Het tekortschietende toezicht op malafide bewindvoerders |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Wat vindt u ervan dat malafide bewindvoerders vanwege beperkt toezicht blijkbaar vaak nog lang hun gang kunnen gaan?1
Ik vind het vanzelfsprekend onwenselijk als bewindvoerders financieel kwetsbare mensen benadelen. Bewindvoerders zijn er juist om ondersteuning te bieden aan mensen die hun financiële belangen zelf niet goed kunnen behartigen, bijvoorbeeld vanwege problematische schulden. De kantonrechter beslist of iemands vermogen onder beschermingsbewind (hierna: bewind) wordt gesteld. Onder meer de betrokkene zelf, diens partner en nabije familieleden kunnen verzoeken om bewind in te stellen. Bij het instellen van bewind benoemt de kantonrechter een bewindvoerder, waarbij hij zich ervan vergewist dat de kandidaat-bewindvoerder geschikt is om als bewindvoerder te functioneren. De kantonrechter houdt op grond van het Burgerlijk Wetboek toezicht op het functioneren van bewindvoerders. Bewindvoerders die drie of meer mensen bijstaan (hierna: professionele bewindvoerders) moeten bovendien aan kwaliteitseisen voldoen. Elke bewindvoerder dient jaarlijks rekening en verantwoording af te leggen aan de onderbewindgestelde, ten overstaan van de kantonrechter. Dat geldt ook voor zogenoemde familiebewindvoerders. In geval van problematische schulden richt de bewindvoerder zich primair op het stabiliseren van de situatie en het zekerstellen van basisvoorzieningen, zoals het betalen van huur, gas, water, licht en leefgeld. Voor het toezicht op bewindvoerders verwijs ik ook naar de antwoorden op de volgende vragen.
Hebben de in april 2014 aangescherpte kwaliteitseisen daadwerkelijk geleid tot betere kwaliteit en controle? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds 1 april 2014 moeten professionele kandidaat-bewindvoerders voldoen aan de eisen in het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren (hierna: het besluit).2 Professionele kandidaat-bewindvoerders komen alleen voor benoeming in aanmerking als zij voldoen aan deze kwaliteitseisen. Het besluit verplicht professionele bewindvoerders bijvoorbeeld een passende beroepsopleiding te hebben, ten minste jaarlijks een bijscholings- of trainingsactiviteit te verrichten, en bevat eisen voor de bedrijfsvoering. Eenmaal benoemd dienen professionele bewindvoerders jaarlijks aan te tonen dat zij aan de eisen voldoen, onder meer door een verslag van een accountant te overleggen. Bestaande professionele bewindvoerders kregen tot 1 april 2016 de tijd om aan de eisen te voldoen.
De Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap, die de kwaliteitseisen heeft geïntroduceerd, wordt op dit moment geëvalueerd.3 De uitkomsten worden rond de zomer van dit jaar verwacht. In de evaluatie is nadrukkelijk aandacht voor het toezicht op zowel professionele als familiebewindvoerders. Rond de zomer informeer ik uw Kamer bij brief over de evaluatie.
In hoeverre vindt er daadwerkelijk informele informatie-uitwisseling plaats tussen kantonrechters over malafide bewindvoerders en wat wordt met dergelijke informatie gedaan?2 Waarom wordt dit niet geformaliseerd om bijvoorbeeld willekeur te voorkomen?
Navraag bij de Raad voor de rechtspraak levert het volgende beeld op over het delen van informatie over het functioneren van professionele bewindvoerders. Kantonrechters houden voor zichzelf en hun team op de rechtbank bij wat de ervaringen zijn met de bewindvoerders op wiens functioneren zij toezien. Uitgangspunt is dat eens per twee jaar evaluatiegesprekken met de professionele bewindvoerders worden gevoerd. Daarbij worden de bevindingen van de kantonrechters besproken. De kantonrechter kan ook tussentijds gesprekken voeren als hij signalen over het functioneren van een professionele bewindvoerder ontvangt, bijvoorbeeld een klacht van een andere kantonrechter. Hetzelfde geldt als een dergelijke bewindvoerder een achterstand heeft bij het afleggen van rekening en verantwoording. Als blijkt dat er aanleiding bestaat om een professionele bewindvoerder te schorsen, te ontslaan of niet te benoemen in nieuw ingestelde bewinden, gaat de kantonrechter direct met de bewindvoerder in gesprek. Hierover informeert de kantonrechter ook kantonrechters in andere arrondissementen. Het delen van deze informatie is mede van belang omdat een professionele bewindvoerder jaarlijks eenmalig de toetsing aan de kwaliteitseisen moet doorstaan.
Van willekeur bij het delen van informatie is mij niet gebleken. In dit verband is van belang dat de Raad voor de rechtspraak meldt dat kantonrechters feedback krijgen op de informatie die zij met collega’s uitwisselen. Zij delen onderling wat zij laakbaar handelen van een bewindvoerder vinden en of er voldoende grond is om te concluderen dat een bewindvoerder slecht functioneert.
Heeft de centralisering van de kwaliteitscontrole bij de rechtbank Oost-Brabant daadwerkelijk geleid tot een verbetering? Zo nee, waarom niet en wat gaat er nog verbeterd worden? Zo ja, waar blijkt dat uit gezien de berichtgeving over het slechte toezicht op malafide bewindvoerders?
De kwaliteitscontrole geldt voor elke professionele bewindvoerder. De Raad voor de rechtspraak heeft mij gemeld dat zij de centralisering van de kwaliteitscontrole als belangrijk instrument ziet om de kwaliteitseisen zoveel mogelijk op eenduidige wijze toe te passen. Hierdoor wordt verschil in beleid per arrondissement tegengegaan. De kwaliteitseisen en de controle daarop door het Landelijk Kwaliteitsbureau maken deel uit van de lopende evaluatie. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten.
Ik heb aarzelingen bij het gebruik van een online zwarte lijst. Bij een dergelijke lijst bestaat het risico dat bewindvoerders hierop worden gezet door cliënten die het inhoudelijk niet eens zijn met hun bewindvoerder, bijvoorbeeld omdat zij naar hun idee onvoldoende leefgeld krijgen, terwijl de bewindvoerder niet slecht functioneert. Ook lijkt hoor en wederhoor te ontbreken bij de genoemde initiatieven. Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat het van belang is dat signalen over slecht functionerende bewindvoerders worden gedeeld. Ik kom hierop terug bij de beantwoording van de vragen 8 en 9.
Hoeveel kantonrechters houden zich per gerecht bezig met het toezicht op professionele bewindvoerders? Hoeveel (al dan niet administratieve) ondersteuning hebben zij? Hoeveel lopende bewinddossiers dienen zij te controleren?
Het aantal kantonrechters dat zich per rechtbank bezighoudt met het toezicht op bewindvoerders is mij niet bekend. Dit aantal groeit mee met het aantal zaken waarop toezicht wordt gehouden en de taken die daarmee samenhangen, zo meldt de Raad voor de rechtspraak mij. De rechtbanken bepalen hoe zij het team kantonrechters inrichten en hoeveel kantonrechters en ondersteuners zich bezighouden met het toezicht op bewindvoerders.
In hoeverre is het aantal onderbewindgestelden de afgelopen jaren gestegen of gedaald? Op welke manier is hierbij rekening gehouden met de werkdruk bij kantonrechters die daarop toezicht moeten uitoefenen? Kunt u uw antwoord cijfermatig toelichten?
Het aantal bewinden is sinds 2009 toegenomen. In 2009 bedroeg het aantal ruim 96.000. Volgens voorlopige cijfers van de Raad voor de rechtspraak over 2017 bedroeg het aantal bewinden in dat jaar circa 242.000. Het gaat zowel om bewinden waarin een professionele bewindvoerder is benoemd als bewinden waarin een familiebewindvoerder is benoemd. Het aantal nieuw ingestelde bewinden nam tot en met 2014 toe. Sinds 2015 neemt dit aantal af. Het aantal beëindigde bewinden nam tot en met 2015 toe en is daarna afgenomen.
Voor het antwoord op de vraag hoe rekening wordt gehouden met de werkdruk bij kantonrechters verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Hoe komt het dat de facebookgroep Meldpunt Misstanden Bewindvoering en Budgetbeheerders zich genoodzaakt ziet een zwarte lijst van bewindvoerders op te stellen? Waarom is dit nodig als de rechtspraak en het Landelijk Kwaliteitsbureau Curatoren, Beschermingsbewindvoerders en Mentoren (CBM) erop moeten toezien dat dergelijke malafide bewindvoerders niet of niet meer aan het werk komen, zoals ook toegezegd in een brief hierover van de voormalige Minister van Veiligheid en Justitie?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe komt het dat gemeenten als Groningen en Deventer hebben moeten besluiten om te stoppen met het financieren van commerciële bewindvoerders en om dus professionele bewindvoering in eigen hand te nemen? Kunt u daarbij reageren op de uitspraken van het Groningse SP-raadslid Van Gijlswijk dat commerciële bewindvoerders profiteren van afhankelijke klanten, gemeenten die tijdig betalen en overbelaste kantonrechters?
De betrokkenheid van gemeenten bij bewind komt op verschillende manieren tot uitdrukking. Sinds de wetswijziging van 1 januari 2014 kunnen gemeenten verzoeken tot instelling van bewind vanwege problematische schulden (hierna: schuldenbewind) en kunnen zij de opheffing van schuldenbewind en het ontslag van een bewindvoerder in een schuldenbewind verzoeken. Daarnaast geldt dat als iemand de kosten van bewind zelf niet kan dragen, de gemeente deze betaalt uit de bijzondere bijstand.
Op dit moment zijn gemeenten vaak niet op de hoogte van verzoeken tot instelling van bewind aan de kantonrechter. Zij ervaren het gebrek aan zicht op de instroom in bewind als problematisch. Daarom is in het regeerakkoord opgenomen dat gemeenten een adviesrecht krijgen bij de procedure rond schuldenbewind. Uw Kamer is hierover eerder bij brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geïnformeerd.6 Naar verwachting wordt een voorontwerp rond de zomer voor consultatie aangeboden.
Het artikel in het Algemeen Dagblad meldt dat de Groningse gemeenteraad heeft besloten te stoppen met het financieren van commerciële bewindvoerders, zoals ze in het artikel worden geduid, en bewindvoering – kort gezegd – in eigen hand te nemen. Als ik het citaat van een van de gemeenteraadsleden goed begrijp, heeft de gemeente hiertoe besloten omdat zij meent dat deze bewindvoerders er geen belang bij zouden hebben om cliënten uit bewind te laten uitstromen. Het raadslid geeft aan dat de gemeente dit wel graag wil. Naar ik begrijp loopt er in elk geval één rechtszaak tussen professionele bewindvoerders en (een) gemeente(n) over het in eigen hand nemen van bewindvoering door gemeenten. Daarom past mij terughoudendheid bij de beantwoording van vragen over dit onderwerp.
De ervaringen van gemeenten met slecht functionerende bewindvoerders zijn van belang om te delen. Gemeenten kunnen hun kennis over slecht functionerende bewindvoerders delen met rechtbanken, door een klacht in te dienen, en in individuele zaken vragen om een bewindvoerder te ontslaan. Ik houd vast aan het uitgangspunt van mijn ambtsvoorganger dat het aan de praktijk is om ideeën over het delen van informatie te onderzoeken en zo nodig te ontwikkelen. Daarbij moet in elk geval rekening worden gehouden met privacy- en mededingingsaspecten.
In het bijzonder in gevallen waarin de betrokkene daartoe zelf niet in staat is, is het van belang dat diens omgeving aan de bel trekt als de bewindvoerder slecht functioneert. Dat kan om te beginnen bij de bewindvoerder zelf en indien deze lid is van een bewindvoerdersvereniging, bij die vereniging. Deze verenigingen hebben een klachtenreglement en verantwoordelijkheid bij het aanspreken van slecht functionerende verenigingsleden. Daarnaast kunnen partners en nabije familieleden ook aan de kantonrechter verzoeken om een slecht functionerende bewindvoerder te ontslaan. De gedachte hierachter is dat de mensen in de nabije omgeving op deze manier ook een zekere invloed hebben op het functioneren van een bewindvoerder.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik hechten eraan dat rechtbanken, gemeenten en bewindvoerders waar mogelijk samenwerken. In 2017 en 2018 zijn daarom in drie regio’s pilots gefaciliteerd waarbij de samenwerking tussen rechtbank, gemeenten en bewindvoerders rondom de instroom in bewind centraal staat. In deze pilots krijgen gemeenten de mogelijkheid om de grip op de instroom in bewind te verbeteren. De inzichten uit deze pilots betrekken wij bij de invulling van het voorontwerp over het adviesrecht voor gemeenten bij de procedure rondom schuldenbewind.
Hoe komt het dat de gemeente Maastricht onlangs zelfstandig heeft besloten een witte lijst aan te leggen om inwoners te helpen bij de zoektocht naar een goede bewindvoerder, terwijl dit volgens de voormalige Minister van Veiligheid en Justitie niet nodig was? In hoeverre deelt u de mening dat dit betekent dat de behoefte aan een witte lijst er derhalve wel degelijk is?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre leidt u uit de verschillende initiatieven die tegen de commerciële bewindvoering zijn genomen af dat de verbetermaatregelen van 2014 onvoldoende hebben gewerkt waar het gaat om toezicht en kwaliteit? Welke lessen trekt u hieruit?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer Van Geuns, lector Armoede Interventies van de Hogeschool van Amsterdam, over het beperkte toezicht van de rechter op de administratie van bewindvoerders? «Onderbewindgestelden moeten zelf regelmatig de rekening en verantwoording goedkeuren. Hun instemming is vaak voldoende voor de acceptatie door de rechter. Bovendien is het toezicht van de rechter een momentopname. Als de bewindvoerder bijvoorbeeld binnen een jaar een huurachterstand laat ontstaan en deze weer wegwerkt, dan heeft de rechter daar geen idee van», aldus de lector.
De Raad voor de rechtspraak heeft mij bericht dat kantonrechters zich niet in het beeld herkennen dat een rekening en verantwoording zonder meer zou worden geaccepteerd als deze door de onderbewindgestelde is ondertekend. Op elke rekening en verantwoording voert de rechtbank een basiscontrole uit. De kantonrechter controleert of de onderbewindgestelde in staat is zelf de rekening en verantwoording te beoordelen en in de gelegenheid is gesteld om die beoordeling uit te voeren. Hiermee wordt recht gedaan aan het uitgangspunt dat de onderbewindgestelde zoveel mogelijk wordt betrokken bij het beheer van zijn financiën en de controle daarop. Is de onderbewindgestelde niet in staat de rekening en verantwoording te beoordelen, dan wordt deze afgelegd aan de kantonrechter (art. 1:445 Burgerlijk Wetboek).
De uitvoering van de Wet beëdigde tolken en vertalers |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Overheid moddert aan met tolken en wil nu ook nog voor een prikkie op de eerste rang»?1 Kunt u specifiek reageren op de kritiek van de Nederlandse Unie van Beëdigde Tolken en Vertalers in het Publieke Domein (Nubveto) op uw wijzigingsplannen?
Ja.
De in het artikel geciteerde zorgpunten betreffen inhoudelijk het borgen van het kwaliteit van tolken die bij de overheid worden ingezet en de voorwaarden die intermediairs hanteren richting tolken ten aanzien van kwaliteit en prijs. In reactie hierop benadruk ik dat de overheid zoekt naar een goede balans tussen kwaliteit en prijs. De kwaliteit van tolken is essentieel. De adviezen die in het rapport van ABDTOPConsult op deze punten zijn meegegeven zijn: werk toe naar een functionerend kwaliteitsstelsel en ga vanuit een heldere marktvisie professioneel inkopen. Het programma Tolken in de Toekomst heeft de opdracht gekregen om alle adviezen integraal op te pakken en zorgvuldig uit te werken in een voorziene periode van twee jaar. De integrale aanpak zal moeten leiden tot een betere borging van kwaliteit en integriteit, tot professionele en rechtmatige inkoop in een gezonde markt voor tolkdiensten.
Om voldoende inzicht te krijgen in de problematiek en gerichte adviezen te kunnen geven, heeft ABDTOPConsult gesprekken gehad met alle relevante partijen, naast beroepsorganisaties ook met marktpartijen. Input van alle relevante partijen is meegenomen in de afwegingen en adviezen. De gesprekken met alle betrokkenen zijn hiervoor van groot belang geweest.
In hoeveel gevallen in de afgelopen twee jaren is er een beroep gedaan op een beëdigd tolk of vertaler en kunt u dat aantal uitsplitsen naar de taal die deze tolken of vertalers machtig waren?
In beginsel dienen de op basis van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) aangewezen organisaties tolken uit het Register beëdigde tolken en vertalers in te zetten.2 In bijlage 1 is een overzicht gegeven van tolkdiensten van deze zogenoemde afnameplichtige organisaties uitgesplitst per taal over 2016. Vertalingen zijn buiten beschouwing gelaten. Deze vallen buiten de primaire scope van het programma en zijn niet centraal beschikbaar.
Hoe vaak kon dat beroep worden gehonoreerd?
In bepaalde gevallen is er een mogelijkheid gebruik te maken van niet-Rbtv-tolken, bijvoorbeeld als er geen Rbtv-tolk beschikbaar is, of niet tijdig. In deze mogelijkheid is voorzien in de Wbtv. Van het totaal van circa 475.000 tolkdiensten bij afnameplichtige organisaties in 2016 werd ongeveer de helft uitgevoerd door een Rbtv-tolk.
