderen. Op conclusies die ik naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen trek over verlening van de vergunning, kan ik niet vooruitlopen.
Het bericht ‘Rotavaccin op de lange(re) baan geschoven: ‘Onbegrijpelijk. Dit kan duizenden opnames schelen’’ |
|
Maarten Hijink |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Hoe reageert u op het bericht «Rotavaccin op de lange(re) baan geschoven: «Onbegrijpelijk. Dit kan duizenden opnames schelen»»?1
Ik ben bekend met het standpunt van de Nederlandse Vereniging van Kinderartsen (NVK). Ook ik sta positief tegenover de introductie van het rotavaccin, naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad, zoals ik uw Kamer in mijn brief van 20 september jl. heb meegedeeld. Het is echter, gelet op de demissionaire status van het kabinet, aan het volgend kabinet om naar aanleiding van dit advies een definitief besluit te nemen. Voordat er een besluit kan worden genomen over nieuw beleid, moet daarvoor dekking worden gevonden op de begroting. Bij de voorjaarsbesluitvorming kan pas een definitief besluit genomen worden.
Waarom laat u het besluit om het Rotavaccin op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma aan een volgend kabinet, terwijl er al een concreet advies ligt van de Gezondheidsraad?
In mijn brief van 20 september jl.2 heb ik uw Kamer geïnformeerd, dat ik positief sta tegenover het advies van de Gezondheidsraad, maar dat het aan het volgend kabinet is om naar aanleiding van dit advies een besluit te nemen. Hoewel sprake is van een voortraject bij de rotavaccinatie, wordt een beleidsbeslissing over de inzet van het vaccin gezien als nieuw beleid. Voordat een besluit kan worden genomen over nieuw beleid, moet daarvoor dekking worden gevonden op de begroting. Bij de opname van het vaccin in het Rijksvaccinatieprogramma komen structurele extra kosten kijken. Daarom kan pas bij de voorjaarsbesluitvorming een definitief besluit worden genomen.
In het kader van de verdere voorbereiding van deze vaccinatie zal ik onderzoeken hoe deze kosteneffectief kan worden gerealiseerd en hoe deze kan worden geïmplementeerd binnen het Rijksvaccinatieprogramma, onder andere door het laten opstellen van een implementatieplan door het RIVM.
Verwacht u dat de Gezondheidsraad aan een nieuw kabinet een ander advies zou geven? Zo nee, wat is dan het nut van het uitstellen van deze beslissing?
Er is geen sprake van een nieuw advies van de Gezondheidsraad aan een nieuw kabinet. De reden dat ik mijn beslissing moet uitstellen volgt uit de demissionaire status van het kabinet en het gegeven dat er ook meerjarige structurele dekking moet worden gevonden op de begroting (zie ook het antwoord op vraag 2). De eerstvolgende mogelijkheid daarvoor is volgend voorjaar.
Wat vindt u ervan dat een hoogleraar kindergeneeskunde in het artikel stelt dat vertraging ertoe kan leiden dat duizenden kinderen onnodig in het ziekenhuis belanden? Moet dit niet voorkomen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uiteraard is mij er veel aan gelegen om een vaccinatie na een positief advies van de Gezondheidsraad snel beschikbaar te stellen. Om die reden laat ik het RIVM nu ook al starten met het opstellen van een implementatieplan. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 2.
Snapt u dat de Nederlandse Vereniging van Kinderartsen (NVK) verbaasd is door uw besluit om geen besluit te nemen?
Ik hecht eraan de betrokken uitvoerende partijen te betrekken bij de beleidsvorming. Ik heb dan ook in vroeg stadium met hen contact gezocht om hen te informeren en mee te nemen in de te volgen (procedurele) stappen naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad en hun eerste reactie over de wenselijkheid en haalbaarheid daarvan. Ik kan me voorstellen dat de NVK teleurgesteld is. Daarbij merk ik wel op dat ik het RIVM de opdracht geef om een implementatieplan te maken. Dit implementatieplan is een belangrijke voorbereiding op de definitieve besluitvorming en een stap, die sowieso gezet moet worden om tot implementatie van het rotavaccin in het Rijksvaccinatieprogramma te komen. Indien het volgende kabinet bij de voorjaarsbesluitvorming instemt met het opnemen van rotavirus vaccinatie in het Rijksvaccinatieprogramma, zou implementatie (op z’n vroegst) in 2023 mogelijk kunnen zijn. Nadat het implementatieplan van het RIVM gereed is, kan een precieze planning worden gegeven.
Welk bedrag zou er structureel nodig zijn om het Rotavaccin op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma?
De inschatting van de kosten voor het invoeren van het vaccin gaat gepaard met veel onzekerheid. Zo is de prijs van de vaccinatie nog niet vast te stellen, terwijl deze dusdanig laag dient te zijn dat deze kosteneffectief kan worden ingevoerd. Volgens de Gezondheidsraad is het vaccin kosteneffectief bij een prijs van 50 euro per kind. Daarnaast zijn de overige kostenposten nog niet uitgekristalliseerd, zoals de vaststelling van de hoogte van het vaccinatie-tarief aan de uitvoerders (vergoeding per gezet vaccin) en de implementatiekosten voor bijvoorbeeld communicatie, e-learning en ICT, die nader in beeld gebracht zullen worden in het implementatieplan van het RIVM. Er kan wel een grove schatting gegeven worden: uitgaande van een aantal aannames op de genoemde onzekerheden, zal het gaan om ca. 20 miljoen euro per jaar (voor de vaccinatiekosten inclusief implementatiekosten).
Bent u bereid om alsnog het Rotavaccin zo snel mogelijk op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma, om zo duizenden ziekenhuisopnames onder jonge kinderen te voorkomen?
Ik sta positief tegenover het advies van de Gezondheidsraad om vaccinatie tegen het rotavirus op te nemen in het RVP. Zoals ik in de voorgaande vragen heb geantwoord, dient er eerst meerjarige dekking op de begroting gevonden te worden voordat er een definitief besluit kan worden genomen.
De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 22 september m.b.t. 7 agrarische bedrijven en één slachterij |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 22 september met betrekking tot 17 agrarische bedrijven en één slachterij?1
Ik ken deze uitspraken.
Kunt u inhoudelijk reageren op het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vernietigde legalisaties van PAS-meldingen?
Rijk en provincies hebben al meerdere keren aangekondigd dat, gegeven het traject van legalisatie, handhavingsverzoeken jegens melders die voldoen aan de criteria worden afgewezen (Kamerstuk 35 334, nrs. 25, 82 en 160). Tegen die besluiten wordt van tijd tot tijd beroep ingesteld door natuurorganisaties en die beroepen zullen in sommige gevallen gegrond worden verklaard, omdat bijvoorbeeld beter moet worden gemotiveerd waarom niet wordt gehandhaafd. Dat was het geval in deze uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechter een besluit van de provincie Utrecht vernietigde, omdat er ten tijde van het besluit nog geen sprake was van het landelijk legalisatieprogramma zoals dat inmiddels is voorgeschreven in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering, zodat er geen sprake was van een concreet zicht op legalisatie. Dit laat zien dat het vaststellen van het legalisatieprogramma belangrijk is. Andere uitspraken bevestigen juist de lijn dat handhaving onevenredig is (ECLI:NL:RBDHA:2021:6327). Ik kan in ieder geval garanderen dat onverminderd hard wordt gewerkt aan het legaliseren van de melders, zodat ze minder risico lopen om te worden geconfronteerd met handhavingsverzoeken.
Kunt u inhoudelijk reageren op de kritiek van de rechtbank op de technische stalmaatregelen?
In de betrokken procedures ging het om het gebruik van Rav-emissiefactoren in het kader van een aanvraag van een Natura 2000-vergunning op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming voor de wijziging van een veehouderijbedrijf. De rechter ging – kort gezegd – vanwege onzekerheden ten aanzien van de werkelijke stikstofemissie zonder nadere onderbouwing niet mee in de stelling dat de wijziging in het veehouderijbedrijf ten opzichte van de bestaande situatie (toepassen emissiearme techniek en ontstane emissieruimte opvullen met meer dieren) niet kon leiden tot een toename van de stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelig Natura 2000-gebied. Tegen deze uitspraken is hoger beroep ingesteld door de provincie Utrecht, ik ondersteun dit proces.
Zoals aangegeven in antwoord op eerdere vragen van het lid Geurts (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2773) zijn de emissiefactoren voor ammoniak uit stallen in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) tot stand gekomen op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke meetmethode en beoordeling volgens een procedure die ook internationaal wordt toegepast. Ze zijn in internationale vergelijking goed, zoals is aangegeven in het advies van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof.
Emissiefactoren geven de te verwachten gemiddelde emissie per dierplaats van een staltechniek weer en komen tot stand op basis van beoordeling in praktijkstallen bij goed gebruik van die techniek. De factoren vormen de best beschikbare wetenschappelijke kennis ter zake. Als er duidelijke aanwijzingen zijn dat een emissiefactor onjuist is, wordt nader onderzoek gedaan dat kan leiden tot aanpassing van de emissiefactor. De factoren zijn door de Minister van IenW vastgesteld zodat het bevoegd gezag kan toetsen of een veehouderij voldoet aan het Besluit emissiearme huisvesting. Daarnaast worden de factoren gebruikt voor de toestemmingverlening om de depositie van stalsystemen te berekenen aan de hand van AERIUS.
Als er duidelijke aanwijzingen zijn dat een emissiefactor onjuist is, wordt nader onderzoek gedaan dat kan leiden tot aanpassing van de emissiefactor. Voorts is mijn brief aan uw Kamer van 13 oktober 2020, «Aanbieding en reactie op CDM-advies «Stikstofverliezen uit mest in stallen en mestopslagen'» (Kamerstuk 35 334, nr. 122) een onderzoek aangekondigd naar de effectiviteit van emissiearme stalsystemen in de praktijk. De resultaten daarvan komen naar verwachting in de eerste helft van 2022 beschikbaar. Het trekken van beleidsconclusies op basis van dit onderzoek is aan het nieuwe kabinet.
Ik onderschrijf het belang van een adequate handhaving, voor de goede werking van stalsystemen in de praktijk. In de uitvoeringsagenda Schone Lucht Akkoord staan op blz. 57 reeds enkele acties die gericht zijn op verbetering van toezicht en handhaving bij emissiearme stalsystemen.
Kunt u reageren op de ferme kritiek van de rechtbank op regering en wetgever over het uitblijven van een oplossing voor de stikstofproblematiek?
De rechter heeft geoordeeld in acht individuele zaken, maar hier ook enkele overkoepelende bespiegelingen aan toegevoegd. Zo worden kabinet en wetgever opgeroepen om «met goed doordachte generieke maatregelen te komen waar natuurorganisaties, bedrijven, burgers en lokale overheden mee verder kunnen in concrete gevallen».
Ik begrijp en herken de oproep van de rechtbank. Het kabinet heeft belangrijke stappen gezet met de structurele aanpak stikstof en de wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn). Met deze wet is de structurele aanpak van de stikstofproblematiek verankerd, en zijn wettelijk vastgestelde resultaatsverplichtende doelstellingen voor de reductie van de stikstofbelasting van Natura 2000-gebieden vastgesteld. Ook bevat de Wsn de wettelijke opdracht om een programma met maatregelen vast te stellen om die doelstelling te realiseren, om de natuur in de Natura 2000-gebieden te verbeteren en wettelijke regels over monitoring en bijsturing. In de komende jaren zal dit programma met (bron)maatregelen moeten worden uitgevoerd en er moeten aanvullende maatregelen vastgesteld worden om de omgevingswaarden voor de langere termijn te waarborgen. Bij alle maatregelen staat de invloed op de gunstige staat van instandhouding centraal en daarvan afgeleid de robuustheid van toestemmingsverlening.
Waarom geeft u geen antwoord op mijn eerdere vraag hoeveel gesprekken de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de Europese Unie in 2019–2021 heeft gevoerd met belanghebbenden inzake IMVO-wetgeving, opgesplitst naar bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld?1
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft frequent contact met stakeholders zoals bedrijven en maatschappelijke organisaties over diverse onderwerpen, waaronder IMVO. Sinds de aankondiging van Eurocommissaris Reynders in april 2020 om een wetgevend initiatief op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur te zullen ontwikkelen, waar gepaste zorgvuldigheid onderdeel van uitmaakt, is de aandacht voor IMVO-wetgeving onder stakeholders toegenomen.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op de motie van Dijk (Kamerstuk 35 663, nr. 19) en in reactie op uw eerdere vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3857) is de Permanente Vertegenwoordiging beschikbaar voor contacten met belanghebbenden zoals maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en het bedrijfsleven over IMVO, wanneer zij daartoe het initiatief nemen. De Permanente Vertegenwoordiging wordt tevens door het departement in Den Haag geïnformeerd over inhoud van gesprekken die stakeholders in Den Haag voeren met de verschillende ministeries. Zo wordt de Permanente Vertegenwoordiging bijvoorbeeld op de hoogte gehouden van de opbrengst van stakeholderconsultaties die zijn georganiseerd in het kader van de evaluatie, vernieuwing en uitwerking van het IMVO-beleid. Informatie over deze stakeholderconsultaties is overigens ook toegankelijk gemaakt via www.rijksoverheid.nl.2
Sinds 2019 hebben zich in ieder geval één individueel bedrijf en één coalitie van bedrijven gemeld bij de Permanente Vertegenwoordiging met het verzoek om specifiek over IMVO-wetgeving, gerelateerd aan het aangekondigde Commissievoorstel van Eurocommissaris Reynders, te spreken. Beide spraken zich overigens uit vóór IMVO-wetgeving. Ook is over dit onderwerp gesproken met ten minste één coalitie van maatschappelijke organisaties. Daarnaast is het mogelijk dat het onderwerp IMVO-wetgeving zijdelings ter sprake wordt gebracht in gesprekken over andere onderwerpen. In hoeveel gesprekken dit het geval is geweest, is niet na te gaan.
Ook besteedt de Permanente Vertegenwoordiging zelf aandacht aan het onderwerp IMVO, zoals tijdens een evenement in het kader van International Chocolate Day, op 13 september jl., dat in samenwerking met de Nederlandse ambassade in België werd georganiseerd. Hier waren belanghebbenden uit zowel de publieke als private sector aanwezig.
Het is verder ondoenlijk om het aantal gesprekken over IMVO, of andere gerelateerde onderwerpen, te kwantificeren per belanghebbende.
Kunt u concrete aantallen noemen, in lijn met mijn motie (Kamerstuk 35 663, nr. 19), om de gesprekken met de publieke en private lobby meer in balans te brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u tevens het aantal gesprekken benoemen van de DG’s van Buitenlandse Zaken en de Minister zelf die over IMVO-wetgeving zijn gevoerd, uitgesplitst naar maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven, alsmede het aantal afwijzingen tussen 2019 en 2021?
Uitgangspunt van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is dat contact wordt onderhouden met alle stakeholders en dat een verzoek om contact in principe op geëigend niveau wordt ingewilligd. Op basis van dit uitgangspunt vond en vindt frequent contact plaats met belanghebbenden uit het bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld over diverse onderwerpen, ook in de periode 2019–2021. Vaak waren gesprekken specifiek aan IMVO gewijd, geregeld waren ook andere onderwerpen geagendeerd of kwam IMVO zijdelings aan de orde. Hierdoor is het lastig om het aantal gesprekken waar IMVO-wetgeving aan de orde is geweest exact te kwantificeren. Wel kan ik hieronder een beeld geven van de aard en frequentie van de bedoelde contacten.
Zoals eerder aangegeven in reactie op de schriftelijke vragen van het lid Van Dijk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3857) zijn in het project «IMVO-maatregelen in perspectief» zes bijeenkomsten georganiseerd waarbij het bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld gezamenlijk aansloten in de periode november 2019 tot en met oktober 2020. Vier van de zes bijeenkomsten vonden plaats in het bijzijn van of onder de leiding van de directeur-generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Een overzicht van de bijeenkomsten, inclusief gespreksverslagen, die plaats hebben gevonden in het kader van de vernieuwing van het IMVO-beleid is te vinden op de webpagina.3
Van november 2020 tot op heden zijn bij de uitwerking van de nieuwe IMVO-beleidsnota (Kamerstuk 26 485, nr. 337) op werkniveau stakeholderbijeenkomsten georganiseerd en gesprekken gevoerd. Bij de bijeenkomsten over een nieuwe vorm van sectorale samenwerking en de bouwstenen voor IMVO-wetgeving waren belanghebbenden uit het bedrijfsleven alsmede maatschappelijk middenveld in gelijke mate aanwezig. Voor de bouwstenen is tevens een consultatie met juridische experts uitgevoerd. Daarnaast vindt op werkniveau jaarlijks een aantal bijeenkomsten plaats binnen de Structurele Multi-stakeholderdialoog over IMVO, die gezamenlijk wordt gedragen door MVO Platform, VNO-NCW/MKB Nederland en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De dialoog heeft als doel om de kwaliteit en implementatie van het IMVO-beleid te verbeteren. Buiten de formele consultaties en dialogen om hebben met name maatschappelijke organisaties zich gemeld om hun standpunten over IMVO-wetgeving naar voren te brengen.
