De steun aan een Nederlander die in Syrië gevangen zat en gemarteld is |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Hoe een Arnhemmer verdween in een martelcel van Assad»1 en «burgemeester Marcouch roept om onderzoek naar martelzaak Arnhemmer: «Afgrijselijk»»2?
Ja, ik ben bekend met de zaak van de Nederlander uit Arnhem en de omschrijving van de gebeurtenissen in de genoemde berichten.
Wanneer was u voor het eerst op de hoogte van de verdwijning van de genoemde Arnhemmer, zijn verblijf in een Syrische gevangenis of had u informatie dat er sprake was van marteling?
Zijn familie heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) in juli 2013 over de vermissing geïnformeerd en in juli 2016 over de vermoedelijke detentie in Syrië. De advocaat van de familie heeft in 2020 in kort geding ingebracht dat betrokkene in een Syrische gevangenis zit en daar met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid slachtoffer is geworden van ernstige mensenrechtenschendingen.
Kunt u een overzicht geven van wat de Nederlandse overheid heeft ondernomen om informatie over de in de berichten genoemde Arnhemmer te verkrijgen, dan wel hem bijstand te laten verlenen of terug te laten keren?
BZ heeft sinds juli 2013 contact onderhouden met de familie en heeft vanzelfsprekend alle begrip voor de gevoelens van grote onzekerheid waarmee families in geval van een vermissing worden geconfronteerd. Conform de consulaire kaders heeft BZ, na melding van de vermissing, zijn gegevens gecontroleerd en de familie geadviseerd om tevens melding te doen bij de Nederlandse politie. Voorts heeft BZ geverifieerd of hij zich als reiziger had geregistreerd bij het ministerie en via het postennetwerk navraag gedaan bij de autoriteiten van het land van vermissing (Libanon). Deze inspanningen leverden geen informatie op. Nadat BZ in 2016 door de familie op de hoogte was gesteld van de notificatie van het Internationale Rode Kruis, dat betrokkene zich in Syrië in detentie zou bevinden, heeft het ministerie wederom onderzocht of verdere consulaire inzet mogelijk was. Dit bleek in de context van Syrië helaas niet het geval. Tegelijk acteert het Rode Kruis in individuele zaken uitsluitend op verzoek van familieleden -niet van een overheid- en communiceert daar dan ook uitsluitend over met de familie. BZ heeft dit alles aan de familie toegelicht.
Is er in het verleden consulaire bijstand verleend aan Nederlanders in landen waar Nederland geen diplomatieke banden mee had? Zo ja, waarom is dat in deze zaak niet gebeurd? Zo nee, hoe kunnen Nederlanders in de toekomst dan toch worden bijgestaan?
Het is het aan de overheid om per geval en per land een afweging te maken of en hoe zij consulaire bijstand levert. Het is niet ondenkbaar dat in het verleden bijstand is geleverd aan Nederlanders in landen waar de Nederlandse overheid op dat moment geen diplomatieke contacten onderhield met de overheid van dat land. Er is echter geen situatie bekend, vergelijkbaar met die van Syrië sinds 2012 en deze zaak.
Het Nederlandse beleid om geen diplomatieke contacten met de Syrische overheid aan te gaan is ingegeven door de oorlogsmisdrijven en mensenrechtenschendingen door het regime van Assad. Er waren (en zijn) slechts enkele EU-lidstaten vertegenwoordigd in Damascus en hun mogelijkheden tot het leveren van consulaire bijstand waren (en zijn) zeer beperkt. De enige mogelijkheid die de Roemeense diplomatieke kanalen desgevraagd boden was om een Note Verbale van de Nederlandse overheid aan het Syrische regime door te geleiden. Het normaliseren van relaties met het regime, als ook het benaderen van de Syrische autoriteiten via andere EU-lidstaten, zoals Roemenië, en het aanzetten van andere EU-lidstaten tot dergelijk contact stond en staat echter haaks op het Nederlandse beleid.
BZ ontraadt in het reisadvies voor Syrië sinds 2012 alle reizen naar Syrië en waarschuwt Nederlanders ervoor dat de overheid geen consulaire bijstand in Syrië kan verlenen. Het ministerie betreurt de vermissing van betrokkene en de gevolgen voor de familie.
Waarom heeft Nederland geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om via de Roemeense diplomatieke kanalen in Syrië de genoemde Arnhemmer bij te staan?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie het belang ziet van deze zaak om die te gebruiken bij een strafzaak tegen het Assad-regime, omdat het pas rechtsmacht heeft als het slachtoffer Nederlands is? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De strafbaarstelling van misdrijven als oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en foltering is geregeld in de Wet Internationale Misdrijven. Artikel 2 van die wet regelt de rechtsmacht: het Openbaar Ministerie kan vervolging instellen wanneer, kort gezegd, de verdachte of het slachtoffer de Nederlandse nationaliteit heeft óf wanneer de verdachte zich op Nederlands grondgebied bevindt. Bij de keuze om al dan niet een strafzaak te beginnen spelen meer factoren mee dan enkel de vraag of er rechtsmacht is. Zo zal de kans dat er tot een bewijsbare zaak gekomen kan worden ook meegewogen worden, net als de aannemelijkheid dat er ooit een verdachte voor de rechter verschijnt. Op de inzet van het Openbaar Ministerie op individuele zaken kan ik niet nader ingaan.
Is het waar dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken «hoopt de casus van de Arnhemmer te kunnen opnemen in Nederlandse aansprakelijkstelling van de Syrische staat voor foltering» en dat «bewijzen over een Nederlands slachtoffer [...] Nederlands positie in dit proces [kunnen] versterken»? Zo ja, begrijpt u dan de reactie van de familie waaruit blijkt dat zij weinig begrip tonen voor het feit dat het kabinet naar hun mening eerder te weinig heeft gedaan met deze casus? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Nee, dat is niet juist: het ministerie heeft de mogelijkheden in het licht van de aansprakelijkstelling als opties aan de familie voorgelegd.3 De casus van de Arnhemmer zou deze aansprakelijkstelling feitelijk en juridisch verder kunnen onderbouwen, maar het opnemen van zijn zaak is niet noodzakelijk voor een succesvolle effectuering ervan. Het kabinet volgt de familie in haar keuze om deze casus al dan niet te laten gebruiken om de aansprakelijkstelling nader te onderbouwen. Het door Nederland (en sinds 3 maart 2021 ook Canada) ingezette proces wordt ongeacht de beslissing van de familie voortgezet. De optie om deze casus met de bij dit proces betrokken internationale organisaties te delen is eveneens aan de familie voorgelegd, omdat het eventueel nadere informatie over het lot van hun naaste zou kunnen opleveren. Het ministerie begrijpt de positie van de familie en respecteert haar keuzes in dezen.
Deelt u dan de mening dat het van belang is voor zowel zijn familie als ook vanwege het eventueel vervolgen van het Syrische regime, dat alle informatie over het lot van de Arnhemmer achterhaald wordt? Zo ja, wat gaat er gebeuren om deze informatie alsnog te achterhalen? Zo nee, waarom niet?
Het lot van betrokkene, zoals beschreven in het NRC-artikel, is onmenselijk. De situatie in Syrië was en is ook nog steeds schrijnend. Nederland blijft zich dan ook volop inzetten op het aansprakelijk stellen van Syrië voor de schendingen van de mensenrechten. Er is binnen de kaders van consulaire bijstand momenteel helaas geen mogelijkheid tot het achterhalen van informatie over het lot van de Arnhemmer of enig ander handelingsperspectief in deze zaak. Wij leven mee met de familie en volgen hun besluit om de casus van hun naaste al dan niet aan de aansprakelijkstelling toe voegen en met betrokken organisaties te delen.
De zoönotische dreiging van het vogelgriepvirus |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u in het commissiedebat Zoönosen en dierziekten stelde dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport volgens de zoönosestructuur het voortouw neemt zodra er aanwijzingen zijn dat een dierziekte ook ziekte bij mensen kan veroorzaken?1
Tijdens het commissiedebat heb ik gezegd dat de volksgezondheid bij de bestrijding van zoönosen altijd voorop staat. We hebben in Nederland een goed werkende zoönosestructuur, waarbij experts de signalen van overdracht van dier op mens continu in de gaten houden. Indien nodig wordt opgeschaald om snel te kunnen ingrijpen, VWS neemt dan binnen de zoönosenstructuur het voortouw en coördineert de besluitvorming als er aanwijzingen zijn dat er een direct gevaar dreigt voor de volksgezondheid. Onder leiding van VWS worden dan besluiten genomen over te nemen maatregelen, VWS zorgt dat de volksgezondheidsaspecten worden meegenomen bij de besluitvorming.
Heeft u gelezen dat ook uw voorganger stelde dat de zoönosestructuur in werking treedt en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport leidend wordt, zodra er enige indicatie is dat de circulerende virussen zoönotische eigenschappen hebben?2
Ja, voormalig Minister van Ark heeft in antwoord op uw vragen (ingezonden 20 november 2020) geantwoord dat VWS het zoönotische risico, dat door het RIVM wordt geduid, intensief volgt. De zoönosenstructuur is altijd actief. Deskundigen monitoren mogelijke zoönotische risico’s voortdurend om te zien of er volksgezondheidsrisico’s zijn. Mocht er een direct gevaar voor de volksgezondheid dreigen, dan neemt VWS het voortouw en worden onder leiding van VWS in gezamenlijkheid besluiten genomen over te nemen maatregelen. Deze werkwijze heeft bij aanpak van nertsen met SARS-CoV-2 in 2020 heel goed gewerkt.
Kunt u bevestigen dat al jaren bekend is dat bepaalde typen vogelgriepvirus, onder andere die van de subclade 2.4.4b, ook bij mensen ziekte kunnen veroorzaken en in veel gevallen ook tot sterfte leiden?3 en 4
Sinds 2003 zijn wereldwijd 456 humane sterfgevallen gerapporteerd door infecties met H5N1 virussen van diverse (sub)clades, ofwel afstammingslijnen. Deze infecties werden hoofdzakelijk tot 2015 gerapporteerd en voor het overgrote deel in Azië, waar dit type vogelgriep virussen wijdverbreid voorkwam tot de start van een vaccinatieprogramma voor pluimvee. Het H5N1 virus dat nu in Europa circuleert behoort tot subclade 2.3.4.4b en is een andere variant van H5N1 dan de subclades die eerder hoge sterfte gaven bij mensen. Van deze huidige H5N1 variant is het zoönotisch potentieel als zeer laag ingeschat. Er zijn enkele gevallen bekend waar H5 vogelgriepvirussen van dezelfde subclade werden overgedragen van besmette vogels op mensen, in Rusland (H5N8) en in het VK (H5N1; de subclade refereert uitsluitend aan de H5 component van het virus). Hierbij was steeds sprake van intensief, meestal beroepsmatig, contact met zieke of dode dieren. Deze infecties verliepen mild. Het risico voor de mens verschilt tussen de types vogelgriepvirussen. Zo heeft de WHO sinds 2014 ruim 60 besmette mensen gemeld die geïnfecteerd waren met H5N6 virussen, waarvan 29 mensen zijn overleden. De laatste tijd zijn dit ook virussen behorende tot subclade 2.3.4.4b maar met een andere genetische samenstelling. Deze H5N6 virussen circuleren momenteel alleen in China. De recente toename van H5N6 besmettingen bij mensen is geassocieerd met de toegenomen circulatie van dit subtype in gehouden vogels en infecties worden mogelijk vaker opgemerkt door inzet van simultane diagnostiek voor COVID-19 en influenza en verhoogde door de verhoogde aandacht voor luchtweginfecties vanwege de covid-19 pandemie. De WHO adviseert alertheid, maar het pandemisch risico door aviaire influenza (type H5) wordt momenteel niet hoger geschat dan voorgaande jaren.5
Kunt u bevestigen dat in het Verenigd Koninkrijk in januari jongstleden een man besmet raakte met exact hetzelfde subtype vogelgriepvirus als nu in Nederland rondgaat, namelijk H5N1, subclade 2.3.4b? Bent u op de hoogte van het feit dat in Rusland zeven mensen besmet zijn geraakt met het vogelgriepvirus dat weliswaar van het subtype H5N8 was, maar met dezelfde subclade 2.3.4b als het vogelgriepvirus dat nu in Nederland rondgaat?5 en 6
Besmetting van mensen met de voorkomende stammen van de H5 2.3.4.4b subclade van vogelgriep gebeurt op dit moment alleen door direct en intensief contact met besmette dieren. Bijvoorbeeld in Aziatische landen door slachten van besmette dieren en op open vogelmarkten, maar dan met een ander subtype, namelijk H5N6. Daar is er intensieve blootstelling bij onvoldoende bescherming bij ruimingen van besmette bedrijven of bij samenleven met besmette dieren. In Europese landen komt deze manier van blootstelling nauwelijks voor. In december 2021 jl. is een besmetting met H5N1 virus, met lage hoeveelheid detecteerbaar virus, van een persoon geweest in Engeland, die gedurende een langere periode zeer nauw contact had met zijn besmette vogels. De man was verder niet ziek. Op een met H5N8 HPAI virus besmet pluimveebedrijf in Rusland zijn vorig jaar zeven humane gevallen van besmetting met vogelgriepvirus en lage hoeveelheid detecteerbaar virus gemeld, maar het betrof dus een ander subtype, H5N8 ipv H5N1, wel uit dezelfde subclade H5 2.3.4.4b. Deze personen hadden milde symptomen of waren asymptomatisch. Er is geen mens-op-mens verspreiding vastgesteld.
Kunt u bevestigen dat er in 2021 28 menselijke infecties met vogelgriepvirus van het subtype H5N6 uit China gemeld zijn met 31% sterfte, en dat sommige daarvan behoorden tot subclade 2.3.4.4b, en een HA-gen bezaten dat nauw verwant was aan het vogelgriepvirus dat in Europa en dus ook in Nederland circuleert?7
In het EFSA-rapport waar u naar verwijst, zie ik dat er sinds 2014 57 laboratorium-bevestigde humane infecties met H5N6 in China zijn gerapporteerd en 1 in Laos. De figuur (op pag 36) laat zien dat er in 2021 inderdaad 28–29 infecties in China waren. Van de 58 is 41% overleden (de sterfte ratio over de hele periode volgens de EFSA), dus dat zijn 24 sterfgevallen. Het rapport geeft aan dat 31% van de sterfgevallen in 2021 is gerapporteerd; de sterfte ratio in China kan ik hier niet uit extraheren. EFSA geeft aan dat het H5 gen van deze H5N6 infecties werd getypeerd als nauw verwant aan het H5 gen van het vogelgriepvirus dat nu in Europa circuleert. Voor de overige 7 genen van het virus geldt dat niet. De H5N6 besmettingen bij mensen zijn geassocieerd met de toegenomen circulatie van dit type in gehouden vogels en worden mogelijk vaker opgemerkt door inzet van diagnostiek voor COVID-19. De WHO adviseert alertheid, maar het pandemisch risico door aviaire influenza (type H5) wordt niet hoger geschat dan voorgaande jaren.1
Bent u op de hoogte van de waarschuwing die enkele maanden geleden is afgegeven door wetenschappers verbonden aan onder andere European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) en European Food Safety Authority (EFSA), waarin zij constateerden dat een aantal signalen wijst op een verhoogd zoönotisch risico van het vogelgriepvirus dat op dit moment ook in Nederland circuleert?8
Ik heb deze signalen gezien. De auteurs verbonden aan de ECDC, EFSA en het Europees referentie laboratorium wijzen op (1) de mogelijkheid van transmissie van vogels naar mensen, (2) transmissie van vogels naar zoogdieren, (3) vondsten van virussen met mutaties en (4) voortdurend optredende veranderingen in het virus. Wat betreft (1) en (2) speelt het rapport vooral in op de toegenomen verspreiding (prevalentie in tijd en locaties) van H5 detecties in vogels waar geen intrinsieke verandering van het virus zelf voor nodig is. Ook kan de toegenomen spreiding leiden tot hogere kans dat er mutaties ontstaan.
Erkent u dat het vogelgriepvirus dat momenteel in Europa en ook in Nederland rondgaat dus wel degelijk zoönotische eigenschappen heeft en ziekte bij mensen kan veroorzaken? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Dat klopt, maar het risico is zeer beperkt. Besmetting van mensen met de voorkomende stammen van vogelgriep gebeurt op dit moment alleen door direct en intensief contact met besmette dieren, bijvoorbeeld in Europa door onvoldoende bescherming bij ruiming van besmette bedrijven of intensief samenleven met besmette dieren. Er is geen mens-op-mens transmissie bekend.
Kunt u bevestigen dat op dit moment de zoönosestructuur nog niet in werking is getreden? Zo ja, hoe kan dat, gezien het bovenstaande? Wat is hiervoor de reden? Zo nee, wanneer is deze in werking getreden?
De zoönosestructuur is altijd actief. In een dichtbevolkt land met een hoge veedichtheid en veel wilde dieren is het zaak om goed voorbereid te zijn op en aandacht te houden voor zoönosen, ook als er geen concrete dreiging is. Binnen de zoönosestructuur vindt samenwerking en communicatie plaats tussen de verschillende veterinaire en humane organisaties om bovenstaande doelstelling te bereiken. De geïntegreerde humaan-veterinaire risicoanalysestructuur voor de aanpak van zoönosen op rijksniveau, waarin het signaleren van zoönosen tot en met advisering over de bestrijding in geval van een uitbraak geborgd is, is daarom voortdurend actief. Het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM coördineert de risicoanalysestructuur. Hierin worden humane gegevens, gegevens vanuit de veehouderij en gegevens vanuit wild en gezelschapsdieren bijeengebracht. Ook signalen uit buurlanden, Europa en de rest van de wereld vormen de basis voor het maandelijkse Signaleringsoverleg-zoönosen (SO-Z). Ook als er geen concrete dreiging is, komt het SO-Z elke maand samen om signalen van mogelijk zoönotische aard te beoordelen en te bekijken of er vervolgstappen nodig zijn. Uiteraard komt het overleg sneller en vaker bijeen als daar aanleiding voor is. Signalen worden op die manier adequaat opgevolgd waarbij er tijdig wordt opgeschaald. Deze risicoanalysestructuur is er zowel voor crisistijd als voor tijden waarin er geen uitbraak is.
Kunt u bevestigen dat in de afgelopen vijf maanden alleen al in Nederland bij zes van de negen aangetroffen zoogdieren die zijn gestorven aan vogelgriep (vier vossen, een bunzing en een otter) een mutatie van het virus is gezien, waarmee het zich aanpast aan de lagere lichaamstemperatuur van zoogdieren?
Sinds oktober 2021 tot mid-april 2022 zijn 14 vossen, een das, een otter en vier bunzingen positief getest op H5N1. Alle sequenties van de virussen in zoogdieren werden onderzocht op het voorkomen van mutaties. In tien zoogdieren (7 vossen, 2 bunzingen en 1 otter) werd een mutatie aangetoond waarvan bekend is dat deze een aanpassing is van het virus aan zoogdieren.
Erkent u dat het niet klopt dat er slechts één keer een mutatie zou zijn gezien bij één dier, zoals u leek te suggereren tijdens het commissiedebat Zoönosen en dierziekten van 24 februari jl.?
U vroeg tijdens het debat of het me bekend was dat er volgens experts in geval van een virusinfectie met een of twee mutaties stappen moet worden genomen. Ik refereerde hierbij aan het onderzoek van Ron Fouchier. Bij vogelgriepvirussen kunnen zich, net als bij andere virussen, mutaties voordoen. Dat eerdere onderzoek heeft aangetoond dat er meerdere mutaties nodig zijn voordat het vogelgriepvirus van mens op mens overdraagbaar zou worden. Dat is een van de specifieke redenen om de aanwezigheid van mutaties te monitoren. Op dit moment is er zeker reden om alert te zijn, maar er is nog geen verdere toename van mutaties gedetecteerd. In de 10 zoogdieren met mutatie is alleen dezelfde ene mutatie aangetoond zonder dat er overigens aanwijzingen waren voor overdracht van virussen tussen of binnen deze diergroepen.
Kunt u bevestigen dat bij eerdere H5N1-uitbraken in Egypte en in Azië al twee mutaties zijn gezien van de vijf bekende mutaties waarmee het vogelgriepvirus van mens op mens overdraagbaar kan worden?9 en 10
De artikelen waar u naar refereert, in PLOS Pathogens en Science uit 2012, laten zien dat er infecties bij mensen zijn gevonden van H5N1 virussen met mutaties die geassocieerd zijn met virusoverdraagbaarheid tussen zoogdieren, in Egypte (2010) en in Vietnam (2007). Deze H5N1 virussen waren van andere H5 subclades dan de huidige in Europa rondgaande H5N1 virussen en met andere infectiedynamiek waardoor de waargenomen mutaties mogelijk zijn ontstaan. Hoewel de naamgeving in de huidige systematiek hetzelfde is, verschillen de momenteel voorkomende H5N1 virussen in een aantal eigenschappen essentieel van de virussen van 10 of meer jaar geleden.
Kunt u de Kamer informeren over de bevindingen van het Deskundigenberaad-Zoönosen, dat in maart is georganiseerd om de zoönotische risico’s van het vogelgriepvirus te bespreken?
Het RIVM adviseert mij op basis van het Deskundigenberaad Zoönosen, gehouden 10 maart jl. Het advies daarvan is inmiddels ontvangen. De Minister van LNV en ik zullen u het advies met onze reactie zo snel als mogelijk toesturen.
Wie zijn de deelnemers aan het Deskundigenberaad-Zoönosen vogelgriep? Hoeveel deelnemers werken voornamelijk in het domein van de diergeneeskunde of veehouderij en hoeveel deelnemers werken voornamelijk in het domein van de humane geneeskunde of volksgezondheid?
De lijst met deelnemers wordt te zijner tijd als bijlage bij het advies aan u aangeboden.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Bij deze ontvangt u de antwoorden elk afzonderlijk beantwoord.
De zorgbonus voor pgb-zorgverleners en de tegemoetkoming voor mantelzorgers |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Waarom is het voor pgb-zorgverleners nog steeds niet mogelijk om de zorgbonus aan te vragen voor de jaren 2020 en 2021?
Naar aanleiding van de motie-Van Kooten-Arissen c.s. (Kamerstukken II, 2019–2020, 25 295, nr. 171) heeft het kabinet in 2020 middels de subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 een bonus beschikbaar gesteld van netto € 1.000,– aan zorgprofessionals die een uitzonderlijke prestatie hebben geleverd in de strijd tegen COVID-19. Ook in 2021 heeft het kabinet een netto bonus beschikbaar gesteld van netto € 384,71.
In deze rondes zijn pgb-zorgverleners die werkzaamheden verrichten voor een budgethouder met tussenkomst van een zorgaanbieder reeds meegenomen. Dat geldt ook voor pgb-zorgverleners die rechtstreeks voor een budgethouder -zonder tussenkomst van een zorgaanbieder- werkzaamheden verrichtten bekostigd uit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), Jeugdwet of Wet langdurige zorg (Wlz). Dit betreft het overgrote deel van de pgb-zorgverleners.
Een uitzondering zijn de zorgverleners die bekostigd worden via de Zorgverzekeringswet (Zvw) pgb. In de brief van 26 oktober 2021 is nader ingegaan op de reden hiervan en de vraagstukken die zich bij de uitwerking van een regeling voor deze groep zorgprofessionals voordoen. U bent meegenomen in de constatering dat de uitgangspunten van het Zvw-pgb (leidend principe dat gegevens van zorgverleners niet kenbaar zijn) en van het subsidierecht (harde voorwaarde is kenbaarheid ontvanger) elkaar uitsluiten. Een zorgvuldige uitwerking van de mogelijkheden van een pgb-zorgbonus Zvw kost daardoor tijd.
Doordat circa de helft van de groep zorgprofessionals die werkzaamheden verricht voor een budgethouder, bekostigd uit de Zvw, niet bekend is bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) – die budgethouders declareren de kosten voor pgb-Zvw zorg rechtstreeks bij zorgverzekeraars – spelen er bij de ontwikkeling en uitvoering van de regeling verschillende vraagstukken op het gebied van privacy. Een deel van die vraagstukken wordt opgelost door de aanstaande Verzamelwet gegevensbescherming, waarmee ook in de Kaderwet VWS-subsidies zal worden voorzien in een aanvulling van de grondslag voor gegevensverwerking in het kader van subsidies. Ik hoop deze zo spoedig mogelijk voor parlementaire behandeling aan te bieden.
Voor de overige vraagstukken wordt op dit moment onderzocht op welke wijze een regeling zou kunnen voldoen aan de geldende privacy vereisten en wat nog meer nodig is om te komen tot een uitvoerbare regeling.
Indien deze aspecten tot een positief resultaat leiden, kan de regeling met mijn akkoord worden gepubliceerd en kan tot openstelling van het aanvraagloket voor beide bonussen (2020 en 2021) worden overgegaan.
Wanneer denkt u dat pgb-zorgverleners wel de zorgbonus kunnen aanvragen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke zaken moeten nu nog geregeld worden voordat pgb-zorgverleners de zorgbonus kunnen aanvragen?
Zie antwoord vraag 1.