Hoe vaak werd in de overige gevallen gebruik gemaakt van de zogeheten Uitwijklijst?
In circa 11.500 tolkdiensten werd in 2016 gebruik gemaakt van een tolk van de uitwijklijst.
Is de kwaliteit van de vertalingen van de beëdigde tolken en vertalers en tolken en vertalers geregistreerd op de Uitwijklijst bekend? Zo ja, hoe beoordeelt u die?
Aan de Uitwijklijst zijn inschrijvingseisen verbonden. Tolken die worden ingeschreven op de Uitwijklijst voldoen aan deze eisen. Daarmee is bekend op welk kwaliteitsniveau deze tolken ingezet kunnen worden. Bij klachten over de inzet van deze tolken zijn klachtenprocedures van toepassing vanuit de Wbtv.
Klopt het dat grote afnemers, die zich moeten houden aan de Wet beëdigde tolken en vertalers, gebruik maken van eigen tolken en vertalers in afwijking van die wet? Zo ja, welke organisaties zijn dit?
Zoals in antwoord op vraag 3 is gemeld voorziet de Wbtv in de mogelijkheid een niet-Rbtv-tolk in te zetten. Met andere woorden, het gemotiveerd inzetten van een niet-Rbtv-tolk door een afnameplichtige organisatie is geen afwijking van de Wbtv. Het OM, de IND en de politie beheren voor hun planningsadministratie gegevens van zowel Rbtv- als niet-Rbtv-tolken.
Wat is de reden dat die organisaties eigen lijsten opstellen en daarmee afwijken van het wettelijke regime? Indien dat onwenselijk is, welke maatregelen worden hier dan tegen genomen en zijn die afdoende?
Door afnameplichtige organisaties wordt voor een tolkdienst eerst gezocht naar een beschikbare Rbtv-tolk. Wanneer er geen mogelijkheid is om een Rbtv-tolk in te zetten dan is een organisatie genoodzaakt gebruik te maken van andere, niet-Rbtv-tolken. In het antwoord op vraag 3 is te lezen dat in ongeveer de helft van de tolkdiensten een Rbtv-tolk wordt ingezet. Dat laat zien dat, zoals het rapport van ABDTOPConsult ook gesignaleerd werd, het aanbod van Rbtv-tolken regelmatig niet volstaat. Het OM, de IND en de politie beheren voor hun plannings-administratie gegevens van zowel Rbtv- als niet-Rbtv-tolken. Deze gegevens zijn dynamisch en kunnen al naargelang de actuele vraag naar tolken verschillen. Het komt bovendien voor dat tolken voor meer dan één talencombinatie ingezet kunnen worden en slechts voor een deel van de talencombinaties ingeschreven staan in het Rbtv. Tot slot is het zo dat niet-registertolken in alle gevallen aannemelijk moeten maken dat zij geschikt zijn voor de opdrachten bij afnameplichtige organisaties waarvoor zij ingezet worden. Niet-Rbtv-tolken zijn dan ook niet gelijk te stellen aan ongekwalificeerde tolken. Om deze redenen is de vraag naar gegevens per organisaties niet eenduidig te beantwoorden.
Kunt u per organisatie met een eigen lijst aangeven hoeveel tolken niet-geregistreerd en ongekwalificeerd zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe waarborgt u de kwaliteit van de beëdigd tolken en vertalers nu u het register waarin zij zijn opgenomen gaat veranderen om de beschikbaarheid te vergroten?
De inzet van professionele, betrouwbare tolken is voor de overheid essentieel. De verandering van het Rbtv is erop gericht de kwaliteit en integriteit van tolken die opdrachten voor de overheid verrichten op eenduidige wijze te borgen. Dit leidt tot een register met tolken van wie is vastgesteld dat zij voldoen aan de inschrijfeisen van het niveau waarvoor zij geregistreerd zijn. Zo ontstaat meer grip op de goede kwaliteit van de tolken. Voor de tolken levert het nieuwe register transparante en eenduidige voorwaarden om bij de overheid ingezet te worden.
Hoeveel van de tolken is het Nederlands niet goed machtig? Indien dit niet bekend is, hoe zal dit alsnog worden getoetst?
Tolken ingeschreven in het Rbtv en de Uitwijklijst voldoen aan de daarvoor gestelde inschrijvingseisen. Niet-registertolken die voor de overheid werken moeten in alle gevallen aannemelijk maken dat zij geschikt zijn voor de opdrachten waarvoor zij ingezet worden. Zoals gezegd is van deze laatste tolken het niveau niet op eenduidige wijze vastgesteld. Bij klachten over de inzet van deze tolken zijn klachtenprocedures van toepassing vanuit de Wbtv, de diverse opdrachtgevende organisaties en intermediairs.
De introductie van een gedifferentieerd Rbtv is belangrijk omdat daarmee de werking van het register verbeterd zal worden. De aanpassing leidt tot een register met voldoende aanbod van tolken, van wie is vastgesteld dat zij voldoen aan de inschrijfeisen, waaronder de taalvaardigheid, van het niveau waarvoor zij geregistreerd zijn. Dat geldt dus ook voor de beheersing van de Nederlandse taal.
Wat gaat u in het nieuwe register veranderen om er voor te zorgen dat de tolken en vertalers de Nederlandse taal wel voldoende machtig zijn?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe voorkomt u bij het nieuwe register dat grote bemiddelingsbureaus aan wie de overheid opdrachten aanbesteedt de goedkoopste oplossing zullen kiezen en niet de best gekwalificeerde?
In de contracten met intermediairs zal nadrukkelijk aandacht zijn voor het naleven van de voorwaarden die aan de kwaliteit van de toekomstige dienstverlening worden gesteld. Door het hanteren van heldere en eenduidige voorwaarden ten aanzien van de kwaliteit van tolkdiensten, wordt dus niet alleen op het prijsaspect geselecteerd.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de door u overgenomen adviezen van ABDTOPConsult?2
Sinds april 2017 werkt het programma Tolken in de Toekomst aan de uitwerking van de adviezen van ABDTOPConsult. Er is veel informatie opgehaald en zorgen en belangen zijn in beeld gebracht. Hiervoor is op verschillende manieren contact gezocht met betrokkenen, waardoor signalen en ideeën maximaal konden worden meegenomen. In de loop van 2018 kristalliseert het beeld van de nieuwe systematiek zich verder uit: met een goed werkend register, een transparant speelveld en een goede borging van kwaliteit en integriteit. De verwachting is dat de nieuwe systematiek in de loop van 2019 uitgerold kan worden.
Klopt het dat, nu u de adviezen van ABDTOPConsult gaat overnemen, Nubveto niet is gekend in de uitkomsten van het rapport? Zo ja, waarom is Nubveto hierin niet gekend en bent u in dat geval bereid dit alsnog te doen?
Vanaf de start van het programma is met alle betrokken marktpartijen en beroepsverenigingen, waaronder ook Nubveto, actief contact gezocht zodat alle inzichten maximaal meegewogen konden worden in de ontwikkeling van de nieuwe systematiek. Ook nieuwsbrieven, enquêtes en bijeenkomsten hebben bijgedragen aan de inzichten. De benaderde partijen hebben deze mogelijkheden meer en minder actief benut.
Op donderdag 3 april jl. heeft bestuurlijk overleg plaatsgevonden, waarin is aangeboden voor de achterban een toelichting te geven op de stappen die het ministerie voor staan. Bovendien is Nubveto (en FNV) nogmaals in de gelegenheid gesteld hun bezwaren te uiten.
Seksueel misbruik tijdens de tantramassage |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het artikel over seksueel misbruik door tantramasseurs?1
Ja.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg meldingen ontvangen hierover? Zo ja, wat hebben zij met deze meldingen gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) zijn eisen opgenomen over de kwaliteit van zorg en de afhandeling van klachten en geschillen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. (hierna: Inspectie) ziet toe op naleving van de Wkkgz. Bij niet reguliere zorg («andere zorg») zal per situatie moeten worden beoordeeld of de desbetreffende verrichtingen onder de Wkkgz vallen. Hierbij is onder meer van belang dat het moet gaan om verrichtingen die rechtstreeks betrekking hebben op een persoon en – voor zover in dit verband relevant – ertoe strekken hem te genezen, zijn gezondheidstoestand te beoordelen of zijn gezondheid te bevorderen of te bewaken. De Inspectie heeft de afgelopen jaren enkele meldingen ontvangen over vermeend seksueel grensoverschrijdend gedrag door een persoon die zichzelf betitelde als tantramasseur. De Inspectie heeft geconcludeerd dat de betreffende activiteiten niet vallen onder de reikwijdte van de Wkkgz en daarmee niet onder het toezicht van de Inspectie. De melders is geadviseerd aangifte te doen bij de politie.
Welke regels gelden er voor het uitoefenen van het beroep van tantramasseur of -therapeut en hoe vindt toezicht hierop plaats? Wat is uw oordeel daarover?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid na te gaan of het klopt het dat de aangiftes van een dertigtal vrouwen met betrekking tot seksueel misbruik door een tantramasseur zijn geweigerd? Waarom zijn deze geweigerd?
Zoals ik uw kamer eerder heb geïnformeerd2 ga ik niet in op individuele casus en aangiften. Een slachtoffer van ongewenst seksueel gedrag kan hulp krijgen van één van de van de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s) of een melding doen bij de politie. Na een melding bij de politie voert de politie met een slachtoffer een uitgebreid informatief gesprek. Daarin wordt het slachtoffer geïnformeerd over de mogelijkheden van hulpverlening, het proces van aangifte, slachtofferrechten, het recht op gratis rechtsbijstand en de mogelijke impact van het strafrechtelijke traject. Het gesprek wordt gevoerd door gespecialiseerde rechercheurs die getraind zijn in hun opstelling en op het objectief benaderen van het feitenrelaas. Aansluitend aan dit eerste gesprek kan het slachtoffer direct aangifte doen. Het Meldpunt Tantra Misbruik is een particulier initiatief en geeft op hun website informatie over het doen van een melding bij de politie. Wanneer nodig staat de politie in contact met het meldpunt.
Wat zal er gebeuren met de meldingen die binnenkomen bij het Meldpunt Tantra Misbruik? Bent u bereid om in gesprek te gaan met de oprichters van dit meldpunt over een mogelijke rol die de overheid, bijvoorbeeld via de politie en het openbaar ministerie, kan innemen bij deze problematiek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de beveiliging in TBS-kliniek Van der Hoeven te wensen overlaat |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de vondst van drugs, alcohol, kinderporno en een computer in de Van der Hoeven Kliniek?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja. Ik wil allereerst benadrukken dat drugs en andere contrabande niet in klinieken thuishoren, aangezien contrabande risico’s oplevert voor de veiligheid. Een effectieve bestrijding van contrabande in de kliniek verdient daardoor blijvende aandacht. Zowel DJI als de Van der Hoevenkliniek hebben aangegeven zich niet in het beeld zoals beschreven in het artikel te herkennen.
Hoe kan het dat door onderzoek van het AD deze misstanden wel aan het licht zijn gekomen en dat deze problemen niet zijn gebleken uit de rapporten over de Van der Hoeven Kliniek?
De kliniek herkent zich niet in het beeld dat het artikel schetst. Aangezien de veiligheid binnen en buiten de kliniek voorop staat, zal de Inspectie bekijken of zij aanleiding ziet voor nader onderzoek bij de Van der Hoevenkliniek. De Inspectie heeft aangegeven mij daarover voor de zomer te informeren.
Wat vindt u van het gegeven dat kennelijk drugsgebruik oogluikend wordt toegestaan, dat kinderporno gewoon naar binnen kon worden gesmokkeld in deze kliniek en dat het verboden gebruik van een computer zo lang onopgemerkt gebleven? Welke maatregelen gaat u nemen om deze problemen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Inspectie Veiligheid en Justitie reeds in 2015 heeft geadviseerd strengere controles op drugs uit te voeren? Hoe kan het volgens u dat in de praktijk deze controles nauwelijks worden uitgevoerd?
De IJenV heeft in 2015 onderzoek gedaan naar contrabande in de Forensisch Psychiatrische Centra (FPC’s)2, waarna de klinieken een gezamenlijk plan van aanpak3 hebben opgesteld. Hierin worden de maatregelen beschreven die de klinieken nemen om (de invoer van) contrabande verder tegen te gaan. Op 22 juni 2017 heb ik uw Kamer het rapport Tussentijds toezicht4 van de IJenV gestuurd, waarin de Inspectie heeft gecontroleerd hoe alle tbs-klinieken, waaronder de Van der Hoevenkliniek, uitvoering geven aan de maatregelen uit het plan van aanpak. Geconcludeerd werd dat de klinieken hard werken om de invoer van contrabande tegen te gaan. Ook werden aanvullende maatregelen aanbevolen. Naar aanleiding van dit onderzoek hebben de klinieken hun controlebeleid verder aangescherpt. Het beeld dat dit niet in de praktijk wordt uitgevoerd wordt door DJI en de IJenV niet herkend. Ik zie hierdoor geen reden om anders te oordelen.
In hoeverre spelen deze problemen ook bij andere tbs-klinieken?
Zie het antwoord op vraag 4. Het eerder genoemde plan van aanpak en de genoemde Inspectierapporten gelden voor alle tbs-klinieken.
Deelt u de mening dat te veel administratieve lasten voor het personeel kunnen zorgen voor onveilige situaties doordat er dan minder toezicht gehouden kan worden? Ziet u mogelijkheden om de hoeveelheid administratie voor het personeel te verminderen, dan wel op bepaalde drukke tijdstippen meer personeel in te zetten?
De veiligheid binnen en buiten de klinieken staat voor mij voorop. In het algemeen overleg van 22 juni 2017 heeft de toenmalige Staatssecretaris van VenJ uw Kamer geïnformeerd over het te starten onderzoek naar de kwaliteit en veiligheid in de forensische zorg. De thema’s veiligheid, personeel en administratieve lasten maken hier deel van uit. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek af alvorens aanvullende maatregelen te treffen. Ik zal uw Kamer naar verwachting in juni hierover informeren.
Hoe verklaart u het hoge verloop van personeel bij de Van der Hoeven Kliniek? Deelt u de zorgen hierover, omdat het van belang is dat personeel de patiënten goed kent om onveilige situaties zo goed mogelijk in te kunnen schatten en te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Is bij andere tbs-klinieken ook sprake van een hoog verloop van personeel? Bent u bereid naar mogelijkheden te kijken om dit verloop (in ieder geval bij de Van der Hoeven Kliniek) terug te dringen?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u reeds de Inspectie Justitie en Veiligheid gevraagd met spoed onderzoek te laten doen naar de situatie in de Van der Hoeven Kliniek? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Zoals ik heb geantwoord op de tweede vraag zal de Inspectie bekijken of zij aanleiding ziet voor nader onderzoek bij de Van der Hoevenkliniek. Verder doet de Inspectie dit jaar onderzoek naar de veiligheid, personeel en kwaliteit van de taakuitvoering in Forensisch Psychiatrische Centra (FPC’s) en Forensisch Psychiatrische Klinieken (FPK’s).
Het bericht dat het gevangenisziekenhuis te Scheveningen zou knoeien met medicaties |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) te Scheveningen zou knoeien met de medicatie van gevangenen?1
Ja.
Bent u geschrokken dat nu weer nieuwe misstanden aan het licht komen, terwijl al eerder aandacht is gevraagd voor de toestanden in het gevangenisziekenhuis te Scheveningen?2
Zoals in elke zorginstelling vindt de medicatieverstrekking in het JCvSZ op nauwkeurige, geprotocolleerde en zorgvuldige wijze plaats. Medicatieverstrekking is mensenwerk en het kan gebeuren dat een fout wordt gemaakt. Als dit gebeurt, wordt hier net als in de reguliere zorg meteen actie op ondernomen. De Melding Incidenten Patiëntenzorg (MIP) commissie evalueert dit soort incidenten en adviseert over verbetermaatregelen. Periodiek worden de geregistreerde incidenten geanalyseerd, om te onderzoeken of procedures kunnen worden verbeterd en toekomstige incidenten kunnen worden voorkomen.
Ik heb geen aanwijzingen dat het proces van medicijnverstrekking in het JCvSZ op dit moment slecht verloopt. Het JCvSZ stond tot maart 2014 onder geïntensiveerd toezicht van de toenmalige Inspectie voor de Gezondheidszorg nu de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Voor de toen gesignaleerde problematiek zijn maatregelen getroffen. Na toetsing hiervan door IGJ is het geïntensiveerde toezicht beëindigd. De voorwaarden voor verantwoorde zorgverlening waren naar het oordeel van de IGJ geborgd en de randvoorwaarden voor kwalitatief goede zorg op orde. Het JCvSZ staat vanaf die tijd onder regulier toezicht. Sindsdien heeft de IGJ meerdere reguliere werkbezoeken aan het JCvSZ gebracht. Geen van deze werkbezoeken zijn voor de IGJ aanleiding geweest om de status van regulier toezicht te herzien.
Hoe verklaart u dat de medicijnverstrekking zo slecht verloopt in het JCvSZ? Hoe wilt u de problemen met de medicijnverstrekking gaan aanpakken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het zeer ernstige feit dat een medisch dossier van een gevangene klaarblijkelijk verloren is geraakt? Komt dit vaker voor? Bent u bereid hier actie op te ondernemen?
Volgens de directeur van het gevangenisziekenhuis is er geen sprake van dat een dossier van een gedetineerde is kwijtgeraakt of kwijt is geweest.