Zoals eerder aangegeven in reactie op de schriftelijke vragen van het lid Van Dijk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3857) heeft mijn voorganger in de periode tussen 2019 en 2021 het IMVO-beleid en het belang van IMVO bij bedrijven zelf onder de aandacht gebracht, bijvoorbeeld tijdens bedrijfsbezoeken en handelsmissies, als ook in gesprekken met werkgeversorganisaties en verschillende sectoren. Bij het ondertekenen van de convenanten in de periode 2019–2021 sprak mijn voorganger met vertegenwoordigers van onder meer bedrijven, ngo’s en vakbonden.
Op 15 september jl. maakte ik in afzonderlijke bijeenkomsten kennis met MVO Platform en VNO-NCW/MKB Nederland als koepelorganisaties van respectievelijk het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven. IMVO-wetgeving was bij deze bijeenkomsten een belangrijk gespreksonderwerp. Bovendien heb ik eind september contact gehad met SER-voorzitter Mariëtte Hamer, voorzitter van VNO-NCW Ingrid Thijssen en FNV-voorzitter Tuur Elzinga. Daarnaast heb ik, evenals mijn ambtsvoorganger, frequent contact met het Nederlandse bedrijfsleven. Hierbij staat steevast IMVO geagendeerd. Voorbeelden van zulke ontmoetingen zijn mijn kennismakingsgesprekken met Heineken, Friesland Campina, Rabobank, Shell, Unilever en MVO Nederland in september en oktober jl. In de komende periode zal ik ook andere bedrijven spreken. Uiteraard zal ik ook met hen spreken over IMVO en IMVO-wetgeving.4
Wilt u met mij voorkomen dat WOB-verzoeken moeten worden ingediend om een concreet antwoord te krijgen op deze vragen?
Met bovenstaande uiteenzetting heb ik een zo concreet mogelijk beeld geschetst van de aard en frequentie van contacten met stakeholders op het gebied van IMVO.
Deelt u de mening dat VNO-NCW zich richting de Europese Commissie, bijvoorbeeld in de consultatie in februari van dit jaar, expliciet niet uitspreekt als voorstander van MVO-wetgeving? Waarom ziet het kabinet dit niet als «concrete aanwijzing voor een andere opstelling van VNO-NCW in Europa»?2
VNO-NCW heeft zich in de SER-adviezen «Samen naar duurzame ketenimpact» en «Effectieve Europese gepaste zorgvuldigheidswetgeving voor duurzame ketens» (Kamerstuk 26 485, nr. 376) uitgesproken voor Europese IMVO wetgeving. Deze adviezen staan aan de basis van de bouwstenen voor IMVO-wetgeving die op 5 november jl. zijn gedeeld met uw Kamer (Kamerstuk 26 485, nr. 377). VNO-NCW heeft deze visie herhaald tijdens een rondetafelgesprek over IMVO, georganiseerd door uw Kamer op 29 september jl.
VNO-NCW heeft zich in de publieke consultatie6 van het aanstaande initiatief op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur (sustainable corporate governance) positief uitgelaten over IMVO-wetgeving. VNO-NCW stelde in de consultatie dat introductie van een wettelijk EU-kader instrumenteel kan zijn, op voorwaarde dat het nauwkeurig is opgesteld en geen onwerkbare of disproportionele verantwoordelijkheden voor bedrijven, met name het MKB, met zich meeneemt.
Vindt u het aanvaardbaar dat het kabinet zonder stemming in het parlement kan besluiten een aangenomen wet niet uit te voeren? Kan het aan de Kamer verzenden van een beleidsnota de democratische aanname van een wet ongedaan maken of meerjarig uitstel daarvan legitimeren?3
Ik maak graag van deze gelegenheid gebruik om de indruk weg te nemen dat het kabinet de Wet Zorgplicht Kinderarbeid (WZK) niet uitvoert. In oktober 2020 heeft het kabinet nieuw IMVO-beleid gepresenteerd. Het kernelement van het nieuwe beleid is brede IMVO-wetgeving, die bij voorkeur op EU-niveau wordt ingevoerd. De inzet van het kabinet is om de WZK op te laten gaan in brede IMVO-wetgeving op EU-niveau, die zich in tegenstelling tot de WZK niet beperkt tot één risico maar alle thema’s van de OESO-richtlijnen beslaat. Mijn voorganger heeft hierover met uw Kamer uitvoerig van gedachten gewisseld, onder meer tijdens het notaoverleg op 8 december 2020.
In de begeleidende brief bij de IMVO-beleidsnota (Kamerstuk 26 485, nr. 337) heeft het kabinet aangegeven tevens door te zullen gaan met de uitwerking van de openstaande vraagstukken van de WZK. Deze openstaande vraagstukken overlappen een op een met de bouwstenen die nodig zijn voor de inrichting van brede IMVO-wetgeving. Deze bouwstenen zijn op 5 november jl. gedeeld met uw Kamer (Kamerstuk26 485, nr. 337). Daarnaast heeft mijn voorganger laten onderzoeken welke regeldruk voortvloeit uit zowel de WZK als uit brede IMVO-wetgeving (Kamerstuk 26 485, nr. 373). Dit onderzoek is immers ook nodig voor de uitwerking van de openstaande vraagstukken van de WZK. De uitkomst van dit onderzoek is betrokken bij het opstellen van de bouwstenen.
Als brede IMVO-wetgeving op EU-niveau gerealiseerd wordt zoals beoogd, zal de WZK, zoals gezegd, daarin opgaan. Mocht een uitvoerbaar en effectief Europees voorstel niet tijdig van de grond komen, dan kunnen de bouwstenen gebruikt worden voor de invoering van nationale dwingende maatregelen. Mijn voorganger heeft tijdens het WGO Jaarverslag en Slotwet BuHa-OS 2020 aangegeven dat een nieuw kabinet het voortouw bij deze beslissing moet nemen.
Waarom heeft u de Eerste Kamer – conform uw toezegging – niet geïnformeerd over uw besluit om de Wet Zorgplicht Kinderarbeid op de lange baan te schuiven?
De Wet Zorgplicht Kinderarbeid is niet op de lange baan geschoven. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor het jaar 2021 is de Eerste Kamer geïnformeerd over het nieuwe IMVO-beleid.
Mijn voorganger heeft daarnaast het tijdpad van de Europese en nationale wetgevingsvoorstellen op het terrein van IMVO met de Eerste Kamer gedeeld middels de geannoteerde agenda voor de RBZ Handel van 20 mei jl.
De bouwstenen voor IMVO-wetgeving zijn op 5 november jl. ook gedeeld met de Eerste Kamer.
De vuurtoren 'Lange Jaap' in Den Helder die dreigt in te storten. |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vuurtoren «Lange Jaap» in Den Helder dreigt in te storten, omgeving afgesloten»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het kan dat de hoogste vuurtoren van Nederland op instorten staat en wat de oorzaak is dat in de wanden van de vuurtoren van Den Helder grote scheuren zijn ontstaan?
De vuurtoren Lange Jaap dateert uit 1877 en is gemaakt van gietijzer. Op sommige plekken tussen de gietijzeren wanddelen zijn door roestvorming de voegen gaan zwellen. Dit zwellen wordt gezien als de belangrijkste oorzaak voor het ontstaan en snel groeien van de wandscheuren. Voor nadere toelichting verwijs ik u naar het onderzoek van het ingenieursbureau Rotterdam dat aan uw Kamer is toegestuurd.
Kunt u aangeven hoe de scheuren zullen worden verholpen en hoe dit opgepakt zal worden?
Inmiddels is het externe onderzoek door het ingenieursbureau Rotterdam, TNO en PT Structural afgerond. Uit het onderzoeksrapport worden de meeste scenario’s voor het herstel van de toren als technisch onhaalbaar of praktisch niet toepasbaar aangemerkt. De conclusie uit het rapport van ingenieursbureau Rotterdam zal voor velen hard aankomen.
Op dit moment heeft het mijn hoogste prioriteit om samen met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en de gemeente Den Helder te bezien of er geen mogelijkheden zijn om de vuurtoren op korte termijn veilig te stutten, zodat daarna kan worden bezien of op de lange termijn niet toch nog mogelijkheden zijn om de vuurtoren te behouden en te herstellen.
Voor de uitkomsten van het externe onderzoek en de vervolgaanpak verwijs ik naar de bijgevoegde Kamerbrief van 9 december 2021 en de meegezonden onderzoek van het ingenieursbureau Rotterdam.
Kunt u aangeven in hoeverre er de afgelopen 25 jaar onderhoud is gepleegd aan de vuurtoren en hoeveel inspecties er in de afgelopen 25 jaar zijn geweest? Kunt u hierbij expliciet aangeven welk onderhoud is gepleegd en wat er precies uit deze inspecties naar voren kwam?
Zoals aangegeven in Kamerbrief van 9 december heeft RWS op hoofdlijnen een overzicht gemaakt van welke onderzoeken en onderhoudsmaatregelen er zijn uitgevoerd sinds 1988, voor zover dat te herleiden was. Het overzicht van alle onderzoeken en acties die Rijkswaterstaat heeft kunnen vinden treft u als bijlage bij de Kamerbrief. De stukken waar in de tijdlijn naar verwezen wordt, zijn terug te vinden op de website van de Rijkswaterstaat2. De tijdlijn bevat een aantal hiaten, zoals waarom er aan de bevindingen van enkele onderzoeken geen vervolg is gegeven. Om deze hiaten op te helderen, mogelijke externe signalen te achterhalen en om lessen te trekken uit de gang van zaken, heb ik de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gevraagd om een extern onderzoek uit te laten voeren om het doorlopen proces van de afgelopen jaren te evalueren. Vanwege de mogelijke externe signalen wil ik ook de relevante omgevingspartijen zoals Huisduiner Belang betrekken. De voorbereidingen daarvoor zijn inmiddels getroffen, zodat er op zeer korte termijn gestart kan worden. Uw Kamer wordt geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek.
Kunt u aangeven wat het effect op de mate van onderhoud is geweest sinds de vuurtoren sinds 1988 een rijksmonument is geworden?
De monumentale status betekent dat bij werkzaamheden voor de instandhouding rekening gehouden moet worden met de monumentale waarden. De status van rijksmonument heeft als effect dat het complex is om onderhoud uit te voeren aan de Lange Jaap, omdat niet alle materialen en oplossingen zijn toegestaan door de eisen die horen bij de monumentale status. Over de werkzaamheden voert Rijkswaterstaat overleg met de gemeente en met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Pas nadat de gemeente daarvoor vergunning heeft verleend kunnen werkzaamheden worden uitgevoerd. Ook ben ik met de RCE in gesprek over een gezamenlijke visie op de toekomst van monumentale vuurtorens in Nederland.
Kunt u aangeven wie de afgelopen decennia verantwoordelijk is voor het onderhoud van de vuurtoren en hoe uitvoering is gegeven aan deze verantwoordelijkheid?
Het beheer van de vuurtoren valt onder Rijkswaterstaat, nu en zo ook de afgelopen decennia. Zie antwoord op vraag 4, Rijkswaterstaat voert inspecties en onderhoud aan de vuurtoren uit.
Kunt u aangeven wat er met de uitkomsten van het onderzoek van TNO in 1998 is gedaan over de inspectie van de vloeren van de vuurtoren de Lange Jaap om te bepalen door welke belasting de toen al enkele jaren optredende scheurvorming werd veroorzaakt?
Naar aanleiding van de situatie in 1998 is er een voorstel gedaan door Rijkswaterstaat voor het versterken van de vloeren. Dit voorstel is uiteindelijk afgewezen in overleg met Monumentenzorg gemeente Den Helder en Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, omdat dit teveel het monumentale karakter aan zou tasten. Wel zijn er toen verstevigingen onder de vloeren aangebracht en zijn beperkende maatregelen genomen. Binnenin de toren zijn in verschillende fasen beperkingen aan te toegang ingesteld, van geen publiek tot een gewichtsbeperking. Dit vanwege de veiligheid van personeel wat onderhoudswerkzaamheden of inspecties uitvoert.
Kunt u aangeven wat met de uitkomsten is gedaan van het onderzoek dat in 2010 door de «International Engineering Consultant for Restoration Technology B.V.» is uitgevoerd en die de Lange Jaap opnieuw aan een onderzoek heeft onderworpen?
De uitkomsten van dit onderzoek zijn gedeeld met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE). De gegeven adviezen in dit onderzoek zijn niet opgevolgd door Rijkswaterstaat, zoals ook te zien is in de tijdlijn die is bijgevoegd bij de Kamerbrief van 9 december. De constructieve veiligheid was toen nog niet in het geding. Zoals genoemd zijn er enkele hiaten in de tijdlijn, bijvoorbeeld is nog niet teruggevonden waarom de gegeven adviezen niet zijn opgevolgd. Mede daarom laat ik een extern onderzoek uitvoeren om dit te verduidelijken en om lessen te trekken uit de gang van zaken.
Kunt u aangeven of de adviezen van de firma IECRT zijn opgevolgd om alle gebroken vloerdelen te vervangen door nieuwe elementen met exact dezelfde afmetingen en deze ook weer in dezelfde scheefstand te monteren, de ramen te vervangen door ramen uit een stuk, de beschadigde naden uit te zagen, een nieuwe moderne kit aan te brengen en een nieuwe coating aan de binnen- en buitenkant van de vuurtoren aan te brengen? Zo ja, hoe zijn die opgevolgd? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 8.
Ivermectine, hydroxychloroquine en testen op antilichamen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) vragen een korte inhoudelijke reactie te geven op de volgende wetenschappelijke studies die laten zien dat ivermectine als coronamedicijn heel waarschijnlijk werkzaam is? Zo nee, waarom niet?1, 2, 3, 4
Op dit moment wordt de inzet van ivermectine bij COVID-19 afgeraden door het Europees Medicijn Agentschap (EMA) alsook De Stichting Werkgroep Antibiotica Beleid (SWAB) en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG). Zij baseren zich op alle relevante literatuur en geven een onderbouwd advies om ivermectine niet in te zetten als coronamedicijn. Ik zie op dit moment geen reden om een aanvullende literatuurbeoordeling door het RIVM te laten verrichten.
Begrijpt u dat een verwijzing naar bijvoorbeeld Europese of Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)-richtlijnen of een «stappenplan» dat gevolgd zou moeten worden op de vorige vraag geen inhoudelijk antwoord is?
Ik baseer mij op richtlijnen van de Nederlandse beroepsgroepen. Zoals hierboven aangegeven, adviseren de beroepsgroepen om ivermectine niet in te zetten als coronamedicijn. Dat is een inhoudelijke afweging.
Kunt u, gezien het grote aantal wetenschappelijke studies die aantonen dat ivermectine werkt, het RIVM vragen een lijst met studies aan te leveren die laten zien dat dit medicijn niet zou werken?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1.
Wat is het afwegingskader dat is gehanteerd door het RIVM? Met andere woorden, waarom zijn de studies die laten zien dat ivermectine niet zou werken uiteindelijk doorslaggevend geweest? Welke studies wegen waarom zwaarder?
De weging van wetenschappelijke literatuur voor de beoordeling van geneesmiddelen wordt verricht door onafhankelijke organisaties zoals het EMA en de beroepsgroepen die de relevante literatuur beoordelen op de inhoud (zie ook mijn antwoord vraag 1). Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over het gebruik van een mogelijk «afwegingskader» dat door deskundigen wordt gebruikt.
Bent u bekend met het feit dat de voorzitter van de Japanse medische vereniging van mening is dat ivermectine zou moeten (kunnen) worden voorgeschreven?5 Waarom bent u het hier niet mee eens? Wat zijn eigenlijk de medische risico’s van het voorschrijven van ivermectine en hoe verhouden deze risico’s zich tot de schade die wordt aangericht mocht een (mogelijk) werkend medicijn tegen corona niet worden ingezet?
Ja, ik ben hiermee bekend. Het is echter niet aan mij om mij uit te laten over de mening van de voorzitter van een Japanse medische vereniging. Ik neem hier dan ook geen standpunt over in.
Om het gebruik van ivermectine bij de behandeling van COVID-19 mogelijk te maken, zal een fabrikant een registratiedossier in moeten dienen bij het EMA of het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Op dat moment kan een gedegen en inhoudelijke afweging worden gemaakt van de medische risico’s en het mogelijke positieve behandeleffect.
Ik wil wel opmerken dat het verspreiden van desinformatie over dit middel patiënten weg kan houden van een goedgekeurde en effectieve behandeling van COVID-19. Dit kan resulteren in gezondheidsschade en kan de druk op de zorg onnodig verhogen.
Klopt het dat ivermectine ooit vrij verkrijgbaar was (zonder recept) in drogisterijen?
In Nederland is Stromectol (met werkzaam bestanddeel ivermectine) in 2003 ingeschreven met de UR (Uitsluitend Recept) afleverstatus. Voor zover bekend, hebben Stromectol en latere ivermectine registraties altijd de UR afleverstatus gehad. Gezien de indicatie van dit geneesmiddel in combinatie met de vigerende wetgeving sinds 2003, is het onwaarschijnlijk dat het tussen 2003 en nu vrij verkrijgbaar is geweest in Nederland.