Is er een beeld van het aantal pgb-zorgverleners dat in aanmerking komt voor de zorgbonus?
Inmiddels hebben 16.000 pgb-zorgverleners de eerste zorgbonus ontvangen en 15.177 de tweede. Dit zijn zorgverleners die onder de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Jeugdwet en de Wet langdurige zorg hebben gewerkt.
Zoals vermeld onder het antwoord bij de vragen 1, 2 en 3 is het uitkeren van een zorgbonus voor de zorgverleners onder een Zvw-pgb nog niet gelukt.
Op basis van de cijfers die bekend zijn bij de SVB, is de verwachting dat het gaat om een groep van ongeveer 25.000 zorgverleners.
Het is op grond van de privacywetgeving niet mogelijk om exacter zicht te krijgen op de groep budgethouders en zorgverleners die niet bekend zijn bij de SVB. Daarbij is ook onbekend hoeveel van deze zorgverleners voldoen aan de gestelde voorwaarden voor het uitkeren van de zorgbonus. Zo mag er geen eerste- of tweedelijns familierelatie bestaan tussen budgethouder en zorgverlener en moet er sprake zijn van een uitzonderlijke prestatie in de strijd tegen COVID-19.
Hoe worden budgethouders en pgb-zorgverleners op de hoogte gesteld op het moment dat zij de zorgbonus kunnen aanvragen?
Ingeval tot publicatie van de regeling kan worden overgegaan, wordt bepaald op welke wijze de doelgroep actief geïnformeerd kan worden. Daarbij kan gedacht worden aan communicatie via de rijksoverheid, de uitvoerder van de regeling en de brancheorganisatie Per Saldo.
Wat vindt u van het bericht dat gemeenten steeds meer bezuinigen op de tegemoetkoming of het cadeau voor mantelzorgers?1 2
Gemeenten hebben een wettelijke verantwoordelijkheid met beleidsruimte om de mantelzorger te ondersteunen. De individuele financiële mantelzorgwaardering is een belangrijke manier, maar niet de enige. Het doel en belang is dat gemeenten vanuit de behoefte van de mantelzorger hun beleid inrichten en voorzien in een passend aanbod van erkenning, waardering en ondersteuning.
De mogelijkheid van een individuele financiële tegemoetkoming kan een effectieve manier zijn om de mantelzorgers in beeld te krijgen en vanaf daar passende ondersteuning aan te bieden. Ook blijkt uit inventarisatie van mantelzorg NL (uit 2016) dat 62% mantelzorgers behoefte hebben aan een financiële waardering. Ik zou gemeenten daarom vooral aanmoedigen deze optie in stand te houden en daarbij gebruik te maken van de aanbevelingen die MantelzorgNL doet om deze waardering aan te laten sluiten bij de behoefte van mantelzorgers.3
Het onderzoek van MantelzorgNL laat zien dat in 3% van de gemeenten de individuele geldelijke waardering is afgeschaft en dat bij gemeenten met een individuele geldelijke waardering 13% het bedrag heeft verlaagd en/of omgezet naar een waardebon/pas. Ik vind het goed dat MantelzorgNL deze cijfers in beeld brengt en zo gemeenten bewust maakt van de verschuiving hierin en het belang om de mantelzorgers en de naaste die zij verzorgen goed in beeld te houden en te waarderen.
Hoe verklaart u het dat mantelzorgers voor de decentralisatie in 2015 200 euro per jaar kregen en dat bedrag nu gemiddeld 114 euro is? Bent u het eens dat dit opnieuw een teken is dat gemeenten financiële tekorten hebben?
Daar biedt het onderzoek van MantelzorgNL waar u naar verwijst geen aanwijzing voor. Het onderzoek van MantelzorgNL brengt enkel in kaart wat gemeenten doen aanindividuele mantelzorgwaardering, waaronder een financiële bijdrage. Het onderzoek laat niet zien wat gemeenten doen aan collectieve waardering, bijvoorbeeld gezamenlijke ontmoeting.
Bent u het eens dat het werk dat mantelzorgers doen ontzettend belangrijk is en waardering verdient?
Jazeker, zie ook mijn antwoord op vraag 1. Zoals aangegeven in de hoofdlijnenbrief toekomst Wmo van 28 maart 2022 is een van de speerpunten binnen de sociale basis het ondersteunen van mantelzorgers.
Zo ja, wat kunt u doen om gemeenten te ondersteunen zodat mantelzorgers de waardering krijgen die zij verdienen?
Mantelzorgers hebben behoefte aan waardering en ondersteuning. Gemeenten bieden deze waardering en ondersteuning. Zoals aangegeven in de hoofdlijnenbrief wil ik – in samenwerking met gemeenten – vooral inzetten op een (respijt)zorgaanbod dat aansluit op de behoeften van mantelzorgers en het vergroten van de aandacht van werkgevers voor het combineren van mantelzorgtaken met werk. In de landelijke aanpak «Samen Sterk voor Mantelzorg» is ook opgenomen dat we met gemeenten verkennen hoe de mantelzorgwaardering beter ingezet kan worden. Hierover ben ik in gesprek met de VNG.
Bent u bereid om met vertegenwoordigers van mantelzorgers en gemeenten in gesprek te gaan over deze tendens?
Zie vraag 9
De bescherming van wilde bijen in het bijenrichtsnoer |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Erkent u dat hommels en wilde, solitaire bijen onder de huidige toelatingsprocedure voor landbouwgif niet beschermd zijn, zoals bevestigd in de tekst van het originele bijenrichtsnoer1, waardoor een nieuw richtsnoer noodzakelijk is dat deze insectensoorten wel bescherming biedt?
Nee. Ook onder de huidige toelatingsprocedure voor gewasbeschermingsmiddelen worden hommels en solitaire bijen beschermd. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) hanteert, net als andere Europese toelatingsautoriteiten, het Europese toetsingskader voor honingbijen en andere insecten en beoordeelt of de acute en chronische/reproductieve toxiciteit van stoffen of middelen risico’s opleveren voor honingbijen en andere insecten. Hiermee worden ook hommels en solitaire bijen beschermd. Het Ctgb laat alleen middelen toe als deze veilig zijn op basis van dit toetsingskader. Met de komst van een nieuw bijenrichtsnoer zal de beoordeling van de risico’s voor bijen verder worden verbeterd, onder andere door een beoordelingsmethodiek specifiek voor hommels en solitaire bijen.
Bent u bekend met de nieuwe cijfers van het Compendium voor de Leefomgeving over bijensterfte en de zorgen die voornamelijk leven over de afname van wilde bestuivers?2 Kunt u bevestigen dat 54% van de wilde bijen en hommels die in Nederland zijn aangetroffen op de Rode Lijst van bedreigde soorten staan?
Ja.
Erkent u dat het originele bijenrichtsnoer bevestigt dat hommels en solitaire bijen «potentieel kwetsbaarder zijn voor pesticiden dan honingbijen» en dat een «additionele veiligheidsfactor gesuggereerd wordt om rekening te houden met deze verschillen in kwetsbaarheid»?3 Hoe beoordeelt u deze zinsnede en hoe houdt u hier rekening mee?
Vanwege de verschillen in biologie en ecologie krijgen honingbijen, hommels en solitaire bijen binnen het bijenrichtsnoer een aparte benadering. Een veiligheidsfactor is één van de manieren om verschillen in gevoeligheid tussen soorten in de risicobeoordeling te kunnen adresseren. Aangezien European Food Safety Authority (EFSA) het bijenrichtsnoer op dit moment uitwerkt, is nog niet bekend of in het richtsnoer gebruik zal worden gemaakt van veiligheidsfactoren en zo ja op welke wijze. Ik betrek uw Kamer bij deze uitwerking.
Deelt u de zorg dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) in het met de Kamer gedeelde advies4 voorsorteert op de hantering van 10% toelaatbare bijensterfte door een landbouwgif, terwijl het Nederlandse standpunt maximaal 7% bijensterfte hanteert? Hoe beoordeelt u dit?
In het document waarnaar wordt verwezen heeft het Ctgb een appreciatie gegeven van het EFSA-achtergronddocument over de beschikbare wetenschappelijke informatie voor het bepalen van beschermdoelen voor hommels en solitaire bijen, maar heeft het Ctgb geen advies uitgebracht over de hanteren beschermdoelen.
Inmiddels heeft de Europese Commissie (op 31 maart 2022) een mondeling voorstel gedaan voor te hanteren beschermdoelen voor hommels en solitaire bijen met het verzoek aan lidstaten om hier op te reageren. Ik heb het Ctgb zoals gebruikelijk hierop om advies gevraagd en heb uw Kamer over mijn positie geïnformeerd op 16 mei 2022.
Zoals ik uw Kamer op 15 oktober 2021 heb geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 334) zal ik mij inzetten voor een maximaal toelaatbare sterfte van 7% is, conform de moties van het lid Ouwehand, Kamerstuk 27 858, nr. 562 en Kamerstuk 21 501-32, nr. 1175) en van het lid Wassenberg c.s. (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 50).
Op welke studies baseert het Ctgb dit verruimde advies met betrekking tot 10% sterfte van wilde bijen? Kunt u de studies die genoemd worden in tabel 2 op pagina 3 (7 veldstudies voor hommels; 8 veldstudies voor solitaire bijen) met spoed met de Kamer delen, zodat de Kamer hier tijdig en volledig over geïnformeerd wordt?
Het Ctgb heeft een appreciatie gegeven op het EFSA-achtergronddocument en heeft nog geen advies gegeven over de mogelijke beschermdoelen voor hommels en solitaire bijen. De betreffende tabel is te vinden op pagina 11 van het EFSA achtergronddocument en is gebaseerd op de studies die door EFSA zijn gebruikt bij de totstandkoming van dit document. In bijlage 2 van dat document, op pagina 45 en pagina 58, beschrijft EFSA voor respectievelijk hommels en solitaire bijen welke studies en datasets, uit de vele studies die zijn beoordeeld, zijn geselecteerd. Ik heb het EFSA achtergronddocument op 14 februari 2022 naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 27 858, nr. 562). Ik verwijs uw Kamer naar de referentielijst en de hiervoor genoemde pagina’s in deze bijlage.
Kunt u bevestigen dat het schadelijke effect van een bepaalde pesticide op (wilde) bijen bepaald wordt door middel van vergelijkende studies met controlevelden, waarin de controlevelden moeten aangeven wat de natuurlijke sterfte of natuurlijke variatie van de insectensoort zou zijn?
De schadelijke effecten van gewasbeschermingsmiddelen worden bepaald met laboratorium- en veldstudies. Daarbij wordt een vergelijking gemaakt tussen bijen die blootgesteld zijn en bijen die niet blootgesteld zijn aan het gewasbeschermingsmiddel. In het geval van veldstudies, foerageren de bijen op velden waar het gewasbeschermingsmiddel is toegepast en velden waar dat niet het geval is (de controlevelden). EFSA geeft in het achtergronddocument aan dat informatie over bijen in de controlevelden in deze studies tevens informatie kan opleveren over de achtergrondvariatie van hommels en solitaire bijen, maar dat de beschikbare data onvoldoende zijn om hierover een goede uitspraak te kunnen doen.
Beaamt u dat deze controlevelden gebieden zouden moeten waar geen landbouwgif mag worden aangetroffen, zoals natuurgebieden, of ten minste onbespoten biologische akkers, om de natuurlijke sterfte te kunnen meten?
Om wetenschappelijk verantwoorde conclusies te kunnen trekken, moeten veldstudies goed zijn ontworpen. Eén van de randvoorwaarden hierbij is dat controlevelden niet zijn gecontamineerd met gewasbeschermingsmiddelen die van significante invloed zijn op de te meten variabele, in dit geval over bijen. Dit wordt getoetst binnen het beoordelingsproces voor gewasbeschermingsmiddelen. Daarbij wordt bijvoorbeeld gekeken welke soorten gewasbeschermingsmiddelen zijn gebruikt, wanneer ze zijn gebruikt, welke residuen er kunnen zijn achtergebleven, hoe toxisch deze zijn en hoe het gebruik in de controle- versus behandelingsvelden zich tot elkaar verhouden. Studies kunnen worden geaccepteerd als is aangetoond dat eventueel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in controlevelden geen significante invloed heeft op bijen, bijvoorbeeld als een middel alleen lang geleden gebruikt is of als het middel niet toxisch is voor bijen.
EFSA geeft in het achtergronddocument aan bij de selectie van de gebruikte studies te hebben beoordeeld of sprake was van relevante contaminatie en dergelijke studies te hebben uitgesloten. Dit komt overeen met de aanpak die gehanteerd is bij herbeoordeling van drie neonicotinoïden in 20185. EFSA geeft in het achtergronddocument verder aan dat de beschikbare data onvoldoende is om een goede uitspraak over de achtergrondvariatie van hommels en solitaire bijen te doen.
Kunt u uitsluiten dat deze controlevelden in de praktijk gangbare landbouwvelden zijn, die wel bespoten worden, alleen niet met de pesticide waar op dat moment op getoetst wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat als gangbare percelen gebruikt zouden worden als controle, men niet de natuurlijke sterfte meet, maar de achtergrondsterfte van bijen die wordt veroorzaakt door de deken van landbouwgif? Indien hier sprake van is, hoe gaat u dit stoppen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt deze vragen beantwoorden voor de vergadering van het Europese Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) op 30 en 31 maart 2022?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Vewin: drinkwater voor 900.000 nieuwe woningen niet zeker’ |
|
Peter de Groot (VVD), Fahid Minhas (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vewin: drinkwater voor 900.000 nieuwe woningen niet zeker»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat het vinden en benutten van nieuwe drinkwaterbronnen steeds moeizamer gaat en er daarom onzekerheid heerst of drinkwaterbedrijven straks drinkwater kunnen leveren voor alle nieuwe woningen tot 2030?
Het beschermen van bestaande drinkwaterbronnen en waar nodig het vinden en beschermen van nieuwe drinkwaterbronnen is een belangrijke opgave, die terecht de aandacht vraagt en ook heeft.
Drinkwaterbedrijven hebben op grond van de Drinkwaterwet de plicht aan huishoudens drinkwater te leveren. De drinkwaterbedrijven stellen leveringsplannen op waarin vraag en aanbod per bedrijf is uitgewerkt. De ILT houdt hier toezicht op. Dit is wettelijk geregeld en daarmee is de levering voor ten minste de komende 10 jaar geborgd.
Provincies en drinkwaterbedrijven hebben samen onderzoek gedaan naar de (toenemende) drinkwatervraag en het beschikbare aanbod van bronnen. Provincies wijzen Aanvullende Strategische Voorraden (ASV’s) aan zodat er tot 2040 voldoende grondwater beschikbaar is voor het bereiden van drinkwater. Het Rijk wijst daarnaast Nationale Grondwaterreserves (NGR’s) aan. Daarmee stuurt het Rijk via bodem en water in de ruimtelijke inrichting. Via actielijn 2 van het Programma Woningbouw is er aandacht voor het wegnemen van knelpunten voor de woningbouw (zoals problemen met de levering van drinkwater) en het versnellen van de procedures.
Ook wordt er gekeken naar mogelijkheden voor waterbesparing en welke andere bronnen in de toekomst benut kunnen worden voor de bereiding van drinkwater, zoals het ontzilten van brak water en het uitbreiden van oppervlaktewater-winningen.
Het RIVM heeft onderzocht wat de huidige staat is van de drinkwaterbronnen. Uw Kamer heeft hierover in mei 2021 een rapport ontvangen2. Dit onderzoek gaat vooral in op de kwaliteit van de drinkwaterbronnen. RIVM werkt aan een aanvullend rapport over de beschikbaarheid van bronnen, dat medio 2022 zal worden afgerond. Ik zal uw Kamer hierover informeren in aanloop van het WGO Water. Het beeld uit de onderzoeken is dat klimaatverandering en sociaaleconomische ontwikkelingen de beleidsopgave voor de waterkwaliteit (zowel oppervlaktewater als grondwater) en waterbeschikbaarheid vergroten.
De opgave om voor de ontwikkeling van de bevolking tot 2040 en de daaraan verbonden extra woningen drinkwater te leveren is aanzienlijk en vergt van alle betrokken partijen inzet. Met de genoemde acties van drinkwaterbedrijven, provincies en Rijk wordt hier hard aan gewerkt en met de betrokken overheden volgen we de voortgang via de Stuurgroep Water.
Kunt u toelichten wat de huidige staat is van de drinkwaterbronnen in Nederland en waarom het vinden en benutten van deze bronnen zo veel moeilijker is geworden en steeds moeilijker wordt?
Zie het antwoord op vraag 2.
In hoeverre worden drinkwaterbedrijven op dit moment betrokken bij de plannen van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening voor de bouw van 900.000 woningen tot 2030? Hoe gaat u een goede samenwerking tussen de (drink)watersector en de bouwsector waarborgen?
Drinkwaterbedrijven worden ook vanwege de bescherming van drinkwaterbronnen in het algemeen betrokken bij de ruimtelijke planvorming. En ze hebben via de Drinkwaterwet ook zelf de verantwoordelijkheid om te investeren in de levering van voldoende en veilig drinkwater. De ILT houdt hier toezicht op. Over de investeringsplannen en eventuele knelpunten daarbij vindt afstemming plaats met de drinkwatersector. Hier is tevens aandacht voor in het Programma Woningbouw3 van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Het mitigeren van knelpunten voor de woningbouw is onderdeel van actielijn 2 van het Programma.
Hoe gaat u voorkomen dat het watersysteem nog verder onder druk komt te staan bij een nog altijd groeiende economie en bevolking?
De grenzen van het watersysteem zijn op diverse locaties inderdaad bereikt of worden al overschreden. Met een meer verplichtende invulling van de watertoets, het uitwerken van water en bodem als basis voor ruimtelijke inrichting, het zuiniger omgaan met water, het stimuleren van hergebruik én het waterkwaliteitsbeleid wil de rijksoverheid ervoor zorgen dat er een duurzaam evenwicht komt tussen vraag en aanbod van zoet water. Daarnaast komen via de Studiegroep Grondwater de opgaven voor grondwaterkwaliteit en -kwantiteit in beeld en welke (extra) inzet op die opgaven nodig is.
Wat bedragen de concrete plannen om droogte, verzilting en een toenemende watervraag op te vangen?
Het Deltaprogramma Zoetwater heeft als overkoepelend doel om Nederland weerbaar te maken tegen watertekorten. Voor de tweede fase van het Deltaprogramma Zoetwater hebben Rijk en regio het Deltaplan Zoetwater 2022–2027 opgesteld4. Het Deltaplan 2022–2027 omvat meer dan 150 maatregelen die zijn uitgewerkt in de zoetwaterregio's en voor het hoofdwatersysteem, passend bij de nationale en regionale opgaven. Het gaat om een maatregelenpakket van circa € 800 mln, waarvan € 250 mln vanuit het Deltafonds en € 550 mln vanuit de zoetwaterregio’s. De maatregelen geven invulling aan de voorkeursvolgorde voor waterbeheer, zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en het Nationaal Waterprogramma 2022–2027. Uitgangspunt is dat bij de ruimtelijke inrichting en landgebruik meer rekening moet worden gehouden met waterbeschikbaarheid. Daarnaast zullen alle watergebruikers, waaronder landbouw, natuur, industrie en consumenten, zuiniger moeten omgaan met water. De waterbeheerders zullen water beter vasthouden en slimmer verdelen. Bij een fenomeen als klimaatverandering is nooit alle schade te voorkomen. Een bepaalde mate van droogteschade zal geaccepteerd moeten worden.
Heeft u in beeld in hoeverre de drinkwaterbedrijven op dit moment in de drinkwaterbehoefte voor de bouw van nieuwe woningen tot 2030 kunnen voorzien? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit de bouwplannen tot 2030 niet verstoord?
Aan de drinkwaterbedrijven is gevraagd de knelpunten die zij zien in kaart te brengen, zodat er gericht naar oplossingen kan worden gezocht. Vitens heeft een noodkreet richting de Provincie Overijssel geuit dat er al op korte termijn leveringsproblemen ontstaan, onder andere door het niet tijdig beschikbaar komen van vergunningen voor uitbreiding van winningen. De Provincie Overijssel en Vitens zullen de knelpunten op korte termijn verder bespreken.
Het is het van belang om in contact te blijven met de drinkwaterbedrijven om in de gaten te houden waar mogelijk knelpunten gaan ontstaan. Dit contact is nodig op Rijksniveau, maar ook op regionaal en lokaal niveau. In het programma Woningbouw geeft de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in actielijn 2 aan dat het voorkomen van knelpunten en het versnellen van procedures prioriteit heeft. Samen met de drinkwaterbedrijven zal naar oplossingen worden gezocht voor de knelpunten. Zie ook de beantwoording van vraag 2.
Via de voortgangsrapportage van de Beleidsnota Drinkwater 2021–2026 houd ik zicht op de beschikbaarheid van voldoende en veilige drinkwaterbronnen.
Bent u het eens dat het waarborgen van een goede drinkwaterkwaliteit in Nederland een hoge prioriteit heeft en het als gevolg hiervan een volwaardige plaats verdient in de nadere uitwerking van de Nationale Woon- en Bouwagenda en het programma Woningbouw?
Het is van groot belang dat er voldoende drinkwater is en dat dit van een goede kwaliteit is. Via actielijn 2 van het Programma Woningbouw is er aandacht voor het wegnemen van knelpunten voor de woningbouw (zoals problemen met de levering van drinkwater) en het versnellen van de procedures. Er wordt op dit moment via de bestaande kanalen aan gewerkt om ervoor te zorgen dat de levering van kwalitatief goed drinkwater gegarandeerd blijft voor zowel de nabije als de verre toekomst. Samen met mijn collega van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening overleg ik hierover met de drinkwaterbedrijven.
Bent u ook van mening dat er dringend nieuwe bronnen voor drinkwater moeten worden aangewezen en beschermd en drinkwaterbedrijven meer ruimte (snellere vergunningverlening en meer financieringsruimte om te investeren in nieuwe productie-, zuiverings- en distributiecapaciteit) moet worden geboden om deze bronnen ook daadwerkelijk te benutten? Hoe verhoudt zich dit tot de aangekondigde watertoets?
Ik onderschrijf de urgentie om te zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende bronnen voor de bereiding van drinkwater. De provincies werken samen met de drinkwaterbedrijven aan een robuuste drinkwatervoorziening. Het proces om strategische voorraden aan te wijzen loopt en is in een aantal provincies afgerond. In de overige provincies gebeurt dit medio 2022. Het betreft een actie die is afgesproken in het kader van de structuurvisie ondergrond (STRONG). De vergunningverlening voor deze grondwateronttrekkingen is een verantwoordelijkheid van de provincies. Vanwege de invloed die een drinkwaterwinning kan hebben op zijn omgeving vergt het realiseren van nieuwe winningen een zorgvuldig gebiedsproces. Het is aan de provincies, drinkwaterbedrijven, waterschappen en omgevingspartners om keuzes te maken over de ruimtelijke inrichting. Er wordt in dit proces ook gekeken naar alternatieve bronnen voor de bereiding van drinkwater, zoals het ontzilten van brak water en het uitbreiden van oppervlaktewaterwinningen en naar de mogelijkheden voor waterbesparing.
De financieringsruimte om te investeren in nieuwe productie-, zuiverings- en distributiecapaciteit is voor de komende jaren voldoende. Met de verhoging van de WACC (Weighted Average Cost of Capital) van 2,75% naar 2,95% is dit eind vorig jaar geregeld. Er is onderzoek gestart naar toekomstbestendige financierbaarheid van investeringen door de drinkwatersector. Daarbij zijn de drinkwaterbedrijven betrokken.
De watertoets verplicht een initiatiefnemer de waterbeheerder vroegtijdig te betrekken. Het is een wettelijk verplicht instrument dat ervoor zorgt dat het belang van water en klimaatadaptatie wordt meegewogen in de relevante besluiten over het fysieke domein. Onder de Omgevingswet wordt de watertoets versterkt, doordat deze is opgenomen in instructieregels in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Gemotiveerd moet worden waarom het advies van een waterbeheerder eventueel niet wordt gevolgd. Het advies vanuit de waterbeheerder wordt daarmee minder vrijblijvend dan het huidige watertoetsadvies.
Bent u het eens dat – gezien het tien tot vijftien jaar duurt voordat het water van de nieuwe drinkwaterbronnen uit de kraan loopt – er door de rijksoverheid dringend ondersteuning moet komen om samen met provincies aanvullende strategische voorraden aan te wijzen, deze te verankeren en een beschermde status te geven?
Dit proces loopt in het kader van de structuurvisie ondergrond (STRONG). Zie ook het antwoord op vragen 2, 7 en 9.
Heeft u in beeld welke duurzame waterbesparende technieken en innovaties – gericht op het verlagen van het gemiddelde- en piekgebruik en het beter vasthouden en (her)gebruiken van (regen)water – de beschikbaarheid en kwaliteit van drinkwater kunnen verbeteren?