Bent u bereid, na de onthullingen van deze nieuwe en ernstige misstanden, te onderzoeken of opnieuw verscherpt toezicht noodzakelijk is bij het gevangenisziekenhuis te Scheveningen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer wordt de Kamer over dit onderzoek geïnformeerd?
De IGJ bezoekt zorginstellingen zowel aangekondigd als onaangekondigd. Dat geldt ook voor het JCvSZ. De IGJ bepaalt zelf aan de hand van hun bevindingen of het nodig is een instelling onder geïntensiveerd toezicht te plaatsen.
Het afkopen van strafrechtelijke vervolging via schikkingen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de verschillende berichtgevingen van Zembla waarin wordt aangegeven dat bedrijven die voor miljoenen euro’s frauderen strafvervolging kunnen afkopen bij het openbaar ministerie (OM)?1
Ja.
Kunt u uitgebreid uiteenzetten wat nu nog het doel is van een schikking met bedrijven en hoe dat doel precies wordt bereikt? Kunt u in uw antwoord ook eerdere uitspraken van voormalig Staatssecretaris Teeven betrekken dat het ministerie boetes en transacties altijd al heeft gebruikt om gaten op de begroting te dichten?2
Het Openbaar Ministerie (OM) hanteert als uitgangspunt dat bedrijven, net als natuurlijke personen, die worden verdacht van ernstige strafbare feiten worden gedagvaard en dat zij zich voor de rechter in het openbaar dienen te verantwoorden. In een enkel geval komt het voor dat op grond van artikel 74 Wetboek van Strafrecht (Sr.) een transactie aan een verdachte (rechts)persoon wordt aangeboden. Het OM biedt enkel een hoge transactie aan indien daarmee, gelet op alle omstandigheden van het geval, een passende afdoening wordt gerealiseerd. Daarbij staat voorop dat een bedrijf beboet wordt voor de strafbare feiten waarvan het bedrijf wordt verdacht en het de door het OM geconstateerde feiten erkent.
In geval van een transactie met een bedrijf zou ter terechtzitting enkel een vermogensstraf kunnen worden geëist en bijvoorbeeld geen gevangenisstraf. Door een zaak aan de rechter voor te leggen zou in materiële zin derhalve geen ander resultaat kunnen worden behaald dan oplegging van een geldboete. Via een transactie kan dan op effectieve wijze een zelfde resultaat worden bereikt.
Een ander doel is veranderingen te doen aanbrengen in de bedrijfsstructuur waardoor zoveel mogelijk wordt voorkomen dat een bedrijf nogmaals in de fout gaat en de maatschappij daardoor nogmaals schade wordt berokkend. In het kader van een hoge of bijzondere transactie kunnen effecten worden gerealiseerd die de rechter niet kan opleggen, zoals het doorvoeren van maatregelen ter verbetering van de compliance.
Het doel van een transactie kan ook gelegen zijn in internationale samenwerking. Daar waar meerdere landen betrokken zijn bij een strafzaak tegen een bepaald bedrijf, kan het voorkomen dat gezamenlijk wordt besloten tot een buitengerechtelijke afdoening, uiteraard wanneer wordt voldaan aan de daarvoor geldende eisen. In dat verband is het van belang om op te merken dat steeds meer landen het middel van transactie als afdoeningsmiddel (recent) hebben ingevoerd of overwegen in te voeren.
Het instrument van de hoge transactie ex artikel 74 Sr. stelt het OM ook in staat meer zaken te vervolgen. Dit verhoogt de pakkans en daarmee ook de effectiviteit van handhaving, hetgeen resulteert in een hogere mate van compliant gedrag. Het is immers een gegeven dat complexe strafzaken (bijvoorbeeld op het gebied van fraude of milieu) tegen bedrijven vaak jarenlang duren. Door zaken die zich daarvoor lenen relatief snel buitengerechtelijk af te doen, worden kosten en capaciteit van de rechtspraak en het OM bespaard, die voor andere zaken kunnen worden ingezet.
In de gevallen waarin een zaak wordt afgedaan door middel van een hoge of bijzondere transactie, wordt in een uitgebreid persbericht uiteengezet waarom deze vorm van afdoening in dat geval passend is en daarmee welk doel gediend is met de betreffende transactie.
Met betrekking tot de uitspraken van de voormalig Staatssecretaris voor Veiligheid en Justitie kan ik melden dat, conform het regeerakkoord, per 1 januari 2018 alle ontvangsten uit boetes en transacties (ook wel B&T-ontvangsten) en alle ontvangsten uit hoofde van afpakken/schikkingen een generaal dossier zijn. De geraamde B&T-ontvangsten (en afpakopbrengsten) blijven op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid staan, maar omdat in het regeerakkoord is afgesproken dat de financiële ruimte voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid niet afhankelijk dient te zijn van de opbrengst van boetes en schikkingen, wordt er hiermee voor gezorgd dat afwijkingen in de opbrengsten geen last of voordeel voor de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid vormen. Ook zijn hiermee eventuele risico’s of perverse prikkels voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid geheel weggenomen.
In hoeverre controleert het OM of een bedrijf volledige openheid van zaken heeft gegeven? Wat is de consequentie als (achteraf) blijkt dat dit niet is gebeurd? Kunt u in uw antwoord ook reageren op een artikel hierover van Transparancy International?3
In de beslissing om een strafzaak door middel van een hoge transactie af te doen, is van belang dat de verdachte de door het OM geconstateerde feiten erkent en medewerking verleent aan het strafrechtelijk onderzoek. Deze medewerking kan er onder meer in bestaan dat de verdachte die informatie aan het OM verstrekt die het OM van belang acht voor het in kaart brengen van de aard en de omvang van de strafbare feiten. Voorts is van belang dat het OM in zaken waarin sprake is van internationale criminaliteit, zoals in de door Transparancy International aangehaalde zaak tegen SBM Offshore, nauw overleg voert met andere landen.
Met het door middel van een transactie afdoen van een strafzaak wordt rechtszekerheid voor de verdachte nagestreefd. Dat neemt niet weg dat het OM in beginsel de mogelijkheid behoudt om in geval van nieuwe feiten of omstandigheden opnieuw onderzoek te verrichten. Dit betekent dat niet in zijn algemeenheid valt te zeggen of en hoe het OM nieuwe of andere strafbare feiten zal afdoen. Ieder nieuw signaal zal op zijn eigen merites worden beoordeeld.
In hoeverre is het staande praktijk om ook bij een schikking strafvervolging van natuurlijke personen af te kopen? Waarom en onder welke omstandigheden kan ervoor worden gekozen om alleen te ontnemen van een bedrijf en niet ook, naast de schikking, verdachte personen binnen datzelfde bedrijf strafrechtelijk te vervolgen?
Het uitgangspunt van het OM is dat strafzaken altijd een passende afdoening krijgen. Dat kan in een specifiek geval een afdoening van de strafzaak door middel van een transactie zijn.
Door een transactie te accepteren voorkomt enkel degene die de transactie aangeboden krijgt strafvervolging. Het OM accepteert niet dat als voorwaarde in het kader van een transactie wordt opgenomen dat andere verdachten, waaronder natuurlijke personen, niet worden vervolgd. Een dergelijke voorwaarde kan geen deel uitmaken van een transactie. Iedere strafzaak wordt op zijn eigen merites beoordeeld.
Indien het OM onderzoek doet naar mogelijke strafbare feiten gepleegd door een rechtspersoon, onderzoekt het OM ook de rol van betrokken natuurlijke personen, zoals (voormalige) bestuurders of medewerkers van een verdachte rechtspersoon en het verwijt dat hen kan worden gemaakt. Daarbij is van belang dat strafbare gedragingen van deze personen primair toegerekend worden aan de rechtspersoon. Het OM kan besluiten om natuurlijke personen niet te vervolgen, bijvoorbeeld wanneer er onvoldoende bewijs bestaat om hen individueel een strafrechtelijk verwijt te maken, of dat vervolging op grond van de omstandigheden van het geval niet opportuun wordt geacht.
Voor zover deze vragen zien op de transactieovereenkomst met de Rabobank, verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 6 en 11 van de leden Van Dam en Groothuizen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2208) over hetzelfde onderwerp.
Deelt u de mening dat het niet vervolgen van natuurlijke personen geen afspraak en/of onderdeel hoort uit te maken van een schikking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u ervoor zorgen dat de regels hierop worden aangepast?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voormalige president van de Hoge Raad, de heer Corstens, dat in de zaak tegen PON ook overgegaan had moeten worden tot vervolging van de betrokken personen binnen PON? Kunt u daarbij ook reageren op zijn eindconclusie, namelijk dat door de mogelijkheid om strafvervolging van personen af te kopen het preventieve effect van schikkingen nihil is en daarmee slechts een perverse prikkel?4
In het strafrechtelijk onderzoek waarin ook PON verdachte was, zijn meerdere rechtspersonen en natuurlijke personen als verdachte aangemerkt. PON’s Automobielhandel heeft naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek een geheel nieuwe compliance-structuur in het leven geroepen. Alle personen die werkzaam waren bij PON en als verdachte waren aangemerkt, hebben de organisatie verlaten.
Ten aanzien van alle verdachten heeft het OM op basis van alle bekend geworden informatie een vervolgingsbeslissing genomen. Dit heeft er onder meer toe geleid dat meerdere natuurlijke personen zijn vervolgd en inmiddels door de rechtbank zijn veroordeeld. Ik deel de conclusie van de heer Corstens, dat er sprake is van een perverse prikkel, dan ook niet.
In welke gevallen kan er, zoals in de zaak tegen de Rabobank, worden besloten om in de schikking melding te maken van verdachte personen? Wat is eigenlijk het doel om «mede te delen» dat niet tot vervolging van verdachte personen zal worden overgegaan?5 Hoe vaak is het voorgekomen dat dergelijke «mededelingen» zijn opgenomen in schikkingen en er dus voor is gekozen om het niet overgaan tot vervolging van personen onderdeel uit te laten maken van een schikking?
De transactie met de Rabobank is tot stand gekomen nadat de Rabobank inzage had gegeven in de door het OM relevant geachte informatie en had meegewerkt aan het strafrechtelijk onderzoek. Er zijn, naar tevredenheid van de toezichthouder en het OM, maatregelen ingevoerd teneinde herhaling van de strafbare feiten te voorkomen. Zo zijn de personen die hoofdverantwoordelijk waren voor de fraude uit hun functie ontheven en hebben andere, meer ondergeschikte, betrokken medewerkers disciplinaire straffen gekregen. Ik verwijs op dit onderdeel naar de brief aan de Kamer van 29 januari 20167, waarin ook wordt vermeld dat tegen de natuurlijke personen bij wie naar het oordeel van het OM de kern van het verwijt ligt, in de Verenigde Staten vervolging is ingesteld.
In het strafrechtelijk onderzoek tegen de Rabobank heeft het OM ook de rol van betrokken natuurlijke personen onderzocht alsmede welk verwijt hen kan worden gemaakt. Vervolgens heeft het OM ten aanzien van alle betrokkenen een afzonderlijke en eigenstandige vervolgingsbeslissing genomen. Ik verwijs in dit kader ook naar het antwoord op de vragen 6 en 11 van de leden Groothuizen en Van Dam (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2208). Het OM is van oordeel dat met deze afdoening de Rabobank afdoende gestraft is voor de strafbare feiten die haar verweten werden.8
Waarom heeft het OM er in de zaak tegen de Rabobank voor gekozen om de Rabobank in bescherming te nemen tegen een zogenaamde «constante stroom van aandacht»? In hoeverre mag dit in uw ogen een overweging zijn bij het treffen van een schikking?6
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat er in strijd met de regels niet door het OM in het persbericht is vermeld van welk strafbaar feit de Rabobank werd verdacht? Wat zou de consequentie moeten zijn voor het overtreden van deze regels? Kunt u in uw antwoord ook ingaan op de precieze betekenis van de uitspraak van de hoofdofficier dat het wel wat transparanter had gekund?7 Gaat het namelijk niet alleen om meer transparantie, maar voornamelijk om het correct naleven van de regels?
Het feit dat het persbericht in de zaak Libor wat betreft omvang summier was en de transparantie omtrent de gekozen afdoening gebrekkig was, doet niet af aan het feit dat de regels in deze zaak correct zijn nageleefd. Dit was destijds ook het oordeel van het Gerechtshof Den Haag in de artikel 12 Sv-procedure.11
Gelet op het doel van een persbericht (het betrachten van transparantie en het compenseren van het uitblijven van publiciteit die anders zou zijn gegenereerd bij een openbare behandeling ter terechtzitting en een in het openbaar uitgesproken rechterlijke uitspraak, alsmede de generaal preventieve werking die daarvan uitgaat), constateer ik echter – in lijn met de bestaande kritiek en met het OM – dat dit persbericht uit 2013 niet voldoet aan de huidige lijn die het OM hanteert. Het OM is op basis van de ervaringen met deze eerste hoge transactie in een internationale samenwerkingscontext alsmede op basis van voortschrijdend inzicht tot de conclusie gekomen dat in situaties waarin een hoge of bijzondere transactie wordt gesloten, in alle gevallen een persbericht wordt uitgebracht en dat dit persbericht zo uitgebreid mogelijk is en wordt voorzien van een feitenrelaas.
Wat is uw reactie op de kritiek dat persberichten over schikkingen niet uitgebreid en transparant genoeg zijn en de daarop aansluitende uitspraken van de heer Corstens dat hij de geheimzinnigheid niet begrijpt en schikkingsovereenkomsten publiek moeten worden gemaakt ten behoeve van de publieke controle?8
Zie antwoord vraag 9.
Is het, net als in de schikking met de Rabobank over de Liborfraude, nog steeds mogelijk om geen schuld te erkennen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een transactie vereist op basis van de wettelijke systematiek geen expliciete schulderkenning aan een strafbaar feit. Het OM hanteert – op basis van de ervaringen in deze eerste hoge transactie in een internationale samenwerkingscontext en mede op basis van voortschrijdend inzicht – de lijn dat een verdachte de door het OM geconstateerde feiten dient te erkennen en daarop moet acteren door bijvoorbeeld verbeteringen door te voeren binnen de organisatie. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 7 van de leden Groothuizen en Van Dam (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2208).
Klopt het dat er onderhandelingsruimte is bij schikkingen over de wijze van publiciteit?9 In hoeverre vindt u dit wenselijk? Kunt u ook aangeven waarover bij een schikking allemaal kan worden onderhandeld?
Nee. Er is geen onderhandelingsruimte over de wijze van publiciteit. Het persbericht is onderdeel van de wijze waarop het OM communiceert over de afdoening. Indien het OM een zaak door middel van een transactie afdoet, wordt de verdachte erop gewezen dat conform de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties (hierna: de Aanwijzing) een persbericht over die transactie zal worden uitgebracht. Dat persbericht wordt opgesteld aan de hand van het feitenrelaas. In de transactieovereenkomst wordt opgenomen dat beide stukken worden gepubliceerd. De verdachte wordt wel in de gelegenheid gesteld het feitenrelaas en het persbericht op feitelijke onjuistheden te controleren.
In het kader van een hoge of bijzondere transactie wordt ook anderszins door het OM niet onderhandeld. Tijdens de besprekingen over de inhoud van een eventuele transactie worden – in lijn met een behandeling ter zitting – wel zienswijzen uitgewisseld tussen het OM enerzijds en de verdachte en zijn advocaat anderzijds ten aanzien van de in het strafrechtelijke onderzoek geconstateerde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Vervolgens kan het OM een voorstel doen om tot een buitengerechtelijke afdoening te komen. Wanneer een verdachte daar niet mee akkoord gaat, wordt de zaak aan de rechter voorgelegd.
Wat vindt u van de suggestie van de Raad voor de rechtspraak om bij megaschikkingen in strafzaken de rechter een controlerende en rechtsbeschermende taak te geven?10 Bent u bereid om over de invulling hiervan het gesprek aan te gaan met de Raad voor de rechtspraak en de Kamer te informeren over de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
De roep om controle en rechtsbescherming ten aanzien van het instrument hoge transactie begrijp ik. In dat kader hecht ik eraan te melden dat rechterlijke toetsing van een beslissing niet verder te vervolgen maar te transigeren in de huidige situatie reeds mogelijk is. Zoals mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer heeft geschreven in reactie op het jaarverslag over 2016 van de Raad voor de rechtspraak, kunnen belanghebbenden op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering (Sv.) beklag doen bij het Gerechtshof17.
Echter, de kritieken van de Raad voor de rechtspraak en Transparancy International neem ik zeer serieus. Op dit moment wordt de huidige praktijk tegen het licht gehouden. U zult begrijpen dat dit proces uitermate zorgvuldig dient te geschieden. Op 6 maart jl. heeft uw Kamer mij bij Regeling van Werkzaamheden verzocht om een brief over het proces rond de hoge transactie. Op dit moment beraad ik mij op dit proces en dit zal worden meegenomen in het kader van de evaluatie Wet OM-afdoening. In de beleidsreactie op die evaluatie zal ik gedetailleerder ingaan op de vragen die u mij hebt gesteld ten aanzien van dit proces.