Klopt het dat ivermectine door huisartsen niet mag worden voorgeschreven als coronamedicijn?
Dat klopt. Ik verwijs u ook naar mijn eerdere brief6 op uw vergelijkbare vragen.
Kunt u alle OMT-documenten, mails, nota’s et cetera aanleveren waarin wordt gesproken over de effectiviteit van ivermectine als coronamedicijn?
Het OMT heeft niet geadviseerd over ivermectine als coronamedicijn, aangezien het OMT niet gaat over behandelingen. Om die reden zijn er ook geen documenten van het OMT over dit onderwerp. Een inventarisatie heeft opgeleverd dat er geen nota’s zijn opgesteld over de effectiviteit van ivermectine als coronamedicijn. Zoals ik hierboven heb toegelicht, is het aan de deskundigen om een inhoudelijke afweging te maken over effectiviteit van enig medicijn of methode.
Bent u bekend met deze metastudie van 286 studies naar de effectiviteit van hydroxychloroquine, een ander veelgenoemd potentieel coronamedicijn, die laten zien dat vooral in een vroeg stadium van behandeling hydroxychloroquine een effectief geneesmiddel kan zijn?6
Ja, daar ben ik mee bekend.
Is de conclusie getrokken in deze metastudie op basis van 286 studies juist? Zo ja, waarom wordt dit medicijn dan niet voorgeschreven? Zo nee, waarom niet? Begrijpt u dat we graag een inhoudelijk antwoord willen? Kunt u deze vraag dus aan het RIVM voorleggen?
Zoals ik u reeds eerder heb geschreven8 als antwoord op vergelijkbare vragen, is het niet aan mij om een wetenschappelijke studie naar de inzet van een geneesmiddel te duiden. Het is van belang om op te merken dat de plaatsbepaling van een geneesmiddel niet aan de politiek is, maar aan de beroepsgroepen. Ik voel mij dan ook niet verplicht om hierover een inhoudelijke discussie te voeren of aanvullend onderzoek naar te doen.
Welke COVID-medicijnen kunnen nu door huisartsen worden voorgeschreven?
In de richtlijn van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)9 is beschreven welke behandelingen door huisartsen kunnen worden voorgeschreven.
Welke COVID-medicijnen worden nu vergoed door verzekeraars?
Voor COVID-19-geneesmiddelen gelden dezelfde voorwaarden als voor elk ander geneesmiddel om te worden opgenomen in het verzekerde pakket.
Waarom wordt het coronamedicijn Sotrovimab, dat al een half jaar geleden is goedgekeurd door het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), nog steeds niet vergoed door verzekeraars in Nederland?7
Sotrovimab is nog niet goedgekeurd door het EMA. Er is nog geen handelsvergunning verleend, het EMA heeft een artikel 5.3 opinie afgegeven en op dit moment voert het EMA een zogenaamde rolling review (een gefaseerde beoordeling van onderzoeksgegevens) uit.
Waarom kunnen Nederlanders die mogelijk op natuurlijke wijze hersteld zijn van een corona-infectie zich op dit moment niet standaard, bijvoorbeeld via de GGD, via een serologische test laten testen op antilichamen zodat ze in staat zijn op deze wijze een herstelbewijs te bemachtigen?8
Het RIVM gebruikt de serologische test op dit moment alleen voor populatieonderzoek en niet voor individueel gebruik om immuniteit te bepalen. De reden hiervoor is tweeledig: ten eerste zijn veel serologische testen die te koop zijn onvoldoende gevoelig. Ten tweede wordt er nog steeds gewerkt vanuit de aanname dat immuniteit na een doorgemaakte infectie alleen in de eerste 6 maanden na de infectie voldoende bescherming geeft. Daarom heeft het herstelbewijs slechts een geldigheid van 6 maanden na een positieve test. Aan het resultaat van een serologische test kan het moment van infectie echter niet worden afgelezen, waardoor er geen herstelbewijs kan worden afgegeven. Ik heb het OMT hierover advies gevraagd.
Waarom is een herstelbewijs maar 180 dagen geldig terwijl aan de geldigheid van een coronapaspoort (vooralsnog) geen tijdslimiet is verbonden terwijl alle (!) wetenschappelijke studies er inmiddels op wijzen dat de werking van het coronavaccin met de tijd sterk (!) vermindert en immuniteit opgebouwd via het overwinnen van een natuurlijke infectie lang en in ieder geval veel langer aanhoudt dan immuniteit verkregen via «vaccins»? Kunt u de logica hiervan uitleggen? Zou het niet precies omgekeerd moeten zijn, tenminste als we ons op de wetenschap baseren? Dat wil zeggen, zou aan de geldigheid van het coronapaspoort niet een limiet van 180 dagen moeten opgelegd in plaats van aan het herstelbewijs?9, 10, 11
De serologische testen zijn niet gevoelig genoeg bevonden om met zekerheid immuniteit tegen het virus aan te tonen. Zie ook het antwoord op vraag 14. Indien hierop nieuwe inzichten komen vanuit de wetenschap, zullen we hierop ons beleid aanpassen.
Voor kennis over de duur van immuniteit na een vaccinatie, verwijs ik graag naar de websites van de rijksoverheid15 en het RIVM16.
Tot slot, waarom verschaft u, al was het maar onder het motto «baat het niet dan schaadt het niet», niet aan alle huishoudens, net zoals San Salvador nu al doet, een «kit» met middelen die (zoals het nu lijkt) het Corona ziekteverloop kunnen verlichten (of misschien zelfs voorkomen) zoals vitamine D, Ivermectine en zink?12
Uw motto «baat het niet dan schaadt het niet» is hier niet eenduidig van toepassing, verkeerd gebruik van medicijnen en supplementen kan wel degelijk leiden tot gezondheidsschade. Vooralsnog is het oordeel van de medische specialisten, zoals verwoord in de behandelrichtlijnen van het SWAB, dat de desbetreffende middelen niet bewezen effectief zijn bij het voorkomen of behandelen van COVID-19.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Op uw verzoek heb ik dat zoveel mogelijk gedaan.
Geconstateerde ernstige misstanden op de dierenbeurs in Houten |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het artikel «De Terrariabeurs is dierenbeschermers een doorn in het oog»?1
Ja.
Hebt u de beelden gezien die World Animal Protection heeft gemaakt bij de Terrariabeurs in Houten?2
Ja.
Deelt u de mening dat het artikel en de beelden aantonen dat de kooitjes en zelfs voedselbakjes waarin de dieren worden gehouden volstrekt ontoereikend zijn en dat veel dieren tekenen van extreme stress vertonen? Zo nee, waarom niet?
Ieder dier heeft specifieke behoeften. Het is goed voor te stellen dat door de wijze waarop de dieren werden gehouden op de beurs, niet aan deze behoeften werd voldaan waardoor zij angst en stress ervoeren.
Vindt u de manier waarop deze dieren aan het publiek op een dierenmarkt worden gepresenteerd aanvaardbaar? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke manier bent u voornemens dit te voorkomen?
Ik vind het ongerief dat de dieren op de beelden ervaren niet aanvaardbaar. Ik ben een verkenning gestart over beurzen met dieren in Nederland. Dit zijn beurzen waar liefhebbers dieren tentoonstellen en soms aanbieden voor verkoop als gezelschapsdier. In deze verkenning zal ik naast juridische aspecten ook kijken naar aspecten ten aanzien van handhaving en toezicht. Deze verkenning zal ook deel uitmaken van de integrale opvolging van alle aanbevelingen uit het rapport van de expertgroep zoönosen.
Is deze manier van «presenteren» van de dieren in overeenstemming met het Besluit houders van dieren? Indien dit zo is, deelt u dan de mening dat dit onwenselijk is?
In de verkenning waar ik in mijn antwoord op vraag 4 naar verwees, wil ik analyseren welke risico’s verbonden zijn aan het houden van beurzen met dieren, zowel op gebied van dier- en volksgezondheid als van dierenwelzijn. Ook zal hierbij worden bekeken of de huidige wetgeving de dier- en volksgezondheid en dierenwelzijn voldoende beschermt en of de gebruikelijke wijze van houden van dieren op beurzen in overeenstemming is met het Besluit houders van dieren of niet.
Was er controle door dierenartsen en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Zijn hierbij overtredingen gemeld?
De beurs dient zelf te zorgen voor veterinaire controle op gezondheid van de dieren. De NVWA bezoekt beurzen met dieren niet om deze controle uit te voeren, wel om toe te zien op naleving van eisen in de wet. De NVWA is aanwezig geweest op de reptielenbeurs in Houten in 2021. Bij deze controle zijn twee overtredingen ten aanzien van diergezondheid geconstateerd. Deze dieren zijn op aanwijzing van de NVWA van de beurs verwijderd door de handelaren. Ook zijn zes phelsuma’s (gekko’s) in beslag genomen, omdat de legaliteit niet kon worden aangetoond.
Hoeveel NVWA-controles zijn er in het afgelopen jaar geweest en wat waren daarbij de bevindingen? Kunt u dit ook voor 2019 (het jaar voorafgaand aan de covid-19 crisis) aangeven?
Ik interpreteer uw vraag als betrekking hebbend op controles op beurzen met dieren. In de periode januari 2019 t/m september 2021 zijn zes inspecties uitgevoerd op de volgende beurzen.
In 2019 is de Vogelmarkt in Zwolle twee keer bezocht. Bij controles tijdens beide bezoeken zijn vogels in beslag genomen. Daarnaast zijn er op de Reptielenbeurs in Houten controles geweest en enkele overtredingen aangetroffen op het gebied van welzijn, administratieve voorschriften en handel in beschermde dieren. Er vond ook een controle plaats op de Reptielenbeurs in Hilversum. Hier zijn geen overtredingen geconstateerd.
Bij de inspectie in Zwolle in 2020 hebben inspecteurs van de NVWA in samenwerking met de politie en de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) 53 vogels in beslag genomen en is een handelaar aangehouden (zie ook het nieuwsbericht «NVWA neemt tientallen vogels in beslag rond vogelmarkt Zwolle» gepubliceerd op 02-03-2020).
In 2021 is de reptielenbeurs in Houten geïnspecteerd. De bevindingen van de inspectie zijn bij het antwoord op vraag 6 gegeven. Mogelijk dat er nog andere beurzen worden geïnspecteerd in het najaar van 2021.
Hebt u kennis genomen van het persbericht van dierenartsenorganisatie Caring Vets, waarin gewaarschuwd wordt voor de risico’s voor de volksgezondheid van dit soort dierenmarkten, omdat «dieren symptoomloze drager van zoönosen kunnen zijn en voor het gevaar van nieuwe virusmutaties»?3
Ja.
Onderschrijft u het wetenschappelijke inzicht dat stress dieren gevoeliger maakt voor ziekteverwekkers en dat de aanwezigheid van verschillende diersoorten, onder slechte en stressvolle omstandigheden, een risico betekent op de verspreiding van zoönosen?
Het is inderdaad zo dat stress een negatief effect kan hebben op het immuunsysteem van een dier. Daarom is het belangrijk stress bij dieren zoveel mogelijk te voorkomen, bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van geschikte huisvesting. Of stressvolle omstandigheden een risico vormen op de verspreiding van zoönosen is een complexe vraag, die niet met een eenvoudig ja of nee beantwoord kan worden. Sommige ziekten zoals hoogpathogene vogelgriep zijn zo besmettelijk dat de verspreiding in pluimvee enorm snel gaat, ook zonder stress. Bij andere ziekten kan stress een rol spelen in het ziekteverloop bij individuele dieren, maar het is mij niet bekend of ooit wetenschappelijk is vastgesteld dat dit de epidemiologie van de ziekte en de verspreiding ervan ook beïnvloedt. Dat geldt ook voor het bij elkaar houden van verschillende diersoorten.
Deelt u de conclusie van het rapport Bekedam dat er gewerkt moet worden aan het uitbannen van markten met levende (wilde en exotische) dieren, zeker gelet op het feit dat bij dit soort markten vaak internationale handelaren aanwezig zijn?4 Zo ja, hoe gaat u dit in beleid omzetten? Zo niet, waarom niet?
De aanbeveling in het rapport-Bekedam gaat over zogenaamde «wetmarkets» of traditionele voedselmarkten, waar levende, vaak uit het wild afkomstige, dieren worden verhandeld als voedsel. Zulke markten komen in Nederland niet voor. Naar aanleiding van een recent advies van de World Health organization (WHO), de wereld-diergezondheidorganisatie (OIE) en het VN-programma voor milieu en omgeving (UNEP) over dit onderwerp, heeft het kabinet bij de 74e World Health Assembly (WHA) in mei van dit jaar opgeroepen om dit onderwerp verder op te volgen. De WHO heeft toegezegd dat het onderwerp geagendeerd zal worden op de volgende Executive Board Meeting van de WHO.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de aangekondigde verkenningen en juridische analyses naar markten met levende dieren?5
De verkenning waarop u doelt gaat over beurzen met dieren in Nederland. Dit zijn beurzen waar liefhebbers dieren tentoonstellen en aanbieden voor verkoop als gezelschapsdier. Deze verkenning is gestart en zal deel uitmaken van de integrale opvolging van alle aanbevelingen uit het rapport-Bekedam. De planning is om uw Kamer voor het kerstreces op de hoogte te brengen van de voortgang hierop.
Erkent u dat dit soort markten hierdoor een bron kunnen zijn van zoönosen en tot een nieuwe pandemie kunnen leiden? Zo nee, waarom niet?
Contact met dieren betekent altijd een bepaald risico op zoönosen. Ziekteverwekkers beperken zich niet allemaal tot eenzelfde diersoort (of de mens) en daarom betekent elk contact tussen mens en dier een bepaald risico. Daarmee kunnen beurzen met dieren een bron zijn voor zoönosen. Echter, voor vrijwel de meeste zoönosen geldt dat deze van dier op mens worden overgedragen maar vervolgens zelden (eenvoudig) overdraagbaar zijn van mens op mens. Het gaat vaak om incidentele overdracht en is daarmee een beperkt risico voor de algemene volksgezondheid. De voorschriften in het Besluit houders van dieren zijn bedoeld om zieke dieren te weren van beurzen, of te zorgen dat dieren die ziekteverschijnselen vertonen worden geïsoleerd. Deze voorschriften zorgen ervoor dat het risico op de aanwezigheid van dierziekten en zoönosen op een beurs beperkt is. Ten slotte geldt natuurlijk altijd advies om na contact met dieren algemene hygiënevoorschriften te volgen, zoals handenwassen, om de kans op een infectie met een zoönose nog verder te verkleinen.
Als noch het Besluit houders van dieren (Wet dieren), noch de Wet publieke gezondheid de regering de bevoegdheid geeft om deze beurzen te sluiten, bent u dan bereid om een wettelijke basis hiervoor te creëren?6 Zo nee, waarom niet?
Ik wil eerst de verkenning afwachten, waarnaar ik heb verwezen in vraag 4, 5 en 11. Hierin wil ik breed analyseren welke risico’s verbonden zijn aan het houden van beurzen met dieren, zowel op gebied van dier- en volksgezondheid als van dierenwelzijn. Ook zal hierbij worden bekeken of de huidige wetgeving de dier- en volksgezondheid en dierenwelzijn voldoende beschermt.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Scheuren in wanden vuurtoren Lange Jaap. Groot gebied rondom toren afgesloten, ook de doorgaande weg.’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Scheuren in wanden vuurtoren Lange Jaap. Groot gebied rondom toren afgesloten, ook de doorgaande weg»?1
Ja.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de scheuren in de wanden van de vuurtoren? Bent u op de hoogte dat de vuurtoren Lange Jaap nu dreigt in te storten? Zo ja, welke acties heeft u reeds ondernomen om dit te voorkomen?
Op 20 september ben ik hierover door Rijkswaterstaat geïnformeerd. Op 21 september heb ik u hierover op de hoogte gebracht (briefkenmerk: 35 925 XII, nr. 5). Om inzicht te krijgen in hoe dit zo ver heeft kunnen komen, is de afgelopen weken onderzocht hoe Rijkswaterstaat het beheer en onderhoud van de vuurtoren de afgelopen jaren heeft ingevuld. Tot mijn spijt moet worden geconcludeerd dat Rijkswaterstaat weliswaar reguliere inspecties en verdiepende onderzoeken heeft uitgevoerd en enkele herstelmaatregelen heeft gedaan, maar geen structurele maatregelen heeft getroffen om de opgetreden degradatie van de constructie tegen te gaan of te beperken.
Uit een nieuwe inspectie in september bleek echter dat er lange scheuren zijn ontstaan in de wanden. De ondernomen actie is dat Rijkswaterstaat de gemeente Den Helder heeft geadviseerd om de omgeving in een straal van 70 meter af te sluiten, dit is op 21 september gedaan door de gemeente. Extern onderzoek door het ingenieursbureau Rotterdam, TNO en PT Structural bevestigt dat de actuele situatie als potentieel onveilig moet worden aangemerkt. De huidige afzetting, waardoor de weg en weilanden in een straal van 70 meter afgesloten zijn, moet daarom gehandhaafd blijven. De vervolgaanpak kunt u teruglezen in de Kamerbrief van 9 december 2021.