Zoals aangekondigd in de Beleidsnota Drinkwater 2021–2026 wordt gewerkt aan een verkenning naar drinkwaterbesparing waarin naar alle mogelijke maatregelen wordt gekeken om het gemiddeld- en piekgebruik van drinkwater te verlagen. Waterbesparing is een belangrijk instrument om vraag en aanbod beter in balans te krijgen. Deze verkenning wordt samen met betrokken partijen uitgevoerd, zoals de waterbedrijven, provincies, gemeenten en bedrijfsleven.
Het faillissement van RCCS, waardoor coffeeshophouders problemen ervaren om hun kasgelden te verwerken en hun reguliere bedrijfsvoering daardoor niet kunnen voortzetten |
|
Joost Sneller (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de brandbrief van de Bond van Cannabis Detaillisten d.d. 8 maart 2022 (referentienummer 11/22/04) over het beleid van banken waardoor de continuïteit van hun bedrijfsvoering in gevaar komt?
Ja.
Erkent u dat coffeeshophouders, vanwege de aard van hun bedrijfsvoering, hun leveranciers eigenlijk alleen in contanten kunnen uitbetalen? Zo ja, acht u het wenselijk dat er grote sommen contant geld fysiek aanwezig zijn in een coffeeshop, met alle risico’s voor de veiligheid van dien?
Bij coffeeshops speelt contant geld een grote rol vanwege het gedoogbeleid: de verkoop van hasj en hennep wordt gedoogd, maar de inkoop door coffeeshops niet. Dat heeft tot gevolg dat de gehele inkoop van hasj en hennep middels contanten plaatsvindt, hetgeen leidt tot een hoge contantgeldbehoefte, die niet altijd boekhoudkundig verantwoord kan worden. Uit jurisprudentie blijkt dat van de exploitant van een coffeeshop in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij ter zake van de inkoop van softdrugs over facturen beschikt.1 Vanwege de bedrijfsvoering is het mogelijk dat coffeeshophouders daarom contant geld aanwezig hebben. Het is aan de ondernemer hiertoe passende veiligheidsmaatregelen te nemen.
Het gedoogbeleid brengt een intrinsieke spanning, tussen enerzijds de eisen die voortvloeien uit de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) en anderzijds de uitgangspunten van het gedoogbeleid voor coffeeshops2, met zich mee. De Wwft verplicht banken, en andere Wwft-instellingen, om een risicobeoordeling te maken van hun klanten door middel van cliëntenonderzoek. Indien banken risico’s constateren, dienen zij mitigerende maatregelen te nemen. Het gebruik van hoge bedragen contant geld is een van de indicatoren voor een verhoogd risico op witwassen. Het is, vanwege de spanning tussen de Wwft en aan de gedoogde verkoop gerelateerde risico’s, ook belangrijk dat de bank in kwestie, die een risico signaleert, in overleg gaat met de sector om de risico’s in kaart te brengen en zo gezamenlijk mitigerende maatregelen te verkennen en te nemen. In die gesprekken kan bijvoorbeeld de behoefte aan contant geld vastgesteld worden.
Het Ministerie van Financiën zet zich in algemene zin in voor een toegankelijk betalingsverkeer, waaronder het chartale betalingsverkeer. De afgelopen maanden heeft De Nederlandsche Bank (DNB) gesprekken gevoerd met de belangrijkste partijen uit het betalingsverkeer over een Convenant Contant Geld. Dit Convenant heb ik op 8 april aan uw Kamer aangeboden.3 In het Convenant zijn overwegingen opgenomen die banken richting geven om proportionaliteit toe te passen ten aanzien van de chartale dienstverlening bij het naleven van de verplichtingen uit anti-witwasregelgeving.
Herkent u dat coffeeshops, vanwege de hoge bedragen aan contant geldverkeer en het gebrek aan facturen, door banken worden aangemerkt als bedrijven met een hoog risicoprofiel in hun bedrijfsvoering? Hoe voorkomt u dat dit tot te grote beperkingen leidt voor coffeeshophouders?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de suggestie om de Algemene leidraad Wet ter voorkoming van witwassen en financieren terrorisme (Wwft) aan te passen zodat coffeeshops niet langer in de categorie met verhoogd risico vallen?
De Algemene leidraad Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) is, zoals de titel aangeeft, een algemene uitleg van de Wwft. In deze leidraad wordt niet op specifieke sectoren ingegaan. Daarnaast vormen de hoge(re) bedragen contant geld een risico. De omloop van hoge bedragen contant geld komt ook voor bij andere sectoren. Dat contant geld een hoger integriteitsrisico oplevert blijkt onder andere uit de (bijlage bij de) vierde anti-witwasrichtlijn en de Nederlandse National Risk Assessment (NRA). Bij de beoordeling van de risico’s van een klant dient de instelling rekening te houden met risicofactoren. Dat zijn in ieder geval factoren die verband houden met het type cliënt, product, dienst, transactie en leveringskanaal en met landen of geografische regio’s. De vierde anti-witwasrichtlijn bevat drie bijlagen met variabelen dan wel factoren die de Wwft-instelling in overweging moet nemen bij het beoordelen van de witwasrisico’s en risico’s op terrorismefinanciering. Bijlage III bij die richtlijn noemt factoren die kunnen duiden op een potentieel hoger risico. Dit zijn onder andere bedrijven waar veel transacties in contanten plaatsvinden. Ik vind het daarom niet aangewezen om in de Leidraad op te nemen dat een coffeeshop geen verhoogd risico oplevert.
Bent u bekend met de ontwikkeling dat zakelijke klanten van banken in Nederland steeds minder hoge bedragen aan contant geld kunnen opnemen en storten? Zo ja, bent u in gesprek met banken om afspraken te maken over het minimumbedrag aan contanten dat bedrijven moeten kunnen opnemen en storten, bijvoorbeeld coffeeshophouders?
In het Convenant Contant Geld zijn afspraken opgenomen over de kwaliteit en de kosten van de chartale dienstverlening door banken. De afspraken in het Convenant hebben als doel dat contant geld goed blijft functioneren als toonbankbetaalmiddel, ook als geleidelijk steeds meer elektronisch betaald wordt, en voorzien wordt in de benodigde infrastructuur om dit te bereiken. Zo zijn er afspraken opgenomen over het aantal opname- en afstortautomaten, over de continuïteit van het waardevervoer, en over het toepassen van proportionaliteit en klantspecifieke maatregelen door banken bij het nakomen van de verplichtingen volgend uit anti-witwasregelgeving. Tevens zullen banken in ieder geval tot eind juli 2023 geen nieuwe maatregelen treffen die als gevolg hebben dat het opnemen of storten van contant geld voor zakelijke en particuliere klanten duurder wordt gemaakt, dan wel anderszins wordt belemmerd of ontmoedigd. Banken kunnen vanuit hun verplichtingen uit de anti-witwasregelgeving maatregelen nemen voor specifieke cliënten als dit uit nader onderzoek noodzakelijk blijkt.
Herkent u dat, vanwege deze ontwikkeling, coffeeshophouders thans afhankelijk zijn van waardetransporteurs om contant geld te verkrijgen voor hun bedrijfsvoering?
Ik begrijp dat coffeeshops soms gebruik maken van waardetransporteurs om te kunnen voorzien in hun contant geldbehoefte. Mijn ministerie heeft verschillende malen overleg gevoerd met de vertegenwoordiging van coffeeshophouders over de toegang tot het betalingsverkeer. Ik begrijp ook van de Vereniging Haagse Coffeeshops en Platform Cannabisondernemingen Nederland dat banken reeds kijken naar het leveren van maatwerk aan coffeeshops wat betreft hun contantgeldbehoefte. Deze behoefte hangt af van de gedoogde verkoop en wisselt per coffeeshop. Ik moedig deze werkwijze aan en ga er vanuit dat de coffeeshop en bank transparant met elkaar communiceren, en informatie uitwisselen om te komen tot afspraken die voorzien in een redelijke toegang tot contant geld in relatie tot de verkoopbehoefte.
Daarnaast heeft de rechter zich uitgesproken over de balans tussen de toegang tot betalingsverkeer voor coffeeshops en de uitvoering van de Wwft door banken.4 De voorzieningenrechter overweegt dat de contractvrijheid van een bank begrensd is, vanwege de bijzondere zorgplicht tegenover de rekeninghouder. Daarnaast wordt ook overwogen dat een maximaal bedrag aan contanten in strijd kan zijn met de daadwerkelijke toegang tot betaalfaciliteiten. Ik stimuleer dat banken en coffeeshophouders onderling afspraken maken over de contantgeldbehoeft en ga ervanuit dat banken bij het maken van afspraken rekening houden met de overwegingen van de rechter. Het Convenant Contant Geld biedt daar een goede basis voor.
Hoe beoordeelt u de afhankelijkheidsrelatie van de coffeeshophouders naar de waardetransporteurs? Kunt u uiteenzetten welke risico’s deze afhankelijkheid heeft voor de bedrijfsvoering van coffeeshops?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uiteenzetten wat de gevolgen zijn van het faillissement van RCCS Waardetransport B.V. (hierna: RCCS) op coffeeshophouders in het bijzonder en voor de softdrugsmarkt in bredere zin? Wat zijn de gevolgen van het faillissement van RCCS en beperking van geldverkeer via de bankrekening van coffeeshophouders voor de openbare orde?
Op basis van de website van RCCS5 begrijp ik dat er een akkoord is bereikt over een doorstart van RCCS Waardetransport. Per 1 april heeft Ziemann Group de Nederlandse activiteiten van RCCS overgenomen. In principe kunnen voormalige klanten van RCCS hun diensten afnemen van Ziemann, overstappen naar een andere waardevervoerder of gebruik maken van de voorzieningen van Geldmaat voor het opnemen en afstorten van contant geld. Ik kan nu niet inschatten wat de gevolgen zijn voor coffeeshophouders en de softdrugsmarkt, aangezien dit proces nog gaande is. Ik begrijp van de vertegenwoordiging van de coffeeshopsector dat zij ook nog de gevolgen aan het inventariseren zijn.
Kunt u ons informeren over de stand van zaken van uw gesprekken met de bankensector om discriminatie en uitsluiting tegen te gaan, n.a.v. de mondelinge vraag van het lid Hammelburg (d.d. 2 november 2021) en de toezegging aan het lid Van Weyenberg tijdens het tweeminutendebat financiële markten – consumenten en dienstverlening (d.d. 3 februari 2022)?
De Wwft verplicht banken tot het maken van een individuele risicobeoordeling per klant. Het categorisch uitsluiten van bepaalde klanten of groepen volgt daar niet uit. De Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wwft gaan ervan uit dat instellingen op basis van onderscheid in aard en omvang van het risico cliënten indelen in risicocategorieën. De bank is hiervoor verantwoordelijk, dit betekent niet dat banken hele sectoren mogen uitsluiten, wel kan het betekenen dat sectoren waar bijvoorbeeld meer contant geld in omloop is een intensiever cliëntenonderzoek vereisen.
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer, naar aanleiding van de mondelinge vraag van het lid Hammelburg (D66), toegezegd (d.d. 2 november 2021) uiteen te zetten onder welke omstandigheden tariefverhogingen vanwege een verhoogd risico redelijk en proportioneel zijn. In het convenant Contant Geld zijn daar afspraken over gemaakt met betrekking tot tarieven voor contant geld. In mijn gesprekken met de banken en DNB over de-risking komt dit verder aan bod. Op dit moment wordt een inventarisatie gemaakt van de sectoren waar dit speelt en welke risico’s van toepassing zijn. Op basis van deze inventarisatie verwacht ik ook in te kunnen gaan op redelijke en proportionele tarieven.
Daarnaast heb ik uw Kamer tijdens het tweeminutendebat financiële markten – consumenten en dienstverlening (d.d. 3 februari 2022) toegezegd om naar aanleiding van meerdere onderzoeken en evaluaties die zijn gedaan en nu lopen uw Kamer te informeren. Zoals ik op 30 maart 2022 heb aangegeven zullen de Minister van Justitie en Veiligheid en ik de relevante aanbevelingen en aanknopingspunten uit de onderzoeken betrekken bij de voorstellen voor verdere verbetering van de aanpak van witwassen en deze na de zomer met uw Kamer delen.6 Daarnaast zal ik een eerste appreciatie van de evaluatie van de implementatiewet van de vierde anti-witwasrichtlijn in mei met beide Kamers delen. Gelet op de motie van het lid Azarkan7 zal ik in overleg gaan met toezichthouders om duidelijkheid te verkrijgen over de risicoselecties die banken ter implementatie van de Wwft gebruiken. Wanneer een klant meent gediscrimineerd te worden door een bank, dan kan de consument de klacht onder andere voorleggen aan de civiele rechter of het Kifid.
Bent u bereid om samen met de coffeeshopbranche en de bankensector oplossingen te creëren voor deze knelpunten in de bedrijfsvoering opdat de branche betere toegang krijgt tot de financiële dienstverlening van banken?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Change= verlengt contract lastige huurders niet’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat verhuurder Change= het huurcontract van zogenaamde lastige huurders niet verlengt vanwege hun bezwaar tegen de servicekosten?1
Ja. In het licht van de gestelde vragen heb ik gesproken met Change= en stichting Woon!.
Wat vindt u ervan dat een verhuurder huurcontracten niet verlengt als huurders bezwaar maken tegen de hoogte van de servicekosten?
De verhuurder moet over elk kalenderjaar een afrekening van de servicekosten verstrekken, vóór 1 juli. In het geval van een geschil hierover moet het iedereen vrij staan om dit zonder belemmeringen of weerstand aan de Huurcommissie voor te leggen. Daarom kunnen huurder en verhuurder tot twee jaar na de genoemde datum van 1 juli om een uitspraak van de Huurcommissie vragen. Voorts kan een huurder met een tijdelijk huurcontract van twee jaar of korter ook nog tot zes maanden na afloop of verlenging van dat tijdelijke huurcontract een toets van de aanvangshuurprijs vragen. Echter, het is aan de verhuurder of een tijdelijke huurovereenkomst wordt verlengd. Het is niet relevant of een verhuurder de tijdelijke huurovereenkomst eindigt (niet verlengt) vanwege bovengenoemde reden of dat de verhuurder om een andere reden weer beschikking wil hebben over de woning.
Klopt het dat een deel van de borg van huurders onterecht door Change= ingehouden wordt? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Borg kan in beginsel (deels) ingehouden worden als sprake is van een huurachterstand of als de huurder de woning niet volgens afspraak heeft achtergelaten en de verhuurder herstelwerkzaamheden moet verrichten voor de nieuwe verhuur. Om deze specifieke vraag te kunnen beantwoorden heb ik contact gehad met Change=. Volgens hen wordt er slechts in die gevallen waarin er sprake is van niet verholpen gebreken in de woning of bij huurachterstand borg ingehouden.
Klopt het dat huurders die vertrekken bij Change= geen positieve verhuurverklaring gekregen hebben? Zo ja, wat vindt u hiervan en deelt u de mening dat Change= dit zo snel mogelijk moet herstellen, inclusief een excuusbrief? Zo ja, bent u bereid om Change= hierop aan te spreken?
Het is wettelijk toegestaan om met een verhuurdersverklaring te werken. Een huurder kan door de potentiele verhuurder om een verhuurdersverklaring worden gevraagd op het moment dat hij of zij een nieuwe woning zoekt. De huurder moet deze verklaring bij de huidige of voormalige verhuurder opvragen. Indien de huurovereenkomst is beëindigd op basis van overlast, betalingsachterstanden of het verrichten van criminele activiteiten, is de kans groot dat de verhuurder geen positieve verklaring zal geven. Change= heeft aangegeven dat er in beginsel altijd een positieve verhuurdersverklaring wordt afgegeven. Slechts in uitzonderlijke situaties, zoals bijvoorbeeld bij (grote) huurachterstanden, wordt deze niet afgegeven.
Klopt het dat deurwaarders ingezet werden om het verhoogde voorschot aan servicekosten te innen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De artikelen 7:260 en 7:261 BW bevatten wettelijke regels voor de verhuurder die het voorschot voor de servicekosten wil verhogen en over de geschilregeling. Samengevat is een verhoging slechts mogelijk bij een overeengekomen wijziging van de bijkomende diensten of leveringen waarvoor de servicekosten zijn verschuldigd (indien die wijziging gaat om service of dienstverlening die alleen aan een aantal huurders gezamenlijk geleverd kunnen worden, is de huurder gebonden aan die wijziging indien ten minste 70% van de huurders daarmee heeft ingestemd). Het voorschot mag ook worden verhoogd als uit het wettelijk jaarlijks te verstrekken kostenoverzicht blijkt dat de betaalde voorschotbedragen de daadwerkelijke kosten niet dekken. Change= heeft aangegeven dat zij deurwaarders inzet indien er sprake is van achterstanden op de huurrekening, inclusief de niet betaalde verhoogde voorschotten voor de servicekosten. Het is aan de verhuurder wanneer zij overgaat tot het inschakelen van een deurwaarder.
Klopt het dat huurders door medewerkers van Change= geïntimideerd worden? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik ben tegen elke vorm van intimidatie. Change= heeft aangegeven dat zij een zaak heeft aangespannen bij de rechtbank van de gemeente Amsterdam tegen de aantijgingen over vermeende intimidatie. Het is uiteindelijk aan de rechtbank om te bepalen of er sprake is van intimidatie. Zie voor het overige het antwoord op vraag 9 en 10.
Welke maatregelen kunt u en gaat u nemen om te voorkomen dat verhuurders het huurcontract niet verlengen omdat huurders klachten uiten of bezwaren indienen?
In het BW zijn de mogelijkheden van beëindiging en verlenging van de verschillende soorten huurovereenkomsten geregeld. Zo is een verhuurder gerechtigd een tijdelijke huurovereenkomst (zijnde een huurovereenkomst met een maximale duur van twee jaar voor zelfstandige woningen) om hem moverende redenen niet te verlengen. Omdat het risico dat een huurder geen toets van de aanvangshuurprijs durft aan te vragen te beperken, kan de huurder nog tot zes maanden na het einde van het tijdelijk huurcontract van maximaal twee jaar zo’n toets van de aanvangshuurprijs bij de Huurcommissie vragen. En ook over de servicekosten kan de huurder nog na het einde van het tijdelijk huurcontract een uitspraak van de Huurcommissie vragen, door de tweejaartermijn na de afrekentermijn van de verhuurder (1 juli na het kalenderjaar).
Acht u het waarschijnlijk dat er meer verhuurders zijn die op dezelfde manier opereren als Change=? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Zo ja, kunt u onderzoeken hoe vaak dit soort praktijken voorkomen en wie zich hieraan schuldig maken?
Er zijn reeds diverse onderzoeken gedaan naar onaanvaardbaar gedrag van verhuurders bij het aanbieden en verhuren van woon- of verblijfsruimte.2 De diverse onderzoeksresultaten hebben erin geresulteerd dat mijn ambtsvoorganger in mei 2018 is gestart met de aanpak ter bevordering van goed verhuurderschap.3 De resultaten uit de aanpak goed verhuurderschap4 hebben geleid tot het wetsvoorstel goed verhuurderschap dat ik op korte termijn naar uw Kamer stuur. Daarnaast blijkt uit de evaluatie van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 dat huurders met een tijdelijk huurcontract het lastig vinden om een geschil voor te leggen aan de Huurcommissie. Ik weeg dit mee met de herziening van de tijdelijke huurcontracten. Zie verder het antwoord op vraag 19 en 20.
Wat kunnen gemeenten doen om foute verhuurders als Change= te weren?
In zijn algemeenheid ben ik voornemens om gemeenten met het wetsvoorstel goed verhuurderschap de bevoegdheid te geven om handhavend op te treden indien verhuurders, verhuurbemiddelaars of beheerders zich niet houden aan de algemene beginselen van goed verhuurderschap. Daarnaast creëert het wetsvoorstel de bevoegdheid voor gemeenten om via een gebiedsgerichte verhuurvergunning strengere eisen te stellen aan verhuurders in gebieden waar de leefbaarheid onder druk staat en om, waar nodig, malafide verhuurders te weren die hun gedrag willens en wetens niet aan de norm voor goed verhuurderschap wensen aan te passen.
Vindt u dat de gemeenten extra alert moeten zijn op verhuurders zoals Change=, zeker nu Change= aangegeven heeft uitbreidingsplannen te hebben? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In zijn algemeenheid vind ik dat gemeenten alert moeten zijn op alle vormen van ongewenst verhuurgedrag. Daarom creëer ik via wetsvoorstel goed verhuurderschap aanvullende mogelijkheden voor gemeenten om, op eigen initiatief of naar aanleiding van een melding, te kunnen handhaven bij ongewenste verhuurpraktijken.
Bent u bereid om Change= aan te schrijven en niet alleen om uw ongenoegen kenbaar te maken maar hen daadwerkelijk te sommeren hun beleid aan te passen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Naar aanleiding van deze Kamervragen heb ik contact gehad met Change= om de voorliggende Kamervragen en de vigerende wet- en regelgeving te bespreken. Op basis hiervan zie ik voor nu geen aanleiding om hierover verder met Change= in gesprek te gaan. Wel heb ik Change= verzocht om transparant te communiceren naar de huurders en hen aan te geven waar zij terecht kunnen als zij het niet eens zijn met de door hen genomen besluiten.
Klopt het dat Change= meerdere keren in de fout is gegaan en nog steeds community kosten in rekening brengt bij het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst, terwijl zij hierover door de kantonrechter in het ongelijk gesteld is? Zo ja, kunnen we hieruit concluderen dat er meer en/of betere wettelijk maatregelen moeten komen om huurders beter te beschermen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De rechtbank heeft volgens Change= gesteld dat een deel van de community kosten vallen onder bewonersbegeleiding en daarmee onder de taken van de huismeester. Deze kosten mogen derhalve onder de servicekosten doorberekend worden. Het is uiteindelijk aan de Huurcommissie en/of de rechtbank om een uitspraak te doen over de rechtsgeldigheid van (het voorschot van) de servicekosten.
Zou u in het licht van het wetsvoorstel «goed verhuurderschap» Change= een slechte verhuurder noemen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie het antwoord op vraag 9.
Welk advies voor vervolgstappen kunt u de gedupeerden meegeven als Change= blijft volharden in illegale praktijken terwijl zij daarvoor door de rechter veroordeeld is, maar waarbij huurders nog steeds klem zitten en zich geïntimideerd voelen waardoor ze niet genegen zijn om naar de rechter te stappen?
In aanvulling op mijn antwoord op vraag 12 kunnen huurders gratis advies inwinnen bij het Juridisch Loket indien er twijfels zijn over bijvoorbeeld de rechtmatigheid van een huur- of dienstenovereenkomst. Voorts kan een geschil over de servicekosten en/of over de huurverhoging worden voorgelegd aan de Huurcommissie. Ik moedig iedereen aan, indien van toepassing, hiervan gebruik te maken. Ook na afloop van het tijdelijk huurcontract is dit mogelijk (zie antwoord op vraag5.
Wat vindt u ervan als Stichting!Woon in dit bericht schrijft «wetgever zet kwetsbare huurder in de kou»?
Zie het antwoord op vraag 7. In zijn algemeenheid mag ongewenst verhuurgedrag niet worden getolereerd. Daarom werk ik momenteel aan het wetsvoorstel goed verhuurderschap om ongewenste verhuurpraktijken tegen te gaan en kwetsbare huurders extra te beschermen.
Kunt u antwoord geven op de in dit bericht gestelde vraag voor huurders met een tijdelijk contract; «Maak vooral maar geen gebruik van je rechten, want dat gaat je in de problemen brengen, lijkt de strekking. Is dat wat de wetgever jongeren aan boodschap wil meegeven»?
Ik moedig iedereen aan gebruik te maken van de rechten die er zijn. Jong en oud. Huurders met een vast of tijdelijk huurcontract. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven ben ik van mening dat het iedereen vrij moet staan om zonder belemmeringen of weerstand van de verhuurder een geschil aan de Huurcommissie voor te leggen.
Is dit bericht een pijnlijk voorbeeld van de kwetsbare positie van jongeren als het om wonen gaat? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 16.
Deelt u de mening dat we naar een verbetering van de wet- en regelgeving omtrent servicekosten moeten gaan nu uit dit artikel blijkt dat honderden huurders zich alleen al bij Stichting!Woon gemeld hebben, die de afrekening van de servicekosten elk jaar ter discussie moeten stellen, hetgeen kan leiden tot een groot aantal procedures bij de Huurcommissie? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het is voor zowel huurders als verhuurders van belang dat wet- en regelgeving op dit thema duidelijk is en dat men zich ook aan deze regelgeving houdt. De verhuurder moet over elk kalenderjaar een afrekening servicekosten verstrekken, vóór 1 juli. Zowel huurder als verhuurder kunnen vervolgens tot twee jaar na die 1 juli om een uitspraak van de Huurcommissie vragen. Het doet daarbij niet ter zake of het een tijdelijke of vaste huurovereenkomst betreft. In beginsel vind ik het logisch dat huurders als eerste aan zet zijn om actie te ondernemen als zij menen dat er een probleem bestaat omtrent servicekosten. Zij kennen immers zelf hun eigen situatie en kunnen daardoor het best inschatten of de servicekosten in verhouding staan tot de geleverde diensten. Tegelijkertijd snap ik dat het voor huurders een probleem kan opleveren als de verhuurder structureel de fout ingaat bij het afrekenen van servicekosten. Daarom is in de wet geregeld dat de Huurcommissie hogere leges kan opleggen bij verhuurders die vaker in het ongelijk worden gesteld.