Ten aanzien van het functioneren van het strafrechtsysteem kan ik u verzekeren dat ik net als u streef naar een zo optimaal mogelijke werking. Ik verwijs u in dat kader naar de antwoorden op de vragen van de leden Van Nispen (SP) en Buitenweg (GroenLinks) d.d. 26 februari jl.18
Hoe komt het dat minder dan 50 procent van de strafzaken aan de rechter wordt voorgelegd en de rest, zoals de Raad voor de rechtspraak zelf stelt, door het OM wordt afgehandeld door bijvoorbeeld de verdachte een geldbedrag te laten betalen in ruil voor niet verdere vervolging?11
Op grond van het opportuniteitsbeginsel bepaalt het OM welke zaken er voor de rechter worden gebracht. Daarnaast kan het OM strafzaken zelfstandig afdoen. Het aandeel van de misdrijfzaken die het OM voor de rechter brengt is vorig jaar gestegen van 52% naar 55%. De overige zaken worden deels afgedaan door middel van transacties (5% in 2017), strafbeschikkingen en voorwaardelijk sepots en deels eindigen deze zaken in een onvoorwaardelijk sepot. Laatstgenoemde categorie is aan de orde indien er onvoldoende bewijs is om de verdachte(n) te kunnen vervolgen (technisch sepot) of als het OM er op grond van maatschappelijke overwegingen voor kiest om de zaak niet voor de rechter te brengen (beleidssepot).
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Raad voor de rechtspraak over de concrete invulling van hun wens om het strafrechtsysteem beter te laten functioneren?12 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Wat is uw reactie op de kritiek van onder andere Transparancy International op het Nederlandse schikkingsbeleid en hun aanbevelingen voor een verbetering hiervan?13 In hoeverre komt of zal Nederland hieraan tegemoetkomen?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u naar aanleiding van de verschillende berichtgevingen en kritieken op het Nederlandse schikkingsbeleid van plan de regels hieromtrent aan te passen? Zo ja, op welke punten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het dertigledendebat over het afkopen van strafrechtelijke vervolging via schikkingen?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het verstrekken van het onderzoeksdossier aan nabestaanden bij twijfel over de doodsoorzaak |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de brandbrief van een grote groep nabestaanden van overleden Nederlanders?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat verschillende nabestaanden een kopie zouden willen van onderzoeksdossiers, omdat dit van belang is voor hun rouwverwerking en de waarheidsvinding?
Ik begrijp dat nabestaanden kennis willen nemen van een bij het Openbaar Ministerie (OM) aanwezig dossier als er bij hen nog onduidelijkheid bestaat over de doodsoorzaak van een familielid. Deze wens kan ontstaan vanuit de persoonlijke rouw- en traumaverwerking, maar ook vanuit de wens om eigen onderzoek te (laten) doen om zekerheid te krijgen over de doodsoorzaak.
Ten behoeve van het verwerken van het leed kan een gesprek met de officier van justitie op het parket en inzage in het strafdossier een waardevolle bijdrage leveren. Het informeren van nabestaanden over de omstandigheden waaronder hun dierbaren zijn overleden kan echter conflicteren met de geheimhoudingsplicht zoals beschreven in artikel 13 jo. 144 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Hoe de officier van justitie invulling hieraan geeft, kan derhalve per zaak verschillen. Het is aan de officier van justitie om dit af te wegen. Het OM staat een ruimhartig inzagebeleid voor. Veelal zal bij het gesprek ter ondersteuning van nabestaanden een medewerker van slachtofferzorg aanwezig zijn. Als er behoefte bestaat om ten behoeve van de rouwverwerking (delen uit) het bij het OM aanwezige dossier mee te nemen, dan bestaat de mogelijkheid om een afschrift te vragen. Bij de afweging om (delen uit) het dossier te verstrekken houdt de officier van justitie rekening met persoonsgegevens van derden die zich in het dossier bevinden.
Het verstrekken van een dossier ten behoeve van eigen onderzoek verdient een heel eigen afweging, die de behandelend officier van justitie per zaak moet maken. Het standaard delen van (delen uit) dossiers van overleden familieleden met nabestaanden ten behoeve van eigen onderzoek kan strijdig zijn met andere belangen. Zo zal een officier van justitie bij de afweging of een dossier verstrekt kan worden rekening moeten houden met zijn geheimhoudingsplicht, behoudens de wettelijke mogelijkheden of plicht om die geheimhouding te doorbreken. De groep nabestaanden rond de overledene is niet altijd een homogene groep en de nabestaanden kunnen daarom verschillende belangen hebben. Deze tegenstrijdige belangen brengt het OM soms ertoe om bepaalde stukken niet fysiek binnen een familiekring te brengen. Ook dat is een inschatting die een officier van justitie moet kunnen maken.
Van groot belang is verder of de nabestaanden de stukken met anderen gaan delen, waardoor stukken openbaar worden. De belangen van derden gaan dan nog zwaarder wegen, bijvoorbeeld omdat zij ongewild in een onderzoek door andere burgers worden betrokken. Een reden om te weigeren kan zijn dat de officier van justitie het vermoeden heeft dat de nabestaande een en ander in de media gaat brengen of op een andere manier de informatie gebruikt waardoor een eventueel toekomstig strafproces zou kunnen worden verstoord.
Wat is er nu precies op tegen om de mogelijkheden uit te breiden om dossiers door nabestaanden te laten gebruiken voor eigen onderzoek naar de doodsoorzaak?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer gaat u de motie uitvoeren die met algemene stemmen is aangenomen en die de regering verzoekt de mogelijkheden voor nabestaanden om het onderzoeksdossier te laten onderzoeken uit te breiden (met inachtneming van de privacy)?2
In de brief aan uw Kamer van 13 maart jl.3 hebben de Minister voor Rechtsbescherming en ik onze reactie op deze motie reeds gegeven. Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag dan ook naar deze brief.
De positie van kwetsbare verdachten in het strafproces |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bereid om na de publicatie van het proefschrift De Kwetsbare psychisch gestoorde verdachte in het strafproces van mr. E. Gremmen een reactie aan de Kamer te doen toekomen op haar bevindingen?1
Na een eerste bestudering van het proefschrift, kan ik melden dat met de voorgestelde titel in het Wetsvoorstel tot vaststelling van Boek 6 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering (Sv) – dat thans in consultatie is – over het opsporingsonderzoek naar en de berechting van personen met een psychische stoornis, een verstandelijke dan wel fysieke beperking of een ziekte, wordt tegemoetgekomen aan het merendeel van de aanbevelingen in het proefschrift die zien op de huidige wettelijke regeling in de artikelen 16 en 509a tot en met 509d Sv. Het uitgangspunt van de nieuwe regeling – die de huidige wettelijke regeling zal vervangen – is dat een verdachte voldoende in staat moet zijn om het proces tegen hem te begrijpen en hieraan effectief deel te nemen. Is hij hiertoe niet voldoende in staat vanwege een psychische stoornis, verstandelijke dan wel fysieke beperking of een ziekte, dan zullen de noodzakelijke maatregelen moeten worden genomen om hem hiertoe wel in staat te stellen. Welke maatregelen noodzakelijk zijn, wordt steeds in het concrete geval bepaald door de officier van justitie en de rechter. De maatregelen zijn niet limitatief opgesomd, zodat maatwerk mogelijk wordt gemaakt. In ieder geval zal steeds een raadsman worden toegevoegd. Voorbeelden van andere maatregelen zijn de aanwezigheid van een vertrouwenspersoon en het sluiten van de deuren tijdens de terechtzitting.
Wanneer maatregelen niet ertoe (kunnen) leiden dat een verdachte voldoende in staat is om het proces tegen hem te begrijpen en hieraan effectief deel te nemen, mag de officier van justitie op dat moment de verdachte niet vervolgen. In de fase van de berechting geldt, dat de rechter de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vervolging zal dienen te verklaren. Gelijktijdig met de niet-ontvankelijkverklaring kan de rechter dan, in een separate beschikking, een zorgmachtiging voor de verlening van verplichte zorg op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) of een opnamemachtiging op grond van de Wet zorg en dwang (Wzd) afgeven. De grondslag daarvoor wordt gevormd door artikel 2.3 van de Wet forensische zorg (Wfz), dat evenals de Wvggz en de Wzd op 1 januari 2020 in werking zal treden. Ook wanneer de officier van justitie beslist om niet te vervolgen, kan deze een vordering indienen bij de rechter tot verlening van een zorg- of opnamemachtiging.
Zowel in geval van het niet vervolgen als in geval van niet-ontvankelijkverklaring geldt dat wanneer in de toekomst in de toestand van de verdachte een dusdanige verbetering is opgetreden – eventueel door genomen maatregelen – dat hij wel weer voldoende in staat kan worden geacht om het proces tegen hem te begrijpen en daaraan effectief deel te nemen, vervolging en berechting weer mogelijk zijn.
Klopt het dat het openbaar ministerie de mogelijkheid om evident gestoorde verdachten buiten de strafrechter om direct gedwongen op te laten nemen nooit aangrijpt, maar altijd voor de strafzitting kiest? Zo nee, waarom niet? Kan het antwoord uitgebreid worden toegelicht? Wanneer wordt doorgaans gekozen voor een gedwongen opname en wanneer voor een strafzitting?
Nee. Wanneer sprake is van een verdachte van een strafbaar feit met een psychische stoornis of een verstandelijke beperking zal altijd maatwerk worden toegepast. Daarbij worden alle ter zake doende elementen van de casus (zoals de persoon van de verdachte, zijn strafblad, de ernst van het strafbare feit, de inschatting van het recidivegevaar, de detentiegeschiktheid en de beoordeling van zijn geestelijke gesteldheid door de crisisdienst) naast elkaar gelegd en nauwkeurig afgewogen. Op basis daarvan besluit het OM een verdachte al dan niet strafrechtelijk te vervolgen, waarbij tevens wordt meegewogen de mogelijkheid dat een verdachte een behandelmaatregel, zoals TBS of plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, opgelegd kan krijgen. Tegelijkertijd wordt bezien of een traject dient te worden gestart tot een gedwongen opname buiten het strafrecht om. In voorkomende gevallen wordt dan een verzoek voor een rechterlijke machtiging op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen ingediend. Een strafrechtelijk traject en een gedwongen opname sluiten elkaar overigens niet uit en kunnen ook naast elkaar plaatsvinden.
Er kan derhalve niet gesteld worden dat er «doorgaans» voor het ene of het andere scenario wordt gekozen; in iedere casus wordt steeds een specifieke en op maat gesneden afweging gemaakt.
Na de inwerkingtreding van de Wfz, de Wvggz en de Wzd kan de rechter overigens ook ambtshalve een zorgmachtiging op grond van de Wvggz of een opnamemachtiging op grond van de Wzd afgeven.
De conclusie dat in de onderzochte zaken geen enkele keer voor gedwongen opname op grond van de Wet BOPZ is gekozen, heeft te maken met de onderzoeksmethode: zo zijn alleen zaken onderzocht waarbij de strafrechter reeds een vonnis had uitgesproken. Door deze methode zijn de zaken die het OM heeft geseponeerd vanwege de gezondheidstoestand van de verdachte en die via de Wet BOPZ zijn behandeld door de civiele rechter, buiten beschouwing gebleven. Daarnaast zijn de zaken die het OM zelf heeft afgedaan via de ZSM-werkwijze (het gaat hierbij om minder zware delicten, waarbij wel sprake kan zijn van ernstige achterliggende zorgproblematiek) niet meegenomen in het onderzoek.
Bent u bekend met onderzoeken waaruit is gebleken dat het risico op valse bekentenissen bij de groep lichtverstandelijk beperkte verdachten hoog is?2 Op welke manier wordt hiervoor gewaakt?
Ja. In de basispolitie-opleiding is er aandacht voor kwetsbare personen, waaronder de groep licht verstandelijk beperkten. In alle verhooropleidingen is de omgang met kwetsbare verdachten en het risico op valse bekentenissen een lesonderdeel. Sinds 2012 is er een specialistische verhooropleiding voor het verhoren van kwetsbare verdachten. Deze specialistische verhoorders worden ingezet in zwaardere zaken (HIC-feiten). De wijze van verhoor wordt aangepast aan de verdachte en diens eventuele kwetsbaarheid.
Ook zijn er in elke politie-eenheid recherchepsychologen die adviseren en coachen bij de voorbereiding en uitvoering van het verhoor van kwetsbare verdachten. Op het interne digitale politieplatform staat veel informatie rondom het verhoor van kwetsbare personen, waaronder risicofactoren die invloed hebben op de betrouwbaarheid van een verklaring.
Sinds het Salduz-arrest van het EHRM uit 2008 zijn er extra waarborgen rondom het verhoor gekomen, in het bijzonder met betrekking tot consultatiebijstand voorafgaand aan het verhoor. In december 2015 bepaalde de Hoge Raad dat per 1 maart 2016 aangehouden verdachten (behalve op consultatiebijstand) ook recht hebben op verhoorbijstand. Deze en andere waarborgen zijn, onder meer dankzij Europese regelgeving, verder in de nationale wetgeving verankerd door middel van een aantal wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering die op 1 maart 2017 in werking zijn getreden.
Wat vindt u van het idee om alle verdachten voor het eerste verhoor te screenen op hun geestelijke gesteldheid en bij twijfel naast de raadsman een vertrouwenspersoon aanwezig te laten zijn bij het verhoor?3
In de praktijk bestaat reeds de mogelijkheid om de psychische gesteldheid van verdachten te laten onderzoeken door een GGD-arts of crisisdienst. Dit gebeurt echter niet standaard. Op dit moment is niet voorzien in de mogelijkheid om een uitgebreide screening bij elke verdachte te doen. Het is daarbij niet voor de hand liggend om alle verdachten te gaan screenen. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 3.
Worden verhoren met kwetsbare verdachten altijd opgenomen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om hier alsnog toe over te gaan? Hoe wordt dan bepaald of een bepaalde verdachte kwetsbaar is?
Volgens de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten (2010A018gp) worden de verhoren van kwetsbare verdachten audiovisueel opgenomen indien er sprake is van misdrijven die strafbaar zijn gesteld in het Wetboek van (Militair) Strafrecht, als:
De opsporingsambtenaar moet inschatten of er sprake is van kwetsbaarheid, gedefinieerd in deze Aanwijzing, zoals bij minderjarigen onder de 16 jaar, personen met een (kennelijke) verstandelijke beperking of een cognitieve functiestoornis. Een inschatting van kwetsbaarheid is hierbij voldoende. Dit kan blijken uit voorinformatie of tijdens contact met de betrokkene. Bij twijfel wordt de verdachte als kwetsbaar aangemerkt.
Ook in andere dan de hierboven genoemde gevallen kan de officier van justitie een opdracht geven tot registratie. Op dit moment zijn nog niet alle eenheden voldoende toegerust qua apparatuur en verhoorruimtes om alle verhoren audiovisueel op te nemen. Er wordt naar gestreefd deze faciliteiten uit te breiden.
Is er na de motie-Van Nispen/Swinkels over het opnemen van verhoren4 en Kamervragen hierover5 nog wat veranderd aan de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het opnemen van verhoren van al dan niet kwetsbare verdachten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Momenteel wordt door de politie een verkenning uitgevoerd op ontwikkelingen op het gebied van wetenschap, professionalisering, techniek en wetgeving aangaande verhoor. De inzet van techniek voor verhoor van kwetsbare verdachten maakt hier onderdeel van uit.
De hoge onkostenvergoeding die het OM bij een schikking betaalde aan een witwasverdachte |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht van ZEMBLA over de schikking met de weduwe van Mieremet en dan met name waar het gaat over de hoge vergoeding van 200.000 euro die het Openbaar Ministerie (OM) heeft uitgekeerd?1
Ja.
Hoe is die vergoeding tot stand gekomen en waar bestaan de gemaakte kosten precies uit? Waarom is besloten een verdachte tegemoet te komen voor de in het bericht genoemde advocaat- en afwikkelkosten?
De afdoening van de strafzaak tegen de weduwe van de heer Mieremet betreft een op artikel 74 Wetboek van Strafrecht gebaseerde transactie in de strafzaak tegen haar. Met haar is overeengekomen dat zij een vergoeding zou ontvangen voor bepaalde advocaat- en afwikkelkosten van de criminele erfenis. Het gaat onder meer om kosten voor juridische bijstand en overige kosten, die gemaakt moesten worden om vermogensbestanddelen uit te kunnen winnen en te executeren.
Deze afdoening is het resultaat van de beoordeling door het OM van de vraag op welke wijze de betreffende strafzaak, rekening houdende met alle omstandigheden van het geval, op een passende wijze kan worden afgesloten. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat van betrokkene alles was afgenomen. Om doelmatigheidsredenen is een onkostenvergoeding afgesproken van in totaal € 200.000,–. De betalingen die de overheid heeft gedaan om tot executie van vermogensbestanddelen over te gaan, maar feitelijk voor rekening waren van betrokkene, zijn in mindering gebracht op het genoemde bedrag. Daarom is uiteindelijk een bedrag van € 156.417,84 aan onkostenvergoeding betaald.
Waarom is ervoor gekozen om niets over deze hoge uitkering te vermelden in het persbericht en deze dus geheim te houden? In hoeverre vindt u dit transparant, wat toch één van de voorwaarden is om überhaupt te schikken in dit soort grote en/of gevoelige strafzaken?
In de onderhavige zaak is er destijds voor gekozen om de onkostenvergoeding niet te noemen in het persbericht omdat de strekking van de transactie was dat alle bezittingen zouden worden afgenomen. Dat er voor het afnemen van al deze bezittingen noodzakelijke afwikkelkosten moesten worden betaald, werd niet gezien als een onderdeel dat bepalend was in de afspraken tussen beide partijen. Feitelijk betrof dit een bedrag dat was uitgetrokken om de effectieve overdracht aan de Staat mogelijk te maken. Bij nader inzien heeft het OM aangegeven dat destijds onvoldoende openheid is gegeven over dit aspect van de transactie.