Kunt u uitleggen wat de aanleiding is van de scheuren in de wanden van de vuurtoren?
De vuurtoren Lange Jaap dateert uit 1877 en is gemaakt van gietijzer, een bros materiaal. Op sommige plekken tussen de wandpanelen zijn door roestvorming de voegen gaan zwellen. Dit zwellen wordt gezien als de belangrijkste oorzaak voor het ontstaan en snel groeien van de wandscheuren. Voor een nadere uitleg over de aanleiding verwijs ik u naar het onderzoek van het ingenieursbureau Rotterdam die aan uw Kamer is toegestuurd.
Is inmiddels bekend hoe de scheuren in de vuurtoren hersteld kunnen worden?
Inmiddels is het externe onderzoek door het ingenieursbureau Rotterdam, TNO en PT Structural afgerond. Uit het onderzoeksrapport worden de meeste scenario’s voor het herstel van de toren als technisch onhaalbaar of praktisch niet toepasbaar aangemerkt. De conclusie uit het rapport van ingenieursbureau Rotterdam zal voor velen hard aankomen.
Op dit moment heeft het mijn hoogste prioriteit om samen met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en de gemeente Den Helder te bezien of er geen mogelijkheden zijn om de vuurtoren op korte termijn veilig te stutten, zodat daarna kan worden bezien of op de lange termijn niet toch nog mogelijkheden zijn om de vuurtoren te behouden en te herstellen.
Voor de uitkomsten van het externe onderzoek en de vervolgaanpak verwijs ik naar de bijgevoegde Kamerbrief van 9 december en het meegezonden onderzoek van het ingenieursbureau Rotterdam.
Wat voor acties worden op korte termijn ondernomen om te voorkomen dat de Lange Jaap, een icoon voor de inwoners van Den Helder en de hoogste nog werkende vuurtoren van Nederland, omvalt?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 9 december heeft het mijn hoogste prioriteit om samen met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en de gemeente Den Helder te bezien of er echt geen mogelijkheden zijn om de vuurtoren op korte termijn veilig te stutten, zodat daarna kan worden bezien of op de lange termijn niet toch nog mogelijkheden zijn om de vuurtoren te behouden en te herstellen. Hiervoor heb ik de RCE, hoogleraar Maljaars en technisch uitvoeringsdeskundige Spelt gevraagd om een aanvullend onderzoek uit te voeren of de vuurtoren op de korte termijn gestut en voor de lange termijn behouden kan worden. Zij zijn inmiddels gestart. Ook de conclusies uit het onderzoeksrapport worden door hen getoetst om er zeker van te zijn dat er geen mogelijke oplossingen over het hoofd zijn gezien. De verwachting is dat het onderzoek van de hoogleraar en de technisch uitvoeringsdeskundige naar mogelijk behoud van de toren op korte termijn door middel van stutten en herstel voor de toekomst medio januari 2022 voldoende zijn uitgewerkt om eind januari een besluit te nemen over toekomst van vuurtoren Lange Jaap.
In hoeverre ervaren de omwonenden van de Lange Jaap hinder van het ontruimen van het gebied rond de vuurtoren?
Binnen de straal van 70 meter bevinden zich een weg en een aantal weilanden. Door de afgesloten weg moeten bewoners van Huisduinen gebruik maken van één van de andere toegangswegen. De eigenaren van de weilanden zijn tijdig geïnformeerd om eventuele dieren elders onder te kunnen brengen. Op 27 september heeft Rijkswaterstaat in de raadsvergadering van gemeente Den Helder een toelichting gegeven. Hier waren ook enkele bewoners bij uitgenodigd. Rijkswaterstaat onderhoudt het contact met de direct betrokken partijen.
Hoe konden de scheuren in de Lange Jaap onopgemerkt blijven bij Rijkswaterstaat ondanks de alarmerende signalen van omwonenden? Waarom is er niet eerder ingegrepen?
Zoals aangegeven in Kamerbrief van 9 december blijkt dat er onvoldoende aandacht is gegeven aan het onderhouden en renoveren van de vuurtoren Lange Jaap. Deze situatie had niet zo ver mogen komen. RWS heeft een zorgplicht voor monumenten en deze is onvoldoende ingevuld. Voor zover RWS heeft kunnen herleiden, is er in hoofdlijnen een overzicht gemaakt van welke onderzoeken en onderhoudsmaatregelen er zijn uitgevoerd sinds 1988. Het overzicht van alle onderzoeken en acties die Rijkswaterstaat heeft kunnen vinden treft u als bijlage bij de Kamerbrief. De stukken waar in de tijdlijn naar verwezen wordt, zijn terug te vinden op de website van de Rijkswaterstaat2. De tijdlijn bevat een aantal hiaten, zoals waarom er aan de bevindingen van enkele onderzoeken geen vervolg is gegeven. Om deze hiaten op te helderen, mogelijke externe signalen te achterhalen en om lessen te trekken uit de gang van zaken, heb ik de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gevraagd om een extern onderzoek uit te laten voeren om het doorlopen proces van de afgelopen jaren te evalueren. Vanwege de mogelijke externe signalen wil ik ook de relevante omgevingspartijen zoals Huisduiner Belang betrekken. De voorbereidingen daarvoor zijn inmiddels getroffen, zodat er op zeer korte termijn gestart kan worden. Uw Kamer wordt geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek.
Vanaf maart 2020 wordt het Huisduiner Belang door Rijkwaterstaat op de hoogte gehouden zodra er ontwikkelingen zijn, zoals over uit te voeren werkzaamheden. Naar aanleiding van verschillende technische onderzoeken (zie ook tijdlijn bij de Kamerbrief) zijn er ook gesprekken geweest met betrokkenen uit de omgeving. Zo is er onder andere op 3 maart 2020 en op 15 september 2021 een ontmoeting geweest tussen Rijkswaterstaat en vertegenwoordigers van bewonersvereniging Huisduiner Belang over geplande werkzaamheden aan de toren.
Wat wordt er gedaan om te voorkomen dat andere vuurtorens een soortgelijk lot wacht? Op welke basis wordt geïnspecteerd/onderhoud gepleegd en behoeft deze werkwijze van Rijkswaterstaat aanpassing naar aanleiding van dit voorval?
Zoals aangegeven in Kamerbrief van 9 december worden inspecties uitgevoerd om te kijken of dit probleem bij meerdere vuurtorens speelt. Daarnaast laat ik een extern onderzoek uitvoeren om lessen te trekken uit de gang van zaken, zodat eventueel verbeteringen kunnen worden doorgevoerd in de werkwijze van Rijkswaterstaat omtrent monumentale vuurtorens. Ook ben ik met de RCE in gesprek over een gezamenlijke visie op de toekomst van monumentale vuurtorens in Nederland.
Kunt u garanderen dat met fall-back-opties die worden uitgewerkt volledig kan worden voorkomen dat scheepvaart gehinderd wordt?
Er zijn fall-back-opties uitgewerkt voor het geval de functionaliteiten in de vuurtoren uitvallen en omdat de toren zelf langer ontoegankelijk blijft. Dit is in samenspraak met de betrokken partijen zoals de Kustwacht gedaan. Tot deze opties behoren ook noodmaatregelen zodat de scheepvaart zo min mogelijk gehinderd zal worden.
Bent u het eens dat dit soort gevaarlijke situaties in de toekomst niet meer mogen voorkomen? Wat wordt gedaan om ervoor te zorgen dat signalen over soortgelijke beschadigingen, aan zowel de Lange Jaap als andere vuurtorens, in de toekomst zo snel mogelijk opgepakt worden?
Ik ben het met u eens dat gevaarlijke situaties voorkomen moeten worden waar mogelijk. Rijkswaterstaat pakt mogelijke onveilige situaties direct op, dit blijkt ook uit de afsluiting rondom de vuurtoren toen bleek dat er niet ingestaan kon worden voor de constructieve veiligheid van de toren. Zoals aangegeven in Kamerbrief van 9 december laat ik een extern onderzoek uitvoeren naar het proces, zodat eventuele verbeteringen kunnen worden doorgevoerd in de werkwijze.
De aanbesteding van fotografieopdrachten |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Joost Sneller (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Welke datum heeft u als doel gesteld om de inschrijvingen voor de Europese aanbesteding van de fotografiediensten te openen?1
Volgens de huidige planning wordt de aanbesteding eind oktober/begin november gepubliceerd. Op grond van de huidige planning worden de inschrijvingen in december verwacht en geopend. Deze planning is echter nog niet definitief.
Hoeveel van de aanbesteedde 39 fotografen hebben aangegeven dat zij last hadden van de administratieve lasten binnen de huidige wijze van aanbesteden?
Een aanzienlijk deel van de 39 fotografen in de huidige raamovereenkomst, grofweg één derde, heeft in communicatie met het Ministerie van Algemene Zaken (mondeling en/of schriftelijk) aangegeven last te hebben van de administratieve verplichtingen in de huidige raamovereenkomst en/of heeft aangegeven de aanbestedingsprocedure zelf als (zeer) belastend te hebben ervaren.
Waarop baseert u de stelling dat de betrokken fotografen de administratieve lasten zo bezwaarlijk vinden dat zij liever via een bureau zouden willen werken?
In de beantwoording van de eerdere Kamervragen over deze aanbesteding heb ik toegelicht dat het aanbesteden aan individuele fotografen voor hen heeft geleid tot veel administratieve lasten en dat dit, naast de juridische houdbaarheid, een rol heeft gespeeld bij de keuze voor een nieuwe opzet.
Wat zijn de opties om binnen de huidige manier van aanbesteden de administratieve lasten te verlichten?
Ik ga er vanuit dat met de «huidige manier van aanbesteden» wordt bedoeld de manier van aanbesteden die heeft geleid tot de huidige raamovereenkomst met 39 fotografen.
Binnen die manier van aanbesteden is het niet mogelijk om de administratieve lasten voor fotografen genoemd in het antwoord op de kamervragen 3, 4, 6, 7 en 9 d.d. 9 juni 2021 (kenmerk 2021Z10261) substantieel te verminderen. Bij die opzet zullen individuele fotografen immers altijd de last van het zelfstandig doorlopen van een Europese aanbesteding dragen en zelf geconfronteerd worden met inkoopprocessen en -systemen van afzonderlijke rijksorganisaties. In de nieuwe opzet worden deze lasten door het bureau gedragen, omdat het bureau er tussen zit. Dit geldt eveneens voor bepaalde administratieve lasten bij de uitvoering van opdrachten in verband met portretrecht en AVG en onder meer het gemetadateerd aanleveren van foto’s, die door het bureau zullen worden gedragen.
Voor de goede orde wijs ik nog op dat het Ministerie van Algemene Zaken, als aanbestedende dienst, de wettelijk plicht heeft de administratieve lasten bij het tot stand komen van aanbestedingsplichtige overeenkomsten (zoals de onderhavige raamovereenkomst) zo veel mogelijk te beperken, zie artikel 1.6 Aanbestedingswet 2012.
Kunt u een indicatie geven van het verschil tussen het huidige gehanteerde tarief voor fotografen en het te verwachten toekomstige tarief dat bij de fotografen terecht komt?
Het uurtarief in de nieuwe raamovereenkomst zal naar alle waarschijnlijkheid € 109 bedragen, voor elk uur dat een fotograaf op locatie foto’s neemt. Dit is inclusief tijd die wordt besteed aan nabewerking, die niet apart in rekening mag worden gebracht.
In de huidige raamovereenkomst bedraagt het uurtarief € 117. Dat is inclusief nabewerking, maar ook inclusief overige taken die in de nieuwe situatie door het bureau worden uitgevoerd, zoals planning, administratie, gehele metadatering en aanlevering.
Stelt u een maximum aan het deel van het tarief dat naar het tussenbureau zal gaan in plaats van naar de fotografen?
Het uurtarief genoemd in het antwoord op vraag 5 komt volledig ten goede aan de ingezette fotograaf. Het bureau mag per opdracht een vaste vergoeding in rekening brengen bij de opdrachtgever, die volledig ten goede komt aan het bureau. Deze vergoeding aan het bureau staat los van het tarief dat volledig aan de fotograaf toekomt.
Op welke manier wilt u een redelijk uurtarief garanderen?
Het uurtarief wordt voorgeschreven in de aanbesteding en kan niet door het bureau worden gewijzigd.
Ziet u aanbestedingen via grote bureaus door de rijksoverheid (bijvoorbeeld bij tolken) als een succes? Zo ja, wat zijn de succescriteria? Zo nee, welke lessen zijn daaruit te trekken in de aanbesteding van de fotografieopdrachten?
In verschillende branches wordt aanbesteed via (bemiddelings)bureaus, denk (naast de door u bedoelde aanbesteding voor tolk- en vertaaldiensten) bijvoorbeeld ook aan aanbestedingen voor inhuur van personeel via intermediairs en aanbestedingen via brokers voor ict-producten. Vanwege uiteenlopende kenmerken van deze markten/branches en de zeer verschillende eisen en wensen vanuit de aanbestedende diensten, zijn hieruit geen algemene succescriteria te formuleren of lessen te trekken voor de onderhavige aanbesteding. Voor elke dienst die moet worden aanbesteed vindt een eigenstandige afweging plaats op basis van informatie over de markt en de eisen en wensen van deelnemende opdrachtgevers.
Wie van de betrokken partijen heeft er voordeel van de nieuwe wijze van aanbesteden? Kunt u dat per betrokken partij toelichten?
De nieuwe wijze van aanbesteden heeft voordelen voor zowel fotografen als opdrachtgevers. Fotografen krijgen te maken met minder administratieve lasten (zie ook het antwoord op vraag 3) en kunnen gedurende de looptijd van de raamovereenkomst toetreden tot de poule. Opdrachtgevers worden door het bureau ondersteund in de keuze voor de best passende fotograaf en worden onder andere ontlast met betrekking tot correcte toepassing van de AVG, het portretrecht en intellectuele eigendomsrechten.
Deelt u de mening dat een aanbesteding via één groot bureau ervoor kan zorgen dat dit bureau marktmacht naar zich toe kan trekken ten opzichte van de fotografen en daardoor de prijs kan bepalen?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 5 en 6.
Op welke wijze kunt u garanderen dat de opdracht ook echt open staat voor het midden- en kleinbedrijf en collectieven van fotografen en niet als natuurlijk bij de grootste speler van Nederland terecht komt?
De aanbesteding is zo ingericht dat het voor een brede kring aan fotografen mogelijk zal zijn fotografieopdrachten te verwerven via de poule. Daarnaast is het voor collectieven van fotografen mogelijk de rol van bureau te vervullen, mits deze collectieven aan bepaalde eisen en wensen voldoen. Deze eisen en wensen zullen worden gepubliceerd in de aanbestedingsstukken. Er worden in de aanbesteding geen ervaringseisen gesteld aan het bureau die deelname aan de aanbesteding door nieuwe collectieven of bureaus onmogelijk maken.
Welke eisen mag en moet het bureau wat u betreft aan de poule van fotografen stellen om wel of niet in te stappen?
De eisen die het bureau kan stellen aan fotografen zullen proportioneel en laagdrempelig zijn. In ieder geval moeten de fotografen die willen toetreden tot de poule voldoende ervaring hebben met fotografieopdrachten vergelijkbaar met de typen/soorten fotografieopdrachten die onderdeel uitmaken van deze raamovereenkomst. Deze eisen worden in de aanbestedingsstukken nader toegelicht.
Kunt u voorbeelden geven van de kwaliteits- en selectiecriteria die u wilt gaan stellen voor de poule van fotografen? Zijn deze criteria anders dan u zou stellen bij het ongeclusterd aanbesteden van de fotografieopdrachten?
Bij het selecteren van fotografen voor de poule moet het bureau (naast het voldoen aan bepaalde eisen door de fotografen, zie antwoord op vraag 12) in ieder geval rekening houden met de gewenste geografische spreidingen en de kwaliteit van het portfolio van de fotograaf. Op hoofdlijnen zouden dit ook criteria zijn die door de aanbestedende dienst zouden worden meegewogen indien sprake zou zijn van het rechtstreeks aanbesteden aan individuele fotografen. Deze criteria worden gepubliceerd in de aanbestedingsstukken.
Kunt u nader toelichten wat u bedoelt met «in het licht van de juridische houdbaarheid van deze wijze van aanbesteden is gekozen voor een nieuwe opzet?» Welke elementen van de oude wijze van aanbesteden zouden eventueel juridisch niet houdbaar zijn?