Kunnen we concluderen dat tijdelijke huurcontracten niet in het belang van huurders zijn, omdat hen dakloosheid boven het hoofd hangt waardoor veel van deze huurders geen klachten durven te uiten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Vorig jaar heeft mijn ambtsvoorganger de evaluatie van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 (hierna: de evaluatie) naar uw Kamer gezonden. In deze evaluatie hebben een aantal geïnterviewde stakeholders/personen aangegeven dat er sprake is van onzekerheid over verlenging van de tijdelijke huurovereenkomst dan wel over vervolghuisvesting. De evaluatie gaat niet in op het aantal huurders dat dakloos is geworden na het niet verlengen van een tijdelijk huurcontract. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom een verhuurder het huurcontract niet verlengt. Geen van die redenen mogen wat mij betreft de gang naar de Huurcommissie of de rechtbank verhinderen. De evaluatie laat ook tekortkomingen zien. Op dit moment vindt er op basis van de evaluatie en de gesprekken die ik met de sector heb gevoerd een weging plaats waarbij wordt gekeken naar een betere balans tussen de belangen van huurders en verhuurders en waarbij huurcontracten voor onbepaalde tijd de norm blijft.
Laat dit voorbeeld en de vele andere voorbeelden de tekortkomingen van de Wet doorstroming huurmarkt zien? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 19.
Staat met de kennis van nu de Wet doorstroming huurmarkt niet op gespannen voet met artikel 22 lid 2 van de Grondwet waar u zelf terecht vaak naar verwijst en met het recht op huisvesting zoals deze is beschreven in internationale en Europese verdragen? Kunt u in uw antwoord specifiek aandacht besteden aan betaalbaarheid, woonzekerheid, rechtsbescherming van huurders?
Recht op huisvesting is een essentieel onderdeel van iemands leven. Ik zet me dan ook in om hierin te voorzien. Het uitgangspunt van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 was om te zorgen voor meer beschikbaarheid. Hoewel in de evaluatie een toename is te zien van het aanbod is dit volgens de evaluatie niet direct toe te schrijven aan de wet. Echter, het sluit dit ook niet uit. Dit geldt eveneens voor het effect van tijdelijke huurcontracten op de huurprijsstijgingen. Ik ken de signalen over woononzekerheid en wat dit in mentale zin met huurders kan doen. Ik zal dit dan ook betrekken bij bovengenoemde weging.
Hebt u zicht op wat er met huurders gebeurt wanneer een tijdelijk huurcontract niet wordt verlengd? Hoeveel, schat u in, bevinden zich in een situatie van dakloosheid of precair wonen?
Uit de evaluatie blijkt dat verhuurders hoewel dit geen verplichting is verschillende methoden gebruiken om vervolghuisvesting te vinden maar dat dit ook vaak niet het geval is. Behoud van wachttijd, bemiddeling en begeleiding worden met name genoemd. Cijfers over hoeveel mensen dakloos zijn geworden als direct gevolg van het beëindigen van het tijdelijk huurcontract zijn niet bekend.
Indien de wet leidt tot dakloosheid of een verhoogd risico daarop, hoe ziet u de verhouding tot mensenrechtelijke verplichtingen om dakloosheid te voorkomen en uit te bannen?
Of iemand dakloos is geworden als direct gevolg van het beëindigen van een tijdelijk huurcontract is lastig te bepalen. Er kunnen meerdere factoren spelen waarom iemand dakloos is geworden, zoals ook geconstateerd is door de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving.6 Dat kan bijvoorbeeld financiële bestaansonzekerheid zijn, maar ook het tekort aan betaalbare woningen. Zoals ik in de beantwoording van vraag 19 en 20 aangeef, kan ook niet uit de evaluatie Wet Doorstroming Huurmarkten worden geconcludeerd of huurders dakloos zijn geworden door het niet verlengen van een tijdelijk huurcontract. Omdat de evaluatie wel degelijk tekortkomingen laat zien, vindt er op dit moment op basis van de evaluatie en de gesprekken die ik met de sector heb gevoerd een weging plaats waarbij wordt gekeken naar een betere balans tussen de belangen van huurders en verhuurders en waarbij reguliere huurcontracten de norm blijft. Ik vind het belangrijk om de strijd tegen dakloosheid te voeren. Daarom werk ik samen met de Staatssecretaris van Jeugd en Preventie aan een aanpak hiervan, als vervolg op de Brede Aanpak Dak- en Thuisloosheid. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd door mij en de Staatssecretaris van Jeugd en Preventie. Daarnaast zal binnenkort het programma huisvesting aandachtsgroepen naar uw Kamer worden gestuurd, waarin ik een aanpak deel voor het zorgen voor meer betaalbare woningen voor aandachtsgroepen. Ook zet ik mij in voor een groter aanbod van betaalbare woningen (bijvoorbeeld via het programma Woningbouw) en kom ik met voorstellen om ook de betaalbaarheid voor zittende huurders te verbeteren (bijvoorbeeld via het programma betaalbaar wonen, waarover ik uw Kamer op korte termijn informeer).
Kan dakloosheid als gevolg van het niet verlengen van het tijdelijk huurcontract gezien worden als het niet nakomen van de zorgplicht van het Rijk die voortvloeit uit artikel 22 lid 2 van de Grondwet, omdat de Wet doorstroming huurmarkt dit mogelijk maakt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De verplichting om te zorgen voor voldoende woongelegenheid is een inspanningsverplichting voor de overheid. Dit staat zowel in artikel 22, tweede lid, van de Grondwet als in meerdere verdragen (o.a. artikel 11, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten). De zorgplicht betreft zowel het aantal woningen, alsook de kwaliteit, veiligheid, gezondheid, betaalbaarheid, toegankelijkheid en passendheid. Dit recht gaat niet zover dat ieder individu op basis hiervan recht heeft op een woning.
Daarnaast komt een huurder met een tijdelijk huurcontract niet van de een op de andere dag op straat te staan. Ook de beëindiging van tijdelijke huurcontracten is van verschillende waarborgen voorzien. Zo moet de verhuurder de huurder schriftelijk informeren over de dag waarop de huur verstrijkt. Dit mag hij niet eerder doen dan drie maanden maar uiterlijk een maand voordat de bepaalde tijd van het contract is verstreken. Indien de verhuurder deze verplichting niet nakomt, wordt de huurovereenkomst na het verstrijken van de bepaalde tijd voor onbepaalde tijd verlengd.
Kan dakloosheid als gevolg van het niet verlengen van het tijdelijk huurcontract gezien worden als een schending van het internationale recht op behoorlijke huisvesting, omdat de Wet doorstroming huurmarkt dit mogelijk maakt? Kunt u uw nader toelichten?
Zie antwoord vraag 24.
Kunt u aangeven in welke mate de verplichting, die de Nederlandse staat heeft om het recht op behoorlijke huisvesting «progressief te realiseren», een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming en monitoring van de Wet doorstroming huurmarkt 2015?
Het recht op huisvesting is zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 24 en 25 verankerd in de Grondwet. Het doel van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 was om ervoor te zorgen dat met de introductie van tijdelijke huurovereenkomsten meer aanbod van woningen gerealiseerd zou worden en daarmee beter invulling gegeven kan worden aan dat recht op huisvesting. Het doel van de wet zou er dus aan moeten bijdragen dat door meer aanbod meer beschikbaarheid voor woningzoekende zou ontstaan en daarmee ook de doorstroming zou bevorderen. Hoewel de evaluatie een stijging van het aanbod laat zien is dit volgens de evaluatie niet direct te herleiden naar de Wet doorstroming huurmarkt 2015 maar het sluit dit ook niet uit.
Kunt u aangeven in welke mate u acht dat de Wet doorstroming huurmarkt bijdraagt aan het progressief realiseren van het recht op behoorlijke huisvesting?
Zie antwoord vraag 26.
Kunnen we met de kennis van nu concluderen dat de Wet doorstroming huurmarkt op gespannen voet staat met het internationale recht op behoorlijke huisvesting, dat Nederland verplicht om dat recht «progressief te realiseren»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 26.
Kunt u aangeven of bepaalde groepen op basis van hun leeftijd, inkomen, beperking of etnische achtergrond harder worden getroffen door de negatieve effecten van de Wet doorstroming huurmarkt?
In de evaluatie is niet onderzocht of bepaalde groepen harder worden getroffen. Echter staat het buiten kijf dat discriminatie op welke grond dan ook verboden is en niet kan worden getolereerd.
Is het belangrijk om de positie van de huurder met een tijdelijk huurcontract te beschermen ten opzichte van de verhuurder? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Huurders worden reeds op diverse manieren beschermd. Zo heeft een huurder met een generiek tijdelijk huurcontract in het gereguleerde segment huurprijsbescherming. Huurders met een tijdelijk huurcontract van 2 jaar of korter kunnen nog tot zes maanden na afloop van dat tijdelijke huurcontract een toets van de aanvangshuurprijs vragen. Daarnaast is het de verhuurder niet toegestaan een minimumduur in de overeenkomst op te nemen. Indien dit wel gebeurt staat het de huurder vrij hierover advies in te winnen bij het Juridisch Loket of de zaak voor te leggen bij de rechtbank. De verhuurder mag gedurende de looptijd van de tijdelijke huurovereenkomst de huur niet opzeggen. Tussen drie maanden en een maand voor het einde van de looptijd van de tijdelijke huurovereenkomst moet de verhuurder de huurder schriftelijk informeren dat de huur op de afgesproken einddatum eindigt. Doet een verhuurder dat niet dan ontstaat er van rechtswege een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Zoals eerder aangegeven in onder andere het antwoord op vraag 23, zie ik dat het van belang is opnieuw te wegen hoe de positie van de huurder beter in balans kan worden gebracht met die van de verhuurder.
Welke zorgplicht(en) heeft een verhuurder als deze het tijdelijk huurcontract niet wil verlengen?
De verhuurder heeft geen wettelijke zorgplicht voor het vinden van vervolghuisvesting. De huurder weet bij het aangaan van een tijdelijke huurovereenkomst wanneer deze afloopt. Gedurende die tijd kan de huurder zoeken naar passende vervolghuisvesting. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 22 zijn er verhuurders die desondanks verschillende instrumenten inzetten om passende vervolghuisvesting te realiseren. Hierbij valt te denken aan begeleiding, bemiddeling en behoud van wachttijd.
Zou het in kaart brengen van de gevolgen van een beëindiging van een tijdelijk huurcontract onderdeel van de zorgplicht van een verhuurder moeten zijn als deze het tijdelijk huurcontract niet wil verlengen, aangezien het niet verlengen kan zorgen dat iemand dakloos raakt? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Indien dit niet tot de zorgplicht van de verhuurder hoort, van wie dan wel?
Zie antwoord vraag 31.
Deelt u de mening dat een verhuurder gemotiveerd moet aangeven waarom een huurcontract niet verlengd wordt, aangezien aan het niet verlengen van het huurcontract vergaande consequenties verbonden kunnen zijn, zoals dakloosheid?
Nee, die mening deel ik niet. Een tijdelijk huurcontract wordt afgesloten voor een bepaalde periode waarna de verhuurder weer beschikking kan krijgen over de woning. Het doet daarbij niet ter zake wat de reden daarvan is. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, merk ik hierbij wel op dat de verhuurder geen belemmeringen mag opwerpen voor de huurder om een geschil aan de Huurcommissie voor te leggen.
Deelt u de mening dat een verhuurder veel eerder moet aangeven als deze het tijdelijk contract niet wil verlengen, aangezien wij nu in de grootste wooncrisis sinds de Tweede Wereldoorlog leven en het dus (bijna) onmogelijk is om op korte termijn een nieuwe woning te vinden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, die mening deel ik niet. De wet bepaalt dat de verhuurder de huurder niet eerder dan drie maanden en niet later dan een maand voor de afgesproken einddatum schriftelijk informeert dat de huur op de afgesproken einddatum eindigt. Laat de verhuurder dat na, dan loopt het huurcontract van rechtswege voor onbepaalde tijd door. Ik begrijp dat het lastig is om in een krappe woningmarkt vervolghuisvesting te vinden, maar de huurder weet bij het aangaan van een tijdelijke huurovereenkomst wanneer deze afloopt. Gedurende die tijd kan de huurder zoeken naar passende vervolghuisvesting of de tijdelijke huurovereenkomst niet aangaan.
Deelt u de mening van de Woonbond als deze het volgende schrijft: «De tijdelijke contracten verslechteren de positie van huurders. Ze zijn minder snel geneigd om hun recht te halen bij te hoge huurprijzen of achterstallig onderhoud»?2 Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Bij die invoering van de tijdelijke huurcontracten van maximaal 2 jaar voor zelfstandige huurwoningen in 2016 was er het besef dat tijdelijke huurders mogelijk geen toets van de aanvangshuurprijs durven aan te vragen, uit vrees geen huurverlenging naar een huurcontract voor onbepaalde tijd te krijgen. Daarom is toen in de wet opgenomen dat huurders met een tijdelijk huurcontract van 2 jaar of korter ook nog tot zes maanden na afloop van dat tijdelijke huurcontract of na verlenging tot een huurcontract voor onbepaalde tijd nog een toets van de aanvangshuurprijs mag vragen. Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Hoe zorgt u ervoor dat huurders met een tijdelijk contract wel hun recht durven te halen en achterstallig onderhoud durven te melden of te hoge servicekosten durven aan te kaarten?
Zie antwoord vraag 35.
Kan het zo zijn dat mensen als gevolg van het niet ontvangen van een positieve verhuurverklaring geen woning meer kunnen vinden en daardoor dakloos raken? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Zo ja, welke maatregelen neemt u of gaat u nemen om dit tegen te gaan?
Het is onwenselijk dat mensen dakloos worden. Om huurders zoveel mogelijk te beschermen is het recht ook zo ingericht dat de huur door verhuurders heel lastig kan worden beëindigd (huurbescherming). Dit recht is echter niet oneindig. Daar staan de belangen van de andere huurders en het recht van de verhuurder om in onhoudbare situaties de huur toch te beëindigen tegenover. Uiteraard dient zo’n afweging niet lichtvaardig en met nauwkeurige afweging te worden genomen. Juist om die reden zijn hiervoor wettelijke kaders. De wet bepaalt welke opzeggingsgronden verhuurders mogen gebruiken bij huuropzegging. Daarnaast kan de verhuurder bijvoorbeeld de rechter vragen de huurovereenkomst te ontbinden wanneer de huurder het huurcontract niet nakomt. Het is verder niet wettelijk verboden om bij woningtoewijzing met een verhuurdersverklaring te werken. Indien de huurovereenkomst is beëindigd op basis van overlast, betalingsachterstanden of het verrichten van criminele activiteiten, is de kans groot dat de verhuurder zo′n verklaring niet zal geven. De verhuurder heeft hier in die gevallen ook reden toe gehad. Ik vind echter dat verhuurders ook de ruimte moeten geven aan kandidaat-huurders zonder verhuurdersverklaring om aan te tonen dat zij wel een goede huurder zijn. Zo kan ik mij voorstellen dat iemand die zijn woning vanwege langdurige betaalachterstanden heeft moeten verlaten inmiddels een schuldhulpverleningstraject is ingegaan met de gemeente en daardoor grip heeft op zijn of haar financiën. Hij of zij moet dit ook kunnen laten zien en een nieuwe start kunnen maken. Ik zou verhuurders dan ook adviseren om verder te kijken dan enkel zo′n verklaring.
Deelt u de mening dat het niet afgeven van een positieve verhuurverklaring, zeker in het licht bezien van eerder door mij gestelde vragen over de familie Hendriks in relatie tot woningcorporatie Trudo, vergaande negatieve gevolgen kan hebben zoals dakloosheid? Zo ja, wilt u onderzoeken of er niet een ander systeem mogelijk is zonder vergaande negatieve consequenties zoals dakloosheid, temeer als deze het gevolg zijn van een onterechte aanmerking? Kunt u uw antwoord nader toelichten?3
Zie antwoord vraag 37.
Wilt u het subjectief gebruik van de verhuurverklaring, waardoor huurders klem gezet kunnen worden met als gevolg dat mensen dakloos kunnen raken, aan banden leggen? Zo ja, wanneer kunt u een voorstel hieromtrent naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Er is voor verhuurders geen wettelijke verplichting een verhuurverklaring af te geven. Het is aan de verhuurder om te beoordelen of er sprake is van positief of negatief huurdersgedrag en of zij een verhuurderverklaring wil afgeven. Het is vervolgens aan de volgende verhuurder om te bezien of een negatieve verhuurdersverklaring van invloed is op eventuele verhuur. Ik zie vooralsnog geen reden om dit systeem aan banden te leggen. Zie ook het antwoord op de vragen 37 en 38.
Hoe draagt u er zorg voor dat het recht op huisvesting gewaarborgd blijft bij een negatieve verhuurverklaring, aangezien deze negatieve verhuurverklaring als een zwarte lijst fungeert waardoor huurders geen huis meer kunnen vinden?
Zie antwoord vraag 39.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel mensen bezwaar aangetekend hebben tegen een niet afgegeven positieve verhuurverklaring?
Er worden geen gegevens bijgehouden over hoeveel mensen bezwaar maken tegen het niet afgeven van een verhuurdersverklaring door verhuurders.
Is het mogelijk om een zwarte lijst op te stellen van foute verhuurders, zodat huurders deze lijst kunnen raadplegen alvorens zij bij een verhuurder een woning huren? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Op grond van het wetsvoorstel goed verhuurderschap maak ik het mogelijk voor het college van burgermeester en wethouders om te besluiten tot het openbaar maken van de namen van verhuurders (of de natuurlijke persoon achter een verhuurbedrijf) die ondanks eventuele bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen hun gedrag niet wensen aan te passen naar de norm voor goed verhuurderschap en aan wie als gevolg daarvan een bestuurlijke boete of een beheerovername is opgelegd. Dit heeft enerzijds een afschrikwekkende werking. Anderzijds is het ook bedoeld om woningzoekenden en huurders te informeren en te ondersteunen. Door deze informatie kunnen huurders en verhuurbemiddelaars zich er immers van vergewissen of ze met een bepaalde verhuurder een overeenkomst willen aangaan.
In hoeverre gaat het wetsvoorstel «goed verhuurderschap» in op overtredingen als deze? Indien niet, kunt u dit soort overtredingen meenemen in de nieuwe wet «goed verhuurderschap»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie het antwoord op de vragen 6, 7 en 9.
Wat is de rol van de Autoriteit woningcorporaties in deze kwestie en hoe kan zij hiertegen optreden?
Omdat Change= geen woningcorporatie is valt zij niet onder het toezicht van de Autoriteit woningcorporaties. De Autoriteit woningcorporaties heeft hier daarom geen rol.
Heeft de Autoriteit woningcorporaties voldoende mogelijkheden om hiertegen op te treden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 44.
Wat kost een gemiddelde sociale huurwoning per vierkante meter bij een woningcorporatie en wat kost een gemiddelde sociale huurwoning bij Change= per vierkante meter (exclusief servicekosten)?
De maximale huurprijs van een sociale huurwoning in Nederland wordt vastgesteld aan de hand van het woningwaarderingsstelsel (WWS), ook wel bekend als het puntensysteem9 en niet op basis van een vierkante meterprijs. Corporaties vragen vaak minder huur dan maximaal toegestaan is volgens het woningwaarderingsstelsel, omdat zij de wettelijke taak hebben te verhuren aan mensen met een laag inkomen. Woningen worden aan mensen met een lager inkomen passend toegewezen met een lagere huurprijs. Change= heeft
aangegeven dat het de huurprijs op basis van en conform het WWS vaststelt.
Indien een woning per vierkante meter bij Change= en andere commerciële verhuurders veel meer per vierkante meter kost dan bij een toegelaten instelling of een wooncoöperatie, is ingrijpen dan gerechtvaardigd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 46.
Vindt u het rechtvaardig dat een woonruimte van 28 vierkante meter 655 euro per maand mag kosten exclusief servicekosten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Enkel op basis van het aangehaalde nieuwsbericht kan ik niet bepalen wat de maximale huurprijs van de woningen van Change= moet zijn. Dat hangt namelijk ook af van factoren die alleen te meten zijn in de woning (zoals de keuken- en badkamervoorzieningen). Hier kan ik dus geen uitspraken over doen. Wel heeft Change= aangegeven dat het de huurprijs op basis van en conform het WWS vaststelt. Indien de huurder op basis van het WWS vermoedt dat hij te veel huur betaalt voor zijn woning, kan hij in gesprek met de verhuurder om de huurprijs naar beneden bij te stellen. Wanneer verhuurder en huurder hier geen overeenstemming over weten te bereiken, staat een gang naar de Huurcommissie open.
Hoe komt het dat commerciële verhuurders dit soort zogenaamde «sociale» huurwoningen kunnen bouwen?
Zie het antwoord op vraag 54.
Deelt u de mening dat we jongeren/jongvolwassenen aan commerciële verhuurders overgeleverd hebben en zij nu een veel een groter deel van hun inkomen kwijt zijn aan woonlasten, met als gevolg dat ze niet alleen woononzekerheid ervaren maar ook financiële stress? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Corporaties hebben doelstellingen op het gebied van betaalbaarheid, nieuwbouw en verduurzaming. Zij kunnen niet iedereen in Nederland huisvesten. Daar is ook de private sector voor nodig. In veel gevallen gaat dat goed, maar we zien ook steeds vaker dat er oneerlijke praktijken ontstaan. In een krappere markt is er een grotere afhankelijkheidsrelatie tussen huurder en verhuurder en daarmee ook een groter risico op misbruik waardoor kwetsbare mensen onder druk komen te staan. Dit kabinet neemt verschillende maatregelen om dit te voorkomen. Dit betreft onder meer het wetsvoorstel goed verhuurderschap waar ik eerder in deze beantwoording al een toelichting op heb gegeven. Ook is in het coalitieakkoord afgesproken dat middenhuurwoningen een vorm van huurprijsbescherming krijgen om onder meer jongeren/jongvolwassenen die in dat segment een woning huren of wensen te huren, beter te beschermen. In het programma betaalbaar wonen, dat ik op korte termijn aan uw Kamer zal doen toekomen, ga ik nader in op deze en andere maatregelen die ik in dat kader neem.
Kunnen we op basis van eerdergenoemde cijfers vaststellen dat marktwerking in de sociale huursector geen goed idee is, aangezien de markt (in casu Change=) zoveel mogelijk winst probeert te maken tegen een zo laag mogelijke kosten (in casu geen/weinig onderhoud)?
Zie antwoord vraag 50.
Kunt u zich voorstellen dat huurders met een tijdelijk contract geen klachten durven te uiten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunnen we vaststellen dat de Wet doorstroming huurmarkt niet functioneert aangezien de woningmarkt vastzit? Zo ja, kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik ben het met u eens dat het woningaanbod samenhangt met mogelijke doorstroming. Doorstroming op de woningmarkt was een van de doelstellingen van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 waarbij het uitgangspunt was dat tijdelijke huurcontracten voor meer aanbod zou zorgen. Uit de genoemde evaluatie is weliswaar een toename van het aanbod te zien sinds de invoering van de wet maar deze is volgens de evaluatie niet eenduidig toe te schrijven aan de wet. Aangezien de evaluatie het ook niet uitsluit deel ik uw mening niet dat de wet in zijn geheel niet functioneert. Zoals reeds aangegeven weeg ik het geheel aan tijdelijke huurcontracten waarbij het uitgangspunt is dat huurcontracten voor onbepaalde tijd de norm blijft.
Wilt u in overweging nemen dat sociale huurwoningen alleen maar door woningcorporaties en/of woningbouwverenigingen en/of door wooncoöperaties en/of door de (lokale) overheid gebouwd kunnen worden om, zoals Aedes dat omschrijft, nep sociale huur te voorkomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Er is een zeer groot tekort aan (huur)woningen in Nederland. Om dat op te lossen hebben we alle middelen en inzet nodig die we kunnen krijgen. Van belang daarbij is een heldere definitie van wat we onder «sociale huur» rekenen, en dat er voldoende mogelijkheden zijn voor gemeenten om daarop te kunnen sturen. Op die manier wil ik borgen dat sociale huurwoningen ook langjarig beschikbaar zijn voor de juiste doelgroep. Op dit moment ben ik met verschillende partners – waaronder Aedes – in overleg om een betere definitie te formuleren. Ook ben ik in kaart aan het brengen welke mogelijkheden gemeenten hebben om voorwaarden te stellen, en of er nog instrumenten ontbreken. Ik zal uw Kamer hier voor de zomer over informeren.
Hoeveel signalen heeft u ontvangen dat de Wet doorstroming niet functioneert?
Ik heb zowel uit de evaluatie als tijdens gesprekken met de sector signalen ontvangen over de negatieve effecten van de Wet doorstroming huurmarkt 2015. Deze signalen zien vooral op de woononzekerheid die huurders ervaren, dat verhuurders een onwettelijke minimumtermijn opnemen en dat tijdelijke contracten de norm aan het worden zijn. Ik neem deze signalen mee bij de genoemde weging van het geheel van tijdelijke huurcontracten. Ik heb de genoemde signalen niet gekwantificeerd.