De aard van de besprekingen en de inhoud van de stukken die ten grondslag liggen aan de besprekingen in het kader van hoge transacties kunnen leiden tot de afspraak tussen partijen dat in een zaak bepaalde informatie niet openbaar wordt. Per zaak wordt door het OM beoordeeld of geheimhouding al dan niet noodzakelijk is.
Op basis waarvan besluit het OM om bepaalde onderdelen van een schikking al dan niet geheim te houden?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is er in deze zaak voor een schikking gekozen, terwijl ook gekozen had kunnen worden voor strafvervolging en ontneming?
Een hoge transactie was in dit geval het meest doeltreffende middel om het criminele vermogen ter waarde van ongeveer 6,5 miljoen euro van de heer Mieremet te ontnemen. De weduwe van de heer Mieremet heeft afstand gedaan van alles waar door het OM beslag op was gelegd. Het OM kon daardoor het in beslag genomen vermogen te gelde maken. Met deze transactieovereenkomst is ook vastgelegd dat indien er nog andere vermogensbestanddelen (met enige substantiële waarde) blijken te zijn deze ook aan de overheid zullen worden overgedragen. Een mogelijkheid die via een vonnis niet kan worden gerealiseerd.
Wat is in deze context uw reactie op eerdere uitlatingen van de voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak dat bij dergelijk grote strafzaken het risico bestaat van aantasting van het vertrouwen in de rechtsstaat als ervoor wordt gekozen om een zaak buiten de rechter af te doen? Deelt u de mening dat ervoor moet worden gezorgd dat de keten in vergaande mate beter functioneert in plaats van dat er steeds meer zaken buiten de rechter om worden afgedaan?2 Hoe is of wordt aan deze kritiek tegemoet gekomen?
Vertrouwen in de rechtsstaat is onontbeerlijk voor het goed functioneren van onze samenleving. Dat vereist onder meer een goed functionerende strafrechtsketen met een evenwichtige bevoegdheidstoedeling en -uitoefening. Ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde worden strafzaken zowel door de rechter als buitengerechtelijk afgedaan, waarbij het uitgangspunt vervolging is. De hoge transactie is een specifieke vorm van een buitengerechtelijke afdoening, die met de nodige waarborgen is omkleed. Uw Kamer heeft mij tijdens de Regeling van Werkzaamheden d.d. 6 maart jl. verzocht om een brief naar aanleiding van de berichtgeving omtrent hoge transacties. In die brief zal ik mijn visie op de bevoegdheid van het OM om zaken door middel van een (hoge) transactie af te doen nader uiteen zetten.
Ten aanzien van het functioneren van de keten kan ik u verzekeren dat ik net als u streef naar een zo optimaal mogelijke werking. Zoals u weet verwacht ik de uitkomsten van de evaluatie Wet OM-afdoening in de eerste helft van 2018 te ontvangen en met uw Kamer te delen. Deze uitkomsten zal ik meenemen in mijn overwegingen ten aanzien van het functioneren van de strafrechtketen. Voorts heeft het Bestuurlijk Ketenberaad het initiatief genomen voor een gezamenlijke bezinning op de opgaven van de strafrechtketen, ofwel een maatschappelijk ambitietraject. Op basis van de uitkomst van dit ambitietraject zal ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming in de eerste helft van 2018 de ambities, doelstellingen en prioriteiten voor de strafrechtketen voor de komende jaren vaststellen. Deze ambities en prioriteiten zullen zich onder meer richten op doorlooptijden en de ontwikkeling van de keteninformatievoorziening ofwel de digitalisering van werkprocessen. Op grond van het regeerakkoord zijn middelen voor deze digitalisering ter beschikking gesteld. In het kader van genoemd ambitietraject zal ik toelichten welke maatschappelijke resultaten ik met deze middelen nastreef.
Vindt u het acceptabel dat er bezuinigd is op de sociale advocatuur, terwijl bij een grote schikking als deze wordt overgegaan tot het vergoeden van de juridische bijstand?
In dit geval heeft de weduwe van de heer Mieremet afstand gedaan van al haar bezittingen omdat alles afkomstig was uit crimineel vergaard vermogen van de heer Mieremet. Het zou om die reden onredelijk zijn geweest om de kosten die gemoeid waren met het overdragen van dit vermogen aan de Staat voor rekening van de weduwe van de heer Mieremet te laten komen. Ik verwijs in dit verband mede naar mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Hoe rijmt u het vergoeden van juridische bijstand met het feit dat verdachten normaliter op moeten draaien voor de kosten van hun eigen juridische bijstand?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe strookt deze gang van zaken met de gang van zaken bij afpakzaken? Worden veroordeelde verdachten daarbij ook tegemoetgekomen in hun advocaat- en afwikkelkosten?
Indien het OM naast een strafzaak ook een ontnemingszaak tegen een verdachte instelt teneinde het wederrechtelijk verkregen voordeel te kunnen ontnemen, berekent het OM aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Bij de berekening kan, op grond van vaste jurisprudentie, een beperkt aantal aftrekposten in aanmerking komen.
Wanneer een rechter een door het OM ingestelde ontnemingsvordering toewijst, heeft het OM een vordering op de veroordeelde ter grootte van het door de rechter vastgestelde bedrag. Het OM dient vervolgens over te gaan tot de executie van dat bedrag, dat wil zeggen tot het daadwerkelijk innen van die opgelegde maatregel. Kosten die met deze executie gepaard gaan komen voor rekening van het OM.
Het OM beoordeelt steeds, aan de hand van alle omstandigheden van het specifieke geval, op welke wijze de executie zo efficiënt mogelijk kan plaatsvinden, zodat de kosten voor de Staat zo laag mogelijk zijn. In dat kader is het mogelijk dat bepaalde executiewerkzaamheden onder regie van het OM door de veroordeelde worden uitgevoerd omdat deze eenvoudiger en efficiënter dan het OM bepaalde executiewerkzaamheden kan verrichten, zoals bijvoorbeeld het liquideren van een hem toebehorende vennootschap of het overdragen van zijn vermogensbestanddelen, dan wel kan zorgen dat de opbrengst hoger is. De kosten die met die executiewerkzaamheden gepaard gaan kunnen dan voor vergoeding in aanmerking komen wanneer het OM geoordeeld heeft dat de vergoeding ervan redelijk is en één en ander bijdraagt aan het uiteindelijke doel om de executiekosten voor de Staat zo laag mogelijk te laten zijn en de opbrengst zo hoog mogelijk.
Het bericht dat FNV nu snel extra geld eist voor veiligheid cipiers |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat vindt u van de eis van de FNV voor snel meer geld voor de veiligheid van cipiers?1
Er zijn geen financiële belemmeringen voor het aannemen van de benodigde inrichtingsbeveiligers en penitentiair inrichtingswerkers. Zoals ik uw Kamer eerder heb bericht bij brieven van 29 mei en 11 oktober 2017 over de capaciteitsmaatregelen en op 12 september 2017 in antwoord op mondelinge vragen naar aanleiding van de brieven van de Centrale Ondernemingsraad DJI (COR DJI), is DJI een wervingscampagne gestart voor nieuw executief personeel.2 3 In aanvulling hierop wordt ook geworven om de extra uitstroom van executief DJI-personeel te compenseren. De werving heeft een zeer hoge prioriteit voor DJI. Extra capaciteit is vrijgemaakt om dit proces te bespoedigen.
Inmiddels zijn 757 executieve personeelsleden aangenomen.
Kunt u zich voorstellen dat cipiers in de gevangenis zich mede zo onveilig voelen door de huidige onderbezetting, zoals ook werd aangegeven in een eerder bericht van de Telegraaf waarin bericht werd over een ernstig incident in de gevangenis in Alphen aan den Rijn?2 Wat gaat u doen om het onveilige gevoel dat bij het gevangenispersoneel leeft zo snel mogelijk weg te nemen?
Zoals ik uw Kamer heb bericht in mijn beleidsreactie op het rapport «Uit balans» van de Inspectie Justitie en Veiligheid, herken ik de signalen van DJI-medewerkers die zich zorgen maken over de ontwikkelingen bij het gevangeniswezen. De veiligheid staat bij DJI voorop. Zoals ik bij het antwoord op vraag 1 heb aangegeven is DJI een wervingscampagne gestart voor nieuw personeel. In de hierboven genoemde brieven heb ik uw Kamer geïnformeerd over welke maatregelen DJI heeft genomen om de veiligheid in de penitentiaire inrichtingen te kunnen blijven garanderen. Juist door de leegstand in sommige penitentiaire inrichtingen te concentreren en gedetineerden over te plaatsen naar inrichtingen waar wel voldoende gekwalificeerd personeel aanwezig is, kon verlichting van de werkdruk worden gerealiseerd en de veiligheid van het personeel en de gedetineerden worden gewaarborgd.5
Op 11 september 2017 heb ik uw Kamer bericht dat de problematiek rond de werkdruk en de veiligheid binnen DJI onderwerp van gesprek is tussen de hoofddirecteur van DJI en de COR DJI.6 Een aandachtspunt hierbij is dat de problematiek rond werkdruk en veiligheid lokaal verschilt en dat er per vestiging van DJI moet worden bezien welke maatregelen moeten worden getroffen. In dit kader heeft inmiddels een gezamenlijke bijeenkomst van vestigingsdirecteuren, OR-leden en een afvaardiging van de COR DJI plaatsgevonden.
Hoe ver zijn de gesprekken over het DJI-convenant 2018–2021 gevorderd? Is er snel zicht op concrete uitvoering van de maatregelen die genoemd zijn in het convenant? Zo nee, waar ligt dit dan aan?
Over de uitwerking van het convenant overleggen de convenantspartijen. Tot en met april 2018 heeft 5 keer overleg plaatsgevonden. Het overleg van mei 2018 is door de vakbonden stilgelegd in verband met de onderhandelingen over de cao voor rijksambtenaren. Het overleg wordt op 5 juli aanstaande weer voortgezet.
Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld bij brieven van 28 november 2017 en 30 mei 2018 is voor de uitvoering van het convenant voor vier jaren een bedrag van € 100 miljoen in totaal vrijgemaakt om extra investeringen te kunnen doen die op korte termijn nodig zijn om de werkdruk te verlichten, voor invulling van het programma Vakmanschap en ten behoeve van het vergroten van de veiligheid. Een deel van de in het convenant genoemde maatregelen wordt al uitgevoerd: de werving gaat onverminderd door en de opleidingen in het kader van het genoemde vakmanschap zijn in volle gang. In mijn beleidsreactie op het inspectierapport «Uit Balans» heb ik u bericht dat de toename in PAS- en ouderschapsverlof financieel wordt gecompenseerd voor de PI’s.
Herkent u het signaal van de woordvoerder van FNV die aangeeft dat er onderlinge spanningen zijn tussen het gevangenispersoneel doordat teams vaak uit vast én tijdelijk personeel bestaan en de teams dus niet op elkaar kunnen bouwen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Ik herken het signaal. De inzet van tijdelijk personeel is nodig om de personeelsbezetting op orde te houden en de veiligheid te kunnen blijven waarborgen. Veel van het tijdelijke personeel wordt langere tijd ingezet. Door de instroom van nieuw executief personeel neemt de inzet van tijdelijk personeel geleidelijk af.
Klopt het dat er soms meer tijdelijke dan vaste medewerkers aanwezig zijn in de gevangenissen? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Nee, dit is niet wenselijk. Het beleid van DJI is dat er in verhouding meer vaste dan tijdelijke medewerkers zijn. Ik heb geen signalen ontvangen dat deze verhouding anders is.
Wanneer gaan de medewerkers in de gevangenissen ook echt iets merken van de, onder andere in het convenant, beloofde verbeteringen?
De werving heeft de hoogste prioriteit bij DJI. Naar aanleiding van de werving zijn tot op heden 757 nieuwe medewerkers aangenomen. Zoals ik u in mijn beleidsreactie op het inspectierapport «Uit Balans» heb bericht, wordt de wervingscampagne voortgezet, wordt de toename in PAS- en ouderschapsverlof financieel gecompenseerd voor de PI’s.
Het contrast tussen de torenhoge toegewezen declaratie van een politie-advocaat en de bezuinigingen op de gesubsidieerde rechtsbijstand |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Politie-advocaat toucheert 144.636,52 euro voor eenvoudige rechtszaak»?1
Ja, ik ben bekend met deze (gepubliceerde) uitspraak van het Gerechtshof.
Hoe kan het dat voor een relatief eenvoudige mishandelingszaak een torenhoge declaratie kan worden toegewezen, terwijl er ondertussen aan alle kanten beknibbeld wordt op de vergoedingen voor strafadvocaten in de gesubsidieerde rechtsbijstand?2 Wat vindt u daarvan en begrijpt u het onbegrip daarover?
Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om in te gaan op de beslissing van het Gerechtshof. Een ieder heeft het recht op vrije advocaatkeuze. Op grond van art. 591a en art. 90 Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft vervolgens iedere gewezen verdachte die niet schuldig is bevonden het recht vergoeding te verzoeken ten laste van de Staat voor gemaakte advocaatkosten. De rechter beslist en bepaalt welk bedrag «billijk» is.
Wat is uw reactie op het gegeven dat deze vergoeding hoger is dan het bedrag dat de meeste sociale advocaten op jaarbasis omzetten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het uurtarief van de advocaat geweest in deze zaak? Hoe verhoudt zich dat tot de maatstaf die normaal gesproken wordt gehanteerd, namelijk dat de vergoeding «billijk» moet zijn?
Het uurtarief maakt deel uit van de overeenkomst tussen de (strafrecht)advocaat en diens cliënt. Het tarief is mij daarom niet bekend. Het Gerechtshof heeft de vordering niet gematigd en het uurtarief niet bovenmatig geoordeeld.
Is het waar dat deze vordering hoe dan ook door de overheid zou zijn betaald, maar nu deze is toegewezen aan de politie vergoed moet worden door justitie, hetgeen anders niet het geval was geweest? Deelt u de mening dat met belastinggeld zuinig moet worden omgesprongen? Hoe verhoudt zich dat hiertoe?
Op grond van art. 591a en art. 90 Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft iedere gewezen verdachte die niet schuldig is bevonden het recht vergoeding te verzoeken ten laste van de Staat. Bijzonderheid is in dit geval dat de cliënt tevens politieambtenaar is. Het Besluit algemene rechtspositie politie regelt dat als een politieambtenaar wegens de uitvoering van de politietaak als verdachte wordt aangemerkt, het bevoegd gezag hem een tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp toekent. De Regeling tegemoetkoming rechtskundige hulp politie schrijft verder voor dat de politieambtenaar een art. 591a-verzoek indient en ervoor zorgt dat bij toewijzing van het verzoek de vergoeding toekomt aan het bevoegd gezag. In casu heeft dit tot gevolg dat de Staat de kosten draagt op grond van een rechterlijke uitspraak en niet de politie als werkgever op grond van de rechtspositie.
Wat gaat u hieraan doen?
Buiten het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand staat het de advocaat vrij een tarief te bepalen en overeenkomsten tot dienstverlening aan te gaan. De rechter heeft echter altijd de mogelijkheid om een lagere vergoeding toe te kennen op gronden van billijkheid.
Het bericht 'EU rift over rule of law deepens' |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Halbe Zijlstra (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Europese Commissie Roemenië op 24 januari 2018 tot de orde geroepen heeft, omdat het land voornemens is om hervormingen door te voeren die de rechtsstaat zouden ondermijnen en ervoor kunnen zorgen dat van corruptie verdachte politici niet vervolgd worden?1 2
Ja
Welke stappen heeft de Europese Commissie precies ondernomen, en bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden van dit proces?
Het proces van verankering en internalisering van Europese kernwaarden is geen lineair proces, maar gaat met vooruitgang en soms ook met achteruitgang. Daarom heeft de rechtsstaat in alle lidstaten doorlopend aandacht en onderhoud nodig. Aan kandidaatlidstaten worden strenge eisen gesteld op het gebied van de rechtsstaat en de EU heeft een instrumentarium ter beschikking om achteruitgang te adresseren wanneer die zich voordoet in lidstaten. De stand van de rechtsstaat is altijd een momentopname en ook het kabinet maakt zich zorgen over de huidige ontwikkelingen in enkele lidstaten. Bijvoorbeeld als het gaat om Polen en Hongarije (zie ook Kamerstukken: 2016–2017, 1360, 2016–2017, 2053 en 21 501-02, nr. 1745). Het is zaak om dit onderwerp actief op de agenda te houden en bespreekbaar te maken tussen lidstaten, zoals nu in het geval van Polen.
Het Coöperatie- en Verificatiemechanisme mechanisme (CVM) werd ontworpen na de toetreding van Bulgarije en Roemenië om voortgang te monitoren bij de hervorming van het rechtsstelsel, de bestrijding van corruptie en in het geval van Bulgarije, de strijd tegen georganiseerde misdaad. Dit mechanisme levert jaarlijks een analyse op van de ontwikkelingen en heeft dus vooral een signaleringsfunctie, zonder dat de EU daar een doorzettingsmacht heeft. Het kabinet is, alles afwegende, van mening dat het bestaan van het mechanisme, de systematiek van de aanbevelingen en de politieke discussie die daaraan is verbonden de afgelopen jaren een positief effect hebben gehad op de ontwikkelingen op rechtsstatelijk terrein in bovengenoemde landen, en het bespreekbaar maken van deze complexe problematiek in bredere zin in het kader van de EU.