Indien sprake is van een raamovereenkomst met meerdere partijen dient in uitgangspunt nadere concurrentiestelling plaats te vinden (een zogenaamde «mini-competitie», oftewel: een mini-aanbesteding) voor het verstrekken van concrete opdrachten (art. 2.143 lid 2 en 2.47 lid 2 Aanbestedingswet 2012). De huidige raamovereenkomst voor fotografiediensten betreft een raamovereenkomst met meerdere partijen/fotografen, maar gaat uit van het verstrekken van opdrachten zonder nadere concurrentiestelling, omdat nadere concurrentiestelling per fotografieopdracht onmogelijk zou zijn vanwege de doorlooptijd en de onevenredige lasten daarvan voor zowel fotografen als opdrachtgevers. AZ wenst deze wijze van aanbesteden niet te herhalen, omdat deze op gespannen voet staat met de aanbestedingsregels. Ook lijkt het Ministerie Algemene Zaken met die manier van aanbesteden niet optimaal invulling te geven aan de verplichting op grond van artikel 1.6 Aanbestedingswet 2012 om als aanbestedende dienst de administratieve lasten zo veel mogelijk te beperken (zie ook het antwoord op vraag 4).
Heeft er interdepartementaal overleg plaatsgevonden over het op deze manier aanbesteden van fotografieopdrachten en wat zijn daarbij de adviezen en inbreng geweest van de andere departementen?
Er heeft interdepartementaal overleg plaatsgevonden – onder andere in de Voorlichtingsraad en op individuele basis – met toekomstige gebruikers van de nieuwe raamovereenkomst. Hun adviezen en inbreng richtten zich met name op het realiseren van geografische spreiding in de poule, het beschermen van de positie van de fotograaf en het borgen van diversiteit in de poule. Deze adviezen en inbreng zijn meegenomen in de aanbesteding.
De manier waarop verder uitvoering gegeven wordt aan de motie-Belhaj en het beleid ten aanzien van Afghaanse vluchtelingen en ontheemden |
|
Don Ceder (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), de Th. Bruijn |
|
Op welke manier beoordeelt u of verzoekers die een e-mail hebben gestuurd naar het speciale adres van het Ministerie van Buitenlandse Zaken vallen onder de categorieën waar de motie-Belhaj c.s. (Kamerstuk 27925–788) op doelt? Welke criteria gebruikt u bij die beoordeling? Bent u momenteel ook daadwerkelijk bezig de vele duizenden e-mails die binnen zijn gekomen te doorzoeken op mensen die onder die categorieën uit de genoemde motie vallen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de Kamerbrief d.d. 11 oktober jl. weergegeven, levert het kabinet een bijzondere inspanning om die personen bij te staan van wie in de evacuatiefase, binnen de mogelijkheden die er in het korte tijdsbestek waren, kon worden vastgesteld dat zij voor evacuatie in aanmerking kwamen en die daarom zijn opgeroepen voor evacuatie. Het kabinet wil daarnaast een speciale voorziening treffen voor twee bijzondere groepen om overkomst naar Nederland te faciliteren. Het gaat hierbij om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de BZ/BHOS-begroting gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Voor Defensie en JenV gaat het daarnaast om personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. In de Kamerbrief van 11 oktober is de Kamer nader over deze twee groepen geïnformeerd.
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 14 september jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 808) is de speciale mailbox kabul@minbuza.nl op 17 september jl. gesloten.
Ongeveer 35.000 van de e-mails die zijn ontvangen op dit e-mailadres bleken na eerste lezing betrekking te hebben op de motie-Belhaj c.s. Teruggebracht naar unieke e-mailadressen gaat het om circa 20.000 adressen. Veel e-mails hebben betrekking op meerdere personen, vaak gaat het om gezinnen. De informatie in de e-mails is in veel gevallen dermate onvolledig dat het onmogelijk is het hulpverzoek op zijn merites te beoordelen of zelfs maar de identiteit van de afzender vast te stellen.
Berichten die betrekking hebben op tolken en personen die hoog profiel werkzaamheden voor Nederland in een internationale militaire of politiemissie hebben uitgevoerd, zijn apart genomen. Datzelfde geldt voor berichten die betrekking hebben op Nederlanders en personen met een verblijfrecht in Nederland. De overige berichten zijn opgenomen in de eerder aangekondigde database. Conform de motie-Belhaj c.s. worden de doelgroepen als beschreven in de motie aangemerkt als risicogroep binnen het Nederlands asielbeleid. Momenteel wordt de Vreemdelingencirculaire hierop aangepast. Bij een eventuele asielaanvraag in Nederland kan de IND op verzoek en met toestemming van de aanvrager toegang krijgen tot relevante informatie in die database. Alle personen die een bericht hebben gestuurd naar kabul@minbuza.nl zullen hierover per e-mail worden geïnformeerd.
Op welke manier volgt de opmerking «Het gaat om acute en schrijnende gevallen» in de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (27 925, nr. 841) uit het naar letter en geest uitvoeren van de genoemde motie-Belhaj c.s.? Hoe verhoudt zich deze opmerking tot letter en geest van deze motie?
In de evacuatiefase is in een zeer complexe situatie onder steeds grotere druk en steeds grimmiger omstandigheden alles op alles gezet om zoveel mogelijk Afghanen die voor Nederland of in het kader van de Nederlandse bijdragen aan internationale militaire of politiemissies hebben gewerkt en daardoor een verhoogd risico lopen, zo snel mogelijk te evacueren. In deze fase van de crisis was sprake van een race tegen de klok; met de sluiting van het vliegveld zouden verdere evacuaties onmogelijk worden. In dat licht moesten mensen geëvacueerd worden zonder dat er ruimte was voor een uitgebreide screening, documentenonderzoek en moest snel besloten worden. Met de grote hoeveelheid aanvragen is in deze complexe situatie de aandacht met name uitgegaan naar acute en schrijnende gevallen. Daarbij moest veelal vertrouwd worden op informatie van referenten, zoals nieuws- en ontwikkelingsorganisaties in Nederland.
Kunnen mensen uit de categorieën waar de motie-Belhaj c.s. op doelt, die niet tijdig zijn geëvacueerd, maar zelf over land naar de buurlanden zijn gevlucht, bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging terecht om daar duidelijk te maken dat zij onder de genoemde categorieën vallen en om daar de bescherming van Nederland in te roepen? Bent u het met ons eens dat mensen uit deze specifieke groep hiertoe de mogelijkheid geboden zou dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de Kamerbrief d.d. 11 oktober jl. weergegeven, blijft het kabinet zich actief inspannen om ook de komende periode mensen die daarvoor in aanmerking komen uit Afghanistan of via de buurlanden naar Nederland over te brengen. Indien mensen uit deze groep zich wenden tot Nederlandse ambassades of consulaten in omringende landen krijgen zij ondersteuning. Er wordt voor zover mogelijk actief contact onderhouden met deze groepen mensen.
Het kabinet wil daarnaast een speciale voorziening treffen voor twee bijzondere groepen om overkomst naar Nederland te faciliteren. De criteria en werkwijze voor deze groepen vindt u in de brief die de Kamer op 11 oktober toegekomen is.
Is het mogelijk dat u bij de Nederlandse organisaties die in Afghanistan actief zijn (geweest) lijsten opvraagt van Afghanen die voor hen gewerkt hebben en aan de hand daarvan bepaalt wie daarvan volgens de motie-Belhaj c.s. bescherming verdienen?1 Zo nee, waarom niet? Zou het resultaat van deze inventarisatie vergeleken kunnen worden met de hulpverzoeken uit de duizenden e-mails die binnen zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
In de evacuatiefase is nauw contact onderhouden met Nederlandse NGO’s die lijsten overlegden van medewerkers en contacten die met prioriteit geëvacueerd dienden te worden. Als gevolg daarvan zijn onder hoge tijdsdruk onder anderen circa veertig mensenrechtenverdedigers (onder wie enkele vrouwenrechtenverdedigers), circa 125 NGO-medewerkers en circa negentig personen die met Nederlandse media hadden gewerkt, geëvacueerd, zoals bericht in de Kamerbrief van 14 september (Kamerstuk 27 925, nr. 808).
Voor de verdere samenwerking met Nederlandse hulporganisaties voor wat betreft de speciale regeling om overkomst naar Nederland te faciliteren voor een aantal bijzondere groepen verwijzen wij u naar de Kamerbrief die de Kamer op 11 oktober toegegaan is.
Wat is er uit het eerder door de premier aangekondigde overleg2 gekomen van Nederland met onder meer Engeland, Frankrijk en Duitsland over de vraag wat gezamenlijk kan worden gedaan voor Afghanen die voor landen uit de internationale coalitie hebben gewerkt en die niet geëvacueerd zijn? Kan gezamenlijk met onder meer deze landen aan een lijst gewerkt worden van die mensen die gevaar lopen als gevolg van hun werk voor buitenlandse troepen of organisaties? Zo nee, waarom niet? Bent u het ermee eens dat deze mensen een gezamenlijke verantwoordelijkheid zijn voor landen van de internationale coalitie? Zo ja, hoe vindt u dat Nederland vorm zou moeten geven aan die verantwoordelijkheid?
De diplomatieke gesprekken met de genoemde landen – en andere gelijkgezinde landen – zijn in volle gang. Veel landen staan voor vergelijkbare uitdagingen als Nederland. Inzet is om zoveel mogelijk gezamenlijk op te trekken.
Zoals aan de Kamer gemeld in de brief van 14 september jl. wordt ook samen met andere NAVO-bondgenoten gewerkt om Afghaanse oud-werknemers en lokale dienstverleners van de internationale coalitie en hun gezinsleden op vrijwillige basis te hervestigen in NAVO-landen. Het lokale personeel dat geëvacueerd is en waar nog geen hervestiging voor geregeld is wordt opgevangen in tijdelijke opvanglocaties in Kosovo en Polen. Ook Nederland wil als deel van fair share binnen NAVO zijn aandeel nemen bij de opvang van Afghanen uit deze groep door 42 mensen op te nemen.
Bent u van mening dat de manier waarop Nederland verantwoording neemt voor mensen die als gevolg van hun werk voor Nederland gevaar lopen, ook op de lange termijn van invloed is op de manier waarop Nederland deel kan nemen aan internationale militaire missies? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dit voor het optreden in deze kwestie nu?
Zoals tijdens debat op 15 september jl. door de Minister van Defensie gezegd, moet voorafgaand aan een militaire of politiemissie worden nagedacht over de verantwoordelijkheid die Nederland heeft voor de lokale medewerkers. Daarbij hoort goede registratie.
Bent u ervan op de hoogte welke maatschappelijke organisaties nog steeds in Afghanistan aanwezig zijn en daar werken op het gebied van ontwikkeling en/of noodhulp? Bent u in staat deze organisaties ook onder de huidige omstandigheden te ondersteunen? Zo ja, hoe? Zijn deze organisaties onder de huidige omstandigheden nog in staat ontheemden te ondersteunen, onder wie mogelijk ook mensen waar de genoemde motie-Belhaj c.s. op doelt?
Voorafgaand aan de machtsovername door de Taliban steunde Nederland een aantal maatschappelijke organisaties die zich bezighielden met een breed scala aan ontwikkelingsactiviteiten. Sinds de machtsovername door de Taliban onderhoudt het kabinet nauw contact met deze organisaties. Hoewel de bezetting per organisatie en per week verschilt, heeft het kabinet in beeld welke organisaties nog stafleden in Afghanistan hebben. Momenteel inventariseert het kabinet samen met de betreffende organisaties welke ontwikkelingsprogramma’s, eventueel onder nieuwe voorwaarden en in aangepaste vorm, doorgang kunnen vinden in de nieuwe politieke situatie in Afghanistan. Het kabinet zal de Kamer hierover nader schriftelijk informeren.
Vrijwel alle noodhulporganisaties hebben hun activiteiten in Afghanistan voortgezet en het kabinet blijft het werk dat zij doen voor de bevolking van Afghanistan steunen. Het kabinet heeft daarom 20 miljoen euro toegezegd voor het bieden van humanitaire hulp, te besteden via het Afghanistan Humanitarian Fund van de VN. Dit, evenals de ongeoormerkte bijdragen aan VN noodhulporganisaties en het Rode Kruis, stelt humanitaire hulporganisaties in staat om humanitaire hulp te blijven verlenen aan Afghanen in nood, waaronder ook intern ontheemden. Humanitaire hulp wordt altijd geboden volgens de principes van neutraliteit en onafhankelijkheid.
Kunt u aangeven of alle lidstaten van de Europese Unie een moratorium op het uitzetten van Afghaanse vluchtelingen hebben? Geldt dit bijvoorbeeld ook voor Kroatië?
In hoeverre in andere EU-lidstaten een besluit- en vertrekmoratorium is ingesteld zoals in Nederland, heeft het kabinet op deze korte termijn niet precies kunnen achterhalen. Wel is bekend dat verschillende EU-lidstaten momenteel geen (negatieve) beslissingen nemen. Voor zover bekend worden door de EU-lidstaten op dit moment ook geen personen teruggestuurd naar Afghanistan.
Worden er sinds 15 augustus nog Afghaanse asielzoekers met een Dublin-claim voor Kroatië daadwerkelijk aan dat land overgedragen? Bent u er overigens zeker van dat Dublin-claimanten in Kroatië feitelijk toegelaten worden tot de asielprocedure en dat zij feitelijk de opvang krijgen zoals die volgens EU-regels is voorgeschreven? Zo ja, kunt u dit onderbouwen?
Er bestaan op dit moment geen specifieke belemmeringen voor Dublinoverdrachten aan Kroatië. Daaronder kunnen zich dus ook Afghaanse asielzoekers bevinden. Uit het meest recente AIDA-rapport van december 20203 blijkt dat Dublin terugkeerders in beginsel geen belemmeringen ondervinden in de toegang tot de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië. Het kabinet wijst in dit kader ook op de recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 juli 20214 waarin is overwogen dat ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Het rapport van de Europese Rekenkamer over het falen van het EU-migratiebeleid en de gelekte Raadsnotitie voor vrijwillige terugkeer. |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het «Speciaal verslag 17/2021: Samenwerking van de EU met derde landen op het gebied van overname: relevante acties hebben beperkte resultaten opgeleverd» van de Europese Rekenkamer gepubliceerd op 13 september jl.?
Ja.
Kunt u reageren op de conclusies van dit verslag, specifiek op de conclusie dat EU-landen alsnog proberen te veel zelf te doen, waardoor het landen van herkomst lukt om de Europese lidstaten tegen elkaar uit te spelen met als gevolg dat migranten alsnog niet teruggenomen worden door de landen van herkomst?
Allereerst wijs ik u op de appreciatie die ik uw Kamer heb doen toekomen. Ik deel de bevinding van de Europese Rekenkamer dat een effectief, werkend terugkeerbeleid noodzakelijk is voor een effectief EU asiel- en migratiebeleid. Daar zet dit kabinet zich al langer voor in, ook mede naar aanleiding van verschillende moties van uw Kamer. Wel is het natuurlijk zo dat terugkeer een weerbarstig proces is, en afhankelijk van vele factoren.
De bevindingen van de Europese Rekenkamer passen (helaas) in een rij van onderzoeken die de afgelopen jaren tot vergelijkbare conclusies zijn gekomen. Dat lees ik ook terug in de reactie van de Commissie. De Commissie wees hier ook nadrukkelijk op bij de publicatie van de voorstellen in september vorig jaar toen het wees op het beperkte terugkeerresultaat.
De Commissie benadrukte daarom ook in de overkoepelende mededeling van 23 september 2020 het belang om de uitvoering van het terugkeerbeleid te versterken, onder meer door de benoeming van een EU-brede terugkeercoördinator. Ook benoemde de Commissie het mandaat van Frontex op terugkeer dat snel moet worden uitgevoerd. Ook procedures in de lidstaten moeten worden verbeterd. Bovendien wees de Commissie op het belang van samenwerking met herkomstlanden, en de noodzakelijke versteviging daarvan. Het betreffen allemaal maatregelen van de EU om een gemeenschappelijk EU-systeem voor terugkeer op te zetten in het kader van het nieuwe pact inzake migratie en asiel.
Lidstaten en de Commissie werken serieus aan de uitwerking van deze inzet. Nederland en andere lidstaten hebben begin van de zomer de Commissie gevraagd met actieplannen te komen voor prioritaire landen, met het doel de migratiesamenwerking te intensiveren. Terugkeer is daar uiteraard onderdeel van.
Gezien het rapport van de Europese Rekenkamer concludeert zij dat Europa slechts slaagt in de terugkeer van 29% van de afgewezen migranten binnen Europa en 19% van de migranten buiten Europa, omdat de landen van terugkeer hun migranten niet accepteren ten gevolge van het gebrek aan eenduidig Europees beleid, kunt u aangeven wat de Nederlandse inzet zal zijn in de Europese Raad om dit in de toekomst te verbeteren?
Van belang is op te merken dat terugkeer primair door de lidstaten zelf wordt gerealiseerd. Hoe in samenwerking met de landen van herkomst terugkeer wordt uitgevoerd is vaak een zaak van de lidstaten, hoewel het kabinet wel van mening is dat een gezamenlijke Europese aanpak richting derde landen succesvoller kan zijn. Daarnaast liggen oplossingsrichtingen in toenemende mate op Europees niveau, en in steeds mindere mate nationaal. Europees zal worden ingezet op verbetering van de regelgeving voor het in bewaring stellen van vreemdelingen. Daarnaast moeten de toelatingsprocedures handvatten bieden om oneigenlijk gebruik van de procedures tegengaan. Nederland is ook groot voorstander van gezamenlijke Europese inzet richting landen van herkomst, onder meer bij het toepassen van visamaatregelen.