Hoe wordt momenteel de positie van de huurder met een tijdelijk huurcontract ten opzichte van de verhuurder beschermd?
Zie het antwoord op vraag 30.
Is het, gelet op alle eerdergenoemde vragen, nodig om zwaardere sancties om op te nemen in de nieuwe wet «goed verhuurderschap»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het wetsvoorstel goed verhuurderschap voorziet in een bestuursrechtelijke escalatieladder. Indien de algemene beginselen van goed verhuurderschap, dan wel de vergunningsvoorwaarden worden overtreden (of zonder (een vereiste) vergunning een woon- of verblijfsruimte wordt verhuurd), zijn gemeenten op grond van het wetsvoorstel bevoegd te handhaven via het klassieke bestuursrechtelijke instrumentarium van waarschuwing, last onder bestuursdwang, bestuurlijke boete, intrekking vergunning (indien reeds een vergunning is verleend) en als ultimum remedium de beheerovername. Mijn inzet is erop gericht de wet goed verhuurderschap zo spoedig als mogelijk in werking te kunnen laten treden zodat gemeenten gebruik kunnen gaan maken van het instrumentarium om malafide verhuurders aan te pakken.
Kunt u de vragen alstublieft ieder afzonderlijk en niet geclusterd beantwoorden?
Ik heb de vragen zo veel als mogelijk afzonderlijk beantwoord.
De extreem hoge inflatie en het feit dat de Wet toekomst pensioenen gebaseerd is op stabiele en lage inflatie van ongeveer 2% en dat in de overgang naar het nieuwe stelsel daar ook mee gerekend is |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
Bent u bekend met de publicatie van de inflatiecijfers van het Centraal Planbureau (CPB)1 voor het jaar 2022, waarin het CPB verwacht dat de inflatie voor het jaar 2022 gemiddeld op 5,2% uitkomt, met een marge van 3% aan de onderkant en 6% als alles tegenzit?
Ja, ik ben bekend met de publicatie van de inflatiecijfers van het CPB.
Heeft u gelezen dat De Nederlandsche Bank (DNB) verwacht de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP)-inflatie in 2022 uitkomt op gemiddeld 6,7%, om vervolgens af te nemen tot 2,8% in 2023? En dat DNB ook een alternatief pessimistischer scenario heeft waarbij die uitkomen op 9,5% en 3,4%?2
Ja, ik ben bekend met de verwachtingen van de DNB.
Bent u op de hoogte van uitspraken van de heer K. Knot, president van DNB, in een uitzending van Buitenhof, 6 februari 2022, waar hij onder meer gezegd heeft: «Wij denken nu dat al met al die verhoogde inflatie zeker twee jaar in totaal, gemeten vanaf vorig jaar zomer, zal duren. Zo niet langer.»?3
Ja, ik ben bekend met de uitspraken van de heer Knot.
Klopt het dat een belangrijke reden van de aankomende herziening van ons pensioenstelsel is gelegen in het feit dat pensioenen onder het huidige systeem niet of nauwelijks worden geïndexeerd, zie bijvoorbeeld de memorie van toelichting op het consultatiedocument Wet Toekomst Pensioenen: «Het pensioenstelsel moet in staat zijn om de gevolgen van de inherent onzekere ontwikkeling van de financiële markten op een verstandige manier op te vangen en op een evenwichtige manier over leeftijdsgroepen te verdelen»4 en de Hoofdlijnnotitie 2020, waar staat opgeschreven: «Met name de rentegevoeligheid van pensioenen en aanspraken beginnen steeds meer te knellen. Al deze ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat de pensioenen van veel pensioengerechtigden, en de aanspraken van nog meer deelnemers, sinds 2009 niet of nauwelijks zijn verhoogd. Veel mensen zijn rond 2013 met – soms omvangrijke – kortingen geconfronteerd. In dezelfde periode zijn de premies verhoogd en is de opbouw verlaagd. En dit terwijl de economie na 2008 een langdurige opleving heeft gekend»5?
De voorgestelde stelselherziening kent drie doelstellingen: eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen, een transparanter en meer persoonlijk stelsel en betere aansluiting bij ontwikkelingen in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Een belangrijke reden voor de invoering van het nieuwe pensioenstelsel is dus inderdaad dat het nieuwe pensioenstelsel eerder perspectief op verhoging van pensioenen biedt. Dit is ook aangetoond in een recent Netspar-paper: «Inkomenseffecten bij en na invaren in het nieuwe pensioencontract»6. Pensioenkapitalen in het nieuwe stelsel bewegen directer mee met de ontwikkeling van de economie. Het perspectief op het eerder verhogen van pensioenen gaat dus gepaard met het eerder verlagen van pensioenen indien er slechte beleggingsrendementen worden gemaakt. De uitkomsten van ieder kapitaalgedekt stelsel zijn in belangrijke mate afhankelijk van de premie-inleg en ontwikkelingen op financiële markten, waarbij het zowel gaat om de ontwikkeling van (reële) rendementen als van rentestanden. Zo zal een langjarige, aanhoudend hogere inflatie beter opgevangen kunnen worden als de nominale rente meestijgt met de inflatie. Een negatieve reële rente holt de koopkracht van de premie-inleg uit. Deze uitholling is dan moeilijker op te vangen via beleggingsopbrengsten dan wanneer sprake is van een positieve reële rente.
Kunt u aangeven wat het gemiddelde en maximale percentage inflatie is waar ten behoeve van de Wet Toekomst Pensioenen mee is gerekend in de rekenmodellen?
In de Hoofdlijnennotitie wordt verwezen naar de CPB Notitie «Nieuwe pensioenregels: effecten en opties van het doorontwikkelde contract en een overgang naar een vlak premiepercentage». Deze CPB notitie is destijds ook met de Kamer gedeeld (bijlage bij 32 043, nr. 519). In voetnoot 5 op pagina 2 van deze CPB notitie wordt aangegeven dat gebruik is gemaakt voor de berekening van netto- en brutoprofijt-effecten op basis van marktwaardering ultimo december 2019 (Q-set van APG: peildatum 31 december 2019). Vervangingsratio’s, zekerheidsequivalenten en macro-premie-inleg zijn berekend op basis van de Market Implied scenarioset van APG (P-set) (december 2019). Daarnaast is als gevoeligheidsanalyse ook met de KNW(1,5%)-scenarioset gerekend (zowel een P- als een Q-set). In de Market Implied scenarioset (P-set) van APG is de gemiddelde prijsinflatie op lange termijn 1,1%, 90% van de scenario’s in de scenarioset heeft een prijsinflatie tussen -0,5% en 3%. In de KNW(1,5%)-scenarioset is de gemiddelde prijsinflatie op lange termijn 1,3%, 90% van de scenario’s zit tussen 0,7% en 1,8%.
Op welke wijze is rekening in de Wet Toekomst Pensioenen gehouden met de huidige inflatie? Kunt u rekenvoorbeelden geven van de effecten van deze inflatie die substantieel afwijkt van de door Europese Centrale Bank (ECB) nagestreefde gemiddelde 2%? Heeft u berekeningen laten maken wat 6% inflatie betekent? En 9%?
In de wet Toekomst Pensioenen is op verschillende manieren rekening gehouden met bescherming tegen het risico van inflatie, ook hoge inflatie. Inflatiebescherming kan (gedeeltelijk) geboden worden via (i) blootstelling aan overrendement, (ii) een direct beschermingsrendement en (iii) de solidariteits- en risicodelingsreserve. In het algemeen geldt dus dat de wet Toekomst Pensioenen meer mogelijkheden bevat om inflatiebescherming te bieden dan het huidige contract.
Uit berekeningen van Cardano7 blijkt dat jaarlijkse schokken van inflatie van 6 of 9% kunnen worden opgevangen door de solidariteitsreserve. De berekeningen laten zien dat bij een éénjarige inflatieschok van 5%8 op jaarbasis (met een volledige inflatiecompensatie voor ouderen) het vijf jaar duurt voordat de reserve is hersteld. Naarmate de schok langer duurt, 2 of 3 jaar, zal het respectievelijk 10 of 15 jaar duren voordat de reserve weer op het oude niveau is. Bij een eenmalige schok van 9% en een volledige inflatiecompensatie van ouderen duurt het dus ongeveer 10 jaar.
Het nieuwe pensioenstelsel biedt dus mogelijkheden om onverwachte inflatieschokken op te vangen, maar deze mogelijkheden zijn afhankelijk van de financiële positie van een fonds. Overigens geldt in het huidige pensioenstelsel evenzeer dat de ruimte om onverwachte inflatie op te vangen afhankelijk is van de financiële positie van het fonds en de ruimte om te kunnen indexeren. In die zin biedt het nieuwe stelsel meer ruimte om de reserves op een slimme manier in te zetten voor de groepen deelnemers die het nodig hebben.
Klopt het dat er een scenarioset is met 10.000 en 2000 scenario’s voor 60 jaar bij de DNB? Wat is het hoogste percentage inflatie dat in die scenarioset van januari 2022 voorkomt in elk van die grote scenariosets?6
Dat klopt. Er zijn inderdaad uniforme scenariosets, die per kwartaal worden geactualiseerd en gepubliceerd door DNB, met een horizon van 60 jaar. Het hoogste percentage prijsinflatie in de uniforme scenarioset van januari 2022 met 10.000 scenario’s is 5,6%. Het hoogste percentage prijsinflatie in de scenarioset van januari 2022 met 2.000 scenario’s is 5,7%.
Hoe gaat u bevorderen dat DNB met spoed een scenarioset publiceert die strookt met de eigen inflatieverwachtingen?
De Commissie Parameters, bestaande uit onafhankelijke experts, is momenteel bezig met een nieuw advies over onder andere de scenariosets. Dit advies is bepalend voor de inrichting van nieuwe uniforme scenariosets die door DNB worden gepubliceerd. Daarbij wordt ook rekening gehouden met realistische inzichten rond de inflatieverwachtingen. De Commissie Parameters verwacht haar advies uit te brengen rond de zomer van dit jaar.
Deelt u de mening dat die scenariosets dus de huidige werkelijkheid totaal niet dekken en dat we dus voor ongeveer de derde keer in 20 jaar totaal buiten elke scenarioset beland zijn?
De huidige inflatie is voor één jaar buitengewoon hoog. De vraag hierbij is of de schok persistent of tijdelijk is, waarbij DNB er in zijn prognoses vanuit gaat dat de inflatie tijdelijk is en voor 2023 weer daalt naar een verwachte inflatie van 2,8% op jaarbasis in 202310. Zoals eerder genoemd is er in die situatie een beperkte impact op prognoses voor de lange termijn, waarvoor uniforme scenariosets gebruikt worden.
Kunt u aangeven wat de effecten zijn van een stagnerende economie bij een hoge inflatie (stagflatie)?
In een dergelijk scenario is sprake van een aanhoudend hoge inflatie en een lage economische groei. In dat geval zullen centrale banken de nominale rente relatief laag proberen te houden om de economie te stimuleren. Laat ik voorop stellen dat een dergelijk scenario slecht nieuws is voor ieder kapitaalgedekt pensioencontract, omdat pensioenen moeilijk geïndexeerd kunnen worden vanwege een lage reële rente. Overrendementen zullen dan hoog moeten zijn om de inflatie alsnog bij te kunnen houden. Rendementen zullen in geval van stagflatie vermoedelijk echter ook laag zijn vanwege de zwakke economie. Het bijgevoegde rapport van Cardano geeft aan dat de reële pensioenuitkeringen van ouderen in een dergelijke scenario zullen dalen, maar de toekomstige reële pensioenen van jongeren nog veel sterker. Als de reële rente structureel lager komt te liggen, dan heeft dit een sterk negatieve invloed op de reële pensioenuitkeringen van jongeren, die immers nog een lange horizon voor zich hebben.
Omdat in het nieuwe pensioencontract rendementen en risico’s gericht naar deelnemers en pensioengerechtigden worden toebedeeld, kan het nieuwe stelsel wel beter omgaan met een scenario van stagflatie dan het huidige stelsel, hoewel een dergelijk economisch scenario ook in het nieuwe stelsel slecht nieuws blijft. Door de gerichte toedeling van rendementen en risico’s zullen bijvoorbeeld pensioengerechtigden beter zijn beschermd tegen een dalende rente en negatieve rendementen, die in een scenario van stagflatie relatief vaak zullen voorkomen. In het huidige pensioencontract moet worden gewerkt met een uniform beleggingsbeleid, met hetzelfde rendements-/risicoprofiel voor alle deelnemers en pensioengerechtigden. De pensioengerechtigden staan hierdoor bloot aan hogere risico’s, die zich juist in een scenario van stagflatie in hoge mate zullen manifesteren.
Bent u van mening dat de solidariteitsvoorzieningen in de Wet Toekomst Pensioenen voldoende toegerust zijn voor de economische omstandigheden die zich thans voordoen?
Zoals in de beantwoording van vraag 6 genoemd, zijn er meerdere mogelijkheden voor inflatiebescherming in het nieuwe stelsel. Inflatiebescherming kan (gedeeltelijk) geboden worden via (i) blootstelling aan overrendement, (ii) een direct beschermingsrendement en (iii) de solidariteits- en risicodelingsreserve. Het bijgevoegde Cardano-rapport laat zien dat de solidariteitsreserve goed zou kunnen omgaan met de huidige hoge inflatie en gepensioneerden effectieve inflatiebescherming kan bieden. Belangrijke kanttekening hierbij is de vraag of de huidige hoge inflatie tijdelijk is of structureel boven de inflatieverwachtingen. In geval van een structureel hogere inflatie komen de grenzen van de mogelijkheden van de solidariteitsreserve sneller in zicht. Daarbij speelt ook de ontwikkeling van de reële rente een belangrijke rol. Als deze gelijk blijft, omdat nominale rentes meestijgen met de inflatie, zal ieder kapitaalgedekt contract, dus ook de contracten in het nieuwe stelsel, beter in staat zijn om met inflatie om te gaan dan wanneer dit niet het geval is. Verder speelt de verhouding tussen jongere en oudere deelnemers in een fonds een rol bij de vraag welke mogelijkheden de solidariteitsreserve biedt bij inflatiebescherming. In een pensioenfonds met relatief veel oudere deelnemers is het bieden van inflatiebescherming via risicodeling, zoals via de solidariteitsreserve, moeilijker.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van de hoge inflatie op de te verwachten pensioenuitkeringen onder het nieuwe pensioensysteem? Voor zover deze gevolgen niet zijn doorgerekend: kunt u zorgen voor een goede en transparante doorrekening van de hoge inflatie voor een substantiële periode?
Het bijgevoegde Cardano-rapport biedt hiervoor de nodige inzichten. Als sprake zou zijn van een structureel hogere inflatie van 1%-punt ten opzichte van de huidige verwachtingen, kan dit worden opgevangen door middel van de solidariteitsreserve. Bij nog hogere niveaus komen de grenzen van de solidariteitsreserve in zicht. Voor het compenseren van deze verwachte inflatie kan in het nieuwe stelsel (over)rendement worden toebedeeld naar verschillende leeftijden. Ook pensioengerechtigden kunnen (over)rendement toebedeeld krijgen om de verwachte inflatie bij te kunnen houden, afhankelijk van hun risicohouding. Dit (over)rendement komt sneller bij de deelnemers en pensioengerechtigden terecht, omdat geen buffers meer opgebouwd hoeven te worden. In verwachting zullen (over)rendementen positief zijn, maar er zullen ook jaren van negatieve (over)rendementen zijn. In dat geval zullen pensioenaanspraken en lopende pensioenen ook sneller naar beneden aangepast worden. Verder kan voor de uitkeringsfase een stijgend projectierendement worden gehanteerd, waarmee de verwachte inflatie beter kan worden bijgehouden.
De Commissie Parameters is momenteel bezig met een nieuw advies over onder andere de scenariosets. Het is belangrijk dat een groep van onafhankelijk deskundigen, los van de politiek en van sociale partners, een dergelijk set ontwikkelt. Dat is een complexe opdracht, die gedegen en zorgvuldig moet worden uitgevoerd. In deze sets zal ook rekening gehouden worden met de nieuwe inzichten rond inflatieverwachtingen. De Commissie Parameters verwacht haar advies uit te brengen rond de zomer van dit jaar.
Herinnert u zich dat het CPB schreef: «De transitie-effecten kennen ruime bandbreedtes en zijn gevoelig voor de veronderstellingen over het rendement op aandelen en obligaties en over de inflatie.»?7
Ja, ik ben bekend met de notitie van het CPB.
Kunt u inzage geven in de gevolgen van de huidige hoge inflatie op de transitie (waarbij honderden miljarden euro’s worden herverdeeld)? Indien u die inzage niet heeft, bent u dan bereid om met spoed die inzage wel te krijgen en aan het parlement te verschaffen?
Hoge inflatie heeft met name invloed op de transitie als deze structureel hoog zou blijven. De effecten van een eventuele persistent hoge inflatie moeten worden bezien in het licht van het totaal aan nieuwe marktomstandigheden. Met name de ontwikkeling van de rente is hierbij van belang. Inflatieschokken kunnen gepaard gaan met veranderingen in andere economische parameters die van invloed zijn op de te bepalen waarde van pensioenaanspraken en -rechten ten behoeve van de transitie naar het nieuwe stelsel. Een beschouwing van een hoge(re) inflatie in isolement zou daarom geen volledig inzicht geven in het daadwerkelijke effect op de transitie.
Bovendien moeten de herverdelingseffecten niet overschat worden. Bij het in kaart brengen van deze effecten, zoals netto- en brutoprofijt effecten, gaat het om het verschil tussen het huidige stelsel en de contracten in het wetsvoorstel Toekomst Pensioenen. Hierdoor is het effect van een andere scenarioset beperkt, omdat zowel in het huidige als in het nieuwe contract een tijdelijke of een structurele schok min of meer in dezelfde mate effect heeft op de verdeling tussen jongeren en ouderen. Van een herverdeling van honderden miljarden euro’s als gevolg van de inflatie is dus geen sprake.
In de transitieperiode naar het nieuw pensioenstelsel maken sociale partners onder andere afspraken over het al dan niet invaren van al bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten. Op het moment dat de pensioenuitvoerder de overstap maakt naar één van de nieuwe contracten uit het nieuwe pensioenstelsel, kunnen bestaande aanspraken en rechten worden omgezet naar de nieuwe regeling. Voor de omzetting van het collectieve fondsvermogen naar persoonlijke pensioenvermogens zijn twee omrekenmethodes beschikbaar, namelijk de VBA-methode en de standaardmethode. Doel hiervan is het evenwichtig omrekenen van de huidige pensioenaanspraken en -rechten naar een voor de pensioenuitkering gereserveerd vermogen, respectievelijk een pensioenkapitaal. Beide methodes stellen daarom (minimum) voorwaarden aan de manier waarop deze omzetting geschiedt. Bij de standaardmethode is wettelijk vastgelegd hoeveel vermogen maximaal mag worden herverdeeld ten opzichte van de uitkomsten van deze methode. Bij de VBA-methode dient de marktwaarde van de persoonlijke pensioenvermogens ten minste gelijk te zijn aan de marktwaarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten in de uitkeringsovereenkomst.
Indien er nog gerekend moet worden: kunt u aangeven wanneer de Kamer deze berekeningen kan verwachten?
Zoals ik in het antwoord op vraag 14 heb aangegeven, is nog onduidelijk of nieuwe berekeningen enige meerwaarde zullen hebben ten opzichte van de reeds gemaakte berekeningen. Dit hangt mede af van de vraag of de huidige inflatieontwikkeling structureel is of niet. Vooralsnog zijn de marktverwachtingen dat de inflatie weer zal gaan dalen naar lagere niveaus. In scenario’s over een lange termijn heeft een tijdelijke inflatieschok beperkte invloed. Als zou blijken dat de verwachte toekomstige inflatie structureel op een hoger niveau komt te liggen, zijn de gevolgen afhankelijk van veel economische variabelen. Zo is een belangrijke vraag wat de rente in de toekomst doet. Dergelijke variabelen zijn ook onderdeel van huidige scenariosets, maar het is belangrijk om te kijken of het inflatierisico daarin nu al voldoende is meegenomen. Dit zijn complexe vragen. Mede daarom heb ik een commissie van onafhankelijke deskundigen gevraagd om deze lastige vraagstukken te analyseren en passende scenariosets te ontwikkelen. Decentrale partijen zullen deze sets moeten gebruiken bij de transitie en bij uitvoering van het nieuwe contract.
Welke extra berekeningen over een hogere rente en de gevolgen voor het pensioenstelsel, het nieuwe pensioenstesel en/of de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel heeft u het afgelopen jaar intern laten maken of hebben externen (zoals CPB, Netspar of anderen) voor u gemaakt? Kunt u een lijst geven van die berekeningen en kunt u die berekeningen alvast openbaar maken met deze vragen?
Ik heb geen extra berekeningen over een hogere rente gemaakt of laten maken ten opzichte van de berekeningen die door het CPB bij de presentatie van de Hoofdlijnennotitie Pensioenakkoord zijn gemaakt.12 Bij die CPB-berekeningen is gebruik gemaakt van verschillende scenariosets, waarin scenario’s met hogere en lagere rentes zijn opgenomen. Daarnaast verwijs ik u voor berekeningen ten behoeve van het nieuwe pensioenstelsel naar diverse recente onderzoeken die DNB heeft uitgevoerd. Deze zijn meegestuurd met de brief ter aanbieding van het wetsvoorstel Wet Toekomst pensioenen aan uw Kamer.
Op 21 januari 2022 sloot de internetconsultatie ten aanzien van de «Wijziging van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen in verband met toeslag vanwege voorgenomen transitie»8, wanneer verwacht u de uitkomsten van deze consultatie met de Kamer te kunnen delen? Hoe hoog is de inhaalindexatie die naar voren gehaald wordt gemiddeld en is dat verantwoord?
Het ontwerpbesluit is 30 maart jl. aan uw Kamer gezonden.14 In het ontwerpbesluit is aangegeven hoe met de reacties op de internetconsultatie is omgegaan. Het ontwerpbesluit bevat geen aanpassing van de regels die inhaalindexatie mogelijk maken.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voor u het wetsvoorstel Toekomst Pensioenen bij de Kamer indient?
Gegeven de complexiteit en technische aard van de vragen heb ik uw Kamer 30 maart jl. laten weten de vragen niet voor indiening van het wetsvoorstel Toekomst Pensioenen te kunnen beantwoorden.15
Het bericht ‘Kabinet wil minder fastfoodwinkels in de stad’ |
|
Hawre Rahimi (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet wil minder fastfoodwinkels in de stad»?1
Ja.
Welke maatregelen kunnen gemeenten nemen om een gezonde leefomgeving te ondersteunen? In hoeverre maken gemeenten daar gebruik van?
Gemeenten maken zich al jaren zorgen over het toenemende overgewicht en de impact daarvan op de gezondheid van onze inwoners. Omdat overgewicht zoveel voorkomt en ook nog altijd toeneemt, is overgewicht niet langer een individueel probleem, maar een volksgezondheidsrisico. Daarom worden door vrijwel alle gemeenten ambities geformuleerd en/of beleid ontwikkeld voor verbetering van de vergroening van de leefomgeving, zoals het aanleggen van sportvoorzieningen en het creëren van een groene en prettige openbare ruimte. Gezond voedselaanbod is een essentieel onderdeel van een gezonde leefomgeving. Uit onderzoek van de Universiteit van Amsterdam2 blijkt dat gemeenten op dit moment beperkte mogelijkheden hebben om de voedselomgeving positief te beïnvloeden. Ik laat de mogelijkheden verkennen om gemeenten op dit vlak daarom meer juridische handvatten te bieden.
Kunt u aangeven wat de reikwijdte van de voorgenomen wettelijke maatregelen zal zijn om fastfoodwinkels te weren?
Om de dagelijkse voedselomgeving gezonder te maken, verken ik de wettelijke mogelijkheden om een gezonde voedselomgeving te bevorderen. Hiermee zouden we gemeenten instrumenten kunnen geven om de toename van aanbieders van ongezond voedsel tegen te gaan. Eveneens zouden we mogelijk regels kunnen stellen met betrekking tot ongezonde drank-, snoep- en snackautomaten in bijvoorbeeld de schoolomgeving of het beperken van marketing van ongezonde producten gericht op kinderen. Daarnaast werken het Ministerie van VWS en LNV samen aan het Programma Gezonde Groene Leefomgeving. Het doel van dit programma is te bereiken dat in de toekomst alle professionals uit het fysieke en sociale domein gezondheid en natuur als vanzelfsprekend meewegen bij het beheer en de ontwikkeling van de openbare ruimte. Hierbij zal ook aandacht zijn voor het gebruik en de beleving de inwoners.
Hoe verhoudt een voorgenomen wettelijke rem op fastfoodwinkels zich tot nationale en Europese wetgeving rondom vrijheid van ondernemerschap?