In het meest recente voortgangsrapport van het Coöperatie- en Verificatiemechanisme (CVM), gepubliceerd op 15 november 2017, waarmee de Europese Commissie justitiehervormingen en de strijd tegen corruptie in Roemenië monitort, stelde de Commissie vast dat Roemenië de afgelopen tien jaar vooruitgang heeft geboekt bij het hervormen van het rechtsstelsel. Tegelijkertijd constateerde de Commissie dat de voortgang in 2017 minder voorspoedig is gelopen dan verwacht en dat het hervormingsproces aan kracht heeft ingeboet in Roemenië. Ook waarschuwde de Commissie dat het risico bestaat dat zaken die in het eerdere CVM-rapport van januari 2017 als afgerond zijn beschouwd, door stagnatie en nieuwe wetsvoorstellen opnieuw moeten worden bekeken. Het betreffende CVM-rapport en de appreciatie van het kabinet zijn uw Kamer op 4 december 2017 toegegaan (Kamerstuk 23 987, nr. 205).
Op 24 januari jl. heeft de Europese Commissie opnieuw haar zorgen geuit over voorstellen voor aanpassing van de justitiewetgeving die de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en corruptiebestrijding kan ondermijnen. Ook de Roemeense bevolking manifesteert zich. Zo protesteerden afgelopen januari enkele tienduizenden mensen in het land tegen de wetsvoorstellen. Het maatschappelijk middenveld en vertegenwoordigers van de rechterlijke macht roepen de regering al sinds langere tijd op tot transparantie, medezeggenschap in het hervormingsproces en het inwinnen van het advies van de Venetië-commissie. De Commissie heeft binnen de kaders van het CVM concrete ijkpunten en aanbevelingen aangedragen met de oproep aan Roemenië deze op te volgen. Daarnaast blijft de Commissie middels het CVM de ontwikkelingen op het gebied van justitiehervormingen in Roemenië volgen en presenteert naar verwachting in november haar volgende CVM-rapport. Hierover zal de Kamer op gebruikelijke wijze middels een appreciatie worden geïnformeerd.
Deelt u de zorgen over de staat van de rechtsstaat in diverse lidstaten, waaronder Polen, Hongarije en Roemenië? Wat zegt de terugval van deze landen volgens u over hun toetreding tot de Europese Unie (EU), en de effectiviteit van de Europese Commissie om rechtstaten in derde landen te versterken in aanloop naar EU-lidmaatschap, maar ook erna, bijvoorbeeld via het Coöperatie-en Verificatiemechanisme?3
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen zou het aantasten van de rechtsstaat in diverse EU-lidstaten volgens u moeten hebben voor de justitiële samenwerking tussen de betreffende landen en Nederland? Kan er een moment komen dat het aantasten van de rechtsstaat er volgens u toe zou moeten leiden dat de samenwerking (op onderdelen) teruggeschroefd of opgeschort zou moeten worden, vanwege het ontbreken van wederzijds vertrouwen?
De justitiële samenwerking tussen de lidstaten van de EU is grotendeels in handen gelegd van de justitiële autoriteiten. De samenwerking is gebaseerd op wederzijdse erkenning en houdt in dat samenwerking het uitgangspunt is. De weigeringsgronden zijn limitatief geformuleerd. Het zijn de justitiële autoriteiten die toetsen of deze aan de orde zijn. Daarnaast geldt ook bij de justitiële samenwerking het Handvest van de Grondrechten, hetgeen inhoudt dat de justitiële autoriteit in voorkomend geval ook beziet of in die zaak samenwerking niet leidt tot schending van de daarin vastgelegde grondrechten. Is dat het geval dan wordt een uitzondering gemaakt op het beginsel van wederzijdse erkenning en zal de samenwerking niet worden verleend.
Het algeheel opschorten van samenwerking op justitieel terrein met een lidstaat zou dit mechanisme doorkruisen en zou besluitvorming op Unie niveau vergen.
Welke conclusie trekt u uit het feit dat Roemenië zich weinig heeft aangetrokken van het laatste rapport van de Europese Commissie over de situatie in het land?
Het wetgevingsproces rondom de justitiehervormingen is nog niet afgerond. In een recente uitspraak acht het Roemeense Constitutioneel Hof bovendien elementen in de justitiehervorming strijdig met de Grondwet. De wetten zullen nu opnieuw behandeld moeten worden in het Roemeense parlement.
Kunt u een overzicht geven van alle EU-subsidies die Roemenië en Bulgarije tijdens het huidige Meerjarig Financieel Kader (MFK) hebben en nog zullen ontvangen?
De totale vastleggingenenvelop voor het Cohesiebeleid en het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid voor de gehele periode 2014–2020 bedraagt ongeveer 16 mld euro voor Bulgarije en 44,6 mld euro voor Roemenië. Hoeveel hiervan tijdens het huidige MFK tot betaling komt is voor een groot deel afhankelijk van wat er daadwerkelijk aan projecten in deze landen wordt uitgevoerd en wanneer aangegane vastleggingen tot betaling leiden.
Op welke wijze wordt gecontroleerd waar het EU-geld aan besteed wordt, en hoe voorkomt de EU dat het geld in de verkeerde zakken verdwijnt?
Ontvangst van Europese subsidies wordt onderworpen aan zowel nationale als Europese controles om doelmatige en rechtmatige besteding van middelen te waarborgen. De Europese Commissie handhaaft de EU-wetgeving voor de uitvoering van en controles op EU-subsidies. Voor alle lidstaten geldt eenzelfde beheer- en controlestructuur.
Deelt u de mening dat het onverstandig zou zijn om op korte termijn een groep van Westelijke Balkanlanden toe te laten treden tot de EU, zoals de Europese Commissie van plan is, terwijl zij nog niet klaar zijn voor toetreding? Zo ja, wat doet u eraan om te voorkomen dat landen die lidmaatschap beloofd is door de EU te vroeg toetreden, waardoor zij een groter risico lopen op terugval?
Het kabinet houdt vast aan een toetredingsproces dat strikt en fair is, gebaseerd op conditionaliteit, vastgestelde criteria en het principe van eigen verdienste. Landen kunnen pas toetreden tot de Europese Unie wanneer zij aan alle in dat kader vastgelegde voorwaarden hebben voldaan. De Raad besluit hierover met eenparigheid van stemmen. Het toetredingsverdrag moet vervolgens door alle lidstaten worden geratificeerd.
Het bericht 'Honderden Roma-kinderen in Nederland uitgebuit’ |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Honderden Roma-kinderen in Nederland uitgebuit»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de aanpak van de politie met betrekking tot de stelende Roma kinderen, waarbij de kinderen meegegeven worden aan willekeurige personen niet zijnde de ouders, ervoor zorgt dat de uitbuiting van Roma kinderen in stand gehouden wordt? Zo ja, op welke wijze kan dit worden voorkomen?
Hiertoe verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 8 en 9 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1589)
Bent u bereid de inhoud van het interne rapport van de nationale politie en het Openbaar Ministerie met de Kamer te delen? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik zal u dit spoedig doen toekomen. Bepaalde delen van het bestuurlijk signaal zal ik echter niet openbaar maken, omdat het gevoelige (opsporings)informatie, criminele handelwijzen en andere niet openbaar te maken informatie betreft.
Bent u bereid te onderzoeken of een betere samenwerking tussen de politie en jeugdbescherming en jeugdhulp instanties mogelijk is, zodat uitbuiting van Roma-kinderen optimaal kan worden voorkomen en deze kinderen perspectief krijgen zoals ieder ander kind? Zo nee, waarom niet?
Het WODC heeft, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU), in 2016 onderzoek gedaan naar kinderuitbuiting en de integrale aanpak. Daarin staan diverse aanbevelingen die ook relevant zijn op het terrein van samenwerking. Aan de verbetering van de samenwerking is een vervolg gegeven zoals verwoord in de antwoorden op de vragen 4 en 5 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU)) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1589).
Deelt u de mening dat bij politie en justitie sprake is van onvoldoende kennis en bewustzijn dat bij delicten gepleegd door minderjarigen sprake kan zijn van mensenhandel? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 4 en 5 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU).
Deelt u de mening dat de kinderen te weinig gezien worden als slachtoffer en te veel als dader?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat er te weinig capaciteit is bij de recherche om bij arrestaties de uitbuiters op te sporen? Zo ja, bent u bereid om in het kabinet te bespreken hoe de capaciteit hiervoor uitgebreid kan worden?
Zaken waarbij sprake is van minderjarige slachtoffers van mensenhandel hebben prioriteit. De politie moet samen met het OM desalniettemin keuzes maken over de inzet van recherche-capaciteit. De politie heeft inmiddels 11 mensenhandel teams met daarin in totaal 400 mensenhandel rechercheurs. Deze teams draaien honderden mensenhandel onderzoeken per jaar. De genomen intensiveringsmaatregelen op mensenhandel, die ik in antwoord op de vragen van 4 en 5 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU) reeds heb uiteengezet, moeten onder meer leiden tot een vergroting van de capaciteit op mensenhandel. Op 12 maart jl. heeft uw Kamer een brief over de stand van zaken van de versterking van de opsporing over onder meer de kwantitatieve versterking van de opsporing vanuit de toegekende gelden uit het Regeerakkoord ontvangen.2 Deze brief is besproken tijdens het Algemeen Overleg politie van 15 maart jl. Er loopt met de gezagen en de politie een zorgvuldig proces met betrekking tot de verdeling van de middelen uit het Regeerakkoord die met ingang van 2018 ter beschikking zijn gekomen voor extra politiecapaciteit3. Rond de voorjaarsnota zal worden aangegeven hoe het resterende deel van de 267 miljoen euro voor de politie uit het regeerakkoord verdeeld zal worden.
Wat is uw reactie op de vermelding dat Roma-kinderen vaak worden aangespoord om jong te trouwen, waarbij meisjes soms op hun veertiende al een kind krijgen, dat vervolgens zo snel mogelijk wordt ingezet voor criminele activiteiten?
Ik vind het verwerpelijk als minderjarige meisjes worden gedwongen om te trouwen en vervolgens worden uitgebuit. Dit betreft een cultuurhuwelijk gesloten volgens de Roma regels en niet een huwelijk voor de burgerlijke stand. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 van de leden van Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU) zet Nederland op Europees niveau via de CAHROM in op de aanpak van problemen van huwelijksdwang en mensenhandel in relatie tot Roma gemeenschappen. Ook wordt er ingezet op het aanpakken van uithuwelijking van minderjarigen. Hierbij is de hele keten van preventie, signalering, hulpverlening, opvang en nazorg van belang. Huwelijksdwang en achterlating zijn vormen van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Als (eventueel door tussenkomst van Veilig Thuis) aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) wordt gemeld dat een minderjarige wordt uitgehuwelijkt, of dreigt te worden uitgehuwelijkt, doet de RvdK een onderzoek naar de noodzaak van een eventuele ondertoezichtstelling of een voogdijmaatregel en verzoekt deze vervolgens aan de kinderrechter. In dit verband verwijs ik naar het antwoord op vraag 10 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU).
Wat is uw reactie op de vermelding dat de waarde van meisjes op de huwelijksmarkt ook bepaald wordt door hun capaciteiten als zakkenroller?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid te onderzoeken hoe groot het aantal Roma-kinderen is dat uitgebuit wordt? Zo nee, waarom niet?
Er is in 2016 een WODC4 onderzoek afgerond. Nieuw onderzoek heeft naar mijn mening weinig meerwaarde. De verschillende partijen zijn aan de slag met het verbeteren van de aanpak van uitbuiting van minderjarigen. Dit onderwerp krijgt via het plan van aanpak mensenhandel de komende jaren extra aandacht.
Bent u bereid onderzoek te doen in hoeverre in Nederland criminele organisaties actief zijn die kinderen van hun ouders kopen of gekochte kinderen in Nederland inzetten?
Dit is een aspect dat valt onder het bredere fenomeenonderzoek kinderuitbuiting. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 is daarnaar in 2016 een onderzoek gedaan en verwacht ik niet dat een nieuw onderzoek voldoende meerwaarde zal hebben voor het versterken van de aanpak.
E-Court |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw algemene reactie op het artikel «Vonnis te koop» in De Groene Amsterdammer over het onderzoek van Investico naar private rechtspraak in de incasso-industrie en de uitzending van Nieuwsuur hierover?1 Kunt u daarbij ook reageren op de bevindingen en aanbevelingen van Sociaal Werk Nederland over de praktijken van e-Court?2
In de berichten uit de media en in de bevindingen van LOSR worden zorgen geuit over de rechtsbescherming, de kwaliteit en de kosten van arbitrage door e-Court. In zijn algemeenheid sta ik positief tegenover initiatieven met betrekking tot vormen van (digitale) alternatieven geschilbeslechting die zien op het bereiken van een snelle, betaalbare en voor beide partijen bevredigende oplossing. Voor zorgverzekeraars kunnen de duur en de kosten die verbonden zijn aan een incassoprocedure bij de kantonrechter overwegingen zijn om te kiezen voor digitale arbitrage zoals aangeboden door e-Court. Ik constateer evenwel dat er zorgen zijn over de wijze waarop arbitrage door e-Court wordt uitgevoerd. Het is van belang dat er uitsluitsel komt over de vraag naar de reikwijdte van de toetsing van uitspraken van e-Court door de rechter. De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat er binnenkort een uitspraak van e-Court ter toetsing zal worden voorgelegd om naar aanleiding daarvan (in afstemming met e-Court) prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Daarnaast doe ik onderzoek naar een toegankelijke en efficiënte incassoprocedure bij de rechtspraak. In dit laatste traject worden dan ook de aanbevelingen uit het LOSR-rapport aan het adres van de wetgever meegenomen.
Wat is uw mening over de werkwijze van e-Court en de manier waarop een computerprogramma automatisch vonnissen produceert? Kan een «robotrechter» volgens u de reguliere rechtspraak vervangen?
Arbitrage mag elektronisch plaatsvinden. Arbitrale uitspraken en de totstandkoming daarvan moeten immers controleerbaar en verifieerbaar zijn. Dit geldt ook voor de technologie die daar eventueel bij komt kijken. De huidige zowel als nieuwe privacywetgeving bieden overigens de betrokkenen het recht op informatie en het recht op inzage, waaronder ook de «nuttige informatie over de onderliggende logica» bij het gebruik van geautomatiseerde besluitvorming. Digitalisering is een in belang toenemend hulpmiddel in de moderne geschillenbeslechting. Het volledig automatiseren van besluitvorming zonder enige tussenkomst van een rechter is een punt van zorg. Het uitgangspunt van de AVG is dat betrokkene het recht heeft niet te worden onderworpen aan een uitsluitend op geautomatiseerde verwerking gebaseerd besluit waaraan voor hem rechtsgevolgen zijn verbonden of dat hem anderszins in aanmerkelijke mate treft. In specifieke situaties kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. Een vonnis heeft vaak ingrijpende rechtsgevolgen en de specifieke situatie van procesdeelnemer(s) vraagt een specifieke beoordeling.
Wat is uw mening over de manier waarop de rechtspraak in feite via de achterdeur (de algemene voorwaarden) steeds verder wordt geprivatiseerd? Speelt volgens u de hoogte van de griffierechten een rol hierbij?
In zijn algemeenheid sta ik positief tegenover initiatieven met betrekking tot vormen van alternatieve geschilbeslechting die zien op het bereiken van een snelle, betaalbare en voor beide partijen bevredigende oplossing. E-court zou hieraan een bijdrage kunnen leveren. Uiteraard dient e-Court wel aan de wettelijke vereisten te voldoen, zodat de rechten van partijen in voldoende mate worden gewaarborgd. Daaraan toetst de rechter wanneer verlof wordt gevraagd een arbitrale uitspraak ten uitvoer te leggen. De hoogte van de griffierechten is altijd een factor bij de afweging om wel of niet naar de rechter te gaan.
Wat is de rol geweest van uw voorgangers bij de ondersteuning van initiatieven zoals e-Court? Kunt u daarbij ingaan op de rol die de heer Teeven speelde bij de totstandkoming van e-Court, zoals omschreven staat in het artikel van De Groene Amsterdammer?
E-Court heeft mij laten weten dat de heer Teeven nooit een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van e-Court. Na het ontstaan van e-Court is hij kortstondig lid van het Comité van aanbeveling geweest (van 11 januari 2010 tot 14 oktober 2010, vanwege zijn benoeming tot Staatssecretaris), aldus e-Court. Naar aanleiding van eerdere discussies over de procedure bij e-Court is door mijn departement met e-Court gesproken en is uw Kamer bij brief van 23 juni 2011 (TK 2010–2011, 29 279, nr. 122) geïnformeerd over het standpunt van het Ministerie van (destijds) Veiligheid en Justitie. Vervolgens heeft de voormalig Minister van Veiligheid en Justitie een gesprek gevoerd met e-Court en daarvan aan uw kamer schriftelijk verslag gedaan bij brief van 1 maart 2012 (TK 2011–2012, 29 279, nr. 142). Daarna heeft e-Court de website en het procesreglement aangepast en is overgegaan op arbitrage. In die periode is afgesproken dat e-Court in zijn procesreglement, op de website en in uitingen in de media volstrekt duidelijk moet zijn over welke diensten e-Court aanbiedt en wat de juridische status daarvan is. Naar aanleiding van nieuwe signalen en berichtgeving in de media, alsmede schriftelijke vragen van leden van de Tweede Kamer over de door e-Court gehanteerde terminologie heeft de toenmalig Staatssecretaris bij brief van 7 augustus 2013 e-Court verzocht zich aan de afspraken te houden.