Wat is uw evaluatie met betrekking tot de kwaliteit en efficiëntie van akkoorden op EU-niveau? Bent u van mening dat de Europese Commissie en de European External Action Service (EEAS) het engagement met derde landen moet vergroten, met betrekking tot de onderhandelingen over terugkeer?
Vergroting van het engagement met derde landen is een prioriteit van de Europese Commissie en EDEO. Het kabinet is voorstander van een brede aanpak. Dat betekent dat Europese agentschappen en lidstaten moeten werken aan het verbeteren van de terugkeersamenwerking, in de samenwerkingsverbanden die het meeste effect sorteren.
Bent u van mening dat, wanneer het gaat om samenwerking met betrekking tot heropname van vluchtelingen door derde landen, de Europese Commissie en de Europese lidstaten de lessen uit vorige EU-heropname akkoorden genoeg in overweging nemen? Kunt u hierop reflecteren, specifiek op hun aandringen clausules die betrekking hebben op het opnemen van onderdanen van derde landen, ondanks de onwil van deze landen om dit te aanvaarden?
Nederland ondersteunt de onderhandelingsinzet van de Commissie. Enerzijds betekent dat het bewerkstelligen van flexibiliteit bij het terugnemen van onderdanen van andere landen, die al dan niet via dat land naar de EU zijn gereisd, en op die manier kunnen terugkeren. Van belang is dat terugkeerafspraken veel mogelijkheden bieden, en met dat doel zet de Commissie in op breed geformuleerde afspraken. Dit geldt in het bijzonder voor derde landen die grenzen aan de EU. Anderzijds zou het loslaten van deze eis in de (lopende) onderhandelingen van de Commissie kunnen leiden tot snellere afsluiting van terug- en overnameovereenkomsten, maar dit zal per geval moeten worden bezien en op basis van een strategische afweging.
Deelt u de mening dat EU-onderhandelingen met derde landen met betrekking tot terugkeer een meerwaarde heeft over bilaterale coöperatie tussen lidstaten en landen van terugkeer?
In algemene zin zet Nederland zich in voor zowel het Europese als bilaterale spoor, waarbij natuurlijk een gezamenlijke EU-aanpak de voorkeur geniet. Bilateraal trekt Nederland met name in Benelux-verband op in onderhandelingen met derde landen, maar ook andere samenwerkingsverbanden kunnen opportuun zijn. Gezamenlijk legt de EU namelijk meer gewicht in de schaal dan één of enkele lidstaten. Verder kan een integrale en gemeenschappelijke inzet van de EU de bilaterale inzet juist versterken.
Bent u bereid zich in te zetten voor een Europees-breed beleid, waarbij het onderhandelingsmandaat ligt bij één persoon of instantie, zodat er namens alle 27 EU-lidstaten effectief onderhandeld kan worden en verschillen niet langer tegen elkaar uitgespeelt kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier zult u dit doen?
Zoals onder de vorige vragen beantwoord, kan samenwerking met andere partners in de EU, en idealiter alle EU partners een groot voordeel hebben. Op dit moment zijn al bestaande mechanismen van kracht dat daar waar de EU onderhandelt over een overeenkomst met betrekking tot de terugkeer, de lidstaten niet langer bilaterale terugkeerovereenkomsten met dat land sluiten.
Gezien het feit dat het rapport van de Europese Rekenkamer concludeert dat de EU maar weinig structurele veranderingen heeft gemaakt om positieve drijfveren voor derde landen te creëren om ervoor te zorgen dat zij voldoen aan hun verplichtingen voor heropname, bent u van mening dat meer samenwerking nodig is met betrekking tot legale migratie bijvoorbeeld via samenwerking voor werk en onderwijs, visa-uitgiftebeleid en handelsbeleid?
De inzet van het kabinet is erop gericht om terugkeersamenwerking op alle mogelijke manieren te versterken. Daarbij worden alle wegen verkend en ingezet. Voor een overzicht van de gezette stappen gedurende de zittingsduur van het kabinet, verwijs ik u ook naar de brief in reactie op de Motie Becker.1
In hoeverre volgt u de Nederlandse duurzame re-integratie van migranten op? Wordt data hierover systematisch en naar behoren opgehaald? Werkt Nederland samen met de EU in de vorm van data-uitwisseling?
Zoals ook in de Kabinetsreactie aangegeven, ben ik met de Europese Rekenkamer van mening dat een betere gegevensverzameling leidt tot meer inzicht, waardoor empirische beleidsbeslissingen inzake samenwerking op het gebied van terugkeer dan wel overname gefaciliteerd kunnen worden. Hierdoor kan ook de algehele impact van EU-acties wat betreft het verbeteren van de samenwerking met derde landen op het gebied van overname beoordeeld worden, waardoor er geleerde lessen getrokken kunnen worden.
Bent u bekend met het bericht «Netherlands against more rights for rejected asylum-seekers» uit EU-Observer van 20-09-2021?
Ja.
Kunt u reageren op de berichtgeving in dit artikel, met name op de Nederlandse inzet met betrekking tot de EU-strategie voor vrijwillige terugkeer en re-integratie? Hoe verhoudt zich deze positie in de Raad tot uw eerdere antwoord op 30-08-2021, waarin u aangaf voorstander te zijn van nadere Europese afstemming? Hoe verhoudt zich deze positie tot de Nederlandse positie in het BNC-fiche waarin u aangeeft positief te zijn over de ambities van de Europese Commissie op het gebied van vrijwillige terugkeer en herintegratie, alsook de voorstellen voor meer EU-samenwerking en coördinatie?
In het genoemde artikel wordt slechts een kleine passage uit het BNC-fiche aangehaald. In het BNC-fiche heeft het Kabinet een appreciatie gegeven op de op 27 april 2021 door de Europese Commissie gepubliceerde nieuwe EU-strategie voor vrijwillige terugkeer en herintegratie. Het is een goede zaak dat landen in EU-verband samenwerken aan terugkeer. Het kabinet is positief over de ambities die in de strategie zijn neergelegd. Het kabinet ziet veel positieve elementen in de EU-strategie, zoals meer praktische samenwerking en coördinatie, het vrijmaken van financiële middelen en versterkte inzet op samenwerking met derde landen.
Het kabinet is ook kritisch op enkele elementen. Belangrijkste punt van zorg is het creëren van een nieuw juridisch kader. Momenteel zijn er geen juridische beperkingen voor mensen die geen recht meer hebben op verblijf in Nederland om vrijwillig terug te keren naar hun land van herkomst. Het kabinet wil ervoor waken dat een nieuw juridisch kader juist operationele of juridische belemmeringen creëert en voorwaarden stelt aan de terugkeer. Deze nuance, die ook was overgebracht namens Nederland in een reactie op het voorstel, is duidelijk niet naar voren gekomen in het betreffende artikel. Uitgangspunt voor het kabinet blijft dat de migrant zonder rechtmatig verblijf in Nederland óf de EU eerst zelf een verplichting heeft om terug te keren en zich daarvoor dient in te spannen.
Kunt u aangeven op welk moment deze Nederlandse inzet gedeeld is met de Kamer? Als deze niet gedeeld is met de Kamer, waarom niet?
De Nederlandse inzet is openbaar en staat beschreven in het door u aangehaalde BNC-fiche dat op 4 juni 2021 is gepubliceerd en met uw kamer gedeeld.
Welke andere oplossingen ziet u voor het gebrek aan succesvolle (vrijwillige) terugkeer van migranten?
Zoals al eerder verwoord is terugkeer een weerbarstig proces, waarbij naast intensief casemanagement ingezet moet worden op toezichtsmaatregelen in het binnenlands toezicht, tezamen met terugkeerondersteuning om terugkeer te versterken. Bij het benaderen van het vraagstuk van de terugkeersamenwerking met derde landen, moet worden bezien dat de relaties met derde landen vaak complex zijn en vele belangen kennen waar terugkeer er één van is. Het kabinet staat een brede en integrale aanpak voor om de terugkeersamenwerking te verbeteren.
Welke acties onderneemt u de (vrijwillige) terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers te verbeteren?
Uitgangspunt van het Kabinet is dat wanneer iemand geen recht (meer) heeft op verblijf in Nederland, hij/zij Nederland zelfstandig/vrijwillig verlaat. Om eventuele praktische belemmeringen weg te nemen kan betrokkene ondersteund worden door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Het gaat om ondersteuning bij onder andere het verkrijgen van vervangende reisdocumenten en vliegtickets naar het land van herkomst. Daarnaast kunnen betrokkenen ondersteuning krijgen bij de herintegratie in het land van herkomst. Deze ondersteuning wordt geboden door de DT&V, IOM maar ook door verschillende non-gouvernementele organisaties.
Kunt u op bovenstaande vragen individueel antwoord geven voor het aankomende commissiedebat Formele JBZ-Raad van 7 en 8 oktober 2021 (vreemdelingen- en asielonderwerpen) op 6 oktober?
Ja.
Mondkapjes |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de heer Van Dissel op 30 juli 2020 waarin hij een Noorse studie citeerde: «Om te illustreren: 200.000 personen moeten ten minste een week een mondkapje dragen om misschien één besmetting te voorkomen»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom er dan toch al ruim een jaar een mondkapjesplicht in het openbaar vervoer en een groot deel van die tijd in algemene binnenruimtes van kracht is?
Het kabinet en uw Kamer hebben over de inzet van mondkapjes in het najaar van 2020 verschillende debatten met elkaar gevoerd. De afweging is destijds gemaakt om gebruik van mondkapjes in bepaalde situaties te verplichten omdat dit kan bijdragen aan het tegengaan van verspreiding van het virus. Het instellen van een mondkapjesplicht was in lijn met de adviezen van de WHO, het Europees Centrum voor ziektepreventie en-bestrijding (ECDC) en komt overeen met de maatregelen die zijn genomen in een groot aantal andere landen in de wereld.
Ook het OMT heeft in verschillende adviezen gewezen op het belang van de mondkapjesplicht. In het 126e OMT-advies heeft zij geadviseerd om de mondkapjesplicht in het openbaar vervoer te handhaven, mede ter bescherming van kwetsbare en niet beschermde personen. Daarnaast heeft het OMT kwetsbare personen geadviseerd om in het openbaar vervoer medische mondneusmaskers te dragen die de drager extra bescherming bieden. Gezien de huidige epidemiologische situatie, adviseert het OMT in haar 128e advies om de verplichting tot het dragen van mondneusmaskers weer in te voeren in ruimtes waar men gedurende enige tijd bijeen staat in een binnenruimte, en in het OV in stations en op de perrons. Het kabinet heeft dit advies overgenomen en de mondkapjesplicht uitgebreid. Momenteel geldt een mondkapjesplicht in alle publieke binnenruimten, zoals supermarkten, in en rond het openbaar vervoer, in vliegtuigen en op luchthavens, bij verplaatsing in scholen (met uitzondering van het primair onderwijs) en bij bezoek aan of uitoefening van een contactberoep. Ook op plekken binnen waar het verplicht is een coronatoegangsbewijs te laten zien, zoals in de horeca, geldt dat bij verplaatsing het dragen van een mondkapje verplicht is.
Kunt u het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) vragen om opnieuw onderzoek te doen naar het nut van mondkapjes?
Het OMT adviseert het kabinet over het gebruik van mondkapjes in de openbare ruimte. In zijn advisering weegt het OMT de meest actuele wetenschappelijke inzichten en internationale richtlijnen mee. Ik zie geen meerwaarde om het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) daarnaast te vragen onderzoek te doen naar het nut van mondkapjes.
Is het RIVM op de hoogte van het feit dat er inmiddels al ruim 30 studies zijn die de nutteloosheid van mondkapjes aankaarten?2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31
Ik ga er vanuit dat het RIVM bekend is met verschillende studies over het gebruik van mondkapjes. Zoals aangegeven in mijn vorige antwoord, is het echter het OMT dat het kabinet adviseert over het gebruik van mondkapjes, niet het RIVM.
Kunt u, gezien het grote aantal wetenschappelijke studies dat aantoont dat mondkapjes niet werken, het RIVM vragen een lijst met studies aan te leveren die laten zien dat ze wel zouden werken?
Het instellen van de mondkapjesplicht is in lijn met de adviezen van het OMT, het WHO en het Europees Centrum voor ziektepreventie en-bestrijding (ECDC). Deze partijen hebben overigens aangegeven dat de huidige kennis over de inzet van verschillende maatregelen ter bestrijding van de coronapandemie nog beperkt is. Zij hebben dan ook gewezen op het debat dat over het effect van het gebruik van mondkapjes bestaat. Daarom zie ik geen meerwaarde om het RIVM te vragen een lijst met studies aan te leveren die laten zien dat mondkapjes werken. Daarbij wil ik onderstrepen dat het gebruik van mondkapjes een mitigerende maatregel is. Mondkapjes kunnen helpen om verspreiding van het virus te voorkomen en kunnen in het bijzonder extra bescherming bieden in situaties waar de 1,5 meter niet in acht genomen kan worden. Mondkapjes zijn echter onderdeel van een breder pakket aan maatregelen om verspreiding van het virus te voorkomen.
Wat is het afwegingskader dat is gehanteerd door het RIVM? Met andere woorden, waarom zijn de studies die laten zien dat mondkapjes niet werken uiteindelijk niet doorslaggevend geweest? Welke studies wegen waarom zwaarder en rechtvaardigen het verplichten van mondkapjes?
Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1. Daarnaast benadruk ik nogmaals dat het RIVM het kabinet geen advies heeft gegeven over het al dan niet verplichten van mondkapjes. Het OMT heeft het kabinet hierover geadviseerd.
Kunt u alle Outbreak Management Team (OMT)-documenten, mails, nota's et cetera aanleveren waarin wordt gesproken over de effectiviteit van mondkapjes in het voorkomen van coronabesmettingen?
Alle OMT-adviezen, plus onderliggende relevante documenten, zijn reeds openbaar te raadplegen. Deze adviezen en stukken zijn gepubliceerd op de website van de rijksoverheid.
Kunt u, overwegende dat het dragen van mondkapjes door zeer veel mensen als zeer onprettig en vrijheidsbeperkend wordt ervaren, het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op deze studie met betrekking tot de effectiviteit van mondkapjes waaruit blijkt dat er geen verschil was tussen Amerikaanse staten waar wel en geen mondkapjesplicht van toepassing was?32
Het RIVM kan niet alle los genoemde en geciteerde studies nader beoordelen. Bovendien adviseert het OMT het kabinet over het gebruik van mondkapjes in de openbare ruimte. In haar advisering neemt het OMT de meest recente inzichten mee.
Kunt u het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op deze metastudie uit mei 2020 door het Centers for Disease Control and Prevention (CDC), dat vond dat mondkapjes geen effect hadden, zowel als beschermend middel als voor het beheersen van besmettingsbronnen?33
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op deze Deense gerandomiseerde gecontroleerde studie met 6000 deelnemers, gepubliceerd in de Annals of Internal Medicine in november 2020, die geen statistisch significant effect vond van hoogwaardige medische gezichtsmaskers tegen SARS-CoV-2-infectie in een gemeenschapsomgeving?34
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op dit grote gerandomiseerde gecontroleerde onderzoek met bijna 8000 deelnemers, gepubliceerd in oktober 2020 in PLOS One, dat vond dat gezichtsmaskers «niet effectief bleken te zijn tegen laboratorium bevestigde virale luchtweginfecties, noch tegen klinische luchtweginfecties»?35
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op het artikel van juli 2020 door het Oxford Centre for Evidence-Based Medicine, waaruit bleek dat er geen bewijs is voor de effectiviteit van gezichtsmaskers tegen virusinfectie of -overdracht?36
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op de volgende Cochrane studie uit november 2020 waaruit bleek dat het dragen van gezichtsmaskers het aantal gevallen van influenza-achtige ziekte (ILI) niet verminderde, noch bij de algemene bevolking, noch bij gezondheidswerkers?37
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op deze studie uit augustus 2021 gepubliceerd in de Int. Research Journal of Public Health waaruit bleek dat er «geen verband gevonden werd tussen verplichte mondkapjes (of vrijwillig gebruik) en verminderde verspreiding van COVID-19 in Amerikaanse staten»?38
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op het artikel van april 2020 door twee Amerikaanse professoren in luchtweg- en infectieziekten van de Universiteit van Illinois dat concludeerde dat gezichtsmaskers geen effect hebben in het dagelijks leven, noch als zelfbescherming, noch om derden te beschermen (zogenaamde broncontrole)?39
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op het artikel uit de New England Journal of Medicine van mei 2020 dat tot de conclusie kwam dat gezichtsmaskers weinig tot geen bescherming bieden in het dagelijks leven?40
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op het onderzoek uit 2015 in het British Medical Journal waaruit bleek dat stoffen mondkapjes door 97% van de deeltjes werden gepenetreerd en het infectierisico kunnen verhogen door vocht vast te houden of door herhaald gebruik?41
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op het onderzoek uit augustus 2020 door een Duitse professor in virologie, epidemiologie en hygiëne waaruit bleek dat er geen bewijs is voor de effectiviteit van gezichtsmaskers en dat het foutief dagelijks gebruik van mondkapjes in feite kan leiden tot een toename van het aantal infecties?42
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op de toenemende hoeveelheid aanwijzingen dat het coronavirus, althans in binnen omgevingen, niet alleen door druppeltjes maar ook door kleinere aerosolen wordt overgedragen? Kunt u het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op dit artikel waaruit blijkt dat door hun grote poriegrootte en slechte pasvorm de meeste mondkapjes geen aerosolen kunnen tegenhouden?43, 44
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op het onderzoek van de Universiteit van Minnesota waarin onderzoekers ontdekten dat de infectieuze dosis SARS-CoV-2 slechts 300 virionen (virusdeeltjes) is, terwijl een enkele minuut normaal spreken meer dan 750.000 virionen (bron) kan genereren, waardoor het onwaarschijnlijk is dat gezichtsmaskers een infectie kunnen voorkomen?45
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Vragen 8 tot en met 20 hebben dezelfde strekking. Daarom heb ik deze vragen gezamenlijk beantwoord.