Het weren van fastfoodwinkels moet getoetst worden aan hogere regelgeving. Met name de Europese Dienstenrichtlijn is van belang als het gaat om vrij verkeer en vrije vestiging van diensten. Beperking hiervan kan niet zomaar en moet gerechtvaardigd kunnen worden. Daarvoor moet o.a. de noodzaak en evenredigheid van een beperking goed onderbouwd worden (zie rapport City Deal 21 januari 2021).
Is bekend welk effect de afspraken rondom preventie in het Regeerakkoord hebben op het creëren van een gezonde leefomgeving? Zo nee, bent u voornemens deze effecten eerst in kaart te brengen alvorens nadere wettelijke maatregelen te overwegen?
Het is bekend dat gewoonte, gemak en prijs in belangrijke mate bepalend zijn voor de voedselkeuze en dat de consument sterk wordt beïnvloed door de voedselomgeving (de hoeveelheid aan aanbod van eten en drinken en de verleiding daartoe in de fysieke omgeving en online). Ook is bekend dat er een sterke relatie is tussen de voedselomgeving en de mate van vóórkomen van overgewicht. Van prijsmaatregelen is bekend dat deze bij een voldoende groot prijsverschil effect hebben op aankoopgedrag.
De huidige voedselomgeving is absoluut geen weerspiegeling van de Schijf van Vijf en verleidt sterk tot ongezonde (en niet duurzame) keuzes. De afspraken in het coalitieakkoord zijn gericht op het stimuleren van de gezonde en ontmoedigen van de ongezonde keuze, door onder andere maatregelen die de voedselomgeving gezonder maken en prijsmaatregelen. Bij de keuze voor te nemen maatregelen betrek ik adviezen van experts uit bijvoorbeeld het RIVM-rapport Inventarisatie aanvullende maatregelen Nationaal Preventieakkoord. Mogelijke vervolgstappen richting de ambities voor 2040 (2021) en het rapport The Healthy Food Environment Policy Index (Food-EPI): Een beoordeling van rijksoverheidsbeleid met betrekking tot de voedselomgeving in Nederland en beleidsaanbevelingen voor het creëren van een gezonde voedselomgeving (Universiteit Utrecht 2021).
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de voorgenomen afspraken met de industrie over gezondere voedingsmiddelen?
De industrie werkt in het kader van het Nationaal Preventieakkoord aan een verbeterd productaanbod. De nieuwe Nationale Aanpak Productverbetering die onlangs is gepubliceerd geeft daar een nieuwe impuls aan. De nieuwe aanpak moet ertoe leiden dat er in 2030 over de gehele breedte van productgroepen verbetering is gerealiseerd in de samenstelling. Bedrijven krijgen de mogelijkheid om productverbetering in meerdere stappen door te voeren. Hierdoor kan de consument wennen aan verandering van smaak en kunnen bedrijven hun receptuur en productieproces geleidelijk aanpassen. De overheid gaat monitoren hoe de voortgang verloopt.
Kunt u aangeven hoe het samenvoegen van de gehoren tot nu toe verloopt? Kunt u hierbij in ieder geval ingaan wat de ervaringen zijn van vreemdelingen, in het bijzonder alleenstaande minderjarigen, en betrokken organisaties zoals juridische hulpverlening en Vluchtelingenwerk?1
In het derde kwartaal van dit jaar zal een evaluatie plaatsvinden van de gewijzigde procedure die ik met uw Kamer zal delen. De evaluatie zal ingaan op het behalen van de doelen en het voldoen aan de benodigde procedurele waarborgen waarbij ook aandacht zal zijn voor de alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s). Bij de evaluatie zullen ook de ervaringen van advocatuur, VluchtelingenWerk Nederland en Nidos worden meegenomen.
Hoe reflecteert u op de bezwaren van verschillende organisaties, onder meer in de internetconsultatie over deze wijziging in de asielprocedure, dat met name alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) bij aankomst in Nederland vermoeid zijn en dat zij de relevantie van bepaalde gesprekken, in dit geval het eerste gehoor, niet snappen? In hoeverre wordt dit zo ervaren in de praktijk?
Amv’s krijgen aan het begin van de asielprocedure een voogd van Nidos toegewezen. Een medewerker van Nidos voert voorafgaand aan het aanmeldproces een gesprek met de amv. Ook krijgt de amv een informatiebrochure met een op de minderjarige toegespitste uitleg van de asielprocedure. Daarnaast geeft de IND-medewerker tijdens het aanmeldgehoor uitleg over het doel van het gehoor en is daar bij amv’s extra aandacht voor. Voorts krijgt een amv een aanmeldgehoor dat speciaal is ontwikkeld voor minderjarigen en alleen speciaal daartoe opgeleide medewerkers nemen deze gehoren af. Nidos woont zo mogelijk het aanmeldgehoor van een amv bij. Met Nidos is ook de afspraak gemaakt dat amv’s na de aanmeldfase een rust- en voorbereidingstermijn van tenminste drie weken krijgen. Eventuele correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor kunnen later in de procedure worden ingebracht. Er wordt dus uitgebreid aandacht besteed aan de uitleg van en begeleiding tijdens de procedure om amv’s zo goed mogelijk door de procedure te geleiden.
Voorts merk ik op dat in het nader rapport bij het besluit uitgebreid is ingegaan op de bezwaren zoals die onder meer zijn geuit in de internetconsultatie. Om herhalingen te voorkomen wordt verwezen naar dit stuk (Stcrt. 2021-33182).
Hoe reflecteert u op de bezwaren van verschillende organisaties, onder meer in de internetconsultatie over deze wijziging in de asielprocedure, dat de forse psychische problematiek waarmee veel niet-begeleide minderjarigen kampen vraagt om procedurele waarborgen die er niet zijn als deze kinderen zich niet kunnen voorbereiden op belangrijke gesprekken door middel van een gespecialiseerde advocaat? Op welke manier wordt dit nu ondervangen? Acht u dat voldoende?
Ik verwijs allereerst naar mijn antwoord op vraag 2 waar ik heb toegelicht welke procedurele waarborgen in het aanmeldproces van amv’s zijn ingebouwd. Ik acht deze voldoende. De werkinstructies WI 2021/12 Medische problematiek en horen en beslissen in de asielprocedure – Immigratie- en Naturalisatiedienst2 en WI 2021/9 Bijzondere procedurele waarborgen – Immigratie- en Naturalisatiedienst3 geven daarnaast handvatten aan de IND medewerkers om rekening te houden met kwetsbaarheden van vreemdelingen, zo ook van amv’s.
Hoe reflecteert u op het feit dat veel hulporganisaties aangeven dat asielzoekers en met name amv’s bij aankomst in Nederland vaak verward en wantrouwend zijn ten aanzien van instanties en jegens de overheid en dat zij daarom gebaat zijn bij contact met een eigen advocaat die hen het belang kan uitleggen van het direct vertellen van de waarheid in het eerste gehoor, iets dat zowel in hun eigen belang is als in het belang van de IND in het kader van de hoeveelheid procedures?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 krijgen amv’s in principe voorafgaand aan het aanmeldproces een gesprek met een medewerker van Nidos. Ook wordt uitgebreid aandacht besteed aan de uitleg over de asielprocedure en het doel van de gehoren, zowel schriftelijk als tijdens het aanmeldgehoor. De IND-medewerkers zijn daarnaast getraind in het horen van minderjarigen en kunnen tijdens het aanmeldgehoor inspelen op signalen van verwardheid of wantrouwen. Bovendien is een medewerker van Nidos in de regel aanwezig bij een aanmeldgehoor van een amv.
Hoe kan het dat in de beantwoording enerzijds wordt aangegeven dat er geen enkele reden is «om aan te nemen dat de vreemdeling zonder rechtsbijstandverlener niet in staat zal zijn deze informatie [uit het aanmeldgehoor] te verstrekken en is er evenmin reden om aan te nemen dat een zorgvuldig vervolg van de procedure hierdoor in het gedrang zal komen» terwijl anderzijds wordt aangegeven dat «verklaringen over identiteit, nationaliteit, gezinssamenstelling, opleiding, werkzaamheden, woonomgeving en landen waar de vreemdeling voorafgaand aan de komst naar Nederland heeft verbleven» wel kunnen worden tegengeworpen? Zijn deze twee zaken niet in tegenspraak? Zo nee, waarom niet?
Deze twee zaken zijn niet in tegenspraak. De tijdens het aanmeldgehoor gevraagde informatie ziet op basale en feitelijke informatie omtrent de persoon van de betrokken asielzoeker. Zoals eerder aangegeven en in uw vraag aangehaald is er geen enkele reden om aan te nemen dat deze asielzoeker zonder rechtsbijstandverlener niet in staat zal zijn deze informatie te verstrekken. Hierbij wordt opgemerkt dat indien nodig later in de procedure correcties en aanvullingen op het verslag van het aanmeldgehoor kunnen worden ingediend.
De tijdens de aanmeldfase afgelegde verklaringen worden betrokken bij de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag. Als het nader gehoor is afgerond en de IND van oordeel is dat er genoeg informatie is verzameld, verricht de IND een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. Hierbij worden de door de vreemdeling afgelegde verklaringen en overgelegde bewijsmiddelen over de reden waarom hij in Nederland asiel wil, bezien in onderlinge samenhang en in het licht van de overige afgelegde verklaringen, overgelegde bewijsmiddelen en overige omstandigheden. Niet valt in te zien dat een asielzoeker zonder (juridisch) advies niet in staat moet worden geacht (correcte) gegevens te verstrekken omtrent de gevraagde feitelijke informatie als onder meer zijn naam, geboortedatum, namen van partners en kinderen.
Hiervan uitgezonderd zijn de door de vreemdeling tijdens de aanmeldfase afgelegde verklaringen omtrent de asielmotieven. Hiervoor is met de wijziging van het Vreemdelingenbesluit (artikel 3.108d, vijfde lid) expliciet neergelegd dat die niet worden betrokken bij de beoordeling van de inwilligbaarheid.
Hoe rijmt u dat enerzijds in de beantwoording als reden voor de onmiddellijke start van het aanmeldgehoor het belang benadrukt wordt van relevante informatie die zo vroeg mogelijk in het proces wordt vastgelegd en dat er aan de andere kant wordt aangegeven dat er geen hoge eisen worden gesteld aan het vermogen van de vluchteling om te verklaren over haar/zijn asielmotief? Kunt u zich voorstellen dat wantrouwen, vermoeidheid, onbekendheid met het Nederlandse systeem van asiel en met de Nederlandse instanties, leiden tot meer fouten die later weer gecorrigeerd moeten worden? Wat wordt er gedaan om dit te voorkomen?
De relevante informatie die de IND zo vroeg mogelijk over de vreemdeling wenst te krijgen, moet worden gezien als feitelijke informatie die voor het verloop van de asielprocedure van belang kan zijn en/of mogelijk onderzoek vergt voorafgaand aan het nader gehoor. Het gaat dan bijvoorbeeld om de herkomst van de vreemdeling, Dublin indicaties, verblijf in derde landen of informatie over werkzaamheden die kunnen duiden op daden als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag of relevant zijn in het kader van de bescherming van de nationale veiligheid.
Voor wat betreft de korte uitvraag van de asielmotieven, gaat het om het verkrijgen van een globaal beeld van de reden van de asielaanvraag. Dit maakt het mogelijk om al in een vroeg stadium de inschatting te maken of sprake is van een asielmotief dat extra aandacht en tijd nodig heeft. Naar aanleiding van de korte uiteenzetting van de asielmotieven stelt de IND tijdens het aanmeldgehoor verder geen nadere, verdiepende vragen. In die zin worden er tijdens het aanmeldgehoor geen hoge eisen gesteld aan het vermogen van de vreemdeling om te verklaren over zijn asielmotieven. Eventuele correcties en aanvullingen op de verklaringen tijdens het aanmeldgehoor kunnen later in de procedure worden ingebracht.
Wat vindt u ervan de samenvoeging van het gehoor zodanig aan te passen dat, om te beginnen bij minderjarigen, de rust en voorbereidingstijd voorafgaand aan het uitgebreide aanmeldgehoor plaatsvindt? Bent u bereid dit expliciet te overwegen bij de evaluatie van de aangepaste procedure die gepland staat voor zomer 2022?
Met de wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 is de procedure om verschillende redenen aangepast. Een belangrijke reden is het belang om relevante informatie zo vroeg mogelijk in het proces vast te leggen. Dit is zowel in het belang van de vreemdeling als van de IND.
Deze maatregel draagt bij aan een efficiënter ingericht asielproces en kan de kwaliteit van de besluitvorming bevorderen: er gaat geen kostbare tijd en capaciteit verloren en tegelijkertijd blijft de zorgvuldigheid geborgd en worden vreemdelingen minder belast. Aan de hand van de informatie uit de aanmeldfase wordt een passend vervolgtraject ingezet.
Het is tevens om redenen van nationale veiligheid en openbare orde van belang in een zo vroeg mogelijk stadium over alle relevantie informatie te beschikken.
En net zoals bij volwassen asielzoekers is het wenselijk om ook bij amv’s zo veel mogelijk informatie al in een vroegtijdig stadium te hebben. Ook om te voorkomen dat deze informatie later in het proces verloren gaat. Daarnaast is een zo volledig beeld van de vreemdeling van belang om bepaalde onderzoeken al in een vroegtijdig stadium te kunnen starten.
Invoering van deze regeling brengt overigens niet met zich dat alleenstaande minderjarigen op dezelfde wijze worden gehoord als meerderjarigen. Tijdens het uitgebreidere aanmeldgehoor dat sinds november 2020 bij alleenstaande minderjarigen wordt afgenomen, wordt wat betreft vraagstelling rekening gehouden met de minderjarigheid en de kwetsbare positie van deze groep. Ook voor hen geldt dat er na invoering van deze regeling geen nadere vragen zullen worden gesteld over het asielmotief. Indien de alleenstaande minderjarige moeite heeft met het opgeven van het asielmotief, dan wordt daar uiteraard rekening mee gehouden. Voor de volledigheid benadruk ik dat de procedure voor amv’s voldoende waarborgen bevat zoals ook volgt uit de voorgaande antwoorden.
Concluderend kan ik aangeven dat ik niet voornemens ben om af te stappen van het uitgangspunt om relevante informatie zo vroeg mogelijk in de aanmeldfase vast te leggen
Hoe vaak is het het afgelopen jaar gebeurd dat het Nidos niet lukte aanwezig te zijn bij het aanmeldgehoor van een amv? Vindt u het te billlijken dat minderjarigen zonder enige begeleiding worden gehoord? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat minderjarigen nooit alleen gehoord worden door de IND?
De IND registreert niet hoe vaak het Nidos niet lukte om aanwezig te zijn bij een aanmeldgehoor van een amv. Nidos wordt geïnformeerd over de aanmelding van een amv en het moment waarop een aanmeldgehoor gaat plaatsvinden. Waar mogelijk zal een medewerker van Nidos het aanmeldgehoor bijwonen. Waar dit onverhoopt niet mogelijk is door overmacht bij Nidos, acht ik de overige procedurele waarborgen in de procedure voor amv’s voldoende om te spreken van een zorgvuldige procedure. Ik hecht eraan om hier nogmaals te benadrukken dat medewerkers die het aanmeldgehoor bij amv’s afnemen, hiertoe zijn opgeleid. Als zij signalen bij de amv herkennen waardoor het gehoor niet zonder begeleiding kan worden voortgezet, zullen zij contact met Nidos opnemen en kan maatwerk worden geboden. Mocht ondanks voornoemde waarborgen de afwezigheid van Nidos er toch toe leiden dat een amv onvolledige dan wel per abuis onjuiste informatie verstrekt, dan kan dit door middel van correcties en aanvullingen op een later moment nog gewijzigd worden.
Bent u bereid, als onderdeel van de beloofde evaluatie van het samengevoegd gehoor, te onderzoeken wat het effect is van deze manier van horen op de minderjarige en de procedures van minderjarigen, ook gezien de speciale aandacht die in het coalitieakkoord uitgaat naar de positie van het kind in de vreemdelingenketen en het belang dat in het rapport van de commissie van Zwol wordt gehecht aan rechtsbijstand?
De evaluatie zal ingaan op het behalen van de doelen van de wijziging van het Vreemdelingenbesluit. Zoals reeds aangegeven acht ik de procedurele waarborgen voor amv’s in de asielprocedure nu voldoende om te spreken van een zorgvuldige procedure. Onderdeel van de evaluatie zal echter ook zijn om externe partijen zoals Nidos mee te nemen bij de evaluatie waardoor ook het effect van de wijzigingen voor minderjarigen kan worden meegenomen.
Bent u tevens bereid in de evaluatie expliciet te bekijken of de mate van rechtsbescherming voldoende is geborgd? Bent u tevens bereid betrokken relevante partijen zoals de juridische bijstand (asieladvocatuur), Vluchtelingenwerk en vreemdelingen te betrekken bij deze evaluatie? Zo nee, waarom niet?
Relevante externe partijen zoals asieladvocatuur, Vluchtelingenwerk en ook Nidos zullen betrokken worden bij de evaluatie waarbij deze partijen tevens bevraagd worden over onvoorziene situaties of onzorgvuldigheden in de asielprocedure die niet waren voorzien bij de wijziging van de asielprocedure. Opmerkingen of aanbevelingen over de rechtsbescherming van vreemdelingen kunnen hierbij betrokken worden.
Wilt u al deze vragen individueel beantwoorden?
Ja.
Kent u het bericht «Vissector laat morgen weer miljoenen visjes los, maar het gaat de bedreigde paling niet helpen»?2
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit de ICES vorig jaar heeft aangeven dat het uitzetten van paling niet werkt en zelfs schadelijk is?2, 3
In het meest recente ICES-advies is aangegeven dat «het nettovoordeel van het uitzetten van aal voor het voortplantingsvermogen van het bestand onbekend is». In wetenschappelijke zin is nog onduidelijk of uitzet van glasaal nu juist wel of niet bijdraagt aan een verhoogde uittrek van schieraal en hiermee een bijdrage zou kunnen leveren aan het herstel van de aalpopulatie. Twijfel bestaat met name op het punt of elders uitgezette glasaal na voltooiing van zijn levenscyclus in staat is om daadwerkelijk de migratieroute terug naar de voortplantingsgronden aan de overzijde van de oceaan weer terug te vinden. Hier verschillen de wetenschappers nog zeer over van mening. Omdat ook niet is bewezen dat de uitzet van glasaal niet werkt, is meer onderzoek nodig. In Europees verband dring ik ook aan op meer onderzoek.
Klopt het dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een overeenkomst heeft gesloten met DUPAN voor het uitzetten van jonge paling in Nederland, die eerst elders, zoals in Frankrijk, is gevangen?4
Bij het opstellen van de EU Aalverordening is, op basis van de op dat moment beschikbare kennis, besloten dat een deel van de in Zuid-Europa gevangen glasaal benut zou kunnen worden voor uitzet in Noord-Europese wateren. Dit is als mogelijke beheersmaatregel in de Aalverordening opgenomen en wordt door veel EU-lidstaten als beheersmaatregel toegepast. Franse wetenschappers stellen jaarlijks het glasaalbestand vast, op basis waarvan een quotum wordt vastgesteld van glasaal die mag worden gevangen voor uitzet. In dit kader heeft sindsdien uitzet van glasaal in Nederlandse wateren plaatsgevonden in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).Voor de uitvoering hiervan heeft een aanbesteding plaatsgevonden. Voor de komende periode heeft DUPAN, op basis van deze aanbesteding, de opdracht om de uitzet van glasaal binnen de hiervoor afgesproken kaders vorm te geven en uit te voeren.
Hoe rijmt u uw steun aan het vangen en uitzetten van jonge paling met de conclusie van ICES dat vangen en uitzetten van jonge paling schadelijk is voor de soort?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Klopt het dat het uitzetten van glasalen in Nederland vooral gebeurt in gebieden waar de dieren later weer ter consumptie worden opgevist door palingvissers?
Voor de selectie van uitzetgebieden is een uitzetprotocol opgesteld wat onderdeel uitmaakte van de aanbestedingsprocedure. Belangrijkste ijkpunten zijn daarbij dat het uitzetgebied geen vervuilingsproblematiek met dioxines mag kennen en dat het uitzetwater aan het einde van de levenscyclus weer uittrekbaar is voor de uitgezette alen. In deze gebieden kan sprake zijn van aalvisserij. In een aantal gevallen is de vangst gequoteerd en heeft die vangst niet veel invloed op de uitzet. Visserij op aal is in het kader van de Aalverordening weliswaar aan strikte restricties verbonden, maar binnen deze restricties is bevissing toegestaan.
Klopt het dat de Europese paling één populatie vormt, met een groot verspreidingsgebied van IJsland tot Noord-Afrika?5
Dat klopt. Alle volwassen schieraal uit het hele verspreidingsgebied trekt naar de Sargassozee om daar te paaien. Hierdoor is herstel in Nederland niet alleen afhankelijk van de situatie in Nederland. Aan herstel van de aal moet daarom internationaal, door de landen in het gehele verspreidingsgebied, worden gewerkt, zoals de EU Aalverordening ook beoogt.
Hoe helpt het de Europese paling populatie wanneer jonge paling (glas- en pootaal) elders in Europa wordt gevangen om in Nederland te worden uitgezet?
Hoewel er zoals aangegeven nog wetenschappelijke discussie is over de mate van werkzaamheid van deze maatregel, is deze maatregel wel opgenomen in de Aalverordening als zijnde een maatregel die in het voordeel van de aalpopulatie werkt. Glasaaluitzet als beheermaatregel gebeurt derhalve in meerdere EU-lidstaten. Dit is gedaan vanuit de overweging dat er in Zuid-Europa een overschot aan glasaal zou zijn. Dit overschot zou komen doordat de glasaal daar niet kan opgroeien doordat ze niet kan intrekken dus niet kan bijdragen aan het herstel van het aalbestand. Door een deel van deze glasaal te benutten voor uitzet in Noord-Europese wateren kan deze glasaal uiteindelijk wel bijdragen aan herstel van de aalpopulatie.
Bevestigt u dat het uitzetten dan ook niet bijdraagt aan de versterking van de populatie, maar gebeurt om de palingsector overeind te houden?
Deze conclusie deel ik niet. Uitzet is nadrukkelijk in het kader van de Aalverordening bedoeld als maatregel om op langere termijn bij te dragen aan herstel van de aalpopulatie.
Het bericht ‘Gekkenhuis op markt voor zonnepanelen en warmtepompen’ |
|
Peter de Groot (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gekkenhuis op markt voor zonnepanelen en warmtepompen»?1
Ja.
Welke verdere toename, naast de in het artikel beschreven piek in het aantal aanvragen van zonnepanelen van de afgelopen weken, verwacht u naar aanleiding van de geopolitieke situatie?
De huidige geopolitieke situatie en de stijging van de gas- en elektriciteitsprijzen die mede daaruit voortvloeit, veroorzaken een stijging in de vraag naar onder andere zonnepanelen. Particulieren zien hun energierekening stijgen en proberen daar wat aan te doen. Door de hoge elektriciteitsprijzen, veroorzaakt door de hoge prijzen voor gas, is de businesscase van zonnepanelen verbeterd. Het artikel waar u naar verwijst, signaleert een groei in het aantal aanvragen van zonnepanelen. Ik verwacht dat deze verhoogde vraag zal aanhouden zolang de elektriciteitsprijzen hoger dan gemiddeld zijn. Het verdere verloop van de vraag naar zonnepanelen is lastig te voorspellen, omdat de toekomst van de geopolitieke situatie onzeker is. Naast de stijging van de vraag naar zonnepanelen, stijgt ook de vraag naar (hybride) warmtepompen en isolatiemaatregelen. Deze verduurzamingsopties kunnen ook op relatief korte termijn het energieverbruik verminderen. Mijn beeld is dat op energiegebied de verhoogde vraag naar verduurzamingsopties voorlopig aan zal houden, omdat deze opties op langere termijn gunstig kunnen zijn voor huishoudens.
Welke concrete acties kan de overheid nemen om de lange levertijden voor zonnepanelen en warmtepompen, als gevolg van een tekort aan grondstoffen en chips, te verminderen?
Het tekort is een gevolg van een wereldwijde verstoring van de markt, veroorzaakt door sterke schommelingen in de vraag en in de transportketen. Deze wereldmarkt is zich nu aan het herstellen, maar het zal nog enige tijd duren voordat grondstoffen en chips weer voldoende beschikbaar zijn. Bij een sterke vraagstijging binnen een korte termijn zijn lange levertijden niet onverwacht. Eventuele oplossingen voor de levertijden van verduurzamingsopties zoals zonnepanelen liggen echter hoofdzakelijk bij de markt. Grondstoffen en benodigde onderdelen, zoals chips, zijn onderhevig aan vraag en aanbod, waarbij op dit moment voor veel producten de vraag hoog is en het aanbod niet altijd toereikend. Daardoor kunnen de levertijden toenemen. Voor de lange termijn onderzoekt de overheid verschillende manieren om meer onafhankelijkheid te creëren op energiegebied. Dit gebeurt tevens in Europese context. Op het gebied van zonnepanelen onderzoekt Nederland in Europees verband de mogelijkheden voor het (opnieuw) opbouwen van Europese productie, teneinde de afhankelijkheid van Azië te verminderen. Verder relevant in dit kader is de aankondiging van Nederlandse zonnepanelenfabrikant Solarge om een nieuwe fabriek op te zetten in Weert, die naar verwachting al in 2023 honderdduizend zonnepanelen kan produceren. Voor hybride warmtepompen heeft de branchevertegenwoordiger van de fabrikanten (De Nederlandse Verwarmingsindustrie) aangekondigd dat er op korte termijn in Nederland nieuwe productiefaciliteiten voor hybride warmtepompen worden gerealiseerd.