Klopt het dat voormalig Staatssecretaris Teeven geen melding heeft gemaakt van zijn functie bij het comité van aanbeveling tijdens zijn Kamerlidmaatschap? Waarom heeft hij als bewindspersoon geen afstand gedaan van het dossier e-Court? Acht u deze gang van zaken geoorloofd? Deelt u voorts de mening dat dit de schijn van belangenverstrengeling met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?3
Of de heer Teeven tijdens zijn Kamerlidmaatschap melding heeft gemaakt van zijn functie bij het comité van aanbeveling van e-Court is mij niet bekend. Het is aan de Kamer om deze vraag te beantwoorden. Het is mij niet bekend of destijds bij de vaststelling van de portefeuilleverdeling tussen Minister en Staatssecretaris een bewuste afweging heeft plaatsgevonden over de plek daarin van het onderwerp e-Court. Voor zover ik heb kunnen nagaan, is van eventuele gesprekken over de portefeuilleverdeling geen verslag gemaakt. Omdat ik niet weet welke afweging heeft plaatsgevonden en wat daarvoor beweegredenen waren heb ik daar ook geen oordeel over.
In hoeverre wordt volgens u voldoende duidelijk gemaakt aan consumenten dat zij niet met een overheidsrechter te maken hebben en dat ze binnen 30 dagen alsnog voor een gang naar de overheidsrechter kunnen kiezen?
Het procesreglement van e-Court verwijst naar art. 6:263n BW en de termijn van een maand om voor de overheidsrechter te kiezen. Uit het LOSR-rapport en de berichtgeving in de media blijkt dat er twijfels bestaan of de volledige reikwijdte van deze keuze aan de consument duidelijk wordt gemaakt, en of de gemiddelde consument de consequenties van deze keuze ook kan overzien. De vraag is of burgers – ook als zij weten dat zij binnen een maand kunnen kiezen voor een overheidsrechter – hiermee voldoende worden beschermd. Overigens heeft e-Court mij laten weten dat door de gebruikte software, het feitelijk onmogelijk is de procedure eerder te starten. Voorts heeft e-Court mij bericht dat voor consumenten duidelijk is dat zij niet te maken hebben met een overheidsrechter en dat zij binnen dertig dagen alsnog kunnen kiezen voor de overheidsrechter. De standaard oproepingsexploten bevatten die informatie, evenals de website en het procesreglement, aldus e-Court.
In hoeverre is gecontroleerd of de afspraken die op 12 maart 2012 zijn gemaakt met e-Court en het verzoek van voormalig Staatssecretaris Teeven aan e-Court d.d. 7 augustus 2013 over duidelijke communicatie van de juridische status van een procedure zijn nagekomen?4 Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij ook ingaan op het voorbeeld genoemd in het artikel van De Groene Amsterdammer? 5
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat e-Court de maand waarin gedaagden kunnen opteren voor een gang naar de overheidsrechter niet respecteert doordat na 2 weken de oproepingskosten van 133 euro voor de deurwaarder reeds verschuldigd zijn en GGN na 3 weken de procedure al start?6 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Is er nog steeds sprake van een wettelijk toegestane algemene voorwaarde als de uitvoering in de praktijk hiermee in strijd is?
In de berichtgeving wordt een voorbeeld genoemd waarbij de oproepingskosten van de deurwaarder al na twee weken – en dus binnen de genoemde maand bedenktijd – is verschuldigd en dat de procedure reeds na drie weken wordt gestart. Een dergelijke handelwijze is in strijd met het beding. E-Court heeft mij laten weten dat door de gebruikte software, het feitelijk onmogelijk is de procedure eerder te starten. Het is aan de arbiter om na te gaan of de termijn van minimaal een maand is gerespecteerd. Als de termijn nog niet is verstreken, is e-Court nog niet bevoegd om de zaak te behandelen, aangezien de consument nog voor de overheidsrechter kan kiezen. Als de consument voor de overheidsrechter kiest, is e-Court als gevolg daarvan niet bevoegd om kennis te nemen van het geschil.
Wat vindt u ervan dat bijna alle zorgverzekeraars een contract hebben gesloten met e-Court, terwijl hun cliënten met een betaalachterstand meer baat hebben bij een minnelijke regeling? In hoeverre wordt door e-Court altijd eerst geprobeerd of er onderling uit kan worden gekomen om nog hogere schulden te voorkomen?
Een groot aantal zorgverzekeraars (per 1 januari 2018 94% volgens opgave van e-Court) heeft de mogelijkheid van arbitrage bij e-Court opgenomen in de algemene voorwaarden. In zijn algemeenheid is het kabinet van mening dat debiteuren met een betalingsachterstand (meer) baat hebben bij een minnelijke regeling. Bij een achterstand van de betaling van de premie van twee maanden bieden zorgverzekeraars de mogelijkheid een betalingsregeling te treffen (artikel 18a van de Zorgverzekeringswet). Als de verzekerde deze betalingsregeling niet aan wil gaan of als deze niet wordt nagekomen treft de zorgverzekeraar maatregelen tot incasso, waarbij e-Court kan worden ingeschakeld. In het procesreglement van e-Court is bepaald dat gedaagde (de verzekerde) contact dient op te nemen met de gerechtsdeurwaarder als gedaagde een betalingsregeling wenst. Er is geen wettelijke verplichting voor e-Court om te toetsen of eerst de mogelijkheid tot een betalingsregeling is onderzocht.
Wat is uw reactie op de bewering in De Groene Amsterdammer dat verzekeraars elke maand honderden wanbetalers overdragen aan e-Court die allen apart proceskosten moeten betalen, terwijl een robotrechter alle zaken van één verzekeraar gecombineerd behandelt?7
Het is gebruik dat de zorgverzekeraars de openstaande vorderingen gebundeld overdragen aan e-Court. Dat degene die door een uitspraak van e-Court wordt opgeroepen de vordering te betalen ook de proceskosten van de schuldeiser moet betalen, is inherent aan het rechtssysteem, ook overigens van de overheidsrechter. Iedere zaak heeft zijn eigen kenmerken en moet op die kenmerken worden beoordeeld. In het geval dat verzekeraars honderden zaken van debiteuren tegelijkertijd aan e-Court overdragen, dient derhalve elke zaak apart te worden behandeld. In dat geval is het ook redelijk dat voor elk geval afzonderlijk dient te worden betaald. Artikel 1046 Rv biedt mogelijkheden om arbitrale gedingen samen te voegen. E-court heeft in haar procesreglement (artikel 19) aan deze mogelijkheid een ruimere invulling gegeven en stelt artikel 1046 Rv buiten toepassing. De rechtspraak beziet of hierover een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad kan worden gesteld.
In hoeverre past het bestaan en de werkwijze van e-Court bij de ambitie van deze regering om een schuldenrechter in te stellen die alle zaken van de schuldenaar geconcentreerd behandelt, zodat rechters de problemen van schuldenaren in samenhang kunnen behandelen?8
In het Regeerakkoord zijn initiatieven opgenomen om te komen tot een meer integrale aanpak van de schuldenproblematiek. Een samenhangende aanpak houdt in dat er een oplossing kan worden gezocht voor deze schulden en eventuele andere juridische problemen, zonder dat deze personen meerdere procedures moeten starten en mede daardoor niet in staat zijn hun schulden af te lossen of hun problemen te overwinnen.
Biedt e-Court volgens u aan consumenten dezelfde bescherming die vanuit de overheidsrechtspraak ook wordt geboden? In hoeverre wordt bijvoorbeeld ambtshalve getoetst aan de Europese Richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en aan de regels voor incassokosten, zoals in de rechtspraak ook dient te gebeuren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door te kiezen voor de arbitrageprocedure van e-Court doen partijen afstand van het recht op toegang tot de overheidsrechter, maar dat betekent niet dat zij afstand doen van het recht op een eerlijke en gelijke behandeling en het recht op onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Het is aan de rechter om te toetsen of de uitspraken van e-Court aan de eisen van het EVRM voldoen. Arbitrage is bedoeld als een eenvoudige en laagdrempelige procedure naast overheidsrechtspraak. Om te waarborgen dat er sprake is van een eerlijke en gelijke behandeling en het recht op onafhankelijkheid en onpartijdigheid dient een arbitraal vonnis om executoriale kracht te krijgen door de rechter te worden getoetst.
Wat is uw reactie op de conclusie van hoogleraar rechtspleging en conflictoplossing Bauw, namelijk dat procedures bij e-Court op een fundamenteel punt niet voldoen aan het recht op een eerlijk proces in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, omdat e- Court niet transparant is en financieel afhankelijk is van onder andere zorgverzekeraars?9
Er is geen voorschrift op basis waarvan arbitrage verplicht transparant en openbaar moet zijn. Veel partijen die expliciet kiezen voor arbitrage doen dit juist om hun geschil over bijvoorbeeld (gevoelige) bedrijfsinformatie «in de luwte» te kunnen oplossen. Het EVRM en de Europese consumentenregels bevatten geen verplichtingen om uitspraken en de namen van arbiters openbaar te maken. Overigens heeft e-Court bericht dat de naam van de arbiter in het procesdossier staat, de lijst van arbiters voor belanghebbenden opvraagbaar is en de uitspraken van e-Court op de website staan, aldus e-Court.
Door te kiezen voor de arbitrageprocedure van e-Court doen partijen afstand van het recht op toegang tot de overheidsrechter, maar dat betekent niet dat zij afstand doen van het recht op een eerlijke en gelijke behandeling en het recht op onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Overigens heeft e-Court mij laten weten dat zij niet financieel afhankelijk is van zorgverzekeraars en dat e-Court van mening is dat arbiters hun onafhankelijke rol kunnen vervullen. Het is aan de rechter om te toetsen of de uitspraken van e-Court aan de eisen van het EVRM voldoen.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van arbiter Blokland dat hij niet controleert of stukken kloppen, partijen nooit spreekt, maar het vonnis ongezien tekent?10
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u specifiek ingaan op de bewering in het rapport «dat e-Court gewoon een stempel van de rechtbank kan krijgen zonder dat een echte ambtshalve toetsing aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Europese richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten lijkt plaats te vinden»?11
De rechtbank moet, ook in zaken waarin de tegenpartij niet is verschenen, ambtshalve het recht van openbare orde en dwingend (consumenten)recht toepassen. Dit betekent dat de rechter moet toetsen aan oneerlijke bedingen in algemene voorwaarden, waarbij ook getoetst dient te worden aan het EVRM en de Europese richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Ook dient de rechter de voor de consument-schuldenaar dwingendrechtelijke regels over incassokosten (art. 6:96 vijfde tot en met het zevende lid BW) toe te passen. Er is door de rechtspraak een aanbeveling opgesteld hoe om te gaan met de toetsing van arbitrale uitspraken van e-Court. De rechter heeft in een concrete zaak echter altijd de mogelijkheid af te wijken van een dergelijke aanbeveling. Als gevolg daarvan kan het voorkomen dat rechters de voor verlof tot tenuitvoerlegging verplichte «summiere» toets anders invullen. De uitspraken van e-Court werden tot voor kort met name voorgelegd aan de rechtbank Overijssel, waarvan de locatie Almelo onderdeel uitmaakt. Ook deze rechtbank toetst op basis van artikel 1063 van het Rv of tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis geweigerd dient te worden. Het is mijns inziens onwenselijk dat de toets door de overheidsrechter verschillend wordt ingevuld. De rechtspraak heeft mij laten weten dat er binnenkort een arbitrale uitspraak door e-Court zal worden voorgelegd aan de rechtbank Overijssel met de bedoeling hierover (met inbreng van e-Court) prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Ik wacht dan ook de prejudiciële vragen en het oordeel van de Hoge Raad af.
Is het waar dat de rechtbank Almelo in strijd met het landelijk advies vonnissen van e-Court na slechts een snelle check goedkeurt?12 Van wie komt dit landelijke advies en wat houdt dit in?
Zie antwoord vraag 15.
Is het waar dat e-Court wettelijk gezien geen gebruik hoeft te maken van een deurwaarder om een gedaagde consument op te roepen omdat deze oproeping geen ambtshandeling betreft en dus zelf ook een oproep kan doen? Betekent dit dan ook dat de deurwaarder daarom helemaal geen kosten hiervoor bij de debiteur in rekening mag brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat vindt u ervan dat mensen met schulden op deze manier onnodig en onterecht met nog hogere kosten te maken krijgen? Welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?13
Of er sprake is van een ambtshandeling hangt af van de vaststelling of de betrokken handeling de uitvoering betreft van een taak die bij of krachtens de wet aan de deurwaarder is opgedragen of voorbehouden. Elke ambtshandeling dient immers op grond van artikel 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) op een wettelijk voorschrift te berusten. Een dergelijke grondslag voor de oproeping voor arbitrage zoals e-Court ontbreekt. De oproeping voor arbitrage dient schriftelijk te geschieden (tenzij partijen anders overeenkomen) en op grond van artikel 3:37 BW kan deze oproeping dan ook bij exploot plaats vinden. Dat betekent niet dat de oproeping noodzakelijkerwijs door een gerechtsdeurwaarder moet worden gedaan. De definitie van ambtshandeling in de Gerechtsdeurwaarderswet gaat uit van een opgedragen taak aan de gerechtsdeurwaarder en daarvan is bij een oproeping van e-Court geen sprake.
Als er geen sprake is van een ambtshandeling mag de gerechtsdeurwaarder de kosten voor deze werkzaamheden niet in rekening brengen bij de debiteur. Ik heb mijn standpunt hierover onder de aandacht gebracht van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG). Overigens is het Bureau financieel toezicht belast met het integraal toezicht op het (financiële) deel van het werk van de gerechtsdeurwaarders.
In algemene zin acht ik het in rekening brengen van onnodige kosten bij een debiteur onwenselijk en niet in lijn met de door het kabinet geformuleerde Rijksincassovisie omdat het leidt tot extra schuldophoging.
Is een deurwaarder die wordt ingeschakeld door e-Court wel bevoegd om in de Basisregistratie Personen persoonsgegevens te bekijken, vooral wanneer er geen sprake is van een ambtshandeling? In hoeverre is hier, indien dit toch gebeurt, sprake van een schending van het recht op privacy en strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens?14
Op grond van het Autorisatiebesluit Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders, Rijksdienst voor Identiteitsgegevens en de toelichting daarop is de gerechtsdeurwaarder in principe uitsluitend bevoegd om het BRP te raadplegen ten behoeve van de uitoefening van een wettelijke taak. Daarvan is bij de oproeping ten behoeve van e-Court geen sprake. De gerechtsdeurwaarder kan echter voor deze oproeping wel een exploot uitbrengen. De KBvG stelt zich op het standpunt dat aangezien het arbitrage-geding met een exploot wordt ingeleid, de zorgvuldige beroepsuitoefening van de gerechtsdeurwaarder bevraging van het BPR vereist. Over deze interpretatie treed ik met de KBvG en BZK nader in overleg.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om ervoor te zorgen dat de geconstateerde misstanden door toedoen van e-Court worden aangepakt? Bent u bijvoorbeeld bereid om naar aanleiding van de bevindingen van Sociaal Werk Nederland en Investico de griffierechten te verlagen ten behoeve van de toegang tot de overheidsrechter en de arbitragewet te wijzigen? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Het is van belang dat er uitsluitsel komt over de vraag naar de reikwijdte van de toetsing van uitspraken van e-Court door de rechter. De rechtspraak heeft mij laten weten dat er binnenkort een arbitrale uitspraak door e-Court zal worden voorgelegd aan de voorzieningenrechter met de bedoeling hierover (met inbreng van e-Court) prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Ik vind het van groot belang dat de Hoge Raad zich kan uitspreken over de werkwijze van e-Court en zich kan buigen over de vraag naar de reikwijdte van de toetsing door de overheidsrechter. Ik wacht dan ook de prejudiciële vragen en het oordeel van de Hoge Raad af. Daarnaast doe ik onderzoek naar een toegankelijke en efficiënte incassoprocedure bij de rechtspraak. In dit laatste traject worden dan ook de aanbevelingen gericht aan de wetgever uit het LOSR-rapport beoordeeld. Over de griffierechten ontvangt uw Kamer separaat een brief.
De werkwijze van slotenmakers |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de uitzending van EditieNL waarin te zien is hoe slotenmakers in drie verschillende steden zonder enige controle op verzoek van een persoon een deur van een woonhuis openen en zelfs op verzoek het slot vervangen?1
Ja.
Wordt het op deze manier niet erg gemakkelijk gemaakt voor mensen met verkeerde bedoelingen? Is bij u bekend hoe groot het probleem is dat slotenmakers op deze manier deuren hebben geopend voor bijvoorbeeld inbrekers of andere kwaadwillenden?
Ik ben het met u eens dat het mensen met een verkeerde bedoeling gemakkelijk wordt gemaakt indien een slotenmaker niet controleert of de verzoekende persoon daadwerkelijk de bewoner van de betreffende woning is. Uit navraag bij de politie blijkt dat er bij hen geen gevallen bekend zijn waarbij deze methode door inbrekers is gebruikt.
Deelt u de mening dat een slotenmaker zich ervan zou moeten vergewissen dat de persoon die erom vraagt een deur te openen wel de persoon is die daartoe bevoegd is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dat bereiken? Bent u bereid hierover met slotenmakers in gesprek te gaan en hen te wijzen op deze vergewisplicht en de risico’s die er zijn bij de huidige werkwijze?