Het bericht dat er geen gerechtstolk Fries meer beschikbaar is om financiële redenen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat er geen gerechtstolken Fries meer beschikbaar zijn omdat zij de beloning te laag vinden? Wat vindt u daar van?1 2
Ik ben bekend met dit bericht. Ik betreur het dat de in het Register beëdigde tolken en vertalers ingeschreven tolken Fries op dit moment hebben besloten geen tolkdiensten meer te verrichten ten behoeve van de rechtspleging. Te meer omdat ik met de invoering van het nieuwe stelsel voor de aanbesteding van tolkdiensten wil bewerkstelligen dat beëdigde tolken (en vertalers) met door de overheid gecontracteerde intermediairs afspraken kunnen maken over de voorwaarden waaronder zij voor de overheid willen werken. En met in achtneming van het minimumtarief kunnen onderhandelen over de tarieven.
Waarom heeft u het zo ver laten komen dat er geen Friese gerechtstolk meer beschikbaar is? U was toch ook op de hoogte van de grote onvrede onder gerechtstolken en -vertalers?
Mij is bekend dat er onder de tolken onvrede bestaat over de vergoedingen en onduidelijkheid bestaat over het moment waarop zij met door de overheid gecontracteerde opdrachtnemers afspraken kunnen maken over de hoogte ervan. Zoals dat ook voor alle andere op grond van het Besluit tarieven in strafzaken plichtige dienstverlening geldt, zullen ook het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak de eerdere vaste tarieven (nu minimumtarieven) blijven hanteren totdat via de gecontracteerde marktpartijen de tariefontwikkeling tot stand kan komen. Na invoering van de nieuwe contracten is het mogelijk voor de tolk en vertaler om met de intermediair te onderhandelen over de tarieven. De publicatie voor de aanbesteding van de nieuwe contracten voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak wordt op dit moment voorzien in het vierde kwartaal van 2021.
Om de onduidelijkheid weg te nemen zal ik een website laten ontwikkelen waarmee de tolken en vertalers worden geïnformeerd over het stelsel en de daarover veelgestelde vragen.
Deelt u de mening dat de toegang tot het recht van Nederlanders die Fries spreken hiermee een dode letter is geworden?
Ik deel deze mening niet. Zoals toegelicht bij vraag 2 wordt er momenteel een nieuwe systematiek ingevoerd. Ik heb er alle vertrouwen in dat onder dit nieuwe stelsel de beschikbaarheid van tolken Fries voor de rechtspleging ook voor de toekomst is gewaarborgd. Overigens wordt de toegang tot het recht van Nederlanders die Fries spreken ook op andere wijzen gefaciliteerd. Zo werkt bij de rechtbank Noord-Nederland een aanzienlijk aantal rechters en griffiers met een actieve beheersing van het Fries. Daarnaast stelt de rechtbank bij alle vacatures voor rechters en griffiers als eis dat minimaal sprake is van passieve beheersing van de Friese taal of de bereidheid tot het volgen van een cursus Fries verstaan en lezen. Ieder jaar worden er cursussen Fries aangeboden aan niet-Friestalige rechters en griffiers van de rechtbank. Bij het arrondissementsparket Noord-Nederland zijn Friestalige officieren van justitie werkzaam en wordt geïnvesteerd in het aanbieden van cursussen Fries voor de niet-Friestalige officieren. Ook bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en de vestiging van het ressortparket in Arnhem-Leeuwarden zijn raadsheren en advocaten-generaal werkzaam die de Friese taal spreken.
Waarom steekt de regering nog altijd geld in de Netherlands Commercial Court zodat ondernemingen in het Engels kunnen produceren, terwijl Nederlanders die Fries spreken nu in de kou komen te staan omdat u op de tolken en vertalers wil beknibbelen?
Zoals onder vraag 2 toegelicht wordt er momenteel een stelselwijziging doorgevoerd waarbij er niet langer vaste (niet onderhandelbare) tarieven voor tolk- en vertaaldiensten gelden maar waarbij de tolken en vertalers met de intermediairs kunnen onderhandelen over hun tarieven. Daarbij zijn de genoemde vaste tarieven in het Besluit tarieven in strafzaken (Btis) gewijzigd in gegarandeerde minimumtarieven. In dit nieuwe stelsel zijn derhalve hogere tarieven dan voorheen wel mogelijk maar lagere tarieven niet.
Overigens is het uitgangspunt bij het Netherlands Commercial Court (NCC) dat op termijn de uitgaven worden bekostigd door de inkomsten uit de griffierechten van het NCC.
Welke acties gaat u ondernemen om de toegang tot het recht voor Nederlands die Fries spreken te herstellen?
Er is geen sprake van het vervallen (zijn) van de toegang tot het recht voor Nederlanders die Fries spreken. Ik verwijs daarvoor naar mijn antwoord op vraag 3. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie mij verzekerd dat indien een justitiabele Fries wenst te spreken dit zal worden geregeld.
Welke acties gaat u ondernemen om te voorkomen dat ook andere gerechtstolken en -vertalers in andere talen ermee gaan stoppen?
In algemene zin zal het nieuwe stelsel, zoals dat is uiteengezet in het antwoord op vraag 2, ervoor moeten gaan zorgen dat de tolken met de intermediairs afspraken kunnen maken over de voorwaarden waaronder zij voor de overheid willen werken. Daarnaast ben ik in nauw contact met de beroepsgroep van tolken en vertalers om de invoering van het nieuwe stelsel te begeleiden. Voorts is er een systematiek ontwikkeld waarmee wordt gemonitord of de doelstellingen van het nieuwe stelsel worden bereikt en waarmee ook eventuele knelpunten kunnen worden gesignaleerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Commissiedebat rechtspraak van 30 september?
Ja.
Ongelijke toeslagen voor studenten met een beperking |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel: «Nog steeds ongelijke toeslagen voor studenten»?1
Ja.
Vindt u het ook kwalijk dat er nog steeds studenten met een beperking minder studietoelage krijgen dan is toegezegd?
Net als mijn ambtsvoorgangers vind ik het – mede gelet op de kwetsbare positie van de doelgroep – van groot belang dat gemeenten nieuwe wetgeving niet afwachten en de hoogte van de IST binnen de huidige wettelijke kaders vaststellen in de geest van de voorgenomen herziening van de genoemde regeling. De uitvoering van de individuele studietoeslag (IST) is op grond van de huidige wet de bevoegd- en verantwoordelijkheid van het college van B&W. Dit geldt ook voor het bepalen van de hoogte van de IST.
Zoals in beantwoording op de Kamervragen van de leden Werner en Peters is aangegeven3, heeft de toenmalige Staatssecretaris vanwege de vertraging van de wetsbehandeling van het wetsvoorstel Breed Offensief gemeenten via het Gemeentenieuws van SZW 2020-94 opgeroepen om de IST in de geest van de voorgenomen herziening te verstrekken. Mijn ambtsvoorganger heeft in het SZW Gemeentenieuws 2021-55 gemeenten hier nogmaals toe opgeroepen. Gemeenten is gevraagd de IST vanaf de leeftijd van 21 jaar op 300 euro per maand vast te stellen. Voor studenten jonger dan 21 jaar kunnen gemeenten conform het toepasselijke jeugd-minimumloon een lager bedrag hanteren. Onderstaande tabel geeft de verschillende bedragen weer.
Leeftijd in jaren
Verhouding jeugd WML t.o.v regulier WML
21 en ouder
100%
€ 300,00
20
80%
€ 240,00
19
60%
€ 180,00
18
50%
€ 150,00
Kunt u aangeven welke gemeenten nog steeds onvoldoende studietoelage geven?
De rijksoverheid beschikt niet over informatie over de hoogte van de individuele studietoeslag in afzonderlijke gemeenten. Landelijke cijfers van het CBS laten wel een stijgende lijn zien in de totale uitgaven door gemeenten aan dit instrument: van circa 2,5 miljoen euro in 2017 naar 4,6 miljoen euro in 2019. Het voorlopige beeld van de uitgaven in 2020 is 7,1 miljoen euro.
Kunt u verder aangeven waar het bedrag van 300 euro op is gebaseerd, constaterende dat een student gemiddeld 550 euro per maand verdient en de regering is verzocht, in de unaniem aangenomen motie-Raemakers c.s.2, om de studietoeslag in lijn te brengen met de studieregeling van de Wajong2010?
De studietoeslag is een bijzondere aanvullende inkomensondersteuning op grond van de Participatiewet. De toeslag is uitdrukkelijk bedoeld om een compensatie te bieden aan studenten die wel arbeidsvermogen hebben maar vanwege hun beperking niet in staat zijn om aanvullende inkomsten uit arbeid te verwerven naast een voltijd studie. Ik ben van opvatting dat een hoger bedrag niet past in het compenserende karakter van de studietoeslag. In een brief aan de Tweede Kamer van 8 juli 20197 is door de toenmalige Staatssecretaris van SZW een bedrag van circa € 300 per maand als uitgangspunt genoemd, in lijn met de motie van het lid Raemakers. Het bedrag is in overleg met gemeenten tot stand gekomen. Die hoogte stelt gemeenten in staat om de uitgaven op te vangen binnen middelen die bij invoering van de Participatiewet zijn toegevoegd aan het Gemeentefonds voor de uitvoering van de studietoeslag door gemeenten (structureel € 35 miljoen8).
Welke maatregelen heeft u genomen om, ondanks dat het wetsvoorstel Breed offensief3 controversieel is verklaard, gemeenten aan te sporen de studietoelage te verhogen naar 300 euro?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welk bedrag gemeenten per jaar nodig hebben om alle studenten met een beperking, met terugwerkende kracht over 2021, een studietoelage toe te kunnen kennen?
De uitvoering van de individuele studietoeslag (IST) is op grond van de huidige wet de bevoegd- en verantwoordelijkheid van het college van B&W. Voor de uitvoering van de studietoeslag door gemeenten is bij invoering van de Participatiewet structureel € 35 miljoen toegevoegd aan het Gemeentefonds. Het meest recente voorlopige beeld van de uitgaven door gemeenten aan de IST in 2020 is 7,1 miljoen euro. Gemeenten hebben dus voldoende financiële ruimte om de uitgaven aan de studietoeslag op te hogen. Zoals eerder benoemd is het vaststellen van de hoogte van de studietoeslag op grond van de huidige wet aan het gemeentebestuur.
Bent u daarnaast bereid, vanwege de eerder genoemde aangenomen motie, om het gelijktrekken, en dus voor veel studenten verhogen, van de studietoelage uit het wetsvoorstel Breed offensief te halen, zodat het wetsvoorstel verhoging studietoelage behandeld kan worden?
De herziening van de IST maakt deel uit van het wetsvoorstel Wijziging van de Participatiewet Uitvoeren breed offensief.9 Het wetsvoorstel – dat door de Tweede Kamer op 13 april 2021 controversieel is verklaard10 – bevat een pakket aan maatregelen om meer mensen met een arbeidsbeperking aan (duurzaam) werk te helpen. Het is niet mogelijk om een ingediend wetsvoorstel te splitsen. Er is verder geen ander voorliggend wetsvoorstel dat in aanmerking komt waarin de herziening van de IST betrokken kan worden. Ik blijf gemeenten verzoeken om, totdat het wetsvoorstel Breed Offensief is aangenomen, conform IST te handelen.
Zo nee, bent u dan bereid om vooruitlopend op het wetsvoorstel gemeenten van meer budget te voorzien om zodoende studenten die nu geen of minder studietoelage ontvangen toch te kunnen compenseren?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Litouwen adviseert consument geen Xiaomi-telefoons meer te kopen’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Litouwen adviseert consument geen Xiaomi-telefoons meer te kopen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het zorgelijke feit dat overheidsinstanties in Litouwen consumenten adviseren om geen smartphones van het Chinese merk Xiaomi meer te kopen of te gebruiken in verband met de mogelijke aanwezigheid van censuursoftware?
Het Litouwse Ministerie van Defensie concludeert op basis van eigen onderzoek dat onderzochte smartphones van diverse Chinese fabrikanten kwetsbaarheden en risico’s in zich houden, waaronder de in het nieuwsartikel aangehaalde bevinding van «censuursoftware». Het gaat daarbij specifiek om een lijst van termen die in China gevoelig liggen. De Litouwse overheid concludeert dat deze lijst op Europese smartphones aanwezig is en periodiek geactualiseerd wordt, maar dat er op de in de EU verkochte smartphones geen censuur wordt toegepast.
De overheid van Litouwen verbindt aan het rapport het advies om geen telefoons van Chinese fabrikanten meer te kopen en in gebruik zijnde telefoons te vervangen. Ieder land maakt hierin een eigen afweging. Voor Nederland is er op dit moment geen aanleiding om een dergelijk zwaarwegend advies af te geven. Wel ziet het kabinet dat het daadwerkelijk toepassen van dergelijke software inbreuk kan maken op de grondrechten van gebruikers, zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Zijn deze signalen bekend bij het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC)? Zo ja, welke actie is hierop tot heden genomen?
Ja, de signalen zijn bekend bij het NCSC. Het NCSC informeert en adviseert zijn doelgroep waar relevant over cybersecurityrisico’s.
Hoeveel Xiaomi telefoons zijn in Nederland in gebruik? Maken Nederlandse overheidsinstanties gebruik van Xiaomi telefoons? Zo ja, welke?
Voor het gebruik van Xiaomi-telefoons in Nederland zijn mij geen exacte cijfers bekend. Wel is er een indicatie te geven op basis van openbare marktgegevens. Uit een analyse van Europese markt voor smartphones door het bedrijf Strategy Analytics valt af te leiden dat de verkoop van Xiaomi-telefoons in Europa al enige tijd een stijgende lijn vertoont.2
Deze stijgende lijn is ook terug te zien in cijfers over het internetgebruik door gebruikers van mobiele telefoons. Zo komt het bedrijf Statcounter tot een schatting van het marktaandeel van Xiaomi in Nederland van 4,64% in september 2021.3
Alle overheidsorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering en de beveiliging van informatie en informatiesystemen. Ze bepalen zelf welke apparatuur ze in gebruik hebben. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beschikt daarom niet over een totaaloverzicht van welke overheidsorganisaties welke telefoons in gebruik hebben.
Binnen de rijksoverheid wordt ten aanzien van de inkoop van telefoons via het Rijksbrede categoriemanagement samengewerkt. Wat betreft de rijksoverheid en aanpalende organisaties zijn voor zover bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bekend sinds 2018 60 Xiaomi-telefoons aangeschaft. De telefoons worden niet gebruikt voor de eigen bedrijfsvoering maar zijn aangeschaft om te worden gebruikt als onderwerp van technisch, forensisch of opsporingsonderzoek. Organisaties maken bij het aanschaffen van apparatuur, zoals telefoons, een eigen afweging bij het afsluiten van nadere overeenkomsten, binnen de ruimte die rijksbreed afgesloten overeenkomsten hen daarvoor bieden. (Zie verder het antwoord op vraag 5).
Wordt er een risicoanalyse uitgevoerd naar hardware en software die in gebruik wordt genomen door overheidsinstanties? Zo ja, is een dergelijke analyse uitgevoerd voor Xiaomi telefoons? Zo ja, wat waren de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
Voor de aanschaf van hard- en software, waaronder telefoons, door de overheid is de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) van kracht. De uitgangspunten van de BIO zijn onder andere risicomanagement en de eigen verantwoordelijkheid van overheidsorganisaties. Dat betekent dat organisaties zelf risicoafwegingen uitvoeren voordat hard- en software in gebruik wordt genomen, en op grond daarvan de toepassing binnen hun eigen bedrijfsprocessen bepalen. Relevant zijn in dit verband specifiek biomaatregelen 14.1.1.1 en 15.1.1.1.4
Tevens geldt dat bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten binnen de rijksoverheid, zoals telefoons, (eventuele) risico’s voor de nationale veiligheid worden meegewogen. Hierbij wordt in het bijzonder gelet op mogelijke risico’s ten aanzien van de continuïteit van vitale processen, de integriteit en exclusiviteit van kennis en informatie en de ongewenste opbouw van strategische afhankelijkheden. In het kader hiervan zal in geval van gevoelige apparatuur zal bij aanschaf en implementatie daarvan rekening gehouden worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met risico’s in verband met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om de toegang tot systemen door derden. Eind 2018 is dit ten aanzien van nationale veiligheidsrisico’s verscherpt inkoop en aanbestedingsbeleid geïmplementeerd voor de rijksoverheid.