Welke concrete acties kan de overheid nemen om de lange wachttijden voor de daadwerkelijke installatie van deze zonnepanelen en warmtepompen door installateurs te versnellen?
De wachttijden voor installatie zijn onder andere afhankelijk van het aantal beschikbare installateurs en de door hen benodigde materialen. Het vergroten van het arbeidsaanbod van installateurs is een kwestie van lange adem. Werkgevers en werknemers zelf spelen een belangrijke rol om te investeren in om- en bijscholing en het zorgen voor banen waar op de arbeidsmarkt vraag naar is. Het Rijk helpt hierbij waar nodig en mogelijk. Een voorbeeld van een maatregel op dit gebied is het Techniekpact, een afspraak van bestuurders uit het onderwijs, bedrijfsleven, van werkgevers en werknemers, de regio’s en het Rijk. De ambitie van het Techniekpact is om door een structurele aanpak zorg te dragen voor een goed opgeleide beroepsbevolking met voldoende vakbekwame technici voor de banen van nu en morgen. Daarnaast is er ook dit jaar budget vrijgemaakt voor een nieuwe openstelling van de regeling «Omscholing naar kansrijke beroepen in de ICT of techniek». Op verzoek van uw Kamer2 werkt het kabinet samen met regio's, sociale partners en branches aan een aanvalsplan om de inzet op dit onderwerp uit te breiden. Uw Kamer is onlangs geïnformeerd over de inzet van de Minister voor Klimaat en Energie om aanvullend beleid op te nemen in een Actieplan Groene Banen (Kamerstuk 32 813, nr. 974).
Voor welke type woningen zijn hybride warmtepompen het best geschikt? Voor welke woningen werkt een elektrische warmtepomp het beste? Hoe kan de overheid ervoor zorgen dat de warmtepompen terecht komen bij de huishoudens die er het meeste baat van hebben?
De inzet van een hybride warmtepomp is voor de consument in veel gevallen een goede keuze en de eenmalige investering verdient zich in verreweg de meeste gevallen terug. De terugverdientijd is afhankelijk van de hoogte in het gasverbruik, de mate van isolatie en aanwezigheid van het type afgifte systeem. Dit is anders voor de volledig elektrische warmtepomp. Voor deze techniek is er in elke situatie goede isolatie nodig, een laagtemperatuurafgiftesysteem en een goed functionerend ventilatiesysteem om de woning op een betaalbare en robuuste manier te verwarmen. Dit geldt vooral voor woningen die relatief nieuw zijn (bouwjaar na 2000), of bij woningen die zelfstandig hebben geïnvesteerd in isolerende maatregelen in combinatie met de juiste ventilatie en afgiftesysteem. Het kabinet ondersteunt beide ontwikkelingen via de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE). Daarnaast is o.a. op de website Verbeterjehuis.nl, ontwikkeld door Milieu Centraal, informatie te vinden over de inzet van zowel de hybride als de volledige elektrische warmtepomp waarbij huishoudens inzicht krijgen in de baten die de warmtepompen voor hen hebben.
Hoe zorgt de overheid ervoor dat ook woningcoöperaties en particuliere verhuurders hun woningen sneller gaan verduurzamen, de geschikte maatregelen kiezen en dat vóór deze winter nog doen?
De overheid gaat met een programmatische aanpak woningen sneller, slimmer en socialer isoleren. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) zal de Kamer eind mei informeren over het Programma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving en heeft de Kamer begin april het Nationaal Isolatie Programma gestuurd. Er zijn reeds afspraken gemaakt met Aedes over het beter isoleren van sociale huurwoningen met een slechte energieprestatie, vanwege de verlaging van de verhuurderheffing met 500 miljoen euro3.
Er zullen aanvullende afspraken worden gemaakt over de afschaffing van de verhuurderheffing, zoals die in het Coalitieakkoord is afgesproken. Een woningrenovatie vereist instemming van huurders en vormt meestal onderdeel van een meerjarig onderhoudsplan. Particuliere verhuurders met gereguleerde huurwoningen kunnen vanaf 1 april 2022 een subsidie krijgen voor energiebesparing, onderhoud en ook energieadvies (zodat zij weten welke maatregelen logisch en geschikt zijn).
Met kleinere bespaarmaatregelen en advies, kunnen huishoudens veelal ook al worden geholpen. Via de gemeenten loopt een aanpak energiearmoede (veelal in samenwerking met corporaties) om voor komende winter zoveel mogelijk kwetsbare huishoudens te bereiken.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Nederlanders die naar Oekraïne gaan om te vechten |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Dit is levensgevaarlijk»?1
Het kabinet heeft sinds het uitbreken van deze oorlog meermaals aangegeven dat het zeer onverstandig is om naar Oekraïne af te reizen om mee te vechten. Afreizen en meevechten is inderdaad gevaarlijk.
Deelt u de mening dat het levensgevaarlijk is om als Nederlander in Oekraïne te gaan meedoen aan de oorlog?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het aanvaardbaar dat Nederlanders worden geworven om in Oekraïne te gaan vechten? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
Het kabinet kan geen beperkingen opleggen aan de bewegingsvrijheid van Nederlanders die naar Oekraïne af willen reizen maar roept Nederlanders met klem op om dat niet te doen. Er geldt een negatief reisadvies voor heel Oekraïne.
Erkent u dat het vaak kwetsbare mensen zijn die aan de oorlog in Oekraïne willen meedoen? Hoe kunt u deze mensen tegen zichzelf in bescherming nemen?
Het is het kabinet noch bekend hoeveel Nederlanders zich aanmelden om in Oekraïne mee te vechten in deze oorlog, noch wat hun achtergrond is.
Als het gaat om veteranen merkt het Nederlands Veteraneninstituut (NLVI) dat de oorlog in de Oekraïne bij veteranen met een zorgvraag tot spanningen leidt. Het NLVI heeft op 9 april jl. een bijeenkomst georganiseerd voor veteranen die behoefte hebben om onder professionele begeleiding te praten over wat het conflict bij hen teweeg brengt. Het NLVI verwijst veteranen die iets willen doen voor Oekraïne naar de diverse Veteranen Ontmoetingscentra. Deze centra organiseren bijvoorbeeld humanitaire acties. Ook wordt het op de website van het NLVI afgeraden om af te reizen naar Oekraïne.
Hoe kijkt u ernaar dat Nederlanders die in Oekraïne gaan vechten ons land in gevaar kunnen brengen, omdat Rusland Nederland daardoor als medeplichtig beschouwt?
Nederlanders die in Oekraïne gaan vechten doen dat op eigen initiatief. Het kabinet raadt het Nederlanders af om naar Oekraïne te reizen. Tegelijkertijd kan het kabinet geen beperkingen opleggen aan de bewegingsvrijheid van Nederlanders die naar Oekraïne af willen reizen.
Wat gebeurt er met Nederlanders die zich in Oekraïne schuldig maken aan oorlogsmisdaden? Kunnen zij daarvoor in Nederland berecht worden?
Burgers hebben geen recht om aan een gewapende strijd deel te nemen en kunnen worden vervolgd voor het plegen van geweld. Het toetreden tot een buitenlandse krijgsmacht, hetgeen het recht geeft om deel te nemen aan vijandelijkheden, is niet strafbaar. Het schenden van het humanitair oorlogsrecht is strafbaar en kan in Nederland worden vervolgd.
Wie zijn of waren, net als Gert Snitselaar, actief in de werving van Nederlanders voor de oorlog in Oekraïne? Wat voor maatregelen neemt u tegen deze figuren?
Het kabinet kan niet ingaan op individuele zaken. In algemene zin geldt dat op grond van artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht een persoon door het Openbaar Ministerie strafrechtelijk kan worden vervolgd als deze zonder toestemming van de regering iemand werft voor een vreemde krijgsdienst of gewapende strijd. Indien een persoon voor dat strafbare feit onherroepelijk is veroordeeld kan het Nederlanderschap worden ingetrokken, tenzij dit zou leiden tot stateloosheid.
Wat onderneemt u om Nederlanders die in Oekraïne willen gaan vechten te ontmoedigen? Overweegt u hiertegen een verbod in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven heeft het kabinet sinds het uitbreken van deze oorlog meermaals aangegeven dat het zeer onverstandig is om naar Oekraïne af te reizen om mee te vechten. Er geldt een negatief reisadvies voor heel Oekraïne. Het kabinet kan echter geen beperkingen opleggen aan de bewegingsvrijheid van Nederlanders die naar Oekraïne willen afreizen.
Gaswinning op de Noordzee |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat de gaswinning in het Nederlandse deel van de Noordzee al jaren terugloopt en dat naar verwachting blijft doen tot 2030?
De afgelopen tien jaar is de productie uit Nederlandse kleine velden gedaald, onder meer door uitputting van bestaande reserves en een lage gasprijs. De verwachting is dat de productie uit Nederlandse kleine velden op Noordzee richting 2030 verder afneemt en dat deze afname niet kan worden voorkomen. Wel kan de afname worden afgevlakt door opsporing en winning van aardgas te stimuleren. In dat kader is per 1 januari 2020 de investeringsaftrek verruimd van 25 naar 40% en is de aftrek generiek gemaakt. Zoals beschreven in de Kamerbrief van 14 maart 2022 over «gasleveringszekerheid de komende winter en verder» (Kamerstuk 29 023, nr. 283), wil ik voorkomen dat de productie uit Nederlandse kleine velden sneller daalt dan de Nederlandse vraag naar aardgas, want daardoor zou de importafhankelijkheid verder toenemen. Ik werk samen met de sector aan een versnellingsplan om projecten naar voren te halen en extra gaswinning te stimuleren. Dit versnellingsplan zal uiterlijk in juli naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Deelt u de mening dat gaswinning op de Noordzee de komende jaren onze afhankelijkheid van Russisch gas kan verminderen?
Ja, gaswinning uit Nederlandse kleine velden op de Noordzee maakt Nederland en West-Europa minder afhankelijk van import van aardgas uit landen zoals Rusland. Productie in eigen land draagt daarmee bij aan energieleveringszekerheid. Vanwege de hoge gasprijzen wordt er op dit moment door marktpartijen maximaal geproduceerd vanuit de bestaande producerende kleine velden in Nederland. Voor de komende winter is het daardoor niet mogelijk om de productie uit de bestaande producerende velden nog verder te vergroten. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1 werk ik samen met de sector aan een versnellingsplan om opsporings- en winningsactiviteiten op de Noordzee op (middel)lange termijn te versnellen.
Hoeveel aardgas zit er nog in het Nederlandse deel van de Noordzee?
In het Jaarverslag 2020 Delfstoffen en Aardwarmte in Nederland1 wordt een beeld gegeven van de Nederlandse aardgasvoorraad per 1 januari 2021. De aardgasvoorraad uit kleine velden op zee is ongeveer 80 miljard m3. De verwachte totale productie uit reserves, voorwaardelijke voorraad en nog te ontdekken voorkomens voor de komende 5 jaar (2022 t/m 2026) voor gaswinning uit Nederlandse kleine velden op de Noordzee komt uit op ongeveer 44 miljard m3. Daarbij is uitgegaan van jaarlijks vier exploratieboringen op zee, gebaseerd op het aantal boringen van afgelopen jaren. De toekomstige winning uit Nederlandse kleine velden is de komende decennia in grote mate afhankelijk van winning uit nog te ontdekken voorkomens. Het aantal exploratieboringen is daarbij van grote invloed. TNO komt op korte termijn met het jaarverslag 2021 waarin een update van de cijfers is opgenomen.
Hoeveel extra aardgas kan er binnen termijnen van een, twee en vijf jaar gewonnen worden op de Noordzee?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 is het voor de komende winter niet mogelijk de productie uit de bestaande producerende velden nog verder te vergroten. De branchevereniging NOGEPA heeft aangegeven dat men binnen 2 tot 5 jaar 6 miljard m3 gas zou kunnen produceren. Dit gaat dan om het extra totale volume en niet om jaarlijkse extra productie. Ik ben in gesprek met NOGEPA, EBN en TNO over de mogelijkheden van extra productie. In het versnellingsplan, dat ik uiterlijk in juli naar de Tweede Kamer zal sturen, zal ik ingaan op de mogelijkheden voor extra gaswinning op de middellange en lange termijn.
Hoeveel schoner is de winning van dit aardgas in vergelijking met gaswinning in onder andere Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk, Algerije, Qatar, de Verenigde Staten en Rusland?
In een recent onderzoek van het Oxford Institute for Energy Studies2 is de uitstoot van broeikasgassen door productie van aardgas uit Nederlandse kleine velden vergeleken met de broeikasgassen van een portfolio van Liquified Natural Gas (LNG) en aardgas per pijpleiding geleverd uit Noorwegen en Rusland. Noors aardgas heeft ongeveer dezelfde broeikasgassenemissie-equivalent (CO2 eq) als Nederland, maar Russisch pijpleidinggas en LNG hebben een veel hogere uitstootwaarde. Wanneer 1 miljard m3 in Nederland geproduceerd gas vervangen wordt voor pijpleidinggas uit Rusland, levert dit een hogere uitstoot op van gemiddeld 296.000 ton CO2 eq. Voor LNG is dit verschil gemiddeld 443.100 ton CO2 eq. Bij mij zijn geen specifieke cijfers bekend over broeikasgassen van gaswinning uit het VK, Algerije, Qatar of de VS. Er zit een grote onzekerheidsmarge op de getallen.
Kunt u een vergelijking maken tussen het vestigingsklimaat van bedrijven die aardgas winnen op de Noordzee in Nederland en het Verenigd Koninkrijk? Wat zijn de verschillen qua fiscale regels, regeldruk, (doorlooptijden van) vergunningverlening en andere relevante onderdelen van het vestigingsklimaat voor bedrijven die gas winnen?
In het kader van de wijziging van de Mijnbouwwet (het verwijderen of hergebruiken van mijnbouwwerken en investeringsaftrek) (Kamerstuk 35 462, nr. 2) is het belastingregime voor olie- en gaswinning in Nederland vergeleken met dat van het Verenigd Koninkrijk. Uit deze vergelijking is gebleken dat het karakter van de investering en de prijs een belangrijke rol spelen ten aanzien van het rendement, maar dat in het algemeen het Britse systeem aantrekkelijker was. De belangrijkste verschillen met het Verenigd Koninkrijk waren gelegen in het lagere tarief voor de mijnbouwheffingen (in Nederland 50%, in het Verenigd Koninkrijk 40%) en de directe aftrekbaarheid in het Verenigd Koninkrijk van de CAPEX investeringen in het eerste jaar waarin de investeringen zijn gedaan. Destijds is geconcludeerd dat de verhoging en het generiek maken van de investeringsaftrek van 25 naar 40% Nederland niet op gelijke voet met het Verenigd Koninkrijk zou brengen, maar wel het investeringsklimaat aanzienlijk zou kunnen verbeteren en een te snelle afname van de opsporing en winning van de resterende gas- en oliereserves zou kunnen afremmen. Overigens ligt het aantal exploratieboringen in Nederland hoger dan in het gebied Southern North Sea Basin in het Verenigd Koninkrijk, wat qua oppervlakte en ondergrond het meest vergelijkbaar is met het Nederlandse deel van de Noordzee. De afgelopen 6 jaar zijn er gemiddeld in Nederland jaarlijks drie exploratieputten op zee gerealiseerd tegenover gemiddeld één in het Southern North Sea Basin gebied in het Verenigd Koninkrijk.
Een vergelijking van de systematiek van vergunningenverlening tussen het Verenigd Koninkrijk en Nederland is lastig, omdat ze grotendeels op een andere leest zijn geschoeid. Het Verenigd Koninkrijk werkt met een ronde-systeem, wat betekent dat periodiek (een- tweejaarlijks) de mogelijkheid geboden wordt aanvragen in te dienen voor productievergunningen voor specifieke gebieden. In Nederland hanteren we een open systeem, waarbij het mogelijk is om op elk willekeurig moment een vergunning in te dienen. In het versnellingsplan zal ik kijken naar mogelijkheden om doorlooptijden van vergunningsprocedures te verkorten. Daarbij zal ik ook bezien of de systematiek in het Verenigd Koninkrijk voordelen kan bieden. Ook zal ik in het versnellingsplan breder kijken naar mogelijkheden om de doorlooptijden te verkorten.
Daarnaast zorgt met name een meerjarig stabiel en voorspelbaar vestigingsklimaat voor een zekere rechtspositie voor bedrijven, wat hen comfort biedt voor de investeringen die zij doen op de langere termijn.
Op welke van de in vraag zes benoemde onderdelen denkt u op korte termijn aanpassingen te kunnen doen, zodat de neerwaartse trend van gaswinning op de Noordzee gestopt wordt?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 wil ik opsporings- en winningsactiviteiten op de Noordzee op (middel)lange termijn versnellen en zal hiervoor uiterlijk in juli een versnellingsplan naar de Tweede Kamer sturen.
De toekomst van de zeilende beroepsvaart |
|
Inge van Dijk (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «De investeringsagenda van de zeilende beroepsvaart en hoe deze te financieren» van 22 februari 2022, welke is opgesteld voor Stichting Reddevloot, op basis van subsidies van de provincies Overijssel, Friesland, Flevoland en Utrecht, en van het Plan van aanpak Nederlands varend erfgoed, bestuurlijk overleg Bruine Vloot, van 18 mei 2021, welke zijn gepresenteerd op het jaarcongres van de Gastvrije Randmeren op 18 maart 2022?
Onderkent u de relevantie om ons maritiem (immaterieel) erfgoed, zoals de bruine vloot, voor Nederland te behouden?
Deelt u de mening dat er gewerkt moet worden aan perspectief voor de volgende generatie van de zeilende beroepsvaart, onder andere waar het gaat om financierbaarheid, transitie naar nieuwe verdienmodellen, verduurzaming en/of een refit van de vloot, een en ander ter behoud van het maritiem erfgoed en van de zeilende beroepsvaart?
Bent u bereid met de sector, betrokken decentrale overheden, het Nederlands Bureau voor Toerisme & Congressen (NBTC) en andere partners in overleg te gaan over de onderzoeksresultaten uit eerder genoemde rapporten?
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Toerisme op 11 mei 2022 of wilt u uw reactie op deze vragen en rapporten betrekken bij de aanvullende hoofdlijnenbrief over toerisme met een update over Perspectief 2030 en de uitwerking van de HollandCity strategie, waaronder de historische zeilvaart (bruine vloot), waar de commissie voor Economische Zaken en Klimaat per brief van 16 februari 2022 om gevraagd heeft?
De handelsmissie van NABC naar Kameroen tussen 21 en 25 maart. |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de mededeling van de Netherlands Africa Business Council (NABC) dat het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet actueel is in relatie tot de handelsmissie van 21 tot en met 25 maart naar Kameroen?1
Ja.
Klopt het dat het reisadvies niet actueel is, en op welke punten is het achterhaald?
Het reisadvies wordt periodiek aangepast. Onder invloed van snel wijzigende regels, zoals in het geval van de corona pandemie, kan aanpassing van een reisadvies korte tijd vertraging oplopen.
De grenzen van Kameroen waren voorheen gesloten voor niet-Kameroense reizigers, met uitzondering van ingezetenen, diplomaten en NGO-vertegenwoordigers. Inmiddels zijn de grenzen weer open en is het reisadvies aangepast aan de gewijzigde COVID-maatregelen. Het reisadvies verwijst nu naar een lokale site met de actuele eisen.
Welke mogelijkheden voor Nederlandse ondernemers zijn er in de gebieden van Kameroen die volgens het reisadvies wel veilig zijn, bijvoorbeeld op het gebied van landbouw?
Voor Nederlandse ondernemers zijn er kansen in de landbouwsector (onder meer in tuinbouw, koffie en cacao), bosbouw, havenlogistiek, transport en maritiem management, energie en medische systemen. Aan de handelsmissie namen bedrijven deel die werkzaam zijn in de zadensector, koelindustrie, energie, havenfaciliteiten, elektrotechniek en transportinfrastructuur.
Hoe duurzaam is de stabiliteit en veiligheid in dit gebied?
Het is lastig om te voorspellen hoe duurzaam de stabiliteit en veiligheid zullen zijn in de gebieden van Kameroen die nu als relatief veilig zijn aangemerkt in het reisadvies. Stabiliteit en veiligheid zouden in de toekomst kunnen wijzigen onder invloed van veranderende politieke omstandigheden. Op dit moment zijn de conflictgebieden in Kameroen in het uiterste noorden en de noordwestelijke regio.
In hoeverre bent u op de hoogte van de mogelijkheden in andere delen van Kameroen, voor bijvoorbeeld landbouw, ten opzichte van de gebieden waar NABC de focus op legt?
De mogelijkheden voor het bedrijfsleven in Kameroen worden door de ambassade in Benin in beperkte mate verkend. Het kabinet en private partners (inclusief de schrijvers van de private Afrika strategie) zien namelijk acht andere Afrikaanse markten als meer beloftevol voor het mkb. Zodoende richt de publiek-private Taskforce Handelsbevordering NL-Afrika zich vooral op die acht markten.
Op welke manier legt u prioriteit bij duurzame handelsrelaties met Kameroen, bijvoorbeeld door de mogelijkheid van extra afspraken op het gebied van investeringen of vrijhandel?
De bevoegdheid voor het maken van afspraken over markttoegang voor goederen en diensten ligt bij de Europese Unie. In 2019 is het onderhandelingsmandaat op basis waarvan de Europese Commissie met Afrikaanse landen onderhandelt over «Economic Partnership Agreement» gemoderniseerd en uitgebreid met onder andere duurzame ontwikkeling en investeringen. Het uitgangspunt van de handelsafspraken van de EU met Afrikaanse landen is dat zij volledig tariefvrij en quotavrij naar de EU kunnen exporteren.
Welke mogelijkheden biedt het Economic Partnership Agreement tussen de EU en Kameroen voor de uitbouw van duurzame handelsrelaties en investeringen, bijvoorbeeld op het gebied van landbouw? Hoe wordt hier gebruikt van gemaakt en wat is de kabinetsinzet hierop?
De EU heeft in 2009 met de Centraal Afrikaanse landen een EPA afgesloten die in 2014 voor Kameroen voorlopig in werking trad. De EPA is gekoppeld aan de Cotonou overeenkomst. De daarin opgenomen principes op het gebied van onder andere mensenrechten, democratie en duurzaamheid zijn van toepassing. De EPA moet daarom vooral gezien worden als een ontwikkelingsakkoord dat een platform biedt voor Kameroen en de EU voor technische assistentie op het handelsterrein, waaronder landbouw. Het kabinet is voorstander de EPAs op deze wijze te benutten en steunt de inzet van de Europese Commissie hierop.
Welke mogelijkheden biedt het Global Gateway initiatief voor de uitbouw van duurzame handelsrelaties en een beter investeringsklimaat, ook op het gebied van landbouw?
Met de Global Gateway strategie zet de EU zich in voor duurzame en kwalitatief hoogwaardige projecten op het terrein van connectiviteit. Hierbij spelen hoge standaarden een centrale rol en wordt rekening gehouden met de behoeften van de partnerlanden zodat projecten een positieve bijdrage leveren aan de lokale economie en het investeringsklimaat. Naast investeringen bevat de Global Gateway nadrukkelijk ook steun via technische assistentie, waaronder op het gebied van handels- en investeringsovereenkomsten.
De Global Gateway richt zich op een breed aantal sectoren waaronder ook digitale technologieën, klimaat en energie, vervoer, gezondheid, onderwijs en onderzoek. Innovatieve oplossingen van het Nederlandse bedrijfsleven op het gebied van klimaatslimme landbouw en agro-logistiek kunnen hier ook bij aansluiten.
Op welke manier houdt u rekening met het voorkomen van hongersnoden, en de daaruit volgende gevolgen, zoals opkomende migratiestromen, tijdens het leggen van handelsrelaties?
Onze inzet voor gelijkwaardige handels- en investeringsrelaties met (beloftevolle) Afrikaanse markten richt zich als vanouds sterk op kansen in de agrifood sector in die markten, gezien de internationale concurrentiekracht van de Nederlandse oplossingen voor die sector. Deze inzet gaat gepaard met investeringen in private-sectorontwikkeling in een aantal Afrikaanse landen en kan zodoende bijdragen aan een duurzame economische ontwikkeling die ook perspectieven kan bieden voor jongeren.
Bent u zich ervan bewust dat het Afrikaans continent grotendeels afhankelijk is van Oekraïens en Russisch graan en dat de aanhoudende oorlog grote gevolgen heeft voor de voedselvoorziening in onder andere Kameroen? Zo ja, op welke manier ziet u een rol voor Nederlandse bedrijven in de handelsrelaties op het gebied van voedselvoorziening zoals landbouw?