Ik ben het met u eens dat een slotenmaker moet controleren of degene die vraagt de deur te openen ook de bewoner is.
Ik ga met de branchevereniging(en) van slotenmakers in overleg, om hen te wijzen op het feit dat hun leden bij een opdracht om een deur te openen de opdrachtgever om zijn legitimatie kunnen vragen. Zijn legitimatie kan desnoods ook na het openen van de deur worden ingezien. Eventueel kan de slotenmaker zich er ook op andere wijze van verzekeren dat het inderdaad de bewoner is die de opdracht heeft gegeven.
Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) heeft de bij het Politie Keurmerk Veilig Wonen (PKVW) aangesloten bedrijven inmiddels geïnformeerd over deze methode. Ook worden er door het CCV tips aangereikt hoe te handelen bij een verzoek om een deur open te breken.
Wat is uw reactie op de slotenmaker die in de uitzending zegt hiertoe graag meer mogelijkheden te krijgen?
Het is niet nodig om de slotenmakers meer mogelijkheden te geven. Het gaat hier vooral om bewustwording. Een slotenmaker moet zich ervan bewust zijn dat een klant ook verkeerde bedoelingen kan hebben. Indien de slotenmaker de opdrachtgever niet vertrouwt, kan hij in het uiterste geval altijd de politie bellen.
Justitiële dwalingen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de heer mr. G.J. Knoops om bij herzieningszaken niet het vermoeden dat iemand onschuldig is, maar de vraag of een herziening tot vrijspraak kan leiden bij de Hoge Raad als criterium te laten dienen?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
De heer Knoops refereert aan de bijzondere omstandigheid die zich heeft voorgedaan in de Spelonk-zaak bij het Gemeenschappelijke Hof van Justitie in het Caribisch deel van Nederland. Hoewel de door de heer Knoops aangedragen nieuwe gegevens volgens de advocaat-generaal geen novum opleverde, zag hij toch aanleiding het Hof te adviseren nieuw onderzoek te gelasten onder leiding van de rechter-commissaris. In zijn tussenuitspraak volgde het hof dit advies op en oordeelde dat meer onderzoek nodig was. Op grond van het Wetboek van Strafvordering van het Europese deel van Nederland kan in geval van aanwijzingen dat mogelijk sprake is van een novum, bij de procureur-generaal bij de Hoge Raad om nader onderzoek worden verzocht. De mogelijkheid die door het Gemeenschappelijk Hof in de Spelonkzaak is geboden, is bij de Hoge Raad dus al voorhanden.
Bij de beoordeling van het herzieningsverzoek in de Spelonkzaak heeft het Gemeenschappelijk Hof het novumcriterium toegepast en niet het vermoeden van onschuld noch de vraag of een herziening kan leiden tot vrijspraak.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de heer mr. G.J. Knoops om de beoordeling of bewijsmateriaal opnieuw onderzocht mag worden bij één instantie neer te leggen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
De beoordeling van de vraag of nieuw bewijsmateriaal mag worden onderzocht in het kader van een herzieningsverzoek, ligt feitelijk al grotendeels bij één instantie, namelijk het ressortsparket van het openbaar ministerie (hierna: OM) omdat het in de regel gaat om zaken waarin de onherroepelijke beslissing waarvan herziening wordt verzocht, is genomen door een gerechtshof.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de heer mr. G.J. Knoops om, zoals in de Verenigde Staten al sinds 2004 bij wet is geregeld, bewijsmateriaal niet zonder toestemming van de veroordeelde te vernietigen, zodat onterecht veroordeelden de mogelijkheid behouden om te profiteren van nieuwe wetenschappelijke inzichten?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
DNA-gegevens en vingerafdrukken worden, conform huidige wet- en regelgeving, na een veroordeling automatisch en gedurende lange termijn bewaard. Hetzelfde geldt voor het procesdossier. In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering is voorgesteld om in het nieuwe wetboek een grondslag op te nemen om bij algemene maatregel van bestuur gevallen aan te wijzen waarin inbeslaggenomen voorwerpen die sporen van het strafbaar feit dragen – sporendragers –, in afwijking van de reguliere regels over teruggave, vervreemding en vernietiging van inbeslaggenomen voorwerpen, moeten worden bewaard. De aanbeveling van de heer Knoops zal bij het opstellen van die algemene maatregel van bestuur worden bezien.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de heer mr. G.J. Knoops om het Openbaar Ministerie en de advocatuur nauwer samen te laten werken in herzieningszaken, zoals ook gebeurd is in de Spelonk-zaak?4 Kunt u uw antwoord toelichten?
Na de tussenuitspraak van het Gemeenschappelijke Hof dat nader onderzoek nodig was, heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie toestemming gegeven om vanuit Nederland zes rechercheurs en een advocaat-generaal op de zaak te zetten. Ook met dit team heeft het team van de heer Knoops samengewerkt.
In het Europese deel van Nederland bestaat de mogelijkheid dat de procureur-generaal bij de Hoge Raad een onderzoeksteam formeert om tot verdere onderbouwing van een herzieningsverzoek te komen. Met de uitspraak van de voorzitter van het College van procureurs-generaal is bedoeld dat, voorafgaand aan eventueel onderzoek door de procureur-generaal bij de Hoge Raad, het OM in zaken die zich daarvoor lenen in overleg met de advocatuur wil kijken wat de mogelijkheden zijn voor nadere waarheidsvinding. Er dient dan ten minste sprake te zijn van aanwijzingen dat er concrete omstandigheden zijn die tot een novum kunnen leiden.
Wat wordt concreet bedoeld met de uitspraak van de voorzitter van het College van procureurs-generaal, namelijk «we blijven erover in gesprek» als reactie op de aanbeveling om het Openbaar Ministerie en de advocatuur in herzieningszaken nauwer te laten samenwerken?5
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de aanbevelingen van de heer mr. G.J. Knoops mee te nemen in het evaluatieonderzoek naar de Wet hervorming herziening ten voordele? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek, waarin de wettelijke regeling van het nader onderzoek naar een mogelijk novum al aan een algemene evaluatie wordt onderworpen, is reeds aanbesteed en in uitvoering. De aanbevelingen van de heer Knoops zullen onder de aandacht van de onderzoekers worden gebracht. Het is aan de onderzoekers om te bepalen of de aanbevelingen zullen worden meegenomen.
Kunt u garanderen dat de motie-Van Nispen c.s. over voorstellen om justitiële dwalingen makkelijker te kunnen herstellen voor het zomerreces van 2018 wordt uitgevoerd?6 Zo nee, waarom niet? Wat is de stand van zaken van het evaluatieonderzoek naar de Wet hervorming herziening ten voordele en daarmee de uitvoering van genoemde motie?
Het evaluatieonderzoek moet eerst worden afgerond. De toezeggingen die de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie ter uitvoering van de motie heeft gedaan, zullen daarbij worden betrokken. Over de resultaten van het onderzoek zal naar verwachting niet eerder dan eind 2018 worden gerapporteerd.
De recente geweldsgolf in Breda en de roep om extra rechercheurs |
|
Michiel van Nispen , Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de recente geweldsgolf in Breda?1 Begrijpt u de grote zorgen hierover?
Ja, ik begrijp de zorgen naar aanleiding van de ernstige incidenten van de afgelopen periode. De situatie in Breda heeft de volle aandacht van de politie en de gezagen.
Hoe reageert u op de oproep van de burgemeester van Breda dat er in de regio Zeeland West-Brabant zeker 250 extra rechercheurs nodig zijn om de zware criminaliteit de kop in te drukken?
De behoefte aan meer politie is van alle tijden. In de afgelopen jaren en ook onder dit kabinet is bij voortduring geïnvesteerd in de versterking van de politiefunctie. Op dit moment, zo heb ik uw Kamer onlangs nog bericht, ben ik met de korpschef en de gezagen in gesprek om op verantwoorde wijze, zo snel als mogelijk uitvoering te geven aan het Regeerakkoord.2 De eerste 100 miljoen uit het Regeerakkoord is op mijn instignatie nu al vrijgemaakt. Dat geld wordt geïnvesteerd in agenten en rechercheurs en ten behoeve van investeringen in ICT en andere middelen.3 De investeringen in de politie zijn gericht op vergroting van de capaciteit, een politie organisatie die nog efficiënter kan werken en een betere bereikbaarheid.
Zoals uit de bijgevoegde4 cijfers moge blijken, is bij de inrichting in 2013 geprobeerd om een, naar rato zo effectief mogelijke toedeling van sterkte over de diverse politietaken uit te voeren. Ik bekijk met de politie en gezagen of een actualisering van die verdeling van de inzet van de politie over de eenheden wenselijk en noodzakelijk is. Daarnaast werk ik met de politie, gezagen en de vakbeweging aan een flexibiliseringsagenda. Doel daarbij is om onnodige knelpunten weg te nemen zodat meer kan met de nu en straks beschikbare politiecapaciteit. In het AO Politie van 21 december 2017 heb ik toegezegd uw Kamer voor de zomer hierover nader te informeren.
Vindt u het uit te leggen dat door gebrek aan capaciteit nu zware zaken soms jarenlang op de plank blijven liggen en dat bijvoorbeeld zelfs een schietpartij rond een snelweg niet onderzocht kon worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen om tegemoet te komen aan de grote zorgen hierover en het huidige gebrek aan capaciteit? Kunt u daarbij ook reageren op de opmerking van de burgemeester van Breda dat het budget dat hiervoor nu wordt uitgetrokken onvoldoende is?
Zie antwoord vraag 2.
De gevolgen van het mogelijke vertrek van de Noorse gevangenen uit Veenhuizen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Noorse gevangenen vertrekken mogelijk dit jaar al uit Veenhuizen»?1
Ik heb het bericht ter kennisgeving aangenomen.
Wat is de status van het voorgenomen besluit van de Noren en wat zijn uw verwachtingen hieromtrent?
In 2015 is een verdrag gesloten tussen Nederland en Noorwegen dat mogelijk maakte dat het deel Norgerhaven van de penitentiaire inrichting Veenhuizen aan Noorse gedetineerden ter beschikking werd gesteld. Het verdrag heeft een looptijd van drie jaar. In het verdrag is de mogelijkheid opgenomen om de werking te verlengen, met tenminste één jaar. Nederland heeft de Noorse regering per brief geïnformeerd positief te staan tegenover een verlenging van het gebruik. Vooralsnog is hier nog geen besluit over genomen.
Als de Noorse gevangenen zouden vertrekken, komen dan de gedetineerden die eerder verspreid moesten worden vanwege de komst van de Noren weer terug?
Zodra duidelijkheid bestaat over het al dan niet verlengen van de verhuur van de locatie Norgerhaven aan Noorwegen, wordt bezien wat de gevolgen van dit besluit zijn voor de bestemming van de totale beschikbare detentiecapaciteit, inclusief de capaciteit van Norgerhaven.
Kunt u garanderen dat na een eventueel vertrek van de Noorse gevangenen uit Veenhuizen deze gevangenis niet gesloten zal worden maar in gebruik zal blijven, gelet op het grote belang van deze gevangenis voor Veenhuizen en omgeving?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is het eerste moment dat in theorie, volgens de gesloten overeenkomst tussen Nederland en Noorwegen, het vertrek van de Noren mogelijk zou zijn? Op welke wijze houdt u daar in uw plannen en besluitvorming rekening mee en hoe betrekt u daar het gevangenispersoneel bij?
Indien Noorwegen ervoor kiest de overeenkomst niet te verlengen betekent dit dat vanaf 1 september 2018 de Noren de gedetineerden gaan terugtrekken uit Veenhuizen. Zoals ik uw Kamer bij brief van 28 november 2017 heb bericht, is eind vorig jaar het DJI-convenant «Werken aan een Solide Personeelsbeleid» getekend. In dit convenant zijn ook afspraken gemaakt over de wijze waarop het personeel wordt betrokken bij besluitvorming over zaken die samenhangen met de werkzekerheid van het personeel.2
Het boek over de herzieningszaak Baybasin |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het recent verschenen boek van wetenschapsfilosoof Ton Derksen over de zaak van de in Nederland veroordeelde Baybasin?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben bekend met het boek van de heer Derksen.
Kent u de conclusie van Ton Derksen dat er in het advies naar aanleiding van de herzieningsaanvraag immuniserende strategieën worden gebruikt door de advocaat-generaal, oftewel argumenten zo structureren dat het eigen gelijk bevestigd wordt, en een belastende uitkomst de enige uitkomst kan zijn? Kunt u hierop reflecteren?
Ja, die conclusie ken ik. Gelet op de onafhankelijke positie van een advocaat-generaal is het niet aan mij als Minister voor Rechtsbescherming om te reflecteren op de adviezen gegeven naar aanleiding van een herzieningsaanvraag.
Bent u bekend met het feit dat oud-gevangenisdirecteuren hebben gedemonstreerd bij de Tweede Kamer en de Hoge Raad, omdat er in hun ogen niet te verklaren zaken zijn gebeurd in deze zaak? Wat zegt dit volgens u?
Het is mij bekend dat oud-gevangenisdirecteuren hebben gedemonstreerd bij de Tweede Kamer en de Hoge Raad. Het staat een ieder vrij om zijn of haar mening te geven over een gerechtelijke uitspraak. Het is niet aan mij om daar een oordeel over te geven.
Welke rol zou dit boek van Derksen, met wetenschappelijk onderbouwde conclusies, naar uw mening in de herzieningsprocedure, met name waar het gaat over het oordeel van de Hoge Raad, kunnen of moeten spelen?
Voor een kansrijk herzieningsverzoek dient er sprake te zijn van een novum, waaronder wordt verstaan een gegeven dat ten tijde van het proces nog niet bekend was maar waarbij de rechter waarschijnlijk tot een ander oordeel zou zijn gekomen als deze tijdens het proces bekend was geweest. De Hoge Raad is de aangewezen instantie om te oordelen over een herzieningsverzoek en mij past grote terughoudendheid om daar op voorhand iets van te vinden.
Wat gebeurt er met wetenschappelijke conclusies indien zij zijn verschenen ná het uitbrengen van het herzieningsadvies van de advocaat-generaal, maar vóór het oordeel van de Hoge Raad hierover, los van deze concrete zaak? In hoeverre kunnen dergelijke nieuwe inzichten worden meegenomen bij het uiteindelijke besluit over een herzieningsverzoek?
Of wetenschappelijke publicaties worden betrokken in een herzieningsprocedure is ter beoordeling van de Hoge Raad.
In het algemeen geldt dat de Hoge Raad op basis van artikel 469 van het wetboek van Strafvordering, indien hij dit noodzakelijk acht, aan de procureur-generaal kan opdragen nader onderzoek te verrichten. Tevens kan de Hoge Raad een nader onderzoek opdragen aan een daartoe uit zijn midden te benoemen raadsheer-commissaris of aan de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken, in een rechtbank die van de zaak nog geen kennis heeft genomen.
De aangifte tegen het brein achter de moord op Meesters |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel over de klacht van nabestaanden dat geen strafrechtelijk onderzoek is gestart naar de opdrachtgever van de moord op hun vader?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van een rechercheur dat de echte wil om Robert D. aan te pakken ontbrak bij het openbaar ministerie (OM) in Groningen? Zal hier onderzoek naar worden gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Die uitspraak komt voor rekening van de rechercheur. Zoals mijn voorganger in de door u aangehaalde antwoorden op Kamervragen heeft laten weten zag het OM onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een veroordeling van D. voor de opdracht te komen. Hierover zijn diverse gesprekken met de familie Meesters geweest, ook de afgelopen jaren.
Hoe staat de uitspraak van de voormalig Minister van Veiligheid en Justitie dat het OM onvoldoende concreet en direct bewijs zag voor betrokkenheid van Robert D. in verhouding tot de uitspraken van het toenmalige politieteam dat klip en klaar was dat de opdrachtgever die moest worden gezocht Robert D. was?2
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het OM Robert D. heeft beschuldigd van het geven van een opdracht tot moord, maar hem vervolgens nooit als verdachte heeft aangemerkt? Wat was daar de reden van?
Het OM heeft in het onderzoek uitvoerig gekeken naar de achtergrond en motieven met betrekking tot de moord. In dat kader is ook (een deel van) de organisatie waarbinnen dit feit heeft plaatsgevonden in beeld gekomen. Bij de beoordeling van het dossier is de conclusie van het OM geweest dat de link tussen D. en de moord in onvoldoende mate aanwezig was om D. als verdachte te kunnen aanmerken.
Wat is door de politie en het OM ondernomen naar aanleiding van de opmerking van het hof dat de moord op Gerard Meesters is gepleegd in opdracht van een organisatie die zich richt op het plegen van misdrijven en die daarbij in het kader van een afrekening het plegen van moord op een onschuldig slachtoffer als middel heeft ingezet (...)? Hoe beoordeelt u deze gang van zaken?
Door Politie en OM is in Nederland en in het buitenland intensief onderzoek verricht naar deze criminele organisatie. Politie en OM in Noord-Nederland hebben zich daarbij met name gericht op het opsporen en vervolgen van de betrokkenen bij de moord op Meesters. Daarbij zijn inmiddels twee personen onherroepelijk veroordeeld, waarvan één tot een levenslange gevangenisstraf. Vanzelfsprekend zal het OM nieuwe informatie bestuderen en beoordelen op nieuwe onderzoeksmogelijkheden. Er is het OM alles aan gelegen om de onderste steen boven te krijgen.