Ter ondersteuning van dit beleid is instrumentarium ontwikkeld dat organisaties handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. Behoeftestellende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit instrumentarium en het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s. Het instrumentarium is ter beschikking gesteld binnen de rijksoverheid en medeoverheden, alsmede aan organisaties die vitale aanbieder zijn.
Deelt u de mening dat dergelijke censuursoftware een gevaar vormt voor de vrijheid van meningsuiting en de privacy van Nederlandse gebruikers van Xiaomi telefoons? Zo ja, bent u bereid om op korte termijn onderzoek te laten uitvoeren naar de mogelijke aanwezigheid van censuursoftware op Xiaomi toestellen door het Nationaal Cyber Security Centrum en het Agentschap Telecom? Zo nee, waarom niet?
Uit het Litouwse onderzoek blijkt dat de betreffende functionaliteit in de Europese Unie is uitgeschakeld. Wel stellen de onderzoekers dat de fabrikant deze functie op afstand zou kunnen activeren.
In algemene zin zou het toepassen van dergelijke software een risico kunnen vormen voor grondrechten zoals de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van nieuwsgaring en de privacy van Nederlandse gebruikers. Hierbij is het belangrijk om op te merken dat op de software die zich op Nederlandse smartphones bevindt, de huidige wet- en regelgeving van kracht is, zoals de Algemene Verordening Gegevensbescherming en de Algemene wet gelijke behandeling.
De betreffende toezichthouders en instanties, de Autoriteit Persoonsgegevens en het College voor de Rechten van de Mens, kunnen besluiten aanvullend onderzoek te doen wanneer zij hier aanleiding toe zien.
Klopt het dat Xiaomi geen officiële winkel of webshop heeft in Nederland, maar wel online via verschillende Nederlandse websites/webwinkels te kopen is? Deelt u de mening dat als blijkt dat Nederlanders met een Xiaomi telefoon dergelijke censuursoftware hebben, het onwenselijk is dat deze telefoons in Nederland verkrijgbaar zijn? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet juist. Xiaomi heeft in Nederland een officieel verkoopkanaal via haar eigen website. Ook zijn Xiaomi-telefoons in Nederland verkrijgbaar via de mobiele operators en via zowel Nederlandse als Europese webwinkels.
Op dit moment heb ik geen aanwijzingen dat deze software in Nederland is geactiveerd. Mocht op enig moment blijken dat dit toch het geval is, dan is het aan de betreffende toezichthouders om zo nodig te handhaven.
Het nieuws dat NS-medewerkers staken om de sluiting van servicestations te voorkomen |
|
Mahir Alkaya |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de staking die vandaag werd gehouden door servicemedewerkers van de NS?1 2 3
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de voorgenomen sluiting van 17 van de 36 ticketservicebalies en de inkrimping van de tijden waarop service wordt verleend?
De voorgenomen sluiting van 15 van de 36 vaste servicebalies betreft een operationele verantwoordelijkheid van NS4. NS wil met het voorgenomen besluit het serviceaanbod en de inzet van NS personeel beter laten aansluiten op de veranderende behoefte van de reiziger die steeds meer digitaal zijn zaken doet en steeds minder aan de balie. Het aantal stations waarop het gewijzigde serviceaanbod al van toepassing is zal daardoor toenemen van 237 tot 253. Volgens NS wordt er gemiddeld genomen de helft van de tijd geen gebruik gemaakt van een balie van NS. Aan sommige balies is er gemiddeld drie kwartier per uur geen reiziger. Het is daarom begrijpelijk dat NS kritisch kijkt naar de eigen inzet van personeel, op een manier die zowel efficiënt is als aansluit bij de behoefte van de reiziger.
Heeft NS de voorgenomen wijzigingen met u overlegd? Zo ja, wat is uw reactie geweest?
Het voornemen voor het aanpassen van de dienstverlening op stations betreft een operationele verantwoordelijkheid van NS. Ik heb kennisgenomen van het voorstel van NS.
Deelt u de mening dat servicebalies en de aanwezigheid van medewerkers essentieel zijn voor een klantvriendelijk en veilig aanbod van spoorvervoer?
Zoals ook in de antwoorden op Kamervragen van de leden Laçin, Van Dijk en Alkaya is aangegeven5, is de veiligheid en veiligheidsbeleving van reizigers en personeel in het openbaar vervoer van groot belang. Reizigers en personeel moeten zich veilig voelen in het ov en op de stations. Aanwezigheid van personeel op stations draagt bij aan een gevoel van veiligheid. Dit kan echter ook op andere manieren worden ingevuld, bijvoorbeeld door de gerichte inzet van Veiligheids- en Serviceteams, en cameratoezicht.
Ook hebben NS en ProRail in de afgelopen jaren de veiligheid op stations verbeterd door de invoering van 24-uurs camerabewaking met een bemenste veiligheidscentrale en informatie- en alarmzuilen. De verwachting is daarom dat de wijzigingen niet direct zullen leiden tot een lager gevoel van veiligheid op de stations.
Conform de afspraken die zijn vastgelegd in de vervoersconcessie voor het hoofdrailnet wordt NS afgerekend op het borgen van de veiligheid van de reizigers én het personeel in de trein en op stations. Ook heb ik in de vervoersconcessie met NS heldere (prestatie)afspraken gemaakt over bijvoorbeeld de klanttevredenheid. Als het gaat om de gevolgen van de sluiting voor de sociale veiligheid en klanttevredenheid houd ik dus een stevige vinger aan de pols.
Deelt u de mening dat praatpalen en apps geen volwaardige vervanging zijn van fysiek aanwezige servicemedewerkers?
Het is belangrijk dat de reiziger goed wordt geholpen op de plekken en momenten waarop zij dat nodig hebben. Steeds vaker is dat online, maar soms blijft menselijke hulp gewenst. Bijvoorbeeld wanneer reizigers minder digitaal vaardig zijn of behoefte hebben aan menselijk contact. Dat kan op de stations waar NS servicemedewerkers of een OV Service en Tickets winkel aanwezig blijft. Voor alle overige stations, of buiten de openingstijden van de servicebalies en Service en Tickets winkels, kan dat ook 24 uur per dag en 7 dagen in de week via de servicezuil, telefonische hulp bij kaartverkoopautomaten en via de NS Klantenservice (en internet en mobiele applicatie).
Wat betekent het verdwijnen van de servicestations voor reizigers die minder mobiel zijn en reisassistentie nodig hebben? Erkent u dat deze dienstverlening op (middel)grote stations niet kan worden uitbesteed, gezien de complexiteit van dat proces?
Ook reizigers die minder mobiel zijn moeten probleemloos kunnen reizen met de trein. NS geeft aan dat het verdwijnen van servicebalies geen invloed hoeft te hebben op de reisassistentie voor reizigers die minder mobiel zijn. NS maakt hiervoor al enkele jaren ook gebruik van een derde partij; die derde partij verzorgt al langer reisassistenties op onbemenste stations en waar nodig op bemenste stations (buiten de werktijden van servicemedewerkers en bij pieken in de aanvragen). Als gevolg van het verdwijnen van servicebalies zal deze derde partij vaker worden ingezet.
Inmiddels is gebleken dat vanwege de voorgenomen sluiting van een aantal servicebalies, er nu reeds minder NS-personeel beschikbaar is op die stations. Dat heeft in een aantal gevallen geleid tot haperingen in de reisassistentie. NS heeft aangegeven dit zeer te betreuren. NS zet vanaf 18 oktober, in aanvulling op de dienstverlening door de servicemedewerkers, waar nodig via de derde partij extra mensen in om dit te ondervangen. Dit doet NS totdat de reisassistentie door de derde partij (op stations zonder bemensing) of door het NS-personeel (op stations met bemensing) op de gebruikelijke manier kan worden gegarandeerd.
Ik houd met NS de vinger aan de pols om ervoor te zorgen dat de reisassistentie zowel nu als in de toekomst geboden wordt op het gewenste hoge niveau.
Wat betekent het verdwijnen van de servicestations voor de opvang en begeleiding van reizigers bij calamiteiten en grootschalige vertragingen?
Er verandert niets aan de reisbegeleiding en assistentie bij calamiteiten en grootschalige vertragingen. Op stations waar volgens de plannen de aanwezigheid van servicemedewerkers is voorzien, blijven zij reizigers voorzien van informatie en begeleiden zij reizigers in hun reis. Bij een calamiteit of omvangrijke vertraging geldt dezelfde werkwijze zoals die nu ook geldt op de meeste (onbemenste) stations. Afhankelijk van de situatie worden medewerkers van Veiligheid & Service, servicemedewerkers van een ander station of NS-vrijwilligers ingezet.
Bent u ermee bekend dat een aanzienlijk deel van de reizigers niet vertrouwd is met digitale dienstverlening? Hoe wordt deze doelgroep voortaan geassisteerd bij het reizen?
Ook reizigers die minder digitaal vaardig zijn moeten probleemloos kunnen reizen met de trein. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5 biedt NS op verschillende manieren hulp aan deze groep reizigers.
Deelt u de vrees van de NS-medewerkers en vakbonden dat het weghalen van servicemedewerkers zorgt voor meer werkdruk bij overig NS-personeel en handhavingsdiensten?
Het is aan NS om bij voornemens of beslissingen over haar eigen bedrijfsvoering eventuele gevolgen voor medewerkers goed in kaart te brengen en hierover met hen, de vakbonden en de ondernemingsraad in gesprek te treden.
Kunnen extra toegangspoorten en cameratoezicht volgens u zorgen voor evenveel veiligheid op stations als de aanwezigheid van servicemedewerkers?
Graag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Wat betekent de voorgenomen serviceversobering voor de werkgelegenheid bij NS?
NS heeft mij laten weten zich maximaal in te zetten om mensen binnen en buiten NS naar ander werk te begeleiden. Ook konden betrokken NS medewerkers afgelopen periode gebruik maken van een vertrekregeling. NS laat weten dat veel servicemedewerkers hier gebruik van hebben gemaakt.
Bent u bereid om er bij de NS-directie op aan te dringen de voorgenomen bezuinigingen op service op stations te heroverwegen, serieus in gesprek te gaan met de vakbonden en zo een verdere escalatie van het conflict bij NS te voorkomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 valt het voorgenomen besluit van NS om een aantal servicebalies te sluiten onder de operationele verantwoordelijkheid van NS. Ik houd binnen de kaders van de concessie waarin afspraken zijn opgenomen over bijvoorbeeld klanttevredenheid en sociale veiligheid, stevig de vinger aan de pols.
Bieden de gesprekken over concessieverlening of voortzetting van de beschikbaarheidsvergoeding een mogelijkheid om ook afspraken te maken over service op stations?
De afstemming van de inzet van NS personeel op de behoefte van de reiziger valt zoals eerder aangegeven onder de operationele verantwoordelijkheid van NS. Het is niet wenselijk om in die verantwoordelijkheid te treden als concessieverlener, ook niet via de beschikbaarheidsvergoeding voor het OV in Nederland.
Studenten die beleggen met een DUO-lening |
|
René Peters (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rijk worden door beleggen met je DUO lening» van de Financiële Student?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Deelt u de mening van De Financiële Student dat beleggen met een DUO-lening financieel verstandig is, omdat lenen tegen een rente van 0% om te beleggen met een verwacht rendement van 6/7% een prima rendement tegen een laag risico inhoudt?2
Ik deel die mening niet. De studielening is niet bedoeld om te beleggen. Die is beschikbaar gesteld, zodat studenten kunnen voorzien in de kosten voor de studie en het levensonderhoud. Ik vind het dan ook onwenselijk en bovendien onverstandig om met dat geld te gaan beleggen. Beleggen met geleend geld is geen verstandige keuze, omdat je bij tegenvallende rendementen met schuld kan blijven zitten die je wel moet terugbetalen. Het Nibud stelt dat je alleen moet beleggen met geld dat je kunt missen en benadrukt dat het belangrijk is om daarnaast voldoende spaarbuffer aan te houden.3
Is bij u bekend hoeveel studenten inderdaad (maximaal) lenen om met het geleende geld te beleggen? Kunt u bij benadering aangeven hoeveel gemeenschapsgeld op deze manier gebruikt wordt? Zo nee, hoe bent u van plan zicht te krijgen op de grootte van dit probleem?
Uit het Nibud Studentenonderzoek4 onder hoger onderwijs studenten bleek dat 9% van de studenten belegt met de studielening. Er is niet uitgevraagd of zij maximaal lenen om te beleggen en welk bedrag ze aan beleggingen besteden. Ik wil er wel op wijzen dat het niet noodzakelijkerwijs zo hoeft te zijn dat studenten het gehele bedrag dat zij lenen gebruiken om te beleggen. In november verschijnt het Nibud Studentenonderzoek naar mbo-studenten. Dan wordt duidelijk in hoeverre mbo-studenten lenen om te beleggen.
Deelt u de mening dat deze manier van omgaan met gemeenschapsgeld zeer onwenselijk is?
Die mening deel ik. Een studielening is niet bedoeld om te beleggen.
Deelt u de mening dat beleggen met geleend geld slechts mogelijk is voor studenten die het geld niet nodig hebben voor hun studie of primaire levensbehoeften? Deelt u de mening dat hierdoor de (kansen)ongelijkheid dus sterk toe is genomen, omdat het rijke studenten rijker maakt?
Uit het Nibud Studentenonderzoek onder studenten in het hoger onderwijs blijkt dat 9% van de ondervraagde studenten aangeeft te beleggen met hun studielening. We weten niet of dit studenten zijn met ouders met een hoger inkomen. Een veel groter deel geeft aan de lening te gebruiken waarvoor die bedoeld is, namelijk om het collegegeld, boodschappen, boeken en huur en energie te kunnen betalen.
Verder stelt het studiefinancieringsstelsel iedere student financieel in staat om te studeren en de kansen voor de toekomst te vergroten. Het is wel zo dat studenten die het leenbedrag (voornamelijk) nodig hebben voor hun studie of primaire levensbehoeften, niet in staat zullen zijn om dit bedrag te gebruiken om te beleggen. Daarnaast vind ik het van belang dat studenten die niet (maximaal) hoeven te lenen voor hun studie en levensonderhoud, verstandige keuzes maken ten aanzien van hun leenbedrag.
Kunt u bevestigen dat het gebuikt van een DUO-lening om te beleggen (nog) niet verboden is? Waarom is niet daarvoor gekozen?
Het is niet verboden om de studielening te gebruiken om mee te beleggen. Het staat studenten vrij om zelf te beslissen waar zij hun geld aan uitgeven. Het is ook mogelijk dat studenten het geld dat zij verdienen met een bijbaan gebruiken om te beleggen, en de studielening om de studiekosten en het levensonderhoud te betalen. Het is ook niet aan de overheid om te bepalen waar studenten hun geld aan uit mogen geven. Een verbod op beleggen met een studielening is bovendien niet te handhaven, omdat de overheid dan voor alle studenten moet controleren waar studenten hun geld aan uitgeven en ook of zij hun geleende geld bijvoorbeeld laten beleggen door anderen, die daartoe wel in staat zijn.
Bent u in dat geval van plan in de voorwaarden van een DUO-lening een expliciet verbod op beleggen op te nemen?
Dit staat haaks op de vrijheid die studenten hebben om zelf te bepalen waar zij hun geld aan uitgeven. Zoals hierboven al is genoemd, zou dit ook niet te handhaven zijn.
Omdat ik beleggen met studiefinanciering heel onverstandig vind, wil ik dit wel betrekken in het verbeteren van de voorlichting aan studenten. DUO onderzoekt nu hoe studenten op de website kunnen worden gewezen op het belang van bewuste keuzes over hun studiefinanciering. Verder start het Nibud momenteel met het advies5 over hoe we kunnen bevorderen dat studenten bewuste financiële keuzes nemen. Ik heb het Nibud gevraagd om hierin ook in te gaan op studenten die beleggen met hun studielening.
Hoe weegt u «maximaal lenen om te beleggen» in het licht van de discussie rondom het leenstelsel?
De Kamer heeft zich onlangs uitgesproken over de gewenste aanpassingsrichting van het studiefinancieringsstelsel. Welke keuzes hierin ook gemaakt gaan worden; het blijft van groot belang dat studenten bewuste keuzes maken over de studiefinanciering die ze aanvragen. Maximaal lenen om te beleggen vind ik zeer onverstandig. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden heb aangegeven, ga ik bekijken hoe we studenten hier zo goed mogelijk op kunnen wijzen.