Ja, dat geldt inderdaad voor veel Afrikaanse landen. In mijn brief aan uw Kamer van 18 maart jl2 over de humanitaire inspanningen voor Oekraïne en buurlanden ging ik al kort in op de gevolgen elders in de wereld van de Russische invasie in Oekraïne. Ik noemde daarin ook de Nederlandse ontwikkelingsinspanningen om voedselzekerheid op structurele basis te versterken. Daarbij speelt Nederlandse kennis en kunde al een belangrijke rol, ook via verschillende programma’s van de ambassades. Een voorbeeld hiervan is het publiek-private samenwerkingsverband, SeedNL, dat zich richt op het versterken van zaaizaadketens in een aantal Afrikaanse landen.
Hoe is de ondersteuning vanuit de ambassade in Benin op dit moment geregeld voor Nederlandse ondernemers die in Kameroen actief willen zijn?
De Honorair Consul van Nederland in Kameroen, voormalig uitvoerend secretaris (directeur) van de Kameroense werkgeversorganisatie, biedt ondersteuning aan Nederlandse ondernemers met zijn netwerk en deskundigheid. Zo heeft hij in samenwerking met NABC, en in opdracht van de ambassade in Benin, de handelsmissie naar Kameroen georganiseerd. De economisch medewerker van de ambassade in Benin biedt eveneens ondersteuning aan Nederlandse ondernemers die in Kameroen actief (willen) zijn.
Welke beperkingen geeft het dat Nederland niet met een ambassade aanwezig is in Kameroen?
Nederland is, gezien het beperkt aantal middelen, gedwongen keuzes te maken aangaande aanwezigheid in het buitenland. De afwezigheid van een Nederlandse ambassade in Kameroen brengt uiteraard enkele beperkingen met zich mee. Door een beperkte aanwezigheid is er minder capaciteit om direct in te springen op actuele politieke en economische ontwikkelingen en om bijvoorbeeld mee te doen aan politieke demarches. De afwezigheid van een Nederlandse ambassade in Kameroen wordt echter opgevangen door de aanwezigheid van een Nederlandse Honorair Consul in het land. Deze verleent ondersteuning aan Nederlandse ondernemers die in Kameroen actief zijn (zie ook antwoord vraag 11). Ook organiseert deze Honorair Consul handelsevenementen, samen met de ambassade van Nederland in Benin, waar deze handelsmissie een voorbeeld van is. De Nederlandse ambassadeur in Benin is daarnaast geaccrediteerd voor Kameroen en bezoekt het land op regelmatige basis. Tijdens deze bezoeken zijn, naast gesprekken met de overheid, ontmoetingen met Nederlandse ondernemers en de Nederlandse gemeenschap doorgaans een vast onderdeel van haar programma. Op politiek gebied werkt ze nauw samen met de EU delegatie en ambassadeurs en neemt ze deel aan de jaarlijkse politieke dialoog tussen EU en Kameroen. Zo blijft ze goed op de hoogte en kan ze de EU-positie beïnvloeden.
De zogenaamde “vleespropaganda” van de Europese Unie (EU) |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Arjen Lubach maakt «gehakt» van vleespropaganda overheid: «Reclame voor meer vlees?»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat deze vleesreclames contraproductief zijn gezien de ambities van het kabinet en de Europese Unie om naar klimaatneutraliteit toe te werken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Arjen Lubach doelt in zijn avondshow op het EU-programma voor afzetbevordering van landbouwproducten, zoals neergelegd in de EU-Verordening Nr. 1144/2014. Deze verordening, die de basis vormt voor EU-cofinanciering van promotiepropgramma’s van alle Europese landbouwproducten, wordt momenteel herzien. De inzet van Nederland hierbij is om EU-financiering te beperken tot promotie van duurzaam geproduceerde en gezonde producten, waarbij vleesproducten in het algemeen worden uitgezonderd.
Hoe verhouden deze vleesreclames zich tot het advies van de Gezondheidsraad om de consumptie van rood vlees en met name bewerkt vlees te beperken en de daarop gebaseerde adviezen van de «schijf van vijf' van het Voedingscentrum?2 3
Het advies van de Gezondheidsraad en de schijf van vijf van het Voedingscentrum behelzen richtlijnen voor een evenwichtig en gezond eetpatroon, waarbij aanbevolen wordt de consumptie van vleesproducten te beperken. Deze aanbevelingen neem ik mee met de Nederlandse inzet bij de herziening van het EU-promotiebeleid. In overeenstemming met de motie Ouwehand (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1518) pleit Nederland er voor om vleesproducten in het algemeen uit te zonderen van EU-financiering voor afzetbevordering.
Kunt u een inschatting maken van de hoeveelheid zendtijd die deze vleesreclames hebben gekregen sinds ze zijn geïntroduceerd in Nederland? En hoeveel daarvan bij publieke zenders?
Het is aan de organisator van het betreffende gesubsidieerde EU-promotieprogramma om voor het product al dan niet zendtijd in te kopen. De Nederlandse overheid heeft hier geen invloed op en kan dan ook geen inschatting maken.
Kunt u toelichten wie er betaalt voor het uitzenden van deze vleesreclames? Hoeveel belastinggeld wordt daarvoor gebruikt, op nationaal en Europees niveau?
Uitzendingen van promotiecampagnes maken onderdeel uit van een op EU-niveau goedgekeurde promotiecampagne. Zo’n campagne wordt voor 80% gefinancierd met EU-gelden. De overige kosten draagt de aanvrager (producentenorganisatie) zelf. Er is geen nationaal belastinggeld mee gemoeid.
Bent u het ermee eens dat het kabinet moet stoppen met het financieren van deze vleesreclames? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hiervoor onder vraag 5 aangegeven, is er geen sprake van nationale financiering van Europese promotiecampagnes voor landbouwproducten.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat belastinggeld niet langer wordt gebruikt voor vleesreclames? Bent u voornemens om dat geld juist volop in te zetten voor bewustwordingscampagnes voor een gezond eetpatroon?
Nederland zet zich er al jaren voor in – in de Landbouw- en Visserijraad en in de desbetreffende comités – om het EU-promotieprogramma uitsluitend te richten op duurzaam geproduceerde en gezonde producten, waarbij vleesproducten in het algemeen worden uitgezonderd van EU-financiering.
Bent u het ermee eens dat de oorlog in Oekraïne een zodanig impact heeft op vleesproductie en consumptie? Bent u het er ook mee eens dat dit moment benut moet worden om een gezond voedingspatroon te bevorderen in de samenleving? Kunt u uw antwoord toelichten?
De oorlog in Oekraïne leidt tot marktverstoringen, maar vooralsnog hebben deze nog weinig consequenties voor de vleesproductie, en niet op de vleesconsumptie. Het bevorderen van een gezond voedingspatroon is staand beleid van het kabinet en staat los van de situatie in Oekraïne.
De verkoop van voormalige circusolifant Buba aan een circuspark in Hongarije |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat olifant Buba in 2022 is overgedragen of zal worden overgedragen aan Kimba Elefant Park in Hongarije?1
Dit komt naar voren in verschillende berichten in de media waarin tevens wordt aangegeven dat dit is bevestigd door de familie Freiwald.
Gaat het hier om een financiële transactie? Zo ja, is het bij u bekend om welk bedrag het gaat?
Dit is mij niet bekend.
Is hier sprake van een transactie waar papieren in het kader van de Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES) en/of andere vergunningen voor nodig zijn?
Ja, voor de overdracht van een Afrikaanse olifant binnen de EU is een EU-certificaat CITES nodig. Daarnaast is voor intraverkeer een NVWA-gezondheidsverklaring (TRACES certificaat) nodig.
Klopt het dat dit Kimba Elefant Park in het bezit is van de Casselly circusfamilie, en dat Kimba Elefant Park in de praktijk een combinatie van een dierenpark en een niet-rondreizend circus is? Zo niet, hoe zou u het dan omschrijven?
Ja, het Kimba Elefant Park is in bezit van de familie Casselly. Volgens mijn informatie is het een dierenpark van 16 hectare groot, dat drie dagen per week is geopend voor publiek. Het park bezit minimaal drie olifanten, waar ook optredens mee plaatsvinden. Daarnaast beschikt het park over onder andere zebra’s, paarden, kamelen, geiten, lama’s en ezels.
Klopt het dat olifanten in Kimba Elefant Park kunsten moeten vertonen en dat giraffen in dit park bereden worden?2 Zo nee, hoe zit het dan?
Volgens mijn gegevens worden de olifanten, op de dagen dat het park is geopend voor publiek, drie keer per dag getraind ten overstaan van het publiek. Daarnaast kunnen bezoekers de olifanten (en andere dieren) voeren. Ook worden olifanten ingezet om kunstjes uit te voeren met hun begeleiders. Tot voor kort bezat het park ook één giraf, dit dier is in januari 2022 overleden.
Bent u bekend met het bericht dat twee olifanten die eigendom waren van de familie Casselly onder onopgehelderde omstandigheden zijn gestorven, dat de karkassen van deze olifanten stiekem en illegaal zijn begraven op het terrein van deze familie en dat de eigenaar hiervoor beboet is?3 4 Denkt u dat het in het belang van olifant Buba is om in dit park, bij deze eigenaren, te worden gehuisvest?
Deze berichten heb ik vernomen maar kan ik niet verifiëren. Het streven is altijd geweest om in het belang van Buba, Buba te herplaatsen in een opvang met personeel dat de kennis en vaardigheden heeft om olifanten zoals Buba te resocialiseren en waarbij het doel van het verbod uit 2015, geen gebruik meer van wilde dieren in een circus of voor optredens, niet uit het oog zou worden verloren. Mocht Buba nu wel weer gebruikt gaan worden voor optredens voor publiek, lijkt het me dat dit niet in belang van het dier is.
Hoe oordeelt u over deze gang van zaken, gelet op het feit dat er een Franse opvang gevonden was die Buba kon opvangen, waar de olifant samen met soortgenoten haar oude dag zou kunnen slijten in seminatuurlijke omstandigheden, zonder gedwongen te worden kunstjes te doen?5
Ik ben niet gelukkig met deze gang van zaken, aangezien het anders is gelopen dan mijn voorganger en ik voor ogen hadden voor olifant Buba. De intentie was dat Buba zou worden opgevangen in Elephant Haven in Frankrijk. De toenmalig eigenaar wilde daar echter niet aan meewerken en de Tweede Kamer heeft middels twee aangenomen moties in december 2020 de regering verzocht er zorg voor te dragen dat Buba bij haar eigenaar kon blijven. Vervolgens is een ontheffing, voor onbepaalde tijd, met voorwaarden, afgegeven waardoor Buba bij circus Freiwald mocht blijven.
Het bericht 'Voedselmakers zoeken met spoed alternatief voor zonnebloemolie' |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Voedselmakers zoeken met spoed alternatief voor zonnebloemolie»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat geschetst wordt in het bericht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zonnebloemolie wordt zowel direct als verwerkt gebruikt in vele producten. Vervanging door andere oliën is mogelijk, zoals palmolie, raapzaad- en sojaolie, al geldt dit niet voor ieder product waarin zonnebloemolie wordt verwerkt. In het geval dat het wel kan, zal men alternatieve leveranciers gaan zoeken of alternatieve oliebronnen moeten benutten voor zover tegen redelijke prijzen verkrijgbaar en beschikbaar. Naar verwachting zullen prijzen echter in alle gevallen stijgen.
Wanneer verwacht u een significant tekort aan zonnebloemolie? Welke stappen gaat u eventueel nemen als de voorraad leeg is?
Er zijn signalen binnengekomen van bedrijven en organisaties over tekorten aan grondstoffen die binnenkort zullen ontstaan, in het bijzonder een tekort aan zonnebloemolie. Zonnebloemolie wordt als ingrediënt verwerkt in een groot aantal voedingsmiddelen, zoals koek, marinades, sauzen en margarines. De zonnebloemolie in deze voedingsmiddelen zal (deels) vervangen moeten worden door andere plantaardige oliën, zoals raapzaadolie en sojaolie. Het is helaas niet mogelijk om op tijd alle etiketten hierop aan te passen, waardoor bijvoorbeeld de ingrediëntenlijst op het etiket niet meer zal kloppen. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) zal tijdelijk niet handhavend optreden als etiketten niet geheel correct zijn vanwege het tekort aan zonnebloemolie. Uiteraard mag door de vervanging van zonnebloemolie de voedselveiligheid niet in het geding komen en moet de consument helder en correct over de vervanging worden geïnformeerd. Dit is de verantwoordelijkheid van de bedrijven en de NVWA zal hierop toezien.2
Bent u van mening dat het tekort aan zonnebloemolie gevuld kan worden met duurzame alternatieven? Bent u voornemens om, in het kader van de Boer-tot-bord-strategie, prioritering te geven aan duurzame alternatieven? Kunt uw antwoord toelichten?
Bedrijven en organisaties zullen de zonnebloemolie (deels) vervangen door andere plantaardige oliën, zoals raapzaadolie, palmolie en sojaolie. Voor deze oliën zijn eveneens duurzame varianten beschikbaar, waarbij ik een beroep doe op het bedrijfsleven om duurzaam geproduceerde oliën te gebruiken. Voorts zijn er signalen dat met de stijgende opbrengstprijzen van zonnebloemolie zowel binnen de EU als daarbuiten meer van dit product zal worden geteeld om aan de vraag te voldoen.
Bent u het ermee eens dat een toenemende vraag naar palmolie, lijnzaadolie en raapzaadolie niet mag leiden tot schade aan de natuur, ontbossingen, bosbranden en mensenrechtenschennis, ook gezien het feit dat palmolie bekend staat als een natuursluipmoordenaar waar veel zorgen over bestaan? Hoe gaat u daarvoor zorgen?
Daar ben ik het mee eens. Ik steun daarom het voorstel van de Commissie dat uitsluitend Ontbossingsvrije producten op de EU-markt mogen worden gebracht. Met betrekking tot het EU ontbossingsvoorstel is het van belang dat er bij evaluatie na twee jaar ook rekening wordt gehouden met ontwikkelingen die invloed hebben op verschuiving van productie, zodat deze elders het risico op ontbossing niet verhogen. Tot slot zal ik beroep blijven doen op het bedrijfsleven duurzaam geproduceerde oliën op de markt te blijven brengen.
Deelt u de zorgen over de certificering omdat de keten niet transparant is waardoor voedselproducenten vaak niet weten wat de herkomst van de door hen gebruikte palmolie is?2 Heeft u, gelet op het feit dat het Wereld Natuur Fonds (WNF) heeft aangegeven dat het certificeringssysteem voor soja onvoldoende waarborgen tegen ontbossing biedt, dezelfde zorgen over palmolie certificering? Wat gaat u doen om de kwaliteit van de certificering te verbeteren?
Certificering is slechts een instrument om een bepaalde kwaliteit van een product of de omstandigheden waaronder dat product is geproduceerd te borgen in de gehele handelsketen. Als het certificaat stelt dat ontbossingsvrije herkomst een voorwaarde is, dan moet het systeem zodanig ingericht zijn dat dit geborgd is door een daar op afgestemd Chain of Custody-model (of handelsmodel) en onafhankelijk geaccrediteerd toezicht op toepassing van dit systeem door een certificerende partij. Met kwaliteit van certificering is niks mis; het gaat om de inhoud van het certificatieschema. De voorgestelde Verordening van de Commissie formuleert eisen aan het gepaste zorgvuldigheidssysteem. Als certificering een bijdrage wil leveren aan het voldoen aan de verordeningeisen, dan zal het onderliggend certificatieschema daarop moeten worden afgestemd.
Herkent u de zorgen dat het gebruik van andere grondstoffen leidt tot het aanpassen van het etiket en de verpakking waardoor de prijzen ook weer zullen stijgen? Welke stappen gaat u nemen om voedsel betaalbaar te houden?
Ja, deze zorgen herken ik. Door het tekort aan zonnebloemolie zullen inderdaad andere plantaardige oliën gebruikt moeten worden als ingrediënt in een groot aantal voedingsmiddelen. Met de levensmiddelenindustrie, brancheorganisaties en de NVWA is afgesproken dat het tijdelijk mogelijk is om deze aanpassing op het etiket niet door te voeren, mits de voedselveiligheid niet in het geding komt.
In het algemeen heb ik er oog voor dat de consumentenprijzen kunnen stijgen, dit gaat niet alleen om de prijzen van voedsel. Binnen het kabinet is er aandacht hiervoor. Vorig jaar heeft het vorige kabinet besloten tot een directe verlaging van de energiebelasting in 2022 van totaal € 3,2 miljard. Dit kabinet heeft op 11 maart jl. een maatregelenpakket van € 2,8 miljard aangekondigd om de gevolgen van de stijgende energieprijzen en aanhoudende inflatie te verzachten.4
Kunt u toelichten hoe een eventuele toename in de vraag naar palmolie, lijnzaadolie en raapzaadolie zich zal verhouden tot de EU-bossenstrategie?
Een eventueel toenemende vraag zou kunnen leiden tot uitbreiding van de arealen, palmolie, lijnzaadolie en raapzaadolie of tot onderlinge verschuiving in de arealen wereldwijd. Dergelijke ontwikkelingen kunnen van permanente of tijdelijke van aard zijn. In het geval van tijdelijke toename is het de vraag of dit investeringen in uitbreiding rechtvaardigt. Palmolie afkomstig van de uitbreiding van het areaal palmolieplantage ten koste van bos kan later niet op de EU-markt worden gebracht omdat de ontbossing na 31 december 2020 heeft plaats gevonden. Wel zou deze palmolie zijn weg kunnen vinden naar landen die niet diezelfde eisen als de EU stellen. Daarom is samenwerking met andere consumentenregio’s en de productenlanden zo belangrijk om dit te voorkomen. Dit laatste is in lijn met de EU Mededeling Bescherming en herstel van bossen: de actie van de EU opvoeren5, waarin wordt ingezet op versterkte samenwerking met producerende landen om de druk op bossen te verlagen en de voetafdruk van de EU-consumptie op het land te verkleinen. De EU-Bossenstrategie 20306, waarin ook het streven van de Commissie wordt genoemd om 3 miljard extra bomen te planten in de EU voor 2030, zou op gespannen voet kunnen komen te staan met bijvoorbeeld uitbreiding van het landbouwareaal voor lijnzaadolie of raapzaadolie. Dat geldt eveneens voor het mogelijk uitbreiden van het areaal voor de productie van plantaardige eiwitten ter vervanging van soja. Ik blijf mij onverminderd inzetten voor de doelen van de EU-bossenstrategie alsmede de doelen van de nationale bossenstrategie.
Een vrijwillige bijdrage aan het Internationaal Strafhof ten behoeve van een onderzoek naar oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide gepleegd in Oekraïne |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het persbericht van het Internationaal Strafhof van 2 maart 2022, waarin de aanklager van het Internationaal Strafhof aankondigt een onderzoek te hebben geopend naar mogelijk gepleegde oorlogsmisdaden, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide op het grondgebied van Oekraïne?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de aanklager in hetzelfde persbericht benadrukt extra financiering en capaciteit nodig te hebben om het onderzoek effectief te kunnen uitvoeren, en dat de aanklager hierom een verzoek om steun bij de verdragslanden zal doen?
Ja.
Onderschrijft u het belang van het onderzoeken van mogelijk gepleegde oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocide op het grondgebied van Oekraïne en het belang van het aansprakelijk stellen van plegers van internationale misdrijven?
Het kabinet hecht grote waarde aan het bestrijden van straffeloosheid voor internationale misdrijven gepleegd waar ook ter wereld. Hiervoor is het van belang dat bewijs wordt verzameld dat voor rechtszaken kan worden gebruikt.
Nederland heeft op 2 maart 2022 – met inmiddels 40 andere verdragspartijen, waaronder alle lidstaten van de Europese Unie – de situatie in Oekraïne bij de Aanklager van het Internationaal Strafhof aangegeven. Door deze aangifte («State Party referral») kon de Aanklager het onderzoek naar de situatie in Oekraïne direct openen, zonder daarvoor eerst nog de machtiging van de rechters nodig te hebben. Op 24 maart vond een internationale conferentie plaats waarbij verschillende ministers, waaronder de Minister van Justitie en Veiligheid, hebben gesproken over hoe de Aanklager het beste in zijn werk kan worden ondersteund. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft daarnaast op 11 april voorafgaand aan de Raad Buitenlandse Zaken een ontbijt met Aanklager Khan georganiseerd, met als doel het bestendigen van de eensgezinde EU steun, inclusief nadere financiële en personele steun, voor het Strafhof.
Ook heeft Nederland de oprichting door de VN-Mensenrechtenraad gesteund van een Commission of Inquiry met een focus op bewijsgaring van schendingen begaan in Oekraïne. Nederland geeft daarnaast 1 miljoen euro aan het Hoge Commissariaat van de Mensenrechten van de VN (OHCHR). Hiermee kan de OHCHR zich verder inzetten voor mensenrechten in Oekraïne en het documenteren en rapporteren van schendingen van deze rechten. Nederland is daarnaast medeoprichter en medevoorzitter van de Group of Friends of Accountability following the Aggression against Ukraine, een platform voor het in kaart brengen van bestaande en opkomende initiatieven en het delen van informatie tussen staten en met internationale organisaties en het maatschappelijk middenveld.
Heeft het Internationaal Strafhof zich reeds tot u gewend met een verzoek om een vrijwillige bijdrage zoals bedoeld in artikel 116 van het Statuut van Rome, dan wel met een ander verzoek om additionele financiering?
Ja, op 7 maart 2022 heeft de Aanklager van het Internationaal Strafhof alle verdragspartijen schriftelijk uitgenodigd om ten behoeve van alle lopende onderzoeken bijstand te verlenen aan zijn Parket, onder meer door middel van vrijwillige financiële bijdragen en/of de terbeschikkingstelling van nationale deskundigen op basis van detachering.
Bent u bereid om het Internationaal Strafhof extra financiering toe te kennen om zo het onderzoek naar oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide op het grondgebied van Oekraïne mogelijk te maken?
Het recent geopende onderzoek naar de situatie in Oekraïne trekt een zware wissel op de capaciteit van het Internationaal Strafhof en heeft potentieel gevolgen voor alle lopende onderzoeken. In dat licht zal Nederland een vrijwillige financiële bijdrage van 1 miljoen euro overmaken aan het Trust Fund dat recent ten behoeve van het Parket van de Aanklager is opgericht.
De Aanklager heeft voor de besteding van de vrijwillige bijdragen de volgende prioriteiten aangewezen: 1) ICT-voorzieningen ten behoeve van de bewijsgaring, 2) psychosociale hulp aan slachtoffers en getuigenbescherming, en 3) extra capaciteit voor seksuele misdrijven en gender-gerelateerde misdrijven. In zijn persbericht van 28 maart heeft de Aanklager bekendgemaakt dat hij de bijdragen in eerste instantie zal gebruiken voor de aanschaf van de ICT-voorzieningen.2 Het gaat daarbij onder meer om het opzetten van een cloud waar beeld- en geluidmateriaal in kan worden opgeslagen, zodat daar vervolgens spraak- en gezichtsherkenningssoftware op kan worden losgelaten. De gigantische hoeveelheid beeld- en geluidmateriaal kan op deze manier veel sneller en efficiënter worden doorzocht op relevant bewijsmateriaal. De aanschaf van deze nieuwe technologieën zal niet alleen bevorderlijk zijn voor het Oekraïne-onderzoek, maar voor alle lopende onderzoeken.
Daarnaast heeft Nederland reeds toegezegd dat experts van het Openbaar Ministerie en de Politie waar mogelijk de kennis en ervaring die is opgedaan tijdens het onderzoek in Oekraïne naar het neerschieten van MH-17 met het Internationaal Strafhof zullen delen, onder andere door middel van detachering bij het Strafhof.
Bent u bereid om bij partner-verdragslanden extra financiering te bepleiten ten behoeve van het voornoemde onderzoek?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 is aangegeven, nam de Minister van Justitie en Veiligheid op 24 maart deel aan een internationale conferentie waarbij werd gesproken over de vraag hoe het Internationaal Strafhof het beste kan worden ondersteund en heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 11 april voorafgaand aan de Raad Buitenlandse Zaken een ontbijt met Aanklager Khan georganiseerd met als doel het bestendigen van de eensgezinde EU steun, inclusief nadere financiële en personele steun, voor het Strafhof.
Overigens heeft in reactie op het verzoek van de Aanklager een aantal verdragspartijen, waaronder Nederland, reeds toegezegd om op korte termijn extra bijstand te verlenen, zodat lopende en nieuwe onderzoeken efficiënt en effectief kunnen worden opgepakt en voortgezet. Op de langere termijn zal de toegenomen werkdruk van het Strafhof een collectieve inspanning van alle verdragspartijen vergen. Het is daarbij de taak van de Vergadering van verdragspartijen (Assembly of States Parties) om het Strafhof te voorzien van een toereikende begroting. In verband met het recent geopende onderzoek naar de situatie in Oekraïne zal Nederland in het kader van de begrotingsonderhandelingen in de Vergadering van verdragspartijen met zoveel mogelijk gelijkgezinde partners pleiten voor extra financiering.